'Geef de leerlingen altijd het gevoel dat je ze met respect behandelt.'
een portret van
Jan van Loo
leraar Nederlands
Persoonlijk Personalia Pensioen Genealogisch bureau
Personalia Ik ben Jan van Loo, leraar Nederlands aan het Coenecoop College in Waddinxveen. Ik woon in Gouda. Ik ben bijna tweeënzestig jaar, in 1946 in Den Haag geboren. Ik was dertig jaar getrouwd, maar sinds vijf jaar ben ik weduwnaar. Ik heb twee geadopteerde kinderen uit Indonesië die nu 25 en 28 jaar zijn. Pensioen Het is de bedoeling dat ik op 1 augustus 2008 met vervroegd pensioen ga. Dan heb ik er zo'n veertig jaar onderwijs op zitten. Ik had er op zich al in maart uit gekund, maar ik wilde wat langer doorwerken. Ik hoefde dan geen vier, maar drie dagen te werken. Ik moet zeggen dat dat me uitstekend bevalt. Ik ben niet uitgeblust of opgebrand. Ik zou nog jaren door kunnen gaan in het onderwijs. Het werk gaat me makkelijk af. Ik vind het zelfs ontspannend. Natuurlijk, er moet hard gewerkt worden, maar het levert me allemaal geen stress op. Dat relaxte gevoel heb ik eigenlijk al jaren. Ik ben me in de loop van de jaren steeds sterker gaan voelen. Ik ben gegroeid, ik ben beter geworden als leraar, vind ik. Wat dat betreft zou ik nog zo'n jaar of tien door moeten gaan en elk jaar bijleren en steeds beter worden. Ik heb het idee dat de dood van mijn vrouw daarin ook een rol gespeeld heeft. Ik ben gevoeliger geworden, zachter. En ik heb gemerkt dat dat goed is voor mijn leerlingen: ik bereik er meer mee en mijn leerlingen voelen zich er ook veiliger door en meer op hun gemak. Ik denk dat ik mijn leerlingen ga missen, als ik de deur binnenkort achter me dichttrek. Maar dat probleem heb ik over enkele jaren ook. Nu ben ik gezond en wil me ook nog wat meer gaan verdiepen in de genealogie. Dus is het duidelijk: ik stop met lesgeven, ik ga met pensioen en ga daarnaast ook nog wat vrijwilligerswerk doen. Hulpverlener voor buitenlandse kinderen, dat lijkt me wel 1
wat bijvoorbeeld. Genealogisch onderzoeksbureau Ik denk dat ik wel een beetje een workaholic ben. Ik heb hard gewerkt in het onderwijs en mijn leraarschap kwam altijd op de eerste plaats. Maar toch was dat op een of andere manier niet genoeg: ik had daarnaast nog andere dingen, andere uitdagingen nodig. Dat had iets als sport kunnen zijn, maar omdat ik totaal geen sporttype ben, ben ik op een gegeven moment een genealogisch onderzoeksbureau gestart. Ik was door mijn studie en een beetje door stom toeval in die branche terechtgekomen. Het heeft me veel plezier, bevrediging en eerlijk gezegd ook wel wat extra geld opgeleverd. Na mijn pensioen probeer ik deze activiteit wat verder uit te bouwen.
Opleiding & loopbaan Overzicht opleiding Overzicht loopbaan Lerarenopleiding Bijscholing Het begin in Rotterdam De mavo in Gouda Het Coenecoop College Geen managementstaken
Overzicht opleiding . middelbare school . kweekschool . MO-A en MO-B Nederlands . doctoraal Nederlandse taal- en letterkunde Overzicht loopbaan . zeven jaar lagere school Delfshaven, Rotterdam . mavo Gouda . dertig jaar Coenecoop College, Waddinxveen Lerarenopleiding Na mijn middelbare school heb ik de kweekschool gedaan en kort daarna ben ik aan de opleiding MO-A Nederlands begonnen. Dat deed ik op de befaamde Haagse school voor taal- en letterkunde. Je had daar voornamelijk mensen uit de universitaire wereld als docent: dijken van docenten, zoals ik altijd zeg, maar die je wel keihard lieten werken. Enorme lijsten met primaire en secundaire literatuur die je op eigen houtje door moest ploegen. Ik heb er veel geleerd, ook op de opleiding MO-B Nederlands die ik daarna deed op dezelfde Haagse school. Met MO-B was ik eerstegraadsbevoegd: goed genoeg voor een mooie onderwijsbaan, zoals ze in die tijd zeiden. Maar toch ben ik daarna nog naar de Universiteit van Leiden gegaan om daar doctoraal Nederlands te doen. De voornaamste reden was dat je in Leiden kon kiezen voor de specialisatie boekwetenschap en voor het bijvak paleografie, dat is: handschriftkunde. Daar had ik van jongs af aan enorme belangstelling voor. Ik werkte in die tijd al fulltime, heb dus lang over dat doctoraal programma gedaan, maar ik heb er geweldig veel nieuwe en interessante dingen geleerd. Het heeft ook de basis gelegd voor mijn hobby, of liever gezegd mijn nevenbaan: een genealogisch onderzoeksbureau. Bijscholing Ik heb het altijd belangrijk gevonden de ontwikkelingen in je vak en in je beroep bij te houden door in schoolverband of individueel deel te nemen aan bijscholingscursussen. Niet dat ál die cursussen achteraf gezien zo nuttig waren: ik heb cursussen meegemaakt waarvan de cursusleider stukken minder deskundig was dan de deelnemende cursisten. Maar zo in het algemeen heb ik er toch wel waardevolle dingen opgestoken en heb ik er in ieder geval 2
