faculteit gedrags- en maatschappijwetenschappen
faculteitsbestuur
Facultair Strategisch Plan GMW 2010 - 2014
17 augustus 2010
Facultair Strategisch Plan GMW › 2
Facultair Strategisch Plan GMW, 2010-2014 Primaire doelstellingen De primaire doelstellingen van de faculteit zijn het bieden van uitstekend onderwijs en het doen van vernieuwend onderzoek op het terrein van gedrag- en maatschappijvraagstukken, alsook het delen en ter discussie stellen van kennis nationaal en internationaal met wetenschappers, professionals en het grote publiek. Wetenschappelijk onderwijs en onderzoek zijn nauw met elkaar verbonden. De universiteit wordt in belangrijke mate bekostigd met gelden die gebaseerd zijn op het aantal studenten dat onderwijs volgt. Dat schept een verplichting ten aanzien van de kwaliteit en organisatie van het onderwijsaanbod. De inhoud van dat onderwijs wordt voor een belangrijk deel gevoed door theorievorming en resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Er is een maatschappelijke verantwoordelijkheid om deze kennis ook te delen en ter discussie te stellen. In overeenstemming met deze brede doelstellingen bepalen de afdelingen binnen de faculteit concrete doelstellingen met betrekking tot hun onderzoeksprogramma’s en opleidingen. Uitgangspunt van het facultair beleid is dat concrete inhoudelijke doelstellingen steeds daar worden geformuleerd waar ze ook worden gerealiseerd. Het faculteitsbestuur geeft hieronder aan wat de randvoorwaarden en uitgangspunten dienen te zijn bij het formuleren en behalen van die inhoudelijke doelen. Daarmee richt het plan zich dus vooral op de algemene faciliterende taak die het faculteitsbestuur heeft. Visie op uitgangspunten In de visie van het faculteitsbestuur kunnen de uitgangspunten voor het (blijven) behalen van bovenstaande doelstellingen worden samengevat in de volgende kernwaarden: › Zorg en Aandacht › Respect › Verantwoordelijkheid We verwachten van de wetenschappelijke staf uiteraard primair de zorg en aandacht voor het onderzoek en onderwijs zelf, en van de ondersteunende staf primair de zorg en aandacht die die ondersteuningstaken behoeven. Voorts hebben zorg en aandacht en daarnaast respect betrekking op de manier waarop medewerkers onderling met elkaar omgaan, waarop medewerkers met studenten omgaan, en waarop leidinggevenden en bestuurders met ‘hun’ medewerkers omgaan. Tenslotte vormt het adequaat nemen en geven van verantwoordelijkheid voor taken en beslissingen een cruciaal aandachtspunt voor het behalen van de primaire doelstellingen. Impliciet of expliciet zullen deze uitgangspunten terug komen in onderstaande detailbespreking van de plannen om de boven beschreven primaire doelstellingen voor de faculteit van 2010-2014 te halen of althans beter te benaderen. Onderwijs Docenten moeten het onderwijs geïnspireerd kunnen geven, bij voorkeur aansluitend bij actuele theorievorming en lopend onderzoek binnen de faculteit. In het onderwijs dient het wetenschappelijke karakter altijd herkenbaar te zijn, in een flink deel van het curriculum door expliciet hands-on onderzoeksvaardigheden aan te leren. In combinatie met een sterk accent op overige academische vaardigheden, zoals mondelinge en schriftelijke presentatie en argumentatie, dient te worden gestreefd naar de vorming van een academische attitude en werkhouding. Goed onderwijs voor de studenten vergt veel aandacht en tijd. Dat betekent dat de organisatie voldoende onderwijstijd dient te garanderen voor docenten (mede vanwege de continuering van intensieve onderwijsvormen), zowel gereguleerd (bijvoorbeeld voor contacturen, practica, opdrachten en opzetten van onderwijs), als ad hoc (bijvoorbeeld voor bereikbaarheid en voor vragen tussendoor). Dit uitgangspunt is onlosmakelijk verbonden met efficiëntie, waarin de nadruk ligt op het waarborgen van kwalitatief zeer goed onderwijs en waarin kwaliteit voorrang
Facultair Strategisch Plan GMW › 3
