Je moet alles met beleid doen Klimaatverandering en de relatie tussen wetenschap en overheid inaugur ele r ede door prof. dr. ir. br am br egman
inaugur inaugur ele rele eder ede prof.prof. dr. ir. dr.br ir. ambrbr am egman br egman De klimaatproblematiek De klimaatproblematiek is is momenteel momenteel een van een de van de grootste grootste maatschappelijke maatschappelijke uitdagingen, uitdagingen, en gaat en gegaat gepaard paard met commotie met commotie en en controverses controverses vanuitvanuit de sa-de samenleving menleving en deen politiek. de politiek. Dit legt Diteen legtgrote een grote druk op druk op de klimaatwetenschap de klimaatwetenschap en en het klimaatbeleid het klimaatbeleid en vereist en vereist een aanpassing een aanpassing van devan rol-de rollen die lenbeide die beide van oudsher van oudsher hebben hebben gespeeld. gespeeld. Hoe kunnen Hoe kunnen de klimaatwetenschap de klimaatwetenschap en heten klimaatbeleid het klimaatbeleid in dezeincomplexe deze complexe en turbulente en turbulente wereldwereld komenkomen tot eentot effectieve een effectieve samenwerking? samenwerking? WelkeWelke uitdagingen uitdagingen komenkomen hierbijhierbij kijken? kijken? Bram Bram Bregman Bregman gaat ingaat zijnin inaugurele zijn inaugurele rede als rede hoogleraar als hoogleraar Klimaat Klimaat en en duurzaamheid duurzaamheid aan deaan Radboud de Radboud Universiteit Universiteit Nijmegen Nijmegen in op deze in opvragen deze vragen vanuitvanuit een aantal een aantal thema’s thema’s die cendie centraal staan traal staan in de wisselwerking in de wisselwerking tussentussen klimaatwetenklimaatwetenschap schap en -beleid. en -beleid. Deze thema’s Deze thema’s zijn het zijn omgaan het omgaan met met onzekerheden, onzekerheden, communicatie, communicatie, kennismanagement, kennismanagement, de wetenschappelijke de wetenschappelijke geloofwaardigheid geloofwaardigheid en de rol en de vanrol van de sociale de sociale media.media. De thema’s De thema’s worden worden belichtbelicht vanuitvanuit de beleidsde beleidsen wetenschapspraktijk. en wetenschapspraktijk. Bregman Bregman maaktmaakt duidelijk duidelijk waarom waarom de werkwijze de werkwijze van devan klimaatwetende klimaatwetenschap schap en heten-beleid het -beleid zal moeten zal moeten veranderen veranderen en waten wat beide beide gebieden gebieden moeten moeten doen om doen deom uitdagingen de uitdagingen het het hoofdhoofd te bieden. te bieden. Bram Bram Bregman Bregman studeerde studeerde milieuhygiëne milieuhygiëne aan deaan unide universiteit versiteit van Wageningen van Wageningen en promoveerde en promoveerde aan de aan de Universiteit Universiteit Utrecht Utrecht in de atmosfeerwetenschappen. in de atmosfeerwetenschappen. Hij werkt Hij werkt sinds enige sinds jaren enige op jaren hetop grensvlak het grensvlak van klivan klimaatwetenschap maatwetenschap en -beleid en -beleid bij hetbijMinisterie het Ministerie van van Infrastructuur Infrastructuur en Milieu en Milieu en heten Koninklijk het Koninklijk Nederlands Nederlands Meteorologisch Meteorologisch Instituut, Instituut, knmi. knmi. Vanaf Vanaf 15 november 15 november 2010 bekleedt 2010 bekleedt hij de bijzondere hij de bijzondere leerstoel leerstoel Duurzaamheid Duurzaamheid en Klimaat en Klimaat aan deaan Radboud de Radboud Universiteit Universiteit Nijmegen. Nijmegen.
je moet alles met beleid doen klimaatv er ander ing en de r elatie tussen w et enschap en ov er heid
Je moet alles met beleid doen Klimaatverandering en de relatie tussen wetenschap en overheid Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Duurzaamheid en klimaat aan de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen op vrijdag 13 januari 2011
door prof. dr. ir. Bram Bregman
6
Vormgeving en opmaak: Nies en Partners bno, Nijmegen Drukwerk: Van Eck & Oosterink
ISBN 978-90-818553-0-3 © Prof. dr. ir. Bram Bregman, Nijmegen, 2011 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt middels druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyrighthouder.
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
Meneer de rector magnificus, familieleden, geachte collega’s, en alle aanwezigen, inleiding Als ik vroeger mijn vader hielp in de wegenbouw was een van zijn slogans dat je alles met beleid moet doen. Voor een puber was dit betekenisloos, het woord beleid paste niet in mijn belevingswereld. De betekenis ervan kreeg pas vorm toen ik mijzelf vele jaren later terugvond in de wereld van de klimaatverandering. Heen en weer pendelend tussen de twee uiterste spectra van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (i&m): de klimaatwetenschap bij het agentschap knmi (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut) en het klimaatbeleid in Den Haag. Twee totaal verschillende werelden, ieder met een eigen taal en een eigen kijk op de klimaatproblematiek die mijn belevings wereld aanzienlijk hebben verbreed. De taal van de wetenschap heb ik me eigen gemaakt gedurende mijn wetenschappelijke loopbaan in de atmosfeerwetenschap, en de taal van het beleid tijdens de afgelopen vier jaar als strategisch adviseur. Ik kreeg ook de mogelijkheid beide werelden te verenigen als Nederlands vertegenwoordiger van het International Panel for Climate Change, kortweg het ipcc. De belangrijkste internationale autoriteit op het gebied van klimaatverandering. Toen ik deze baan vier jaar geleden aanvaardde, zag de wereld er heel anders uit. Het ipcc stond op het punt de Nobelprijs voor de vrede te krijgen en het Kyotoprotocol stond in de startblokken. Ik kon destijds niet bevroeden wat er allemaal zou gebeuren in die vier turbulente jaren die voor mij lagen. Om in een zo’n turbulente tijd tegelijkertijd in de wetenschappelijke- en beleidswereld actief te zijn is bijzonder fascinerend en dat ik deze positie kan verrijken als bijzonder hoogleraar beschouw ik als een voorrecht. Ik zou mijn oratie geheel kunnen vullen met zeer opmerkelijke anekdotes, gevuld met hoog oplopende frustraties, grote hilariteit en surrealistische situaties. Ware het niet dat ik dan voorbij ga aan het beoogde doel