Vernieuwingen in het onderwijs Nederlands. Hoe zorg je dat het werkt? Samenvattingen workshops en posterpresentaties
Implementatie Conferentie 2011
Samenvattingen workshops en posterpresentaties
Workshops
Posterpresentaties
Ronde 1
Ronde 3
9 Excellentie in het literatuuronderwijs: omgaan met verschillen in de klas
21 Implementatie op eigen kracht: werken met schoolinterne coaches
10 “GEZOCHT: school met G-KRACHT!” Coachingstraject geïntegreerd werken rond geletterdheid in beroepsrichtingen
22 Schoolbegeleidingen voor het convergent differentiëren in het model van activerende directe instructie (ADI): continuïteit in de schakeling basisonderwijs (bao) secundair onderwijs (so) voor Nederlands
12 Werken aan taal- en denkontwikkeling. Hoe leerkrachten basisonderwijs werken aan kwalitatief goede gesprekken met kinderen binnen het zaakvakonderwijs
24 Ontwerp-onderzoek als leeractiviteit
Ronde 2
Ronde 4
15 De OVSG-toets als facilitator voor veranderingsprocessen
27 Vernieuwingen in het basisonderwijs en in de eerste graad van het secundair onderwijs vanuit één visie, met focus op taalbeschouwing
16 Rotterdams (Taal)Effect 18 Lezen is niet alleen techniek. Aanpak, implementatie en resultaten van het leesinterventieproject Lezen Is Top (LIST)
28 Het OTAW-project: Werken aan opbrengstgericht taalonderwijs in Amsterdam-West 30 De vernieuwingen van het Surinaamse basisonderwijscurriculum
35 Functionele geletterdheid in het VO: scholen aan zet
36 Het opleiden van taalontwikkelende leraren
37 Van praktijk naar theorie naar praktijk
38 Invoering taalbeleid op acht scholen. Wat werkt en wat niet?
39 De Woordfabriek: academische taal in het basis- en voortgezet onderwijs
Workshops
Workshopronde 1 donderdag 8 december 11.30 – 12.45 uur
Excellentie in het literatuuronderwijs: omgaan met verschillen in de klas
Sprekers Theo Witte Rijksuniversiteit Groningen Marlies Schouwstra Unic, Utrecht Zaal Domineezaal
8
9 Samenvatting Leraren die op het hoogste interventieniveau handelen, kunnen omgaan met verschillen tussen leerlingen, kunnen een hele klas bij de les betrekken en kunnen het denkvermogen van alle leerlingen aanspreken. Door de democratisering van het onderwijs is de sociaal-culturele diversiteit in het voortgezet onderwijs enorm toegenomen. Die heterogeniteit is nog verder toegenomen door de maatschappelijke ontzuiling en door het ontstaan van een multiculturele en multime diale samenleving. Gezien die ontwikkelingen is het niet verwonderlijk dat de roep om meer en beter maatwerk steeds luider klinkt. Het literatuuronderwijs is bij uitstek een vakgebied waarin het op differentiatie aankomt. Sommige leerlingen krijgen van huis uit veel culturele bagage mee; andere leerlingen niet of nauwelijks. Sommige leerlingen lezen veel; andere leerlingen weinig. Witte (2008) onderzocht de literaire ontwikkeling van leerlingen uit havo en vwo (in Vlaanderen grosso modo het equivalent van tso, kso en aso) en ontwikkelde een instrument waarmee docenten in staat worden gesteld om meer maatwerk te leveren. Op het onderzoek is een deel van de doorlopende leerlijn literatuur gebaseerd.
Vanuit die achtergrond is een tweejarig trainingsprogramma ontwikkeld dat door 150 docenten Nederlands wordt gevolgd. Die docenten helpen mee om een literatuurdidactische kennisbasis (www. lezenvoordelijst.nl) verder te ontwikkelen en doen onderzoek op hun eigen school naar: • het competentieniveau en de literaire ontwikkeling van leerlingen; • de didactische potentie van literaire teksten en opdrachten voor bepaalde niveaus; • curriculumvernieuwing; • implementatiestrategieën. Het project maakt deel uit van de stimuleringsregeling Krachtig Meesterschap en wordt uitgevoerd door het UOCG (R.U. Groningen), in samenwerking met NHL en 5 scholen uit het voortgezet onderwijs. Implementatievraag Trainingen op scholen worden vaak bezocht door voortrekkers, maar het succes van de implementatie binnen de school wordt in veel gevallen bepaald door de zwakste schakel. Bovendien willen secties (Nederlands) nogal eens verdeeld zijn. Hoe kunnen voortrekkers binnen hun eigen school succesvol opereren?
“GEZOCHT: school met G-KRACHT!” Coachingstraject geïntegreerd werken rond geletterdheid in beroepsrichtingen
Sprekers Greet Goossens & Nora Bogaert Centrum voor Taal & Onderwijs, K.U. Leuven Zaal Rentmeesterzaal
10
11 Samenvatting Ongeveer 1 op de 6 volwassenen in Vlaanderen is laaggeletterd. Vooral leerlingen uit het bso (in Nederland: vmbo) lopen een grote kans om in die situatie terecht te komen. Velen van hen stromen immers onvoldoende geletterd uit. In opdracht van de Vlaamse overheid biedt het Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO) aan scholen met beroepsrichtingen het ondersteuningstraject G-KRACHT aan. In het traject worden leerkrachtenteams gestimuleerd om in een ruim aanbod aan functionele lees- en schrijfervaringen te voorzien die door jongeren als relevant worden ervaren met het oog op hun beroepsopleiding of voor de verwerking van informatie die in het buitenschoolse leven op hen afkomt. Het project heeft één centrale missie: werken aan een functioneel geletterde uitstroom uit het secundair (beroeps)onderwijs. In 10 scholen is, samen met praktijkleer krachten en leerkrachten algemene vakken (verzameld rond één klas/richting), een coachingstraject uitgewerkt met als startpunt de aanvang van de tweede graad (leerlingen vanaf 14 jaar). Op basis van een grondige beginsituatieanalyse op leerkrachten- en leerlingenniveau zijn de teams gedurende 2 jaar op gepersonaliseerde wijze gecoacht:
• er is gezorgd voor materialen en ondersteuning bij lesvoorbereidingen; • er is gewerkt met klasobservaties, feedbackgesprekken, ervarings uitwisselingen; • er is samengewerkt met schoolexterne begeleiders. De schoolinterne taal(beleids)coördinatoren fungeerden als brugfiguren tussen de school en het CTO. In de workshop wordt, vanuit de resultaten van een flankerend effectiviteitsonderzoek, teruggeblikt op het coachingsproject. Zowel de hefbomen als de valkuilen van de gebruikte implementatiestrategieën zullen in kaart worden gebracht. Bovendien worden enkele resterende uitdagingen geformuleerd. Implementatievraag Hoewel in het project G-KRACHT van bij het begin gestreefd is naar verzelfstandiging (o.a. via de intense samenwerking met een schoolinterne taal(beleids)coördinator én via aanzetten tot inbedding van G-KRACHT in het taalbeleid van de school), is het toch erg moeilijk gebleken om een intern en duurzaam draagvlak voor geletterdheid te creëren. Er wordt dan ook voor gevreesd dat de huidige dynamiek – ontstaan uit succeservaringen bij de deelnemende leerkrachten – zal stilvallen als het traject wordt stopgezet. Vraag is dan ook welke mogelijkheden er zijn om dat te verhinderen.
