Evaluatie van de lectoraten van de Christelijke Hogeschool Ede
Externe onafhankelijke evaluatiecommissie Prof. dr. H. (Henk) Procee (voorzitter) Dr. G. (Gert) Noort (lid)
Dr. W.L. (Wim) Wardekker (lid)
Drs. D.J. (Dicky) Nieuwenhuis (lid)
Dr. S.S. (Sharda) Nandram (lid)
Dhr. J (Johan) van der Veer (lid)
Dr. B.T.J. (Erna) Hooghiemstra (lid)
Dhr. J. (Jan) Schinkelshoek (lid) Dr. E.J. (Evelyn) Finnema (lid)
Dr. G.J. (Gertjan) Schuiling (secretaris)
1
Schuiling & Thierry Graaf Aelbrechtlaan 2 1181 SW Amstelveen www.tslearning.nl
2
EVALUATIE ONDERZOEKSFUNCTIE Christelijke Hogeschool Ede November 2013
3
Voorwoord De CHE profileert zich als een middelgrote HBO-‐instelling op protestants-‐christelijke grondslag die bij uitstek deskundig is op de verbinding tussen vakmanschap en persoonlijke identiteit. Tegen deze achter-‐ grond heeft de CHE een zestal lectoraten in het leven geroepen om aan deze missie mede vorm te ge-‐ ven. Het college van bestuur heeft een externe onafhankelijke commissie de opdracht gegeven elk lectoraat goed in beeld te brengen, te evalueren volgens de normen van de BKO, en tevens aanbevelingen te doen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de lectoraten. Omdat dit de eerste keer is dat een visitatie van de lectoraten heeft plaatsgevonden is hiermee ook sprake van een zogenaamde “nulmeting”. Nadat de leden van de commissie alle relevante literatuur tot zich genomen hadden en op basis daarvan vragen hadden geformuleerd, heeft de voltallige commissie op 15 oktober 2013 gesprekken gevoerd met het college van bestuur, de academiedirecties, de lectoren en de ondersteunende staf over algeme-‐ ne lectoraatszaken. Op 13, 14 en 15 november 2013 is door een elke dag wisselend panel ingezoomd op de afzonderlijke lectoraten. Er is toen gesproken met de specifieke academiedirecties, lectoren, onder-‐ zoekers, docenten, (ex)studenten en personen van buiten de hogeschool die op de een of andere manier betrokken zijn bij een lectoraat. De gesprekken waren zeer open en constructief. De commissie is onder de indruk van de enorme hoeveelheid werk dat door de lectoraten wordt verzet. Er was een terugkerende verbazing over hoe het mogelijk is dat met zo weinig mensen zoveel gedaan wordt. In het lectoraatswerk komen drie elementen in wisselende verhouding steeds terug: onderzoek, onderwijs en werkveld. Per lectoraat kan de zwaarte van elementen verschillend zijn, maar elk element is wel aanwezig. Dit past ook bij de visie van de CHE, waarin het werkveld een steeds grotere rol krijgt als medeparticipant in onderzoek en waarin het onderwijs een steeds sterker onderzoekend karakter krijgt. Van deze visie is de commissie zeer onder de indruk. De commissie verheugt het ook dat de CHE beslo-‐ ten heeft de omvang van de lectoraten te verdubbelen. Gezien de duidelijke ambities is dit ook nodig. Een samenvattende beoordeling van de zes lectoraten kan alleen maar uiterst globaal zijn. De commissie beoordeelt alle lectoraten positief, waarbij de ene meer scoort op het ene aspect, een andere meer op een ander aspect. Voor meer precisie verwijs ik naar de afzonderlijke hoofdstukken in dit rapport. De commissie beoordeelt de ingeslagen weg van de CHE als zeer beloftevol. Tegen die achtergrond heeft zij een groot aantal aanbevelingen geformuleerd, waarvan zij hoopt dat deze een bijdrage zullen leveren aan de verdere groei en bloei van de lectoraten. Tot slot dankt de commissie iedereen die met zijn of haar inbreng een bijdrage heeft geleverd aan dit rapport. Prof. dr. Henk Procee, voorzitter externe commissie
5
6
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................................................... 5 Inhoudsopgave .............................................................................................................................................. 7 1. Commissie, opdracht en werkwijze ....................................................................................................... 9 1.1 De commissie .................................................................................................................................. 9 1.2 De opdracht .................................................................................................................................... 9 1.3 De werkwijze ................................................................................................................................. 10 2. Evaluatie onderzoeksbeleid van CHE ................................................................................................... 11 2.1 De hogeschool ............................................................................................................................... 11 2.2 Bevindingen en aanbevelingen ..................................................................................................... 15 3. Evaluatie van het lectoraat Theologie ..................................................................................................... 18 3.1 Het lectoraat ................................................................................................................................. 18 3.2 Beoordeling ................................................................................................................................... 19 3.3 Algemene bevindingen ................................................................................................................. 19 3.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek ................................................... 20 3.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs ......................................................... 20 3.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk ................................................. 23 3.7 Bevindingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport ............................................................ 24 4. Evaluatie van het lectoraat Educatie ....................................................................................................... 25 4.1 Het lectoraat ................................................................................................................................. 25 4.2 Beoordeling ................................................................................................................................... 26 4.3 Algemene bevindingen ................................................................................................................. 27 4.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek ................................................... 28 4.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs ......................................................... 29 4.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk ................................................. 31 4.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport .............................. 31 5. Evaluatie van het lectoraat Journalistiek en Communicatie ................................................................... 32 5.1 Het lectoraat ................................................................................................................................. 32 5.2 Beoordeling ................................................................................................................................... 32 5.3 Algemene bevindingen ................................................................................................................. 33 5.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek ................................................... 35 5.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs ......................................................... 36 5.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk ................................................. 37 5.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport .............................. 38 6. Evaluatie van het lectoraat Mens & Organisatie ..................................................................................... 39 6.1 Het lectoraat ................................................................................................................................. 39
7
6.2 Beoordeling ................................................................................................................................... 39 6.3 Algemene bevindingen ................................................................................................................. 40 6.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek ................................................... 42 6.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs ......................................................... 43 6.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk ................................................. 44 6.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport .............................. 45 7. Evaluatie van het lectoraat Gezondheidszorg ......................................................................................... 46 7.1 Het lectoraat ................................................................................................................................. 46 7.2 Beoordeling ................................................................................................................................... 47 7.3 Algemene bevindingen ................................................................................................................. 48 7.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek ................................................... 50 7.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs ......................................................... 51 7.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk ................................................. 52 7.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport .............................. 53 8. Evaluatie van het lectoraat Sociale Studies ............................................................................................. 54 8.1 Het lectoraat ................................................................................................................................. 54 8.2 Beoordeling ................................................................................................................................... 54 8.3 Algemene bevindingen ................................................................................................................. 56 8.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek ................................................... 58 8.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs ......................................................... 59 8.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk ................................................. 61 8.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport .............................. 62 Bijlage 1: Antecedenten EOC-‐leden ............................................................................................................ 63 Bijlage 2: Programma externe evaluatie ..................................................................................................... 64 Bijlage 3: Bestudeerde documenten ........................................................................................................... 71 Bijlage 4: Onafhankelijkheidsverklaringen .................................................................................................. 72
8
1. Commissie, opdracht en werkwijze In het kader van de kwaliteitszorg onderzoek organiseert de CHE elke zes jaar een externe evaluatie van de lectoraten. De eerste evaluatie heeft najaar 2013 plaatsgevonden onder voorzitterschap van Prof. dr. Henk Procee, emeritus hoogleraar Universiteit Twente. 1.1 De commissie De commissie bestond uit de volgende leden: Vaste kern • Prof. dr. H. (Henk) Procee, voorzitter • Dr. G.J. (Gertjan) Schuiling, secretaris Panel Theologie en Educatie • Dr. G. (Gert) Noort • Dr. W.L. (Wim) Wardekker
Panel Journalistiek & Communicatie en Mens & Organisatie • Drs. D.J. (Dicky) Nieuwenhuis • Dr. S.S. (Sharda) Nandram • Dhr. J. (Jan) Schinkelshoek Panel Sociale Studies en Gezondheidszorg • Dr. E.J. (Evelyn) Finnema • Dhr. J (Johan) van der Veer • Dr. B.T.J. (Erna) Hooghiemstra
Conform protocol en zoals te doen gebruikelijk is de EOC bijgestaan door een externe secretaris. Hij heeft in samenspraak met de voorzitter de rapportages en de correspondentie van de commissie ver-‐ zorgd. 1.2 De opdracht Het College van Bestuur heeft de externe onafhankelijke commissie (EOC) de opdracht gegeven elk lec-‐ toraat goed in beeld te brengen en tegelijk overzicht te bieden over de ontwikkelingsmogelijkheden van de lectoraten in het licht van het instellingsplan. Bij het evalueren van de lectoraten dienen de evaluatie-‐ vragen van de BKO te worden gebruikt. De vijf BKO-‐vragen zijn: 1. Is er voldoende relevante productiviteit, impact, waardering en erkenning op het gebied van: • Kennisontwikkeling binnen het onderzoekdomein; • Valorisatie naar (beschikbaar maken voor) beroepspraktijk en maatschappij; • De betekenis voor onderwijs en scholing? 2. Vindt een en ander plaats vanuit een relevante en uitdagende missie en een helder onderzoek-‐ profiel?
9
3. Worden de missie en het onderzoekprofiel geborgd door het portfolio en de wijze waarop de eenheid is georganiseerd? 4. Is de inzet van mensen en middelen daarbij toereikend in kwalitatief en kwantitatief opzicht? 5. Zijn de interne en externe samenwerkingsverbanden, netwerken en relaties daarbij voldoende relevant, intensief en duurzaam? De hogeschool heeft een ontwikkelingsgerichte evaluerende “nulmeting” van de zes lectoraten mogelijk gemaakt door de commissie de volgende bronnen ter beschikking te stellen: • Beleidsdocumenten hogeschool; • Zes zelfevaluatierapporten, één per lectoraat; • Gesprekken met betrokkenen per lectoraat; • Voorbeelden van kennisproducten per lectoraat: artikelen, boeken, afstudeerwerkstukken stu-‐ denten. 1.3 De werkwijze De externe onafhankelijke commissie (EOC) bestaat uit drie panels met dezelfde voorzitter en secretaris. De commissie heeft eerst in haar geheel de hogeschool bezocht om de ambitie van de hogeschool ten aanzien van onderzoek te leren kennen alsmede de set indicatoren die per BKO-‐vraag zijn gehanteerd bij de zelfevaluatie. Deze informatie vormde voor de commissie de basis voor het beoordelen van het on-‐ derzoekbeleid van de hogeschool en voor het vormen van een gedeeld referentiekader voor de evaluatie van de lectoraten. Vervolgens heeft de commissie zich opgedeeld in drie panels, waarbij twee verwante acade-‐ mies/lectoraten op één dag door hetzelfde panel zijn gevisiteerd. Elk panel bevat twee à drie experts op het domein van de verwante academies/lectoraten. De voorzitter en secretaris vormden de vaste kern van alle panels. De secretaris heeft op geleide van de bevindingen het conceptrapport geschreven en dit eerst toegestuurd aan de voorzitter en daarna aan de overige leden van de commissie. Na een check van de conceptversie door de directie van de academies, is het definitieve evaluatierapport door de voorzit-‐ ter vastgesteld en aangeboden aan het College van Bestuur van CHE.
10
2. Evaluatie onderzoeksbeleid van CHE 2.1 De hogeschool De commissie heeft vier beleidsdocumenten van CHE bestudeerd en een middag gesproken met CvB, academiedirecteuren en lectoren (zie bijlage 1). CHE profileert zich in het Strategisch Instellingsplan 2012-‐2016 als middelgrote kwaliteitsinstelling op protestants-‐christelijke grondslag die bij uitstek des-‐ kundig is op de verbinding tussen vakmanschap en persoonlijke identiteit. CHE ziet een behoefte aan professionals die vakmanschap met identiteit kunnen verbinden door een visie te hebben, een debat kunnen entameren, keuzes kunnen verantwoorden, op kaderniveau kunnen opereren in een levensbe-‐ schouwelijk pluriforme samenleving en kunnen reflecteren op waarnemingen over wat er gebeurt in de maatschappij. CHE wil hiertoe een leergemeenschap zijn met veelzijdige, inspirerende en leerzame ont-‐ moetingen tussen studenten, docenten, onderzoekers en (toekomstige) collega’s uit het beroepenveld. CHE wil docenten nauw verbonden houden met het werkveld. Het beroepenveld zelf wordt daarom ac-‐ tief en zelfs initiërend betrokken in het onderwijs. Er worden structurele samenwerkingsarrangementen nagestreefd met meerdere bedrijven en instellingen. De nauwere verbinding tussen beroepspraktijk, onderzoek en onderwijs heeft tot een actieve participatie in de regio geleid. In de regio Gelderse Vallei heeft CHE zich verbonden aan Food Valley, de Wageningen UR en de topsectoren Agrofood en Life Sci-‐ ences & Health. CHE is actief lid van VNO-‐NCW en het Edes Bedrijfs Contact. Voorts werkt men nauw samen met regionale VO-‐ en ROC-‐instellingen met het oog op goede doorstroming in de beroepskolom. Het besturingsmodel gaat uit van een bestuurlijke driehoek tussen CvB, academiedirecteuren en dienst-‐ directeuren waarbij academiedirecteuren op initiatief van het CvB de strategische richting bepalen en in de uitvoering gefaciliteerd worden door de dienstdirecteuren. De academiedirecteuren zijn aanspreek-‐ baar op het succes van de ondersteunende diensten. Lectoren worden gezien als het intellectuele geweten van CHE, dichtbij het primaire proces van onder-‐ wijs en onderzoek. Hun taak is vooral te ondersteunen op de relatie tussen beroepenveld en onderwijs. De bestuurlijke driehoek is hierin weer herkenbaar: werkveld is initiator, onderwijs actor en het onder-‐ zoek is ondersteuner. De nota ‘Onderzoek in verbinding’ is ontwikkeld door de lectorenraad en definieert drie hogeschoolthe-‐ ma’s voor onderzoek: 1. Normativiteit en professionaliteit; 2. Vitale en duurzame instituties; 3. Moderne samenleving en christelijke traditie. De nota ‘Vakmanschap en identiteit’ werkt dit uit in een onderzoeksplan voor de periode 2013-‐2017. Hierbij wordt een schillenmodel gepresenteerd met als kern het centrale onderzoeksprogramma gericht op vakmanschap en identiteit met zijn drie thema’s, vervolgens een schil van academie-‐specifiek onder-‐ zoek dat direct verband houdt met het thema van het centrale onderzoeksprogramma en waarin wordt samen gewerkt met het werkveld en ten derde een schil van academie-‐specifiek onderzoek dat zich richt
11
op wensen en verwachtingen uit het werkveld zonder sterke verbinding met het thema vakmanschap en identiteit. De gewenste verhouding in tijdsinvestering in de drie schillen is ongeveer 20-‐60-‐20. In de gesprekken tijdens de kennismaking tussen CHE en EOC hebben academiedirecteuren en lectoren de volgende informatie verstrekt. De afgelopen jaren is hard gewerkt aan het inbedden van onderzoek in werkveld en onderwijs door de lectoraten te positioneren in de academies. Dat gaf winst, vooral naar het onderwijs, maar bleef te klein-‐ schalig. Daarom is in 2012 een omslag gemaakt door de lectoraten duidelijker te verbinden aan het CHE-‐ gezicht. De ontwikkelingsopgave die de academiedirecteuren zich thans stellen is een tweevoudige route vorm te geven: een lectoraat is én academie-‐specifiek én draagt bij aan het CHE-‐gezicht. Bovendien wil-‐ len zij het tempo versnellen waarin reflectie op de beroepspraktijk in alle poriën van CHE voelbaar is en de bron vormt voor kennisontwikkeling. Het beroepenveld heeft behoefte aan methodieken die gebaseerd zijn op onderzoek. De hogeschool moet leren het werkveld ook om middelen te vragen om dit onderzoek te kunnen doen. Dit onderne-‐ merschap vraagt een groeiproces. Mochten de middelen echter niet uit het werkveld komen, dan zal de hogeschool uit eigen middelen de verdubbeling van de lectoraten financieren. De directeuren geven aan dat de hogeschool nog midden in het debat zit wat ‘hbo-‐onderzoek’ is. Men ziet twee kernpunten. Ten eerste het ontwikkelen van de beroepspraktijk. Rond de afstudeeronder-‐ zoeken van de 4e-‐jaars beleggen enkele academies nu workshops met het werkveld om gezamenlijk te reflecteren op de afstudeerwerkstukken. Op deze wijze leren de opdrachtgevers van het onderzoek en ook van elkaar. De praktijk is hier grotendeels initiërend, zij dragen immers de thema’s voor de afstu-‐ deeronderzoeken aan. Ten tweede maken de lectoraten de verbinding naar de wetenschap, naar het onderzoek en de theorievorming. De meerwaarde van de lectoraten is studenten te helpen op een on-‐ derzoekende en reflectieve manier hun beroep uit te oefenen. Er zijn concrete vormen ontwikkeld om de verschillende ritmes van onderwijs en onderzoek met elkaar te verenigen: satelliet-‐uren voor docenten die geen lid van een kenniskring zijn; team-‐teaching door kenniskringleden naar collega-‐docenten; en 3e-‐jaarsstudenten die in stages onderzoek doen naar de methodieken die gebruikt worden in het werkveld. De onderzoeksleerlijn verschilt per academie. Voorbeelden van onderzoek waarmee de CHE zich onderscheidt zijn in de ogen van de academiedirec-‐ teuren: • Het promotieonderzoek van Doornebal naar missional leadership en de consequenties daarvan voor theologisch onderwijs. Het is empirisch én heeft impact in de praktijk van het onderwijs; • CHE fungeert als objectieve derde in de transitie van overheidsbeleid naar gemeenten; • CHE kwam in beeld van de Food Valley door onderzoek te doen naar de omvang van Food-‐ gerichte bedrijvigheid in de regio; • CHE helpt eerst een basisschool het curriculum in orde te krijgen en vervolgens draagt deze ba-‐ sisschool bij aan het curriculum van CHE; • Zorginstellingen zoeken CHE op via het motto ‘goede zorg’: menselijke maat in plaats van ver-‐ technisering.