van deze lezing en ik me bovendien zou kunnen manoeuvreren voorbij de toelaatbare vrijheid van meningsuiting, begrensd door de integriteit als ambtenaar. De conflictueuze situatie die hierbij zou ontstaan met de academische vrijheid van meningsuiting levert op zich al interessante casuïstiek op. Maar ik moet u teleurstellen dat deze niet in mijn oratie aan bod zal komen. Ik beperk mij in deze lezing tot de klimaatproblematiek en hoe wetenschap en beleid zich hierin verhouden. Ik denk dat dit meer dan voldoende stof geeft. De sterk toegenomen maatschappelijke aandacht voor de klimaatproblematiek is u natuurlijk niet ontgaan. Al voordat Al Gore eind 2006 zijn film over klimaatverandering met zijn ongemakkelijke waarheid aan de wereld presenteerde , nam de aandacht een vlucht voorwaarts door films als The Day After Tomorrow en een opeenvolging van natuurrampen in 2004 en 2005 die geassocieerd werden met klimaatverandering1. De aandacht steeg tot een hoogtepunt na een serie van gebeurtenissen en niet altijd in positieve zin. Ik noem enkele voorbeelden. De Nobelprijs voor het ipcc en Al Gore in 2007, de turbulente klimaattop in Kopenhagen in 2010, het hacken en publiekelijk bekend
7
8
pro f . dr. ir. b r a m b r e g ma n
maken van e-mails met gevoelige informatie van diverse klimaatwetenschappers, en de ontdekking van fouten in het vierde assessment van het ipcc. Dichter bij huis ging de toegenomen aandacht gepaard met instelling van de tweede deltacommissie door het kabinet om Nederland veilig te houden tegen overstromingen2. De extreme toekomstbeelden van het klimaat die de commissie hanteerde, gaven brandstof voor discussies via de media en leidden tot vele Kamervragen. De bovengenoemde ontwikkelingen hebben uiteraard hun uitwerking op de relatie tussen klimaatwetenschap en klimaatbeleid. Een relatie die wordt beïnvloed door een steeds complexere wereld met almaar toenemende informatiestromen. Ze is daarom ook onderwerp van analyse in diverse onderzoeksprogramma’s. Door mijn ervaringen wil ik daar mijn inzichten aan toevoegen. In deze lezing neem ik u mee in mijn ervaringen en maak u deelgenoot van de uitdagingen die ik daarin tegenkom. Uitdagingen die ik binnen de Radboud Universiteit Nijmegen wil vertalen in het onderwijs en onderzoek. Waarbij ik net als in mijn huidige functies diverse wetenschappelijke- en beleidsdisciplines wil verbinden die kenmerkend zijn voor het grensvlak tussen wetenschap en beleid. Ik bespreek de uitdagingen aan de hand van thema’s die centraal staan in de relatie tussen wetenschap en overheid: het omgaan met onzekerheden, communicatie, kennismanagement, de geloofwaardigheid van de klimaatwetenschap en de rol van sociale media. Hierbij is het handig het speelveld te begrenzen om de problematiek behapbaar te houden. Klimaatwetenschap en beleid zijn brede begrippen. Ik richt me op het generieke klimaatbeleid, vormgegeven bij de centrale overheid, en ik zal waar nodig de regionale overheid te sprake brengen. De klimaatwetenschap belicht ik vanuit de fysische kant, maar ik zal het belang van multidisciplinaire wetenschap benadrukken. omgaan met onzek er heden De samenleving is complexer en kwetsbaarder geworden. Steeds meer mensen wonen in kwetsbare dichtbevolkte urbane gebieden. Van de 19 grootste steden ter wereld liggen er minstens 13 in delta’s3. Klimaatverandering vergroot de kwetsbaarheid4. Niet alleen door zeespiegelstijging, maar doordat het ingrijpt op allerlei groepen in de samenleving die zich moeilijk kunnen aanpassen. Deze maatschappelijke verwevenheid maakt haar tot één van de belangrijkste maatschappelijke uitdagingen van dit moment. Aangezien we niet precies weten hoe ons toekomstig klimaat eruit ziet, wordt klimaatverandering ook wel aangeduid als een wicked problem5, een term voor instabiele complexe fysische en maatschappelijke problemen zonder eenduidige oplossingen. Een complex probleem dat op begrijpelijke en overzichtelijke wijze zijn weg moet vinden tussen de wetenschap en de overheid, twee werelden die elkaars taal niet spreken. Om deze complexiteit het hoofd te bieden beschrijven we klimaatverandering op deterministische wijze met klimaatmodellen. U vraagt, wij draaien de modellen en leveren beschrijving van het verleden, bijvoorbeeld van de opwarming van de aarde en de
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
menselijke bijdrage hierin. Daarnaast bepalen we toekomstbeelden van het klimaat, zogenaamde klimaatscenario’s, op basis van verschillende economische ontwikkelingen, verhaallijnen, als beschrijving van de toekomstige wereld. Deze verhaallijnen bepalen hoeveel broeikasgassen we emitteren. De klimaatscenario’s zijn daarom het handvat voor de beleidsmaker voor het beleid om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Complexiteit wordt hiermee teruggebracht tot cijferreeksen. Echter, het voorspellen van de economische ontwikkeling is bijzonder lastig, dat laat de huidige economische crisis zien. Er is geen economisch model dat deze crisis zag aankomen6. Je zou dus kunnen concluderen dat klimaatscenario’s weinig waarde hebben. Toch klopt dit niet. Dit illustreer ik aan de hand van een vergelijking tussen de gemeten CO2-emissies en wereldgemiddelde temperatuur, en de toekomstprojecties en emissiescenarios die destijds, meer dan 20 jaar geleden, zijn opgesteld en beschreven in het eerste ipcc-assessment in 1990. Hoewel de toekomstprojecties een grote bandbreedte vertonen, vallen de temperatuurmetingen in het midden ervan. Opmerkelijk is ook dat de gemeten CO2-concentratie
Figuur 1. Wereldgemiddelde CO2-emissies [in Pg koolstof per jaar] van 1990 tot en met 2010. De lijnen geven de range van emissiescenario’s aan die door het ipcc vanaf 2000 zijn gebruikt.
51
9
10
pro f . dr. ir. b r a m b r e g ma n
Figuur 2. De afwijkingen van de wereldgemiddelde temperatuur ten opzichte van het 1960-1990 gemiddelde. Metingen (stippen met balken en dikgedrukte lijn) versus de modelprojecties (gearceerd) ten tijde van de verschillende ipcc-assessments (First Assessment Report - far: 1990, sar: 1995, en tar: 2001).
