Gefeliciteerd met dit eBook! Dit exemplaar is van jou, voor altijd, en je mag er binnen redelijkheid alles mee doen w at je w ilt. Ik w il je alleen vragen het niet te verspreiden of te verkopen. Ik verdien mijn inkomen met schrijven en ik vraag een heel bescheiden bedrag per boek. Dit eBook is opgemaakt in het open epub-formaat en is dus op vrijw el alle eReaders te lezen. Mocht je technische problemen hebben, neem dan contact op.
Jeroen van Dillen
Het Petrus Papyrus
Eerste druk (papier), 2013 Eerste uitgave (eBook), 2013 v1.0 ISBN 978-90-8157905-6 (eBook) ISBN 978-90-8157904-9 (Papier) NUR 301 © 2013 Jeroen van Dillen www.jeroenvandillen.nl
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, geluidsopname, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. In principe. Wat wel mag, is het opdoen van inspiratie, opnieuw combineren en hergebruiken van ideeën, citeren en/of knippen en plakken binnen redelijke grenzen, zolang dit gebeurt bij de creatie van een nieuw eigen werk. Everything is a remix.
1 ‘Hoe lang kunnen we zonder water?’ ‘Hooguit een paar uur.’ ‘Hoe lang lopen we al?’ ‘We leven nog, dus korter dan een paar uur.’ Nora ging in de schaduw van een rotspartij op het zand zitten. Ze haalde haar mobiele telefoon uit haar broekzak en zag dat ze niet langer dan een half uur gelopen hadden. Het voelde eerder als een halve dag. Thomas trok de stukken nylon om zijn gebroken been strakker aan. Na de val op het harde woestijnzand was er een barst gekomen in zijn gipsverband, waardoor hij nog voorzichtiger moest lopen dan daarvoor. Ze hadden de beschadigde zwachtel verstevigd door er repen omheen te binden die ze uit het doek van de parachute hadden gesneden. Thomas droeg sinds hun verblijf in Caïro een vaalroze galabia en had gemerkt dat dit kledingstuk wel erg handig was als je been in het gips zat. Nora droeg nog altijd de kleren waarmee ze van huis was gegaan: een spijkerbroek en een T-shirt. ‘Heb je bereik?’ ‘In de woestijn? Ben je gek?’ Thomas strompelde voorzichtig de schuine zijde van de rotsformatie op, zijn gebroken been ontziend. Hij hield zijn telefoon omhoog en wachtte gespannen. ‘Niks.’ ‘Nee, gek hè. Denk je dat je twee meter boven de grond wel een GSM-mast kunt ontvangen die twintig kilometer verderop staat?’ ‘En met twintig kilometer bedoel je...?’ ‘Ik sla er maar een slag naar. Misschien zitten we wel honderd kilometer van de menselijke beschaving.’ Nora stond op en trok het stuk parachutedoek op zijn plaats dat ze tegen de hitte van de zon over haar hoofd en blote armen droeg. Zonder op haar geliefde te
wachten zette ze zich in beweging. ‘Hoe weet je eigenlijk dat we in de goede richting lopen? Thomas liet zich voorzichtig van de rots glijden en hupte achter Nora aan. Hij gebaarde in de richting van de zon. ‘Het is een uur of één, dus daar is ongeveer het zuiden.’ ‘Hoe weet je dat?’ ‘De zon staat op het middaguur in het zuiden, hebben ze je dat niet geleerd op school?’ ‘In Europa, ja. We zijn hier in Egypte, ergens ten zuiden van Luxor. Als je naar het zuiden reist, komt er een keer een moment dat de zon in het noorden staat.’ Thomas zuchtte en wreef over zijn voorhoofd. ‘Zelfs op het hoogtepunt van de zomer, 21 juni, komt de zon niet verder dan de drieëntwintigste breedtegraad. Dat is ten zuiden van Aswan. Het is nu oktober. Geloof mij maar, dáár is het zuiden.’ ‘Oké.’ ‘Vlak voordat we uit het vliegtuig gegooid werden konden we de Nijl aan de linkerkant zien liggen. Dus wij vlogen ten westen van de Nijl. Dat betekent dat de Nijl ten oosten ligt van onze positie. We moeten de zon dus aan de rechterkant houden om de goede kant op te lopen.’ ‘Jij werd uit het vliegtuig gegooid. Zonder parachute, wel te verstaan. Ik sprong mèt een parachute vrijwillig achter je aan om je te redden.’ ‘Had ik je daar al voor bedankt?’ ‘Bedank me maar als we weer in de bewoonde wereld zijn.’ Na hun avonturen in Caïro waren Nora en Thomas op advies van de laatste Egyptische priester, Achnaton VII, op weg gegaan naar Aswan om de tempel van Isis te bezoeken. Nora had Isis van dichtbij leren kennen tijdens een spectaculair inwijdingsritueel dat ze had ondergaan in de Grote Piramide van Gizeh en het had de oude meester nuttig en leerzaam geleken als ze ook Isis’ tempel op het eiland Philae bezocht. Een onschuldig vakantiereisje had het moeten worden, om wat uit
te rusten van de voorbije dagen. Het was anders gelopen. ‘Volgens mij krijg ik last van hallucinaties. Of hoe noem je dat? Wat ze ook in de Efteling hebben?’ ‘Een fata morgana?’ ‘Ik zie wat glinsteren in de verte, iets wat beweegt. Van links naar rechts, zie jij het ook?’ ‘Mijn ogen zijn zo uitgedroogd, dat ik blij ben dat ik het zand onder mijn voeten nog zie.’ ‘Lekker stel zijn wij,’ vond Thomas. ‘Jij bent bijna blind en ik loop met een lamme poot. De lamme en de blinde. In een goed boek kom je dan een rabbi tegen die lammen en blinden geneest.’ Thomas had het goed gezien. De glinsteringen bleken geen luchtspiegelingen, maar weerkaatst zonlicht op incidenteel passerende auto’s. De laatste kilometer legden ze af in een kwartier en Thomas liet zich op zijn knieën zakken om het asfalt te kussen. ‘Auw. Ook heet.’ Nora zette haar handen in haar zij en tuurde de snelweg in beide richtingen af. ‘In welke richting kunnen we het beste een lift krijgen?’ ‘Maakt me geen klap uit. De ene kant op is Luxor, de andere kant Aswan. In beide steden hebben ze hotels met warm en koud stromend water en vliegvelden om ons thuis te brengen.’ Nora peinsde en probeerde de kaart van Egypte voor zich te zien. Ze vond dat ze zonder te vragen zelf moest kunnen uitmaken in welke richting Aswan lag. Ze stapte op het asfalt en begon van de zon weg te lopen. ‘Waar ga je heen?’ ‘Naar Aswan.’ ‘Ja, Aswan ligt in het zuiden.’ ‘En waar loop ik nu heen?’ Thomas antwoordde niet en Nora draaide zich op haar hakken om. ‘Oh ja, de zon. Ik loop liever met de zon in mijn rug dan in mijn gezicht.’
