Geef leerlingen het roer Zo zorg je dat feedback werkt
Gijselien Grosman JSW 7 maart 2015 Onderzoeksrapport
Feedback WERKT!
Gijselien Grosman | Master Vierslagleren, Katholieke Pabo Zwolle | 3 maart 2014
PAGINA 2
Voorwoord In dit onderzoeksrapport kunt u lezen dat feedback werkt! Met veel plezier heb ik aan dit praktijkonderzoek, in mijn eigen onderwijspraktijk, gewerkt. Het was ook erg leerzaam om eerst in de literatuur te duiken en van daaruit het onderzoek op te zetten. Langs deze weg wil ik een aantal mensen bedanken die me geholpen hebben tijdens het proces van denken, lezen en uitvoeren. Als eerste de mensen van mijn klankbordgroep: Paulien Elshof (directeur Titus Brandsma), Gonnie van Nieuwenhuizen (collega) en Janiek Beute (collega en duo MLI‐ student). Deze mensen hebben meegedacht en meegekeken en hebben kritische vragen gesteld gedurende het proces zodat ik beter zicht had op de materie. Daarnaast wil ik mijn collega’s Lianne van Eijken, Annigje Molog en Liesbeth Schroder (IB‐er Titus Brandsma) bedanken. Lianne voor het meedenken gedurende de periode, Annigje voor het beschikbaar stellen van groep 5 op haar werkdagen en Liesbeth voor het observeren in de klas. Het is van belang dat je collega’s achter je staan gedurende het onderzoek, als teacher leader probeer ik volgend jaar alle leden van het team mee te krijgen. Ook dit is een proces op zich in je eigen persoonlijke ontwikkeling. Docent Ellis van Dam wil ik bedanken voor het college over teamvorming en vooral voor de tip van het handboek: “Oplossingsgericht werken in het onderwijs”. Dit boek is een aanrader voor iedereen die een leidinggevende functie heeft. Verder ook dank aan mijn tutor Wilbert Broekhuizen voor het begeleiden van onze leergroep en docenten Wenckje Jongstra en Ietje Paauw voor de duidelijke en inhoudelijk goede colleges. Ten slotte wil ik ook mijn critical friends Esmy Overmars en Marleen Zwama bedanken voor het meekijken en nakijken van mijn rapportage.
Inhoudsopgave
Inhoud Inleiding ................................................................................................................................................ 4 1.1 de aanleiding ................................................................................................................................. 4 1.2 De context .................................................................................................................................... 4 1.3 Het praktijkprobleem .................................................................................................................. 4 1.4 Het onderzoeksdoel en de onderzoeksvraag. ........................................................................... 5 1.4.1 Onderzoeksdoel ..................................................................................................................... 5 1.4.2 Onderzoeksvraag en deelvragen .......................................................................................... 5 1.4.3 Rapportage ............................................................................................................................. 5 Theoretisch kader ................................................................................................................................. 6 2.1 Inleiding........................................................................................................................................ 6 2.2 Beschrijving en vergelijking ........................................................................................................ 6 2.2.1 Wat is het belang van feedback? .......................................................................................... 6 2.2.2 Hoe effectief is feedback? ..................................................................................................... 7 2.2.3 Wat is het effect van feedback op de motivatie van kinderen? ......................................... 8 2.2.4 Wat is de invloed van feedback op het zelfvertrouwen? ................................................... 9 2.2.5 Heeft feedback positieve invloed op de executieve functies (self‐regulation) van kinderen? ....................................................................................................................................... 11 2.3 Conclusie ..................................................................................................................................... 12 3. Vooronderzoek ................................................................................................................................. 13 3.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 13 3.3 Resultaten ................................................................................................................................... 14 3.4 Ontwerp prototype 1 .................................................................................................................. 15 3.4.1 Ontwerpeisen ....................................................................................................................... 15 3.4.2. Ontwerpcriteria .................................................................................................................. 15 3.4.3 Het ontwerp prototype 1 ..................................................................................................... 15 3.5 Conclusie ..................................................................................................................................... 16 4. Ontwerponderzoek .......................................................................................................................... 17 4.1 Inleiding ..................................................................................................................................... 17 4.2 Methode ...................................................................................................................................... 17 4.2.1 Methode monitoren prototype 1. ........................................................................................ 17
4.2.2 Methode nulmeting en eindmeting ................................................................................... 18 4.3 Resultaten ................................................................................................................................... 18 4.3.1 Resultaten monitoren prototype 1 ...................................................................................... 18 4.3.2 Resultaten nulmeting en eindmeting................................................................................ 20 4.4 Conclusie ................................................................................................................................... 23 Discussie en aanbevelingen ................................................................................................................ 24 Eindconclusie ...................................................................................................................................... 25 Literatuurlijst ...................................................................................................................................... 26 Bijlage A: Format vragenlijst ............................................................................................................... 27 Bijlage B: De codeboom ....................................................................................................................... 29 Bijlage C: Het bestaande DI‐model ..................................................................................................... 32 Bijlage D: Schilderij “De Kleine Kapitein” ............................................................................................ 33 Bijlage E: Het nieuwe DI‐model .......................................................................................................... 34 Bijlage F: De feedbackposter ............................................................................................................... 36 Bijlage G: Het stappenplan .................................................................................................................. 38 Bijlage H: Kijkwijzers ........................................................................................................................... 43
PAGINA 2
Samenvatting In dit onderzoeksrapport kunt u lezen of feedback geven werkt en hoe het feedback geven toegepast kan worden in de praktijk. Bij dit onderzoek is uitgegaan van de schoolvraag om dieper in te gaan op interactie, reflectie en evaluatie. Het uitgangspunt werd interactie tussen leerkrachten en leerlingen en met name op het gebied van feedback geven. Het theoretisch kader gaat dieper in op het geven van feedback. Hier wordt het belang van feedback uitgelegd en ook wordt bekeken wat feedback geven doet met het zelfvertrouwen en de motivatie van de leerling. Daarnaast wordt dieper ingegaan op de executieve functies, met name zelfsturing. Ook de interactie tussen leerlingen onderling is onderzocht. Tevens worden er handvatten aangereikt om de leerkrachtvaardigheid met betrekking tot feedback geven te verbeteren om dit vervolgens toe te passen in de onderwijspraktijk. Het resultaat van het onderzoek is dat leerlingen meer eigenaar worden van hun eigen leren. Ze nemen zelf het stuur in handen en de leerkracht helpt ze hierbij. Het praktijkonderzoek wat uitgevoerd is, is uitgegaan van het bestaande DI‐model (het Directe Instructiemodel) waar feedbackmomenten zijn ingevoegd. Ook staan er uitlegzinnen bij, over het geven van effectieve feedback, voor de leerkracht zodat deze toegepast en gebruikt kunnen worden in de les. Daarnaast is er ook een stappenplan voor de leerlingen gemaakt waarmee de leerlingen elkaar feedback kunnen geven. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van een feedbackposter en van het schilderij “De Kleine Kapitein” om het woord “feedback” te visualiseren voor de leerlingen en de leerkrachten. Het resultaat van het vooronderzoek is dat er voor de invoering van het nieuwe DI‐model weinig doelgericht, instructievolgend en procesgerichte feedback werd gegeven. Op het gebied van de sociaal emotionele ontwikkeling en op werkhouding werd wel veel feedback gegeven. Het eindresultaat, na invoering van het nieuwe DI‐model, laat zien dat er veel feedback door de leerkrachten gegeven wordt die het doel en de instructie volgt. Vooral feedback geven tijdens‐ en over het proces is meer toegepast Hattie (2011). De leerlingen werken hier aan mee door het stappenplan te gebruiken. Ze zijn zich bewust van het doel en van het proces (Deci &Ryan, 2000). Ze leren elkaar, gericht op het doel en op het proces, feedback te geven (Sluis, 2013). Trefwoorden: feedback, motivatie, zelfvertrouwen, zelfsturing, DI‐model.
Inleiding 1.1 de aanleiding De aanleiding voor het onderzoek is dat het team, van basisschool Titus Brandsma, meer willen halen uit reflectie, evaluatie en feedback geven. Een teamlid heeft binnen de school hier vorig jaar al een aanzet toe gegeven. Nu is het de bedoeling om reflectie, evaluatie en feedback geven uit te diepen en te zorgen dat het een leerkrachtvaardigheid wordt van elk teamlid. De directeur wil graag verdieping op dit onderdeel en heeft gevraagd dit te onderzoeken. Het was één van de fusieafspraken twee jaar geleden. Het team is nog steeds niet specifiek met reflectie, evaluatie en feedback bezig geweest terwijl met name het onderdeel reflectie in het schoolplan stond. In dit onderzoek wordt dieper ingegaan op het geven van feedback op de juiste manier. De definitie van feedback is letterlijk: Terugkoppeling. “Terugkoppeling of feedback is een proces waarbij de uitkomst (output) van een bewerking (proces) wordt teruggevoerd (feedback) aan de invoer” (Wikipedia, 2014) Inspiratie is gehaald uit literatuur van onder andere: Vernooy (2011), Hattie (2011) en de speciale editie van het tijdschrift Sardes (2010). Er valt veel winst te behalen voor het hele team en voor de leerlingen. Uiteindelijk krijgen de leerkrachten vaardigheden die passen bij het geven van feedback op de juiste manier en de leerlingen krijgen hierdoor zelfvertrouwen in hun eigen leren en ze worden zich bewust van hun eigen kunnen. Tevens leren de leerlingen elkaar feedback te geven door meer te evalueren in tweetallen en tafelgroepjes.
1.2 De context Het onderzoek gaat plaatsvinden in groep 5. Op vier woensdagen achter elkaar op de volgende data: 29 januari én 12 februari observatie door een teamlid, 5 februari door de intern begeleider en 19 februari door de directeur. Het format waar mee gewerkt wordt is het format van het directe instructiemodel (“In Bijlage D wordt het DI‐model gepresenteerd”) waar feedbackmomenten zijn geïntegreerd.
1.3 Het praktijkprobleem Het praktijkprobleem is dat er niet altijd en frequent op de juiste manier feedback wordt gegeven, dit blijkt uit de behoefteanalyse en contextanalyse. De leerkrachten hebben niet allemaal hetzelfde beeld over wat een goede manier van feedback geven is. Met dit probleem hebben de leerkrachten te kampen, die weten niet hoe ze dit in kunnen plannen in hun lessen. De leerlingen weten daardoor niet goed genoeg waarom ze iets doen en ze moeten aangestuurd worden in het feedback geven aan elkaar. Het probleem komt regelmatig voor. Op verschillende manieren wordt er feedback gegeven, dit is niet eenduidig en er zit onvoldoende lijn in. Het is een probleem, omdat de leerkracht weet dat hij feedback moeten geven, maar hij weet niet de juiste manier en hoe hij het qua tijdsplanning in kan voegen tijdens de les. Het probleem doet zich voor bij startende leerkrachten en bij zittende leerkrachten die zich onvoldoende ingelezen hebben in deze materie. Een verklaring kan zijn dat het eerder geleerde weggezakt is en verwaterd. Ook door allerlei omstandigheden zoals combinatieklassen en het aantal leerlingen in een groep is het moeilijk op de juiste manier feedback te geven. Daarnaast kan het zijn dat sommige leerkrachten het niet
PAGINA 4
altijd meer kunnen opbrengen om op de juiste manier feedback te geven omdat ze in een negatieve spiraal terecht komen door de klassensituatie. Hoe is het probleem ontstaan? Doordat de leerkrachten nu structureel werken met het directe instructiemodel komen zij erachter dat je wel goed het doel noemt maar dit minder evalueert per instructiegroepje of dit zelfs vergeet. In de grote groep komt feedback wel aan bod tijdens de evaluatie van de les. Echter, het is erg moeilijk om je te bekwamen in de finesse van feedback geven per kind, terwijl dit juist belangrijk is voor de leerling. Ook kunnen de leerlingen elkaar feedback geven bij het bespreken van de opgave in tweetallen of in de tafelgroepjes, zodat de leerlingen met elkaar de gemaakte opgaven evalueren en hier van elkaar leren.