geen spijt van dat ik er tijd in geïnvesteerd heb. Het begin in Rotterdam Ik vind dat ik heel goed opgeleid ben op die ouderwetse kweekschool, maar de start in het lager onderwijs verliep toch wat moeizaam. Ik kwam terecht in Rotterdam, op een zware school in Delfshaven. Zo stond die school bekend. Ik kreeg een derde klas, waar ik veel moeite mee had, vooral omdat er één moeilijke leerling was die alle aandacht opeiste en de hele klas min of meer terroriseerde. Op een gegeven moment was die leerling niet meer te handhaven, ging hij van school en toen liep het verder wel met die derde klas. Ik ben met ze meegegaan naar het vierde leerjaar, want dat was het beleid op die school: de onderwijzer ging twee jaar met de leerlingen mee, niet langer en niet korter. Na die twee jaar kreeg ik een zesde klas. Die groep had de twee jaar ervóór een ervaren en heel populaire leraar gehad. De leerlingen hadden die leraar dolgraag willen houden, maar dat mocht dus niet. Het gevolg was dat het bij mij in de klas voortdurend over die vroegere leraar ging: hoe hij bepaalde dingen anders uitgelegd, anders georganiseerd, anders aangepakt had. Ik vond het vreselijk om voortdurend met die andere leraar vergeleken te worden en dus boterde het totaal niet tussen mij en de klas. Ik deed wel vreselijk mijn best, vond ik. Ik werkte keihard, ik besteedde al mijn vrije tijd aan het voorbereiden van de lessen, aan het verzinnen van leuke dingen. Maar het zette geen zoden aan de dijk. Het bleef tobben. Na een paar maanden ploeteren, piekeren en slecht slapen was ik echt van plan uit het onderwijs te stappen. Ik kon het niet bolwerken, ik was bang er kapot aan te gaan. Daarom stapte ik ten einde raad naar het hoofd van de school en een collega. Ik formuleerde een wanhopig maar irrationeel ultimatum: óf het gaat binnen een week beter óf ik stap op. De reactie was simpel maar doeltreffend: 'Waarom zou je opstappen? Je hebt bewezen dat je het kunt en dat je een goede leraar bent. Ga het gesprek aan met je klas. Bespreek helder en uitgebreid wat het probleem is. En ga samen met de klas op zoek naar oplossingen.' Dat deed ik. Het werd een langdurige confrontatie. Alle kinderen konden hun zegje doen. En ook ik maakte van mijn hart geen moordkuil. Op het eind noteerden we een aantal gezamenlijke en duidelijke afspraken. De kinderen waren tevreden en ook ik had er een goed gevoel over. Vanaf dat moment is het stukken beter gegaan. En die stijgende lijn zette zich voort. Uiteindelijk heb ik zeven jaar met veel plezier gewerkt op die lagere school in Delfshaven. De mavo in Gouda Omdat ik inmiddels flink gevorderd was met mijn studie Nederlands, wilde ik ook wat meer mogelijkheden om het vak Nederlands uit te dragen en dus solliciteerde ik op een mavo in Gouda. Ik heb er zo'n vijf jaar gewerkt. Wat ik op de lagere school in Rotterdam geleerd had - de trucjes, de manieren van omgaan met kinderen – kon ik toepassen op de mavo. Natuurlijk, de kinderen op een mavo zijn wat ouder, maar het blijven kinderen in een schoolse omgeving die een bepaalde 3
aanpak vragen én waarderen. Zo had ik al wat routine opgebouwd met 'alles zíen wat er gebeurt, maar niet overal op reageren'. Dat werkte ook prima op die mavo. Ik zag bijvoorbeeld wel degelijk dat een bepaalde leerling iets stoms deed of iets uithaalde wat niet door de beugel kon, maar ik reageerde daar dan lang niet altijd, en zeker niet metéén op. Als die leerling datzelfde een tijdje later nog eens deed, sprong ik er wél op in en liet duidelijk merken dat ik wist dat dat niet de eerste keer was. Op die manier krijg je een zekere autoriteit zonder voortdurend de autoriteit uit te hangen, zonder op alle slakken zout te leggen: 'Hij maakt niet overal een punt van, maar hij heeft wel alles in de gaten.' Ik heb op die mavo – en ook eerder op de lagere school in Delfshaven en láter op de middelbare school in Waddinxveen - veel profijt gehad van mijn ouderwetse en zeer gedegen kweekschoolopleiding. Je kreeg daar veel stages waar je erg veel leerde. Maar net zo goed kreeg je veel theorie te verstouwen: pedagogiek en didactiek. Toen ik in de beginjaren me ontzettend inspande mijn lessen tot in de puntjes voor te bereiden, had ik veel aan die didactische theorie: ik kon erop terugvallen. Ook mijn persoonlijke uitgangspunt van 'wel alles in de gaten hebben, maar niet