Thomas gebaarde met een hoofdbeweging en Nora keek achter zich. In de verte kwam onmiskenbaar een automobiel aanrijden en Nora maakte een klein vreugdedansje op de gloeiende rijbaan. Het voertuig bewoog niet snel en het duurde nog een paar minuten voor ze de wagen goed konden onderscheiden. Het bleek een oud model truck met een open laadbak zonder kenmerken van een bepaald automerk. Door de dikke laag vuil waaronder de pick-up schuil ging was zelfs de kleur niet te bepalen. Nora en Thomas plaatsten zich midden op de rijbaan en zwaaiden met hun armen. Door de vale voorruit zagen ze een donkere Egyptenaar zijn ogen samenknijpen. Hij liet zijn wagen langzaam uitrollen en kwam op een paar meter tot stilstand. Thomas liep direct naar het open raampje en knikte beleefd. ‘Salam alaykum,’ begon hij. De Egyptenaar reageerde niet. ‘Do you speak English?’ ‘Yes,’ antwoordde de bestuurder catatonisch. De gedachte drong zich bij Thomas op dat de man nog niet van de verbazing bekomen was dat hij twee buitenlanders te voet aantrof op een stuk snelweg midden in de oostelijke Sahara. Hij glimlachte de Egyptenaar bemoedigend toe en gunde hem tijd bij zijn positieven te komen. ‘Kunnen we met u meerijden?’ Thomas wees op de laadbak. ‘Gaat u naar Aswan?’ De chauffeur van de oude truck schraapte zijn keel en keek achter zich om te zien of zijn laadbak er nog steeds was. ‘How you... go... here?’ vroeg de Egyptenaar. ‘Hij wil weten hoe we hier terecht zijn gekomen,’ zei Nora. ‘Funny story,’ begon Thomas. Met veel handgebaren en zo weinig mogelijk woorden legde Thomas uit hoe ze tijdens een worsteling met de piloot van een vliegtuig naar buiten waren gegooid, wat hen in de woestijn had doen belanden. Toen hij vertelde hoe ze zonder water of kamelen door de woestijn hadden gelopen leken de ogen van de
Noord-Afrikaan steeds groter te worden. Nora kreeg er genoeg van en stapte naar voren. ‘Do you have water?’ ‘’ ﻣﺎذ ا؟ ‘L'ma, l'ma,’ probeerde ze en maakte een drinkgebaar. Voor het eerst kwam hun nieuwe vriend in beweging en haalde een anderhalveliterfles water tevoorschijn, die hij aan Thomas gaf. Deze gaf zijn geliefde te drinken en leste zijn eigen dorst. Hij wilde de fles teruggeven, maar de chauffeur maakte een afwerend gebaar. Zonder verder energie te verdoen aan gebrekkige communicatie klommen Nora en Thomas in de laadbak van de truck. Met een paar schokken kwam de wagen in beweging. Nora en Thomas gingen met hun rug tegen de cabine zitten en trokken opnieuw de beschermende doeken over hun hoofd. ‘Ik wil niet discrimineren, maar hij is wel erg donker voor een gemiddelde Egyptenaar,’ zei Nora. ‘Ik denk dat hij een Nubiër is.’ ‘Zijn dat Afrikanen? Ik bedoel, niet-Arabische Afrikanen?’ ‘Nubië was vroeger een zelfstandig koninkrijk, net als Aksum en Sheba. In Zuid-Egypte en Noord-Soedan wonen ze nog steeds. Ze hebben het niet zo goed getroffen. Toen in de jaren zestig een dam werd aangelegd in de Nijl bij Aswan, bleken veel van de dorpen waar Nubiërs woonden op de bodem van het stuwmeer terecht te komen. Er zijn nieuwe dorpen gebouwd en velen zijn naar de steden getrokken, maar iedereen werd van huis en haard verdreven.’ ‘De prijs van vooruitgang.’ ‘Drinkwater, elektriciteit en veiligheid voor de rest van het stroomgebied van de Nijl.’ Nora’s bil begon te slapen dus ze ging verzitten om de doorbloeding in haar zitvlak te verbeteren. ‘Die vent zei toch yes toen ik vroeg of hij Engels sprak? Ik heb de indruk dat hij no bedoelde.’
‘Hij zei yes, en daarmee had hij technisch gezien gelijk, dat is Engels.’
2 Het duurde nog ruim anderhalf uur voor de pick-up tot stilstand kwam in een klein dorpje. Nora hielp Thomas met zijn gipsbeen over de rand te klimmen. Hun wagen was het enige vervoermiddel in de zanderige straat. De witte huizen aan weerszijden hadden kleine raampjes die geblindeerd waren met doeken en rieten matten. De Nubiërs in dit dorp hadden veel tijd gestoken in het versieren van hun huizen met kleurrijk metselwerk, vlaggetjes en bloemen. Verderop bleek de Nijl te stromen en op een stukje gras langs het water stonden vijf kamelen. De zwarte man, die als reddende woestijnengel hun leven was binnengerold, gebaarde hen mee te gaan. ‘Come!’ ‘Nog een woordje Engels,’ fluisterde Nora. Thomas grinnikte. ‘Gaan we met hem mee? Ik voel eigenlijk meer voor een luxe hotel met een regendouche, een ligbad, of zelfs een zwembad.’ ‘Ik zie geen hotels in deze straat, dus laten we maar met hem mee gaan. Met een beetje geluk blijken Nubiërs uiterst gastvrij en geven ze ons zelfs te eten.’ Het woord eten raakte bij Thomas een snaar en hij kwam in beweging. De Egyptenaar ging hen voor door een blauwgeverfde deur. Nora verwachtte een duistere woning binnen te stappen, maar het dak bleek van rieten matten die ruim voldoende licht doorlieten. Het woonverblijf bestond uit een vierkante ruimte met houten, eveneens blauwgeverfde banken, en los zand als vloerbedekking. De muren waren beschilderd met vrolijke voorstellingen van huizen, palmbomen en een
sprankelende rivier. Mogelijk de aanblik van de Nubische dorpen van vóór de grote dam. Middenin de kamer stond een beeldschoon meisje van een jaar of achttien, volledig gekleed in feloranje katoen, en met een huid die mogelijk nog donkerder was dan die van haar vader. Haar krullende kroesharen had ze achterop haar hoofd in een knotje gebonden. De handelaar in ongeregelde goederen sprak een paar zinnen in zijn eigen taal en het meisje deed een stap naar voren. ‘Hello,’ sprak ze beleefd. Nora en Thomas antwoordden in koor. Het kind bleek uitstekend verstaanbaar Engels te spreken. ‘Ik heet Susie. Mijn vader wil dat jullie blijven eten. Ik zal voor jullie koken. Jullie zijn onze gasten vanmiddag. Lusten jullie kip?’ Nora maakte een kleine buiging. ‘Dank je voor je gastvrijheid. We maken graag van je aanbod gebruik. Ik ben Nora en dit is Thomas. Is er een mogelijkheid om ons wat op te frissen?’ Susie ging hen voor naar een kleine ruimte die grensde aan de achterkant van het vertrek. De ruimte was afgescheiden door een handgeweven doek en er stond een roestige teil. Susie verdween en kwam even later terug met een kan water. ‘Oké,’ begon Thomas. ‘Die teil laten we maar even voor wat het is. En wat we hier verder moeten weet ik eigenlijk ook niet.’ ‘Tja. Soms kun je een handdoek en een stukje zeep wel erg missen.’ Ze trokken hun bovenkleren uit en gebruikten de binnenzijde van Thomas’ galabia om zich mee te wassen. ‘What are you doing?’ Susie was opnieuw teruggekomen en overhandigde Nora een stuk olijfoliezeep en twee handdoeken. Hoofdschuddend trok ze het geweefde kleed achter zich dicht. Toen Nora en Thomas enigszins schoon waren gingen ze op het geluid af en vonden de keuken. De vader van Susie had een paar houtblokken in het fornuis
gestopt en frommelde er wat losse papieren bij om ze makkelijk aan te steken. Thomas deed een stap naar voren en boog zich voorover. Zijn mond viel open en hij moest zich vasthouden om niet om te vallen. ‘What are you burning?’ bracht hij uit met overslaande stem. De Nubiër keek verbaasd op en blikte naar zijn dochter. Zij op haar beurt keek Thomas niet-begrijpend aan. ‘Wij gebruiken oude papyrusvellen om het fornuis aan te steken. Houtblokken kun je anders moeilijk aansteken. Gewoon papier gaat ronddwarrelen als het verbrandt en komt in het eten terecht.’ Thomas wist niet hoe hij het had. Hij had de voorgaande maanden met liefde en aandacht oude teksten gelezen die eeuwen verloren waren geweest, maar door een goddelijk toeval ergens in een woestijn waren teruggevonden. Teksten van Plato, oudtestamentische teksten en apocriefe verhalen over het leven van Jezus. Teksten van onschatbare waarde, waar er nog veel meer van hadden kunnen zijn als de vinders de betekenis ervan hadden begrepen. ‘Mag ik eens zien?’ Thomas’ stem trilde. Susie sprak een paar woorden en haar vader gaf Thomas het bovenste vel van zijn stapel. De rest wierp hij in het beginnende ovenvuurtje. Thomas liet zijn bevende vinger over het gele papyrus gaan en probeerde de letters erop te onderscheiden. Dit zou toch niet zo een oude tekst zijn? Ach nee, dit was misschien het huiswerk van de dochter, een opstel over de economische betekenis van het toerisme in Aswan. Wat kinderlijke oefeningen in... Thomas knipperde een paar keer om zijn oogvocht te verdrijven en een helder zicht te krijgen. Wat dit ook was, het was geen Arabisch. Hij herkende duidelijk een aantal letters van het Griekse alfabet. ∑-I-M, dat waren de eerste drie. Een stuk van het papyrus brak af en Thomas gaf het aan Nora. ‘Hoe komen jullie hieraan?’ Susie haalde haar schouders op. ‘Mijn vader heeft het meegebracht.’ ‘Kun je hem vragen waar het vandaan komt?’