Werken aan taal- en denkontwikkeling. Hoe leerkrachten basisonderwijs werken aan kwalitatief goede gesprekken met kinderen binnen het zaakvakonderwijs
Sprekers Sjouke Sytema & Anne-Christien Tammes Marnix Academie, Utrecht Zaal Bovendonkzaal
12
13 Samenvatting De Utrechtse Onderwijsagenda streeft naar verbetering van de taalontwikkeling van kinderen. Naar aanleiding daarvan is het lectoraat Interactie en taalbeleid van de Marnix Academie (pabo) te Utrecht ontstaan. Het lectoraat onderzoekt welke interactiekenmerken sterk bijdragen aan de kwaliteit van gesprekken in de klas en hoe bijbehorende interactievaardigheden in een professionaliseringstraject voor leerkrachten kunnen worden opgenomen. In het project dat in deze workshop wordt besproken, zijn enkele scholen benaderd om deel te nemen aan een pilottraining. De scholen hadden al aan diverse taalverbeteringsprojecten gewerkt, maar wilden hun leerkrachtvaardigheden op het gebied van interactie, gekoppeld aan zaakvakonderwijs, nog verbeteren. In het eerste deel van de workshop geven we een beeld van de opbrengsten van de trainingen. We laten, aan de hand van leerkrachtreflecties en onderzoeksgegevens, zien hoe leerkrachten hun interactiegedrag veranderden. In het tweede deel schetsen we hoe de implementatie op 3 scholen is verlopen. Voor de 3 scholen was de opzet van de training gelijk. De training, verzorgd door kenniskringleden, bestond uit 5 bijeenkomsten met tussenliggende oefenperiodes.
Tijdens de oefenperiodes vond een individueel coachingsgesprek plaats. In het professionaliseringstraject werd ingezet op betrokkenheid van leerkrachten. Leerkrachten formuleerden eigen leervragen aan de hand van een checklist. Eigen video-opnames werden binnen een veilige context besproken met zowel de coach als met collega’s. Daarbij kwamen eerst succeservaringen aan bod; pas daarna werden tips gegeven. Er was ruimte voor diverse leerbehoeftes. Veranderstrategieën betreffen didactische vaardigheden, koppeling van taal- en zaakvakken en praktische verbinding van didactiek, visie en taalbeleid. Om beklijving te bevorderen, werd aandacht besteed aan gezamenlijke visieontwikkeling. Visie is immers essentieel voor taalbeleid. Bovendien werden de schoolleiding en de taalcoördinator actief ingezet en werd de aanpak voortgezet met een taalstuurgroep, met intervisiegroepen en door middel van netwerkbijeenkomsten. Elk van de 3 scholen bracht eigen bijzonderheden met zich mee, zowel tijdens het intensieve deel van de training als tijdens de borgingsfase. Die bijzonderheden gaven aanleiding om bij de verdere implementatie met verschillende opties voor uitvoering en borging rekening te houden.
In het derde deel van de workshop voeren we een discussie rond de volgende implementatiefactoren: • de rol van schoolleiders; • de waarde die scholen hechten aan taal- en denkontwikkeling; • het eigenaarschap van onderwijsvernieuwing. Implementatievraag Hoe bereiken we dat scholen de waarde inzien van werken aan taal- en denkontwikkeling door middel van kwalitatief goede gesprekken in de klas?
Workshopronde 2 donderdag 8 december 14.00 – 15.15 uur
De OVSG-toets als facilitator voor veranderingsprocessen
Spreker Steven De Laet Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap vzw (OVSG) Zaal Domineezaal
14
15 Samenvatting Het OVSG is een pedagogische begeleidingsdienst die in Vlaanderen en Brussel de gemeentelijke en stedelijke scholen ondersteunt. Kerntaken zijn het opmaken van leerplannen/leerlijnen, scholen ondersteunen en materialen ontwikkelen. Het OVSG organiseert op het einde van het schooljaar toetsen voor de leerlingen van het zesde leerjaar (in Nederland: groep 8). Die toetsen brengen het kunnen van de leerling in kaart en geven een signaal aan de leraar en de school over het aangeboden onderwijs.
In de workshop zal worden aangetoond hoe leerplanmakers en toetsontwikkelaars scholen kunnen aanzetten tot en ondersteunen bij veranderingsprocessen in hun taalonderwijs. In de workshop is aandacht voor zowel visie als voor een concrete casus van een schoolbegeleiding.
Implementatievragen 1. Welke meningen zijn er over de dubbele geadresseerdheid van de OVSG-toets (enerzijds meten van leerlingen, anderzijds signaalfunctie naar leraren/scholen)? In 2008 deed het OVSG een (beperkt) 2. Kan een toets een facilitator zijn onderzoek naar de mondelinge taalvaardigheid van een veranderingsproces? aan het einde van de basisschool. Uit dat 3. Biedt het analyse-instrument voldoende onderzoek bleek dat de luister- en spreeklessen mogelijkheden om enerzijds diepgaand weinig strategisch worden aangepakt en en anderzijds breed te reflecteren? dat de kinderen weinig reflecteren over de aanpak en het resultaat van het spreken en luisteren. Voor het OVSG was dat een signaal om hiervoor strategieën aan te wenden en om reflectie over de resultaten een specifieke plaats te geven in de toetsen. Bovendien wordt aan de school een reflectiedocument aangeboden om, naar aanleiding van de toetsen, de aanpak van het geboden onderwijs af te toetsen en om schoolspecifieke afspraken te maken om het onderwijs te optimaliseren.