heeft boven breedte. Liever minder uitgebreid, maar uitdagend en met voldoende aandacht, dan omvangrijk en oppervlakkig. Goed onderwijs vergt ook een goed oog hebben voor innovatie. Van docenten wordt verwacht dat ze zich informeren over nieuwe mogelijkheden in het onderwijs, en waar zinvol die ook inzetten, uiteraard zo nodig met steun van de ondersteunende diensten. Voor de docent is zelf feedback geven en krijgen van groot belang en een kwestie van goede zorg. Feedback zal een hoge kwaliteit stimulerend bevestigen, maar geeft ook constructief aan waar en hoe verbeteringen te behalen zijn. Op basis van kwalitatieve en kwantitatieve cursusevaluaties, dient de leidinggevende deze feedback te geven of door experts te laten leveren. Intervisie en coachingsmogelijkheden worden gestimuleerd en gefaciliteerd. In het onderwijs wordt van de studenten een sterk commitment verwacht. Hun inbreng wordt serieus genomen, maar van hen mag ook worden verwacht dat ze zich terdege op de hoogte stellen van de regels van het vak en de opleiding, en zich daaraan houden. De onderlinge communicatie tussen docenten en studenten dient uit te gaan van zorgvuldigheid, volledigheid en respect. Om dit te realiseren bij de massa-opleidingen wordt er naar gestreefd de informatievoorziening zodanig in te richten dat het stellen en beantwoorden van vragen van individuele studenten in de Ba zo beperkt mogelijk wordt. De studiebegeleiding dient bij te dragen aan de academische vorming en aan te sturen op een tijdige, heldere keuze van de student om volop door te gaan met de studie, of, bij constatering dat de studie niet voor hem/haar geschikt is, bewust een andere keuze te maken. Onderzoek Voor zover het onderzoek algemeen menselijke gedragingen of maatschappelijke structuren betreft, dient de faculteit zich te richten op (fundamenteel) onderzoek dat naar internationale maatstaven van hoge kwaliteit is. Voor zover het onderzoek zich vooral richt op menselijke gedragingen en sociale instituties binnen de Nederlandse maatschappij, dient de doelstelling te zijn dat het stevig onderbouwde antwoorden geeft op maatschappelijke vraagstellingen. In beide gevallen geldt: liever wat minder, maar kwalitatief hoogstaande publicaties, zowel internationaal als nationaal, dan veel publicaties die de toets der kritiek van relevante collega’s niet of nauwelijks doorstaan, dan wel meer van hetzelfde leveren. Bij fundamenteel onderzoek moet de onderzoeker in staat zijn om aan te geven welke maatschappelijk impact zijn of haar werk in principe kan hebben, wat niet betekent dat de mogelijke maatschappelijke impact leidend moet zijn voor de onderwerpkeuze: wetenschappelijke nieuwsgierigheid blijft het meest belangrijke uitgangspunt. Er moet getracht worden ook bij landelijke wetenschapsevaluaties de nadruk te verschuiven van louter aantallen publicaties naar de kwaliteit van publicaties, in termen van wetenschappelijke en maatschappelijke impact, nationaal en internationaal. Voor de financiering van onderzoek is het beleid dat subsidies uiterst wenselijk zijn zolang de producten van algemeen wetenschappelijk belang zijn (dus niet alleen gericht op particuliere vraagstellingen van de opdrachtgever), en leiden tot relevante wetenschappelijke output.
Promovendi Promovendi zijn uiterst belangrijk voor de toekomst van de wetenschap en het opleiden van onderzoekers is een maatschappelijke plicht. Het streven is om het aantal promoties in de faculteit de komende jaren naar minstens 30 à 35 per jaar te brengen (waar dat momenteel rond de 20 à 25 ligt). Een extra belang daarbij is dat in het excentrische Groningen nogal wat staf wordt gerekruteerd uit de eigen promovendi. De groei van het aantal promoties zou vooral moeten worden gerealiseerd door middel van een toename van extern gefinancierde promotieplaatsen alsmede door meer systematisch buitenpromovendi tot promotie te leiden. Ter facilitering van buitenpromovendi wordt een fonds ingesteld.