Susie sprak met haar vader en die bromde een paar korte zinnen. Zijn gezicht was enigszins betrokken en hij keek Thomas wantrouwend aan. ‘Hij heeft een stapel papyrus gevonden in de woestijn. Waarschijnlijk zat het in een kruik.’ ‘In de woestijn? Langs de kant van de weg?’ Susie wreef een handvol kruiden in de stukken kip die ze op een snijplank had liggen. ‘Hij zegt in de woestijn, maar ik denk dat hij ze gevonden heeft in een oude tempel. Er zijn veel oude tempels in de buurt. Sommige zijn heel beroemd en trekken veel toeristen, maar buiten de stad liggen er veel onder het zand. Mijn vader komt ook wel eens thuis met een oude vaas of een beeldje. Hij verhandelt alles.’ ‘Maar het papyrus gooit hij in het fornuis.’ ‘Ja, we kunnen niet lezen wat erop staat. Dus we gaan er vanuit dat het waardeloos is. Uitstekend geschikt om het vuur mee aan te maken.’ ‘Heb je nog meer? Je moet dit niet verbranden...’ Susie schudde haar hoofd. ‘Dit was het laatste.’ Thomas wankelde de keuken uit en liet zich op een houten bankje zakken. Nora ging tegenover hem zitten. ‘Denk je dat dit waardevol is?’ ‘Geen idee. Het ziet er erg oud uit. Het is ook erg broos. Het valt bijna vanzelf uit elkaar. En het is Grieks, denk ik. Dus niet van recente datum. De Grieken hebben al een tijdje niks meer te zoeken in Egypte.’ ‘Weet je zeker dat het Grieks is?’ ‘Nee, ik kan die oude teksten niet lezen. Maar het lijkt op Grieks. Ik zie een paar letters die ik niet herken.’ Voorzichtig legde Thomas het kwetsbare document naast zich op het houten bankje. Demonstratief wreef hij over zijn buik. ‘Wat is er?’ ‘Ik krijg hier buikpijn van. Niet alleen gooien ze oude papyrusvellen achteloos in de oven, wij staan er zelfs bij en kijken ernaar.’
Nora knikte bedachtzaam. ‘Tenzij het waardeloze paperassen blijken, natuurlijk.’ ‘In 1945 vond een andere Egyptenaar een kruik met papyrusvellen in de ruïne van een klooster in het dorpje Nag Hammadi, vlakbij Luxor. Hij nam het mee naar huis en verdeelde de boeken onder zijn vrienden. Een deel ging verloren, maar het bleek al snel goede handel. Later werd duidelijk dat deze geschriften Koptische vertalingen bevatten van vroegchristelijke evangeliën en openbaringen.’ ‘Dat is kennelijk geen algemeen bekend verhaal,’ oordeelde Nora. ‘Anders had deze vent die vellen niet zo achteloos in het vuur staan werpen.’ Thomas zuchtte diep. ‘Je kent de verhalen, en dan ben je er ineens hoogstpersoonlijk getuige van. Ik word een beetje misselijk.’ Nora frommelde haar mobiele telefoon uit haar broekzak en veegde met haar vinger over scherm. Ze hield het toestel boven het papyrusdocument en maakte er een foto van. Ze draaide het vel om en fotografeerde de achterzijde. ‘Ken jij iemand die Oudgrieks kan lezen?’ ‘Ik ken maar één persoon aan wie ik dit document zou willen toesturen. De vertaler van die Nag Hammadi-documenten waar ik het net over had. Jacob Slavenburg.’ ‘Ken je hem persoonlijk?’ ‘Nee, maar hij heeft een website, en met een beetje geluk staat daar een emailadres op.’ Enthousiast geworden van zijn eigen idee kwam Thomas overeind. Hij pakte zijn eigen telefoon en bemerkte al snel dat hij hier vlakbij de Nijl uitstekend bereik had. Hij googelde snel de naam van de grote vertaler, maar de dataverbinding bleek minder vlot te werken. De webpagina’s vulden tergend langzaam zijn scherm en het verzenden van de foto’s, die hij snel met zijn eigen toestel ook maakte, leek een eeuwigheid te duren. ‘Nu maar wachten op een reactie.’ ‘Wat doen we met dit document?’
‘Dat moet naar een bibliotheek of een museum. Hangt ervan af wat voor document het is. Het moet aan de wereld worden vrijgegeven voor wetenschappelijk onderzoek.’ Nora bromde nadenkend. Susie kwam de kamer binnen en overhandigde Nora en Thomas ieder een bord met dampende kip en linzen. Haar vader kwam achter haar aan en liep naar het kostbare oude document. Zonder een woord te zeggen pakte hij het van de houten bank en liep ermee een van de andere kamers binnen. ‘Daar was ik al bang voor,’ fluisterde Nora. ‘Ik zag de blik in zijn ogen. Hij heeft in de gaten dat het document waardevol is. Hij zal ons daar niet zomaar de deur mee uit laten lopen.’
3 ‘Ik heb een e-mail teruggekregen van Jacob Slavenburg.’ Thomas hees zijn zwembroek op en knoopte het koord strakker om zijn buik. Na de lunch hadden ze een taxi laten komen en met beleefde buigingen afscheid genomen van Susie en haar vader. Het leek Thomas een goed idee eerst even naar zijn gebarsten gips te laten kijken, dus de taxi bracht hen naar het Aswan Educational Hospital. Tegen contante betaling werd een foto genomen en zijn bandage hersteld. Op uitdrukkelijk verzoek van Thomas had de dokter er een blauwe beschermhoes bijgeleverd zodat hij zorgeloos kon gaan zwemmen. ‘Wat schrijft hij?’ vroeg Nora. ‘Hij is erg enthousiast over onze vondst en gaat het aan een collega laten zien. Volgens hem is het geen Grieks maar Koptisch.’ Nora kwam overeind op haar ligbed aan het zwembad en keek Thomas over de rand van haar zonnebril aan. De zon was al een uurtje onder, maar ze had haar
bril nog niet opgeborgen. ‘Koptisch is toch een geloof? De Egyptische variant van het christendom? Is het ook een taal?’ ‘Kennelijk. Het verklaart waarom er letters in de tekst stonden die ik niet herkende. Misschien is het een mengeling van Griekse en Egyptische letters.’ ‘Je bedoelt hiërogliefen.’ ‘Ja, zoiets.’ Thomas maakte aanstalten zich met een plons in het water te laten vallen, maar hij koos voorzichtigheidshalve voor de trap. Na het bezoek aan het ziekenhuis hadden ze zich langs een paar winkeltjes laten brengen om hun verloren kleding en toiletartikelen te vervangen. Hun bagage hadden ze bij het onvrijwillige vertrek uit het vliegtuig achter moeten laten. Daarna had Thomas zo zijn buik vol van alle zand en overige Egyptische ongemakken dat hij voor hen een luxe suite had geboekt in een Europees hotel met een groot zwembad. ‘Hij neemt contact op als hij een voorlopige vertaling heeft.’ Nora stond op en liep naar de rand van het zwembad. Een Koptisch document. Dan moest het wel oud zijn, want Koptisch werd toch al een tijdje niet meer geschreven. En die meneer Slavenburg was er enthousiast over. Misschien was het echt wel een waardevolle vondst. Thomas wachtte zijn geliefde op in het water en zij waadde naar hem toe. Hij nam Nora in zijn armen en ze zuchtte diep. ‘Ben je gespannen?’ ‘Ik geniet vooral van dit koele water op mijn huid. Ik heb de afgelopen dagen genoeg gezweet voor een heel jaar.’ ‘Hoe vaak zijn we al aan de dood ontsnapt sinds wij elkaar kennen?’ Nora nam de tijd om uitgebreid te gapen. ‘Vijf keer. De laatste keer was toen jij beschoten werd in de piramide en je been brak. Iemand wil ons wel erg graag dood hebben.’ ‘Maar we ademen nog, dus iemand anders wil ons erg graag in leven houden.’ ‘Wie dan?’ ‘Wie dan? Osiris en Isis, natuurlijk. Hebben wij niet allebei visioenen gehad waaruit bleek dat wij door hen beschermd worden? Zijn we niet in Egypte door
een opdracht van Osiris? Worden we in ons handelen niet geïnspireerd door Isis?’ Nora maakte zich los van Thomas, sloot haar ogen en liet zich op haar rug drijven. Ze was doodmoe en verlangde naar een zacht bed in een kamer met een goedwerkende airconditioning. In gedachten beleefde ze opnieuw de val uit het vliegtuig. Nadat Thomas naar buiten was gegooid, had het haar vijf seconden gekost om een parachute te grijpen en achter hem aan te springen. De eerste twee kilometer was ze in vrije val bezig geweest Thomas in te halen. Ze koppelden hun riemen aan elkaar en op minder dan zeshonderd meter boven de grond kon ze het valscherm pas open trekken. Het had weinig gescheeld of ze waren te pletter gevallen. Nora liet zich onder water zakken en waste de herinnering van haar gezicht. Ze zwom een stuk onder water en kwam vlak vóór Thomas weer boven. ‘Dat stuk papyrus...’ ‘Dat zou wel eens waardevol kunnen zijn,’ vulde Thomas aan. ‘Eigenlijk moeten we het meenemen.’ ‘Wil je erom vragen? Ik betwijfel of die grijpgrage Egyptenaar het vrijwillig aan ons meegeeft. Dan zal hij er een flinke som geld voor willen hebben.’ ‘Hoeveel heb je ervoor over?’ Thomas dacht na. Hij had een paar jaar geleden zijn succesvolle ICT-bedrijf lucratief verkocht, dus hij had wat financiële armslag. Het was niet direct zijn ambitie om dat geld te investeren in een tweeduizend jaar oud stuk scriptuur, maar nu het op zijn pad kwam wilde hij zich best inzetten voor de redding van wat vroegchristelijk cultuurgoed. Maar hoeveel? W at had hij ervoor over? ‘Ik heb wel eens gelezen dat er losse vellen uit de Nag Hammadicollectie zijn geveild voor een paar honderdduizend euro per stuk. Dat lijkt me een beetje veel.’ ‘Doe niet zo gek,’ zei Nora. ‘Als je die Egyptenaar honderd euro geeft, is hij allang blij.’ ‘En zo niet?’ ‘Dan pikken we het. Hij is er ook niet eerlijk aangekomen.’ Thomas begon hard te lachen. ‘Tuurlijk! We pikken het! Hoe wou je dat
doen? In het holst van de nacht in een Nubisch dorp gaan rondbanjeren en dan zijn huis binnen vallen? We weten niet waar hij het document gelaten heeft. Wil je zijn hele huis overhoop gaan halen zonder op te vallen?’ Nora wandelde langzaam richting de trap van het zwembad. ‘Ga je weg?’ ‘Ik ga eten en dan ga ik slapen. Ga je mee?’