52
geheel binnen de bandbreedte van de emissiescenario’s loopt. Maar hoe bemoedigend deze resultaten ook zijn, ze geven geen garanties voor de toekomst. Een toekomst waarin we verrast kunnen worden door extreme gebeurtenissen, zowel maatschappelijk als in het klimaatsysteem. We proberen die verrassingen in kaart te brengen met extreme scenario’s, zoals de Tweede Deltacommissie de maximale zeespiegelstijging liet berekenen in 21007. Hoewel dit extreme scenario nogal wat stof deed opwaaien, was de gedachte van de commissie helder. Toon ook de meeste extreme toekomstbeelden om het beleid de keuze te geven zich voor te bereiden op verrassingen. Bedenk dat het hier gaat om een keuze die niet bepaald wordt door de wetenschap, maar door het beleid en de politiek. Dit wordt nog wel eens door elkaar gehaald. Maar zoals men dat bij wicked problems kan verwachten, is er geen standaard draaiboek hoe het beleid zich dan moet voorbereiden op verrassingen en hoe de keuzes gemaakt moeten worden8. De Raad van Leefomgeving en Infrastructuur heeft een deel van dit probleem herkend in haar advies over klimaatadaptatie9. De titel van het advies, Witte zwanen, zwarte zwanen, is een overduidelijke referentie naar boek The Black Swan van Nassim Nicholas Taleb10, met de zwarte zwaan als metafoor van het optreden van onvoorspelbare gebeurtenissen, de ‘unknown unknows’ zoals voormalig Minister van Defensie Donald Rumsfeld het uitdrukte in een van zijn beroemdste uitlatingen11. Het
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
advies van de Raad was duidelijk: de overheid schiet tekort in haar (klimaatadaptatie) beleid in het omgaan met onzekerheden. Ze moet een adaptiever beleid gaan voeren. In de beleidsreactie op het advies van de Raad, die ik mede heb geschreven, gaven we aan dat ons klimaatadaptatiebeleid wel degelijk rekening houdt met onzekerheden. Een voorbeeld dat we gaven is de zandmotor, een unieke vorm van dynamisch kustbeheer door zandopspuiting in zee, waarna het zand vervolgens wordt meegenomen en elders aan de kust komt. De hoeveelheid zand dat opgespoten wordt, kan worden aangepast naar gelang de zeespiegelstijging meer of minder is. Kan het mooier? Nou, toch wel. Wat wij destijds over het hoofd zagen waren de protesten van de lokale bevolking en de toeristenindustrie over gevaarlijke stromingen die ontstaan als gevolg van de zandsuppleties. Dit protest illustreert dat wetenschappelijke kennis nooit volledig is en verrassingen voor kunnen komen. Daarnaast is het belangrijk belangengroeperingen mee te nemen in het ontwikkelingsproces om onaangename confrontaties met de samenleving in een later stadium te voorkomen. Er is al veel over adaptief beleid geschreven. In lijn met het voorgaande gaat het vaak over gedetermineerde oplossingspaden, discontovoeten, investeringsfaseringen en begrensde scenariodomeinen12. Adaptief beleid vindt zijn oorsprong in de Real Optionstheorie13. In één van de publicaties hierover wordt een vergelijking gemaakt met de tuinman die zijn tomaten in de gaten houdt en op basis van de ontwikkelingen van het weer een bepaalde oogststrategie hanteert, waarbij hij verschillende opties openhoudt. Waar de theorie weinig aandacht aan besteedt, is de maatschappelijke context. Wat als de tomaten op dit moment maatschappelijk niet acceptabel zijn? De uitdaging is om buiten het deterministische domein te denken in de oplossingspaden. Extreme gebeurtenissen (zwarte zwanen) kunnen doorslaggevende gevolgen hebben voor geplande investeringspaden. Deze flexibiliteit kan natuurlijk niet van te voren exact worden ingebouwd, maar moet wel onderdeel zijn van de strategie. De tomatenkweker zou op basis van maatschappelijke ontwikkelingen ruimte moeten inbouwen in het productieproces om risico’s te spreiden. Zo zijn er duidelijk signalen geweest die de economische crisis hebben aangekondigd14. Zwarte zwanen vinden we op alle schaalniveaus, ook op bestuurlijk en politiek niveau van regionale overheden. De implementatie van een waterbuffer in de gemeente Westland om toekomstige klimaatverandering het hoofd te bieden door het stijgende zeewater, kan in een laat stadium alsnog om zeep worden geholpen als de verantwoordelijke wethouder gedwongen wordt zijn budget aan te wenden voor andere, meer urgente problemen. Deze voorbeelden, inclusief de zandmotor, bevestigen de stelling dat het beleid mee moet bewegen met alle schaalniveaus: het Rijk op nationaal en internationaal niveau (top-down) en regionale en lokale overheden en de samenleving (bottom-up)15. Dit eist nogal wat van het lerend vermogen van het beleid. En zelfs meer dan dat. Naast een goede leerling moet de beleidsmaker een goed architect en een goede faciliteerder zijn16. Ik zou hier nog aan toe willen voegen: ook een goed strateeg en kennis-
11
12
pro f . dr. ir. b r a m b r e g ma n
manager. De klimaatwetenschap moet inzicht krijgen in de complexe wereld waarin de beleidsmaker zich begeeft, anders zal de interactie met de overheid ineffectief zijn. Maar hoe de beleidsmaker en de wetenschapper dat allemaal moeten doen, blijft onduidelijk. Dit is één van de redenen dat de Sociaal Wetenschappelijke Raad adviseerde meer sociale wetenschappen te introduceren om de complexiteit van de samenleving beter het hoofd te bieden17. Een dergelijk pleidooi werd ook gehouden voor het ipcc dat van oudsher wordt gedomineerd door fysische en economische wetenschappen18: dat het meer moet aansluiten bij de huidige politieke en culturele contexten en een grotere diversiteit moet introduceren in de kijk op klimaatverandering en de duiding van onzekerheden19. Het ipcc zet hier overigens concrete stappen door in zijn toekomstscenario’s emissiepaden, socio-economische verhaallijnen en politieke analyses te integreren20. En wat betekent dit voor de fysische klimaatwetenschap? Moet zij maar stoppen met het produceren van cijferreeksen voor het beleid? Integendeel. Ik heb laten zien dat de scenario’s het eigenlijk helemaal niet zo slecht doen, gerekend over de afgelopen twintig jaar. Ook vanuit de sociale wetenschappen wordt de nadruk gelegd op de noodzaak de kennis over het fysische klimaatsysteem te blijven ontwikkelen. Bovendien zijn klimaatscenario’s het kennisfundament in ons huidige klimaatbeleid. Maar de uitdaging hier is hoe de natuurwetenschappelijke, economische en sociale wetenschappen elkaar kunnen versterken en het beleid handvaten kunnen bieden om voldoende flexibiliteit in te bouwen. communicatie Communicatie staat aan de basis van dit ‘project’. Tijdens een cursus projectleiderschap was de eerste opmerking dat voor elk project – hoe inhoudelijk ook – geldt dat 80 procent van het werk communicatie is. Destijds weigerde ik dat te geloven, maar ik begin toch te zien dat hier een kern van waarheid in zit. Vaak lees je dat begrijpelijk communiceren betekent het vertalen van wetenschappelijke resultaten in Jip en Janneke-taal. Maar het betekent vooral: aansluiten bij de behoefte van ontvanger en de maatschappelijke context waarin de ontvanger opereert. Dat dit geen vanzelfsprekendheid is, illustreer ik met enkele voorbeelden. Vanuit de klimaatwetenschap is de neiging groot te benadrukken dat het wetenschappelijk werk de onzekerheden zal verkleinen. Ik denk dat dit misleidend is. De onzekerheden kunnen afnemen voor specifieke deelprocessen, maar tegelijkertijd nemen door voortschrijdend inzicht de onzekerheden toe met de introductie van nieuwe deelprocessen of nieuwe interacties tussen bestaande deelprocessen21. In wetenschappelijke beleidsadvisering wordt vaak de nadruk gelegd op het slechtste toekomstscenario. Het meest gebruikte argument is dat het beleid de ergste consequenties van klimaatverandering wil weten. Dat mag deels waar zijn, maar dit impliceert niet dat de rest van het speelveld in een voetnoot terecht moet komen of zelfs niet aan bod hoeft te komen.
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
Figuur 3. Het ‘prisoners dilemma’. De modelontwikkeling van mondiale naar regionale schaal. Hoe regionaler de projecties, hoe beleidsrelevanter ze worden, maar ook hoe onzekerder de resultaten zijn.