Rotterdams (Taal)Effect
Spreker Regine Bots CED-groep, Rotterdam Paul Scharff Erasmiaans gymnasium, Rotterdam Hilde Hacquebord Rijksuniversiteit Groningen/ Diataal BV Zaal Rentmeesterzaal
16
17 Samenvatting Al langer bestond in Rotterdam de wens om samen aan de slag te gaan bij het bestrijden van taalachterstanden in het voortgezet onderwijs. Een groep schooldirecteuren van de verschillende besturen (BOOR, CVO en LMC) heeft hiertoe het initiatief genomen en het probleem van taalachterstanden aangekaart bij hun bestuurders. In de tweede helft van het schooljaar 2009-2010 is een projectgroep en een stuurgroep gevormd om te kijken of zo’n omvangrijk traject met 3 schoolbesturen en 55 schoollocaties haalbaar was. In april 2010 is afgesproken om daadwerkelijk samen te gaan werken. Het gaat om een aanpak voor taalbeleid die over de grenzen van de besturen heen gaat. Verder gaat het om zichtbare resultaten op het gebied van de verbetering van taalprestaties op alle betrokken locaties. In de projectgroep zitten vertegenwoordigers van de scholen van de 3 deelnemende besturen en beleidsadviseurs van diezelfde besturen. In de stuurgroep zitten de bestuurders.
Wat doet elke school met het geconstateerde taalniveau van haar leerlingen en wat blijkt effectief? Door hierover met elkaar uit te wisselen is er voor elke schoollocatie, maar ook voor de besturen en voor de stad Rotterdam, winst te halen. Omdat er op meerdere momenten gemeten wordt en er uitwisseling plaatsvindt over wat er op de scholen gebeurt, is er iets zinnigs te zeggen over de effectiviteit van de verschillende aanpakken die de scholen hanteren.
Het project bouwt een stevig fundament met schoolspecifieke rapporten die elke school ontvangt naar aanleiding van de resultaten op de toets Diataal. De resultaten bieden informatie over het instroomniveau van de leerlingen en over het uitstroomniveau aan het eind van het 1e en 2e leerjaar. Daarnaast krijgt elk bestuur een rapport met een overzicht van de toetsgegevens per schoollocatie (geordend per onderwijsniveau) van het betreffende bestuur. Tot slot is er voor de stad Rotterdam een rapport geschreven waarin de Om een gemeenschappelijk referentiepunt instroomgegevens en de uitstroomgegevens te hebben, gebruiken alle locaties van na het 1e leerjaar van de 3 afzonderlijke de 3 besturen, inclusief de locaties voor besturen samen worden gebracht en dat praktijkonderwijs, dezelfde toets: Diataal inzicht geeft in het stedelijke beeld van (Diatekst en Diawoord). Door de keuze het tekstbegrip en de woordenschat van voor een gemeenschappelijke toets zijn de de huidige generatie brugklassers. In het scores onderling vergelijkbaar: binnen een najaar van 2011 zijn van 1 bestuur de scores bestuur, maar ook bovenbestuurlijk. De bekend van 3 meetmomenten; van de overige toetsresultaten zijn de basis voor vervolgacties. besturen gaat het om 2 meetmomenten.
In totaal zijn de afgelopen maanden meer dan 4700 leerlingen getoetst met de A-versie van de Diataalinstrumenten. In mei/juni 2011 is de B-versie afgenomen. In 2011-2012 zullen alle 2e klassen ook deelnemen. Dan gaat het om ongeveer 9400 leerlingen. CED-Groep leidt de uitvoering van het project. Scholen ontvangen handelingsadviezen n.a.v. de toetsresultaten en adviseurs begeleiden de uitwisselbijeenkomsten tussen de scholen onderling. De onderzoeksafdeling van CED-Groep analyseert de data en schrijft de bestuurs- en stedelijke rapportages. De data blijken veel gespreksstof in de scholen zelf te bieden en nodigen, door de openheid naar elkaar over de vooruitgang die geboekt wordt, ook bovenschools uit om elkaar te bevragen en van elkaar te leren. Implementatievragen 1. Wat vinden we van de instroomgegevens? 2. Waarom zijn scholen wel/ niet vooruit gegaan? 3. We zien klassen binnen één school met grote verschillen in vooruitgang. Wat is hier gebeurd? 4. Hebben we aanwijzingen voor meer of minder geschikte interventies? 5. Hebben de deelnemers aan de conferentie meer adviezen voor de projectgroep?
Lezen is niet alleen techniek. Aanpak, implementatie en resultaten van het leesinterventieproject Lezen Is Top (LIST)
Sprekers Thoni Houtveen Hogeschool Utrecht, Kenniscentrum Educatie Anneke Smits Windesheim, School of Education Zaal Bovendonkzaal
18
19 Samenvatting Het leesonderwijs wordt vaak versmald tot de technische aspecten van het lezen. De leesmotivatie van kinderen neemt daardoor af, waardoor ze minder gaan lezen. Dat beïnvloedt de prestaties, waardoor de leesmotivatie nog weer verder achteruitgaat. Met het LIST-project wordt deze negatieve spiraal voorkomen of doorbroken door te werken vanuit het betrokkenheidsperspectief van het lezen. Het doel van het leesonderwijs is immers niet het aanleren van een techniek. Het doel van instructie bij lezen is het ontwikkelen van gemotiveerde, strategische lezers die het feit dat ze geletterd zijn, gebruiken om te leren en om te lezen voor hun plezier. De techniek van het lezen is dan slechts een middel om dat doel te bereiken. Het project LIST heeft een looptijd van 3 schooljaren en werkt met een gelaagde projectstructuur. Het projectteam is verantwoordelijk voor de inhoud van het programma, voor de dataverzameling en feedback en voor de scholing van begeleiders. Begeleiders zijn verantwoordelijk voor de begeleiding van de scholen. Het project streeft naar verbetering van leesprestaties door middel van een combinatie van curriculumvernieuwing, verbetering van leerkrachtgedrag en verbetering van condities op schoolniveau.