12
De prioriteit ligt voor CHE bij de regio en een beetje bij landelijk. Internationalisering is niet het eerste dat hoeft op te vallen aan CHE. De academiedirecteuren sturen op groei in kwaliteit, niet op het afvinken van een lijstje prestatie-‐ indicatoren. Een uniforme normering voor prestaties van lectoraten achten zij onmogelijk. Zo dient de hbo-‐theologie zich te verhouden tot de academische theologie omdat zij als opleiding relatief nieuw is en de academische theologie in kerken nog altijd het primaat heeft. Andere opleidingen zijn meer gevestigd in relatie tot hun werkveld. De lectoren geven aan dat zij als pioniers in de academies zijn begonnen. Twee jaar geleden onderkende men dat er te weinig centrale aansturing was en de lectoren onzichtbaar waren voor het centrale ma-‐ nagement team (CMT). Daarop zijn de lectoren meer als team gaan functioneren, eerst via een hoge-‐ school-‐brede lector en sinds kort via de lectorenraad met één van de academielectoren als voorzitter. De hogeschool-‐lector is per 1 februari 2013 met pensioen gegaan. Een beslissing over het voortzetten van deze positie is nog niet genomen. Lector Van der Stoep is voorzitter van de lectorenraad en wordt ondersteund vanuit de dienst Onderwijs. In zijn gesprek met de commissie tijdens de visitatie van zijn lectoraat Journalistiek en Communicatie geeft hij aan dat de lectorenraad samen conceptuele kaders ontwikkelt die relevant zijn voor alle lectora-‐ ten. Bijvoorbeeld: wat is een professional, als je die ziet als iemand die bepaalde waarden heeft geïnter-‐ naliseerd. Hoe verhoudt de persoonlijke inspiratie zich tot het vak? Persoonlijke inspiratie heb je nodig en geeft ook spanning door de distantie die professioneel handelen vereist. Deze praktijkvisie zal de lec-‐ torenraad verder uitwerken, ook in relatie tot contextgevoeligheid (dat de inspiratie nu andere woorden krijgt dan in het verleden). Het is nog onduidelijk of er een opvolger komt voor de hogeschoollector voor het thema vakmanschap en identiteit. De voorzitter van de lectorenraad geeft aan dat de lectoren zich binnen het wetenschappelijke discours van normatieve praktijken en normatieve professionaliteit bewe-‐ gen. Gezien de producten die de lectoraten opleveren hebben zij genoeg reden zich in dit veld zelfbe-‐ wuster naar buiten toe te positioneren. Zijn dubbelrol als lector en voorzitter vindt hij een pre en een eer, waarbij de verbrokkeling van tijd een handicap is. Volgens de voorzitter begint de lectorenraad een team te worden – al kwam dat op de eerste bijeenkomst met de visitatiecommissie niet zo tot uiting -‐ en draagt de emancipatie van de lectoren in relatie tot de academiedirecteuren. Het is nog dun, maar heeft wel potentie. Het bouwen aan een gezamenlijke visie op vakmanschap en identiteit geeft energie. De lectoren willen samen optrekken om aan elkaar steun te ontlenen en een eigen invulling te geven aan het onderzoeksbeleid van CHE. In de notitie ‘Vakmanschap en identiteit’ hebben de lectoren het drie-‐ schillenmodel ontwikkeld dat én dicht bij het hart van CHE ligt én waarmee de kracht van het decentrale benut kan blijven worden. Bovendien hebben de lectoren gezocht naar spanningen in de drie thema’s van het CHE-‐onderzoeksbeleid. Neem bijvoorbeeld de spanning tussen beroep en roeping, die breed speelt in het werkveld. Vanuit dergelijke spanningen kunnen goede onderzoekvragen geformuleerd wor-‐ den. Het CMT heeft met deze uitwerking ingestemd. De lectoren hebben een fasering gemaakt om steeds een jaar volop aan een van de drie CHE-‐thema’s te werken, zowel in de vorm van gedachtewisselingen in de lectorenraad als via academie-‐overstijgende projecten. Het eerste project is gestart, het is een samenwerking tussen het lectoraat Sociale Studies en
13
het lectoraat M&O. De uitdaging is nu onderzoeken te ontwikkelen die over meerdere jaren lopen en hierin beter te plannen. Lectoren zien graag dat de commissie meedenkt over drie vragen: 1. Sluiten de lectoren goed aan bij de centrale onderzoekagenda? 2. Is er voldoende samenhang tussen de onderzoekthema’s per lectoraat? 3. Komt het onderzoek van de lectoraten voldoende vruchtbaar terug in de curricula? De lectoren betrekken docenten bij het onderzoek allereerst door docenten te ondersteunen op het onderzoeklint in de bachelor-‐opleidingen. De uitwerking is per academie anders vanwege de uiteenlo-‐ pende situatie en positionering van elke academie. Bovendien heeft elke lector aansluiting met docenten op de eigen inhoudelijke expertise. De lectoren ontmoeten alle docenten maar willen niet bij al het on-‐ derwijs betrokken raken. In hun ogen is er nog een wereld te winnen. Er is een groep docenten die heel graag onderzoek wil doen, een groep is nieuwsgierig, en er is ook een groep die er niet veel van wil we-‐ ten. De lectoren vinden dat geen punt. Er is een professionaliseringsplan voor de kenniskring en voor de hele opleiding. De lectoren spelen ook een rol in de masteropleiding van docenten: bachelordocenten die een masteropleiding volgen doen hun afstudeeronderzoek in de context van het lectoraat. Ook leve-‐ ren lectoren bijdragen aan de opleiding van studenten in elkaars academie. Een docent kan deelnemen aan de kenniskring als hij of zij academisch niveau heeft en dus een master-‐ graad. Bovendien moeten de interesse en kennis van de docent passen bij het expertisethema. Het pro-‐ fessionaliseringsbudget van CHE wordt besteed aan mastertrajecten voor docenten. Promoveren is aca-‐ demiebeleid, het is de academie die middelen vrijmaakt voor promotietrajecten. Enkele academies vin-‐ den promoties van belang om een kennisfundament op te bouwen. Vooral als de universiteit in sommige domeinen geen wetenschappelijke opleiding en geen promotieplaatsen heeft. Bij Sociale Studies ziet het lectoraat het daarom als haar taak door middel van promoties zowel te werken aan fundamentele vra-‐ gen als aan toepassingsvragen. De promotietrajecten dienen bij Sociale Studies als onderlegger voor de overige onderzoeksprojecten en als opleiding tot senioronderzoeker die na promotie een domein kan beheren. Het lectoraat M&O hecht minder belang aan promoties. Wel delen de lectoren het belang van het vormen van een pool gepromoveerden waaruit lectoren gerekruteerd kunnen worden. Veel acade-‐ mici lukt het namelijk niet te aarden in de hbo-‐context. Van de NWO-‐promotiebeurs voor leraren maakt CHE met genoegen gebruik. CHE beoogt zoals gezegd een verdubbeling van de onderzoekcapaciteit. Uitbreiding van capaciteit kan tot stand komen doordat lectoren de markt opgaan of van CHE budget krijgen voor centrale samenwer-‐ king bij het ontwikkelen van methodieken om samen verder te komen in de eerste en tweede schil. De wijze waarop extra capaciteit benut kan worden is nog open. De eerste gedachten gaan niet uit naar meer lectoraten, maar naar de aanstelling van associate lectoren en senior-‐ en junioronderzoekers. Nu bedient een lector bijvoorbeeld twee vakgebieden, zoals journalistiek & communicatie. De associate lector zou een van beide voor zijn rekening kunnen nemen. Het kwaliteitskader stelt voor de lectoren de norm: zij willen bijdragen aan de hele driehoek van be-‐ roepspraktijk, onderwijs en onderzoek. Het gewicht van de hoekpunten kan per lectoraat verschillen. Deze verschillen komen nu aan het licht waardoor keuzes gemaakt kunnen worden. Lectoren vinden het
14
allen een teken van succes als hun onderzoek terug te vinden is in het curriculum, vooral in de verdie-‐ pingsminoren. De lectoren zoeken naar werkveldpartners om in deze minoren mee samen te werken. Onderzoeksprojecten komen tot stand doordat de lectoren naar het werkveld toegaan of het werkveld komt naar de lectoren toe. In beide gevallen probeert men samen tot een goede onderzoeksvraag te komen. De aanstelling van de lectoren varieert tussen 0,5 en 0,7 fte. 2.2 Bevindingen en aanbevelingen Opmerkelijk was de constructieve sfeer, het meer dan welkome onthaal, en het vertrouwen dat in de commissie is gesteld. De commissie had twee taken. Ten eerste de beoordeling van de kwaliteit van de lectoraten en ten tweede het geven, indien mogelijk, van adviezen. Bij de eerste bijeenkomst leek de instelling uitsluitend uit te gaan van de adviserende rol van de commissie, hetgeen enige verwarring over de taakopvatting van de voorzitter tot gevolg had. Bij de volgende bijeenkomsten was die verwarring afwezig. De CHE heeft de oproep om het hbo meer onderzoekend te maken buitengewoon ter harte genomen. Niet alleen de inbedding van de lectoraten in de academies wijst daarop, ook de beoogde uitbreiding, en nog sterker de herdefiniëring van het onderwijs. Termen als reflectieve academie, lerende organisatie, trialogisch leren, wijzen daar dan ook op. (Deze termen leerde de commissie overigens pas kennen tij-‐ dens de visitaties van de academies; in de beleidsdocumenten van CHE komen ze niet voor of zijn ze de commissie niet opgevallen.) De lectoraten hebben, gewoon doordat ze bestaan, op die ontwikkeling een positieve invloed uitgeoe-‐ fend, en het is te verwachten dat ze dat zullen blijven doen. Gezien de omvang van de CHE zullen, hoezeer er ook uitbreiding nodig is, de lectoraten relatief klein blijven. Dat vergt een speciale rol voor en invulling van de taken van de lectoraten. Bevindingen in relatie tot onderwijs • Er is binnen de CHE een transitie gaande in de richting van onderzoekend leren en trialogisch le-‐ ren. Het tweede is nog ingrijpender dan het eerste. • Onderzoekend leren mag niet gelijk gesteld worden aan leren onderzoeken (al kunnen elemen-‐ ten van dit laatste wel een bijdrage leveren aan het eerste). • Bij onderzoekend leren gaat het niet om vanzelfsprekende kennisoverdracht, maar om de ont-‐ wikkeling van de student tot iemand die zelf verantwoordelijkheid neemt voor de ingezette ken-‐ nis en voor de kwaliteit van het leren. • Bij lerend onderzoeken zijn eerste aanzetten gemaakt met het Tien-‐stappenplan (academie Mens & Organisatie) en het model van Osmer (academie Theologie), waarbij de functie vooral is onderzoeksrapporten te kunnen plaatsen en beoordelen. Daarnaast is het nuttig onderzoek ten behoeve van interventies als onderzoek te zien. Hierbij valt onder meer te denken aan de regula-‐ tieve cyclus van Van Strien (inclusief de reflectie op de normatieve elementen in een verbeter-‐ plan). Waar tegen gewaakt moet worden is de kwantitatieve aanpak (met in het verlengde het werken met gesloten vragenlijsten) als het keurmerk voor onderzoek te nemen.
15
•
Trialogisch leren is een veel fundamentelere verandering dan onderzoekend leren. Daarbij wordt het werkveld op z’n minst als gelijke partner en op z’n sterkst als leermeester gezien (waarbij onderzoek door de studenten bestaat uit het expliciteren en preciseren van al bestaande, vaak impliciete kennis in het werkveld). In dit kader zijn de experimenten die bij de academie Educatie gedaan zijn met pedagogische proefpraktijken (PPP) en praktijkwetenschappelijke reflectie (PWR) behulpzaam voor ook andere academies. Ze zijn zelfs behulpzaam voor het ontwikkelen van leergemeenschappen binnen de academies.
Bevindingen in relatie tot de lectoraten • Lectoraten kunnen aan bovengenoemde onderwijsvisie uitstekende bijdragen leveren, door ideeën te ontwikkelen, voorbeelden uit te werken, door docenten en studenten te begeleiden. • Bij die invulling per lectoraat gaf de academie Mens & Organisatie een buitengewoon inspire-‐ rend voorbeeld met de koppeling van de onderzoeksthema’s van het lectoraat met thema’s per opleiding. In vakthemagroepen -‐ communities of practice -‐ werken werknemers van organisaties uit het werkveld samen met groepjes studenten aan praktijkvragen, gefaciliteerd door vakdocen-‐ ten en ondersteund door de kenniskring van het lectoraat Daardoor wordt een organische kop-‐ peling verkregen zowel met het onderwijs als het werkveld. • De kenniskringen zijn uiterst gevarieerd en veelal historisch gegroeid. Uitgaande van het vorige punt (verhoging kwaliteit uitstroomprofielen) kan er wellicht systematischer een beroep gedaan worden op afstudeerdocenten. • Een promotietraject kan bijdragen aan verhoging van het niveau en uitbreiding van de kennis. Waar dat nuttig en nodig lijkt is zo’n traject goed te legitimeren, maar het is geen ‘must’. • Het onderzoeklint is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de opleidingen. De lectora-‐ ten kunnen hierbij stimulerend en informerend optreden, maar kunnen niet de verantwoorde-‐ lijkheid ervoor dragen. • De relatie met het werkveld is essentieel voor de lectoraten, waarbij de essentie per lectoraat en per lectoraatsproject kan verschillen (werkveld als partner, als leermeester, als voorbeeld, als opdrachtgever). Bevindingen in relatie tot de inbedding van lectoraten • Het is opvallend hoezeer de steun van academiedirecteuren het floreren van lectoraten beïn-‐ vloedt. Daarvan hebben we verschillende positieve voorbeelden gezien. • Opmerkelijk is het grote aantal wisselingen van academiedirecteuren en van ad interims binnen de CHE. Dit is zorgelijk. Aanbevelingen 1. Beschrijf belangrijke termen als reflectieve academie, lerend onderzoeken, onderzoekend leren en trialogisch leren in een beleidsdocument van CHE. 2. Overweeg naast de academielectoraten het instellingslectoraat te continueren, met als taak de opbrengsten van de diverse lectoraten te verbinden en te verspreiden – en met als specifieke in-‐ houd de relatie tussen identiteit en vakmanschap (en in het verlengde daarvan ‘persoonlijke vorming’). We hebben nu verschillende aanzetten gezien die in relatieve isolatie zijn ontwikkeld. Het zou jammer zijn als die opbrengsten niet verder komen dan de afzonderlijke academies.
16
3. Overweeg als alternatief voor aanbeveling 2 in elk academielectoraat een hogeschoolthema te identificeren. Zo is er een academielectoraat met als kernthema de lerende regio. Dit thema is voor de hele hogeschool van belang, omdat CHE vooral regiogericht wil werken. Het kan een jaar op de agenda van de lectorenraad staan en onderzoek in andere academies voeden. Zo zijn bij alle lectoraten onderzoekthema’s te benoemen die een bredere betekenis hebben dan alleen voor het werkveld en de opleiding van de eigen academie. 4. Bied als CHE meer helderheid over prioritering: landelijk of regionaal. Indien CHE elke academie de ruimte biedt hier zelf een keuze in te maken, laat dan de keuze per academie duidelijk zijn. 5. Overweeg niet drie, maar één hogeschoolthema voor de lectoraten te benoemen. ‘Vakmanschap en identiteit’ is hiervoor zeer geschikt, passend bij het profiel van de CHE. Deze formule kan in-‐ gevuld worden met drie dimensies (micro, meso en macro) en uiteraard per academielectoraat specifiek worden ingevuld. Denk ook na over de doorwerking van het hogeschoolthema in de re-‐ gio. 6. Reserveer een geoormerkt bedrag voor de lectoraten in de academiebegrotingen. 7. Laat door lectoraten binnengehaalde gelden aan de lectoraten ten goede te komen (of aan het inverdienende lectoraat of via een lectoraatsfonds) en niet terugvloeien in de algemene acade-‐ miemiddelen. 8. Houd er rekening mee dat externe financiering voor de meeste lectoraten slechts in beperkte mate haalbaar is. 9. Doe systematischer een beroep op afstudeerdocenten en andere (externe) deskundigen om bij te dragen aan het onderzoek van het lectoraat.
17
3. Evaluatie van het lectoraat Theologie De academie Theologie bevat de opleidingen Godsdienst Pastoraal Werk (GPW) en Godsdienst Leraar (GL). De bachelor-‐opleiding GPW heeft 392 studenten, de bachelor-‐opleiding GL heeft 78 studenten en de GL master 18. Er zijn in de academie 42 docenten werkzaam, waaronder een hoog aantal gepromo-‐ veerden. De academie onderscheidt vijf rollen voor docenten: ondernemer, inspirator, coach, onderwijs-‐ ontwikkelaar en onderzoeker. Acht docenten zijn geïdentificeerd als onderzoeker. De lector ondersteunt de onderzoeksgroep en heeft daarin de rol van aanjager. 3.1 Het lectoraat Sinds 2010 kent de academie een eigen (tweede) lectoraat. Terwijl men in het eerste lectoraat (in het ZEG-‐verband) ontdekte wat de betekenis is van praktijkgericht onderzoek, maar ook het risico van op-‐ sluiten van de lector in een eigen wereldje, heeft men met het tweede lectoraat gewerkt aan de verbin-‐ ding van onderzoek en onderwijs en aan de professionalisering van docenten. Daarbij zijn de twee oplei-‐ dingen als uitgangspunt gekozen. Het is de taak van de examinatoren van de opleidingen om de verbin-‐ ding te maken met onderzoek, daarbij worden zij gecoacht door de zes onderzoekers, waaronder leden van de kenniskring. Het onderzoeklint loopt van het eerste tot en met het vierde jaar. In het eerste jaar wordt al bij het blok beroepsoriëntatie een begin gemaakt met het ontwikkelen van een onderzoekende houding door studenten vragend het werkveld in te laten gaan. Voor de komende jaren ziet de academie als uitdaging het onderzoek een belangrijke aanjager te laten zijn van een actievere verbinding van het onderwijs met de beroepspraktijk. Het lectoraat heeft twee onderzoekslijnen: 1. De betekenis en kwaliteit van spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording in de opleiding voor de beroepspraktijk van de hbo-‐theoloog (deze lijn staat in relatie tot GPW); 2. Burgerschapsvorming (deze lijn staat in relatie tot GL). De kenniskring bestaat uit zes mensen, waarvan vier een aanstelling bij het lectoraat hebben. De aanstel-‐ ling van de lector is 0,7 fte, de overige drie leden hebben een aanstelling van 0,2 fte. De drie kenniskring-‐ leden zijn specialist in een van de volgende gebieden: godsdienstig pastoraal werk, godsdienstleraar en sociologisch-‐methodologische deskundigheid. Ook beschikt het lectoraat over 0,6 fte voor onderzoek op projectbasis. Daarnaast zijn in de periode 2008-‐2012 twee docenten gepromoveerd bij de VU en zijn sinds 2012 twee nieuwe promotietrajecten gestart. De academie ziet drie bedreigingen voor onderzoek: de sterke diversiteit en het gebrek aan financiële middelen bij kerken en vrijwilligersorganisaties in het werkveld GPW; de fragmentatie van onderzoeks-‐ thema’s en vragen binnen de werkvelden GPW en GL; het meervoudige en meerduidige verwachtingspa-‐ troon van de werkvelden GPW en GL.
