Diplomalijn
Juridisch
Examen
Burgerlijk Procesrecht
Niveau
hbo
Versie
1.0
Geldig vanaf
01-01-2013
Vastgesteld op
28-08-2012
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Veronderstelde voorkennis
Wijzigingen ten opzichte van het oude examenprogramma: Procureur is vervallen in wetgeving Tussenvonnissen zijn vervallen (niet behandeld in wet) Geschillenbeslechting in plaats van arbitrage (toegevoegd mediation) Bij executierecht is beslagrecht toegevoegd
Examenprogramma Burgerlijk Procesrecht
1
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen 1
Competentie van de rechter 1.1 De kandidaat kan omschrijven wat de functie van het burgerlijk procesrecht is. 1.2 De kandidaat kan aangeven wat onder een burgerlijk proces wordt verstaan. 1.3 De kandidaat kan vaststellen wanneer een geschil tot het burgerlijk 1.4 1.5 1.6
2
X X X X X
X X
X
behoren. De kandidaat kan de bevoegdheden van de gerechten aangeven. De kandidaat kan de absolute en relatieve competentie van de gerechten toelichten.
X X
5.4 5.5 5.6
X
• rechter; • griffier; • gerechtssecretaris; • advocaat; • gerechtsdeurwaarder; • partijen. De kandidaat kan de nomenclatuur van partijen aangeven: • eiser en gedaagde/verweerder; • verzoeker/rekwestrant en gerekwestreerde; • opposant en geopposeerde; • appellant en geïntimeerde; • eiser en verweerder in cassatie; • rekwirant en gerekwireerde.
Rechtbankprocedure in eerste aanleg 5.1 De kandidaat kan de functie van de dagvaarding omschrijven. 5.2 De kandidaat kan de inhoud van de dagvaarding aangeven. 5.3 De kandidaat kan de gevolgen van een gebrek in de dagvaarding kunnen
X
X X X
verklaren. De kandidaat kan de belangrijkste verschillen tussen een dagvaardingsprocedure en een verzoekschriftprocedure omschrijven. De kandidaat kan het verloop van de verzoekschriftprocedure aangeven. De kandidaat kan het onderscheid tussen een contradictoir geding en een
Examenprogramma Burgerlijk Procesrecht
T
X
Personen betrokken bij het burgerlijk proces 4.1 De kandidaat kan de betrokken personen bij het burgerlijk proces herkennen:
4.2
5
B
aangeven. De kandidaat kan de volgende hoofdbeginselen toelichten: • openbaarheid van rechtspraak; • lijdelijkheid van de rechter en partijautonomie; • horen van beide partijen; • onderzoek in twee instanties; • toezicht op de rechtspraak in twee instanties; • verplichte procesvertegenwoordiging; • niet-kosteloze rechtspraak; • motiveringsbeginsel.
Organisatie van de rechterlijke macht 3.1 De kandidaat kan aangeven welke gerechten tot de rechterlijke macht 3.2 3.3
4
procesrecht behoort. De kandidaat kan het doel van het burgerlijk procesrecht toelichten. De kandidaat kan de regels met betrekking tot de inhoud van het burgerlijk proces aangeven. De kandidaat kan de voornaamste bronnen van burgerlijk procesrecht omschrijven.