Opbrengstgericht werken en datafeedback zijn belangrijke aspecten van de implementatiestrategie. De goede resultaten en het enthousiasme van de leerlingen werken zeer motiverend. Om zicht te krijgen op de implementatie worden observaties uitgevoerd en vragenlijsten afgenomen bij leerkrachten, interne begeleiders (in Vlaanderen vergelijk baar met zorgcoördinatoren) en schoolleiders. Bij de leerlingen worden toetsen en motivatie- vragenlijsten afgenomen. In de workshop worden de achtergronden en resultaten van het LIST-project gepresenteerd. Nadruk ligt op de implementatiestrategie en de discussie over de problemen die zich hierbij voordoen. Implementatievragen 1. Scholen zijn zeer methodevast. Hoe doorbreek je dat? 2. Hoe kunnen de verantwoordelijkheden van de schoolbegeleiders en de projectleiding van een interventieproject afgegrensd worden? 3. Hoe ga je om met oude veronderstellingen en praktijken van leerkrachten die de implementatie van het project in de weg staan?
Workshopronde 3 vrijdag 9 december 9.30 – 10.45 uur
Implementatie op eigen kracht: werken met schoolinterne coaches
Spreker Jozefien Loman Centrum voor Taal & Onderwijs, K.U. Leuven Zaal Domineezaal
20
21 Samenvatting In september 2008 ging de scholengemeenschap De Speling in Genk van start met het project Kleutertaal. Naar aanleiding van leerlingresultaten (op basis van een toets in de tweede kleuterklas), observaties in de klassen en bevraging van het leerkrachtenteam werd ervoor gekozen om in eerste instantie te focussen op het verbeteren van de mondelinge taalvaardigheid van vooral anderstalige kleuters en van kleuters met een lage sociaal-economische status. Kleutertaal streeft naar het optimaliseren van een krachtige taalleeromgeving door de klasleerkrachten. Onder een krachtige leeromgeving wordt in dit project verstaan: “een positief en veilig klasklimaat, waarin leerlingen taal al doende leren door functionele en betekenisvolle taken uit te voeren en waarbij ze ondersteund worden in de interactie met hun leerkracht of medeleerlingen”. Het project is vrij uniek in Vlaanderen, in die zin dat de verantwoordelijkheid van de implementatie helemaal bij de scholen zelf ligt. Om dat te concretiseren wordt in elke school een interne coach opgeleid die door een training in coachingsvaardigheden in staat wordt gesteld om met het leerkrachtenteam aan de slag te gaan. Daarbij wordt gebruikgemaakt van zowel impliciete als van expliciete coachingstechnieken. Veel aandacht gaat uit naar observatie op de werkvloer en naar het voeren van coachende gesprekken. In het derde projectjaar (schooljaar 2010-2011)
werd een onderzoek gedaan naar de effecten van het project. Het onderzoek ging na: • of de taalvaardigheid van kinderen is toegenomen (niveau leerlingen); • in welke mate leerkrachten in staat zijn om een krachtige taalleeromgeving te realiseren en wat hun percepties hierover zijn (niveau leerkrachten); • in welke mate coaches zichzelf in staat achten om het implementatieproces te ondersteunen en hoe ze daarbij coachingsvaardigheden inzetten (niveau coaches). Het onderzoek leidde tot een aantal concrete aanbevelingen. Implementatievragen 1. Wat zijn de meningen over de beleidsaanbevelingen die het onderzoek naar voren bracht? 2. Welke mogelijkheden zijn er om het werken met schoolinterne coaches in te zetten bij andere implementatieprocessen?
Schoolbegeleidingen voor het convergent differentiëren in het model van activerende directe instructie (ADI): continuïteit in de schakeling basisonderwijs (bao) - secundair onderwijs (so) voor Nederlands
Spreker Ann Albrecht GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (GO! PBD) Zaal Rentmeesterzaal
22
23 Samenvatting De werkgroep Activerende Directe Instructie (werkgroep ADI) van de pedagogische begeleidingsdienst van het onderwijs van de Vlaamse gemeenschap (GO! PBD) zet de expertise die werd verworven in trajecten voor ‘convergente differentiatie in het model voor activerende instructie’, gerealiseerd door de begeleiders voor het basisonderwijs (bao), om in een begeleidingsaanpak voor het secundair onderwijs (so). In enkele pilotscholen is momenteel een traject aan de gang. Aanleiding voor het project is: • de nood aan meer continuïteit in de overgang van het bao naar het so; • de vaststelling in het bao dat convergente differentiatie (via instructietijd, gelaagdheid...) een positief resultaat oplevert voor de leerlingen en de leerkrachten; • de vaststelling dat de leraren van het so vragen om een eenvoudige, haalbare manier om te differentiëren. GO! PBD bouwt het project uit op basis van: • expertise in het bao-begeleidersteam; • observatie van die praktijk in het bao, vanuit het perspectief van het so; • een studie en een proefproject.
Maandelijks worden de resultaten en de inzichten in de werkgroepen ADI gebundeld en wordt het projectplan voor de pilotscholen verfijnd. Dat resulteert in een begeleidingstraject voor de scholen waarin: • didactisch met de leraren van diverse vakken wordt gefocust op de relevante leerstof (voor Nederlands gaat het om aan te leren taalstrategieën in functie van lezen, schrijven, spreken en luisteren) N.b.: De specifieke aandacht voor coachende strategieën, intervisie en hospiteren ondersteunt de vernieuwingen van het project; • met de schoolleiding wordt gefocust op de samenwerking tussen de basisschool en de secundaire school enerzijds en op de onderwijskundige opvolging van de klas- en intervisieresultaten anderzijds. De leraren krijgen begeleiding in de klas om vastgestelde knelpunten te overwinnen (zoals bijvoorbeeld het omzetten van de aangeleerde leesstappen in relevante leesactiviteiten met een verschillende moeilijkheidsgraad). Op schoolniveau wordt begeleiding voorzien bij de materiaalontwikkeling en bij de uitwisseling van een door het hele team gedeelde didactiek inzake differentiatie. De schoolleiding krijgt zicht op hoe ze de opbrengst van de uit intervisie verkregen inzichten en materialen door kan trekken in het taalbeleid van de school.