overal op reageren' had ik ontleend aan pedagogische theorieën: dat pubers bijvoorbeeld luidruchtig zijn en nogal onhandig in hun motoriek, dat hoort bij de fase in hun ontwikkeling, dat gaat vanzelf wel weer over, ook als jij als leraar niet voordurend corrigerend optreedt. Overigens viel de overgang naar die Goudse mavo me in één opzicht nogal tegen, was het althans wennen: de sfeer was totaal anders. Was de lagere school in Rotterdam overwegend leuk, gezellig, gemoedelijk, op de Goudse mavo heerste er een kil, zakelijk, middelbare schoolklimaat. Bovendien ging het er lang niet zo modern aan toe als op die lagere school. Daar had ik gedifferentieerd gewerkt, rekenen gegeven op allerlei niveaus tegelijk. Daar had ik kunnen experimenteren met verschillende didactische werkvormen. En nu op de mavo moest alles weer puur klassikaal en op de vertrouwde, ouderwetse manier. Maar het voordeel van de mavo was natuurlijk wel dat ik niet meer álle vakken hoefde te geven en dat ik me kon concentreren op mijn eigen vak. Daar was het me om begonnen. Coenecoop College De derde school waar ik gewerkt heb - en dat maar liefst zo'n dertig jaar - was het Coenecoop College in Waddinxveen. Ik wilde nóg meer met mijn vak doen en vond dat de mogelijkheden daarvoor op een havo en atheneum groter waren dan op een mavo. Vandaar die overstap, die overigens geleidelijk verliep, omdat ik een tijdlang de oude baan in Gouda combineerde met de nieuwe in Waddinxveen. In de begintijd was het Coenecoop College nog een kleine samenwerkingsschool. Je kon zelf beslissen waar je les ging geven. Ik koos, als eerstegrader, voor zowel de onder- als de bovenbouw. Later is dat allemaal veranderd. Door schaalvergroting en door steeds maar toenemende regelgeving. Er kwam een aparte vestiging voor de bovenbouw. Vandaar dat ik de laatste jaren alleen maar in die afdeling lesgeven heb. 4
Geen managementstaken Ik ben een tijdje sectieleider geweest, maar verder heb ik nooit de aanvechting gehad me omhoog te werken, managementstaken op me te nemen of zelfs manager te worden. Ik vond mijn onderwijstaak goed genoeg.
Leraarschap Toeval Centrale rol van de leraar Waardering Vakantie Routine Mentoraat Ontspannen en duidelijk Streng De baas in de klas
Toeval Was het toeval dat ik in het onderwijs terecht ben gekomen? Dat zou je misschien wel kunnen zeggen. Het was in ieder geval niet zo dat ik er als kind al van droomde meester te worden. Het zat niet in de familie. Ik kan me ook niet herinneren dat mijn omgeving me op een of andere manier stimuleerde het onderwijs in te gaan. Toen ik op de middelbare school een beroepskeuzetest deed, kwamen er twee beroepen uit de bus: boswachter en onderwijzer. Hoewel ik tegenwoordig een fervent natuurliefhebber ben, begreep ik toendertijd helemaal niets van dat boswachtersadvies en was de keuze dus snel gemaakt. Mijn vader kon de opleiding in Arnhem trouwens ook niet betalen. Het onderwijzersvak kende ik natuurlijk vanuit de schoolbanken en daarom had ik ook weinig moeite met die keuze. Het bleek een prettige en gedegen opleiding te zijn, zodat ik er heel mijn loopbaan profijt van heb gehad. En waarom ik later leraar Nederlands geworden ben? Het antwoord is misschien onbevredigend kort: op de een of andere manier heb ik Nederlands altijd leuk gevonden. Centrale rol van de leraar Als ik nú, in déze tijd, opnieuw zou moeten beginnen, dan zou ik geen leraar worden. Daar ben ik heel stellig in. Ik vind lesgeven prachtig. Ik geniet ervan om dingen uit te leggen, om een groep leerlingen vragen te stellen en uit te dagen. Ik geloof er heilig in dat ik ze op die manier veel kan leren. Ik ben ervan overtuigd dat een leraar een cruciale factor is in het leerproces. En toch zou ik nú, in déze tijd, niet opnieuw kiezen voor het leraarschap. Dat klinkt tegenstrijdig, maar dat is het niet. Het probleem is namelijk het volgende: wat mij aantrekt in het leraarschap, wat ik de kern van het vak vind, dat kán tegenwoordig niet meer. Het leraarschap is uitgehold, je hoeft geen kennis meer te hebben. Als je maar een beetje kunt begeleiden, dan is het al goed. Ik overdrijf misschien een beetje, maar in grote trekken komt het hier echt wel op neer. Het lesgeven is te ver doorgeschoten naar de kant van het zelfstandig werken. Er zou een betere balans moeten worden aangebracht ten gunste van kennis en instructie. Neem nou zo'n inspecteur, in de huidige tijd van studiehuis en tweede fase. Zo iemand die doctorandus is in de onderwijskunde. Zo'n type van wie je op je duvel krijgt als je langer dan twintig minuten instructie geeft, als je een tijdje voor een klas staat te praten. Dat is toch te gek voor woorden. Niet dan? Zoals gezegd: ik overdrijf misschien een beetje. Ik weet ook wel dat het ouderwetse, klassikale onderwijs uit de tijd is. Ik zie ook wel dat de tijd veranderd is en dat je bij een havo-klas niet aan moet komen met een lange instructieles: na een kwartier gaan ze 5