1.4 Het onderzoeksdoel en de onderzoeksvraag. In de volgende paragrafen worden het onderzoeksdoel (1.4.1), de onderzoeksvraag en deelvragen (1.4.2) en de rapportage (1.4.3) gepresenteerd.
1.4.1 Onderzoeksdoel Het doel van het onderzoek is het volgende: De leerkracht‐ en leerling‐vaardigheden zo te optimaliseren met betrekking tot feedback geven zodat de opbrengsten op het cognitieve vlak verbeteren. Zodat de leerling eigenaar wordt van zijn of haar leren. Er wordt bewust gekozen voor het cognitieve vlak om het onderzoek niet te groot te maken. De definitie van cognitieve ontwikkeling is: “Ontwikkeling bij kinderen van het denken, dat wil zeggen: van kennis, inzicht en redeneren” (Online encyclopedie, 2014). Ondanks het feit dat ingegaan word op het cognitieve vlak tijdens het onderzoek, zal het ook zijn uitwerking hebben op het sociaal emotionele vlak. Daar zullen leerkrachten als vanzelf (mede door taakspel) zich meer bekwamen in het feedback geven op de juiste manier. De manier feedback geven is namelijk universeel.
1.4.2 Onderzoeksvraag en deelvragen De onderzoeksvraag is: Hoe kunnen de leerkrachtvaardigheden verbeterd worden met betrekking tot het geven van feedback? De deelvragen zijn: Op welke wijze werkt het geven van feedback? Welke vaardigheden hebben leerkrachten nodig? Welke vaardigheden hebben leerlingen nodig?
1.4.3 Rapportage In deze rapportage komen de volgende hoofdstukken aan bod. In hoofdstuk 2 wordt dieper op de achterliggende theorie ingegaan zodat er een beeld gevormd kan worden van de onderzoeken die in het uitgevoerd zijn met het oog op feedback geven. Hier zijn verschillende conclusies uit gekomen en deze staan allemaal beschreven in het theoretisch kader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vooronderzoek beschreven, hier staan een behoefteanalyse en een contextanalyse in. Ook staan hier de ontwerpeisen en ontwerpcriteria beschreven waar het prototype 1 ontwerponderzoek vanuit gaat. In hoofdstuk 4 wordt het prototype 1 ontwerponderzoek beschreven. Hier staat welke methodes worden gebruikt voor de nulmeting en eindmeting, hoe er gemonitord wordt en wat de resultaten hiervan zijn. Na de conclusie van het
PAGINA 5
ontwerponderzoek prototype 1 staan in hoofdstuk 5 de discussiepunten en aanbevelingen voor de praktijk en suggesties voor het vervolgonderzoek. Ten slotte sluit deze rapportage met de conclusie in hoofdstuk 6.
Theoretisch kader 2.1 Inleiding De onderzoeksvraag is: Hoe kunnen de leerkrachtvaardigheden verbeterd worden met betrekking tot het geven van feedback? De deelvragen zijn: Op welke wijze werkt het geven van feedback? Welke vaardigheden hebben leerkrachten nodig? En de laatste vraag is: Welke vaardigheden hebben leerlingen nodig? In dit hoofdstuk worden antwoorden gegeven vanuit de literatuur over feedback geven. Aan bod komt wat het belang is van feedback (2.2.1) en hoe effectief feedback geven is (2.2.2). Daarna wordt uitgelegd wat het effect van feedback is op de motivatie van kinderen (2.2.3) en wat de invloed van feedback is op het zelfvertrouwen (2.2.4). Als laatste wordt bekeken of feedback een positieve invloed op de executieve functies (self‐ regulation) van kinderen heeft (2.2.5). Deze antwoorden ondersteunen de onderzoeksvraag en deelvragen van deze rapportage.
2.2 Beschrijving en vergelijking In de volgende paragrafen de beschrijving en vergelijking van de generalistische kennis.
2.2.1 Wat is het belang van feedback? Volgens het Feedbackmodel van Hattie en Timperley (2007) is de opzet van het feedbackmodel gericht op het verkleinen van de discrepantie tussen datgene wat er nu door een leerling wordt begrepen (het huidige gedrag) en wat een leerling zou moeten begrijpen (het gewenste gedrag). Een leraar kan de leerling helpen om de discrepantie te verkleinen door een duidelijk en uitdagend doel te stellen. Door de betrokkenheid van de leerling te vergroten en door een leeromgeving te creëren, waar de leerling zijn “eigen feedback”, effectieve foutwaarnemingen en vaardigheden verder kan ontwikkelen. Volgens Vernooy en Kamphuis (2011) geeft feed up antwoord op de vraag: “Waar ga ik heen?”. De vraag ”Waar ga ik heen? “ betreft een duidelijke omschrijving over het te behalen doel. Je zou deze dimensie van feedback kunnen uitleggen als feed up: informatie over de gekozen richting (doel). Feed back geeft antwoord op de vraag: “Hoe doe ik het tot nu toe?”. Het antwoord op de vraag “Hoe presteer ik tot nu toe?” verschaft informatie over de voortgang van een taak, gerelateerd aan het doel. Je zou deze dimensie van feedback kunnen uitleggen als de feed back: informatie over de gemaakte vooruitgang. Feed forward geeft antwoord op de vraag: “Welke vervolgstap dien ik te nemen?”. Deze feedback geeft informatie over de acties die de leerling moet ondernemen om het gewenste doel te behalen. (Vernooy en Kamphuis, 2011) Hoe effectief de antwoorden op de drie vragen de kloof tussen het huidige en het gewenste gedrag verkleinen hangt mede af van de vraag op welke aspecten feedback wordt gegeven. In het feedbackmodel Hattie (2007) onderscheidt Hattie vier aspecten: taakaspecten, procesaspecten, zelfregulerende aspecten en persoonlijke aspecten.
PAGINA 6
Feedback op een taak verschaft informatie over hoe correct een bepaalde taak is uitgevoerd. Dit wordt ook wel correctieve of corrigerende feedback genoemd. Feedback op het proces betreft informatie die gericht is op onderliggende processen die nodig zijn om de taak uit te kunnen voeren en het beoogde doel te behalen. Feedback op het zelfregulerende aspect geeft informatie over zelfsturing van de leerling, zodat hij zelf controle krijgt over zijn leerproces. Feedbackinformatie op het persoonlijke aspect is gericht op de persoon en bevat weinig informatie over (de voortgang) van de taak. Naast het feedbackmodel benadrukken Hattie en Timperley (2007) het belang van het organiseren van een veilig leerklimaat, waarin tijd en aandacht voor feedback geregeld is, het vermogen van de leraar om zich te verplaatsen in de belevingswereld van de leerling wordt benadrukt en waarin de leerling wordt betrokken bij het stellen van doelen. Een tekortkoming in het model vindt Van der Valk (2012), de factor tijd. Verder vindt ze dat in het model het volgende onderbelicht wordt: “Het inzicht geven in de wijze waarop de leerling kan openstaan voor feedback, wie de feedback geeft en de borging van feedback”. In haar overtuiging dient het feedbackproces te streven naar een situatie waarin reflectie feedback is en feedback reflectie is. Met andere woorden: datgene wat een leerling over zichzelf denkt, is in lijn met hoe de omgeving hem ervaart. Reflectie bouwt ook aan het versterken van het zelfregulerend vermogen.
2.2.2 Hoe effectief is feedback? Uit meta‐analyses van Hattie (2009) blijkt, dat het effect van door de leerkracht gegeven feedback groot is en de leerling‐resultaten versterkt, ofschoon de meta‐analyses ook tonen dat sommige vormen van feedback effectiever dan andere vormen kunnen zijn. Feedback is vooral effectief als er informatie en aanwijzingen over de taakuitvoering worden gegeven. Dit geeft aan dat de leerkracht moet inzien hoe en waarom leerlingen de opdracht begrijpen of niet begrijpen en vervolgens moet hij/zij de leerlingen helpen om het leren te verbeteren. Daarnaast wordt het effect van de feedback beïnvloed door de moeilijkheidsgraad en de doelen van de taak. Het effect van feedback is het grootst als de doelen specifiek en uitdagend zijn en de taak niet te ingewikkeld is. Feedback die niet gericht is op het bereiken door leerlingen van hun doel, is niet bruikbaar. Kortom: Leerlingen profiteren van effectieve feedback en het is daarom van belang dat leerkrachten goed geschoold zijn op het gebied van feedback geven volgens Vernooy en Kamphuis (2011). Ook Hattie (2003) vindt zoals gerefereerd in Vernooy en Kamphuis (2011) dat timing, vaak direct na het uitvoeren van de taak, het meest effectief is. Echter als er geen of onduidelijke doelen zijn zal het effect van feedback gering of zelfs negatief zijn. Het is belangrijk dat de leerkracht bij het geven van feedback vooruit kijkt: Hoe kan ik de leerling helpen het gewenste doel te realiseren en zijn prestaties in de toekomst op vergelijkbare taken verbeteren. Deze doelgerichtheid van feedback is nodig en bepaalt in belangrijke mate de effectiviteit. Hattie en Timperley, (2007) claimen dat feedback effectiever is wanneer de leerlingen verteld wordt hoe goed ze het hebben gedaan en zich verbeterd hebben in vergelijking met de situatie toen ze het minder goed deden. Volgens de onderzoekers is niet positief versterkende feedback ook zeer effectief; de leerling dacht dat hij het goed deed en hoort dat het niet het geval is.
PAGINA 7
Dergelijke negatieve feedback kan door leerlingen als een uitdaging worden opgevat, omdat ze zich ontevreden voelen over het gemaakte werk en leidt vervolgens tot het stellen van hogere doelen. Aan de andere kant heeft positieve feedback vooral volhouden en betrokkenheid van de leerlingen tot gevolg. Voor leerlingen met een sterk zelfvertrouwen werkt zowel positieve als negatieve feedback. Voor leerlingen met een laag zelfvertrouwen is positieve feedback zeer belangrijk. Ook hebben risicoleerlingen twee maal zoveel feedback nodig als leerlingen uit de basis‐ en plusgroep. Voor de leraar, volgens Verschuren (2013), die de instructie geeft betekent dit dat hij kijkt, luistert en begrijpt wat de leerling weet en kan, en wat een leerling nodig heeft om de taak te volbrengen of het leerdoel te halen. Een belangrijk doel van het onderwijsleerproces is om leerlingen te helpen bij het identificeren van eventuele hiaten en om oplossingen aan te bieden in de vorm van alternatieve stappen. Effectieve feedback geeft antwoord op drie belangrijke vragen gesteld door de leraar en/of door de leerling: “Wat wil ik bereiken?”, “Hoe doe ik het?” en “Hoe moet ik verder?” Deze vragen refereren aan de drie begrippen feed up (Wat zijn mijn leerdoelen?), feedback (Welke vooruitgang wordt geboekt richting het leerdoel?) en feed forward (Wat moet ik doen om verder te komen?). Het effect van feedback varieert afhankelijk van de hoeveelheid informatie die er uit wordt verkregen om de kloof tussen de huidige kennis en vaardigheden (beginsituatie) en de verwachte kennis en vaardigheden (leerdoel) te overbruggen.
2.2.3 Wat is het effect van feedback op de motivatie van kinderen? Volgens Corbalan, Cuypers en Paas(2009) zijn de effecten van feedback op motivatie al door velen onderkend (bijvoorbeeld, Azevedo & Bernard, 1995; Chai, 2003; Hyland, 2001; Keller, 1983; Mory, 2003; Ross &Morrison, 1993; Vollmeyer & Rheinberg, 2005). Gemotiveerde leerlingen nemen deel aan leeractiviteiten die hen interesseren; ze hebben er plezier in en halen voldoening uit hun prestaties (Deci, Vallerand, Pelletier & Ryan, 1991). Omdat feedback tijdens het proces, van bijvoorbeeld sommen oplossen, leerlingen helpt te focussen op deelstappen, wordt duidelijker waarom dat ook belangrijk (relevant) is. Namelijk voor de goede uitkomst aan het einde van de som! Ook de samenhang tussen de te leren stof en hoe deze toegepast kan worden wordt duidelijker. De leerling ziet bij elke stap hoe het geleerde toegepast kan worden (Keller, 1983, 1987). Verder, zo betogen Schunk en Pajares (2002), werkt het geven van feedback op het juiste moment ook motiverend. Keller en Burkman (1993) leggen er nog eens de nadruk op dat het voor een leerling zeer demotiverend werkt als er geen feedback op de prestaties gegeven wordt. Tenslotte, benadrukken Dick, Carey en Carey (2001) dat wanneer leerlingen fouten maken, het van belang is hen direct op de aard van de fout te wijzen. De cognitieve effecten op motivatie resulteren voornamelijk in inzicht in de relevantie van wat er bestudeerd werd. Dat stimuleert het gebruik van een cognitieve strategie, en zal uiteindelijk het leren verbeteren (Means, Jonassen & Dwyer, 1997). Dit werd ook opgemerkt door Hattie en Timperley (2007) in een review van studies over feedback. De auteurs merken op dat: ‘Whether students engage in error correction strategies following error detection depends on their motivation to continue to pursue the goal or to reduce the gap between current knowledge and the goal’ (p. 93).