De reflectie onder leerkrachten over hoe ze hun differentiatie op basis van deze cruciale criteria hebben ontworpen, genereert niet alleen een verzameling van praktijkresultaten, maar leidt ook tot conclusies over hoe de leerstof kan worden georganiseerd opdat een optimale taalontwikkeling plaats zou kunnen vinden. Op die manier worden binnen de werkgroep ADI de belangrijkste aspecten van de begeleiding systematisch bevraagd en verwerkt in de projectplanning. Implementatievraag Kunnen we verwachten dat de voorgestelde aanpak op leraar- en directieniveau een doorbraak kan creëren voor een meer samenhangend taalbeleid ter ondersteuning van de leerbegeleiding op school?
Ontwerp-onderzoek als leeractiviteit
Sprekers André Koffeman Universiteit van Amsterdam Jos Kappé Almeerse Scholengroep Sonja van Overmeeren Helen Parkhurst, Almere Zaal Bovendonkzaal
24
25 Samenvatting Hoe krijg je ervaren docenten zover dat ze weer zelf aan het leren gaan? En moet je dat eigenlijk wel willen? Wie is er eigenlijk de baas over het leren van de docent?
Het onderzoek vindt plaats in kleine groepjes die begeleid worden door een collega die vaker ontwerponderzoek heeft gedaan en door iemand van de universiteit. De eerste zorgt voor de organisatie en facilitering en houdt de motivatie goed in de gaten; de tweede In de Almeerse Academische Opleidingsschool zorgt voor voldoende intellectuele uitdaging wordt al een paar jaar geëxperimenteerd en ondersteuning bij het onderzoeksdeel. met onderzoek voor en door docenten. Wat De onderzochte onderwerpen variëren begon om docenten voor te bereiden op hun van het verhogen van leesvaardigheid rol als begeleider van onderzoekende lio’s, tot het organiseren van taalbeleid. is uitgegroeid tot een beproefde manier om ervaren docenten weer aan het ontdekkend leren te krijgen. De kern is dat de docenten zelf Implementatievragen een ‘taai’ probleem inbrengen: een punt waar 1. Hoe krijg je mensen zo ver dat ze over de ze al lang tegenaan lopen en dat te complex drempel stappen? Hoe maak je ze enthousiast is voor een ‘instant-oplossing’. De docenten voor iets waar ze een hoop tijd in moeten onderzoeken dat probleem door het vanuit stoppen zonder garantie op succes? verschillende perspectieven te benaderen en 2. Het verwerven van een onderzoekende daarbij vragen te stellen aan de theorie (wat is houding is een attitudedoel. Dat betekent hierover bekend uit bestaand onderzoek?) en dat er gereflecteerd moet worden op een aan de praktijk (hoe zit dat bij mij op school?). ervaring die (liefst) succesvol was. Kun Pas als er een heldere diagnose is, ontwerpen je, mag je succesbeleving organiseren? ze een oplossing én een manier om te toetsen of die oplossing ook daadwerkelijk het probleem heeft weggenomen of verkleind.
Workshopronde 4 vrijdag 9 december 10.50 – 12.05 uur
Vernieuwingen in het basisonderwijs en in de eerste graad van het secundair onderwijs vanuit één visie, met focus op taalbeschouwing
Spreker Marleen Lippens & Bart Masquillier Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO) Zaal Domineezaal
26
27 Samenvatting De Vlaamse overheid veranderde de eindtermen taalbeschouwing voor het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs. Welke rol spelen de begeleidingsdiensten in de implementatie hiervan op circa 2000 basisscholen en secundaire scholen? En met welke aspecten moet rekening worden gehouden? In deze workshop wordt een staalkaart gegeven van begeleidings- en nascholingsinterventies op het niveau van pedagogisch begeleiders, individuele leraren, schoolteams, hogescholen, uitgevers, materiaalontwikkelaars, nascholers... Daarnaast worden de effecten van de implementatie bij de leerlingen van het basisonderwijs besproken op basis van metingen via landelijke proeven in het basisonderwijs. Bovendien delen in de workshop zowel begeleiders als nascholers hun praktijkervaringen met het implementatietraject mee.
Implementatievragen 1. Wat kan verbeterd worden opdat alle scholen kunnen worden meegenomen in het implementatieverhaal? 2. Wat is nodig om in een implementatietraject didactische vernieuwing teweeg te brengen? 3. Hoe ga je om met overtuigingen van deelnemers, terwijl het curriculum wordt opgelegd? 4. In hoeverre moet methodeontwikkeling en implementatie samenvallen? 5. In welke mate is de leraar uitvoerder of ontwikkelaar?
Het OTAW-project: Werken aan opbrengstgericht taalonderwijs in Amsterdam-West
Spreker Karen Slot Marcanti College, Amsterdam Folkert Kuiken Universiteit van Amsterdam Zaal Rentmeesterzaal
28
29 Samenvatting De taalvaardigheid van leerlingen in het voortgezet onderwijs in Amsterdam-West laat te wensen over. Om het tij te keren, hebben 14 scholen zich verenigd in het OTAW- project (Opbrengst Taalonderwijs Amsterdam-West). Het doel hiervan is zicht krijgen op de oorzaken van het probleem en de taalvaardigheid van de leerlingen verbeteren. Op verzoek van de directie en besturen van 14 scholen voor voortgezet onderwijs volgt de Universiteit van Amsterdam (UvA) de taalontwikkeling van de leerlingen gedurende 4 jaar met behulp van Diataal. In het schooljaar 2010-2011 is gestart met een cohort van ruim 1000 brugklasleerlingen. In de komende jaren zullen cohorten met een soortgelijke omvang worden toegevoegd. De leerlingen functioneren op het niveau praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo. In het schooljaar 2010-2011 is een voormeting verricht. Daaruit bleek dat de leerlingen het voortgezet onderwijs met een (te) laag taalvaardigheidsniveau binnenkomen. Daarnaast zijn de kenmerken van de betrokken scholen, hun docenten en leerlingen en de op de scholen voor voortgezet onderwijs (vo-scholen) uitgevoerde interventies op het gebied van taal in kaart gebracht door middel van interviews en observaties in de klassen.