al 'jeuken'. En ik realiseer me ook dat dat instrueren, dat lesgeven voor nieuwe leraren inderdaad minder een punt is. Zij kunnen zich beter vinden in de begeleidende rol die de hedendaagse leraar toebedacht wordt, ze zijn er misschien ook beter voor uitgerust. Waardering Verder heb ik niet zoveel te klagen, vind ik. Ik vind nog voldoende waardering in mijn werk. Over de financiële situatie wil ik niet hebben: ik ben nog in de oude loonschalen ingedeeld, ik heb die oude rechten behouden, dus dat zit wel redelijk goed, vind ik. Ik lig, zal ik maar zeggen, goed bij mijn leerlingen én mijn naaste collega’s. Wij hebben ook wel het voordeel dat we met de bovenbouwgroep in een eigen gebouw zitten. Ieder van dat selecte gezelschap heeft zo zijn eigenaardigheden, maar daar is plek voor, zoals dat heet. De meesten van ons zijn eerstegraders met een behoorlijk kennisniveau en didactisch goed onderlegd. De onderlinge banden zijn sterk en de communicatielijnen kort. Vakantie Als het in de gewone maatschappij over onderwijs en leraren gaat, komen onvermijdelijk de lange schoolvakanties aan bod. Lesgeven en lange vakanties horen blijkbaar bij elkaar, volgens de gewone mensen. 'Heerlijk, die lange vakanties,' reageer ik dan altijd, 'maar die heb ik ook hard en hard nodig. Als je het niet gelooft, kom dan maar een tijdje meelopen.' Als de kerstvakantie begint, ben ik volledig uitgeteld. Er ligt in al die maanden daarvóór een enorme druk op je. In de zomervakantie heb ik de eerste week ook echt nodig om bij te komen. Constant moet je van het een naar het ander jakkeren en dat vraagt gewoon veel energie. Die vakanties in het onderwijs zijn niet alleen leuk, maar dus ook hard nodig. Het helpt mij als ik meteen de eerste de beste dag van de zomervakantie vertrek, en dan nog liefst naar een ver oord. Een totaal andere omgeving geeft je eerst de nodige rust en daarna weer nieuwe inspiratie. Routine Leraar zijn is geen makkelijk baantje, maar míj kost het lesgeven na al die jaren niet zoveel moeite meer. Dat komt door zeg maar: het grote zelfvertrouwen dat ik in de loop der tijd opgebouwd heb. Wat voor problemen zich ook voordoen, ik ben wel in staat die op te lossen. Ik heb zo langzamerhand het rustige gevoel gekregen dat ik ervoor kan zorgen dat het allemaal op zijn pootjes terecht komt in de klas. Belangrijkste reden: mijn kennis is in de loop der jaren sterk gegroeid. Ik heb allerlei kennis opgedaan om handelend op te treden. Deels via bijscholingscursussen. Zo heb ik bijvoorbeeld een cursus gevolgd over het maken van toetsen. Dat vond ik erg nuttig, een eye-opener zelfs. Door dit soort cursussen krijg je als leraar, en ook als team, nieuwe kennis en nieuwe impulsen. Natuurlijk heb ik ook wel cursussen meegemaakt waar je niks aan had, omdat men je niks nuttigs of niks nieuws te bieden had. De vraag is inderdaad hoe je die routine, dat rustige gevoel van alles onder controle hebben, snéller zou kunnen krijgen. Het zou inderdaad mooi zijn – en geruststellend voor jonge leraren - als 6
het niet helemaal afhankelijk zou zijn van de factor tijd: 'Op den duur, als je maar lang genoeg lesgeeft, komt die routine, dat rustige gevoel, vanzelf wel.' Ik denk dat het wel mogelijk is dat nieuwe leraren sneller léren, sneller dat gewenste 'rustpunt' bereiken. Maar dan moeten de omstandigheden op de school goed zijn. Dan moet de school volop aandacht schenken aan nieuwe leraren. Dan moet de school nieuwe leraren optimaal faciliteren om te léren, om vooral goede lessen te léren geven. Vaak zie je dat er zoveel tijd verloren gaat aan allerlei flauwekul. De aandacht van nieuwe leraren wordt vaak opgeslokt door allerlei schoolbureaucratische dingen. Het maken en geven van goede lessen komt zodoende in het gedrang. Mentoraat Ik ben altijd mentor geweest en ik vind die taak een belangrijk onderdeel van je leraarschap. Leerlingen komen naar school om te leren, natuurlijk. Maar leerlingen zijn ook kinderen met allerlei problemen en eigenaardigheden. Het gaat niet aan daaraan voorbij te zien of daarvan te abstraheren. Het probleem is wél hoever je daarin moet gaan en op welk moment je anderen moet inschakelen. Ik denk dat ik ook in dat opzicht in de loop van de jaren