Een ander voorbeeld van selectief gebruik van scenario’s zie je in de regionalisering van toekomstbeelden. De toenemende complexiteit van onze samenleving leidt ertoe dat wij meer gedetailleerde informatie over de toekomst willen hebben van het eigen leefgebied. We willen bijvoorbeeld onze delta klimaatbestendig inrichten. Dit betekent het gebruik van fijnmazigere modellen en de scenario’s verder vertalen naar de gewenste ruimtelijke schaal. Dit is gedaan voor de Nederlandse situatie met vier toekomstbeelden tot 210022. Maar de wensen reiken verder, tot op provinciaal niveau. Hiervoor worden interpolaties en extra vertalingen uitgevoerd voor deeldomeinen zoals bijvoorbeeld voor het watersysteem. Maar hoe langer de vertaalroute, hoe meer aannames, hoe meer scenario’s en hoe groter de onzekerheidsmarge. We kunnen echter de beleidsmaker niet alle scenario’s voorschotelen. Achter de schermen vindt er daarom een selectie plaats. De beleidsmaker krijgt een beperkt aantal, of zelfs maar één scenario te zien. De bedoeling is meer duidelijkheid te creëren, maar hiermee wordt schijnzekerheid geïntroduceerd23. De argumentatie is dat het anders te ingewikkeld wordt. Bovendien wordt vaak binnen het ene scenario veel informatie gegeven die de duidelijkheid niet te goede komt. Zoals de klimaatmanager van een provincie het verwoordde: “hier hoef ik niet mee aan te komen bij mijn gedeputeerden’. Ik wil hiermee niet beweren dat regionalisering van klimaatscenario’s onzinnig
13
14
pro f . dr. ir. b r a m b r e g ma n
zou zijn, integendeel. Maar de kunst is ze te vertalen en te communiceren op een wijze die aansluit bij de beleidsbehoefte. De tijd staat mij nog één voorbeeld toe: de samenvatting voor beleidsmakers van de ipcc-rapporten. Deze rapporten leveren het wetenschappelijk fundament voor de internationale klimaatonderhandelingen. Ze stonden aan de wieg van het Kyotoprotocol. De samenvattingen zijn daarom van groot belang. In de praktijk merk ik echter dat ze niet of nauwelijks worden gelezen door beleidsmedewerkers. Ze zijn te wetenschappelijk en sluiten niet aan bij de beleidscontext. Ze zijn te lang en de essentie is onvoldoende zichtbaar. Het ipcc had hier als gevestigde autoriteit tot nu toe geen probleem mee. Maar die tijd is voorbij. De huidige tijdgeest vereist een andere aanpak. Het selectief of onduidelijk communiceren van wetenschappelijke resultaten – hoe goed en integer bedoeld – tast op lange termijn de geloofwaardigheid aan van de wetenschap. Eenvoudig is het niet. Recentelijk ging het mis bij de presentatie van de economische scenario’s van het Centraal Planbureau waarin krimpscenario’s waren opgenomen als mogelijke economische toekomstbeelden. Dit leidde tot scherpe kritiek vanuit de politiek die overigens deels ingegeven was door politieke motieven. Aan de Radboud Universiteit besteden we aandacht aan enkele van deze voorbeelden, die als casus verder worden uitgewerkt. k ennismanagement We kunnen nog zo goed communiceren, maar als de kennis niet goed wordt gebruikt in het beleid hebben we er nog niet veel aan. Alle informatie moet ook gemanaged worden. In beleidstermen gaat het om dissiminatie of valorisatie van kennis. Laten we eens een kijkje nemen hoe dit werkt in de beleidspraktijk. Vanuit het beleid maken kennisdirecties kennisagenda’s om de benodigde kennisbehoefte te structureren en prioriteren. Maar dit is geen eenvoudige zaak. Kennisdirecties richten zich op alle sectoren van het ministerie. De kennisagenda’s zijn daardoor vaak te abstract voor de sectoraal gerichte beleidsdirecties waar het beleid wordt vormgegeven. Zelfs binnen een beleidskern is het niet eenvoudig de kennisvragen te structureren. Een ander probleem is dat kennisaanbieders neigen hun eigen prioriteiten door te voeren. En als er een lijst is, blijkt het erg lastig te prioriteren. Mocht er uiteindelijk een coherente kennisagenda zijn ontstaan, dan blijkt de aansturing erg complex te zijn. Vaak wordt toegepast onderzoek door een ander departement gestuurd dan strategisch onderzoek. Daarnaast vereist sturing een goede monitoring van de kennisontwikkeling en de doorwerking in de beleidsvorming en uitvoering. In de praktijk echter wordt zowel vanuit het beleid als de wetenschap monitoring eerder als last dan als noodzaak ervaren. Hierdoor is er te weinig overzicht over de doorwerking van wetenschappelijke resultaten in het beleid.
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
Dit probleem is deels herkend in de constatering van de Sociaal Wetenschappelijke Raad dat de samenleving te weinig gebruik maakt van de laatste wetenschappelijke inzichten16 hierboven. Zij bepleit een intensivering van de interactie tussen overheid en wetenschap, onder andere door de participatie van topambtenaren in de kennisprogrammering. De Raad noemt enkele onderzoeksprogramma’s bij de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nwo) als voorbeeld van goede beleidsparticipatie. Maar vaak beperkt de participatie zich tot de overkoepelende kennisdirecties. En zoals ik al zei, zijn deze directies niet aangesloten aan een beleidslijn. Met andere woorden, deze aanpak is verdient aanmoediging, maar brengt de onderzoeksresultaten onvoldoende in de beleidspraktijk. Een andere belangrijke constatering is dat de opgelegde criteria vanuit de wetenschap, zoals internationale peer reviewed publicaties, het aantal studenten en promovendi, en impact scores de kloof alleen maar groter maken. Ze zijn cruciaal voor borging van de wetenschappelijke kwaliteit, maar belemmeren de kennisdissiminatie. Dit is een typisch voorbeeld van sturen door opgelegde criteria, zogenaamde throughputsturing. Mathieu Weggemans laat zien dat deze klassieke manier van sturing inefficiënt is voor kennismanagement in grote organisaties. Voor een effectieve doorwerking van wetenschappelijke kennis naar beleid is het beter te sturen op de mate waarin kennis doorwerkt in beleid, sturen op output24. Maar het blijkt dat de praktijk erg weerbarstig is. Wat ontbreekt, is een stevig verankerd eigenaarschap vanuit de beleidskernen voor de kennisvragen en dat los je niet alleen op door de participatie van topambtenaren of de verbinding met een kennisdirectie, hoe nuttig dit ook moge zijn. Door een eigenaarschap in te richten, ontstaat er een eigen belang de opgedane kennis te monitoren, wat vervolgens de kennisvraagstructurering bevordert. Hiervoor zijn diverse arrangementen te bedenken die we willen onderzoeken vanuit de Radboud Universiteit in samenwerking met de directie Kennis, Innovatie en Strategie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. de geloofwaar digheid van de klimaatw et enschap en de rol van de sociale media De eerder genoemde reeks gebeurtenissen in de media ten aanzien van de klimaatproblematiek heeft de geloofwaardigheid van de klimaatwetenschap onder druk heeft gezet en ervoor gezorgd dat zij is verworden tot een politieke speelbal. Internet speelt hierin een belangrijke rol. Op internet kunnen we alles vinden en door de sociale media zijn we overal van op de hoogte. Met veel groter gemak dan voorheen kan informatie worden verkregen en effectief worden verspreid. Alvorens ik inga op de vraag wat deze ontwikkeling betekent voor de interactie tussen klimaatwetenschap en -beleid, sta ik stil bij de geloofwaardigheid van de klimaatwetenschap.
15
16
pro f . dr. ir. b r a m b r e g ma n
Geloofwaardigheid van de klimaatwetenschap
Figuur 4. De tijdschalen van drie belangrijke theorieën, heliocentrische theorie, relativiteitstheorie en het broeikaseffect, vanaf het moment van introductie (gloeilamp symbool). De balken geven de geschatte tijd tot consensus tussen experts en de samenleving. Sterke oppositie door verschillende groeperingen (sceptici, 53
religieuzen, politici) is weergegeven door de bliksemsymbolen .