Facultair Strategisch Plan GMW › 4
Promovendi zijn wetenschappers in opleiding. Dat betekent dat het onderzoek van een afdeling niet gedragen kan worden door promovendi. De basis van het onderzoek wordt gelegd door de senior staf. Promovendi hebben recht op een zorgzame begeleiding, waarbij de leidinggevende en/of dagelijks begeleider(s) meedenken over de ontwikkeling van de promovendus, en deze ook helpt sturen. Het opdoen van andere dan alleen onderzoeksvaardigheden verdient daarbij een ruime tijdsinzet van de promovendus en de leidinggevende dient beschikbaar te zijn om ook hierin te coachen. Een begeleider-promovendi ratio hoger dan 5 wordt, zonder maatregelen om de begeleider extra vrij te stellen voor deze taak, onwenselijk geacht. De faculteit maakt (voor maximaal 20% van de aanstellingstijd) gebruik van de onderwijsinzet van promovendi, maar stelt daar tegenover dat de promovendus ook bij die taak begeleid wordt. Onderwijservaring is belangrijk voor de loopbaanperspectieven van de promovendus. Maatschappijgerichtheid Onderzoek en onderwijs in de gedrags- en maatschappijwetenschappen zijn uit de aard van de thematiek centraal met de maatschappij verbonden. De faculteit heeft de plicht zich met haar onderzoeksresultaten ook te richten op het grote publiek en bij te dragen aan maatschappelijke debatten. Haar onderwijs moet ernaar streven academici op te leiden met een meer dan gemiddeld maatschappelijk bewustzijn. De faculteit participeert actief in universitaire maatschappelijke onderzoeksspeerpunten, zoals Energy, Healthy Ageing en Integratie en Sociale Weerbaarheid. Het laatste thema is gebundeld in het instituut ISW, wat samen met het instituut TIER (Top Instituut voor Evidence based onderwijs Research) bedoeld is om facultair maatschappijgericht onderzoek meer te focussen en te versterken. Het ISW dient door haar faculteitsoverkoepelende (en zelfs overstijgende) breedte van een stevige structurele inzet vanuit de lopende onderzoeksprogramma’s te worden voorzien, waaronder vanzelfsprekend ook de inzet van promovendi. Het doel van maatschappijgerichte onderzoeksinitiatieven is een stevige wetenschappelijke basis te leggen om te komen tot beantwoording van maatschappelijke vraagstukken. Het ontwikkelen van expertisecentra (als bundeling van onderzoekscapaciteit) wordt gestimuleerd als een effectieve manier om op zeer toegankelijke wijze bij te dragen aan het leveren van antwoorden op maatschappelijke vragen. Vanwege de beoogde vergroting van de maatschappelijke gerichtheid, verdient communicatie van onze faculteit naar buiten extra aandacht. Dit kan worden bereikt zowel door het beter up to date houden van de websites, als door het meer doen uitgaan van persberichten (en andere vormen van communicatie) over onderzoeksresultaten. Internationalisering Internationalisering is voor de faculteit geen op zichzelf staand doel. In het onderzoek is internationale samenwerking vanzelfsprekend en internationaliserings‘beleid’ zou zelfs afbreuk doen aan de erkenning van de autonomie en kwaliteiten van de onderzoekers. Op het gebied van onderwijs is internationalisering vooral van belang m.b.t. het aantrekken van studenten voor de Bachelor en Master Psychologie en de Research Master, en m.b.t. het scheppen van mogelijkheden voor onze eigen studenten voor uitwisseling; in dit laatste kader zal de opgezette data bank met bestemmingen worden uitgebreid en up-to-date gehouden. De contacten met buitenlandse partner-universiteiten zijn vooral daarop gericht. De contacten verlopen het beste via bestaande relaties van staf, dikwijls gegroeid vanuit een samenwerking rond onderzoek. De faculteit zet niet sterk in op universiteitsbezoeken zonder een dergelijke basis. Wel wordt gericht op werving van buitenlandse studenten via internationale beurzen en een toenemende werving via internet. Een goede up to date website is ook hiervoor essentieel.