PAGINA 8
Het blijkt volgens Verschuren (2013) dat het stellen van eigen leerdoelen door leerlingen enorm motiverend werkt. Leerlingen dienen hier echter wel in begeleid te worden. Ook het geven van goede feedback op zowel het resultaat als op de wijze van tot stand komen van het resultaat komt weinig voor in de praktijk. In de praktijk krijgt een leerling per dag slechts luttele seconden feedback van een leraar. Wanneer een leraar praat met een hele groep dan wordt dit niet als feedback ervaren. Om goede feedback te geven is het echt kennen van de leerling nodig. Dit kost tijd, toch win je tijd doordat je het later terugkrijgt. Tot slot is er de ZelfDeterminatieTheorie van Deci & Ryan (2000). Zij gaan uit van de psychologische behoeften van de leerling, deze behoeften zijn verbondenheid, competentie en autonomie. Het leerkrachtgedrag is hier belangrijk en op de volgende manieren toepasbaar. Door betrokkenheid (kwaliteit interactie) te tonen zodat aan de behoefte, verbondenheid wordt voldaan. Door structuur (duidelijke communicatieverwachtingen) aan te bieden zodat de competentie van de leerling verhoogd wordt en door autonomieondersteuning (vrijheid om eigen gedrag te bepalen) voor de behoefte, autonomie. Als de leerkrachten aan deze behoeftes voldoen zal de motivatie van de leerlingen toenemen.
2.2.4 Wat is de invloed van feedback op het zelfvertrouwen? In bovenstaande teksten komt zelfvertrouwen meerdere keren naar voren. Onderstaande citaten uit artikelen geven aan dat zelfvertrouwen nodig is om te groeien. Ook hier zie je een nuancering. In JSW zegt Bouwens (2013) Remedial Teacher van scholen in Alphen a/d Rijn en Woubrugge: “Hulp op maat, daardoor krijgen de kinderen weer zin in leren en groeit hun zelfvertrouwen!” (Bouwens, 2013, p. 30‐31) In HJK schrijft Jong (2012) over: “Het verwende kind syndroom” (Jong, 2011, p. 22‐24). Op jonge leeftijd zal een kind, zoals bij pro sociaal gedrag, sociaal wenselijke moraliteit vertonen. Het handelt vooral naar de verwachte effecten op zijn gedrag: beloning wordt nagestreefd, straf wordt vermeden. Met het ouder worden leert het kind zijn keuze en handelingen onder woorden te brengen. Het kind houdt daarbij rekening met de reacties van anderen en leert zijn eigen gedrag te evalueren” (Rigter, 2002) Echter bij problematisch verwende kinderen stokt hier de ontwikkeling. Vanuit de egocentrische opstelling van het verwende kind lukt het slecht om rekening te houden met de belangen van anderen. Ook het evalueren van het eigen gedrag verloopt moeizaam of lukt niet. De verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag wordt uit de weg gegaan. De schuld van de mislukkingen en fouten wordt aan anderen toegeschreven overeenkomstig Jong (2012). Een artikel uit het tijdschrift J/M “In elk kind zit een powerkind!” is inspirerend voor het onderzoek (Meer & Brink, 2013, p. 15‐22). Een citaat uit dit artikel : Dat mijn kinderen zelfredzaam en zelfstandig zijn”, is voor bijna de helft van de ouders één van de belangrijkste doelen die zij met hun opvoeding willen bereiken, bleek uit het J/M opvoedonderzoek (2012). Volgens orthopedagoog Van der Meer (2013) en psychomotorisch therapeut Van de Brink (2013) van Kind & Meer is zelfvertrouwen wel het belangrijkste maar niet het enige ingrediënt. Echter een te zelfverzekerd kind blaakt bijvoorbeeld van het zelfvertrouwen, maar is niet weerbaar omdat hij over anderen heen
PAGINA 9
loopt. Sociale vaardigheden horen ook bij weerbaarheid, net als veerkracht een optimistische inslag en empathisch vermogen. Hoe meer succeservaringen je opdoet hoe meer zelfvertrouwen je ontwikkelt, hoe weerbaarder je wordt. Hoe meer problemen je het hoofd biedt, hoe meer succes en dit in een opgaande spiraal. Carless (2006) heeft onderzocht dat feedback negatief kan uitpakken wanneer de feedback niet specifiek en duidelijk genoeg is om zich te kunnen verbeteren, als de feedback moeilijk te begrijpen is en als de feedback het zelfvertrouwen op een negatieve manier beïnvloedt. Hij stelt ook vast dat het ontbreken van betrokkenheid van leerlingen bij een taak niet tot betere resultaten leidt. Het is belangrijk dat docenten het zelfvertrouwen van leerlingen stimuleren. Feedback is vooral effectief als het informatie biedt die zowel het zelfvertrouwen als het zelfsturend handelen versterkt. In het beleidsdocument AVES identiteit staat een uitleg over de naam Aves Een citaat uit Aves, stichting (2013): “Vogels kunnen op onmetelijke hoogten vliegen en ver komen” (regel 5). Door voldoende zelfvertrouwen kunnen kinderen hoog vliegen en ver komen. Geen enkel kind uitgezonderd. In Didactief, december 2013 staat een tegengeluid over positief feedback geven. De citatie luidt: “On Feeding Those Hungry for Praise: Person Praise Backfires in ChildrenWith Low Self‐Esteem” (Brummelman e.a.., 2013, p. 25). Deze auteurs hebben onderzoek gedaan om te kijken of het verstandig is om leerlingen steeds maar positieve feedback te geven, zoals veel pedagogen dat als wetenschappelijk bewezen achten en dit ook propageren. Brummelman e.a.. (2013) maken onderscheidt tussen het prijzen van de persoonlijke kwaliteiten van de leerlingen en het prijzen van leerlingen om hun gedrag. Leerkrachten blijken geneigd leerlingen met weinig zelfvertrouwen meer te prijzen voor hun persoonlijke kwaliteiten dan voor hun gedrag. Dan kan het gebeuren dat deze leerlingen zich schamen als ze iets verkeerd doen. Omdat ze geprezen worden om hun persoon en niet om wat ze kunnen, rekenen ze het falen aan zichzelf toe. Zo wordt de kwetsbaarheid van leerlingen met weinig zelfvertrouwen niet kleiner zoals men beoogde maar juist groter. Het vanzelf en ongenuanceerd positief feedback geven aan leerlingen is dus niet per definitie goed. Als laatste een analyse van Marzano (2006) die genoemd wordt door Cauffman & van Dijk (2009). In die analyse staat dat binnen de muren van de school de leerresultaten van de leerlingen het aller meest beïnvloed worden door de relatie tussen leerkracht en leerling. Als de leefsituatie negatief is rond de leerling, kan deze door de goede relatie tussen leerkracht en leerling volledig worden opgeheven met betrekking tot de leerresultaten. De leerkracht kan de leerling het juiste duwtje in de rug geven zodat het zelfvertrouwen met betrekking tot het leren optimaal wordt.
PAGINA 10
2.2.5 Heeft feedback positieve invloed op de executieve functies (self‐regulation) van kinderen? Zelfgestuurd leren volgens Flavell (1977) vindt plaats in een context van medeleerlingen en leerkrachten. Het is een gedeelde en collectieve verantwoordelijkheid. Begeleiders, opleiders en docenten hebben duidelijk bepaalde rollen in het leer‐ en ontwikkelproces. Zij dienen leerstrategieën aandragen en de leerling in gelegenheid te stellen zelf ervaring er mee op te doen en te ontdekken wat wel en niet werkt en wat wel en niet effectief en efficiënt is. Ook het samenwerkend leren bevorderen zodat zij horen en zien hoe anderen het doen. Daarnaast zorgen dat de leerling centraal staat in het onderwijs en ontwikkelproces en voldoende rijke feedback en feed forward geven waardoor de leerling informatie krijgt over zijn/haar leerprocessen. Tevens de mogelijkheid en ruimte bieden voor actief leren en eigen verantwoordelijkheid nemen. De lerende zelf moet ook een bepaalde houding en discipline ontwikkelen en vertrouwen krijgen in het eigen leren. Ook zal de lerende moeten openstaan voor feedback en feed forward en nieuwsgierig ontwikkelen en actief op zoek willen gaan naar antwoorden. Zodat de lerende zelf verantwoordelijkheid wil nemen voor het eigen leer‐ en ontwikkelproces. Daardoor leert hij of zij of zij wel vooruitgang boekt. Samen met anderen willen leren is een belangrijke voorwaarde. Daar actief in willen zijn naast het eigen leerproces ook verantwoordelijkheid willen nemen in de gedeelde sturing van het collectieve leren. Ook expliciete aandacht voor zelfsturing volgens Vernooy en Kamphuis (2011) helpt leerlingen, omdat ze daardoor hun werk beter leren aanpakken door doelen te stellen, sturen en monitoren. Bovendien geeft zeer effectieve feedback, op het gebied van zelfsturing, de leerling de kans de relatie tussen inspanning en succes ( het bereiken van het leerdoel) te laten ervaren. Deze feedback komt de zelfredzaamheid en autonomie van de leerling ten goede. Als leerlingen zelf hoge doelen stellen, werkt positieve feedback het beste. Ook hulp vragen door de leerling kan als een vorm van zelfregulering, zelfsturing, gezien worden en moet als positief worden beschouwd. Een probleem vormen namelijk juist de leerlingen, die bijvoorbeeld vanwege een gering zelfvertrouwen, nooit om hulp vragen. Een leerling leert op die manier zelfstandig leren. Juist bij risicoleerlingen (leerlingen die matig tot zwak scoren) is er aandacht nodig voor zelfsturing. Deze leerlingen zijn vaak afhankelijk van externe factoren, zoals de leerkracht en de aard van de taak. Feedback wordt door hen meestal niet zo verwerkt dat ze in de toekomst zelf vergelijkbare taken zelfstandig kunnen oppakken en hebben hierin veel extra begeleiding nodig. Risicoleerlingen hebben dubbel zo vaak feedback nodig als andere leerlingen. Dit is zeer goed mogelijk doordat zij aan de instructietafel werken en de leerkracht goed zicht heeft op hun taak en deze leerlingen helpt met sturen zolang dat nodig is. Wat is zelfsturing? Als kinderen naar school gaan, moeten ze in toenemende mate allerlei taken uitvoeren, die niet alleen een beroep doen op hun denkvermogen, maar ook op hun concentratie, taakgerichtheid en zelfstandigheid. Hersenonderzoek en de laatste ontwikkelingen in de psychologie laten zien dat zaken zoals geconcentreerd werken en uitstellen van behoefte, te maken hebben met een reeks onderliggende competenties, die zelfs belangrijker lijken voor het voorspellen van schoolsucces dan het IQ. Deze competenties worden ‘executieve functies’ genoemd. Aarssen e.a. (2010) in Sardes speciale editie nummer 9 gebruiken liever de term ‘zelfsturing’, omdat deze inzichtelijk maakt waar het om gaat: niet om discipline, structurering en het bijbrengen van gehoorzaamheid
PAGINA 11
door volwassenen, maar om aansturing door het kind zelf en inzicht in het eigen handelen, zodat het kind ‘eigenaar’ wordt van zijn eigen gedrag en als een kleine kapitein zelf het roer in handen neemt en zelf richting geeft aan zijn eigen handelen. Volgens Aarssen e.a. (2010) speelt zelfsturing een rol bij veel dagelijkse en minder dagelijkse taken. Het is van belang dat we inzicht hebben in ons eigen handelen en in het handelen van anderen. Daartoe kan het soms erg handig zijn om even ‘van een afstandje’ naar ons eigen gedrag te kijken en om even stil te staan bij wat we denken waar te nemen (reflectie/gedragsevaluatie), zonder meteen tot een impulsieve actie over te gaan (inhibitie/ emotieregulatie). Of als we geconcentreerd bezig zijn met een moeilijke opdracht, is het bijvoorbeeld effectief om bepaalde zaken tijdelijk te parkeren in ons werkgeheugen. Zelfsturing heeft onder andere te maken met inhibitie: behoeften uitstellen, irrelevante of onaangepaste prikkels onderdrukken. Tevens moeten zij aandachtig kunnen luisteren, concentreren, bij de taak blijven. Daarbij handelingen plannen en doelen stellen, vooruit kijken. Veel samenwerken met anderen en flexibel van rol of taak kunnen wisselen. Ook moeten zij regels kunnen toepassen in nieuwe situaties (cognitieve flexibiliteit) en inzicht krijgen in ingewikkelde taken. Verder problemen oplossen, terugkijken op eigen handelingen (reflectie), initiatief nemen en netjes en ordelijk kunnen werken. Ook is het belangrijk om het perspectief van de ander te kunnen innemen en tijdens het denken, schrijven of lezen je koers kunnen bijstellen. Vaar op je doel af. In de praktijk (speciaal voor jonge kinderen) is het belangrijk planningsvaardigheden en zelfsturing bevorderen: laat kinderen voordat ze een spel of ontdekactiviteit gaan doen, vertellen wat ze van plan zijn en laat ze, na afloop, reflecteren op wat ze hebben gedaan. Laat kinderen veel samenspelen en samenwerken (coöperatieve werkvormen) in kleine groepjes en stimuleer dat ze verwoorden hoe ze tegen de gezamenlijke taak aankijken en hoe ze denken dat het (verder) moet. Praten over emoties en over de bedoelingen en belangen van anderen draagt bij aan de emotionele zelfregulatie en bevordert het samenwerkingsvermogen en sociaal aangepast gedrag. Deze werkwijze vinden we op onze school terug in de vorm van Taakspel, ontwikkeld door de CED‐groep / Unit Onderzoek & Ontwikkeling. De taakgerichtheid neemt toe en het regel vertredend gedrag neemt af. Tevens wordt het rustiger en gezelliger in de klas. Ook wordt gereflecteerd/geëvalueerd na de les samen met de leerlingen. Het belang van zelfsturing: Kinderen moeten volgens Aarssen, e.a. (2010)een aantal onderliggende competenties (learning related skills) aanleren waarmee ze beter kunnen leren, willen leren en een aantal sociaal‐emotionele vaardigheden verwerven, zodat ze kunnen doorzetten en met frustraties kunnen omgaan. Ze moeten leren samenwerken, en dus ook leren met andere kinderen te spelen en te werken. Deze vaardigheden hebben allemaal te maken met zelfsturing.