professioneler ben geworden: vroeger had ik de neiging allerlei dingen minder zakelijk op te pakken en had ik er persoonlijk om zo te zeggen last van, ik nam de ellende van leerlingen mee naar huis. Naarmate de jaren vorderden, deed ik dat minder: ik signaleerde de problemen, ik schakelde er anderen bij in en nam ze niet meer allemaal op mijn eigen schouders. Ontspannen en duidelijk Als aan leerlingen van mij de vraag gesteld zou worden: 'Die meneer Van Loo, wat is dat nou voor leraar? Is hij bijvoorbeeld de rust zelve of is hij een opgewonden standje?', dan weet ik nog niet zo goed wat de leerlingen gaan antwoorden. Misschien hebben ze trouwens ook wel moeite met de uitdrukking 'de rust zelve'. Hoe dan ook, ik vind zelf dat ik in de klas net zo ontspannen ben als nu tijdens dit interview. Ik ben in ieder geval geen opgewonden standje voor de klas. Ik maak me, geloof ik, niet zo gauw kwaad of druk. Als leerlingen naar me toekomen met allerlei schoolproblemen (werk niet af boek vergeten - te lezen boek stond niet in de bibliotheek - haar fiets was kapot waardoor we de spreekbeurt niet samen konden voorbereiden - mag ik de opdracht morgen inleveren in plaats van vandaag? - enzovoort) dan neem ik eerder een houding aan van: 'Dit zijn jouw problemen, die gaan mij niet aan, laten we ervoor zorgen dat het jouw problemen blíjven.' Natuurlijk reageer ik zo niet als leerlingen met échte, met persoonlijke problemen bij me komen, maar al die genoemde scholierenproblemen - liever gezegd: uitvluchten - moeten ze zelf maar oplossen, vind ik. Daar ben ik niet voor. Wat dat betreft ben ik hard: ik stel strenge eisen en zet er flink wat druk op.
7
Streng Leerlingen, kinderen - mensen trouwens ook - willen in principe allemaal aardig gevonden worden. Dat is altijd zo geweest. Dat is de aard van het beestje. En het is een mooi uitgangspunt voor het onderwijskundig handelen van de leraar. Dat betekent echter niet dat je dan nooit streng moet zijn of op je strepen moet gaan staan. Er zijn weleens leerlingen die door willen drammen. Dan antwoord ik steevast dat ík de deskundige ben. Dan zeg ik: 'Dat je het niet snapt kan aan mij liggen of aan jou, maar zoals ik het vertel, is het wel. Punt uit.' Ik stuur er ook wel eens iemand uit als hij of zij echt te ver gaat. En dan ga ik ook te ver door erbij te zeggen dat ik hem of haar nooit meer hoef te zien. Maar dat gebeurt misschien één keer per schooljaar. En ik maak het ook altijd weer goed door het uit te praten. Dit zijn wat voorbeelden van míjn aanpak, míjn manier van werken. Anderen doen het anders, anderen bereiken misschien hetzelfde op een andere manier. Nieuwe docenten die mij om advies vragen, vertel ik natuurlijk wat ik zou doen, wat ik gedaan heb in vergelijkbare situaties. Maar ik zeg daar onmiddellijk bij dat ze het niet op míjn manier hoeven te doen. Van mij zijn de leerlingen namelijk een bepaalde manier van handelen gewend, maar dat betekent nog niet dat ze dat van een ander ook accepteren. Iedere leraar is anders. Iedere leraar moet het op zijn eigen manier doen. Ik heb een collega van tegen de veertig die het op haar manier, heel open en spontaan, aanpakt. Het lijkt bij haar een wanorde in de klas. Ik zou daar absoluut niet tegen kunnen. Maar ze bereikt veel, ze is een goede leraar en het gaat uitstekend in haar lessen. De baas in de klas Bij mij in de klas ben ík de baas. Zoiets dwing je op de een of andere manier af. Ik hoef er ook niet zoveel moeite voor te doen. Het gaat min of meer vanzelf. Zo lijkt het tenminste. De vraag is natuurlijk: hoe krijg je dat voor elkaar? Ik heb eens een hele slimme klas gehad waar het tot en met december bijna iedere les een zooitje was. Wat deed ik toen, na de kerstvakantie? Ik ging achter mijn tafel zitten, ik zei niks en ging werk nakijken. En wat deden de leerlingen? Die kwamen, de een na de ander, met de vraag of er geen les gegeven werd. Ik antwoordde: 'Jullie willen toch veel liever rotzooi maken? Nou, ga je gang: ik heb genoeg te doen en ik kan prima nakijken met wat herrie op de achtergrond. Dus, ga je gang.' Toen was de lol eraf. Ze wisten weer hoe de rolverdeling in de klas is. Ze werkten mee, er groeide zelfs een goede band en ze werden een van de leukste klassen die ik ooit gehad heb. Moraal van het verhaal: wees creatief, ben ad rem, zet humor in en doe onverwachte dingen. Dan kun je de meeste situaties aan. Dit klinkt makkelijk, maar het kostte me om zo ver te komen.Nu hoef ik niet meer zoveel over dit soort dingen na te denken: zodra er wat gebeurt, heb ik meteen een effectieve reactie.