K
Grondbeginselen van het burgerlijk procesrecht 2.1 De kandidaat kan het fundamentele kenmerk van het burgerlijk procesrecht 2.2
3
B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen
X X X
2
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen geding bij verstek aangeven. 5.7 De kandidaat kan het verloop van de contradictoire procedure toelichten: • dagvaarding/conclusie van eis; • conclusie van antwoord; • bevel comparitie van partijen; • conclusie van repliek; • conclusie van dupliek; • pleidooien; • vonnis. 5.8 De kandidaat kan aangeven wat de eis in reconventie inhoudt. 5.9 De kandidaat kan omschrijven in welke situaties een verstekvonnis wordt uitgesproken. 5.10 De kandidaat kan aangeven wat de volgende eindvonnissen inhouden: • declaratoir vonnis; • constitutief vonnis; • condemnatoir vonnis. 5.11 De kandidaat kan de volgende begrippen verklaren: • kracht van gewijsde; • gezag van gewijsde; • uitvoerbaar bij voorraad. 5.12 De kandidaat kan de procedure voor de kantonrechter toelichten. 5.13 De kandidaat kan de procedure in kort geding verklaren. 5.14 De kandidaat kan de verschillen tussen de procedure in kort geding en de normale procedure vaststellen. 6
Bewijsrecht 6.1 De kandidaat 6.2 De kandidaat 6.3 De kandidaat 6.4 De kandidaat 6.5 De kandidaat
6.6 6.7 6.8
6.9
7
kan omschrijven wat onder bewijsrecht wordt verstaan. kan de verdeling van de bewijslast verklaren. kan de omkering van de bewijslast toelichten. kan aangeven wat dwingende bewijsmiddelen zijn. kan de volgende bewijsmiddelen toelichten: • schriftelijk bewijs; • getuigenbewijs; • gerechtelijke erkentenis; • gerechtelijke plaatsopneming; • deskundigenonderzoek; • inlichtingencomparitie. De kandidaat kan het verschoningsrecht omschrijven. De kandidaat kan het verschil aangeven tussen gewone en buitengewone rechtsmiddelen. De kandidaat kan de gewone rechtsmiddelen verklaren: • verzet; • hoger beroep; • cassatie. De kandidaat kan de buitengewone rechtsmiddelen toelichten: • herroeping; • derdenverzet. De kandidaat kan de cassatiegronden aangeven.
6.10 Geschillenbeslechting 7.1 De kandidaat kan omschrijven wat onder arbitrage wordt verstaan. 7.2 De kandidaat kan de rechtsgronden voor arbitrage toelichten:
• •
K
B
X
X X X
X
X X X
X X X X X
X X X
X
X X X
arbitraal beding; akte van compromis.
Examenprogramma Burgerlijk Procesrecht
T
3
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen 7.3 De kandidaat kan de arbitrale procedure omschrijven. 7.4 De kandidaat kan de rechtsmiddelen tegen een arbitraal vonnis aangeven. 7.5 De kandidaat kan de bindend adviesprocedure omschrijven. 7.6 De kandidaat kan de gevolgen van bindend advies aangeven. 7.7 De kandidaat kan mediation omschrijven 8
K
8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8
Examenprogramma Burgerlijk Procesrecht
T X X X X X
Executierecht 8.1 De kandidaat kan verklaren wat onder executierecht wordt verstaan. 8.2 De kandidaat kan de volgende begrippen toelichten.
• dwangexecutie; • parate executie; • reële executie. De kandidaat kan aangeven wat een executoriale titel inhoudt. De kandidaat kan de directe executiemiddelen omschrijven. De kandidaat kan de indirecte executiemiddelen herkennen. De kandidaat kan het onderscheid tussen executoriaal beslag en conservatoir beslag kunnen aangeven. De kandidaat kan omschrijven welke conservatoire middelen kunnen worden toegepast. De kandidaat kan een onderverdeling aangeven van de conservatoire beslagen.
B
X X
X X X X X X
4
Diplomalijn
Juridisch
Examen
Burgerlijk Procesrecht
Versie
1.0
Geldig vanaf
01-01-2013
Vastgesteld op
28-08-2012
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Toetsvorm
Schriftelijk examen
Toetsduur
120 minuten
Toegestane hulpmiddelen
Niet-geannoteerde wetboeken: • het burgerlijk wetboek voor de onderdelen vermogensrecht en bijzondere overeenkomsten. • burgerlijk wetboek rechtsvordering Basiswoordenboek Nederlands zonder aantekeningen of markeringen Woordenboek Nederlands-vreemde taal/vreemde taal- Nederlands zonder aantekeningen of markeringen Rekenmachine
Toetsmatrijs K= Kennisvragen Eind term Toetsterm
B= Begripsvragen
T= Toepassingsvragen
Puntenverdeling in %
Aantal vragen
min
max
min
max
Vraagsoort
K
B
T
%
%
%
1 en 3
1.1 t/m 1.6 3.1 t/m 3.3
8
30
2
8
Casuïstiek
X
X
X
2 en 4
2.1 t/m 2.2 4.1 t/m 4.2
0
10
0
5
Casuïstiek
X
X
X
5
5.1 t/m 5.14
30
40
8
10
Casuïstiek
X
X
X
6 en 8
6.1 t/m 6.10 8.1 t/m 8.8
30
40
8
10
Casuïstiek
X
X
X
7
7.1 t/m 7.7
8
30
2
8
Casuïstiek
X
X
X
10*
10*
80*
totaal
100
25
* Met een marge van plus of min 5%.
Examenprogramma Burgerlijk Procesrecht
5