2.3 Conclusie Door gerichte feedback te geven krijgen leerlingen inzicht in hun eigen leren en leren ze zelf het stuur vast te houden. Hierdoor zijn ze ‘eigenaar’ van hun eigen gedrag en nemen zelf het roer in handen en geven richting aan hun eigen handelen, als een kleine
PAGINA 12
kapitein. Door voldoende zelfvertrouwen kunnen kinderen hoog vliegen en ver komen. Geen enkel kind uitgezonderd. Hier is de interactie, volgens Marzano (2000), leerkracht‐leerling erg belangrijk. Voor leerlingen met een sterk zelfvertrouwen werkt zowel positieve als negatieve feedback. Voor leerlingen met een laag zelfvertrouwen is positieve feedback erg belangrijk. Tevens hebben de risicokinderen tweemaal zoveel feedback nodig als de basis en plusgroep kinderen. Feedback op de persoon gericht heeft weinig tot geen effect! Bijvoorbeeld als je zegt tegen een kind:” Wat ben je toch een slim kind!”. Dit heeft niets te maken met de taak of het doel dat gesteld is als je dit niet erbij vermeld. Dit zegt wel iets over je eigen welbevinden. Ook staat in de literatuur dat verreweg de meerderheid van de kinderen het prefereert om individueel (zonder dat de hele klas dat hoort)feedback te krijgen ten opzichte van een kleine groep kinderen die dat graag hardop (zodat iedereen het kan horen) in de klas te horen krijgen. Een recent onderzoek van de Onderwijsinspectie (2010) laat zien dat leraren nauwelijks meer (schriftelijke) feedback geven dan het aanstrepen van fouten in de door leerlingen gemaakte opdrachten (18%). Feedback is veelal gericht op het resultaat (96%) en minder gericht op het proces (60%). Na afloop van de les checkt slechts 40% van de leraren of de doelen zijn behaald. Belangrijk verbeterpunten die hieruit volgen zijn het expliciet stellen van leerdoelen, het communiceren van de leerdoelen met de leerlingen en het relateren van feedback aan het leerdoel. Kortom: Leerlingen profiteren van gerichte feedback en het is daarom van belang dat leerkrachten goed geprofessionaliseerd zijn op het gebied van feedback geven. Leerkrachten op school krijgen tenslotte handvatten aangereikt om feedback goed in te zetten. Feedback volgt namelijk de instructie, dit is een belangrijke leerkrachtvaardigheid. Bij elk onderwerp en elke les, cognitief en sociaal emotioneel, kun je als leerkracht én als leerling deze vragen stellen: Wat heb ik gedaan? Waar ga ik naar toe? Wat is de volgende stap?
3. Vooronderzoek 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk komen de volgende deelvragen aan de orde die te maken hebben met de huidige situatie in de context van basisschool Titus Brandsma in Nagele. Deelvragen: Op welke wijze werkt het geven van feedback? Welke vaardigheden hebben leerkrachten nodig? Welke vaardigheden hebben leerlingen nodig? In de volgende paragrafen komen de volgende onderdelen aan de orde: Welke methode er gebruikt is voor de behoefte en contextanalyse (3.2). Daarna de resultaten van de behoefte en contextanalyse (3.3). Vervolgens komt daar ontwerp prototype 1 uit (3.4). Als laatste in dit hoofdstuk de conclusie (3.5). 3.2 Methode behoefte en contextanalyse Voor de behoefteanalyse is een open vragenlijst gebruikt. Enkele vragen uit de lijst waren: Op welke vraag hoop je antwoord te krijgen na mijn onderzoek? Op welke manier(en) geef jij feedback aan de leerlingen? Met welk doel geef je feedback? Laat je leerlingen elkaar feedback geven?
PAGINA 13
Wat is effectief feedback geven? (“In Bijlage A wordt het format van de vragenlijst gepresenteerd”) Hier heeft het team antwoorden op gegeven om zo tot een analyse te komen voor de volgende deelvragen: Op welke wijze werkt het geven van feedback? Welke vaardigheden hebben leerkrachten nodig? Deze vragenlijst is op 16‐12‐2014 door de onderzoeker rondgestuurd per mail aan het gehele team van basisschool Titus Brandsma. Hier is voor gekozen omdat het team erg belast wordt met nascholing en extra werkzaamheden op school. Deze lijst kon een ieder in zijn of haar eigen tijd invullen. Van de acht respondenten hebben er vier response gegeven en de vragenlijst volledig ingevuld. De context waar binnen gewerkt wordt op basisschool Titus Brandsma is als volgt. Er wordt gewerkt in homogene en heterogene groepen. De verdeling is als volgt: groep 1, groep 2, groep 3 en 4, groep 5, groep 6, groep 7 en 8 Er wordt klassikaal onderwijs gegeven volgens het directe instructiemodel. Hierdoor komen we tegemoet aan de leerbehoeftes van elke leerling door in drie groepen te werken per les. Dit is relevant doordat in dit directe instructiemodel duidelijke momenten aangegeven kunnen worden waar feedback gegeven wordt.
3.3 Resultaten Wat is de discrepantie tussen de huidige situatie en de ideale situatie? Op deze vraag wordt antwoord gegeven in de behoefte en contextanalyse. De resultaten van de vragenlijsten zijn eerst gecodeerd per vragenlijst. Vervolgens is daar een codeboom (“In Bijlage B wordt de codeboom gepresenteerd”) van gemaakt. Op de vraag: Op welke manier geef jij feedback? Is verschillend gereageerd. De ene leerkracht geeft feedback op het sociaal emotionele vlak en de ander op het cognitieve vlak. Bijna alle leerkrachten geven op beide vlakken feedback. Bij de volgende vraag: Met welk doel geef jij feedback?, is het opvallend is dat de feedback die gegeven wordt nagenoeg niet het doel volgt en ook niet de instructie (Hattie, 2007). Er wordt feedback gegeven op bijvoorbeeld gewenst leergedrag, dan wordt er gezegd: “Ik zie dat je goed met je taak bezig bent, prima!”. Bij de vraag: Laat je leerlingen elkaar feedback geven?, is het vooral tijdens enkele vaste momenten. Hier werden onder andere, de evaluatie tijdens een spreekbeurt, de reflectiekring en het evalueren na het zelfstandig werken genoemd. Dan de vraag: Wat is effectief feedback geven? Daar wordt onder andere op gezegd dat de feedback positief moet zijn en dat leerlingen het gevoel moeten hebben dat ze het goed doen. Dat de feedback direct gegeven wordt en dat feedback tot denken zet. Tot slot de vraag: Op welke vraag hoop je antwoord te krijgen na mijn onderzoek? De leerkrachten willen onder andere graag weten wat het effect is van feedback geven, of het de leeropbrengst verhoogt, hoe de leerlingen intrinsiek gemotiveerd kunnen worden (Deci & Ryan, 2000) en of het zelfvertrouwen vergroot wordt (Marzano, 2000). Tevens vragen de leerkrachten zich af hoe ze hier in kunnen investeren, of het veel tijd kost en of het leerkrachtafhankelijk is. Er valt nog veel winst te behalen, bijvoorbeeld door het directe instructiemodel in te zetten.
PAGINA 14
3.4 Ontwerp prototype 1 In deze paragraaf wordt ingegaan op het iteratief proces. Van ontwerpeisen (3.4.1) naar ontwerpcriteria en/of stellingen (3.4.2) naar het ontwerp prototype 1 (3.4.3).
3.4.1 Ontwerpeisen Het ontwerp moet passen binnen het format van het bestaande DI‐model (“In Bijlage C wordt het bestaande DI‐model gepresenteerd”). Daarnaast moet het ontwerp qua tijd inpasbaar zijn in de lessen, het moet doelgericht zijn en het moet aansluiten aan het onderzoek van Van Eijken (2013). Ook moet het ontwerp handvatten bieden voor leerkrachten en kinderen (Sluis, 2013) en transfer bevorderen van het nakijken van het product naar het nakijken van het proces. Tenslotte moet het de kloof overbruggen van wat een leerling of groep begrijpt en wat zij zouden moeten begrijpen. (Hattie & Timperley, 2007)
3.4.2. Ontwerpcriteria De ontwerpcriteria bestaan uit twee verschillende visies. De eerste is de visie van basisschool Titus Brandsma: “Ieder kind heeft het recht om een kwartje te zijn”. Daarnaast de visie van Stichting AVES: “Vogels kunnen op onmetelijke hoogten vliegen en ver komen” (Aves, 2013). Met deze visies voor ogen en het gebruik van het bestaande DI‐model in de school zullen de volgende interventies er voor zorgen dat de leerkrachten zich er bewust van worden dat feedback geven werkt. Om feedback geven te laten werken kunnen de volgende interventies ingezet worden: Het schilderij: “De kleine kapitein” met collega’s en leerlingen bespreken. Hier wordt op een heldere en duidelijke manier de theorie van Hattie (2011) visueel in beeld gebracht. (“In Bijlage D wordt het schilderij “De kleine kapitein” gepresenteerd”). Daarnaast collega’s handvatten/ regels geven en samen doorlezen om feedback effectief in te zetten. (Sluis 2013). Met de leerlingen een les “feedback geven” oefenen. Minder effectieve zinnen van de leerkrachten (na observatie) ombuigen naar effectieve zinnen in samenwerking met de leerkrachten. Bijvoorbeeld zinnen die instructiegericht, procesgericht en doelgericht zijn(Vernooy & Kamphuis, 2011). Een zin die de instructie volgt is bijvoorbeeld: “Jij hebt goed geluisterd naar de instructie, ik zie dat je begrijpt dat/hoe…..!”. Dit soort zinnen daarna inzetten in de lessen. Nog een interventie is, een werkvorm ontwerpen voor gezamenlijk nakijken met de leerlingen en deze aanbieden aan de leerkrachten. Nakijken van het proces staat voorop (Deci & Ryan, 1991). En ten slotte een nieuw format DI‐model waarin aangegeven wordt waar je feedback behoort te geven. Er staat dan bijvoorbeeld bij de verlengde instructie dat de risicoleerlingen twee keer zoveel feedback moeten krijgen op het proces ten opzichte van de andere leerlingen (Vernooy & Kamphuis, 2011).