4 De volgende ochtend namen Nora en Thomas een taxi naar een drukke aanlegsteiger vlak achter de oude Aswandam. Het doel van de ochtend: het tot uitvoer brengen van hun oorspronkelijke plan om een bezoek te brengen aan de tempel van Isis. Deze tempel was een van de oude Egyptische monumenten die gered waren na de bouw van de dam. De steiger was groot genoeg voor ongeveer tien boten en er lagen er meer dan dertig. Het plein vóór de aanlegplaats was volgebouwd met boetiekjes en Thomas liet zich door een assertieve verkoper meesleuren naar een kraam met Egyptische shirts. Hij was bezig zijn garderobe te vernieuwen, dus hij had er geen bezwaar tegen een paar hemden voor weinig op de kop te tikken. De magere verkoper reikte hem een wit katoenen shirt aan en Thomas spreidde het op zijn borst. Het kledingstuk was minimaal vijf maten te klein en Thomas riep: ‘Extra large!’ De iele Egyptenaar grijnsde zijn tanden bloot en knikte heftig. ‘Yes, yes! Big man, big shirt!’ De verkoper vond een groter shirt en Thomas trok het over zijn eigen T-shirt aan. Het paste net. Mooi shirt. Kon hij zich wel in vertonen. Nora riep van buiten de winkel dat ze een boot had gevonden die hen naar
Philae kon brengen. Thomas brulde wat terug en vroeg de verkoper een prijs. De man pakte een rekenmachine en typte ‘100’. Thomas lachte en schudde zijn hoofd. ‘Fifty.’ Vijf euro, meer dan genoeg. Verontwaardiging en heftige uitroepen waren zijn deel. De verkoper greep naar zijn keel en gebaarde dat Thomas hem om het leven bracht met zo’n voorstel. Thomas bekeek het shirt opnieuw en bedacht een nieuw voorstel. ‘Geef er maar twee. Twee voor honderd.’ De Egyptenaar greep snel een tweede shirt en overhandigde het aan Thomas. Deze gaf een biljet van honderd Egyptische ponden en maakte zich uit de voeten. ‘We kunnen met deze boot mee voor twintig pond per persoon. Retourtje met een uur aan de overkant.’ Het motorbootje hoefde minder dan anderhalve kilometer af te leggen en deed dat in een paar minuten. Thomas vouwde zijn nieuwe shirts netjes op. ‘Shit,’ mompelde hij plotseling. ‘What’s up?’ ‘Vind je dit een mooi shirt?’ Thomas overhandigde Nora een van zijn hemden. ‘Hoezo?’ ‘Je mag het hebben. Het eerste shirt is mijn maat, maar die goocheme verkoper heeft me een tweede shirt gegeven dat veel te klein is. Misschien pas jij er in.’ Nora begon te lachen en viel van plezier bijna over de rand van de boot. ‘Slim hoor, Thomas.’ Het bootje legde aan bij een kleine steiger en de passagiers gingen aan wal. ‘Waarom zijn we hier?’ vroeg Thomas. ‘Dat is op advies van Achnaton VII. Nadat hij mij begeleid had bij de inwijding in de Grote Piramide, vond hij het nodig dat wij ook de tempel van Isis hier in Philae zouden bezoeken. Tijdens de inwijding heb ik contact gehad met Isis en zij noemde mij haar dochter. Ik neem aan dat dat overdrachtelijk is
bedoeld. Mijn moeder was een schat, maar geen Egyptische godin.’ ‘Jezus maakte ook onderscheid tussen zijn biologische vader, die timmerman was, en zijn Vader in de hemel.’ ‘Ja, zoiets zal het wel zijn. Laten we maar de tempel bezoeken en kijken wat er gebeurt.’ De weg naar de tempel van Isis werd geflankeerd door lange rijen pilaren. De grote pyloon, een hoge muur met reliëfs van oude Egyptische goden, waaronder een aantal van Isis zelf, stak overal bovenuit. Nora en Thomas slenterden de poort door, het binnenhof van de tempel op. Het wemelde van de toeristen en Nora voelde zich ongemakkelijk. Als er een spirituele beleving in het verschiet lag, had ze die liever in een rustige omgeving en niet te midden van tientallen zweterige Europeanen, Amerikanen en Japanners. Aan de achterzijde van het binnenhof stond een tweede pyloon, met een poort die naar het binnenste van de tempel leidde. De hal waarin ze terecht kwamen was wat donkerder, maar nog steeds redelijk licht door het open dak. De dikke pilaren die de hal vulden droegen in andere tijden ongetwijfeld een stenen of houten dak, maar dat was al lang geleden verdwenen. De muren van de hal waren volledig bedekt met reliëftekeningen en Nora herkende opnieuw Isis en ook haar echtgenoot Osiris. Vanaf de ingang kon ze tot achterin de tempel kijken, waar een altaar stond dat door een elektrische lamp werd verlicht. De ruimtes achter de eerste hal waren overdekt donker. In deze duisternis waagden zich enkele toeristen, maar het was hier een stuk rustiger dan op het binnenhof. ‘Denk je dat Isis hier aanwezig is?’ vroeg Thomas. ‘Wat voor theorie had jouw Griekse vriendin van het Akropolis-museum daar ook weer over? Zij geloofde toch dat de goden echt in de tempels woonden die voor hen gebouwd waren?’ Thomas liep verder de duisternis in en streek met zijn hand over de eeuwenoude muren. ‘Zij was van mening dat een goddelijke ziel net zo goed kan incarneren als een menselijke. Alleen goden incarneren niet in een mensenlichaam,
maar in een perfect geometrisch gevormde tempel. Om dat mogelijk te maken inspireerden de goden de bouwmeesters bij de bouw van hun tempels. Zo deden de Griekse goden het, ik weet niet of de Egyptische goden ook zo te werk gingen...’ Nora liep door naar het altaar achterin de tempel. Een dikke Amerikaan met spierwitte blote kuiten stond foto’s te maken met zijn flitscamera. Toen hij weg was stapte ze naar voren en legde haar hand op het altaar. ‘Ik heb hier niet hetzelfde gevoel als tijdens mijn eerste visioen in Utrecht en de inwijding in Caïro. Volgens mij is Isis hier niet aanwezig. Wat denk jij?’ Thomas trok zijn schouders op tot hij er bijna zijn oren mee raakte. ‘Ik heb echt geen idee. Isis is jouw godin, ik ben maar een eenvoudige computerprogrammeur.’ Nora glimlachte. ‘Ik wil hier graag even rustig blijven zitten. Vind je dat goed?’ Thomas begreep de hint. ‘Ik ga de buitenkant en de rest van het eiland eens goed bekijken. Als ik je niet meer terugvind, spreken we af bij de boot. Oké?’ Nora knikte en ging op de grond zitten in de nis naast het altaar, uit het zicht van de toeristen. Nou, Isis, waar ben je? Ik heb het gevoel dat deze tempel al lang geleden verlaten is. Dat heb je goed gevoeld. Dertig jaar geleden werd deze tempel in dertigduizend stukken gezaagd. Dat kun je niet ongestraft doen. Nora sloot haar ogen en voelde zich rustig worden. Het leek erop dat Isis wel degelijk bij haar was en haar vragen wilde beantwoorden. Ik voel je aanwezigheid niet zoals ik dat eerder wel voelde tijdens de inwijding. Hoe komt dat? Bij de inwijding had je geest je lichaam verlaten en voelde je mijn energie en liefde direct op je ziel inwerken. Nu worden je gevoelens overstemd door je lichamelijke zintuigen. Als je je ontspant en concentreert, moet je mijn aanwezigheid kunnen waarnemen. Je weet waar je naar moet zoeken. Je hebt gelijk. Ik voel nu de vertrouwde veiligheid van jouw aanwezigheid. Ik
vind het fijn om jouw nabijheid te voelen. Tijdens de inwijding noemde je mij jouw dochter. Moet ik dat letterlijk opvatten? De onstoffelijke bewoners van de hemelen hebben niet dezelfde soort familierelaties als biologische mensen. Ik noemde jou dochter omdat ik jou in dit leven begeleid, maar onze zielen zijn verwant op een manier die niet in menselijke termen te duiden is. Ik zou je ook zuster kunnen noemen. Maar als ik je zuster ben, dan ben ik zelf ook een godin. Misschien is dat ook wel zo. Is dat zo? Het woord ‘goden’ is een verzamelnaam voor alle engelen, aartsengelen, machten en krachten die zich over de mensheid ontfermen. Jij bent een mens met de kracht van een godin. Onze rol is verschillend, maar onze verwantschap blijft. Waarom ben ik hier? Ik bedoel in Aswan. Voor dit gesprek? Als je je afvraagt waarom iets gebeurt, kijk dan naar de positieve gevolgen. W at heeft deze reis je opgeleverd? Ik ben uit een vliegtuig gevallen. We hebben kennisgemaakt met een zwijgzame Nubiër en zijn mooie dochter Susie. We hebben een oud stuk papyrus ontdekt. We hebben een Nubisch dorp gezien. En nu ben ik hier. In je opsomming ligt het antwoord besloten. W elke van die gebeurtenissen zijn vormend voor je leven? Uit een vliegtuig vallen is iets wat niet voor herhaling vatbaar is. Verder is het stuk papyrus veelbelovend. De brief die jullie gevonden hebben is belangrijk voor jullie allebei. Hij zal een rol gaan spelen in de ontdekking van jullie ware identiteit. In de komende jaren wordt onthuld wie jullie zijn en wat jullie ware plek is in de geschiedenis van de mensheid. Maar daar ga je nu niet méér over vertellen? Waarom zijn jullie goden altijd zo