De geloofwaardigheid van de wetenschap is, als onderdeel van politieke of zelfs reli gieuze discussies, geen nieuw fenomeen. In het verleden zijn hier vele voorbeelden van, de meest spraakmakende zijn wel de heliocentrische theorie van Copernicus en de relativiteitstheorie van Einstein25. De ontdekking van het broeikaseffect (door Tyndall aangetoond in 1861), en dat de mens hier een aandeel in heeft, kan hier ook onder worden geschaard26. De ervaring leert dat er al gauw een eeuw overheen gaat voordat een theorie wordt geaccepteerd. Met het broeikaseffect is dat niet anders. Iets meer dan een eeuw nadat Arrhenius, voortbouwend op het werk van Tyndall, beweerde dat een verdubbeling van CO2 zou zorgen voor een opwarming van de aarde van enkele graden27, concludeerde het ipcc in 2007 dat de mens hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk is voor de huidige opwarming van de aarde28. De huidige karakterisering van het ipcc door diverse media en politieke partijen als oplichters of een linkse hobby laat een duidelijke parallel zien met het verleden. Hopelijk duurt het niet nog een extra eeuw voor de volledige acceptatie.
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
Andere actuele voorbeelden waarin wetenschappelijke autoriteit ter discussie is gesteld vinden we in de gezondheidszorg, als het gaat om het mislukte landelijke inentingsprogramma voor baarmoederhalskanker29, maar ook in het mislukte initiatief om CO2 op te slaan onder Barendrecht30 en de discussies over de economische krimpscenario’s van het Centraal Planbureau (cpb). De discussies leidden tot het signaal vanuit de politiek het respect voor de wetenschappelijke autoriteit te herstellen31. In het algemeen kunnen we stellen dat hoe dieper een problematiek de maatschappij raakt, hoe sterker de wetenschappelijke autoriteit wordt betwist32. Klimaatverandering behoort ook tot deze categorie. De goedkeuring van het Kyotoprotocol, waarin landen zich gecommitteerden tot het terugbrengen van broeikasgasemissies, wordt gezien als een ontwikkeling met grote maatschappelijke kosten. De tegenstanders van het protocol leggen de nadruk hierop door een karikatuur van het Kyotoprotocol te maken als een mislukking dat ons niets heeft gebracht, maar vele miljarden heeft gekost. Deze ontwikkeling heeft iets paradoxaals, verwoord door Bijker et al. in hun boek De paradox van de wetenschappelijke autoriteit.33 Enerzijds neemt de behoefte aan een kennisautoriteit toe, door de toenemende complexiteit van de samenleving. Anderzijds is er een tendens waarin de wetenschappelijke autoriteit wordt aangetast. Hoe komt dit? Om dat voor klimaatverandering te begrijpen, moeten we dieper kijken naar het onderliggende spanningsveld in de huidige tijdsgeest die onder andere door Beck en Giddens is aangeduid als reflexive modernity32. Deze term verwijst naar de negatieve gevolgen van het industriële kapitalisme, waarin de samenleving blootgesteld wordt aan grote risico’s. Klimaatverandering wordt wel gezien als het meest prominente voorbeeld van deze risico’s34. Dit impliceert dat menselijke activiteiten een zichtbaar aandeel hebben in de huidige klimaatverandering. Dit levert een spanningsveld op tussen voor- en tegenstanders van deze stelling. De voorstanders zijn dan de wetenschappelijke gemeenschap en milieuorganisaties als de ‘gevestigde orde’, en de tegenstanders de meer conservatieve stromingen. De klimaatproblematiek ondervindt hiermee een kritische houding binnen de samenleving van mensen die worden gedreven door een ideologie die je kunt onderbrengen in ‘the Western Social order’ waarin het industriële kapitalisme wordt gezien als brenger van onze welvaart35. Deze mensen worden in de volksmond klimaatsceptici genoemd, terwijl het hier eigenlijk gaat om ontkenners van de huidige inzichten in klimaatverandering. Ook hier lijkt de geschiedenis zich te herhalen. Al vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw waren er vergelijkbare discussies over de geloofwaardigheid van de klimaatwetenschap, nadat de mondiaal gemiddelde temperatuur sterk bleek te stijgen36. De verschillen tussen toen en nu is dat ten eerste de discussie plaatsvindt omgeven door een oneindige hoeveelheid informatie en ten tweede het gemak waarmee deze informatie verspreid wordt. Deze ideologische stroming heeft haar wortels in de Verenigde Staten (vs) en is in de tweede helft van de twintigste eeuw overgewaaid naar Europa en ook naar Nederland.
17
18
pro f . dr. ir. b r a m b r e g ma n
Nog steeds zijn dezelfde initiatiefnemers uit de vs actief. Analyses hebben de werkwijze blootgelegd van deze mensen en hun financieringsstromen37. Zij beschrijven de connecties tussen fondsen zoals de Heritage Foundation, American Enterprise Institute, Heartland Institute en George Marshal Institute en industriële organisaties, waaronder de olie- en de auto-industrie. Fondsen die een actieve rol speelden in het verspreiden van ontkenning van klimaatverandering. Het debat over roken en gezondheid heeft ook laten zien dat deze fondsen en hun industriële sponsors bijzonder bekwaam zijn in het verspreiden van ontkenningen en het bespelen van de media met dezelfde methoden die je nu ook ziet in het klimaatdebat, bijvoorbeeld door het inzetten van ‘ontkenningswetenschappers’ die geen aantoonbare expertise hebben in de klimaatproblematiek38. Wat betekent deze ontwikkeling voor de relatie tussen klimaatwetenschap en -beleid? Het is interessant te vernemen dat er bij de uitvoering van het Nederlandse klimaat beleid geen sprake is van een aangetaste geloofwaardigheid van de klimaatwetenschap. Voor het klimaatadaptatiebeleid bijvoorbeeld zijn de knmi-klimaatscenario’s het sturende kennisfundament. Hetzelfde geldt voor de beroemde ‘tweegradengrens’ in het klimaatmitigatiebeleid. Enerzijds is er een zeer kritische houding tegenover het ipcc vanuit de politiek en anderzijds is er het klimaatbeleid dat vormgegeven en uitgevoerd moet worden. De randvoorwaarden ten aanzien van het klimaatbeleid worden weliswaar bepaald door de politiek, maar in het beleid gaat realiteit en nuchterheid voor electoraal gewin. De tent moet blijven draaien. En ze heeft hiervoor de wetenschappelijke resultaten nodig als handvaten. Een treffende illustratie hiervan is de brede steun van de Tweede Kamer voor het klimaatadaptatiebeleid39 terwijl het onderliggende kennisfundament, de knmi-klimaatscenario’s, een spin-off product zijn van de assessments van het ipcc, de organisatie die volgens een deel van de Tweede Kamer opgeheven mag worden40. Bij het klimaatmitigatiebeleid spelen de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft te houden een doorslaggevende rol. Internationale afspraken waarvan het kennisfundament wordt geleverd via de assessments van hetzelfde ipcc. Dit betekent niet dat de klimaatwetenschap achterover kan leunen. Zij zal meer aandacht moeten besteden aan de zichtbaarheid en zorgen voor een goede balans tussen wetenschappelijke kwaliteit en openheid. En ook hier speelt communicatie een hoofdrol. Sociale media En welke rol spelen de sociale media hierin? Wat u misschien zal verrassen, is dat de ontwikkeling van de sociale media de tegenstellingen vergroot. Naast meer ruis, zorgen blogs bijvoorbeeld voor een versterking van de polarisatie van het klimaatdebat41. Iedereen kan zich door alles wat op internet te vinden is expert noemen en de informatie kan selectief toegepast worden om de eigen mening te ondersteunen. De sociale media faciliteren dit en zorgen voor een enorme toename en verspreiding van informatie met veel ruis en weinig signaal34. Met als gevolg een onoverzichtelijke, vaak gekleurde informatiestroom die verwarring zaait.