3.4.3 Het ontwerp prototype 1 Met de ontwerpeisen en ontwerpcriteria is prototype 1 opgesteld. De deelvragen waren:
PAGINA 15
Op welke wijze werkt het geven van feedback? Welke vaardigheden hebben leerkrachten nodig? Welke vaardigheden hebben leerlingen nodig? Met deze vragen voor ogen is het volgende tot stand gekomen: Elke week (vier weken lang) wordt er 1 les gegeven met het nieuw ontworpen DI‐model (“In Bijlage E wordt het nieuwe DI‐model gepresenteerd”). Daar staan momenten in waar feedback gegeven moet worden zodat het een vast onderdeel wordt van het lesgeven. Daarnaast staan onder het model zinnen die aangeven waarom feedback belangrijk is en waar de belangrijkste punten liggen waar aandacht aan besteed moet worden. Enkele zinnen zijn: Feedback volgt het doel, feedback volgt de instructie, individueel feedback geven op het proces tijdens de servicerondjes en kinderen met weinig zelfvertrouwen positieve feedback geven. Tevens staan er voorbeeldzinnen onder het model zodat op een positieve manier feedback gegeven wordt wat werkt op de juiste manier (deelvraag 1). Een voorbeeldzin hiervan is: “Dit kan jij goed!”Je laat hier zien dat je…. Dit ter informatie voor de leerkrachten die hun vaardigheden hiermee verbeteren (deelvraag 2). Voordat de lessen gegeven worden wordt er uitleg gegeven aan de klas hoe om te gaan met feedback. Het schilderij van “de Kleine Kapitein” geeft hier visuele ondersteuning aan en ook de feedbackposter (“In Bijlage F wordt de feedbackposter gepresenteerd”) wordt aan de kinderen gepresenteerd en uitgelegd (Sluis, 2013). Voor de leerlingen is ook een nakijkboekje gemaakt met een nakijkstappenplan voor de vakken: rekenen, taal, spelling, technisch lezen en begrijpend lezen (“In Bijlage G wordt het stappenplan gepresenteerd”). Hiermee kunnen de leerlingen van groep 5 in tweetallen elkaar feedback geven op het werk wat ze gemaakt hebben door de stappen te volgen van het stappenplan (deelvraag 3). Bijvoorbeeld bij het stappenplan van rekenen zijn enkele stappen: Wat hebben we geleerd vandaag? Vraag aan elkaar of je het snapt. Wat snapte je niet? En wat vond je moeilijk? Praat met elkaar over de stappen die je zet om tot de oplossing te komen. De lessen die gegeven worden met het nieuw ontworpen DI‐model worden geobserveerd met een kijkwijzer over feedback geven. Door deze mechanismes in praktijk te brengen zal het feedback geven werken. Leerkrachten krijgen zicht en grip op effectief feedback geven en worden zich er bewust van. Zo krijgt iedere leerling zelfvertrouwen (Marzano, 2000) in zijn of haar taak en krijgt voor een deel zelf het stuur in handen en wordt eigenaar van zijn of haar leren (Aarssen e.a.,2010). Zo kunnen ze op onmetelijke hoogten vliegen en ver komen. Ieder kind heeft het recht een kwartje te zijn.
3.5 Conclusie Op welke wijze werkt het geven van feedback was een vraag die de leerkrachten op de school hadden. Deze vraag is verwerkt in prototype 1 in de vorm van een nieuw format van het DI‐model waarin vaste feedbackmomenten zijn ingepland. Door dit format te gebruiken is het een werkbaar instrument voor de leerkrachten. Ook de vragen welke leerkrachtvaardigheden zijn nodig voor het geven van feedback, en hoe laat je de leerlingen elkaar feedback geven, zijn verwerkt in prototype 1. De leerkrachtvaardigheden die nodig zijn, is het gebruiken van de voorbeeldzinnen die onder het nieuwe format van het DI‐model zijn uitgeschreven. De leerlingen laat je elkaar feedback geven door het stappenplan in te zetten tijdens het evaluatiemoment
PAGINA 16
van de les. En de vraag of feedback werkt? Dat staat in de eindconclusie van deze rapportage. Volgens de literatuur wel (Hattie, 2011).
4. Ontwerponderzoek 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk komt aan bod wat de methode van het monitoringsproces is (4.2.1.) en welke methode er gebruikt wordt voor de nul‐ en eindmeting (4.2.2). De resultaten van de nulmeting zijn gebruikt voor prototype 1 (4.3.1.) en daarnaast worden ook de resultaten van het monitoringsproces gepresenteerd (4.3.2.).
4.2 Methode In deze paragraaf wordt de methode van het monitoringsproces en de methode van de nul‐ en eindmeting gepresenteerd.
4.2.1 Methode monitoren prototype 1. Bij elke les die gegeven wordt tijdens het onderzoek wordt gebruik gemaakt van het formulier ten behoeve van het monitoren van uitvoering prototype 1 (“In Bijlage I wordt het formulier t.b.v. monitoren van uitvoering prototype gepresenteerd”). Dit formulier is een geschikt instrument om de kwaliteit van de uitvoering van het prototype (=interventie) zo objectief mogelijk in beeld te krijgen. Daarna komt aan bod of de aanpak in dit prototype daadwerkelijk bruikbaar is in de praktijk. Het doel is om direct na de uitvoering van het prototype observaties en reacties te noteren. Dit betreffen observaties t.a.v. organisatie, middelen en gedrag. Het prototype wordt minimaal 4 keer uitgevoerd, bij voorkeur vaker. Per uitvoering wordt één formulier ingevuld. Daarnaast wordt een specifiek observatie instrument ingezet. De keuze voor deze instrumenten hangt samen met de onderzoeksvraag. In dit praktijkonderzoek wordt de kijkwijzer “feedback geven” gebruikt tijdens het monitoren van prototype 1 (“In Bijlage J wordt de kijkwijzer t.b.v. monitoren van uitvoering prototype 1 gepresenteerd”). In de kijkwijzer voor leerkrachten worden de volgende onderdelen geobserveerd: De competentie “Feedback geven” en de competentie “Versterken van het zelfvertrouwen van alle leerlingen”. Enkele observatiepunten uit de kijkwijzer “feedback geven” zijn: Leerkracht geeft instructie om het doel/doelen te verduidelijken. De feedback die gegeven wordt volgt de instructie. Leerkracht geeft procesgerichte feedback. Leerkracht geeft de leerlingen van de risicogroep twee keer zoveel feedback als de basis‐ en plusgroep. Enkele observatiepunten uit de kijkwijzer “Versterken van het zelfvertrouwen van alle leerlingen zijn: Leerkracht geeft positieve feedback op het werk van leerlingen. Leerkracht laat merken dat hij vertrouwen heeft in de mogelijkheden van leerlingen. Leerkracht laat merken dat hij hoge maar realistische verwachtingen van de leerlingen heeft.
PAGINA 17
In de kijkwijzer voor de leerlingen wordt gekeken of de leerlingen elkaar feedback geven. Enkele observatiepunten zijn: Leerlingen gebruiken de instructie om de andere leerling te helpen. Leerlingen kunnen elkaar goed helpen de opdracht te begrijpen. In week 1 en 2 van de uitvoering van prototype 1 worden er gemonitord door de medestudent van de Master Leren en Innoveren. In week 3 monitort de intern begeleider en in week 4 de directeur van basisschool Titus Brandsma. Na de 4 weken vindt de eindmeting plaats. In de volgende paragraaf wordt dit beschreven.
4.2.2 Methode nulmeting en eindmeting Voor de nul‐ en eindmeting zijn verschillende methodes gehanteerd. Er wordt gebruikt gemaakt van de enquête service van Survey monkey. Acht leerkrachten van basisschool Titus Brandsma hebben de vragenlijst voor leerkrachten beantwoord en achttien leerlingen van groep 5 de vragenlijst voor de leerlingen. Deze vragen zijn samengesteld door de onderzoeker met behulp van de literatuur die in het theoretisch kader is beschreven. Daarnaast is er een observatie uitgevoerd op 10 januari 2014 door de onderzoeker in groep 5, hier is de leerkracht geobserveerd op leerkrachtvaardigheden door middel van de kijkwijzer “feedback geven”. Ook is er een video‐opname gebruikt voor de nulmeting. Deze is gemaakt in groep 5 op 14 januari 2014. Nadien is deze video geanalyseerd door dezelfde kijkwijzer “feedback geven” te gebruiken. Groep 5 is gekozen omdat de interventies in deze groep ingevoerd worden. Met de nul‐ en eindmeting wordt er inzicht verkregen in de mate van feedback geven voor het uitvoeren van prototype 1 en na het uitvoeren hiervan. Zijn de leerkrachtvaardigheden verbeterd? Zijn de leerling vaardigheden verbeterd? Met uiteindelijk het antwoord op de vraag of feedback werkt. Voor de eindmeting zijn de vragenlijsten op Survey monkey via e‐mail rondgestuurd aan de leerkrachten die bij het onderzoek betrokken waren en aan de leerlingen uit groep 5. Van de leerkrachten hebben twee personen respons gegeven en van de leerlingen zijn er tien respondenten. Verder is voor de eindmeting de laatste observatie van les vier van de lessencyclus bekeken. Hier is gebruik gemaakt van de kijkwijzer “feedback geven”, deze is ook gebruikt bij de nulmeting.
4.3 Resultaten In deze paragraaf worden de resultaten van het monitoringsproces en van de nul‐ en eindmeting gepresenteerd.
4.3.1 Resultaten monitoren prototype 1 Het formulier ten behoeve van het monitoren van uitvoering prototype 1 is gebruikt tijdens het praktijkonderzoek en de kijkwijzer “feedback geven”. Het formulier ten behoeve van het monitoren van uitvoering prototype 1 is vooral gebruikt om organisatorisch vast te leggen wat er gedaan is en wat de factoren waren die het onderzoek konden beïnvloeden. Hier is ook feedback op genoteerd door de observator en uitvoerder. De factoren waren : Het digibord deed het niet en een leerling is ziek naar huis gegaan. In een andere les werd de observator uit de les gehaald in
PAGINA 18
verband met telefoontjes en kort gesprek met een ouder. De feedback die op het formulier geschreven is, was het volgende: De kijkwijzer is teveel om tegelijk te zien. Bovendien is 50 minuten observeren niet vol te houden. 50 Minuten geconcentreerd luisteren en alles tegelijk zien (wat nodig is voor een turfinstrument) is lastig. De uitvoerder had dit ook ontdekt en dit is een veranderpunt voor prototype 2. De resultaten van de kijkwijzer zijn opvallend ten opzichte van de nulmeting die gedaan is. In figuur 4.3.1.1 staan de meest opvallende observatiepunten uit de kijkwijzer: “Feedback geven”. En in figuur 4.3.1.2 zijn de meest opvallende observatiepunten uit de kijkwijzer: “Versterken van het zelfvertrouwen van leerlingen”, te zien. Het totale overzicht (turfscores), staat in de bijlage (“In Bijlage H worden de kijkwijzers gepresenteerd”). Over de vier lessen zijn totaal de volgende punten “gescoord” bij de volgende leerkrachtvaardigheden: Kijkwijzer competentie: feedback geven Totale score: Leerkracht geeft instructie om 11x het doel/doelen te verduidelijken. De feedback die gegeven wordt 7x volgt de instructie. Leerkracht geeft procesgerichte 9x feedback. Leerkracht geeft de leerlingen 5x van de risicogroep twee keer zoveel feedback als de basis‐ en plusgroep. Figuur 1. Kijkwijzer competentie: Versterken van het zelfvertrouwen van alle leerlingen Leerkracht geeft positieve feedback op het werk van leerlingen. Leerkracht laat merken dat hij vertrouwen heeft in de mogelijkheden van leerlingen. Leerkracht laat merken dat hij hoge maar realistische verwachtingen van de leerlingen heeft.