18
De academie ziet vier kansen: onderzoek verder stimuleren als integraal onderdeel van het onderwijs (minoren); co-‐creatie op thema’s die onderwijs, onderzoek en werkveld integreren; meer inhoudelijke publiciteit; thematische concentratie binnen de veelheid van belangrijke thema’s. 3.2 Beoordeling De kennisontwikkeling van het lectoraat Theologie is van een goed niveau en heeft grote productiviteit. Er zijn relatief veel promoties waaronder één al met impact op de discussie over de kwaliteit van het onderwijs. De lector heeft duidelijk erkenning gevonden in het werkveld, er wordt naar hem gekeken en zijn inzichten worden gebruikt voor kwaliteitsverbetering van het werk en verheldering van de rol van de hbo-‐theoloog. Het lectoraat heeft ook duidelijk betekenis voor de docenten in het onderwijs en wel als intellectueel geweten waaraan docenten hun onderzoeksplan afmeten. Studenten kennen het lectoraat nauwelijks, maar dat is geen probleem daar gekozen is voor het model van teach the teacher. De tijdens de gesprekken mondeling verwoorde missie bevat een sterke formulering: de interpretative guide als christelijke presentie in de postmoderne samenleving. Gebruik deze naar buiten als profiel en als afbakening wat je wel en niet doet. Het past bij het hoofdthema vakmanschap en identiteit van CHE. En het maakt duidelijk dat systematische theologie hier niet past. Het onderzoekprofiel is niet geheel overtuigend. Het bevat vooral diverse methoden op kwalitatief-‐ narratief terrein, maar ook een enquête met gesloten vragen. Het zou consistenter zijn als de uitkomsten van de vragenlijst gebruikt worden als input voor een vervolggesprek met respondenten/participanten. Ook lijkt het alsof onderzoek wordt gedaan voor de doelgroep, niet met de doelgroep. Zo ontbreekt ac-‐ tieonderzoek bijvoorbeeld. Dat is juist bij de academie Educatie sterk. Te overwegen is te bezien wat de aanpak van Educatie ook voor Theologie aan mogelijkheden biedt. Het is een verstandige beperking dat de projectenportefeuille thans geordend is in nog slechts twee on-‐ derzoekslijnen. De focus is goed. De organisatie biedt het lectoraat ruimte om te opereren in een sterke band met onderwijs en met een stevige verankering in de academie met steun van het management. Het lectoraat zet hooggekwalificeerde mensen in die toereikend zijn voor het verkleinde programma en heeft daarmee adequaat gereageerd op de bezuinigingen. In het licht van de nieuwe doelstelling om studentonderzoeken conceptueel te bundelen is meer menskracht nodig. De samenwerkingsverbanden in de academie zijn uitstekend. Over samenwerking met andere lectoraten in CHE heeft de commissie niets gehoord. Extern vindt duidelijk samenwerking plaats in het ZEG-‐ verband. Bij de opleiding tot GPW is sprake van een diffuus veld, bij de lerarenopleiding is het veld veel duidelijker. Onduidelijk is of er contact is met het brancheoverleg, daar liggen mogelijkheden. 3.3 Algemene bevindingen Het lectoraat is voor de academie de belangrijkste ondersteuner op het gebied van onderzoek en verdie-‐ ping van het academiethema. Het lectoraat profileert in samenspraak met het werkveld het eigene van de hbo-‐theoloog ten opzichte van de academische theoloog en draagt bij aan spirituele leiderschaps-‐ vorming van de studenten. Het lectoraat articuleert in het onderzoek de ziel van de geestelijk werker.
19
Er heeft een bezuiniging op het lectoraat plaatsgevonden waarbij drie kenniskringleden zijn verdwenen. Het lectoraat heeft hierop het aantal onderzoekslijnen teruggebracht van zeven naar twee. De lector heeft nu als opdracht de capaciteit te verdubbelen vanuit de markt, maar dat de kans is groot dat dit niet zal lukken vanwege de afnemende financiële middelen van de kerken. Verdubbelen door middel van externe financiering is dus geen reële doelstelling, ook omdat de leden van het lectoraat geen fondswer-‐ vers zijn. Aanbevelingen: 1. Ga zo door. 2. Wees preciezer in de schriftelijke weergave van de missie, omwille van focus en een pregnante verwoording van de essentie. 3. Reflecteer met docenten (en eventueel studenten) op de spanning tussen onderzoekend leren en lerend onderzoeken. Het eerste is een ander didactisch concept dat ook veel van docenten vraagt. 4. Meer menskracht is nodig om studentonderzoeken conceptueel te bundelen. Het is verantwoord dit uit interne middelen te financieren omdat conceptuele bundeling direct de afstudeeronder-‐ zoeken van volgende jaren ten goede zal komen (alsook een hoger niveau van interactie tussen studenten en werkveld in het tweede en derde jaar mogelijk maakt). 3.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek Het lectoraat heeft een groot aantal publicaties, ook op academisch niveau, waarvan vooral die over geestelijk leiderschap veel publiciteit genereerden. Daarbij komt de keuze voor multidisciplinaire theolo-‐ giebeoefening goed tot uiting. De lector doet kwalitatief onderzoek vanuit een grounded theory benade-‐ ring. Hij werkt nu met 36 alumni aan onderzoek naar hun spiritualiteit en vooral naar de vraag hoe zij deze tijdens hun opleiding hebben ontwikkeld. Biografisch materiaal, interviews en datatriangulatie laten nieuwe profielen van geestelijk leiderschap zien. Aanbevelingen 5. Ga zo door, maar wel met de focus op vakmanschap en identiteit. 6. Maak het concept van de reflective guide prominenter in de communicatie. 3.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs De lector en de kenniskring geven aan dat zij het als een taak van het lectoraat zien de ontwikkeling van onderzoekend leren en lerend onderzoeken te ondersteunen. Het lectoraat heeft veel gesprekken met docenten gevoerd over de vraag wat de aard is van de onderzoekscomponent in de opleiding en wat studenten leren aan onderzoekvaardigheden. Hierover is een notitie geschreven waarbij het praktisch-‐ theologische model van Osmer centraal staat. Als doelstelling voor beide opleidingen is gekozen voor het vormen van interpretative guides. Een interpretative guide vraagt eerst ‘wat is hier aan de hand’ en vraagt pas dan ‘hoe zou ik hier kunnen handelen’. De binnenkant van de professional is dan aan de orde: wat betekent het voor jou als professional om in de spanning te staan. Denk aan het spanningsveld tus-‐ sen de eigen overtuiging van de godsdienstleraar en de overtuigingen van zijn leerlingen die anders kun-‐ nen zijn. Het gaat om een vorm van theologiebeoefening die mensen helpt hun eigen zinsvragen te ver-‐
20
staan. Studenten komen deze problematiek in de klas tegen. Docenten verkennen met de studenten hun eigen religieuze oriëntatie om het mogelijk te maken dat studenten dat ook kunnen in de praktijk. Het gaat om het maken van een synthese tussen situatieonderzoek en bronnenonderzoek. Ook bij het onderdeel ‘tekstonderzoek’ is de onderzoekende werkvorm van belang. Studenten komen uit een wereld waarin de Bijbel Gods woord is. De opleiding legt hen serieus de vraag voor: ‘Is het wel Gods woord?’ De destabilisering die dan plaats kan vinden hoort bij deze studie, als het maar zorgvuldig en niet onbarm-‐ hartig gebeurt. Studenten willen een open en eerlijk debat en dat krijgen ze in de opleiding. Dit debat heeft de vorm van een trialoog tussen praktijkbeoefenaar, docent en onderzoeker. Deze trialoog is de leermeester, niet de praktijk alleen. De afgestudeerde werkt in een kerk met een missie en dient daarvan doordrongen te zijn, maar moet er ook handen en voeten aan kunnen geven. De gemeenten hechten waarde aan mensen die dat kunnen. Ging het vroeger om het afleggen van veel pastorale bezoekjes, nu zoekt de hbo-‐theoloog een weg om actueel present te zijn, om christelijk present te zijn in een postmoderne samenleving. De focus van het lectoraat is te doordenken wat het onderwijs kan bijdragen aan het ontwikkelen van een eigen vorm van presentie, in relatie tot een verdieping van de eigen spiritualiteit. Dat vraagt vakmanschap van de docen-‐ ten van de academie omdat je al in de academie te maken hebt met leerlingen met een grote diversiteit aan spirituele achtergronden. Bij het werkveld worden nu systematisch kennisvragen opgehaald voor de afstudeeronderzoeken. Daar-‐ bij onderzoeken we ook hoe het de student helpt in zijn spirituele ontwikkeling dat hij leert onder-‐ zoeken. Het antwoord op deze vraag is dat je in onverwachte situaties moet kunnen analyseren om te weten wat er aan de hand is en leiding te geven om de weg te vinden in die situatie. Studenten schrijven bijvoorbeeld een adviesrapport tijdens het begeleiden van een veranderingsproces in een kerk. De lector beschouwt het integraal vormgeven aan de verbinding van onderwijs en onderzoek als het mooiste resultaat dat tot nu toe is geboekt. Het lectoraat wil steeds meer ondersteunend zijn voor het onderzoek dat docenten en studenten doen en langs die weg dragende thema’s formuleren. Docenten en teamleiders vinden het lectoraat stimulerend en verrijkend voor academie. Het lectoraat is de plek waar onderzoek geborgd is. In een tweedejaars vak als bijvoorbeeld gemeenteopbouw zat altijd al onderzoek, sinds het lectoraat is de extra eis dat studenten met een bepaalde vorm van onderzoek aan de slag moeten in het kader van de onderzoekslijn. Bovendien weet de docent nu wat studenten in het eerste jaar op dat gebied hebben gehad. De onderwijscoördinator is verantwoordelijk voor het in-‐ bedden van onderzoek in de onderwijseenheden, dat docenten onderzoek tot onderdeel van hun lessen maken. Studenten komen normatief binnen, met antwoorden, en hebben snel een oordeel. Wat zij nu leren is vragen te stellen. Onder studenten groeit waardering dat onderzoek deel uitmaakt van de oplei-‐ ding, dat de opleiding meer is dan alleen een how-‐to-‐do benadering. Studenten leren niet meteen te oordelen en onderscheid te maken tussen observeren en interpreteren. Alumni geven aan dat zij onder-‐ zoekend leren hebben gemist. Studenten doen in de plaatselijke kerken in jaar 2 en jaar 4 onderzoek. De kerken waarderen dit als verdiepend. ‘Ons type student is voor het werkveld een aanvulling, we zijn zo ook het werkveld aan het ontwikkelen. Het is niet eigen aan het werkveld zich vragend op te stellen, we
21
helpen hen vragen te articuleren. Je hebt ruimte en tijd nodig om dat gesprek aan te gaan en vertrouwen te laten ontstaan. We nemen de kerken mee in een agogisch proces.’ De vragende opstelling ook naar teksten leidt tot mooie producten van studenten. In de minor maken zij een visiestuk waarin zij hun eigen vragen expliciteren en wat deze betekenen voor de vragen die uit de samenleving komen. Overigens ontstaan bij studenten al binnen een week tijdens het introductiekamp onderzoeksvragen als ‘waarom ben jij volwassen gedoopt en ik niet’. Dan laten docenten hen teksten lezen met als oogmerk te snappen waarom ik geloof wat ik geloof. Het is niet de bedoeling dat studenten dan van hun geloof afvallen. Soms gebeurt dat wel, of ontstaat er een andere verwoording. Aan het eind bij het diploma zijn er gevormde mensen die niet meer op voorhand op alles een antwoord hebben, maar die vragen durven toelaten. De wensen van docenten zijn: • Nu de tijd nemen voor implementatie van het goed geformuleerd onderzoeksbeleid. • Afstudeeronderwerpen zijn nu losse flodders, dit omvormen tot onderzoek waar studenten in volgende jaren op voortbouwen. • Studenten gebruiken het lectoraatonderzoek naar het werkveld toe. • Het lectoraat is helpend bij kenniscirculatie. Net afgestudeerde studenten geven aan dat zij geleerd hebben zelf onderzoek te doen en dat nu ook te gebruiken in het werkveld. Zij weten nu wat het is literatuuronderzoek te doen en de ervaring van men-‐ sen om je heen te gebruiken. Studenten GPW geven aan niet veel met het lectoraat te maken te hebben gehad, wel met onderzoek, vanaf jaar 2, via het gemeenteopbouwproject. Een andere student heeft kerkverlatingsonderzoek gedaan bij mensen die zich hadden laten uitschrijven uit het kerkelijk register. Hij heeft 600 respondenten geënquêteerd en enkelen telefonisch geïnterviewd met behulp van feitelijke en interpretatieve vragen. Tijdens dit onderzoek is intensief samengewerkt met een lid van de kennis-‐ kring. Een student GL pleit ervoor ook aandacht te besteden aan onderzoek doen als voorbereiding op het geven van een les. ‘We krijgen een onderzoekende houding aangemeten: vragen stellen, ons oordeel uitstellen, laagje dieper graven. Dat is gericht op het geven van de les, om onderzoek te doen heb je ech-‐ ter echt meer methodiek nodig.’ De studenten vinden onderzoek dat zij gedaan hebben bij het lectoraat inspirerend. Zij ontdekken dan dat het erg lastig is om onderzoek te doen, en hadden er graag meer over willen leren. Studenten geven de volgende adviezen aan het lectoraat: • Word wat bekender. • Maak relatie met werkveld explicieter • Behandel model Osmer ook in jaar 1 en 2. Aanbevelingen 7. Geef tijd en aandacht aan het implementeren van de goed doordachte visie op de onderzoeken-‐ de houding in het onderwijs.
22
8. Bed afstudeeronderzoek in het onderzoeksbeleid in, maar zorg wel dat er voor studenten wat te kiezen blijft aan onderwerp, probleemstelling en werkwijze. Zelf beslissingen nemen inzake on-‐ derzoek is een wezenlijke competentie voor de hbo-‐professional. 3.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk Het doel is de verbinding tussen onderwijs en beroepspraktijk beter vorm te geven. Bij elk afstudeerpro-‐ ject is er een opdrachtgever voor onderzoek. Dat geeft een zekere hijgerigheid alsof het lectoraat alle vraagjes van het werkveld moet beantwoorden. Daarom wordt er nu gewerkt aan een kennisagenda waarmee de diepere vragen – de zogenaamde trage vragen – eruit gefilterd kunnen worden voor onder-‐ zoek door de lector. Studenten kunnen met hun docenten de kleinere vragen van het werkveld blijven beantwoorden. Doel van de kennisagenda is het verankeren van alle experimenten met het werkveld in het basiscurriculum. Het hele team docenten gaat mee in de beweging om het werkveld nog intensiever te betrekken bij het ontwerp, de uitvoering en de toetsing van verschillende modules. Het idee is de praktijk te benutten als vindplaats van theologie. Zo krijgt de minor van het lectoraat gestalte in de be-‐ roepspraktijk. Dat kan omdat de helft van de studenten volwassen is en al in de praktijk werkt. De oplei-‐ ding werkt dus met een duaal concept, waarbij de beroepspraktijk de leercontext vormt en studenten daarnaast quality time op school doorbrengen. Het is niet eenvoudig om de verbinding tussen trialogisch werken en onderzoekend leren in te kaderen omdat het werkveld gekenmerkt wordt door een versnippering van vragen. Ook is er een spanning tus-‐ sen sturen en volgen. Zo is er een onderzoeksopdracht naar revitalisering van een kerk, met een kleine vergoeding en de mogelijkheid voor studenten tijdelijk in de pastorie te wonen. Wat het lectoraat te bieden heeft matcht echter niet makkelijk met de vraag van deze kerk. Er zijn mooie gesprekken en er is de bereidheid samen onderzoek te doen. Maar de kerk verwacht een panacee voor het leeglopen terwijl de optie van samenwerken met andere kerkelijke gemeenten niet bespreekbaar is. Er is een duidelijke link tussen de vraag naar revitaliseren en het lectoraatsthema van geestelijk leiderschap, maar op dit moment is deze kerk geen opbeurende context voor studenten om stage te lopen. Het thema van het lectoraat -‐ de vraag ‘wat drijft de hbo-‐theoloog in een seculiere context’ – is hier dus lastig onderzoek-‐ baar te maken voor studenten. In het gesprek met de stakeholders blijkt helaas een belangrijke stakeholder verhinderd te zijn: de Pro-‐ testantse Kerk in Nederland. Dit is een groot gemis omdat de PKN de grootste werkgever van hbo-‐ opgeleide theologen is. De Christelijke Scholen Gemeenschap Calvijn (CSG) is tevreden over studenten die zij mogen begeleiden. Wel ervaren zij een spanningsveld tussen de behoeften van de school aan resultaten en de onderzoekei-‐ sen die CHE stelt. Actief zoeken beide naar wegen om tot afstemming te komen van enerzijds het tempo van trage vragen en anderzijds de wens naar snelle resultaten. CSG ziet graag iemand uit werkveld toe-‐ gevoegd aan de kenniskring om zo vanaf het begin de zaak op één lijn te brengen. CSG is bereid dat zelf te financieren in de vorm van een medewerker uit eigen kring. Een andere financieringsmogelijkheid is de subsidieaanvrage die met meerdere scholen in voorbereiding is.