Facultair Strategisch Plan GMW › 5
Personeel Om al het bovenstaande te bereiken is een goed personeelsbeleid essentieel, waarin ontwikkeling uitdrukkelijk wordt ondersteund, waarin prestaties passend worden beloond, en waarin bijzonder goed presteren extra wordt beloond. In de faculteit is dit voor het wetenschappelijk personeel in belangrijke mate vervat in het tenure track bevorderingsbeleid. Dat staat of valt weer met een goede instroom, die aan onze universiteit voor een relatief groot deel afhankelijk is van eigen kweek. Dat vereist talent spotting onder promovendi en zelfs al daarvoor, onder studenten. Met het onderhouden van een degelijke ondersteuning (zowel inhoudelijk als qua toegankelijkheid) van de fasen van Honours student, Research Master student, promovendus en postdoc, wil de faculteit talent aan zich binden. Ook voor het ondersteunend personeel zijn passende beloningssystemen beschikbaar, die door de leidinggevenden dienen te worden ingezet. Binnen de persoonlijke carrières worden opvallend goede onderzoekers in de gelegenheid gesteld om relatief meer onderzoekstijd te krijgen. Opvallend goede docenten kunnen relatief meer onderwijstijd krijgen, zonder dat dit afbreuk doet aan hun loopbaanperspectief. Bij onderpresteren op één van de gebieden zal het probleem worden geanalyseerd en, bij voorbeeld, afhankelijk van de probleemanalyse, via een meer intensieve coaching worden aangepakt. Het uitblijven van verbetering kan consequenties hebben voor de (omvang van de) aanstelling en het loopbaanperspectief. Van de leidinggevenden wordt een coachende en stimulerende rol verwacht. Om dit verder te faciliteren dient voor leidinggevenden expliciet tijd hiervoor te worden vrij gemaakt. Hetzelfde geldt waar nodig of wenselijk voor het volgen van trainingen en coaching. Het wetenschappelijk personeel dient zich, afgezien van leidinggevende en bestuurstaken, primair met wetenschappelijke taken bezig te houden. Hiertoe is ondersteuning door een adequaat en dienstbereid ondersteunend personeel, dichtbij het primaire proces, essentieel. Centralisatie in uitvoering van bepaalde diensten en/of taken is mogelijk, maar mag niet ten koste gaan van de nabijheid en door menselijke zorg omgeven vorm van de ondersteuning. Ondersteuning dient bij voorkeur snel en effectief te zijn, en waar dit niet mogelijk is, dient de communicatie dusdanig te zijn dat de steunvrager weet waar en/of wanneer de benodigde ondersteuning dan wel geleverd kan worden. Net als het wetenschappelijk personeel krijgt ook het ondersteunend personeel de mogelijkheid zich optimaal te ontwikkelen, via een ruim aanbod van coaching en opleiding. Te hoge werkdruk dient als probleem door leidinggevenden serieus te worden genomen, en wanneer dit structurele vormen aanneemt te worden aangepakt. Vrijwillig overwerk moet daadwerkelijk vrijwillig blijven en mag niet tot impliciete norm verworden. Niet alleen de leidinggevende, maar ook de medewerker zelf draagt de verantwoordelijkheid tijdig een te hoge werkdruk te signaleren. Er moeten daarbij mogelijkheden worden gecreëerd om te komen tot werkvermindering en tot andere aanpakken om de werkdruk te verlagen (time management, prioritering). Afstemmen van het opnemen van vrije tijd is wenselijk, afremmen ervan niet. Organisatie De grote en toenemende complexiteit van de faculteit brengt met zich mee dat er veel regels ontwikkeld worden. Toch moet maatwerk mogelijk blijven en is ontbureaucratisering wenselijk waar die kan worden opgevangen door een nauwe betrokkenheid en afdoende verantwoordelijkheid door leidinggevenden of staf. Staf en studenten spelen een belangrijke rol in de bestuurlijke medezeggenschap. Die is formeel georganiseerd in enkele controlerende organen, maar wordt al in beleidsvormende stadia benut via taakgroepen in allerlei geledingen van de organisatie. Leemtes in het draagvlak vormend overleg dienen te worden opgevuld. Actieve inzet van studenten in taakgroepen dient daarbij steeds serieus te worden overwogen. Het wetenschappelijk beleid stoelt uitdrukkelijk op een streven naar voldoende draagvlak onder de uitvoerende staf. Aan eenmaal met draagvlak genomen besluiten dient ook uitvoering te worden gegeven.