8
De praktijk in de klas Gemiddelde les Instructie Huiswerk Het vak Nederlands Het nut van Nederlands Functioneel Nieuw Nederlands Projectonderwijs Profielwerkstuk
Gemiddelde les Ik geef instructie over een bepaald onderwerp of onderdeel, ik bespreek het gemaakte huiswerk en geef nieuw op, en het laatste stukje van de les kunnen de leerlingen alvast aan het huiswerk beginnen. Zo zag mijn gemiddelde les er vroeger zo'n beetje uit. Tegenwoordig, in deze moderne studiehuistijd, geef ik alleen instructie als dat nodig is, als daarom gevraagd wordt en daarna kunnen de leerlingen aan het werk. Dat kan alleen maar goed gaan, als er een basis van vertrouwen bestaat tussen leerlingen en leraar: ze moeten kúnnen en dúrven vragen wat ze móeten vragen. Instructie Ik vond wat ik 'instructie geven' noem, het belangrijkste onderdeel van de les. Daarin vindt het samenspel met de klas plaats: de leerlingen stellen hun vragen en beantwoorden de mijne. Dat is de klassieke maar ook zeer interactieve vorm van onderwijzen, waarbij ook het mobiliseren van de voorkennis van de leerlingen een grote rol speelt. Dat geeft het leerproces verdieping, verbreding en continuïteit. Huiswerk Ik heb altijd huiswerk opgegeven en gecontroleerd, hoewel dat laatste natuurlijk vaak allerlei frustraties en gedoe oplevert. Leerlingen, en zeker de moderne leerlingen van deze tijd, hebben behalve huiswerk nog een heleboel andere activiteiten te doen, het huiswerk is zelden de eerste prioriteit. Om het controlegedoe enigszins in de hand te houden, nam ik vaak mijn toevlucht tot steekproeven. Dat werkte wel goed, vond ik. Het vak Nederlands Het belang van het vak Nederlands wordt algemeen erkend. Kennis van en vaardigheid in het Nederlands speelt bij alle andere vakken op school een grote rol. Toch word ik als leraar Nederlands niet méér gewaardeerd vanwege het enkele feit dat ik dat vak geef, noch door de leerlingen, noch door de collega's. Dat is ook niet zo nodig. Je wordt bij ons op school als persoon beoordeeld. Het nut van Nederlands Wij werken als collega's goed samen en we zoeken ook volop naar mogelijkheden om vakken op elkaar af te stemmen en dingen samen te doen. In die samenwerking komt het belang en het nut van Nederlands goed tot uiting. En trouwens, al dat gepraat over het nut van iets: je kunt ook gewoon plezier aan iets beleven. En het is natuurlijk plezierig als je weet hoe je een zakelijke brief moet schrijven of een sollicitatiegesprek voeren of een goed werkstuk in elkaar zetten. En het is gewoon plezierig om een goed verhaal te lezen of een spannend boek. Ik moet dus zeggen dat ik nooit uitgebreide preken tegen de leerlingen hou over het belang van het vak Nederlands. Bij bepaalde ónderdelen van het vak heb ik wel de neiging de relevantie te benadrukken. Als ik bijvoorbeeld bezig ben met samenvatten, leg ik telkens geduldig uit waarom het handig is - op school, maar ook in het maatschappijke leven - om hoofd- en bijzaken goed uit elkaar te houden.