23
De hoogleraar systematische theologie (Apeldoorn) bepleit een meer volwassen opstelling van CHE door naast de praktische theologie ook de systematische theologie te behandelen. De docenten die dat kun-‐ nen heeft CHE volgens hem al, dat kan men uitbouwen tot een lectoraat Bijbelwetenschap. Dit lectoraat zou dan kunnen onderzoeken hoe de bijbel wordt gelezen op clubs en dat terugkoppelen naar de weten-‐ schap. De hoogleraar van de VU meldt dat de vorige lector van CHE nu aan de VU werkt. Zij hebben twee leden van de kenniskring naar voltooiing van hun proefschrift geleid, waarvan een cum laude. Op het thema geestelijk leiderschap is winst te boeken door samen te werken, ook de VU heeft expertise op dat ter-‐ rein. Dat kan leiden tot verbinding tussen academische bezinning op wat leiderschap is en het CHE on-‐ derzoek naar wat praktische theologie is. Onderzoek doen voor groepen in de maatschappij wordt ook aan de universiteit belangrijker gevonden (‘valoriseren’). Aanbevelingen 9. Neem een medewerker van het werkveld op in de kenniskring. 10. Denk na over de wijze van onderzoek doen samen met het werkveld. Benut de ervaring van PPP als mogelijk model. 3.7 Bevindingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport geeft goed zicht op de strategie van de academie om het onderzoek op te bou-‐ wen vanuit het onderwijs rond vragen over de opleiding tot hbo-‐theoloog. Minder duidelijk is het rap-‐ port over het perspectief dat het lectoraat hierbij inbrengt. Dit is ruimschoots goed gemaakt in het ge-‐ sprek met de lector en zeker ook met de kenniskring. Het rapport presenteert de twee onderzoekslijnen in een opsomming van alles wat het lectoraat niet meer doet. Dit was verwarrend voor de commissie en is in de gesprekken verhelderd.
24
4. Evaluatie van het lectoraat Educatie De academie Educatie leidt op tot leraar basisonderwijs. De academie heeft 648 studenten en 58 docen-‐ ten. 4.1 Het lectoraat Het lectoraat heeft het begrip talentontwikkeling als uitgangspunt gekozen. Men onderzoekt of het mo-‐ gelijk is het deficit-‐denken te doorbreken en werkelijk ruimte te scheppen voor diversiteit. De academie gebruikt daarbij drie verschillende manieren van kennisontwikkeling: praktijkonderzoek, Praktijkweten-‐ schappelijke Reflectie (PWR) en Pedagogische Proefpraktijk (PPP). Met deze drie manieren beoogt het lectoraat een leergemeenschap tot stand brengen tussen leraren van een basisschool, docenten van CHE en de onderzoekers van het lectoraat. Er zijn goede praktijkvoorbeelden van PPP tot stand gebracht dankzij de (uitzonderlijke) nascholingskwaliteiten van sommige docenten van de academie Educatie. Daarmee is het PPP-‐model niet voor iedere CHE-‐docent geschikt. De kenniskring bestaat uit vier mensen: de lector is aangesteld voor 0,5 fte en de drie kenniskringleden elk voor 0,2 fte. Dit geldt tot 31 december 2013. Het zelfevaluatierapport geeft aan dat de lector eind 2013 stopt en laat in het midden welke de plannen de academie voor 2014 heeft. Er zijn twee onderzoekslijnen: 1. Omgaan met verschillende talenten van leerlingen; 2. Kennisontwikkeling samen met talentvolle leraren. In de eerste onderzoekslijn bevinden zich verschillende onderzoeksprojecten rond drie thema’s: hande-‐ lingsgericht werken, opbrengstgericht werken en talentontwikkeling bij autistische leerlingen. In de tweede onderzoekslijn wordt onderzocht of PPP een geschikt model is om samen met het werkveld een leergemeenschap te vormen. De slotanalyse in het zelfevaluatierapport stelt dat in de kenniskring een onderzoekcultuur tot stand is gekomen die aansluit bij de missie van de academie, maar dat de vragen rondom talentontwikkeling nog slechts voor een beperkt deel zijn beantwoord. De beperkte omvang van het lectoraat maakt dat men niet verder komt dan enkelvoudige antwoorden op een beperkt aantal vragen. Ook wordt erop gewezen dat de verwachting in het werkveld dat onderzoek direct leidt tot knowhow om praktijken te verbeteren op een misverstand berust. Gepleit wordt voor contacten met professionals in het werkveld die van bin-‐ nenuit onderzoek kunnen doen, mogelijk zelfs als externe kenniskring, mits goed opgeleid in onderzoek-‐ vaardigheden. Voorts stelt de slotanalyse nadrukkelijk dat het onderzoek niet alleen relevant moet zijn voor de eigen opleiding, maar voor de opleiding van de totale beroepsgroep. Als risico wordt genoemd dat trialogisch leren uitmondt in een gewoon nascholingstraject. Samen leren met het werkveld is mogelijk onder de conditie dat men erkent dat docenten van de academie en het werkveld andere vragen hebben, dat praktijkkennis een ander soort kennis is dan theoretische kennis en dat relaties niet gelijksoortig zijn. Gepleit wordt samen in een lerende organisatie op zoek te gaan naar een manier van samenwerken waarin docenten meer van elkaars kwaliteiten kunnen profiteren bij het hanteren van de lastigheden die veldonderzoek eigen zijn. Daarbij dient vooral geleerd te worden de spanning te hanteren tussen de
25
informele manier van kennisontwikkeling die de hogeschool nastreeft en de eis anderzijds dat onderzoek dient te voldoen aan wetenschappelijke standaarden. Zeker na Stapel dient men verantwoord om te gaan met deze standaarden. 4.2 Beoordeling Er is hard gewerkt aan kennisontwikkeling, er liggen ruim voldoende wetenschappelijke en professionele publicaties, en er is ook een methodiek tot stand gebracht in de vorm van PPP. Maar de kwantitatieve onderzoeksresultaten van PPP ontbreken nog. De commissie maakt zich zorgen over de verbreding van de opgedane kennis naar andere werkveldpartners en naar de opleiding. Nog niet duidelijk is hoe PPP vertaald kan worden naar de hele beroepspraktijk en naar de opleiding van de hogeschool zelf. Het lectoraat heeft een goede impact op de beroepspraktijk met veel waardering van de partners in het werkveld voor de ondersteuning door de lector. De lector heeft duidelijk erkenning gevonden in het werkveld, er wordt naar haar gekeken en haar inzichten worden gebruikt voor kwaliteitsverbetering van het werk. De betekenis voor onderwijs en scholing van de hogeschool kan groot zijn, er wordt goed advieswerk gedaan voor docenten. Het klassieke disseminatiemodel lijkt het lectoraat parten te spelen. Terwijl het lectoraat via de PPP mensen in de praktijk leert kennis te ontwikkelen, is men terug op de academie vooral bezorgd over generaliseerbare kennis. Waarom past men deze werkwijze niet ook in de academie toe? Ook de academie kan ontwikkeld worden als een praktische leergemeenschap. Mogelijk heeft een bepaald beeld van academische wetenschap (iets waarover valt te discussiëren) de lector gestoord hier een verbinding te maken. Opmerkelijk is ook dat in het begrip onderzoekende houding creativiteit te weinig naar voren komt. De op papier geformuleerde missie is goed, maar de beleefde missie lijkt anders. Het onderzoekprofiel mist een beschrijving in termen van doelstellingen per onderzoekslijn. Het begrip talentontwikkeling is te breed en niet onderscheidend, waardoor het verrichtte onderzoek niet heeft bijgedragen aan kritische doordenking van het concept van talentwikkeling. Zo ontbreekt in het zelfevaluatierapport een bezinning op fundamentele vragen, zoals: ‘Is het legitiem een talent te ontwikkelen ten koste van anderen?’ Het begrip talent lijkt eveneens niet krachtig genoeg om focus te bieden bij keuzes tussen de behoefte van het kind of de behoefte van het curriculum. De docenten zijn zich meer bewust van deze spanning dan het lectoraat. Voorts is talentontwikkeling individualistisch van aard. De vraag is dan hoe dat past dat bij een relationele benadering die we bijvoorbeeld bij de Academie Sociale Studies tegenkomen? Meer in het kader van het onderzoekprofiel van CHE vraagt de commissie zich niet alleen af hoe vanuit een mi-‐ cro-‐gerichte visie op talentontwikkeling te komen is bij het meso-‐ en macroniveau, maar ook waarom de talenten van de leerlingen centraal staan en niet die van de docenten (reflective practitioner)? De relatie tussen missie en projectenportefeuille is minder helder dan verwacht mag worden. Zo is niet verantwoord wat de relatie is tussen PPP en talentontwikkeling. En voor het onderzoek naar autisme geldt dat het past in de strategie van uitgaan van de vragen waar de praktijk mee komt, maar het is niet helder wat het lectoraat daar mee wil vanuit het concept van talentontwikkeling.
26
De missie wordt niet geborgd in de organisatie. In de toekomstvisie van de academiedirecteur vormt het lectoraat geen eigen unit meer. In het verleden is de open deur van het lectoraat onvoldoende gebleken om het lectoraat zichtbaar te maken. De opleiding zelf heeft, behalve dat er op docentenvergaderingen gedeeld wordt vanuit het lectoraat, geen organisatievormen of platformen ontwikkeld om docenten in contact met onderzoek te brengen, bijvoorbeeld door middel van journal clubs. Voor de inzet van mensen en middelen geldt dat de kwaliteit goed is, maar dat serieuze achteruitgang dreigt door het vertrek van de lector. Kwantitatief is de formatie onvoldoende voor het realiseren van de grote ambities. De leden van de kenniskring zijn niet gepromoveerd en er is geen promotiebeleid. Wat betreft de samenwerking intern is het de commissie onduidelijk hoe de samenwerking tussen lector en management is geweest te midden van de wisselingen in management. De samenwerking van de lector met de docenten is goed, de relatie van het lectoraat met het onderzoeklint is onduidelijk. De externe samenwerking loopt goed, maar lijkt incidenteel. 4.3 Algemene bevindingen De academie Educatie zit midden in de worsteling hoe met beperkte middelen onderzoek op te zetten dat waardevol is voor het basisonderwijs en voor de opleiding tot leraar basisonderwijs en dat tevens voldoet aan de eisen voor wetenschappelijk onderzoek. In de ogen van de academiedirecteur is de academie te complex geworden. Zij is daardoor moeilijk te doorgronden en onvoldoende een lerende gemeenschap op inhoudsniveau. Hij houdt vast aan het beleid dat de opleiding zowel relevant moet zijn voor basisscholen met een klimmersprofiel (voor kinderen in een achterstandspositie) als voor excellente basisscholen. Voor het klimmersprofiel wordt samenge-‐ werkt met een school in Rotterdam Zuid, voor het excellentieprofiel werkt de academie Educatie samen met Wageningen Universiteit om techniek een betere plaats te geven in het basisonderwijs. De nieuwe academiedirecteur trof bij zijn aantreden al snel een financieel tekort aan, naast een enthou-‐ siaste groep mensen bij het lectoraat, een werkveld dat tevreden is over het lectoraat, studenten die positief staan tegenover de onderzoekslijn en docenten die niet allemaal de relevantie van onderzoek inzien. Zijn worsteling betreft de vraag hoe relevant het lectoraat voor de opleiding is. Deze vraag zal beantwoord worden in het lectoraatsplan dat gemaakt zal worden zodra het opleidingsplan af is. De vacature voor het lectoraat zal dan begin 2014 worden geopend. Zelf neigt hij naar de opvatting dat praktijkwetenschappelijke reflectie belangrijker is dan praktijkgericht onderzoek, dat hogere ogen gooit in de academische wereld, al vindt hij academische publicaties als kwaliteitstoets wel belangrijk. Voor het profiel van de lector denkt hij niet aan een wetenschapper, wel aan iemand met krijt aan de handen, gepromoveerd en passend bij de vraagstukken met het werkveld. Organisatorisch wil hij de lector het liefst koppelen aan de vakgroepen en als zelfstandige unit opheffen. Hij realiseert zich dat dit op gespan-‐ nen voet staat met de rust die onderzoek nodig heeft. Maar als voordeel ziet hij dat studenten, docenten en werkveld dan primair opleidingsgroepen zien waartussen een senior zit die lector heet. De lector stelt dat de academie en CHE moet nadenken over de vraag of ze één primair proces heeft of twee, alleen opleiden tot een beroep of ook onderzoek doen dat voldoet aan wetenschappelijke criteria. De lector ziet lerend onderzoeken als een vorm van kennisontwikkeling en onderzoekend leren als een
27
vorm van competentieontwikkeling. Via onderzoekend leren kom je niet tot publicaties. Onderzoekend leren past bij het concept van de reflective practitioner dat bon ton is in lerarenopleidingen. De lector brengt naar voren dat zij graag les had gegeven om de tacit knowledge van de student te leren kennen. Maar dat werd niet toegestaan omdat dit te duur is. In haar visie scharnieren lerend onderzoeken en onderzoekend leren met elkaar als studenten leren onderzoek te doen, leren observeren, interviewen, meten. Dat moeten ze kunnen als leraar. Het kenniskring-‐lid Kaldeway had een onderzoekslijn uitgezet inclusief actieonderzoek en handelingsonderzoek. In de organisatie van de academie is het echter diffuus wie waar over gaat. Verder wijst de lector op tegenstrijdigheden in de praktijk van CHE. Samen leren met het werkveld is het credo van het Instellingsplan, maar het onderzoeksplan is zonder overleg met het werkveld gemaakt. Bij de drie grote thema’s is de rol van het beroepenveld onduidelijk. Een andere tegenstrijdigheid is dat het Centraal Management Team van CHE (CMT) buiten de lector Educatie om besloten heeft niet mee te doen met het initiatief voor een Center of Excellence, terwijl zij graag aan dat grotere verband had deel-‐ genomen. Het lectoraat is te klein om het alleen te doen Aanbevelingen 1. Handhaaf het lectoraat als een zelfstandige unit. Spreiden van het lectoraat over de opleidings-‐ groepen heeft het grote risico dat het onderzoek op middellange termijn zal verdwijnen omdat de opleiding alle aandacht vraagt. 2. Vorm een externe adviesraad voor het lectoraat met mensen uit werkveld, uit wetenschap en eventueel uit ook de opleiding. 4.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek Voor de lector is het sterke punt dat het lectoraat echt onderzoek heeft gedaan en docenten een nieuwe manier van denken heeft aangeleerd met een onderzoekmatige manier van kijken en data verzamelen in relatie tot de vragen die men stelt. De lector heeft gezien hoe mensen hierin zijn gegroeid. Maar het is een klein groepje, dat is de zwakte. Een ander sterk punt is de aanhaking bij de beroepsverenigingen en wetenschappelijke verenigingen: je deuren open zetten en jezelf onderwerpen aan de kritiek die andere mensen op je werk hebben. Een zwak punt vindt de lector dan weer dat zij er niet in is geslaagd een al-‐ ternatief te ontwerpen voor wetenschappelijk onderzoek. Het onderwijsonderzoek van de universiteit sluit niet aan bij de praktijk. Dat onderzoek levert kennis op die niet handelingsgericht is. De pedagogisch proefpraktijk leidt tot leren op de werkvloer en tot echt antwoord geven op vragen in de praktijk. Het is echter heel moeilijk, maar wel mogelijk op basis daarvan uitspraken te doen die voor het hele werkveld en voor het beroep geldig zijn. Echter dan moet je je daarop kunnen concentreren door data te verzame-‐ len en te analyseren. Daar ben je snel een jaar zoet mee, en dan trek je je een jaar terug in een kamertje. De lector zou meer begrip in deze academie willen hebben dat onderzoek doen ander werk is dan oplei-‐ den. De kern is dat je kunt laten zien waarop je je conclusies baseert. Dat je niet alles voor waar aan-‐ neemt wat gedrukt staat. Het trialogisch leren heeft een natuurlijke plek in de opleiding. De hbo-‐student moet leren onderzoek te doen: onderzoek in de eigen praktijk, handelingsonderzoek, analytische vaar-‐ digheden toepassen in de eigen praktijk. We leiden de student niet op tot onderzoeker, dus moeten
28
geen onderzoek doen over de praktijk, maar met de praktijk, met de leraren op de basisscholen als me-‐ deonderzoeker. De leden van de kenniskring wijzen er op dat zij nu de vruchten kunnen plukken van het werk van de afgelopen jaren. Zij vertrouwen erop dat zij het onderzoek naar de PPP af mogen maken. Er liggen veel waardevolle data. De condities hiervoor zijn tijd en begeleiding door een gepromoveerd onderzoeker. Aanbevelingen 3. Oogst het onderzoeksmateriaal dat nu verzameld is en breng dit tot conclusies die van belang zijn voor werkveld en opleiding. 4. Bezin je op de vertaling van het idee van talenten van leerlingen naar talenten van een goede leerkracht. Dat past bij het hogeschoolthema van vakmanschap en identiteit. 4.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs Het kenniskring-‐lid Kaldeway heeft in veel gesprekken de onderzoekslijn ontwikkeld. De helft van de docenten (20) is nu betrokken bij afstudeeronderzoek en doet met elkaar intervisie, bijvoorbeeld over de vraag hoe analyseer je data. De interesse voor onderzoek groeit langzaam, de openheid is er. De onder-‐ zoekslijn legt de nadruk op onderzoekstechnieken, waarbij er ook aandacht is voor welke vragen je moet stellen. Studenten leren nadenken over vooronderstellingen. Zo wordt in jaar 1 en 2 besproken welke waarde studenten hechten aan citoscores. Ook wordt het belang onderkend om bij leerlingen van de basisschool een onderzoekende houding te ontwikkelen. Praktijkonderzoek is niet alleen het oplossen van problemen van de praktijk, maar ook vragen weten te stellen en uit te zoeken wat betrouwbare in-‐ formatie is en wat niet. In jaar 3 doen studenten een literatuurstudie om theorie te destilleren die hel-‐ pend kan zijn. Zo hebben 4e jaarstudenten recent een presentatie gegeven over de motivatietheorie van Deci, met voorbeelden erbij. Studenten zijn er enthousiast over dat zij ontdekken dat zo’n theorie be-‐ staat en zij zich daarin kunnen verdiepen. Voor de kenniskring is het moeilijkste geweest dat zij hun praktijkonderzoek met de school in Putten in de academie hebben gepresenteerd zonder dat dit tot een aha-‐erlebnis leidde in de zin van: ‘Hier heb-‐ ben we wat aan’. Het onderzoek betrof de vraag: Kunnen we onderwijsbehoeften van leerlingen identifi-‐ ceren op basis van gesprekken met leerlingen? Er is wel een artikel over dit onderzoek gepubliceerd. Dat leidde weer tot verdiepende gesprekken met de leraren van Putten. Maar hoe dat om te zetten in inno-‐ vatie van het curriculum? Het is een kleine kenniskring en een groot pabo-‐team met vele secties. De kenniskring heeft zich hier onmachtig in gevoeld. Docenten brengen in de volgende gespreksronde ech-‐ ter in dat het fantastisch was geweest als Putten gedeeld was. De resultaten van het onderzoek Putten zijn wel naar buiten gebracht, maar niet intern gedeeld. De leden van de kenniskring vinden het thema talentontwikkeling te breed; het begrip onderzoekend leren lijkt hen geschikter. Docenten brengen positieve ervaringen in over de samenwerking met het lectoraat en het werkveld. Zo is het thema wetenschap en techniek behandeld in de PPP in Putten. Het betreft handelingsgericht wer-‐ ken bij het vak wiskunde. De samenwerking is prettig en het project is leerzaam voor studenten en do-‐ centen hier en voor docenten daar. De docent is zich er bewust van geworden dat je hypotheses hebt
29
over de vraag hoe krijg je een leerproces op gang bij docenten basisonderwijs. Hij heeft dat uitgepro-‐ beerd door van een heterogene groep een lerende gemeenschap te maken. Hij heeft geleerd dat je men-‐ sen in die gemeenschap vrijheid moet geven. En dat als je resultaten vooraf vastlegt leerkrachten gaan toewerken naar hoe het moet. Zo worden zij geen onderzoekende leerkracht. Bij vrijheid worden leer-‐ krachten creatief. Een medewerker van de transferpoot geeft aan dat het lectoraat met hen als commerciële afdeling heeft nagedacht over praktische vertaling van het onderzoek naar het onderwijsveld en naar professionele leergemeenschappen. Zo is nagedacht over opbrengstgericht werken, dat er meer is dan meten en we-‐ ten. Hieruit ontstaat een beweging naar meer dan kille cijfers, waarbij opbrengsten niet verengd worden tot scores. Dit is besproken in een bijeenkomst met schooldirecteuren en in openbare colleges. Het heeft weinig omzet opgeleverd. De transferpoot werkt er wel naar toe dat er offertes komen met het scholen-‐ veld. Een afstudeerbegeleider van 4e jaar studenten vertelt mee te hebben gedaan aan het schrijven van een reviewstudie naar wat in de praktijk wel en wat niet werkt om Engels meer te verankeren in het basison-‐ derwijs en in de Pabo. De publicatie is mede gefinancierd door Moderne Vreemde Talen in Leiden. De reviewstudie zal worden omgezet in een artikel voor Velon over de praktische vraag welke stappen ba-‐ sisschool en pabo zou moeten maken. Het lectoraat was klankbord voor deze reviewstudie. De docent heeft veel gehad aan hun adviezen. Een docent Nederlands vertelt betrokken te zijn bij de minor en bij het onderzoek met de school in Bar-‐ neveld. Hij vond het leerzaam om met elkaar een onderzoekende houding aan te nemen. De leerkrach-‐ ten zijn er constructief mee aan de slag gegaan van groep 1 tot en met groep 8. Het lectoraat hielp dit onderzoek op het goede spoor. Sommige docenten zien niets in het lectoraat, en lopen daar niet binnen. De kamer van het lectoraat was wel open, maar als je naar binnen kijkt zie je mensen daar druk bezig. Het gevoel in de wandelgangen was dat het lectoraat niet de positie in academie heeft die het zou moeten hebben. Het heeft ook lang geduurd voor men iets van lectoraat hoorde. Het lectoraat is niet betrokken bij de curriculumvernieu-‐ wing, de onderzoeksresultaten van het lectoraat worden daar niet gebruikt (bij onderdelen van het curri-‐ culum zijn wel leden van de kenniskring betrokken: bij het ontwikkelen van de onderzoekslijn en bij de minor Special Educational Needs). Lectoraat en MT waren zoekende. Het lectoraat is te laat naar buiten gekomen, of naar buiten gelokt. Als er geen lectoraat meer is, missen de docenten mensen die de brug slaan tussen wetenschappelijk onderzoek en hbo. Die je scherp houden op je bevindingen. Die je aan het nadenken zetten en even stil zetten. De kwaliteit van het afstuderen heeft een hoge vlucht genomen. Zonder lectoraat gaat ieder weer op het eilandje van het eigen vak zitten. Aanbevelingen 5. Implementeer het idee van de leergemeenschap ook in de academie en betrek daar studenten bij als natuurlijk onderdeel van de leergemeenschap.