Totale score:
21x 5x 5x
Figuur 2. In de kijkwijzer voor de leerlingen is gekeken of de leerlingen elkaar feedback gaven. Enkele scores hieruit staan in figuur 4.3.1.3. Kijkwijzer: Leerlingen geven elkaar Totale score: feedback Leerlingen gebruiken de 6x instructie om de andere leerling te helpen.
PAGINA 19
Leerlingen kunnen elkaar goed helpen de opdracht te begrijpen.
12x
Figuur 3. Hier is het opvallend dat aan alle observatiepunten is voldaan in de lessen. Waar nog meer aandacht aan besteed mag worden bij de leerkrachtvaardigheden is feedback geven die de instructie volgt en welke stappen je moet maken om het doel te behalen. Ook de risicogroep twee keer zoveel feedback geven is een leerkrachtvaardigheid die nog meer eigen gemaakt moet worden (Vernooy & Kamphuis, 2011). De leerkracht mag meer laten merken dat hij vertrouwen heeft in de leerling en dat hij hoge maar realistische verwachtingen heeft. Bij de kijkwijzer “leerlingen geven elkaar feedback”, is te zien dat er nog verbetering kan worden aangebracht door de kinderen meer te begeleiden in het proces van elkaar feedback geven. Het stappenplan is een middel en de leerlingen moeten leren hoe ze dit kunnen gebruiken. Het is ook een gedragsverandering naar elkaar toe die niet in 4 lessen te realiseren is.
4.3.2 Resultaten nulmeting en eindmeting De nulmeting is afgenomen op verschillende wijzen. Zie paragraaf 4.2.2. Bij de resultaten van de observatie in de klas is het volgende opgevallen. Er werd niet verteld waarom de kinderen iets moeten doen, er werd wel gezegd hoe het moet en hoe de leerlingen het moesten uitvoeren. Op een goed antwoord werd gereageerd met “Goed zo!” of “Wauw!” wat klassikaal gezegd werd. De leerlingen werden vijf keer in totaal individueel geprezen bij een goed antwoord. Ook zijn de leerlingen geobserveerd met betrekking tot het feedback geven. Dit werd geobserveerd tijdens een spreekbeurt. Hier zijn de kinderen gewend feedback te geven en dit zie je terug in de resultaten. Negen keer zeggen de leerlingen tegen elkaar dat ze het goed doen (positieve feedback) en zeven keer dat ze het fout doen (negatieve feedback). Drie keer is er gezegd hoe ze het anders kunnen doen. Bij de observatie van de video opname is één ding nadrukkelijk naar voren gekomen en dat is dat er geen feedback gegeven wordt tijdens de les begrijpend lezen. In de volgende analyse lees je de resultaten van de enquête (voor de nulmeting) die afgenomen is van 6 januari tot en met 10 januari 2014. Acht leerkrachten hebben respons gegeven. In figuur 4.3.2.4 is te zien wat de resultaten zijn van de afgenomen enquête bij de leerkrachten van basisschool Titus Brandsma (De nulmeting is in het zwart afgedrukt, de eindmeting in het groen). In figuur 4.3.2.4 is te zien dat de leerkrachten weten wat feedback inhoudt maar dat ze het niet altijd op de juiste manier weten in te zetten. Ze geven veel positieve feedback, dit is ook terug te lezen in de codeboom. Deze codeboom is gemaakt bij het analyseren van de behoefte op basisschool Titus Brandsma. Deze positieve feedback is vaak gericht op de sociaal emotionele ontwikkeling en op werkhouding. Veel minder gericht op het doel. Dat de risicogroep meer feedback nodig heeft dan de basis en de plusgroep is ook minder bekend. Hierbij moet vermeld worden dat veel leerkrachten deze vaardigheid wel beheersen maar dit onbewust doen. Het is belangrijk dat de leerkracht er van bewust is dat de feedback die gegeven wordt de instructie volgt en het proces begeleidt, zodat het
PAGINA 20
doel bereikt wordt. Het merendeel van de leerkrachten geeft aan het feedback geven niet goed in de vingers te hebben. Door het onderzoek krijgen ze handvatten aangereikt. Daarnaast is in figuur 4.3.2.4 is de eindmeting te zien (in het groen) van de enquête die is afgenomen bij de leerkrachten. Deze is net voor de vakantie verstuurd en er zijn drie respondenten. Wat opvalt is de feedback die gegeven wordt meer effectief is dat de risicogroep meer feedback krijgt. Tevens stellen de leerkrachten zichzelf vaker de vraag waarom ze iets doen. Wat ook opvalt is dat leerkrachten aangeven dat ze het feedback geven nog niet volledig in hun vingers hebben. Dat kan betekenen dat leerkrachten hierin kunnen groeien, dit zal meegenomen worden naar de discussie en aanbevelingen. eens–
beetje eens–
eens/oneens–
beetje oneens–
oneens–
– 1. Ik weet wat feedback geven is
62,50% 66,67%
2. Ik geef vaak feedback in mijn lessen
25% 33,33%
3. Ik geef doelgericht feedback
25%
4. Mijn feedback volgt de instructie
12,50%
5. Ik geef de risicogroep twee keer zo vaak feedback
25%
6. Mijn feedback is effectief
12,50%
7. Mijn feedback is positief
37,50% 33,33%
8. Mijn feedback is negatief
0%
9. Ik stel mijzelf vaak de vraag waarom ik iets doe
25% 33,33%
10. Ik heb het feedback geven goed in mijn vingers
14,29%
5
2
37,50% 33,33%
0%
0%
0%
3
0
0
0
62,50% 66,67%
0%
12,50%
0%
5
0
1
0
37,50% 66,67%
12,50%
0%
1
0
12,50%
0%
1
0
37,50%
0%
3
0
50% 33,33%
12,50%
0%
4
1
0
37,50%
0%
0%
3
0
0
37,50% 33,33%
25% 33,33%
12,50%
2
25% 33,33% 1
3
37,50% 33,33%
1
3
8 3
2,00 1.67
8 3
2,38 2,67
8 3
2,50 2,67
8 3
2,63 2,67
2
8 3
2,63 2,33
1
3
2
8 3
2,00 1,67
1
1
2
8 3
3,25 3,00
2
1
3
50% 66,67% 1
4
1
2
1
8 3
2,25 1,67
7 3
3,14 2,67
1
12,50%
0%
12,50%
1
0
1
57,14% 66,67%
14,29%
14,29%
1
1
2
0% 33,33% 0
1
2
25% 33,33%
0
2
2
25% 66,67% 1
2
12,50% 66,67%
25% 66,67%
1
2
37,50% 66,67%
25% 33,33%
2
1
1,38 1,33
1
2
2
8 3
2
2
3
1
Totaal– Gemiddelde waardering–
1
4
2
Figuur 4.
PAGINA 21
De resultaten te lezen in figuur 4.3.2.5 zijn van de afgenomen enquête bij de leerlingen van groep 5 van basisschool Titus Brandsma (de nulmeting is in zwart afgedrukt en de eindmeting in het groen). De kinderen willen en kunnen zoals ze zelf aangeven in de enquête andere kinderen goed helpen tijdens het werken. De leerlingen weten alleen niet goed wat feedback geven is, dit gaan de leerlingen leren tijdens het onderzoek. Ze leren elkaar ook gericht feedback te geven door het aangeboden stappenplan zodat ze het antwoord niet hoeven voorzeggen. In het groen staan in de tabel de resultaten van de eindmeting van de leerlingen van groep 5. Niet alle leerlingen hebben gereageerd in verband met de voorjaarsvakantie. Enkele opvallende uitslagen zijn dat de leerlingen nu allemaal (90,91%) weten wat feedback is. Het merendeel kan goed een klasgenoot helpen, ook in het proces (stap voor stap). De leerlingen kunnen elkaar beter, 54 % ten opzichte van 33% bij de nulmeting, vertellen hoe ze de opdrachten hebben opgelost. Tevens valt op dat iets minder leerlingen het antwoord zullen “voorzeggen”. Het is een wel punt van aandacht wat meegenomen zal worden in de discussie en aanbevelingen.. waar–
beetje waar–
waar / niet waar–
beetje niet waar– niet waar–
Totaal–
– 1. Ik werk graag samen met een klasgenoot
77,78% 81,82%
2. Ik kan mijn klasgenoot goed helpen als hij of zij het niet snapt
44,44% 54,55%
3. Ik werk graag in een groepje
72,22% 54,55%
4. Ik doe goed mee met werken in een groepje
72,22% 63,64%
5. Ik vertel vaak in mijn groepje hoe ik bijvoorbeeld een som oplos
22,22% 27,27%
6. Ik kan goed een opdracht uitleggen
44,44% 45,45%
7. Ik kan goed vertellen aan mijn klasgenoot hoe ik de opdracht aanpak (stap voor stap)
44,44% 54,55%
14
8
13
13
4
8
8
16,67% 9,09
0%
3
0
1
5,56% 9,09%
9
6
22,22% 27,27% 1
27,78% 27,27% 6
5
5
6
7
2
5
0% 9,09%
0%
0
0
1
18 11
1,78 1,91
18 11
1,28 1,64
18 11
1,28 1,55
18 11
2,72 2,64
18 11
1,72 1,82
18 11
2,00 1,64
3
0% 18,18%
0%
0%
0
0
0
0% 18,18%
0%
0%
0
0
0
5,56%
22,22%
1
18,18%
2
2
3
4
16,67% 27,27% 3
27,78% 27,27% 6
4
16,67% 36,36%
38,89% 27,27% 5
1,33 1,38
2
33,33% 18,18% 3
18 11
3
27,78% 18,18% 7
0
1
33,33% 9,09% 6
0%
Gemiddelde waardering–
3
3
0%
0%
0
0
5,56%
5,56%
1
1
3
16,67% 18,18% 3
4 2
2
PAGINA 22
waar–
beetje waar–
waar / niet waar–
beetje niet waar– niet waar–
Totaal–
– 8. Ik kan goed vertellen aan mijn klasgenoot hoe ik de opdracht heb opgelost
33,33% 54,55%
9. Als mijn klasgenoot het antwoord niet weet, zeg ik het voor
0%
10. Ik weet wat feedback geven is
11,11% 90,91%
6
38,89% 18,18% 6
7
2
27,78% 18,18%
0
5
2
22,22% 18,18%
10
5,56% 9,09%
4
2
5,56% 18,18% 2
1
1
0% 0
1
11,11%
11,11%
0%
2
2
0
18 11
2,00 1,64
18 11
4,00 4,00
18 11
4,00 1,36
1
5,56% 9,09% 2
Gemiddelde waardering–
1
61,11% 54,55% 11
6
66,67% 9,09% 12
1
Figuur 5. Voor de eindmeting is de laatste observatie van de lessencyclus is gebruikt. De meest opvallende punten bij de kijkwijzer voor de leerkrachten zijn dat de leerkracht instructie geeft om het doel te verduidelijken. De leerkracht laat de leerlingen elkaar feedback geven en de leerkracht geeft positieve feedback op het werk van de leerlingen. Daarnaast laat de leerkracht merken dat hij hoge maar realistische verwachtingen van de leerlingen heeft en de leerkracht geeft gerichte en concrete complimenten aan de leerlingen. De meest opvallende punten bij de kijkwijzer voor de leerlingen zijn dat de leerlingen zeggen tegen elkaar dat ze het goed doen (positieve feedback).De leerlingen gebruiken de instructie om de andere leerling te helpen en de leerlingen helpen elkaar door te vertellen hoe je, bijvoorbeeld een som oplost. Daarnaast gebruiken de leerlingen gebruiken het stappenplan. De totale scores van de kijkwijzers zijn te lezen in Bijlage H. Het is een groot verschil met de nulmeting waar geen feedback werd gegeven tijdens een les begrijpend lezen (video‐observatie). En waar, in de les die geobserveerd is in de klas, vijf keer een kind geprezen werd in de vorm van “Wauw” en “Goed zo”.