In de komende periode zullen die kenmerken in verband worden gebracht met de taalvaardigheid van de leerlingen. Waar mogelijk, zullen aanbevelingen met betrekking tot het taalonderwijs worden geformuleerd die tot een verbetering van de taal- en leerprestaties moeten leiden. Inmiddels heeft het project tot een gezonde concurrentie tussen de scholen geleid, waarbij docenten bereid zijn om van elkaar te leren en gebruik te maken van elkaars expertise. Ook basisscholen in Amsterdam-West hebben belangstelling getoond om bij het project aan te sluiten, evenals andere scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam. Het project wordt begeleid door studenten en medewerkers van de UvA. Er is een projectcoördinator aangesteld vanuit de vo-scholen. Het geheel wordt gefaciliteerd door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam (DMO Amsterdam). In het project spelen taalcoördinatoren en docenten Nederlands een belangrijke rol. Het (midden)management van de scholen is actief betrokken, o.a. door deelname aan de presentaties en aan de studiedag. Wat met de veranderstrategie? Er is sprake van de start van een learning community. De scholen hebben de handen in elkaar geslagen om inzicht te krijgen in het niveau van de taalvaardigheid van de leerlingen en om te leren van elkaar met betrekking tot interventies.
De sleutelwoorden zijn ‘transparantie’, ‘meten’ en ‘groei’. De scholen brengen dat in de praktijk door gezamenlijk niveau te meten, gezamenlijk te overleggen over de resultaten, gezamenlijk te overleggen over interventies in de scholen, gezamenlijk de resultaten te analyseren en door per school het interne proces te versterken. Kortom, door van elkaar te leren. Uitgangspunt is dat dit alles tot de verbetering van de taalvaardigheid van de leerlingen leidt. De scholen (en in het bijzonder de taalcoördinatoren) worden financieel ondersteund door DMO. Het schooljaar wordt afgesloten met een feestelijke studiedag. Onderwerp: de ideale taaldocent voor Amsterdam-West. In deze workshop worden het project en de onderzoeksresultaten van het project gepresenteerd, wordt stilgestaan bij de implementatie van het project, bij de strategieën die daarvoor zijn gebruikt, bij de concrete uitvoering van het project en bij de learning community OTAW. Daarnaast is er ruimte voor discussie met de deelnemers over een aantal implementatie- en motivatievraagstukken.
Implementatievragen 1. Welke voorwaarden zijn nodig om een succesvolle aanpak van het taalonderwijs op de ene school over te dragen naar een andere school? Hoe borgen we dat de succesfactoren van het taalonderwijs centraal blijven staan en dat leerkrachten zich niet ‘bedreigd’ voelen door de tegenvallende resultaten van het onderwijs? 2. Hoe slagen we erin om het project uit te rollen naar de basisscholen die de leveranciers van de brugklasleerlingen vormen én naar vo-scholen elders? 3. Is het mogelijk om leerlingen en studenten een actieve rol te geven binnen het project? 4. Is het wenselijk en haalbaar om ouders een actieve rol te laten spelen en zo ja, op welke manier? 5. Aan welk profiel moet een docent Nederlands voldoen in AmsterdamWest? Op welke wijze geven we dat profiel vorm en borgen we de kwaliteit? 6. Wat is nodig om de gewenste interventies, volgend uit het onderzoek, daadwerkelijk in de praktijk te brengen?
De vernieuwingen van het Surinaamse basisonderwijscurriculum
Sprekers Lystra de Vlugt-Tuinfort Richenel Slooteschool, Paramaribo Oesha Sewnath Stichting Scholengemeenschap Arya Dewaker, Paramaribo Mieke Smits SLO, Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling Zaal Bovendonkzaal
30 Samenvatting We willen in Nederland en Vlaanderen onderwijs dat voor alle kinderen bereikbaar is en dat aan alle kinderen gelijke kansen biedt. Onderwijs dat leerlingen de ruimte biedt om zich in alle veiligheid te ontwikkelen en om de eigen creativiteit te leren gebruiken om zich uiteindelijk zelfstandig te kunnen bewegen in een dynamische samenleving. Onderwijs waarbinnen ook leraren de ruimte krijgen om zich professioneel te ontwikkelen en om zelfstandig en zelfverantwoordelijk te handelen in de praktijk. Ook in Suriname leven die wensen; wensen die zijn neergelegd in het sectorplan onderwijs (Minov 2009). Om die wensen waar te kunnen maken, is in het onderwijs van Suriname een verschuiving nodig van statisch onderwijs naar meer dynamisch onderwijs, van hiërarchisch georganiseerd onderwijs naar dialogisch onderwijs. Verder is veel meer aandacht nodig voor het leren van het Nederlands, met name voor het leren van het Nederlands als tweede (derde of vierde) taal. Net als in Nederland en Vlaanderen is de Nederlandse taal in Suriname de officiële onderwijstaal, maar een grote groep spreekt het Nederlands niet of niet voldoende om het onderwijs te kunnen volgen. Kortom, het Surinaamse onderwijs staat voor grote uitdagingen. De uitdaging betreft niet alleen het vernieuwen van het (taal)onderwijs maar ook het zorgen voor een cultuuromslag.
Sinds september 2009 ondersteunt SLO (Enschede) het onderwijsveld in Suriname met de vernieuwing van haar onderwijs. Om de voorgenomen vernieuwingen te realiseren, werkt SLO al direct vanaf het begin met breed samengestelde groepen, waarin zoveel mogelijk onderwijsbetrokkenen zijn vertegenwoordigd (leidsters/leraren, inspecteurs, opleiders, begeleiders, curriculumontwikkelaars van het Ministerie van onderwijs). Onderwijs (her) ontwikkelen, uitvoeren en evalueren is de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle betrokkenen. Niet altijd eenvoudig, vanwege de sterk hiërarchische cultuur. Met elkaar in gesprek gaan, is niet zonder meer vanzelfsprekend. Eigen creativiteit inzetten ook niet. Maar na ruim twee jaar samenwerken, is er veel gebeurd en begint de vernieuwing handen en voeten te krijgen. De leerlijnen voor een elfjarig basiscurriculum zijn uitgezet. Het kleutercurriculum is inmiddels volledig herzien en geïmplementeerd. Er is een begin gemaakt met het herzien van de methodes voor groep 3.