30
4.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk Bmdb Ichtus Putten -‐ een school die lid is van een vereniging van tien basisscholen met de bijbel -‐ is vier jaar geleden als coördinator betrokken geraakt bij PPP. Het doel was deskundigheidsbevordering van collega’s, maar dan niet vormgegeven als aparte cursussen, maar gekoppeld aan de praktijk. Hier is veel uitgekomen. Eerst was er tegenwerking van leerkrachten, nu zie je meer uitwisseling en leren van elkaar. Het uitgangspunt is dat ieder op zijn niveau mag groeien, dat geldt zowel voor het directieniveau als voor het teamniveau. Dit is in lijn met de gedachte van handelingsgericht werken: ieder kind is uniek en mag groeien met zijn mogelijkheden. De lector heeft daarin voor de coördinator en voor de hele groep lera-‐ ren veel betekend. De directeur-‐bestuurder van CNS Putten geeft aan dat het hem in de samenwerking met CHE ook ging om versterking van de opleiding van CHE, door dit traject krijgen de pabostudenten van CHE meer basis-‐ vaardigheden. Er is nu een constante wisselwerking tussen CHE en werkveld. Zo vindt er thans een kleine PPP plaats om een verdiepingsslag te maken waar de grote PPP de vruchten van kan plukken. De Hervormde Scholenvereniging Nijkerk is een academische opleidingsschool geworden met subsidie en doet onderzoek naar goed onderwijs. Daarin zijn twee thema’s begeleid door master leerkrachten en lectoraatsdocenten. De grote winst hiervan was dat masterdocenten opeens heel belangrijk werden, omdat zij onderzoeken van hoger niveau deden. Dit hielp bij het uitwerken van de functiemix. Het zijn echter nog wel erg losse onderzoekjes, daarom schrijven zij nu een plan voor grootschalig onderzoek. Ook daarin zal men antwoord zoeken op de vraag wat is goed onderwijs, met de intentie daarover ook te publiceren. En lectoraatsdocent zal elke maand de voortgang van het onderzoek bewaken. In het onder-‐ zoeksplan zijn elementen overgenomen van de onderzoeksmanier van PPP. De lector van Gouda Driestar Hogeschool geeft aan dat CHE-‐lector Bulterman in het overleg van de ZEG-‐ lectoraten een belangrijke rol heeft gespeeld bij het vinden van de gezamenlijke noemer in het gesprek over de vraag wat te verstaan onder praktijkonderzoek. Lectoren worstelen met hun plek in de kenniske-‐ ten tussen academie en werkveld en met de brede taakstelling die zij daarin hebben gekregen. Het lecto-‐ raat van CHE is heel succesvol geweest: er is veel gepubliceerd, het is een voorbeeld voor ons. De lector van Driestar schrijft samen met de CHE-‐lector een boekje over toetsen. Aanbevelingen 6. Werk toe naar contracten met scholen en ontwikkel een verdienmodel. 4.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport De commissie waardeert het dat de academie in het rapport open is over het einde van het lectoraat en toch de lector uitvoerig aan het woord laat. De commissie waardeert ook de wijze waarop de lector deze mogelijkheid heeft benut om de opbrengsten en de beperkingen voor de commissie in beeld te brengen. Zo is de commissie in staat gesteld zich een oordeel te vormen over de worsteling van de academie Edu-‐ catie.
31
5. Evaluatie van het lectoraat Journalistiek en Communicatie De academie Journalistiek en Communicatie (J&C) biedt de opleiding tot journalist bij krant, tijdschrift, radio of televisie (248 studenten) en de opleiding tot communicatiedeskundige in de wereld van media en communicatiemanagement (301 studenten). De academie heeft 36 docenten. 5.1 Het lectoraat Het zelfevaluatierapport beschrijft dat het lectoraat in 2008 is opgericht als derde lectoraat van CHE. De bedoeling was niet alleen de academie J&C te dienen maar ook een bijdrage te leveren aan de algemene kennisagenda van de hogeschool. Dit laatste werd vormgegeven door aansluiting te zoeken bij de Stich-‐ ting voor Christelijke Filosofie die medeoprichter is van het lectoraat. Inmiddels is deze relatie losgekop-‐ peld van het werk voor de academie. Sinds kort heeft de lector als voorzitter van de Lectorenraad ook een hogeschoolbrede taak. Het lectoraat draagt bij aan de missie van de academie door onderzoek te verrichten naar de betekenis van religie en zingeving in een veranderend medialandschap. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de betekenis van religie in het publieke debat en naar de positionering van missie-‐gedreven organisaties. Het lectoraat heeft vier onderzoeksthema’s: 1. Media en sociale constructie; 2. Religie in communicatie; 3. Religie in journalistiek; 4. Globalisering en religieuze diversiteit. In het onderzoek staan twee vragen centraal: 1. Hoe kunnen missie-‐gedreven organisaties mensen aan zich binden in een samenleving die een sterk netwerkachtig karakter heeft gekregen? 2. Welke rol behoort religie te spelen in het publieke debat en hoe verhouden vrijheid van gods-‐ dienst en vrijheid van meningsuiting zich tot andere burgerschapswaarden? In de onderzoekseenheid werken acht mensen voor 2,3 fte, inclusief de aanstelling van de lector voor 0,6 fte, waarvan 0,1 voor de eerdergenoemde stichting en 0,1 voor het voorzitterschap van de Lectoren-‐ raad. De financiering vindt in hoofdzaak plaats vanuit het instellingsbudget, er zijn kleine inkomsten uit lezingen en projecten. 5.2 Beoordeling De productiviteit op het gebied van kennisontwikkeling is goed. Er is een mooi leerboek tot stand ge-‐ bracht voor de opleiding. De leden van de onderzoekseenheid dragen bij aan peer-‐reviewed conferen-‐ ties. Nu dient de volgende stap gezet te worden naar wetenschappelijke artikelen. In relatie tot de beroepspraktijk is er veel gepubliceerd en ook van goede kwaliteit, vooral op communi-‐ catieterrein. Het lectoraat heeft op de praktijk van communicatie meer impact dan op de journalistieke beroepspraktijk.
32
Het lectoraat heeft betekenis voor het onderwijs door de bijdrage aan een waardevolle vernieuwing van het curriculum. De doorwerking zit vooral op de zogenaamde communicatiedriehoek en op media en religie. Studenten spreken duidelijk waardering uit voor de begeleiding door het lectoraat en hebben behoefte aan meer verbinding met het lectoraat. De missie van de academie om bruggen te bouwen tussen maatschappelijke sectoren en tussen mensen onderling is breed, wat sterk contrasteert met het jaarplan dat heel kleine onderzoeksprojecten bevat. De vier thema’s zijn goed gekozen. De commissie heeft echter geen brug gezien tussen journalistiek en communicatie. Het lectoraat bedient twee gescheiden opleidingen. Dit geeft een veelheid aan onder-‐ zoeken in de kenniskring, waarbij slechts een enkel kenniskring-‐lid beide opleidingen verbindt. De exter-‐ ne leden van de kenniskring zijn waardevol om de interactie met het werkveld op gang te brengen. Het risico daarbij is dat de onafhankelijkheid van onderzoek in gevaar komt. Let op het twee-‐ pettenprobleem. De organisatie van de academie kent drie aparte units met te weinig koppelingen. De onderzoekporte-‐ feuille is – mogelijk mede daardoor -‐ te persoonsgebonden. De inzet van mensen en middelen is goed. De leden van de kenniskring hebben voldoende kwaliteit, het is een leuk multidisciplinair gezelschap met veel passie. Er is de mogelijkheid meer mensen uit het on-‐ derwijs in het lectoraat te krijgen. Groei in omvang is nodig, om beide vakgebieden – en zeker hun com-‐ binatie – recht te doen. Er is echter meer samenhang nodig met duidelijke keuzes in de portefeuille alvo-‐ rens uitbreiding verstandig kan plaatsvinden. De commissie ziet veel externe samenwerking bij communicatie, bij journalistiek minder. Dit hangt sterk samen met de persoon en het interessegebied van de lector. Beide opleidingen reiken duidelijk verder dan regio. Een nauwe verbinding met Food Valley lijkt daarom niet direct voor de hand te liggen. Op visieniveau zijn er ideeën over de verbinding en kruisbestuiving tussen communicatie en journalistiek, zo bleek uit de gesprekken en het beleidsdocument van de academie. De commissie kreeg echter de indruk dat kruisbestuiving vooral op praktisch niveau plaatsvindt, en (nog) niet of nauwelijks op intellectueel niveau. De oefening persconferentie wordt als kruisbestuiving gepresenteerd, maar is vooral een leuke ontmoeting tussen twee opleidingen. Niet meer dan dat. Er zijn wel enkele docenten die proberen de kloof te overbruggen. Mogelijk helpt hen een nadere conceptuele uitwerking van de onderzoeksthema’s. 5.3 Algemene bevindingen De academiedirecteur schetst de opleidingen als waardengedreven met als gedeelde thema’s story-‐ telling, community-‐building en public trust. Hij stuurt op de verbinding tussen onderwijs en beroepen-‐ veld. Had hij vroeger alleen de opdracht studenten af te leveren, nu is zijn opdracht een netwerk met de beroepspraktijk op te bouwen. Dat netwerk is inderdaad nog wat smal met vooral de EO en de Bond tegen het Vloeken, maar de directeur ziet zeker potentie om dit netwerk uit te breiden. Zo wordt de lector veel breder uitgenodigd om lezingen te verzorgen. De academie bedient zowel de regio als identi-‐ taire partners in het land. Voor het hbo is het op dit moment niet makkelijk zich in het veld van de journalistiek te positioneren. Zowel mbo als wo zijn sterk opgekomen en in de beroepspraktijk vinden turbulente veranderingen
33
plaats. De academie heeft een intensieve sessie met het werkveld gehad. De boodschap van het werk-‐ veld is: blijf studenten trainen in het ambacht en voeg ondernemerschap als competentie toe, want de kans is groot dat de afgestudeerde als zzp’er aan de slag gaat of moet omschakelen naar een andere beroepscontext. En ten tweede vroeg het werkveld ervoor te zorgen dat journalistiek en communicatie elkaar verstaan en versterken. Ook in het werkveld is dat teveel uit elkaar gegroeid. Ten opzichte van de sterke hbo-‐concurrenten in Zwolle, Utrecht en Tilburg onderscheidt CHE zich met haar waardenoriëntatie: journalisten moeten verstand van religie en levensbeschouwing hebben. Er bestaat geen christelijke journalistiek, er zijn wel christenen binnen de journalistiek die met elkaar in dialoog zijn over de wereldbeschouwing en het eigen vak. Andere hbo-‐opleidingen denken meer na over innovatie en verdienmodellen. Bij de opleiding Communicatie is het onderscheidende dat CHE de waar-‐ om-‐vraag met communicatie verbindt. Veel christelijke organisaties komen naar Ede met vragen over de communicatie van hun identiteit, maar ook andere organisaties houden zich bezig met de waarom-‐vraag. De lector geeft aan dat CHE een lange traditie kent en ook verlegenheid heeft gekend in de opdracht professionals op te leiden die bijzondere gevoeligheid hebben voor religie. Religie wordt nu niet alleen als vertrekpunt gezien maar ook als object van journalistieke arbeid. Bij communicatie gaat het om zin-‐ geving en legitimatie van organisaties, de filosofische achtergrond van de lector helpt daarbij. Er is bij-‐ voorbeeld een intense band met de EO op directieniveau waar samen projecten worden gedaan om verandering teweeg te brengen. Dit is meer adviseurschap dan onderzoek. Vijf jaar geleden ging het in het lectoraat om geld ophalen en inzetten op wetenschappelijke kwaliteit, met veel publicaties in vakwetenschappelijke tijdschriften. De lector is filosoof en moest investeren in een verdieping van zijn kennis in het domein van J&C. Nu ligt het accent op onderwijs, de lector inves-‐ teert veel in het opleiden van professionals. Op termijn wil hij eenmaal per jaar een wetenschappelijk artikel als norm. Bijvoorbeeld over het tweejarige traject met de EO. Dat kan een conceptuele bijdrage zijn aan de literatuur over missie-‐gedreven organisaties: welk model gebruikt is bij het helder krijgen waarom de EO bestaat, hoe de corporate story is beschreven, wat wel blijkt te werken en wat niet. Oorspronkelijk had lector ook de taak om binnen het lectoraat van J&C de christelijke filosofie verder te ontwikkelen. Inmiddels wordt er echter over nagedacht om onderzoek op het gebied van christelijke filosofie meer centraal te gaan positioneren. De ontwikkeling van het curriculum is voor de lector echt de lakmoesproef. De lector kijkt reikhalzend uit naar het nieuwe curriculum J&C dat werkveld, onderwijs en onderzoek met elkaar verbindt rond de drie buzzwords: storytelling, public trust en community building. De docenten hebben deze een-‐op-‐een over-‐ genomen als de belangrijke thema’s voor beide opleidingen. De academie gaat nu de profielen opnieuw benoemen en daarbij werkveldpartners selecteren. Er zijn diepte-‐interviews gehouden in het werkveld en de academie heeft mensen uit de krantenwereld, de omroepen en de identiteitsmarketing de ideeën laten zien over het curriculum. Rond Food Valley ontstond discussie over het feit dat de CHE geen oplei-‐ ding heeft op het gebied van food. Voedsel wordt echter een manier waarop mensen identiteit uitdruk-‐ ken en daar heeft de CHE verstand van. De SIA-‐Raakaanvraag heeft dit meegenomen als mogelijke bij-‐ drage van de CHE. Dit is een voorbeeld van bij jezelf blijven als instelling die met identiteit bezig is.