4.4 Conclusie De conclusie uit de nul‐ en eindmeting is dat de leerkrachtvaardigheden kunnen worden verbeterd door het nieuwe format van het DI‐model te gebruiken. Hier staan vaste feedbackmomenten in verwerkt en er worden handvatten aangereikt voor de leerkracht om dit toe te passen in de lessen die gegeven worden. Het is goed te zien in de resultaten van het monitoren van het proces dat het geven van feedback op de juiste wijze werkt. Het is goed werkbaar en elke leerkracht kan zich hier in bekwamen. Er kan geconcludeerd worden dat feedback werkt, hoewel je dit op langere termijn (langer dan 4 weken) pas echt in leeropbrengsten zou kunnen gaan zien. Op korte termijn is te zien dat de leerlingen meer betrokken zijn en eigenaar worden van hun eigen leren doordat zij ook vaardigheden leren om zelf te sturen en om andere leerlingen mee te nemen onderweg.
PAGINA 23
Discussie en aanbevelingen In dit hoofdstuk worden vragen, discussiepunten, aanbevelingen voor de praktijk en suggesties voor het vervolgonderzoek gepresenteerd. Een ontwerpeis was dat het werkbaar moet zijn. De directeur wilde verdieping in het onderwerp reflectie en evaluatie. Vooral het uitgangspunt was de interactie tussen leerkracht en leerling. Het aangepaste DI‐model is een werkbaar instrument wat zeker ook volgend schooljaar breed ingezet kan worden op onze school. Het is nog wel een discussiepunt voor volgend jaar hoe dit geobserveerd moet worden, om als leerkracht feedback te geven en te krijgen. En om te kijken of de leerkrachtvaardigheden verbeteren. Ook de kijkwijzer moet dan aangepast worden omdat uit prototype 1 blijkt dat de kijkwijzer te groot is en teveel om tegelijkertijd te observeren. Deze zal in kleinere stukken moeten om onderdelen in korte tijd (hooguit 20 minuten) te kunnen observeren. Bijvoorbeeld alleen de kijkwijzer voor de kinderen (laatste 20 minuten van de les), alleen de kijkwijzer leerkrachtvaardigheden op het onderdeel voorkennis, doel en instructie (eerste 20 minuten) en de kijkwijzer leerkrachtvaardigheden op het onderdeel verlengde instructie en zelfstandig werken. Het stappenplan kan ook in gezet worden om de leerlingen handvatten te geven om elkaar feedback te geven. Dit stappenplan kan op verschillende manieren ingezet worden en in prototype 2 zal nader uitgewerkt moeten worden wat de beste manier is. Het ene vak, bijvoorbeeld rekenen, leent zich er beter voor dan het andere. Als leerkracht moet hier keuzes in maken. Dit heeft te maken met de evaluatie van de les en met de leerstof van de les. De ene keer gebruik de leerkracht het stappenplan als evaluatie en de andere keer evalueer je plenair. Het is qua tijdsplanning bijna niet haalbaar om het stappenplan bij de evaluatie te gebruiken én om plenair af te sluiten. Verder is het belangrijk dat leerlingen goed begeleid worden in het helpen van elkaar. Dat de leerlingen elkaar op de juiste manier helpen en niet zomaar het goede antwoord geven aan de ander. Tevens is het een aanbeveling om als leerkracht literatuur te lezen van onder andere Vernooy & Kamphuis (2011). Deze literatuur lezen tijdens een vergadering en de leerkrachten inzicht te geven in de wereld van feedback geven. Ook presentaties geven over het feedback geven, onder andere met behulp van het schilderij “De Kleine kapitein” dit geeft visuele ondersteuning aan deze materie. En een prezi presentatie over het totale praktijkonderzoek. Gericht feedback geven is een leerkrachtvaardigheid die je kunt leren door er over te lezen en leren door te oefenen in je eigen onderwijspraktijk. Het boek oplossingsgericht werken in het onderwijs van Cauffman & van Dijk (2009) zal ondersteuning geven aan de teacher leader om tijdens dit traject alle leerkrachten mee te krijgen. Verdere verdieping te bereiken door te lezen in het handboek Diagnostiek in de leerlingbegeleiding van Verschueren & Koomen (2007).
PAGINA 24
Eindconclusie Het startpunt van dit onderzoek was de vraag van de school om dieper in te gaan op de interactie tussen de leerkracht en de leerling (Marzano, 2006). Het probleem was dat er te weinig interactie was en dat feedback ook niet altijd gegeven werd op de juiste manier. Ook een probleem was dat de leerlingen niet altijd wisten waar ze mee bezig waren. Wat was het doel? Waarom doen we dit? Door veel literatuur te lezen is de hoofdvraag ontstaan: “Hoe kunnen we de leerkrachtvaardigheden verbeteren met betrekking tot het geven van feedback? De deelvragen waren: Op welke wijze werkt het geven van feedback? Welke vaardigheden hebben leerkrachten nodig? En de laatste vraag was: Welke vaardigheden hebben leerlingen nodig? Uit dit onderzoek is gekomen dat je de leerkrachtvaardigheden kunt verbeteren door ze handvatten aan te reiken, door een bestaand format (het DI‐model) te gebruiken wat iedere leerkracht op deze school gebruikt en door deze met een aanpassing in te zetten. Hierdoor weten de leerkrachten op welke momenten ze feedback in‐ kunnen, en moeten zetten om de kinderen eigenaar te laten worden van hun eigen leren (zelfsturing). De leerlingen staan zelf aan het stuur en zijn bewust met het proces bezig. Je vergroot ook het zelfvertrouwen van de leerlingen en hun motivatie. Door gericht feedback te geven verklein je de discrepantie tussen datgene wat er nu door een leerling wordt begrepen (het huidige gedrag) en wat een leerling zou moeten begrijpen (het gewenste gedrag). De prestaties van de leerlingen verbeteren door ze feedback te geven die de instructie volgt en het doel. Daarnaast kan de leerkracht de leerlingen als handvat een stappenplan geven om elkaar feedback te geven. Deze kan op verschillende manieren ingezet worden en de leerkracht begeleidt dit. De vraag was of feedback werkt. Tegelijk met die vraag komen de leerkrachtvaardigheden met betrekking tot het feedback geven naar voren. De leerkrachtvaardigheden kunnen worden verbeterd door het nieuwe format van het DI‐ model te gebruiken. Hier staan vaste feedbackmomenten in verwerkt en er worden handvatten aangereikt voor de leerkracht om dit toe te passen in de lessen die gegeven worden. Het is goed te zien in de resultaten van het monitoren van het proces. Het is goed werkbaar en elke leerkracht kan zich hier in bekwamen. Er kan geconcludeerd worden dat feedback, als het gegeven wordt op de juiste manier, werkt. Hoewel dit op langere termijn, langer dan vier weken, pas echt in leeropbrengsten te zien zal zijn. Op korte termijn is wel te zien dat de leerlingen meer betrokken zijn en eigenaar worden van hun eigen leren doordat zij ook vaardigheden leren om zelf te sturen en om andere leerlingen mee te nemen onderweg (Aarssen e.a. 2010).
PAGINA 25
Literatuurlijst AVES. (2013). Indentiteitsteksten. Geraadpleegd op http://cms.qlictonline.nl/users/aves//docs/Org Documenten/12‐04‐ 02 1 1Identiteitsteksten. Aarssen, J., Bolt, L. & Leseman, P. (2010). Zelfsturing als basis voor de ontwikkeling van het kind. Sardes Speciale Editie, 9, 9‐22 Boutellier, A. (2007). Beter voor de klas,werken aan je persoonlijke professionaliteit. Soest: Nelissen. Bouwens, H. (2013). Best Practice. JSW, 97(9), 29‐32. Brummelman, E., Thomaes, S., Overbeek, G., Orobio , B., Hout, M. & Bushman, B.J. (2013). Het belang van Feedback. Geraadpleegd op histoforum.net/2013/feedback.html. Carless, D. (2006). Differing perceptions in the feedback process. Studies in higher education, 31(2), 219‐233. Cauffman, L. & Dijk, J. (2009). Handboek oplossingsgericht werken in het onderwijs. Amsterdam: Boom Onderwijs. Corbalan, G. (2009). Feedback en motivatie. Tijdschrift voor Didactiek der wetenschappen, 26(1), 21‐25. Deci, M. & Ryan, L. (2000). Contemporary Educational Psychology, 25, 54‐67. Dochy, F. (2003). Anders evalueren, assesment in de onderwijspraktijk. Heverlee‐Leuven: LannooCampus. Hattie, J. (2011). Visible learning for teachers, maximizing inpact on learning. New York: Routlegde. Hattie, J. & Timperley, H. (2007). The Power of Feedback. Geraadpleegd op http://rer.sagepub.com/content/77/1/81. Jong, W. (2012). Het verwende kind syndroom. HJK, 39(9), 22‐24. Kamphuis, E. & Vernooy, K. (2011). Feedback geven, een sterke leerkrachtvaardigheid. Basisschool management, 7, 4‐9. Litiere, M. (2001). "Ik kan dat niet"zegt mijn kind, omgaan met faalangst bij kinderen. Tielt: Lannoo. Ruijters, M. (2012). Canon van het leren, 50 concepten en hun grondleggers. Deventer: Kluwer. Sluis, M. G. (2013). Feedback in de Klas. Praxisbulletin, 31, 27‐32. Stevens, L. (1997). Overdenken en doen, een pedagogische bijdrage aan adaptief onderwijs. Veghel: Faces. Verschueren, K. & Koomen, H. (2007). Handboek diagnostiek in de leerlingenbegeleiding. Apeldoorn: Garant. Verschuren, M. (2013). Feedback in de rekenles. Veerkracht, 10(1), 22‐28.
PAGINA 26
Bijlage A: Format vragenlijst Vragen ten behoeve van de behoefteanalyse “Feedback geven” Ik wil graag, voordat ik in januari en februari 2014 onderzoek ga doen in mijn klas, peilen welke behoefte er bij ons op school is aan informatie rond het geven van feedback. Op basis van jullie antwoorden maak ik een analyse. Het zou daarom fijn zijn dat je de vragen zo uitgebreid mogelijk beantwoordt. Alvast bedankt voor het invullen. 1. Op welke manier(en) geef jij feedback aan leerlingen? Over welke manier ben je het meest tevreden? 2.
3.
4.
Op welke vraag (of vragen) hoop je antwoord te krijgen na mijn onderzoek? Kun je 3 momenten noemen wanneer jij feedback geeft en met welk doel? Op welke momenten laat je leerlingen elkaar feedback geven en met welk doel?
PAGINA 27
5.
6.
7.
Wat is in jouw beleving effectief feedback geven? Kun je omschrijven wat feedback geven jou oplevert in de groep. Wat levert het voor de leerlingen op?
Als jij feedback krijgt wat doet feedback dan met jou als persoon?