31 In deze workshop komen met name de vernieuwing van het kleutercurriculum en de implementatie ervan aan de orde. In het eerste deel van de workshop gaan we in op de uitgangspunten van het project. In het tweede deel gaan we in op de ervaringen van twee Surinaamse kleuterleidsters die inmiddels ook zijn opgeleid als mastertrainers en praktijkcoaches. In het derde deel bespreken we de knelpunten en leggen we een aantal vragen voor ter discussie. Implementatievraag De onderwijsvernieuwing in Suriname is niet alleen gericht op de onderwijsinhoud zelf maar ook op een cultuuromslag. Hoe zorg je ervoor dat beide aspecten gelijktijdig aangepakt worden en dat alle onderwijsbetrokkenen elkaars taal leren spreken?
Posterpresentaties
Functionele geletterdheid in het VO: scholen aan zet Hedwig de Krosse & Cindy Teunissen – Expertisecentrum Nederlands
34
Samenvatting Het project Functionele geletterdheid in het VO zet in op het verbeteren van lees- en spelling vaardigheid in het voortgezet onderwijs. Lezen en schrijven zijn basisvaardigheden om in onze maatschappij te kunnen functioneren. Echter, te veel leerlingen beschikken over onvoldoende lees-, spelling- en schrijfvaardig heid (Meijerink 2008). Dat leidt tot school- uitval en maatschappelijke achterstand. Het is daarom terecht dat de aanpak van laag- geletterdheid hoge prioriteit heeft (Dijksma 2007). Om functionele geletterdheid in het voortgezet onderwijs te verbeteren, heeft het Expertise- centrum Nederlands twee interventieprogramma’s ontwikkeld (Steenbeek-Planting e.a. 2006). Die interventieprogramma’s beogen om met strategietrainingen voor lezen, spelling en schrijven de taalvaardigheid van zwakke lezers en spellers geprotocolleerd te verbeteren. In het schooljaar 2010-2011 is effectonderzoek gedaan naar die interventieprogramma’s. In het schooljaar 2011-2012 volgt implementatieonderzoek dat duidelijk moet maken wat nodig is om beproefde interventies succesvol te implementeren binnen het voortgezet onderwijs.
Scholen ontwerpen een implemen tatieplan voor het vormgeven van lees- en schrijfonderwijs, voeren dat uit, evalueren tussentijds en stellen het plan bij. Ze volgen de ontwikkeling van de lees-, spelling- en schrijfvaardigheden van leerlingen middels een voor- en nameting. Door het ontwikkelonderzoek wordt het onderwijsaanbod versterkt en wordt kwaliteitsverbetering gestimuleerd in termen van ‘goed onderwijs’, ‘effectieve instructie’ en ‘klassenmanagement’. Om de beoogde implementatie te realiseren, worden scholen op verschillende manieren gefaciliteerd. Elke school heeft een proces begeleider vanuit het Expertisecentrum Nederlands of het Onderwijscentrum VU. Daarnaast ontvangt elke school geld voor de uitvoering van het implementatieplan. Tot slot wordt kennisoverdracht gewaarborgd door het verzorgen van trainingen. Implementatievraag Hoe zorg je ervoor dat scholen onderzoek als onderdeel van (en zinvol voor) het onderwijsproces gaan zien en niet als extra lastig ervaren?
35
36
Het opleiden van taalontwikkelende leraren
Van praktijk naar theorie naar praktijk
Bart van der Leeuw – SLO, Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling / LEONED
Theo Witte – Rijksuniversiteit Groningen
Samenvatting Taal speelt een sleutelrol in het onderwijzen en leren in alle vak- en vormingsgebieden. Vanuit die notie zou vakonderwijs zoveel mogelijk gedidactiseerd moeten worden als taalgericht vakonderwijs. Hiervoor zijn taalontwikkelende vakleraren nodig.
Samenvatting Uit onderzoeksrapporten naar het succes en falen van onderwijsvernieuwing blijkt vaak dat de implementatie van onderzoeksresultaten mislukt als er onvoldoende wordt aangesloten bij de ervaringen, kennis en opvattingen van docenten (Kennedy 1997; National Research Council 2002). Een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle implementatie van onderzoeksresultaten is dat de uitkomsten voor docenten herkenbaar zijn.
Het Landelijk Expertisecentrum Opleidingen Nederlands en Diversiteit (LEONED) beoogt alle opleidingssectoren (zowel pabo als tweede- graads en eerstegraads lerarenopleidingen) te ondersteunen bij het opleiden van taal ontwikkelende c.q. taalgerichte vakleraren. Daartoe is in de periode 2007-2009, in samenwerking met een netwerk van opleiders en opleidingsinstituten, een digitaal kennis platform opgebouwd met onder andere: • praktijkvoorbeelden van taal ontwikkelend (vak)onderwijs; • specificaties van taalcompe- tenties voor leraren; • een kennisbasis voor de taal- ontwikkelende leraar. Het digitale kennisplatform is sinds december 2009 voor alle studenten en docenten van alle lerarenopleidingen beschikbaar (zie: www.leoned.nl). In de periode 2010-2012 is het werk van LEONED onder andere gericht op het implementeren van het genoemde kennis- platform in de curricula van de leraren opleidingen. Daartoe zijn 5 pilotlocaties geselecteerd: twee pabo’s (Den Bosch en Maastricht), twee tweedegraads lerarenopleidingen (Utrecht en Rotterdam) en een eerstegraads lerarenopleiding
(Amsterdam). Op die locaties is een werkgroep van docenten verantwoordelijk voor het in gebruik nemen van het kennisplatform. Zij wordt daartoe gefaciliteerd door middel van uren en van inhoudelijke ondersteuning door een LEONED-medewerker. Naast directe ondersteuning van docenten voert LEONED op de pilotlocaties ook onderzoek uit naar de manier waarop het nieuwe opleidingsmateriaal (het digitale kennisplatform) zijn weg vindt in de opleiding. Daartoe worden op cruciale momenten in het invoeringsproces studenten, docenten en opleidingsmanagers bevraagd. Dit flankerend onderzoek levert uiteindelijk scenario’s op voor lokale implementatie van het opleidingsmateriaal. Implementatievragen 1. Het kennisplatform Taalontwikkelende Leraar is digitaal opleidingsmateriaal. Welke rol kan materiaalontwikkeling spelen in de vernieuwing van opleidingscurricula? Aan welke eisen moet dit materiaal minimaal voldoen? 2. Op 5 pilotlocaties wordt het opleidingsmateriaal begeleid ingevoerd. Hoe verloopt die invoering? Wat is daarin de rol van docenten Nederlands? Aan welke eisen moet de externe begeleiding minimaal voldoen? 3. Op termijn moet het kennisplatform zodanig zijn vormgegeven dat opleidingen het ook zonder begeleiding een plaats in hun curriculum kunnen geven. Welke aanpassingen/ uitbreidingen van het materiaal zijn hiervoor minimaal noodzakelijk?