34
Waarbij de CHE omschakelt van de zendermodus naar het bouwen van communities rond gemeenschap-‐ pelijk gedragen idealen. De lector geeft het vak wetenschapsfilosofie CHE-‐breed aan studenten die door willen stromen naar de universiteit, vooral aan voormalige vwo-‐leerlingen. Of de lector dit moet blijven doen, is onderwerp van gesprek. De kenniskring van het lectoraat is een klein team dat niet veel organisaties kan bedienen en de aan-‐ dacht moet verdelen over twee professies. Het ideaal is om de contacten die men in het onderwijs met het werkveld heeft te verbinden met de contacten die het lectoraat heeft. En een associate-‐lector voor een van beide professies is welkom. Verdubbeling van de onderzoekscapaciteit is echt nodig. Aanbevelingen 1. Investeer meer in de unieke combinatie van journalistiek en communicatie in één academie. Overweeg het lectoraat een heldere missie te geven in het combineren van beide vakgebieden. En ontwikkel in nauw overleg met docenten en werkveld onderzoekthema’s op het snijvlak van communicatie en journalistiek. Juist daar bevinden zich de spannende vragen. 2. Overweeg of niet eerder de ‘waartoe-‐vraag’ onderscheidend is voor de communicatieopleiding van CHE dan de ‘waarom-‐vraag’. 3. Formuleer de onderzoekthema’s zo dat zij de verbinding leggen tussen de grote missie en de kleine onderzoekprojecten. Met als doel meer samenhang en sturing te verkrijgen in het lecto-‐ raat, waardoor onder meer bepaald kan worden welke kleine onderzoekprojecten tot grote moeten uitgroeien. 4. Verbind de onderzoeksthema’s van het lectoraat met de drie thema’s die de opleidingen hebben gekozen voor onderzoek in het onderwijs. 5. Verdubbel vervolgens de capaciteit van het lectoraat. 6. Wees zuinig op de mooie brede link die deze lector maakt, onder meer met zijn college weten-‐ schapsfilosofie. Dit biedt een goede mogelijkheid de affiniteit met onderzoek verder aan te wak-‐ keren. 5.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek De commissie spreekt zeven leden van de kenniskring, vindt het een verzameling interessante individu-‐ en, maar vraagt zich af wat hier het lectoraat is. De promovendus van de kenniskring geeft het vak onderzoeksmethodologie in het 1e en 2e jaar en levert Inhoudelijke bijdragen in de minor. Hij presenteert papers op conferenties en promoveert via vier peer-‐ reviewed artikelen. De kenniskring kent ook twee externe leden (elk 0,2 fte). De eerste is van Zorgcentrum Riederborgh. Zij onderzoekt de vraag of en hoe ouderen van betekenis kunnen zijn voor hun omgeving, wat een heel andere invalshoek is dan de economische die gangbaar is. Zij wil dit onderzoek verbreden naar Sociale Studies en Verpleegkunde. En een medewerker van de Bond tegen het Vloeken is lid van de kenniskring. Hij doet onderzoek naar de communicatie van de Bond en verzorgt hier onderwijs over.
35
De zeven leden van de kenniskring geven aan dat Journalistiek en Communicatie twee opleidingen zijn zonder dwarsverbindingen. Het lectoraat heeft wel enkele onderzoekers die beide gebieden bestrijken, bijvoorbeeld met het onderzoek naar mediatisering van religie. Over de verbinding wordt veel gespro-‐ ken, mogelijk kan het idee dat beide een publieke rol hebben tot verbinding gaan leiden. Ook het idee van een gezamenlijk uitstroomprofiel kan stimulerend werken. Dit is de enige academie in Nederland met Journalistiek en Communicatie onder één dak. De twee vakgebieden kunnen veel van elkaar leren, dat bleek ook uit een expertmeeting: combineer de omgevingssensitiviteit van de journalisten en het organisatieperspectief van de communicatiedeskundigen. Aanbevelingen 7. Maak een werkplan om binnen twee jaar de ambitie te realiseren op minimaal één wetenschap-‐ pelijke publicatie per jaar. 8. Werk als lectoraat mee aan een zodanige conceptuele uitwerking van de drie academiethema’s dat creatieve verbindingen tussen journalistiek en communicatie zichtbaar worden, waarmee een impuls ontstaat voor nieuwe ontwikkelingen in beide beroepen. 5.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs De docenten en teamleiders van J&C waarderen de studieochtenden van het lectoraat waar een lid van de kenniskring zijn onderzoek presenteert en een gesprek plaatsvindt over de betekenis van dit onder-‐ zoek en het gebruik ervan in het onderwijs. Dit verruimt de blik op de ontwikkelingen in het vak. Ook zien zij de rol van het lectoraat in het ontwikkelen van de onderzoekende houding van de student en in het sparren met studenten en docenten over het formuleren van de onderzoeksvraag. Zij zien Journalistiek en Communicatie als één academie: ‘We zijn spelers in hetzelfde werkveld’. Er zijn docenten die les geven in beide opleidingen, bijvoorbeeld mediatraining. Kruisbestuiving vindt onder meer plaats in het project ‘persconferentie’. Aan de ene kant van de ruimte zitten dan communicatie-‐ studenten en de andere kant studenten journalistiek, waarbij elk zijn eigen beroep-‐specifieke context heeft. Het niveau van beide opleidingen is goed; wel is het een zoektocht om studenten naar kwaliteit te lei-‐ den. Dankzij het lectoraat is er meer kwaliteit in de begeleiding gekomen: wat is een goede vraagstelling, methodologie. Het nieuwe onderzoeklint is samen met het lectoraat ontwikkeld. De opleiding heeft veel praktisch ingestelde studenten, welk niveau wil je met hen halen? Bij Journalistiek is gekozen voor de onderzoekende houding en voor onderzoek doen. Bij Communicatie staat advies geven op basis van onderzoek voorop. Enkele studenten studeren af bij het lectoraat. Via het onderzoeklint heeft het lectoraat invloed op de niveau-‐eisen in de opleiding. Bij het nieuwe curriculum worden de thema’s afgestemd met het lectoraat. Bij het vak Journalistiek is het nieuwe boek Media en Religie ontstaan om te voorzien in een tekort in de opleiding. Het journalistieke werkveld is ingewikkeld en is zoekende. Het lectoraat is nodig om te bepa-‐ len wat de goede onderzoeksvragen zijn, bijvoorbeeld hoe betrouwbaar zijn social media als bron voor
36
de journalist. De lector is de spin in het web die partijen weet te verbinden waardoor docenten praktisch met studenten aan het werk kunnen en dat kunnen verbinden met het werkveld. De academie J&C is qua ontwikkeling van het vakgebied niet begrensd door de regio. De werkveldadvies-‐ raad is ook breder dan alleen de regio, en bevat ook mensen uit de randstad. De lector staat daar voor open. Het langlopend onderzoek storytelling is ook breder dan Food Valley. Het onderzoek van het lecto-‐ raat is wel gefragmenteerd, met de drie gekozen thema’s moet daar meer lijn in komen. Een ander aan-‐ dachtspunt is dat de lector zich beperkt tot de christelijke achterban, terwijl bij communicatie meer be-‐ drijven van belang zijn. Studenten uiten waardering voor de begeleiding door een echte theoriedocent, met goede feedback, die de student op het idee bracht geen klassieke scriptie te schrijven maar de scriptie op te zetten als story telling. Dat motiveerde tot een onderzoek naar de vraag ‘We willen bij een dagblad werken, hoe werkt een dagbladjournalist? De scriptie beschrijft hoe de journalistiek tussen de jaren zestig en nu is veran-‐ derd, afgewisseld met theoriehoofdstukken. De student werkt nu bij NRC Handelsblad en geeft aan in dit afstudeeronderzoek vier keer met het hele lectoraat gesproken te hebben. Ook een communicatiestudent is begeleid door de lector. Zij onderzocht het verband tussen communica-‐ tie, creativiteit en zingeving en hoe je daarmee een beweging leidt. Ook hier motiveerde de begeleider Karlijn Goossen. De oud-‐student werkt nu bij een communicatiebureau in Ede. Alle studenten zagen effect van hun onderzoek in het werkveld, vooral in de vorm van interesse. De studenten geven de vol-‐ gende adviezen: • In de opleiding Journalistiek is te weinig aandacht voor de vraag wanneer een onderzoek betrouwbaar is. • De lector is te bescheiden en te weinig zichtbaar, geef hem een duidelijke plaats in de communicatieopleiding. • Laat ook studenten van jaar 1 en 2 kennismaken met het lectoraat. En breng meer enthousiasme voor onderzoek in de hele opleiding, waarbij het lectoraat voor verdieping zorgt. • Laat het lectoraat aansluiten bij het curriculum en niet andersom. Bijvoorbeeld studenten die bij de Rabobank willen werken hebben geen interesse in het thema Media en Religie. • Houd contact met het hele werkveld, niet alleen met christelijke instellingen. • Maak de meerwaarde van het onderzoek voor bedrijven zichtbaar. • Laat echte onderzoekers onderzoek begeleiden. Aanbevelingen 9. Creëer draagvlak voor een vorm van samenwerking met werkveldpartners voor wie het thema van vakmanschap en identiteit relevant is maar die niet de christelijke identiteit hoeven te delen. 10. Benut de vernieuwing van het curriculum om meer studenten in contact met het lectoraat te brengen. 5.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk De stakeholders spreken positief over het lectoraat. De heer Ester van Hogeschool Rotterdam geeft aan dat het lectoraat een goede naam heeft, zowel door de ondernemende opstelling als doordat het meer-‐
37
dere disciplines samenbrengt. Mevrouw Ratheiser van Hogeschool Windesheim laat zien hoe in het leer-‐ boek Media en Religie meerdere disciplines aan het woord komen, van geschiedenis via filosofie tot reli-‐ gie. Zij zocht naar een methode om niet een godsdienstles aan te bieden, maar studenten journalistiek duidelijk te maken dat religie een belangrijk aspect is van onze cultuur en maatschappij. Je kunt geen journalist worden -‐ als interpretator van de maatschappij -‐ zonder iets te weten van religie. Zij heeft het initiatief voor deze bundel genomen na vragen uit de praktijk en de lector CHE deed na enige aarzeling daadkrachtig mee. De plannen reiken ook verder: er wordt nu een symposium georganiseerd, een web-‐ log gemaakt, en men bezint zich op mogelijkheden om aan het boek ook praktijkopdrachten voor stu-‐ denten te verbinden. De heer Verboom, vertegenwoordiger van de Bond tegen het Vloeken, geeft aan dat het lectoraat enorm heeft geholpen de Bond weer relevant en interessant te maken. Met de achterban van de Bond is ge-‐ communiceerd dat een ander vorm van communicatie wordt gezocht met de doelgroep dan met de ach-‐ terban. Dat wordt goed begrepen. Een medewerker van de Bond is al twee jaar lid van het lectoraat en heeft onderzoek gedaan naar wat taal doet en wat de gevoelswaarde van taal is. Ook de EO kent het verschil tussen achterban en doelgroep. De heer Tichelaar ziet als voordeel van de lector dat hij inhoudelijk veel weet inzake de vraag hoe profileer je een christelijke missie in je vak rich-‐ ting een publiek dat geen lid van je is. De EO heeft ook een reputatiescan gedaan met mensen van CHE. Er komen meer vragen en dan neemt lector andere mensen mee. Er is weinig contact tussen de journa-‐ listen van de EO en de onderzoekers op het gebied van de journalistiek van CHE. De journalistieke pro-‐ fessie heeft de EO zelf in huis. Maar er liggen wel raakvlakken. Bijvoorbeeld: wat verwachten niet-‐ christenen van de EO als de EO journalistiek werk doet? Zo is er actueel een nieuwsitem voor ‘Wil je een pedo als buurman’? Vinden kijkers dat bij EO passend? Wat zou journalistiek het verschil zijn met een andere omroep? De EO heeft er voor gekozen het dilemma zo goed mogelijk weer te geven: ‘Je kinderen beschermen’ versus ‘Het is ook een mens, nog zonder strafblad ook. Je gunt niemand dat hij zo moet leven’. Maar ‘ieder hoort er bij’ is ook te makkelijk. Dus dit dilemma zo goed mogelijk weergeven. Uit de gesprekken met het werkveld blijkt dat de waardering voor het lectoraat ook sterk samenhangt met de persoon van de lector. Dat is een sterk punt van het lectoraat, maar maakt het geheel ook kwetsbaar. Aanbevelingen 11. Denk na over de positionering van het lectoraat, zowel intern als extern. Maak duidelijker zicht-‐ baar dat het gaat om een pool van deskundigen. 12. Waardeer de inzet van de externe leden van de kenniskring. Ze zijn waardevol om de interactie met het werkveld op gang te brengen. Het risico is dat de onafhankelijkheid van onderzoek in gevaar komt (het twee-‐pettenprobleem). De lector dient de onafhankelijkheid van de kennis-‐ kringleden nauwgezet te bewaken, en te toetsen of het profiel van het externe lid en de op-‐ dracht dit voldoende garandeert. 5.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport is een goed leesbaar, evenwichtig en eerlijk verhaal.
38
6. Evaluatie van het lectoraat Mens & Organisatie De academie Mens & Organisatie (M&O) biedt studenten de bachelor-‐opleiding Bedrijfskunde MER en de bachelor-‐opleiding Human Resource Management (HRM). Er zijn vijf afstudeerprofielen vastgelegd: HRM, Financiële Bedrijfskunde, Commerciële Bedrijfskunde, Bestuurlijke Bedrijfskunde en Innovatieve Bedrijfskunde. Ieder afstudeerprofiel is verbonden met een specifiek werkveld en werkt praktijkvragen van werkveldorganisaties in haar programma’s uit. De academie heeft 463 studenten en 29 docenten. 6.1 Het lectoraat De academie M&O heeft in 2007 een lectoraat ingesteld. In 2013 is het lectoraat zijn tweede periode ingegaan met lector dr. ir. H. Kievit. In de eerste periode zijn belangrijke stappen gezet om studenten en docenten actief te betrekken bij onderwijs, onderzoek en kennisuitwisseling met de omgeving. In de tweede periode ziet de academie het als haar opgave met het werkveld de doelstellingen van praktijk-‐ onderzoek af te stemmen. Het centrale concept is de trialoog. Hieronder wordt verstaan de driehoek van productieve en communicatieve relaties tussen onderzoek, onderwijs en beroepenveld. Dit zal worden gekoppeld aan de uitstroomprofielen. Rond verschillende thema’s is een vakthemagroep in het leven geroepen. Deze bestaat uit docenten en wordt geleid door een kenniskring-‐lid. Samen nemen zij de ken-‐ nisontwikkeling en kenniscirculatie rond het thema ter hand. De kennis wordt verkregen door met stu-‐ denten in verdiepingsminors, onderzoekstages en afstudeerprojecten te werken aan praktijkvragen. Hiermee wordt een houding van lerend onderzoeken bij studenten, docenten en professionals beoogd. De verkregen kennis wordt beschikbaar gesteld aan onderwijs en beroepspraktijk. Het lectoraat heeft vier onderzoeksthema’s: • Zingeving en handelen; • Begeleiden van leren en ontwikkelen in organisaties; • De lerende regio; • Maatschappelijk ondernemerschap. De kenniskring bestaat uit de lector en drie leden, waarvan één vacature, tezamen 1,1 fte. De twee ken-‐ niskringleden werken aan een promotieonderzoek. Er is een vierde kenniskring-‐lid op komst en het plan is door te groeien naar 6 à 7 leden voor circa 2,5 fte. Het huidige budget van € 150.000 wordt uit de ei-‐ gen lumpsum van de academie betaald, de verhoging naar € 300.000 zal via subsidies en een NWO-‐beurs plaatsvinden. 6.2 Beoordeling De productiviteit van het onderzoek voor het kennisdomein is qua aantal publicaties en qua impact aan de magere kant. De doelstelling van het lectoraat ten aanzien van wetenschappelijke publicaties is ook te laag als men trialogisch leren als uitgangspunt heeft. Bovendien duidt het concept van de lerende regio op een interessant nieuw vakgebied dat zich mede via publicaties van dit lectoraat kan ontwikkelen. De productiviteit en betekenis van het onderzoek voor de beroepspraktijk is sterk in ontwikkeling. Men ziet kansen in de Food Valley. De lijst werkveldpartners is groot, maar de kwaliteit ervan is nog te toet-‐ sen, er zijn de commissie weinig data over gegeven. De gesprekken met de kenniskring, docenten, stu-‐
39
denten en werkveld gaven wel het beeld dat er een actieve verbinding is met het werkveld. Een mooi voorbeeld is de samenwerking met de gemeente Barneveld. De betekenis van het lectoraat voor het onderwijs is zeer goed. Het concept van trialogisch leren is een goed model om de wisselwerking tussen werkveld , opleiding en onderzoek vorm te geven en te veran-‐ keren. De term reflectieve academie is een mooie formule die een vernieuwend en uniek concept aan-‐ duidt. Docenten zijn overtuigend enthousiast over de toegevoegde waarde van het lectoraat in de on-‐ dersteuning van onderzoekend leren en met zijn inhoudelijke expertise in de minor. Hier is een goede basis gebouwd die zich de komende jaren zal bewijzen. De opzet van het curriculum is weergegeven in een uniek plaatje dat de opbouw van het leerproces van studenten in vier jaren laat zien en de funde-‐ rende rol van het lectoraat daarvoor. De academie is ver gevorderd met de integratie van het lectoraat in het onderwijs. De commissie ziet geen concurrentie maar samenwerking tussen docenten en kennis-‐ kring. De missie is in het zelfevaluatierapport niet helder aangegeven en komt (daardoor?) niet herkenbaar terug in de portfolio van kleine onderzoeksprojecten. Wel voelde de commissie in de gesprekken een duidelijke missie bij de betrokkenen in de gesprekken. Het is zaak de beleefde missie om te zetten in een helder verwoorde missie die beter aansluit bij de praktijk van het lectoraat. Geef deze een krachtige formulering om onderscheidende betekenis te hebben. Het onderzoekprofiel is rommelig, is historisch zo ontstaan. Er mag best 25% onderzoek zijn in de vrije keuze, maar formuleer een duidelijk programma voor de 75%. De portfolio is met vier thema’s te breed. Zo is het eerste thema al groot genoeg voor de complete op-‐ leiding of zelfs voor de hele CHE. Houdt voorlopig opleiding en lectoraat als twee units en laat het lecto-‐ raat meer zijn eigenstandige rol ontwikkelen. Later meer integreren. De organisatievorm van vak-‐ themagroepen is geavanceerd en waardevol omdat het alle docenten een rol in de kennisontwikkeling geeft en de kenniskring hierin een tegelijk sturende en ondersteunende rol geeft. Als dit komend jaar echt gaat werken kan het hele hbo hier een voorbeeld aan nemen. Mensen en middelen zijn van voldoende kwaliteit. Kwantitatief is het lectoraat onderbemensd, gezien de ambities. De interne samenwerkingsverbanden zijn mager geweest, men is elkaar nu aan het vinden. De lijst van extern samenwerkingspartners is kwantitatief indrukwekkend, al is het voor de commissie onduidelijk of dit al veel impact heeft. 6.3 Algemene bevindingen De commissie heeft in deze academie een groot enthousiasme bemerkt over de ontwikkeling die gaande is. De directeur heeft als mooie doelstelling om de academie meer reflectief te maken. Dit concept wordt goed uitgewerkt in inrichting van het onderwijs. De lector heeft binnen dit kader een heldere richting bepaald, staat daarvoor en grijpt zijn kans. Alle betrokkenen zijn te spreken over het lectoraat. De positi-‐ onering in de regio is echt nieuw voor CHE en voor de academie en werkt blijkbaar aanstekelijk. De directeur staat vanuit het doel van het lectoraat -‐ de academie ontwikkelen als reflectief ten opzichte van de beroepspraktijk -‐ positief tegenover de brede omschrijving van het onderzoekprofiel met zijn vier
40
onderzoeksthema’s: dit maakt het de lector mogelijk om naar alle vakken en werkvelden toe ondersteu-‐ nend te zijn. De taak van het hbo is in zijn ogen de ontwikkeling van de praktijk. Over tien jaar ziet hij in het hbo een duaal systeem gerealiseerd waarin studenten van maandag tot en met woensdag reële op-‐ drachten doen in de praktijk en donderdag en vrijdag in de opleiding aan verdieping en reflectie werken. Zijn devies is: ontscholing, ontscholing, ontscholing. M.i.v. de tweede helft van het academisch jaar 2013-‐ 2014 gaat dit voor studenten in de laatste fase van de studie ook werkelijk gebeuren. De studenten heb-‐ ben een afstudeerprofiel gekozen en gaan drie dagen in de praktijk werken. De andere twee dagen vol-‐ gen zij onderwijs en zijn ze bezig met opdrachten, waarbij ze hun praktijkervaring meebrengen. Bij de onderzoeksthema’s die dit oplevert, komt het lectoraat in beeld. Deze aanpak verbindt de academie steeds meer met de beroepspraktijk. De academie verwacht dat de praktijk eigen mensen met expertise aan de kenniskring gaat leveren in ruil voor studenten. Per uitstroomprofiel benadert de academie organisaties uit het werkveld met de vraag of zij partner willen worden en gezamenlijk een kennisagenda willen ontwikkelen. De lector voedt deze besprekingen op inhoud. De kennisagenda’s die zo tot stand gaan komen zullen kader-‐stellend zijn voor de afstudeer-‐ onderwerpen voor de studenten. Dit betekent een breuk met de traditie in het hbo dat studenten zelf hun afstudeeronderwerp en afstudeerinstelling kiezen. De kenniskringleden verwoorden de ambitie zo: er ontstaan communities van onderzoekende docenten, studenten en mensen uit het werkveld, waarbij de kenniskring ondersteunend optreedt. Zij geven een mooi voorbeeld. Binnen de opleiding HRM werkt men samen met de gemeente Barneveld aan de vraag hoe kunnen we duurzame inzetbaarheid bevorderen? Na een eerste project wil de gemeente verder en wil graag een student inhuren voor het inrichten van een servicepunt voor werkgevers. De promovendus die onderzoek doet naar spelmethodiek stelt dan voor eerst een servicepunt te simuleren om te ontdek-‐ ken hoe het werkt. Dat wordt vervolgens gedaan in een afstudeerproject. Een docent schrijft er een arti-‐ kel over dat weer als voorbeeld wordt gebruikt in het onderwijsprogramma verandermanagement. Zo verloopt kennisontwikkeling en -‐circulatie in de driehoek. Met de kenniskring spreekt de directeur elk jaar projecten en resultaten af. Projecten moeten verbonden zijn met de thematieken en met de werkveldpartners. De directeur zal vooral tevreden zijn als ten eerste de aanpak van vak-‐themagroepen zich het komend jaar bewijst door docenten mee te nemen in reflectie op de beroepspraktijk. Hierdoor zal het hoger beroepsonderwijs een hoger gehalte krijgen. Een tweede winst zal zijn als het zich vormende netwerk met werkveldpartners een gesprek mogelijk maakt over wat nu schuurt tussen hun vragen en de inbreng van de academie. De lector ziet het unique selling point van het lectoraat naar binnen toe in de aansluiting bij de praktijk-‐ docenten die de waarde van het lectoraat hebben leren kennen. Naar buiten richt het lectoraat zich op de regio met als thema de lerende regio. Rond dat thema komen nu vragen binnen. Het doel is de regio te helpen met het vastleggen van het sociaal kapitaal en dat te verstevigen. In de ZER staat de lerende regio als een van de vier thema’s, het zou meer centraal gesteld kunnen worden. Vooral omdat de hoge-‐ school zich nu ook strategisch nadrukkelijker op de regio richt en wel op acht gemeenten daarin. Meer dan de helft van de studenten studeert hier af op projecten in de regio, dat is veel meer dan vroeger. De twee promotieprojecten zijn algemeen van aard, de aanstelling van de promovendi voor 0,3 fte in de kenniskring is bedoeld voor werk in regionale projecten.