cryptisch? Je moet nog niet te veel over de toekomst weten. Alles op zijn tijd, lieve Nora. Moeten we dat stuk papyrus meenemen? Als we het niet kunnen krijgen, moeten we het misschien zonder toestemming meenemen. Dat heet stelen, goede vrouwe. De inhoud van het document is belangrijker dan het papyrus zelf. En die heb je al gekopieerd. Ga nu en heb vertrouwen. Bedankt voor je komst naar mijn oude heiligdom. Waar je zelf niet meer woont. Zou jij hier nog willen wonen? Het is vergeven van de toeristen die niet eens weten wie ik ben. Jij woont toch ook niet in de Efteling? Bedankt voor alles. Dank je, lieve Nora, dat je er in vrijheid voor kiest het pad te volgen waarmee je niet alleen jezelf maar de hele mensheid dient. Nora slenterde met een groot gevoel van gelukzaligheid de tempel uit. Toen ze de voorste pyloon gepasseerd was, kwam Thomas vanuit de schaduw enthousiast zwaaiend op haar af. Hij hield zijn telefoon omhoog en wees ernaar. ‘We hebben antwoord gekregen van Jacob Slavenburg. Hij heeft een eerste vertaling gestuurd van het stuk papyrus. Het is een brief van de apostel Petrus!’
5 Aan de noordkant van het eilandje was een klein grasveld waar Nora en Thomas in de schaduw van een paar bomen op de grond gingen zitten. ‘Heb je met Isis gesproken?’ ‘Ja, fijn gesprek gehad. Ze vertelde dat de brief die we gevonden hebben belangrijk is voor ons.’
‘Zei ze brief? Dat is interessant, want het is inderdaad een brief. Een brief van apostel Petrus aan apostel Mattheüs. Komt dat door de inwijding die je op Gizeh hebt gehad, dat je nu met goden kan kletsen of je bij ze op de koffie bent?’ ‘Ik denk het. Doe jij dat nooit?’ ‘Ik kan je verzekeren dat ik nooit met goden praat.’ Thomas hield zijn smartphone tussen hen in en probeerde Nora te laten meelezen wat hun vertaler had geschreven. ‘Dit gaat niet zo handig,’ vond Nora. ‘Lees jij het maar voor.’ ‘Het begin heb ik al gelezen. Volgens Jacob Slavenburg is de tekst op het papyrus inderdaad geschreven in het Koptisch. Hij is erg enthousiast en heeft de hele nacht niet geslapen. Samen met een collega heeft hij non-stop zitten werken aan een voorlopige vertaling. Het lijkt erop dat het een brief is tussen twee collegaapostelen. De meeste brieven die bewaard zijn uit die tijd, zijn gericht aan een gemeenschap van christenen, maar deze brief is waarschijnlijk privécorrespondentie. Petrus vertrok na de kruisiging van Jezus richting Anatolië, en Mattheüs reisde naar Egypte en Ethiopië. Misschien was hij wel in deze streek, in Nubië. De brief is niet origineel, zoals er geen enkel Bijbels document origineel is. Petrus schreef mogelijk in het Grieks of Aramees, en deze brief is later vertaald in het Koptisch. Aan het taalgebruik te oordelen is deze vertaling waarschijnlijk gemaakt rond 300 na Christus. In die tijd was er in deze omgeving een grote christelijke gemeente, dus dat zou goed passen.’ ‘Ik neem aan dat meneer Slavenburg heel graag het echte papyrus wil zien om het te laten onderzoeken in een laboratorium?’ ‘Anders ik wel. We weten nu van Susie waar het vandaan komt, dus er is een grote kans dat het echt is, maar als we daar de rest van de wereld van willen overtuigen, moeten we een rapport hebben van een gerenommeerd lab.’ ‘Isis zei dat de inhoud belangrijker is dan het papyrus zelf.’ ‘Isis leeft duidelijk in een andere wereld dan wij. Zonder het origineel is de foto die we hebben waardeloos.’
‘Oké. Laat me niet langer in spanning. Wat staat er in de brief?’ Thomas las de vertaling voor van zijn beeldscherm. ‘Van Simon Petrus, dienaar en apostel van Jezus, aan broeder Mattheüs. De afgelopen jaren hebben we de terugkeer afgewacht van onze Verlosser Jezus, de Christus, maar ik ben ervan overtuigd geraakt dat onze generatie dit niet meer gaat meemaken. In de ogen van de Heer kan een jaar immers duizend jaar zijn. Broeder Paulus heeft een openbaring gehad die ons er beiden van heeft doordrongen dat de herrijzenis van het lichaam van Christus lange jaren zal duren en moet worden opgevat als een mysterie. Ik begrijp nu pas goed de woorden die de Heer tegen mij sprak toen hij mij de opdracht gaf om geschriften te verzamelen en samen te binden. Hij verleende mij de autoriteit om samen te binden wat mij goeddunkte, waarop hij in de hemel deze samenbinding gestand zou doen. Hij liet mij ook vrij los te laten wat ik los wilde laten. Ik heb een begin gemaakt met het samenbrengen van een corpus aan geschriften, waaronder de zegenrijke brieven van broeder Paulus. Broeder Johannes werkt aan een geschrift waarin hij zijn getuigenis vastlegt van de grootse gebeurtenissen die wij hebben mogen aanschouwen. Ik heb onze andere broederen opgedragen hetzelfde te doen en ik wil dat jou ook vragen. Jacobus, Johannes en ik waren op de heilige berg om ooggetuige te zijn van de majesteitelijkheid van Jezus Christus. Een stem uit de hemel bevestigde zijn aard, de zoon van God, Messias en Verlosser. Laat niet na deze feiten in jouw verslag op te nemen. Ik begrijp nu ook waarom de Heer mij heeft aangewezen voor deze taak. Zijn geliefde Maria, die alle jaren met ons reisde, spreekt in haar geschift in woorden en beelden die voor de meeste mensen onbegrijpelijk zijn. Ik maak zijn lessen materieel en tastbaar, zoals hij zelf ook deed door zich te laten kruisigen. Een zoon van God, die opstaat uit de dood, is iets wat de mensen kunnen begrijpen. Dit is zeker zo in de Griekse wereld, waar het geloof wordt beschouwd vanuit een rationele filosofie.
Toen ik mijn volgelingen in Efeze vertelde dat de Heer mij de sleutels tot het Koninkrijk heeft meegegeven, vroegen ze mij of ze deze sleutels eens mochten zien. Aan deze mensen is een bovenzinnelijk beeld niet besteed. Alles moet beschreven worden in tastbaarheden. In navolging van Maria Magdalena uit Betanië...’ Thomas stopte een ogenblik. ‘Hier schrijft Jacob tussen haakjes: in het Koptisch staat er MEGTOL, wat toren betekent. Dit is verwant met het Aramese Magdel, ook toren. Het gaat dus om Maria Magdalena. Petrus vermeldt erbij dat ze uit Betanië komt, waarmee is vastgesteld dat Maria Magdalena en Maria van Betanië dezelfde zijn. De aanduiding Magdalena duidt dus niet op het dorp Magdala, waar ze vandaan zou komen. Als je het wilt vertalen, zou je haar Maria de Verhevene kunnen noemen.’ ‘Cool,’ antwoordde Nora. ‘Een nieuwe bevestiging dat Maria Magdalena de geliefde van Jezus was.’ Thomas knikte en las verder. ‘In navolging van Maria Magdalena zou ik het liefst oproepen tot een gelijkwaardige positie voor mannen en vrouwen, maar ik vrees dat dit niet in goede aarde zou vallen. Om te voorkomen dat ons evangelie hierop wordt afgewezen, beperk ik mij tot een oproep om de vrouw met liefde en respect te behandelen. Ik raad je aan hetzelfde te doen. Gelet op de reacties zie ik er geen heil in de bovenzinnelijke geschriften van Maria, Thomas, Philippus en Jacobus in de corpus op te nemen. Deze leiden tot verwarring en ongeloof. De Grieken en Romeinen hebben behoefte aan concrete en tastbare beelden. Houd dat in gedachten als je jouw getuigenis schrijft. Ook in de brieven van Paulus staat een en ander dat moeilijk te begrijpen is en dat door onwetende mensen wordt verdraaid, maar ik wil toch zijn brieven in zijn geheel opnemen. Ik markeer de geschriften die ik bindend verklaar zoals de traditie voorschrijft met HZK. Dierbare broeder Mattheüs, ik hoop snel jouw bijdrage te kunnen ontvangen.