De uitkomsten van het onderzoek zijn verwerkt in de website www.lezenvoordelijst. nl. De site is bedoeld voor docenten en leerlingen van havo en vwo en biedt hulp bij de advisering, keuze en verwerking van de boeken die leerlingen voor hun leeslijst moeten lezen. Als zodanig speelt de site een cruciale rol bij de implementatie van onderzoeksresultaten in de praktijk. De ontwikkeling van de site is mede mogelijk gemaakt door Stichting Lezen, het Ministerie van OCW en de Rijksuniversiteit Groningen.
Om een theorie te ontwikkelen over de literaire ontwikkeling van leerlingen baseerde Witte Implementatievragen zich op geformaliseerde, door docenten 1. Hoe kan de vakdidactische kennis gedeelde pedagogical content knowledge (pedagogical content knowledge) van over verschillende niveaus van literaire expertdocenten over de literaire competentie. Met die kennis kan een ontwikkeling van leerlingen een empirische empirische basis worden gelegd voor een basis bieden aan een referentiekader voor het meer gestructureerd curriculum voor het onderwijs? literatuuronderwijs. Het onderzoek is gedaan 2. Hoe kan die kennis omgezet worden in het kader van een promotieonderzoek naar een vakdidactische kennisbasis naar de literaire ontwikkeling van havo- en waarmee docenten zich verder vwo-leerlingen in de bovenbouw (klas 4-6). kunnen professionaliseren?
37
38
Invoering taalbeleid op acht scholen. Wat werkt en wat niet?
De Woordfabriek: academische taal in het basis- en voortgezet onderwijs
Hella Kroon – Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS)
Karin Westerbeek & Olga Abell – Sardes
Samenvatting Deze poster baseert zich op een project, waarin onderzoek is gedaan naar de implementatie van taal- en rekenbeleid op 8 scholen. De poster gaat in op de bevindingen wat betreft taalbeleid. Het Referentiekader Taal en Rekenen maakt het nodig om schoolbreed op taal in te zetten. De vraag hoe je dat doet, welke keuzes er gemaakt kunnen worden en hoe het er in de praktijk uit kan zien, leeft bij veel scholen waar taalbeleid nog in de kinderschoenen staat. Er zijn ook scholen met ruime ervaring op dat terrein en net van die scholen valt veel te leren. De poster laat do’s en don’ts zien rond taalbeleid en suggereert een aantal praktische handvatten en instrumenten om
taalbeleid in de klas zichtbaar te maken. Het project is uitgevoerd in de vorm van een Delphi-onderzoek: een aantal taalexperts heeft, op basis van hun ervaring in meerdere rondes, items voor een halfopen interview over taalbeleid ontwikkeld. Op 8 scholen is aan de hand daarvan gesproken met de schoolleiding en de taalcoördinatoren. De gegevens uit die gesprekken zijn door de taalexperts geanalyseerd en de conclusies zijn voorgelegd aan de scholen in een expertmeeting. Implementatievraag Wat kunnen scholen doen om op een duurzame manier taal- en rekenbeleid te implementeren?
Samenvatting De Woordfabriek is een project, waarmee schooltaal binnen een rijke context de basisschool in komt. Schooltaal is belangrijk voor begrip in alle vakken, met name in de zaakvakken. Er is echter weinig aandacht voor schooltaal in taal- en zaakvakmethoden en in woordenschatlessen.
slag. De pilot is succesvol verlopen en de reacties van leerkrachten en leerlingen waren positief. Zowel voorafgaand aan de pilot als na afloop ervan is bij de leerlingen een woordenschattoets afgenomen. Uit de resultaten blijkt dat de woordenschat van leerlingen significant toeneemt. Tegelijkertijd bleek dat de wijze van toetsen nog aanpassing behoeft (de toets bleek te gemakkelijk). Op basis van de toetsresultaten worden momenteel nieuwe Woordfabrieklessen en methodegebonden toetsen ontwikkeld.
Met De Woordfabriek krijgen leerlingen in groep 7 en 8 (in Vlaanderen: 5e en 6e leerjaar) in één week een interessante tekst met 10 schooltaalwoorden aangeboden. Die woorden komen in de loop van de week Implementatievragen bij andere lessen terug: bij een debat, een 1. Hoe kan De Woordfabriek gelijktijdig rekenles, een informatieverwerkingsopdracht geïmplementeerd worden in zowel het en een schrijfopdracht. Het project is primair als in het voortgezet onderwijs? ontwikkeld door Catherine Snow (Harvard 2. Hoe kunnen scholen voor voortgezet University). Uit onderzoek blijkt dat het onderwijs ertoe bewogen worden een effectieve manier is om kinderen om een vervolg te geven aan het schooltaalwoorden aan te leren. Sardes materiaal dat is ontwikkeld voor ontwikkelt momenteel een Nederlandse versie. scholen voor primair onderwijs? 3. Op welke manier kan De woordfabriek In 2011 is een pilot gedaan op 3 Nederlandse worden ingezet opdat scholen er scholen. De leerkrachten konden met een onderwijstijd voor vrij zouden maken? korte instructie direct zelfstandig aan de
39
41