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
Beleidsmedewerkers vragen mij om betekenis te geven aan allerlei berichten over klimaatverandering op websites, blogs, et cetera. Na controle blijkt het vrijwel altijd om selectieve, suggestieve of zelfs foutieve interpretaties te gaan van achterliggende publicaties42. Illustratief was de reactie van één van de beleidsdirecteuren, die vrij vertaald neerkomt op dat wij gelukkig het ipcc nog hebben dat orde schept in de chaos en als een filter fungeert in de zee van meningen. Deze verzuchting is geen hommage aan het ipcc, maar een uiting van de noodzaak om onderscheid te maken tussen feiten en meningen en tussen bijzaken en hoofdzaken. Het is een illustratie hoe de ontwikkeling van internet en sociale media wordt ervaren in de beleidspraktijk. Sociale media faciliteren de onoverzichtelijkheid en vertroebelen het feit dat meer dan 95 procent van alle actieve klimaatwetenschappers het er over eens zijn dat de aarde opwarmt en dat de mens hieraan substantieel bijdraagt43. In mijn advies maak ik deze context duidelijk en laat zien dat het beleid zich beter niet kan richten op blogs. Dit lijkt een paradoxaal beeld op te leveren, want internetactiviteiten, zoals web portals, crowd sourcing, virtual think tanks, connected citizens, climateprediction.net et cetera hebben een aantoonbaar nut44, namelijk dat ze internet gebruiken om effectief informatie te delen. Maar de efficiëntie van de sociale media, zeker voor het klimaatbeleid, is summier onderzocht en het verrast u misschien dat ‘conservatieve’ media, zoals kranten en televisie, nog steeds de boventoon voeren bij jongeren45. Het aspecifieke karakter van internet maakt dat meer activiteit ontplooien niet vanzelfsprekend leidt tot een betere interactie tussen klimaatwetenschap en beleid46. Doorslaggevend in de wisselwerking tussen wetenschap en beleid is dat de juiste informatie wordt gebruikt. In kennismanagement wordt dit aangeduid als het bereiken van jeri – Just Enough Relevant Information47. En ik hoop u vandaag te hebben laten zien dat hier nog veel werk te verrichten is. samen vatt end In de vier thema’s die de revue zijn gepasseerd, heb ik een aantal uitdagingen geïdentificeerd in de interactie tussen klimaatwetenschap en klimaatbeleid. Klimaatwetenschap die gebalanceerde informatie levert, gericht op het beleid en de maatschappelijke context waarin het beleid zich begeeft. Klimaatbeleid dat op flexibele wijze de informatie weet te hanteren en de voortgang en doorwerking borgt. Beleid dat in staat is effectief te sturen en klimaatwetenschap die is staat is daar de handvaten voor te leveren. Het is niet eenvoudig om dit te bereiken. In recente analyses van Hoppe en Derksen wordt gesproken over het belang van grenswerkers voor de verbinding tussen wetenschap en beleid48. Ik pleit voor de inrichting van een brede expertise. In een dienstbare klimaatwetenschap onderscheiden Pidgeon en Fischhoff wetenschappelijke experts, experts op het gebied van de besluitvorming, op het gebied van sociale processen en communicatie, en procesexperts49. Ik wil hier nog expliciet aan toevoegen experts op het gebied van beleidsprocessen. De auteurs pleiten voor een institutionalisering van multidisciplinaire
19
20
pro f . dr. ir. b r a m b r e g ma n
teams, zoals in Engeland en in Duitsland. Of dit laatste noodzakelijk is, valt te bezien, maar wat betreft de benodigde expertise kan ik dit ten volle ondersteunen. Dit vereist een stevige interdisciplinaire inbedding van intermediaire studies gericht op de klimaatproblematiek met natuurwetenschappelijke, beleids-, managementen sociale expertise als een volwaardig deel van het universitaire curriculum. In de vs zijn dergelijke initiatieven onlangs gestart50. Het inkt van het akkoord van de klimaattop in Durban is net droog en laat zien dat de politieke besluitvorming rondom klimaatverandering wordt doorgeschoven naar de toekomst. Het gebrek aan een duidelijke structuur voor het klimaatbeleid geeft een extra noodzaak voor deze interdisciplinaire initiatieven. Ik wil hier met mijn bijzondere leerstoel graag aan bijdragen vanuit het Institute for Science, Innovation and Society (isis). Ik heb het voorrecht in een multidisciplinaire omgeving te werken met mijn collega’s in de Radboud Universiteit Nijmegen bij het Institute for Molecules and Materials (imm), het Institute for Water and Wetland Research (iwwr) en het Institute for Management Research (imr), met mijn collega’s bij het knmi, met mijn collega’s bij andere instellingen en universiteiten en met mijn collega’s bij het ministerie van Infrastructuur & Milieu. Inmiddels zijn er studies in gang gezet binnen het ministerie. een woor d van dank Ik wil graag mijn dank uitspreken aan een aantal mensen zonder wie deze leerstoel niet tot stand zou zijn gekomen. Als eerste wil ik het college van bestuur en de besturen van de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica, en de instituten imm en isis bedanken voor de mogelijkheid deze leerstoel te mogen vervullen. Grote dank gaat uit naar Wim van der Zande, hoogleraar aan de Radboud Universiteit bij het imm. Jaren geleden zetten Wim en ik het college fysica en chemie van de atmosfeer op en Wim zei dat we deze samenwerking maar eens moesten formaliseren. Hij heeft er jarenlang voor geknokt en daar ben ik hem bijzonder dankbaar voor. Daarbij vond ik het erg stimulerend het enthousiasme te ervaren van het bestuur van imm en diverse collega’s, zoals prof. dr. Jan Hendriks van het iwwr en prof. dr. Hub Zwart van het isis. Ik wil speciale dank uitspreken voor dr. Hein Haak, directeur Klimaat en Seismologie bij het knmi. Hij speelde een cruciale rol door mij de mogelijkheid te geven de interactie tussen overheid en wetenschap vorm te geven via het knmi. Ik wil Renske Peters, Joost Buntsma en Jan Busstra van het Directoraat-Generaal Water van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bedanken voor de mogelijkheid vanuit het ministerie te kunnen werken en de vrijheid daar van alles te ondernemen. Het fundament om dit alles mogelijk te maken is eerder gelegd door mijn promotoren prof. dr. Peter Builtjes, werkzaam bij tno en hoogleraar aan de Freie Universitäit van Berlijn en prof. dr. Jos Lelieveld, momenteel directeur van het Max Planck Instituut voor Chemie in Mainz. Mede door Jos werden de contacten destijds met de Radboud
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
Universiteit vormgegeven via de zogenaamde atmosfeerdagen die onze onderzoeksgroep samen met die van Wim organiseerden. Wie had gedacht dat deze contacten uiteindelijk zouden uitmonden in deze leerstoel? Mijn ouders vormden de echte basis, door kosten noch moeite te sparen om mij de wegen te bieden voor mijn ontwikkeling en een groot vertrouwen te tonen dat het wel goed zou komen. Een rotsvast vertrouwen ontvang ik dagelijks van Inge, mijn steun en toeverlaat, mijn raadgever en wegwijzer. Samen met de twee andere parels Kim en Anouk, maakt hun aanwezigheid alle problemen ondergeschikt aan waar het werkelijk om gaat in het leven. Ik heb gezegd
21
22
pro f . dr. ir. b r a m b r e g ma n
n ot e n
Opmerking vooraf: waar wordt verwezen naar internetadressen, geldt dat die zijn geraadpleegd rond begin december 2011.