9
Functioneel Wat ik ook erg waardevol vind bij Nederlands, is dat je er een aantal heel functionele vaardigheden mee kunt aanleren en oefenen. Zo ben ik bijvoorbeeld heel tevreden met ons sollicitatieproject. En ook wel een beetje trots trouwens, omdat wij er een leuke prijs mee gewonnen hebben. Het gaat om een geïntegreerd totaalproject waarbij alle kennisaspecten en vaardigheden van het sollicitatieproces op een praktische manier aan bod komen. De leerlingen zijn er wekenlang mee bezig, maar ook wildvreemde mensen van allerlei bedrijven en organisaties zijn erbij betrokken. Het is voor iedereen een leuke en zeer leerzame ervaring. En voor een enkeling levert het af en toe zelfs een echte baan op. Nieuw Nederlands We hadden wel een boek, een methode in de bovenbouw - Nieuw Nederlands - maar daar maakte ik niet zo heel veel gebruik van. Ik zag niet zoveel heil in dat opgelegde stramien van zo'n boek: altijd weer dezelfde onderdelen in dezelfde volgorde. Liever deed ik mijn eigen verhaal en stemde dat verhaal af op waar mijn leerlingen op dat moment mee zaten. Naar het boek verwees ik dan, als dat te pas kwam: daar konden ze het een en ander (aan theorie) nog eens nakijken. Projectonderwijs Ik heb al eerder gezegd dat ik niet onverdeeld gelukkig ben met alle zogenaamde onderwijsvernieuwingen, zoals bijvoorbeeld die tweede fase. Maar als je het een beetje naar je hand zet, zoals bij ons op school, dan kun je er misschien ook nog wel voordelen uit halen. Ik bedoel: ik deed al veel langer aan projectonderwijs waar ik wél in geloof - en door die tweede fase krijgt dat wel wat betere kansen. Bij projectonderwijs laat je leerlingen allerlei deelvaardigheden toepassen en kennisonderdelen gebruiken in grotere gehelen. Dat kan om vakonderdelen gaan, zoals lezen, schrijven, luisteren en spreken bij Nederlands. Maar vakoverschrijdende integratie is misschien nóg wel mooier. In mijn lessen Nederlands deed ik bijvoorbeeld een vergelijkend literatuuronderzoekje. Daarbij gaat het om het lezen van Nederlandse literaire werken, het hanteren van analytische elementen en het doen van vergelijkend onderzoek. Er wordt een thema gekozen, daar komt dan een theoretisch kader omheen waarin de poëtica en het wereldbeeld van een auteur een rol spelen. Het mondt allemaal uit in een mondelinge presentatie. Dezelfde projectmatige aanpak gebruiken wij ook bij het zogenaamde gedocumenteerd schrijven, ook wel 'schrijven met de map' genoemd. Allerlei vaardigheden en kenniselementen komen daarbij geïntegreerd aan bod: het zoeken en verzamelen van relevante informatie - waarbij de school een uniform model hanteert dat bij alle vakken gebruikt wordt - het handig vastleggen van die informatie (aantekeningen, notities maken), het bij elkaar brengen van die informatie tot een zinvol geheel, het becommentariëren van elkaars tussenproducten en op het eind de mondelinge of schriftelijke presentatie in de vorm van een betoog of beschouwing. 10
We doen dat gedocumenteerd schrijven trouwens in 5vwo in samenwerking met maatschappijleer. De leraar maatschappijleer neemt het inhoudelijke deel en de begeleiding voor zijn rekening. En bij Nederlands kunnen we dan alle tijd nemen voor de nodige talige vaardigheden. Een nieuwe ontwikkeling is dat 6vwo uit een lange lijst van zo'n zeventig items een taalkundig of literair onderwerp kiest om te onderzoeken. Bijvoorbeeld de geschiedenis van de jeugdliteratuur, de invloed van de bijbel op de literatuur of op de taal, de taalverwerving door kinderen, de dialecten in Zeeland, de taal van mijn tante (in Zuid-Afrika), enzovoort. Een gevarieerde verzameling interessante onderwerpen, waarin elke leerling wel iets van zijn of haar gading kan vinden. Op basis van hun keuze stellen we dan een verzameling relevante naslagwerken vast waarmee de leerlingen aan de slag kunnen. Het werkt prima, de leerlingen zijn er enthousiast over. En de resultaten zijn navenant: laatst ben ik een hele zondag beziggeweest met de werkstukken, het was een plezierige bezigheid, moet ik zeggen. Profielwerkstuk Ik vind dat de sectie Nederlands op een school de handleiding, de instructie of liever: een soort van curriculum zou moeten maken voor het profielwerkstuk, het paradepaardje van de tweede fase. Niet voor het onderwerp of de inhoud. Dat moeten de vakken doen waarbij dat onderwerp thuishoort. Maar wél wat betreft de talige kant, de vorm, de onderzoeksvaardigheid. Bij ons op school hebben we wel zoiets, maar het is niet goed genoeg, vind ik. Met name wordt er te weinig aandacht besteed aan het schrijven zelf en wordt er te weinig tijd uitgetrokken voor schrijfonderwijs en schrijfoefeningen. Bij zo’n omvangrijk werkstuk als het profielwerkstuk is dat toch wel essentieel, lijkt mij. Alles overziend is het duidelijk dat er bij projectonderwijs en ook bij het profielwerkstuk grote helderheid moet zijn over de instructie, de organisatie, de begeleiding en de controle. Anderzijds moeten de leerlingen natuurlijk ook genoeg vrijheid hebben om keuzes te maken en hun eigen vormen te ontwikkelen.