41
Het oogmerk van trialogisch leren is de echt relevante vragen van de praktijk te beantwoorden en zo iets terug te geven aan het werkveld. De lector heeft hierin nu een initiërende rol en wil naar een onder-‐ steunende rol. Wat hij wil teruggeven is praktijktheorie over vragen als ‘wat is nu food’, ‘welke bedrijven zijn food’, ‘hoe kun je dat uitbouwen tot een silicon valley’. De lector reikt het concept van de lerende regio aan en focust op de vraag waar het sociaal kapitaal zit, hoe bedrijven te clusteren zijn, of er werke-‐ lijk een culminatiepunt rond food is, of dat dit een gelegenheidsproject is, en welke zingevingsvragen er zijn. Via de vak-‐themagroepen komt dit concept van de lerende regio in het curriculum. De lector ziet mogelijkheden voor synergie tussen de onderzoeksprojecten. De onderzoekportefeuille is op dit moment wat rommelig, wat historisch verklaarbaar is. De commissie wijst erop dat het concept van de lerende regio uit het zelfevaluatierapport minder prominent naar voren is gekomen dan in het gesprek. Zo is het conceptuele model van de lerende regio verstopt in een bijlage en weergegeven in een zodanig verkleind figuur dat het niet leesbaar is. Op de vraag van de commissie naar de relatie tussen vakmanschap en identiteit stelt de lector dat er geen christelijke bedrijfskunde bestaat, wel christelijke mensen die bedrijfskunde doen en daarbij reflec-‐ teren op zingeving in de praktijk. Om deze reden moeten de studenten een reflectie schrijven en de vraag beantwoorden hoe zij vanuit eigen zingeving op de werkvloer bezig zijn geweest en welke ethische kwesties zij tegen zijn gekomen. Welke conflicten riep dat op en hoe reageerde je daarop? De promovendi geven aan dat zingeving in de genen van de CHE-‐docent zit en dat alle christelijke organi-‐ saties worstelen met de vraag hoe geven we identiteit vorm, hoe maak je er plek voor. Het promotieon-‐ derwerp spelmethodiek heeft in die zin een link met identiteit dat in de samenwerking tussen mensen dingen spelen die moeilijk verwoord-‐baar zijn; het spel kan een vorm zijn om het onbenoembare er toch te laten zijn. Het gaat dus om meer dan normen en waarden. Het is inderdaad een hele uitdaging, anders zou het ook geen onderzoek waard zijn. Aanbevelingen 1. Verwoord de beleefde missie en zoek daarbij een niveau dat dichterbij de projectenportefeuille zit die je beoogt. 2. Stel in de vier onderzoeksthema’s het thema van de lerende regio voorop. Maak ook het concep-‐ tuele model van de lerende regio meer prominent in de communicatie. 3. Verhelder de bijdrage van het lectoraat aan het overkoepelende thema van de hogeschool. Op microniveau worden mogelijk veel ervaringen opgedaan rond vakmanschap en identiteit. Vind een antwoord op de vraag hoe dat als onderzoek is op te tillen en terug te geven naar de grote vragen op dit hogeschool-‐brede thema. 4. Publiceer over een jaar over de ervaringen met het concept van de vak-‐themagroepen in op het hbo gerichte tijdschriften. 6.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek De lector ziet het als zijn taak modellen die de wetenschap heeft ontwikkeld te toetsen in de regio, bij-‐ voorbeeld het model van de lerende regio. Het is de taak van de gepromoveerden deze ervaring ook
42
weer wetenschappelijk terug te koppelen. De lector heeft geen ambitie concurrerend te zijn met weten-‐ schappelijk onderzoek. In de ogen van de lector is de taak van de gepromoveerden: • Verzorgen van de wetenschapsminor; • Begeleiden van studenten die afstuderen bij het lectoraat; • Reflecteren op het onderzoek via publicaties; • Bijhouden wetenschappelijk onderzoek voor kenniskring en vak-‐themagroepen. De twee promovendi / kenniskringleden zien hun promotie als een manier om vorm te geven aan prak-‐ tijkonderzoek en te ontdekken wat dat is. Hun inhoudelijke thema’s zijn ‘spirituele drijfveren van mensen in sociale innovatie’ en ‘hoe ontwikkeling te begeleiden met spelmethodiek’. Deze inhoud komt in het onderwijs en in contacten met het werkveld aan de orde. Zij werken een dag per week aan de promotie. Zij nemen deel aan het klasje buitenpromovendi van hun promotor aan de Universiteit van Tilburg. Aanbevelingen 5. Verhoog de ambitie ten aanzien van wetenschappelijke publicaties. 6.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs De lector stuurt vooral op de vernieuwing van het curriculum (zie het model op pagina 19 van de ZER dat de relatie tussen curriculum en lectoraat weergeeft). De vier grote thema’s van het lectoraat haken aan op de minorvakken. Elk afstudeerprofiel gaat intensief met het werkveld samenwerken. In de eerste twee-‐en-‐half jaar van de studie gaat het er om bij studenten de body of knowledge tussen de oren te krijgen. De lector bespreekt met het majorteam welke vakken bijdragen aan de onderzoekende houding. Zo gaat het in jaar 1 bij het vak Business & Society om de vraag: wat zijn nu bronnen? In jaar 2 leren de studenten het Tien-‐Stappen-‐Plan (TSP) van Piet Kempen. Dit is een ingenieursmodel dat aangepast is aan het sociale domein. De tien stappen betreffen de vraag: hoe doe je goed onderzoek? De lector heeft aan dit model toegevoegd dat bij elke stap de regulatieve cyclus van Van Strien gebruikt dient te worden. In jaar 3 gaat het om kennisbewerking en conceptualiseren. Bij de scriptie in jaar 4 gaat het om onderzoe-‐ kend afstuderen. De voorzitter van de commissie heeft een voorbeeld gezien van een mooie scriptie waarop ook de universiteit trots zou zijn. In de organisatie van de academie geeft de programmadocent leiding aan een programma waar meerde-‐ re docenten les in geven. De teamleider geeft leiding aan de programmadocenten in het majorteam en het minorteam. De docenten hebben geen last van het lectoraat, wel lusten. Het is motiverend voor studenten om onderzoek te doen waar echt vraag naar is. De lector heeft studentgroepen hierin bege-‐ leid, de programmadocent heeft daar geen tijd voor. Vroeger stond lectoraat op afstand van onderwijs en was de houding van de studenten gericht op het kunstje doen i.p.v. op de vraag hoe kan ik me ontwikkelen, zelfs nog in jaar 4. Vorig jaar zijn programma-‐ docenten en directeur bijeen gaan zitten met de vraag hoe het onderzoek doen in de opleiding metho-‐ disch te verankeren vanaf het 1e jaar. Het lectoraat heeft daarbij de regulatieve cyclus ingebracht. Ook bij organisatieadvisering wordt TSP gebruikt. De docenten zien studenten groeien waar ze bij zitten. Ze krijgen de methode plus een opdracht waar de opdrachtgever voor betaalt. Daardoor gaat de vrijblij-‐ vendheid eruit. Studenten bereiden zich voor op een fatsoenlijk intakegesprek door een masterplan te
43
maken voor de fasen van TSP. Ze leren dan dat dit een echt communicatiemiddel is, niet zomaar een oefening om TSP te leren. Krijgen ze dan te maken met een pedante opdrachtgever dan worden de stu-‐ denten onzeker. Dat bespreken de docenten met de studenten na. De les is dan: gebruik de eerste vijf stappen van TSP om een goede opdrachtdefiniëring te krijgen en een goede relatie met de opdrachtge-‐ ver. Hanteer de irritatie van de opdrachtgever als het hem te lang duurt, neem positie in, dat wil de op-‐ drachtgever juist zien. TSP gaat zo in hun systeem zitten. De vak-‐themagroepen zijn kleine kenniskringen rond thema’s en vragen die vanuit beroepenveld bin-‐ nenkomen. De vakdocenten definiëren de vragen met begeleiding van mensen uit het lectoraat. Recent is een werkconferentie gehouden waar docenten konden intekenen op een thema waar ze zich in wilden ontwikkelen en wat ze herkenden als een thema uit de praktijk. Ze krijgen hier ook tijd voor. De bijdrage van het lectoraat aan identiteitsontwikkeling zit niet alleen in de TSP methodologie, maar ook in de bijdrage aan de Bildung in het curriculum. In verslagen van studenten zie je reflectie op de visie terug. Bij de midweken zijn de docenten met alle studenten op stap om na te denken over identitaire thema’s. Studenten hebben bij verschillen de neiging in ergernis te schieten, in een oordeel, waardoor ze niet meer vrij kunnen kijken. De onderzoekende methode helpt om anderskijkenden te respecteren: blijf kijken. Circa zeven studenten per jaar doen in hun 3e jaar de onderzoeksstage bij het lectoraat M&O. Hun erva-‐ ring is dat ze leren te plannen en meer vrijheid hebben om hun eigen onderzoek te doen vergeleken met een gewone stage bij een bedrijf. Je bent meer op jezelf aangewezen en leert doorzetten en je eigen planning door te zetten. Een van de studenten heeft een paper gepresenteerd op een conferentie in Manchester in het domein Critical Management Studies. Aanbevelingen 6. De relatie met het onderwijs lijkt buitengewoon vruchtbaar. Het verdient aanbeveling daarover te publiceren zodat ook andere academies en andere instellingen ervan kunnen profiteren. 6.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk Het werkveld uit waardering voor het lectoraat. Voor de Food Valley hielp het lectoraat bedrijven te zoeken en een databestand te maken. Dit hielp veel mensen in het werkveld de waarde te zien van CHE: praktisch en toegesneden op economische ontwikkeling van de regio. De externe stakeholder ziet kan-‐ sen voor CHE ook wat in de regio te verdienen. Food Valley Students is een initiatief dat studenten bij de regio betrekt. Studenten kunnen zo makkelijk in een project worden ingezet. Bedrijven willen betalen, maar eerst iets zien om de waarde van de inzet van de hogeschool te herkennen. De stakeholder pleit ervoor dat de hogeschool meer naar buiten komt, met dit lectoraat zijn er kansen genoeg. Hij wijst erop dat de christelijke identiteit een hinder kan zijn, en pleit ervoor te accepteren dat die later in de samen-‐ werking aandacht zal krijgen. Een regionale consultant vindt het prettig samen met de academie op zoek te gaan naar dingen die je nog niet zo goed weet. Zij heeft een factuur van de kenniskring betaald, en ziet een groeiproces naar wederkerigheid. Zij is ingehuurd door de gemeente Barneveld om anders naar de arbeidsmarkt te kijken
44
en begeleidt het proces met behulp van de U-‐bochttheorie van Scharmer. Dat is nieuw en nog weinig onderzocht. De fase van prototyping is opgepakt en ingevuld als simulatie. De betrokken docent heeft dit vervolgens als casus in het onderwijs behandeld. De consultant waardeert dat CHE vakmanschap en identiteit in combinatie centraal stelt. Een organisatie kan in een krimp/kramp terechtkomen of reflecteren op wat is bedoeling van mijn organisatie en hoe geef ik daar vorm aan? De CHE reflecteert hier multidisciplinair op, terwijl de universiteit studenten al-‐ leen monodisciplinair leert kijken. Het wordt steeds belangrijker dat professionals worden opgeleid tot multidisciplinair werken. Aanbevelingen 7. Ontwikkel een verdienmodel voor praktijkgericht onderzoek. In de regio liggen mogelijkheden en in de academie zit de economische expertise waar de hele CHE van kan profiteren. 8. Doordenk de implicaties dat M&O van CHE juist in de regio mogelijkheden heeft. 6.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport is door de meeste commissieleden als ontoegankelijk ervaren. Het heeft geen heldere structuur en focus. Het is voor een buitenstaander niet snel begrijpelijk door de eigen taal die men hanteert. Termen worden niet uitgelegd (‘trialogisch leren’; ‘tien-‐stappenplan’). Ook wordt af en toe wat omslachtig geformuleerd en dezelfde informatie wordt meerdere malen verstrekt. Tot verrassing en genoegen van de commissie bleek er tijdens de visitatie een mooi concreet verhaal onder te liggen. De ‘zelf’ van de zelfevaluatie wordt concreet benoemd in de beschrijving van de wijze waarop het rap-‐ port tot stand is gekomen. Hierdoor biedt het rapport een mooie balans tussen persoonlijke kleur en institutionele context. De commissie vindt het een belangrijk gemis dat in het rapport nauwelijks uitkomsten van evaluaties van stakeholders meegenomen zijn, en zeker niet systematisch zijn weergegeven. Aanbeveling 9. Zie het zelfevaluatierapport als oefening in het schetsen van een samenhangend en voor buiten-‐ staanders begrijpelijk beeld van het onderzoek van de academie. Definieer de kernbegrippen om de lezer te helpen de taal snel te verstaan. 10. Maak serieus werk van de evaluatie door stakeholders.
45
7. Evaluatie van het lectoraat Gezondheidszorg De academie Gezondheidszorg biedt de bachelor-‐opleiding verpleegkunde in drie varianten: voltijd, deeltijd en duaal. Totaal aantal studenten: 703. De driejarige vwo-‐route maakt deel uit van de voltijdvariant. Er zijn in totaal 40 docenten in vaste dienst; daarnaast meer dan 20 pooldocenten.