Facultair Strategisch Plan GMW › 6
Ter ondersteuning van besluitvorming op allerlei plekken in de organisatie is het nodig om over adequate management informatie te beschikken. De cijfermatige informatievoorziening vanuit FEZ en P&O richting directies en afdelingshoofden wordt daartoe verbeterd door deze frequenter te leveren, en van meer toegespitste toelichtingen te voorzien.
Huisvesting Goed onderwijs en onderzoek kan alleen plaats vinden in goede onderwijs- en onderzoeksruimtes, alsmede goede werkkamers voor het personeel. De laatste jaren is er om minstens 3 redenen een sterk groeiende behoefte aan ruimtes, zowel in de vorm van zitwerkkamers als voor onderwijsruimtes: Het aantal eerstejaarsstudenten is de laatste paar jaren met ca. 50% gegroeid, en deze groei vertaalt zich geleidelijk ook naar de latere studiejaren, waardoor meer- en/of grotere onderwijsruimtes nodig zijn. In het kader van rendementsverbeterende maatregelen is er een groeiende behoefte aan intensievere onderwijswerkvormen, hetgeen een toevoeging van het aantal (kleine) onderwijsruimtes vereist. Beide vormen van groei impliceren ook een groei in de personeelsformatie (vooral wp, maar ook obp), waarvoor weer extra zit-werkkamers beschikbaar moeten komen. Een derde onafhankelijke ontwikkeling is de toenemende druk tot het verwerven van externe subsidies, en daarmee extern gefinancierd personeel. Ook hierdoor is er een groeiende behoefte aan zitwerkkamers. Ten vierde is er, passend bij het feit dat de faculteit vanouds een gedeeltelijke ‘beta-status’ heeft, ook een groeiende behoefte aan onderzoeksruimtes en onderzoeksopstellingen. De faculteit kampt anno 2010 met een substantieel acuut ruimtetekort, en in de wat verdere toekomst met een nog enkele malen zo groot ruimtetekort. In overleg met het College van Bestuur is een noodoplossing gevonden voor het acute ruimtetekort, maar dient een duurzame oplossing te worden uitgewerkt, die zo goed mogelijk aansluit op de acute. Prioriteiten daarbij zijn: het zo dicht mogelijk bij elkaar huisvesten van personeel in basiseenheden, het zoveel mogelijk bijeen houden van basiseenheden binnen afdelingen en afdelingen bij elkaar, en het realiseren van voldoende studentvoorzieningen en onderwijsruimtes in de omgeving van de personeelswerkplekken, om de informele ontmoetingsmogelijkheden tussen studenten en docenten te blijven faciliteren.
Last but not least: Enthousiasme De zeer diverse groepering van medewerkers en studenten biedt prachtige gelegenheden tot samenwerking en interactie. De rol van de studieverenigingen dient daarbij te worden gestimuleerd, en ook hun onderlinge samenwerking. Ook dient te worden nagestreefd dat er voor alle opleidingen een actieve alumnivereniging bestaat. Het samenwerken (tussen collega’s of tussen wetenschappers en ondersteuners) is gebaat bij het enthousiast laten meedelen in alle vormen van resultaten. Tijd en middelen moeten hiervoor voldoende worden vrijgemaakt. Niets mag het vieren van grotere en kleinere successen in de weg staan.
17-8-2010, Bestuur Faculteit GMW