Op en rond de school Begeleiding nieuwkomers Het niveau van het onderwijs Schoolorganisatie
Begeleiding nieuwkomers Ik vind de begeleiding van jonge docenten op de meeste scholen een ondergeschoven kindje. Daar wordt te weinig tijd en energie in gestoken. Eens in de week of twee weken worden er dan wat zaken doorgenomen, maar een goede, gedegen, systematische aanpak ontbreekt. Een nieuwkomer moet in het begin dagelijks ondersteund worden. Zelf zou ik ervoor zijn om de begeleiding van jonge leraren ter hand te nemen met een groepje oudere, ervaren leraren. Dat zou volgens mij goed werken. En dat hoeft ook niet per se op de eigen school. Misschien is het zelfs wel beter dat op een andere school te doen, in een soort samenwerkings- of uitwisselingsprogramma. Ik heb het idee dat nieuwe docenten opener zijn en ontvankelijker voor adviezen, als hun begeleiding een beetje ontkoppeld is van hun eigen school. 11
Het niveau van het onderwijs Over onderwijsvernieuwingen heb ik het al gehad. Kort door de bocht: het niveau van het Nederlandse onderwijs is in de loop der jaren beslist lager geworden, vind ik. Dat geldt zowel voor de kennis van de nieuwe leraren als voor de leerlingen. Zo heb je bijvoorbeeld duidelijk te maken met een formuleringsprobleem. Daarmee bedoel ik dat de leerlingen er tegenwoordig meer moeite mee hebben dan vroeger om hun gedachten helder onder woorden te brengen, zeker als het schriftelijk moet. Met alleen het constateren van dit probleem ben je er niet. Er moet wat mee gebeuren, vind ik. Misschien dat TIO (Taal In Ontwikkeling) een oplossing kan bieden. Bij dat programma moet elke week, vakoverschrijdend, een stukje tekst geschreven worden, bijvoorbeeld een inleiding op een bepaald onderwerp. Het programma houdt dat dan bij, controleert het en geeft feedback. We zijn nu bezig met een pilot in 6vwo, maar we moeten er nog meer ervaring mee opdoen. Schoolorganisatie Sinds de fusie van mijn school met andere scholen ben ik veel minder betrokken bij het wel en wee van de organisatie. Ik hoorde dat 'we' een heel grote schuld hebben en dat er flink bezuinigd moet worden. Maar eerlijk gezegd: dat doet me niet zo veel. Daarvoor moeten ze maar zijn bij diegene die dat gat in de begroting heeft laten ontstaan. Niet bij mij. Ik doe gewoon mijn werk. Ik doe dat goed, vind ik en dat zal zo blijven tot de laatste dag. De dood in de pot voor het onderwijs is het taakbeleid. Dat zorgt ervoor dat alle belangstelling, alle passie voor de school als organisatie aan het verdwijnen is. Dat geldt althans voor onze school: die zo nodig een paar jaar geleden bedrijfje moest gaan spelen. En dan blijkt ineens dat je eigenlijk te weinig doet. Het was nog nooit iemand opgevallen en nu komt dat plotseling op tafel. Daarmee maak je het de belangstelling, het idealisme, de passie morsdood. De leraren worden gedwongen rekensommetjes te gaan maken. Het gaat er niet meer om wat ze leuk vinden om te doen, wat nuttig is voor de school, waar ze goed in zijn. Het enige wat telt, wordt de vraag: wat schuift het aan taakuren? Ik geef nu gewoon twee uur extra les om van dat gezeur rond het taakbeleid af te zijn. Ik geef de laatste jaren alleen les in de bovenbouw. Ik vind dat, zoals gezegd, prima, maar eigenlijk is het niet goed. Vroeger hadden we als sectie de duidelijke regel: iedere leraar geeft les aan alle klassen waar hij of zij bevoegd voor is. Eerstegraders gaven dus ook les aan eerste klassen. Dat was goed voor de doorgaande leerlijnen, voor het onderlinge overleg, voor de afstemming. Jammer dat dat allemaal verdwenen is door de fusies, door de school- en schaalvergroting. De onderbouw en de bovenbouw zijn aparte units geworden, los van elkaar. De sectie Nederlands is opgeheven en vervangen door kernteams, profielteams of hoe het allemaal ook heet. De continuïteit in het leren is daarmee verdwenen, de kwaliteit van het onderwijs neemt daardoor af. Jammer, doodjammer, vind ik.
12