1
De film The Day After Tomorrow, de tsunami in Indonesië en diverse grote orkanen in 2004 hebben significant bijgedragen aan een keerpunt in de aandacht voor klimaatverandering. Illustratie hiervan zijn te vinden in figuur 2.1 in de studie Room for ClimateDebate, Jeroen P. van der Sluijs, Rinie van Est and Monique Riphagen (eds.) (2010) en figuur 40.1 in McCright and Shwom (2010) in Climate Change Science and Policy, eds. S.H. Schneider et al.
2
Aanbieding aan het kabinet in 2008 van het advies van de tweede deltacommissie Samen werken met Water.
3
Zie de tweejaarlijkse un-habitat rapporten 2008-2009 en 2010-2011 op www.unhabitat.org (december 2011).
4
Summary for Policy Makers, ipcc Managing the Risks of Extreme Events and Disasters to Advance Climate Change Adaptation (SREX), zie www.ipcc-wg2.gov/SREX/.
5
Rittel, H. W. J., and M. M. Webber, ‘Dilemmas in a General Theory of Planning’, Policy Sciences, Vol. 4, No. 2, June 1973, pp. 155–69.
6
Nassim Taleb spreekt in zijn boek Fooled by Randomness (2007) van het inherente onvermogen om complexe processen methodologisch te beschrijven.
7
Katsman, C., et al., (2011), Exploring high-end scenarios for local sea level rise to develop flood protection strategies for a low-lying delta—the Netherlands as an example, Climatic Change, DOI 10.1007/ s10584-011-0037-5.
8
Lentsch, J., and P. Weingart (2011), Introduction: the quest for quality as a challenge to scientific policy advice: an overdue debate?, In - The Politics of Scientific Advice: Institutional Design for Quality Assurance Edited by Justus Lentsch and Peter Weingart, Cambridge University Press 978-0-521-17715-3 en J.P._van der Sluijs (2010). Uncertainty and complexity: the need for new ways of interfacing climate science and climate policy. In: P. Driessen P. Leroy, and W. van Vierssen, From Climate Change to Social Change: Perspectives on Science–Policy Interactions, International Books, Utrecht, 31-49.
9
Advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, zie: www.rli.nl/publicaties/2009/advies/ witte-zwanen-zwarte-zwanen. (december 2011)
10
Taleb, Nassim Nicholas, The Black Swan: The Impact of the Highly Improbable. Random House, New York. 978-1400063512, 2007.
11
Hierbij wordt gerefereerd naar de inmiddels beroemde uitspraak van D. Rumsfeld tijdens een persbriefing in 2002 over de mogelijke aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak: “there are known knowns; there are things we know we know. We also know there are known unknowns; that is to say we know there are some things we do not know. But there are also unknown unknowns – the ones we don’t know we don’t know.”
12
Er zijn diverse studies over investeringspaden in het waterbeheer. Een voorbeeld is Morselt en Gersonius, 2010, Essay, Flexibele maatregelen in het waterbeheer zijn economisch aantrekkelijker, Blueconomy B.V.; Rahman, S.A., et al., Coping with Uncertainties About Climate Change in Infrastructure Planning – An Adaptive Policymaking Approach, Report ECORYS Nederland BV, 2008; Haasnoot, M., et al., Exploring pathways for sustainable water management in River deltas in a changing environment. Climatic Change, in press, 2011.
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
13 14
T.A. Luehrman, Strategy as a portfolio of real Options, Harvard Business Review, Sept-Oct, 1998. Zie de ingezonden brief van Prof. Dr. E. De Jong van de Radboud Universiteit Nijmegen die betoogt dat kritische beschouwingen van het imf destijds zijn genegeerd (nrc, 02-11-11). Zie ook de kritische noot van het imf: www.kc.frb.org/publicat/sympos/2005/pdf/rajan2005.pdf (december 2011).
15
Dessai, S, and J. Van der Sluijs, Uncertainty and Climate Change Adaptation- a Scoping study, Report nws-E-2007-198, 2007, en Petersen, A. (2011), Omgaan met onzekere klimaatverandering, In: De Matrix, Analysefase, Rapport 024/2010, Klimaat voor Ruimte, isbn 9789088150227.
16
Swanson, D., et al., Seven Tools for Creating Adaptive Policies, Technological Forecasting & Social Change 77 (2010) 924–939. De auteurs stellen drie rollen voor waaraan een beleidsmaker moet voldoen om met onzekerheden om te gaan.
17
knaw, Kwetsbaarheid en veerkracht van maatschappelijke systemen, Advies van de Sociaal Wetenschappelijk Raad, 2011, isbn: 978-90-6984-634-7.
18 19
Hulme, M., Meet the Humanities, Nature Climate Change, Vol 1, 2011. Hulme, M., and M.Mahony, (2011) What do we know about the ipcc?, Progress in Physical Geography, 18, 2010, doi: 10.1177/0309133310373719; Van der Sluijs, J.P., R. van Est, M. Riphagen, (2010), Beyond consensus: reflections from a democratic perspective on the interaction between climate politics and science, Current Opinion in Environmental Sustainability, Vol. 2, 409-415.
20
Kriegler, E, et al., Socio-economic scenario development for climate change analysis, working paper No. 23-2010, C.I.R.E.D., 2010. Beschikbaar op http://www.ipcc-wg3.de/meetings/expert-meetings-and-workshops/files/Kriegler-et-al-2010-Scenarios-for-Climate-Change-Analysis-Working-Paper-2010-10-18.pdf (december 2011).
21
Trenberth, K., More knowledge, less uncertainty, Commentary, Nature Reports Climate Change, Vol 4., 20-21, doi:10.1038/climate.2010.06, 2010.
22 23
Van den Hurk, B, et al., KNMI Climate Scenario’s 2006 for the Netherlands, Report wr-2006-01, 2006. Pielke Sr., R.A., R. Wilby, D. Niyogi, F. Hossain, K. Dairuku, J. Adegoke, G. Kallos, T. Seastedt, and K. Suding, 2011: Dealing with complexity and extreme events using a bottom-up, resource-based vulnerability perspective. agu Monograph on Complexity and Extreme Events in Geosciences, in press; Kerr, R.A., Vital Details of Global Warming Are Eluding Forecasters, Science 14 October 2011: 173-174.
24
M. Weggemans, Leiding geven aan Professionals? Niet doen! Over kenniswerkers, vakmanschap en innovatie, Scriptum Schiedam, 2007.
25
Een overzicht hiervan is geschreven door S. Sherwood in PhysicsToday, Oktober 2011, 39-44.
26
Tyndall, J., in The Warming Papers, D. Archer en R. Pierrehumbert (eds.), Wiley-Blackwell, Oxford, uk., 2011.
27
S. Arrhenius, S., in The Warming Papers, D. Archer en R. Pierrehumbert (eds.), Wiley-Blackwell, Oxford, uk., 2011.
28
Climate Change 2007: The physical basis, Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, 2007. Solomon, S., D. Qin, M. Manning, Z. Chen, M. Marquis, K.B. Averyt, M. Tignor and H.L. Miller (eds.), Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, ny, usa.
29 Het rivm heeft in 2008 een landelijke campagne opgezet om meisjes in te enten tegen baarmoeder halskanker. Door internet zijn er allerlei verhalen verspreid die de campagne heeft doen mislukken. Zie: www.gezondheid.nl/nieuwsartikel.php?nieuwsartikelID=4697 (december 2011).
23
24
pro f . dr. ir. b r a m b r e g ma n
30
Zie www.rijksoverheid.nl/nieuws/2010/11/04/co2-opslagproject-barendrecht-van-de-baan.html (december 2011). Zie ook Hajer (2011), het signalenrapport van het Planbureau voor de Leefomgeving ‘Energieke Samenleving’: www.pbl.nl/publicaties/2011/signalenrapport-de-energieke-samenleving (december 2011).