PAGINA 28
Bijlage B: De codeboom CODEBOOM vragenlijst leerkrachten: Op welke manier(en) geef jij feedback aan leerlingen? Over welke manier ben je het meest tevreden? Sociaal emotioneel: Gedrag beter Ik‐boodschap Belonen/straffen Gewenst gedrag belonen Veilige sfeer Complimenten Goed doen ik heb last van je omdat modellen Wat ging goed Wat ging minder goed Hoe moet het niet? Hoe moet het wel? Kinderen noemen het juiste voorbeeld Cognitief: Verbaal Non‐verbaal Feedback Werk/proces Individueel/kleine groep/hele groep Reflectie einde les Werk beter Op welke vraag (of vragen) hoop je antwoord te krijgen na mijn onderzoek? Effect feedback Verhogen leeropbrengst? Stimulerend Zelfvertrouwen Resultaten Intrinsieke motivatie Leerkrachtafhankelijk? Positieve feedback Investeren
PAGINA 29
Horen van collega’s Vormen van feedback Wat is verantwoord en positief? Kun je 3 momenten noemen wanneer jij feedback geeft en met welk doel? gewenst leergedrag taakgericht werken feedback servicerondje leermoeilijkheden opsporen feedback tijdens instructie actieve leerhouding stimuleren zelfstandig werken Bij strategieën (hoe los je dat op?) Positieve respons op proces (werken, spelen) Reflectie: Wat hebben we geleerd Sociaal emotioneel: Einde v.d. dag Conflicten oplossen Gewenst gedrag Mediator Op welke momenten laat je leerlingen elkaar feedback geven en met welk doel? taakspelevaluatie tijdens taakspel Zelfstandig werken Reflectiekring Lln. Geven elkaar feedback Bij spreekbeurten Bij samenwerken Nakijken, verwoorden Andere kijk dan volwassenen Van elkaar leren Manier van werken en toepassen Kinderen bekend maken met geven en ontvangen feedback Wat is in jouw beleving effectief feedback geven? directe feedback opbouwende uitdagen verbeteren tot denken zetten Feedback Stapje vooruit Gevoel hebben van goed doen Weten wat anders moet Positieve feedback
PAGINA 30
1 lln. Aanspreken zodat anderen hier van leren. Kun je omschrijven wat feedback geven jou oplevert in de groep. Wat levert het voor de leerlingen op? aanpassen gedrag activeren denken/doen kritisch naar elkaar Feedback Leerprocessen Van elkaar leren Minder goed, toch positief? Positievere kijk Sfeer verbeteren Hard werken Taakgericht Preciezer werken Als jij feedback krijgt wat doet feedback dan met jou als persoon? kritisch denken kwaliteit handelen feedback handelen aanpassen Opbouwend ervan leren Negatief, onzeker Toelichting voor duidelijkheid Nadenken Verbeterpunten Actie Prettig Verdedigen
PAGINA 31
Bijlage C: Het bestaande DI‐model
15 min.
Directe instructiemodel. I. Introductie (hele groep) - voorkennis ophalen: - doel: II. Groepsinstructie (hele groep)
10 min.
15 min.
IV. Zelfstandig werken - wat moet (basisgroep): - wat mag:
III. Verlengde instructie + begeleide inoefening (instructiegroep)
Wat doet de “plus-groep”? - wat moet (plusgroep): - wat mag:
V Servicerondje (leerlingen die langere tijd zelfstandig werken) Instructie/werkbespreking “plus-groep”:
IV Zelfstandig werken - wat moet (risicogroep): - wat mag:
5 min.
VI Afsluiting (hele groep)
PAGINA 32
Bijlage D: Schilderij “De Kleine Kapitein”
PAGINA 33
Bijlage E: Het nieuwe DI‐model
15 min.
Directe instructiemodel. I. Introductie - voorkennis ophalen: - produktdoel: We gaan vandaag leren… - procesdoel: We helpen elkaar als we werken in de groep en/of in tweetallen. Denk aan “De Kleine kapitein” Feedback: Wat heb ik gedaan? Feed up: Waar ga ik naartoe? Feed forward: Wat is de volgende stap? II. Groepsinstructie (hele groep) Modellen: Laat het zien, doe het voor. Geef jezelf kwalitatief goede feedback die betrekking heeft op de gestelde leerdoelen.
55 min.
10 min.
15 min.
IV. Zelfstandig werken - wat moet (basis): - wat mag:
III. Verlengde instructie + begeleide in oefening (risico): Tijdens de begeleide in oefening minimaal twee keer feedback op het proces geven per kind.
Wat doet de “plus-groep”? - wat moet (plus): - wat mag:
IV Zelfstandig werken V Servicerondje (leerlingen die langere - wat moet (tafelgroep): tijd zelfstandig werken) Feedback geven op het proces. - wat mag: Instructie/werkbespreking “plus-groep”: Feedback geven op het proces. VI Afsluiting (hele groep) -Productdoel: Wat hebben we geleerd vandaag? -Procesdoel: In de groep of in tweetallen het werk bespreken/nakijken. De kinderen gebruiken het nakijk-stappenplan. Denk aan “De Kleine kapitein”
PAGINA 34
Feedback geven: Feedback volgt het doel. Feedback volgt de instructie. Feedback (doel) helpt bij het verduidelijken wat een goede prestatie is. Feedback (instructie) geeft informatie over waar en waarom leerlingen fouten hebben gemaakt en geeft informatie waarmee de leerling zich kan verbeteren. Individueel feedback geven op het proces tijdens de servicerondjes Bij kinderen met weinig zelfvertrouwen veel positieve feedback! Bij kinderen met veel zelfvertrouwen kan ook negatieve feedback. De risicogroep heeft twee keer zoveel feedback nodig als de basis en plusgroep. Hieronder voorbeeldzinnen van feedback! Voorbeeldzinnen kunnen zijn: Persoonsgericht (voor kinderen met weinig zelfvertrouwen) “Dit kan jij goed!” Je laat hier zien dat je…… Instructiegericht “Jij hebt goed geluisterd naar de instructie, ik zie dat je begrijpt dat/hoe…..!” Inspanningsgericht “Je hebt hard gewerkt aan die opdracht” Procesgericht “Dit heb je heel handig opgelost” Doelgericht “Die som is goed en die fout”; “je hebt er 7 van de 10 goed, de volgende keer probeer je 8 van de 10 sommen goed te maken!” Directe feedback Wordt onmiddellijk gegeven, direct na het antwoord Uitgestelde feedback Wordt pas later gegeven: “Vorige keer is me opgevallen dat…” Informatieve feedback Bijv. “Welke letter staat achteraan bij paard?” We hebben net hond samen gedaan, hoe deden we dat?” Feedback refererend aan de moeilijkheidsgraad (bv. voor de plusgroep) “Dit is eigenlijk een opdracht voor……(groep hoger)”
PAGINA 35
Bijlage F: De feedbackposter
Feedback werkt! Help elkaar. Als je feedback krijgt kun je er je werk mee verbeteren. Feedback laat je nadenken. Je leert zelf na te denken hoe het beter kan.
PAGINA 36
Feedback gaat niet over één taak maar kan gaan over al je taken! Wat je verbetert kan je ook bij een andere taak gebruiken.
PAGINA 37
Bijlage G: Het stappenplan
Stappenplan nakijken begrijpend lezen: Wat hebben we geleerd vandaag? Vraag aan elkaar of je het snapte. Wat snapte je niet? En wat vond je moeilijk? Help elkaar (verbeter samen de opdrachten) zodat je het allebei snapt wat je die dag moest leren. Praat met elkaar over de strategie die je hebt geleerd/geoefend vandaag. Kijk vast naar de volgende les en praat erover met elkaar, weet je al wat je gaat leren? Geef elkaar een compliment over het werk. PAGINA 38
Stappenplan nakijken rekenen: Wat hebben we geleerd vandaag? Vraag aan elkaar of je het snapt. Wat snapte je niet? En wat vond je moeilijk? Help elkaar (maak samen de som) zodat je het allebei snapt wat je die dag moest leren. Oefen nog allebei een som Praat met elkaar over de stappen die je zet om tot de oplossing te komen. Kijk vast naar de volgende les en praat erover met elkaar, weet je al hoe dat moet? Geef elkaar een compliment over het werk.
Stappenplan nakijken spelling: PAGINA 39
Wat heb je geleerd vandaag? Vraag aan elkaar of je het snapt. Wat snapte je niet? En wat vond je moeilijk? Help elkaar (verbeter samen de woorden) zodat je het allebei snapt wat je die dag moest leren. Oefen nog allebei een paar woorden van de week (mini‐ dictee) Praat met elkaar over de spellingregel van die dag. Kijk vast naar de volgende les en praat erover met elkaar, weet je al welke regel aan bod komt? Geef elkaar een compliment over het werk.
Stappenplan nakijken taal: PAGINA 40
Wat hebben we geleerd vandaag? Vraag aan elkaar of je het snapte. Wat snapte je niet? En wat vond je moeilijk? Help elkaar (verbeter samen de zinnen) zodat je het allebei snapt wat je die dag moest leren. Praat met elkaar over wat je geleerd hebt die dag. Kijk vast naar de volgende les en praat erover met elkaar, weet je al wat je gaat leren? Geef elkaar een compliment over het werk.
Stappenplan nakijken technisch lezen: Welke woorden heb je geleerd te lezen vandaag? PAGINA 41
Vraag aan elkaar of het goed kon lezen. Wat vond je moeilijk? Help elkaar, zodat je allebei snapt wat je die dag moest leren. Lees nog allebei een paar moeilijke woorden uit het werkboek/leesboek. Praat met elkaar over de woorden en de tekst van die dag. Kijk vast naar de volgende les en praat erover met elkaar, weet je al welke moeilijke woorden aan bod komen? Geef elkaar een compliment over het werk.
PAGINA 42
Bijlage H: Kijkwijzers Kijkwijzer competentie: feedback geven Leerkracht stelt duidelijk doel: 13 x Leerkracht geeft instructie om het doel /doelen te verduidelijken: 11 x De feedback die gegeven wordt volgt de instructie (dus ook het doel): 7 x (Bijvoorbeeld: Ik zie dat je die stap hebt gemaakt, net met de instructie heb ik aangegeven dat…..probeer dat eens…) Leerkracht laat de leerlingen in 2‐tallen werken: 4 x Leerkracht laat de leerlingen elkaar feedback geven: 8 x Leerkracht vertelt de leerlingen hoe ze elkaar feedback kunnen geven: 5 x Leerkracht geeft de risicogroep 2 keer zoveel feedback als de basis en plusgroep: 5 x Leerkracht loopt servicerondje: 4 x Leerkracht geeft proces gerichte feedback tijdens servicerondje: 9 x Leerkracht evalueert met de hele groep de les: 2 x Leerkracht zet stappenplan nakijken in: 4 x Leerkracht geeft doelgerichte feedback tijdens evaluatie ‐ Feedback: Wat hebben we geleerd vandaag? 6 x ‐ Feed up: Waar willen we naar toe? 2 x ‐ Feed forward: Wat is de volgende stap? 2 x Kijkwijzer competentie: Versterken van het zelfvertrouwen van alle leerlingen Leerkracht geeft positieve feedback op het werk van leerlingen: 21 x Leerkracht laat merken dat hij vertrouwen heeft in de mogelijkheden van alle leerlingen: 5 x Leerkracht laat merken dat hij hoge maar realistische verwachtingen van de leerlingen heeft: 5 x Leerkracht bevordert dat de leerlingen succes aan zichzelf toeschrijven: 7 x Leerkracht bevordert de sociale vaardigheden en weerbaarheid van de leerlingen: 4 x Leerkracht houdt rekening met verschillen in zelfvertrouwen van leerlingen: 5 x Leerkracht uit vertrouwen in de leerlingen met opmerkingen als: “Dit kunnen jullie vast wel” en “Dit hebben we al eens gedaan en toen ging het top”: 7 x Leerkracht legt bij de evaluatie nadruk op de dingen die goed gegaan zijn: 4 x Leerkracht geeft gerichte en concrete complimenten aan leerlingen, hij prijst leerlingen bij een goed antwoord: 26 x Kijkwijzer: Leerlingen geven elkaar feedback Leerlingen zeggen tegen elkaar dat ze het goed doen (positieve feedback): 9 x Leerlingen zeggen tegen elkaar als ze het fout doen (negatieve feedback): 9 x Leerlingen zeggen tegen elkaar hoe ze het anders kunnen doen ( eventueel stap voor stap): 5 x Leerlingen gebruiken de instructie om de andere leerling te helpen: 6 x Leerlingen gebruiken het gestelde doel om de andere leerling te helpen: 5 x Leerlingen kunnen elkaar goed helpen de opdracht te begrijpen: 12 x Leerlingen helpen elkaar door te vertellen hoe je, bijvoorbeeld een som oplost: 11 x Leerlingen gebruiken het stappenplan 5 x
PAGINA 43