Ik reis nu terug naar Rome, waar ik hoop kennis te maken met de dochter van Maria Magdalena. De berichten zijn dat zij erg op haar moeder lijkt.’ Thomas stopte en gaf zijn telefoon aan Nora, maar zij legde hem in het gras. Ze tuurde in de verte en zweeg. Thomas ging op het gras liggen en tuurde naar de strakblauwe hemel. ‘Het houdt heel plotseling op,’ zei Nora. ‘Ik denk dat de brief nog verder gaat, maar de rest hebben we niet. Daar is onze kip van gisteren op gebakken.’ ‘Ik denk dat ik de tekst nog vijf keer moet lezen om de betekenis ervan goed tot me te laten doordringen. Petrus geeft hier wel een heel interessant kijkje in de denkwereld van de apostelen. Hij verklaart met zo veel woorden dat hij zijn verhaal aanpast aan het publiek dat hij toespreekt.’ ‘Vind je het niet opmerkelijk dat hij maar liefst drie keer Maria Magdalena noemt? We weten niet zo veel over haar, maar ik heb wel eens gelezen dat zij en Petrus niet goed met elkaar konden opschieten. Nu raakt hij niet over haar uitgepraat.’ Nora antwoordde niet en kwam naast Thomas op het gras liggen. Ze sloot haar ogen en liet haar gedachten nog eens over de brief gaan. Er knaagde iets aan haar waar ze niet de vinger op kon leggen. Petrus en Maria Magdalena. In de Bijbel ontmoetten ze elkaar alleen bij de zalving van Jezus en gaf hij haar een sneer. Wat had Isis over deze brief gezegd? ‘Deze brief werpt een heel nieuw licht op een aantal zaken,’ analyseerde Thomas verder. ‘Petrus lijkt duidelijk een regierol te hebben bij het samenstellen van de Bijbel.’ ‘Bijbelwetenschappers zijn toch van mening dat de canon van het Nieuwe Testament pas in de tweede of derde eeuw werd samengesteld?’ ‘Zoiets, ja. Maar Petrus noemt de brieven van Paulus als onderdeel van zijn corpus. En hij geeft opdracht aan de andere apostelen om hun herinneringen op papier te zetten. Als we deze brief mogen geloven is het Nieuwe Testament al door Petrus samengesteld.’
‘Dat niet alleen, hij beweert zelfs dat hij daartoe opdracht heeft gekregen van Jezus.’ Nora’s hoofd tolde. Ze had wel eens vaker een oudchristelijke tekst gelezen die niet in de Bijbel voorkwam, maar deze tekst bevatte zo veel nieuws... Petrus als samensteller van de Bijbel... De vele verwijzingen naar Maria Magdalena... Zijn expliciete aandacht voor de rechten van de vrouw... Deze brief tekende een heel ander soort Petrus dan algemeen werd aangenomen. ‘En dan die laatste zin... Of de een-na-laatste. Over de dochter van Maria Magdalena. Dat is de meest revolutionaire nieuwe informatie sinds we weten dat de aarde rond is.’ ‘Jezus en Maria Magdalena hadden een kind. Dat hadden we toch al van Dan Brown gehoord?’ ‘Dan Brown schrijft romans van fictie. Dit is een brief van apostel Petrus zelf. Dit is een echte historische bron.’ ‘Wat er ook gebeurt, dit papyrus hoort thuis in een museum,’ zei Thomas. ‘Jawel, Dr. Jones, maar hoe gaan we dat daar krijgen?’ Thomas stond op en trok Nora aan haar arm overeind. ‘Het uur is om. We moeten terug naar de boot. En dan gaan we eens goed nadenken.’
6 De rest van de dag besteedden Nora en Thomas aan twee dingen: het bezichtigen van Aswan, waaronder de monumentale grote dam, en het bedenken van een plan om het kostbare papyrus in bezit te krijgen. Voor Nora stond als een paal boven water dat het originele document in een laboratorium gedateerd moest worden, ongeacht wat Isis hierover gezegd had. ‘Laten we ervan uitgaan dat die vent niet helemaal achterlijk is. Door ons
enthousiasme hebben we hem erop attent gemaakt dat het papyrus waardevol is. Hij kwam het speciaal bij ons terughalen om het op te bergen, niet om het alsnog in de oven te gooien. Waarschijnlijk voelt hij zich behoorlijk beroerd over het feit dat hij al dat andere papyrus achteloos in het fornuis heeft staan werpen. Dat is nog erger dan je kachel aanmaken met geld.’ Thomas stond voor het raam van hun hotelkamer en keek uit over de Nijl. De temperatuur was vannacht gedaald naar een comfortabele twintig graden, maar voor ze hun ontbijt ophadden was het alweer boven de dertig. Voor het actieberaad bleven ze liever in de koelte van hun airco. ‘Je hebt gelijk. Hij kan zich inmiddels hebben laten informeren over de waarde van zulke documenten. Als hij weet wat er op een veiling voor betaald wordt en wij bieden duizend euro, lacht hij ons uit en vertrouwt hij ons nooit meer.’ Thomas haalde een papieren zakje uit de bureaula en stak het in de zak van zijn galabia. Hij was de afgelopen dagen gewend geraakt aan het dragen van het Egyptische kledingstuk, en had een tweetal nieuwe aangeschaft. ‘Wat heb je?’ vroeg Nora. ‘Ik heb gisteren in een speelgoedwinkel iets gevonden wat we misschien vandaag goed kunnen gebruiken.’ ‘Oh. Een doosje Lego?’ Thomas antwoordde niet en greep zijn portemonnee en de kaartsleutel van het bureau. ‘Ga je mee?’ Een blauwwitte taxi zette hen een half uur later af in het straatje waar het huis van Susie en haar vader stond. Nora klopte op de houten deur en de jonge Nubische schoonheid deed voorzichtig de deur open. ‘Hallo,’ riep Nora hartelijk ‘We hebben een cadeau gekocht voor jou en je vader om hem te bedanken dat hij ons gisteren heeft meegenomen.’ Ze wees naar Thomas, die een grote kartonnen doos omhoog hield. Susie deed de deur verder open en gebaarde hen binnen te komen.