31
Oproep van de fractieleider van D66 aan het kabinet om krachtig stelling te nemen tegen het ondermijnen van onafhankelijke instituten. Hierin wordt ook melding gemaakt van het knmi als een van deze instituten. Zie: www.nu.nl/politiek/2638437/pechtold-ergert-zich-politisering-instituten.html (december 2011).
32
Giddens, A., The consequences of modernity. Polity, Oxford, 1990. Beck U, Giddens A, Lash S (eds) Reflexive modernization: politics, traditions, and aesthetics in the modern social order. Stanford University Press, Stanford, 1994.
33
Blijker, W.E., R. Bal and R. Hendriks, The paradox of scientific authority: the role of scientific advice in democracies, MIT Press, usa, 2009.
34
McCright, A.M., Political orientation moderates Americans’ beliefs and concern about climate change, Climatic Change (2011) 104:243–253, DOI 10.1007/s10584-010-9946-y.
35
Dunlap, R.E., and A.M. McCright, Organized Climate Change Denail, In: Oxford Handbook of Climate Change and Society, Dryzek, J. S. Et al. (eds.), Oxford University Press, 2011.
36
Weart, S., The discovery of Global Warming, Harvard University Press, London (uk), 2008.
37
Dunlap, R.E., and A.M. McCright, Climate Change Denial: Sources, actors and strategies, In: Routledge handbook of Climate Change and Society, C. Lever-tracy (ed.), Routledge, New York, ny 10016, 2010.
38
Oreskes N, Conway EM (2010) Merchants of doubt: how a handful of scientists obscured the truth on issues from tobacco smoke to global warming. Bloomsbury Press, New York.
39 40
Zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/deltaprogramma (december 2011). Zie: www.elsevier.nl/web/Nieuws/Wetenschap/290100/PVV-Geen-geld-meer-naar-liegendklimaatinsituut-IPCC.htm. En www.volkskrant.nl/vk/nl/2672/Gezondheid-wetenschap/archief/article/ detail/975149/2010/02/02/Klimaatcynisme.dhtml (december 2011).
41
Baum MA, Groeling T (2008) New media and the polarization of American political discourse. Polit. Commun., 25, 345–365.
42
Hiervan zijn vele voorbeelden te vinden die vergelijkbaar zijn aan:http://blogs.yourdiscovery.com/ nieuws/2011/07/nieuwe-gegevens-nasa-global-warming-is-paniekzaaierij.html (december 2011). En bekijk het achterliggende wetenschappelijke artikel met de passage in de abstract: “We find that, with traditional methods, it is not possible to accurately quantify this discrepancy in terms of the feedbacks which determine climate sensitivity. It is concluded that atmospheric feedback diagnosis of the climate system remains an unsolved problem”. Zie ook de recensie van het klimaatsceptische boek van M. Crok de Staat van het Klimaat, waarin voorbeelden van foutieve interpretaties van blogs en wetenschappelijke literatuur: www.klimaatportaal.nl/pro1/general/ start.asp?i=0&j=0&k=0&p=0&wid=15&itemid=983 (december 2011).
43
W.R. Andereeg et al., pnas, 107, 12107, 2010. Zie ook R.J. Sommerville and S.J. Hassol, Physics Today, Vol. 64, No. 10, 48-52, 2011.
44
Zie M. Hajer (2011), het signalenrapport van het Planbureau voor de Leefomgeving ‘Energieke Samenleving’. Zie S. Dong et al., Using Mobile Phones to engage citizen scientists in Research, EOS, Vol. 92, No. 38, 313-314, 2011. Zie ook http://climateprediction.net (december 2011) waarmee elke burger een deel van de computercapaciteit kan leveren voor berekeningen met klimaatmodellen. Zie ook Advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2011) iOverheid.
je m oe t al l e s m e t be l e id doe n
45
McCright, A., M., and R.L. Shwom, Newspaper and Television coverage, S.H. Schneider, et al. (Eds.) Climate Change Science and Policy, pg 405 -413, 2010.
46
Burgers, J., Relatiebeheer als groeistrategie, Kluwer, 2003. Zie ook F. Kwakman en J. Burgers, Professionals en Relatiemanagement, Sdu, Den Haag, 2007.
47
Er zijn diverse studies op het gebied van kennismanagement waarin jeri centraal staat. Zie www.tink.eu en www.i4knowledge.nl (december 2011).
48
Derksen, W., Kennis en beleid verbinden: praktijkboek voor beleidsmakers, Boom Lemma, Den Haag, 2011; Hoppe, R., From ‘knowledge use’ to ‘boundary work’: sketch of an emerging new agenda for inquiry into science-policy interaction, R.J. In ’t Veld (ed.), Knowledge Democracy; Concequences for Science, Politics and Media, Heidelberg, 2010. Hoppe, R., Lost in Translation? Boundary work in making climate change governable, P. Driessen, P. Leroy, W. van Vierssen (eds.), From Climate Change to Social Change, International Books, Utrecht, 2010.
49
Pidgeon, N, and B. Fischhoff, (2011), The role of social and decision sciences in communicating uncertain climate risks, Nature of Climate Change, Vol. 1, doi:10.1038/NCLIMATE1080.
50
LeDee, O.E., et al., Training a new scientist to Meet the Challenges of a Changing Environment, eos, Vol. 92, No. 16, 135-136, 2011.
51 52
Friedlingstein et al., Nature Geoscience, 3, 811-812, 2010, doi 10.1038/ngeo_1022. Geupdate versie van figuur 1.1 in het vierde assessmentrapport van het ipcc (2007). Zie ook http:// downloads.theccc.org.uk.s3.amazonaws.com/4th%20Budget/4th-Budget_Chapter1.pdf (december 2011).
53
Sherwood, S., Science controversies past and present, Vol. 64, No. 10, 39-44, 2011.
25
inaugur ele r ede prof. dr. ir. br am br egman De klimaatproblematiek is momenteel een van de grootste maatschappelijke uitdagingen, en gaat gepaard met commotie en controverses vanuit de samenleving en de politiek. Dit legt een grote druk op de klimaatwetenschap en het klimaatbeleid en vereist een aanpassing van de rollen die beide van oudsher hebben gespeeld. Hoe kunnen de klimaatwetenschap en het klimaatbeleid in deze complexe en turbulente wereld komen tot een effectieve samenwerking? Welke uitdagingen komen hierbij kijken? Bram Bregman gaat in zijn inaugurele rede als hoogleraar Klimaat en duurzaamheid aan de Radboud Universiteit Nijmegen in op deze vragen vanuit een aantal thema’s die centraal staan in de wisselwerking tussen klimaatwetenschap en -beleid. Deze thema’s zijn het omgaan met onzekerheden, communicatie, kennismanagement, de wetenschappelijke geloofwaardigheid en de rol van de sociale media. De thema’s worden belicht vanuit de beleids- en wetenschapspraktijk. Bregman maakt duidelijk waarom de werkwijze van de klimaatwetenschap en het -beleid zal moeten veranderen en wat beide gebieden moeten doen om de uitdagingen het hoofd te bieden. Bram Bregman studeerde milieuhygiëne aan de universiteit van Wageningen en promoveerde aan de Universiteit Utrecht in de atmosfeerwetenschappen. Hij werkt sinds enige jaren op het grensvlak van klimaatwetenschap en -beleid bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, knmi. Vanaf 15 november 2010 bekleedt hij de bijzondere leerstoel Duurzaamheid en Klimaat aan de Radboud Universiteit Nijmegen.