‘Mijn vader is niet thuis. Hij is naar Aswan voor zaken.’ Thomas zette de doos op een tafel. Susie aarzelde en Thomas nodigde haar uit te komen kijken. Susie haalde voorzichtig een bord en een kopje tevoorschijn. ‘We hebben een mooie serviesset voor jullie gekocht. Ik hoop dat je het mooi vindt,’ vertelde Nora. Susie knikte beleefd en stopte het aardewerk terug in de doos. ‘Thank you. Ik zal mijn vader vertellen dat jullie geweest zijn.’ Dat was niet helemaal de bedoeling. Ze waren gekomen om met de Egyptenaar te praten over zijn papyrus, niet om een boodschap door te geven aan zijn dochter. Thomas liet zich op een bankje zakken en Susie begon bezorgd te kijken. Ze leek verscheurd tussen haar verlangen om deze vreemdelingen gastvrij te ontvangen, en de goede zeden die voorschreven dat zij als vrouw alleen niet zomaar mannenbezoek kon ontvangen. Zelfs al was zijn vrouw erbij. ‘Kunnen we op je vader wachten?’ Nora legde haar hand op Susies schouder om haar gerust te stellen. ‘We willen hem graag persoonlijk bedanken. En hem spreken over het stuk papyrus dat hij heeft.’ ‘Weet jij waar dat ligt? Kunnen we het nog een keer zien?’ probeerde Thomas zijn geluk. Susie schudde haar hoofd. Ze zag geen kans zich van deze buitenlanders te ontdoen en schikte zich in haar lot. Ze verdween in een andere kamer en liet Nora en Thomas alleen. ‘Wachten we hier, of buiten? Misschien kunnen we een beetje de omgeving verkennen.’ Nora knikte. ‘Oké.’ Zonder Susie te informeren liepen ze naar buiten. Ze keken de straat op en neer en besloten in de richting van de Nijl te wandelen, en de kamelen die daar graasden. Bij de eerste kruising keken ze uit gewoonte rechts en links, en zagen honderd meter verder een bekende truck hun kant op komen. De twee geliefden wachtten diens komst af en staken hun hand op. De chauffeur wierp een blik in hun richting, maar reed door zonder een reactie te
geven. Nora en Thomas liepen op een drafje achter hem aan en haalden hem in toen hij stopte voor zijn huis. ‘Salam alaykum,’ groette Thomas. De Egyptenaar mompelde iets soortgelijks. ‘We wilden u nogmaals bedanken dat u ons heeft meegenomen uit de woestijn.’ Thomas sprak Engels en de zakenman keek geërgerd. ‘I... not...,’ was het enige wat hij uitbracht. Hij ging zijn huis binnen en Nora en Thomas liepen zonder toestemming te vragen achter hem aan. Susie kwam direct haar kamer uit en leek een zucht van verlichting te slaken. Ze sprak in haar eigen taal tegen haar vader en wees naar de doos met serviesgoed op de tafel. Haar vader negeerde de doos en keerde zich naar Nora en Thomas. ‘What?’ vroeg hij kortweg. Thomas keek even naar Susie en zei: ‘We willen u vragen het papyrus dat u ons heeft laten zien mee te geven zodat we het naar een museum kunnen brengen. Het heeft grote culturele waarde en moet zorgvuldig worden bewaard.’ Susie vertaalde en haar vader sprak twee zinnen als antwoord. ‘Hij wil het niet,’ zei Susie. ‘Hij wil het niet geven?’ ‘Nee.’ ‘Wil hij het dan misschien aan ons verkopen? Kun je hem vragen wat hij ervoor wil hebben?’ Susie wisselde opnieuw een paar zinnen met haar vader. ‘Hij wil het niet,’ zei ze opnieuw. ‘Hij wil het niet verkopen?’ ‘Nee.’ Thomas deed of hij nadacht, maar het gesprek verliep ongeveer zoals ze hadden gedacht. Het kwam er nu op aan een redelijk bod te doen. ‘Ik wil hem er duizend euro voor betalen. Dat is ongeveer achtduizend Egyptische ponden.’ Ondanks haar donderbruine gelaat leek Susie bleek weg te trekken door deze
mededeling. Stamelend bracht ze de informatie over aan haar vader. Deze richtte zich niet meer tot zijn dochter maar sprak direct tegen Thomas, zijn woorden ondersteunend met wilde armgebaren. Hij verhief zijn stem, wees naar de deur en duwde Thomas tegen zijn schouder. Nora keek verbijsterd naar Susie, die ook geschrokken leek van de reactie van haar vader. ‘He says, go!’ ‘Sir...,’ bracht Thomas uit, maar de woeste Egyptenaar wilde niet kalmeren en bleef hen bulderend de deur wijzen. Thomas deed een paar stappen achteruit om uit het bereik van de zwaaiende armen te komen. Hij reikte in de zak van zijn galabia en haalde het voorwerp eruit dat hij in de papieren zak had meegebracht. De Egyptenaar kalmeerde onmiddellijk. Zijn ogen werden groter terwijl hij ongelovig naar het zwarte pistool keek dat zijn kant op was gericht. ‘Ik wilde het niet op deze manier doen,’ zei Thomas. ‘Maar u geeft mij geen keus.’ Susie fluisterde geschrokken tegen haar vader en Nora fluisterde tegen Thomas. ‘Hoe kom je daar aan?’ ‘Speelgoed,’ siste hij tussen zijn tanden, om het onschuldige Nederlandse woord zo sinister mogelijk te laten klinken. ‘Maar niet van echt te onderscheiden. Hebben we thuis niet...’ ‘Ik wil een goede prijs betalen, maar ik ga niet zonder het papyrus weg.’ De Egyptische zakenman liet zich vermoeid op een bankje zakken. Hij sprak in zijn eigen taal en Susie vertaalde. ‘Mijn vader heeft het papyrus vanmorgen verkocht aan een handelaar uit Caïro. Daarom was hij naar Aswan.’ ‘Hoeveel heeft hij ervoor gekregen?’ De Egyptenaar zuchtte en noemde een getal. ‘Duizend pond,’ zei Susie. Nora verslikte zich en begon heftig te hoesten. Ze ging ook op een bankje zitten om te voorkomen dat ze omviel. Geen wonder dat hij zo chagrijnig werd door het aanbod van Thomas. Thomas schudde zijn hoofd. Hij stak zijn neppistool weg en haalde zijn portemonnee tevoorschijn. Hij plukte er twee biljetten van vijftig euro uit en gaf
ze aan de miserabele zakenman. ‘Waar is die handelaar nu en hoe ziet hij eruit?’ Het Europese bankpapier bracht het leven terug in de oude papyrusverbrander. Hij wisselde een paar zinnen met zijn dochter en zij legde uit: ‘Hij is op het station van Aswan. Hij neemt de trein van twaalf uur terug naar Caïro. Als je snel bent kun je hem nog inhalen.’ Nora haalde snel haar telefoon tevoorschijn. Half twaalf. Hoelang was het rijden naar het station? ‘Mijn vader belt de zoon van zijn broer. Die heeft een motorboot. Daarmee ben je er sneller.’ Het viertal snelde het huis uit en richting de Nijl. De zakenman had zijn telefoon aan zijn oor en brulde een paar commando’s. Nog geen minuut nadat ze bij een klein aanlegsteigertje waren gearriveerd, schoot er een kleine motorboot op hen af. Hun hernieuwde vriend vertelde snel hoe ze de handelaar uit Caïro konden herkennen. Nora en Thomas sprongen aan boord en wuifden een groet naar Susie en haar vader. Diens jonge neef – Nora schatte hem nog geen vijftien – gaf vol gas en scheurde ervandoor in noordelijke richting. ‘Ik zeg het niet vaak, maar wat een sukkel,’ oordeelde Nora. ‘Ik begrijp best dat hij kwaad werd. Hij was alleen niet kwaad op ons, maar op zichzelf.’ Nora wilde nog iets zeggen, maar ze vergat haar gedachte door de zeer fraaie omgeving waar ze ineens terecht waren gekomen. Links en rechts passeerden ze prachtig opgetuigde feloeka’s, die sierlijk afstaken tegen de hoge zandduinen langs de rivier. De neef van Susie stuurde zijn boot er behendig tussendoor en soepel voeren ze rond de vele eilandjes in het cataract. ‘Waarom hebben we altijd haast als er zoveel moois te zien is?’ Thomas glimlachte scheef. ‘We hebben te veel andere dingen te doen.’ De tocht duurde een kleine twintig minuten en de jeugdige bestuurder legde aan bij een vrije steiger die normaal door cruiseschepen gebruikt werd. Thomas
gaf hem snel een biljet van twintig pond en sprong op de kade. Het station lag op ongeveer driehonderd meter van de Nijl en Nora en Thomas zetten ondanks de bloedende hitte een sprintje in. Twee minuten later renden ze de stationshal binnen, Thomas op zoek naar het juiste spoor en Nora op zoek naar een klok. Het station zag er verlaten uit en dat gaf hun beiden geen goed gevoel. Nora schoot een Egyptenaar aan die eruit zag of hij Engels sprak en vroeg naar de trein richting Caïro. ‘Just left. Five minutes ago. You missed it.’
7 Nora en Thomas renden het station van Aswan uit en stortten zich op de voorste van een rijtje wachtende taxi’s. Het oude mannetje achter het stuur wreef de slaap uit zijn ogen en onderzocht wie hem zo vroeg in de middag stoorde. ‘Forget it.’ Thomas rende naar de tweede taxi, waar een jonge vent met zijn vingers op zijn stuur roffelde op de maat van de Egyptische muziek die uit zijn autoradio klonk. Nora en Thomas doken achterin en de laatste stak een biljet van vijftig euro naar voren. ‘Go! Naar het treinstation!’ De energieke taxichauffeur keek zijn nieuwe passagier aan met ogen die bijna uit zijn gezicht vielen van verbazing. ‘Dit is het treinstation, meneer!’ ‘Dat bedoel ik niet, het volgende treinstation! Mijn oom zit in de trein die net vertrokken is en hij heeft zijn paspoort vergeten. Hij moet vanavond met het vliegtuig mee. Vijftig euro als je de trein inhaalt vóór het volgende station!’ De jonge Egyptenaar knikte begrijpend, gerustgesteld dat zijn passagiers niet
getikt waren, en scheurde weg. De chauffeur van de andere taxi was weer in slaap gesukkeld. Hun taxi worstelde zich door het drukke verkeer van een paar straatjes en pleinen rondom het station, en kwam terecht op een hoofdweg die pal langs het spoor liep. Bij een eenvoudig verkeerspleintje ving Nora een glimp op van bewegwijzering. ‘Het is honderd kilometer naar Edfu. Ik hoop dat we voor die tijd de trein wel ingehaald hebben.’ ‘Ik heb zo’n idee dat een trein hier geen honderdveertig rijdt. Maar het is ook even afwachten hoe hard je hier met een taxi kunt rijden. Voorlopig gaat het wel vlot.’ De chauffeur leek erop gebrand de getoonde vijftig euro te verdienen en hield de snelheid van zijn auto ruim boven de tachtig kilometer per uur, een snelheid die door de kwaliteit van het wegdek niet overal optimaal gefaciliteerd werd. Een deel van de rit reed hij op de andere rijbaan, op stukken waar het asfalt in noordelijke richting grote gaten bevatte. Als tegenliggers of kamelen de weg versperden, moest hij vol op de rem en vlogen Nora en Thomas bijna van de achterbank. Autogordels bleken achterin de taxi te ontbreken. ‘Zo, dus jij hebt een oom in die trein zitten?’ ‘Het leek me ineens een goed idee om een redelijke verklaring voor onze haast te geven.’ ‘En dat zuig je zo uit je duim?’ ‘Ik heb een duim waar Arie Roos trots op kan zijn.’ Na een goed half uur van stevig doorjakkeren verminderde de chauffeur vaart en zette zijn auto langs de kant van de weg. ‘Blana,’ zei hij. ‘Dit is het station van Blana.’ Tussen een paar bomen door zag Thomas inderdaad iets wat leek op een perron en een klein stationsgebouw. Dit was dus het volgende station, precies waar hij om gevraagd had. ‘Maar we hebben onderweg de trein niet ingehaald. Die heeft dit station ook
al gepasseerd. We moeten dus verder. En sneller.’ ‘Yes, sir,’ riep de Egyptenaar alleen en schoot zonder in zijn spiegels te kijken de weg weer op. Vijf minuten later ontdekte Nora een station langs de weg met de naam Daraw op de gevel. Hun chauffeur begreep inmiddels de bedoeling en scheurde er zonder vaart te minderen voorbij. Hij reed hier echter door de stad en kon niet zo hard als op de doorgaande wegen. Toen ze Daraw achter zich hadden gelaten greep Nora Thomas’ arm en kneep erin. Ze waren op een lange rechte weg terecht gekomen en in de verte meende ze de trein te herkennen. ‘Daar!’ Het duurde nog even voor Thomas enthousiast durfde te worden en wees hun chauffeur toen op de trein die vóór hen reed. Hij haalde zijn vijftigeurobiljet weer tevoorschijn en stak het naar voren. ‘We zijn bijna in Kom Ombo,’ sprak de chauffeur. ‘Ik kan hem wel inhalen.’ Hij gaf nog wat gas bij en maakte een paar heel gevaarlijke inhaalmanoeuvres. Toen de bebouwing van Kom Ombo toenam lukte het eindelijk om de trein in te halen. Het lukte niet om in het drukke verkeer de snelheid vast te houden, maar gelukkig begon de trein ook vaart te minderen. De taxichauffeur bleef langs het spoor scheuren en remde plotseling krachtig af. Hij wees naar rechts en riep wild: ‘Station! Station!’ Nora en Thomas vlogen uit de taxi, het beloofde bankbiljet op de stoel gooiend. Ze renden naar het spoor en ontdekten tot hun schrik dat het station aan de andere kant van de rails lag. De trein was juist bezig het station binnen te rijden en Nora en Thomas deden wat zij thuis nooit zouden doen. Ze renden de spoorbanen over en klommen op het perron. Vanaf de diesellocomotief klonk een luide toeter, maar Nora oordeelde dat dat meer voor de vorm was. Zo vreselijk gevaarlijk was hun actie nou ook weer niet. Nora ontdekte een loket en sprong erop af. Ze bestelde beleefd maar dringend twee kaartjes naar Luxor en haalde geld tevoorschijn.
‘Not for tourists. Only Egyptians.’ ‘Excuse me?’ ‘Wij mogen geen kaartjes verkopen aan buitenlanders voor deze trein. In verband met de veiligheid.’ W at was dat nou voor kolder? Waarom zou zij niet met deze trein mee mogen? Welke malle Egyptische ambtenaar had dat nou bedacht? Nora hoorde haar naam roepen en Thomas wenkte haar op te schieten. Ze wierp nog een snelle blik op het loket, maar rende toen naar de trein. Met dat ze instapten klonk een fluit en kwam de trein in beweging. ‘Nu zien dat we die vent vinden,’ zei Thomas. Ze waren voorin de trein gestapt en de enige logische actie was alle wagons van voor naar achter door te lopen. De vader van Susie had hun verteld dat ze zochten naar een man met een zwarte broek, een blauw hemd en in bezit van een aluminium koffertje, waarin hij het kostbare papyrus had opgeborgen. Het kostte hun enige moeite om zich een weg te banen door het overvolle tweede-klasrijtuig. Ze spiedden beiden links en rechts alle passagiers af op zoek naar iemand die voldeed aan het signalement, maar vonden niemand in deze eerste wagon. Wel troffen ze een conducteur, en Nora greep meteen naar haar geld. Ze vroeg om twee kaartjes naar Luxor en Thomas zei snel: ‘Eerste klas’. De beambte gaf hun zonder vragen te stellen twee kaartjes en legde uit dat de zitplaatsen voor eerste klas achterin de trein waren. Nora betaalde en bedankte beleefd. W at nou, alleen voor Egyptenaren? Ze zagen ze vliegen in Kom Ombo. De volgende twintig minuten waren Nora en Thomas bezig over koffers te klimmen, en over passagiers die in het gangpad op de grond waren gaan zitten. In de tweede klasse vonden ze niemand die aan de beschrijving voldeed. Het rijtuig voor de eerste klas bleek te zijn verdeeld in coupés, waardoor het zoeken naar de handelaar uit Caïro een stuk lastiger werd. Er zat niks anders op dan van alle coupés de deur open te maken en even binnen te kijken. De eerste
coupé was vol, de tweede was leeg en bij de derde was het al raak. Een man met een zwarte broek en een blauw shirt zat alleen in het compartiment, zijn benen op de bank tegenover hem en een aluminium koffer naast zich. Thomas groette beleefd en ging schuin tegenover hem zitten. Nora nam op de bank naast de Egyptenaar plaats. Ze lieten zich allebei tegen de wand aanzakken en deden of ze wilden slapen. Nora keek nog even op haar telefoon. Kwart over een. ‘Wat gaan we nu doen, eigenlijk?’ ‘Voorlopig niks. Het zal nog wel een paar uur duren voor we in Luxor zijn, en eerder wil ik deze trein niet uit. In Luxor is een vliegveld, daar moeten we heen.’ ‘En die koffer?’ ‘Pikken. Gewoon pikken. Dat is de enige manier waarop we zeker weten dat het papyrus in een museum of bibliotheek terecht komt. Die handelaar zal het aanbieden op de zwarte markt, en voor je het weet eindigt het in de krochten van het Vaticaan.’ ‘Pikken en wegrennen?’ ‘Vlak voordat de trein vertrekt. Dan kan hij ons niet achterna komen.’ ‘Hoop je.’ Slapen lukte niet in de schuddende boemel. Het stoppen en wegrijden van de trein ging met heftige schokken gepaard. Tegen half vier reed de trein het station van Luxor binnen. De Egyptenaar in hun coupé stond op en hing zijn bovenlichaam uit het open raam. Hij wenkte een verkoper van koude dranken bij zich en stak een bankbiljet naar buiten. Zonder een geluid te maken schoof Thomas de deur van hun compartiment open. Nora legde haar hand op het handvat van het aluminium koffertje dat naast haar op de bank was achtergebleven. Beiden stonden op, en voor ze het zelf konden geloven waren ze de coupé uit, op weg naar de uitgang. Nog geen vijf seconden later klonk er een luide brul achter hen. Nora en Thomas sprongen de trein uit en renden het station door. Vóór het gebouw stond slechts één taxi en ze kropen snel op de achterbank.
‘Naar het vliegveld,’ riep Thomas en de taxi reed weg. Ze lieten zich onderuit zakken zodat ze aan het zicht waren onttrokken. Nora keek voorzichtig over de rand van de achterruit en zag de rood aangelopen Egyptenaar uit het stationsgebouw tevoorschijn komen. Hij zocht verwilderd om zich heen, op zoek naar een taxi, op zoek naar hen en op zoek naar zijn koffertje. Ze waren met het kostbare papyrus ontsnapt.
Lees alles over de inwijding van Nora in de Grote Piramide van Gizeh in het eerste boek van Jeroen van Dillen: De Osiris Opdracht. ISBN 978-90-8157901-8 (Paperback) ISBN 978-90-8157900-1 (eBook) Hoe Nora en Thomas de spectaculaire val uit het vliegtuig overleven kunt u lezen in het vervolg: De Isis Inspiratie. In dit boek ontdekken ze meer over de rol die Maria Magdalena had in het leven van Jezus als zijn geliefde, en als apostel voor de apostelen. ISBN 978-90-8157902-5 (Paperback) ISBN 978-90-8157903-2 (eBook) www.jeroenvandillen.nl Meer informatie over Jacob Slavenburg vindt u op: www.jacobslavenburg.nl