7.1 Het lectoraat Het huidige lectoraat heet ‘Verpleegkundige beroepsethiek – reflectie op goede zorg’ en is in 2009 ge-‐ start. De missie is om verpleegkundige zorgprofessionals in opleiding en in de praktijk te dienen • met kennis van goede zorg; • met de competentieontwikkeling om kennis te vergaren; • en de competentie om te reflecteren hoe kennis ingezet kan worden voor het verlenen van goe-‐ de zorg. Verpleegkundige beroepsethiek wordt gezien als: 1. De uitoefening van de beroepsverantwoordelijkheid van verpleegkundigen om goede zorg te verlenen; 2. Het vermogen om bewust om te gaan met belemmeringen daarin; 3. En de institutionele voorwaarden voor het ontsluiten van goede zorg. In eerste instantie werkte het lectoraat top-‐down aan een onderzoeksprogramma rond drie hoofdthe-‐ ma’s van de beroepsethiek: beroepsdeugden, beroepsnormen en beroepswaarden. Werkveld en onder-‐ wijs herkenden zich hier onvoldoende in. De koerswijziging hield in met werkveldpartners vragen te arti-‐ culeren, deze terug te vertalen in projectstages en afstudeerprojecten en vervolgens in samenhang terug te rapporteren naar de opdrachtgever. Met deze koerswijziging kwam reflectie op goede zorg meer cen-‐ traal te staan dan beroepsethiek. Het lectoraat vergaart kennis door kennisintensieve onderwijsprocessen zoals projectstages en afstu-‐ deerprojecten te ondersteunen en te oogsten. Het lectoraat overziet 40% van deze kennisintensieve onderwijsprocessen. De onderzoekslijnen worden elk jaar opnieuw gedefinieerd en geven tot nu toe vooral projecten aan. Langzaam kristalliseren zich drie onderzoekslijnen/onderzoeksthema’s uit: 1. De methodische dimensie van goede zorg: rolopvattingen, eigenaarschap en zelfsturing; 2. De relationele dimensie van goede zorg: afstemming op en ondersteuning van de zorgvrager; 3. De organisatorische dimensie van goede zorg: ethische vorming en besluitvorming. Voor 2013-‐2014 heeft het lectoraat 1,35 fte beschikbaar, waarvan 0,2 uit externe middelen. De lector heeft een 0,7 aanstelling, de promovenda een aanstelling van 0,35 fte en de overige drie onderzoekers een aanstelling van 0,1 fte. De onderzoekers worden telkens per jaar aangesteld. Het lectoraat heeft in totaal over de jaren 2010-‐2013 en 2013 € 107.500 aan inkomsten verworven, die ten goede zijn geko-‐ men aan de algemene middelen van de academie.
46
7.2 Beoordeling Qua kennisontwikkeling is de lijst publicaties in goede wetenschappelijke en vakbladen indrukwekkend. De lector heeft zo’n specifieke niche gekozen dat de impact ervan moeilijk te beoordelen is, wel is duide-‐ lijk sprake van grote productiviteit, zeker gezien de geringe fte. De regel werkt blijkbaar goed dat ieder lid van de kenniskring elk jaar een rapportage oplevert die in principe als artikel kan worden aangebo-‐ den. Het zijn echter wel versnipperde onderzoeken, waar het lectoraat nu terecht lijn inbrengt. De ver-‐ snippering ontstaat mogelijk ook omdat de projectonderzoekers weinig met elkaar samenwerken. Meer samenhang tussen de projectmedewerkers en meer binding met het lectoraat is gewenst. Het bundelen van de studentonderzoeken is een goede aanpak. Het valideren van de vragenlijst is een goede actie. Het lectoraat is productief naar de opdrachtgever van onderzoeksprojecten, en verbreedt via vakbladen en professionele conferenties de uitkomsten naar de beroepsgroep. Ook is de lector lid van diverse ex-‐ pertisegroepen. Het lectoraat heeft meer dan voldoende betekenis voor het onderwijs. De onderzoekseenheid is een vraagbaak voor docenten en begeleidt ook studenten bij hun onderzoeksprojecten. De missie, zoals boven geformuleerd, verwoordt niet het hart van het lectoraat. Ieder is toch vooral vol van de vraag wat het grote thema van vakmanschap en identiteit in de zorg betekent. Wees explicieter over wat je wilt met het begrip ‘goede zorg’? Hoe verhoudt dit zich tot concepten als ‘eigen kracht’, ‘ei-‐ gen omgeving’, ‘shared decision making’, welke goed lijken te passen bij dit lectoraat, maar niet worden genoemd. Spreek je uit over wat goede zorg is in een tijd waarin het zorgbegrip verschuift van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’. Het onderzoekprofiel focust terecht op beroepsethiek, reflectie en methodiekontwikkeling. Dit is rele-‐ vant voor het werkveld en passend bij CHE. Ook is goed dat het onderzoekprofiel het gebruik van meer-‐ dere onderzoekmethoden, steeds afhankelijk van de inhoudelijke vraag, propageert. We missen een verwijzing naar het document van de HBO-‐Raad met de landelijke standaard voor toegepast onderzoek in de zorg. De portefeuille bevat mooie studentonderzoeken, het palet van het eigen onderzoek van het lectoraat is minder duidelijk. De portefeuille lijkt vraaggericht, te overwegen is meer te sturen door de vragen op te roepen die je wilt onderzoeken. De commissie mist de organisatie om deze sturing te ontwikkelen. De kenniscirculatie naar het onderwijs is op gang gekomen, maar is niet geborgd in de structuur, terwijl docenten er wel om vragen. De opleiding zelf dient overigens verantwoordelijkheid te nemen om deze structuur en sturing te ontwikkelen en te borgen. De inzet van mensen en middelen is ontoereikend voor de doelstellingen en moet echt verdubbelen om enkele senior-‐onderzoekers aan te kunnen stellen met een grotere functie-‐omvang, opdat het lecto-‐ raatsonderzoek beter uit de verf kan komen. De samenwerkingsverbanden zijn vooral persoonsgebonden en lijken in institutioneel opzicht onvol-‐ doende relevant, intensief en duurzaam, zowel intern als extern. Er moet dringend worden geïnvesteerd in ruimere verbindingen met de beroepsgroep en met de wetenschap. Een strategie op samenwerking met de universiteiten ontbreekt.
47
7.3 Algemene bevindingen De academie Gezondheidszorg heeft twee ad-‐interim directeuren, drs. Van Hoorn en ir. Van der Heijden. Eerstgenoemde heeft het lectoraat in portefeuille. Op de ochtend van de visitatie wordt in de academie bekend gemaakt dat de heer Van der Heijden de nieuwe directeur van de academie wordt. De commissie spreekt van roerige ontwikkelingen in de academie Gezondheidszorg. Van Hoorn herkent dit en wijst erop dat het lectoraat landelijk toch gezien wordt op het thema ‘goede zorg’. Dit appelleert aan beroeps-‐ trots en aan de warme kant van het verpleegkundige vak in contrast met de technologisering van de zorg. Hij heeft waardering voor wat de lector zelf gestuurd heeft gedaan en betreurt het dat dit nog niet verankerd is in de beleidscyclus van de academie. Nu ligt er een nota over onderzoek. Afgelopen jaar is vooral gewerkt aan het ontwerpen van een nieuw curriculum, waardoor onderzoek nu een integraal onderdeel is van het curriculum en wel vanaf jaar 1. Veel studenten worden betrokken in projectstages en afstudeerprojecten. De kopgroep is er enthousiast over en de rest staat klaar. De kopgroep heeft on-‐ derzoekskwaliteit en zit nu in de rol van coach naar collega-‐docenten. Dit past in het organisatiemodel dat verschillende kwaliteiten van docenten onderscheidt en benut, de één is sterker op ondernemen, een ander op onderwijs, een derde op onderzoek, een vierde conceptueel. Ook academiedirecteuren hebben onderscheiden expertises: onderwijskundig, bedrijfskundig, etc. De lector is tevreden met de resultaten wat betreft publicaties en contacten met het werkveld. Het lec-‐ toraat heeft ondanks alle turbulentie in de academie de afgelopen jaren goed gepresteerd door vast te houden aan de eigen lijn. Het was de afgelopen vijf jaar niet zo duidelijk wat het beleid van de academie en van de hogeschool was. De periode van verlegenheid van de academiedirecteur (‘ga je gang’ versus ‘we willen wel contact houden’) is nu achter de rug. Met de drie hogeschoolthema’s was de lector inhoudelijk al langer bezig, maar ze helpen hem verbinding te maken met zijn collega-‐lectoren. Hij vindt het een opwindend idee dat zes lectoren met zes aspecten van dezelfde thematiek bezig zijn. Met de lector Sociale Studies spart hij en heeft hij een gezamenlijk project opgepakt. Zijn ambitie is een vergelijkbaar project te ontwikkelen met educatie of godsdienst-‐ pastoraal werk. De commissie ziet in de actuele ontwikkelingen rondom zorg en welzijn meer kansen op samenwerking dan nu worden benut. Zo zijn de lectoren Gezondheidszorg en Sociale Studies beide bezig met thema’s rondom eigen kracht, krachten van het netwerk en de waarde van zorg. De commissie vraagt zich af of er thematisch een ontwikkeling heeft plaatsgevonden van ethiek naar reflectie naar methodiek? De lector acht het drie verwoordingen van hetzelfde. Het idee van het lecto-‐ raat was eerst via beroepsethiek een bijdrage te leveren aan de beroepsvorming van studenten. Maar dat sloeg niet aan, terwijl mensen in het werkveld wel interesse hebben voor vragen rond goede zorg. Goede zorg vraagt het vermogen zorg vorm te geven in de specifieke situatie. Het werkveld weet nu waar het lectoraat voor staat en dat het trage vragen wil toevoegen aan wat men in de praktijk doet. Dus niet alleen de vraag: ‘Welke kennis hebben we nodig voor het nieuwe protocol suïcidepreventie?’, maar ook: ‘Nu we het nieuwe protocol hebben, hoe gebruiken we het op de goede manier?’ Christelijke identi-‐ teit is geen criterium voor samenwerking. Het lectoraat werkt voor de beroepsgroep, niet voor de identi-‐ taire groep. De Universiteit voor Humanistiek is een geestverwante organisatie, ook zij stellen de vraag naar het normatieve van de beroepspraktijk. De naam die de academie nu krijgt is: ‘Met Ede kun je goed praten over het piepen en kraken van de beroepsuitoefening.’
48
Het nieuwe curriculum is gericht op het nieuwe beroepsprofiel V&V 2020. Dit anticipeert op een grotere groep oudere zorgvragers, met meer zorgvragen thuis, en meer vraag naar technieken. CHE profileert zich hierin als de voorloper in het denken over zorgvragen van oudere zorgvragers thuis. Dat vraagt een perspectiefwisseling van de professional. De zorgvrager is dan immers niet te gast in het ziekenhuis, maar de zorgverlener is te gast bij mensen thuis. Het onderzoek van het lectoraat betreft de vraag hoe dit andere perspectief te integreren in het beroepsmatige werk. CHE staat voorgesorteerd op een van de beroepsrollen -‐ de reflectieve, evidence-‐based professional – een rol die veel morele termen bevat. De ambitie van de lector is dat de academie over vijf jaar bekend staat als degene die dit reflectieve weet in te vullen waardoor verpleegkundigen dat goed kunnen hanteren. Dat hier de vormen zijn ontwikkeld waarin collega’s met elkaar om de tafel gaan om gezamenlijk methodisch te reflecteren. Bijvoorbeeld hoe moreel beraad te implementeren op een afdeling, de studentenonderzoeken bouwen hierin op el-‐ kaar voort. De commissie vraagt of 52 verschillende studentonderzoeken niet op een te veel aan versnippering wijst, welke lijnen brengt de lector daarin aan? De lector wijst erop dat de academie de helft van de vragen van het werkveld voorbij laat gaan als zijnde te praktisch. De vragen van het werkveld worden ook gefilterd via de normatieve vraag: levert dit onderzoek betere zorgverleners op? Het is studentenwerk, dat goed gedeeld kan worden met meerdere opdrachtgevers en met de beroepsgroep als geheel. De gerealiseerde vooruitgang is volgens de lector dat de academie verlost is van de vraag ‘wat hebben we aan onderzoek’. Er is betrokkenheid, olievlekwerking, en een grotere voet binnen de deur van het curriculum. De eerstvolgende stap is van 4-‐5 naar 6-‐7 of meer geïnteresseerde collega’s in en rond de kenniskring. Zijn ideaal is een twee keer groter lectoraat, waarbij twee of drie onderzoekslijnen toever-‐ trouwd zijn aan kenniskringleden die dat dragen, erop promoveren en daarvoor externe middelen aan-‐ trekken. En ingebed zijn in sterkere contacten met de academische wereld. Aanbevelingen 1. De lector mag krachtiger laten zien welke koers hij wil varen. Stuur als lectoraat meer door de vragen op te roepen die je wilt onderzoeken. 2. De opleiding zelf dient verantwoordelijkheid te nemen om een structuur te ontwikkelen waarbinnen sturing kan worden ontwikkeld en geborgd. Bestudeer de vak-‐themagroepen van M&O als mogelijk voorbeeld voor organisatie van de sturing van onderzoek in en vanuit het onderwijs. 3. Een nieuw tweede lectoraat kan de versnippering versterken, beter is mogelijk de aanstelling van twee lectoren op één lectoraat met verschillende aandachtsgebieden. 4. Breidt de samenwerkingsverbanden uit. Ontwikkel een strategie op samenwerking met de universiteiten. En werk als lectoren Gezondheidszorg en Sociale Studies samen de thema’s eigen kracht, krachten van het netwerk en de waarde van zorg uit. Dit is relevant voor de actuele ontwikkelingen rondom zorg en welzijn. 5. Stel kenniskring-‐leden langer aan dan een jaar en zorg voor verbinding tussen de projectonderzoekers. 6. Maak het unieke karakter van het onderzoek meer zichtbaar door meer lezingen en presentaties te geven.
49
7. Verbeter de ondersteuning van het lectoraat op het gebied van pr en fondsenwerving. 7.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek De leden van de kenniskring geven aan dat zij de twee rollen van docent en onderzoeker verbinden. Bij-‐ voorbeeld het onderzoek naar eigenaarschap en meetlast bestaat grotendeels uit het begeleiden van studenten in jaar 3 en 4 op dit onderwerp. De docent-‐onderzoeker wordt zo ook bekend op dit thema. Zo heeft zij samen met Jos de Blok – directeur van Buurtzorg Nederland – een voorstel aan VWS gedaan voor het ontwikkelen van nieuwe indicatoren voor de zorg. Het project eigenaarschap en meetlast gaf daar de woorden voor. Het externe kenniskringlid is voor één dagdeel per week gedetacheerd voor het onderwerp ketensamenwerking en werkt aan dat thema in al zijn rollen. Onderwijs, onderzoek en prak-‐ tijk zijn hier dus geen gescheiden werelden. De docentonderzoekers zijn er vooral op gericht het studentenonderzoek op een hoger plan te tillen. De promovenda doet daarnaast eigen onderzoek naar Patiëntvoorkeuren in evidence-‐based practice. Daar-‐ voor heeft zij één dag per week beschikbaar. De kenniskringleden willen graag meer uren voor onder-‐ zoek. Het onderwijs trekt het hardst, onderzoek moeten zij bevechten op de zuigkracht van het onder-‐ wijs. De kenniskringleden moeten strijd voeren dat onderzoek ook zelfstandig relevant is, bijvoorbeeld met het MT en de academiedirecteur. Bij een aanstelling van 0,2 fte voor onderzoek wil het manage-‐ ment dat al snel invullen als ‘in het onderwijs veel doen aan onderzoek’. Maar dat is onjuist. Zo is er een enquête ontwikkeld naar eigenaarschap en kwaliteitsindicatoren, zoiets dient wel via onderzoek weten-‐ schappelijk gevalideerd te worden, daar heeft de kenniskring te weinig tijd voor. Het kenniskring-‐lid dat een vaste aanstelling bij CHE heeft is ook universitair docent bij de Radbouduni-‐ versiteit. Hij heeft een poging gedaan een gezamenlijk onderzoeksproject met het ethiekinstituut van de Radboud tot stand te brengen. Er is hier geen cultuur van afrekenen. De regels zijn: publiceer één keer per jaar en doe iets in het on-‐ derwijs. Samen bespreekt de kenniskring wat er uit een project moet komen en evalueert dit ook hal-‐ verwege. Aan het eind van het jaar heeft ieder een gesprek met de lector om pas op de plaats te maken en te verkennen wat ga je volgend jaar gaat doen. Het beoordelingsgesprek vindt plaats met de teamlei-‐ der. Studenten zoeken de kenniskring na hun afstuderen nog op met het verzoek mee te kijken naar een pro-‐ bleem. Bijvoorbeeld slimme organisatie op de werkvloer, meer lean werken, of productive wards. Beta-‐ ling lukt niet. De academie mikt vooral op een rijke leeromgeving in de praktijk en op het verplaatsen van de begeleiding van de schoolbankjes naar de praktijk. Zo zijn er via trialogisch leren 52 projecten gedaan, helaas onbetaald. Deze 52 projecten zijn ingedeeld naar drie kennisplatforms: organisatie, eigenaar-‐ schap, en visie in werk vasthouden. De kenniskring houdt het bij elkaar en laat In wetenschappelijke en vakpublicaties meerdere projecten samenkomen. Als een onderzoeksvraag klaar is, wordt het betreffen-‐ de kennisplatform afgesloten of thematisch opgenomen in een andere onderzoekslijn. Om meer body te geven aan onderzoek is er nu het voornemen docenten langer dan een jaar te laten deelnemen aan de kenniskring.
50
Aanbevelingen 8. Werk aan een gezamenlijk onderzoeksplan, waar de projecten deel van uitmaken. 9. Verbreed de uitkomsten van onderzoek naar de hele beroepsgroep, zowel inhoudelijk als qua kenniscirculatie. 7.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs De lector is lid van de curriculumcommissie die de vernieuwing ontwerpt. Zijn bijdrage is de grote lijn in de gaten houden door de link te verzorgen met het beroepsprofiel V&V 2020. En samenhang aanbren-‐ gen in het ethiekonderwijs in het curriculum, opdat studenten het verband kunnen hanteren tussen kwa-‐ liteit en methodiek. Ook is denkbaar dat het lectoraat een rol krijgt bij het ontwikkelen van het honours-‐ programma. De lector wil graag een voor de hele hogeschool relevante verbredingsminor aanbieden op het gebied van professionele ethiek. In zijn ogen verlaat de academie de taal van twee kanten van de rivier en zitten mensen van de onderzoekseenheid regelmatig om de tafel met teamleiders om bijvoor-‐ beeld een rol te hebben bij begeleiding docenten die masteropleidingen volgen. Ook gaat men journal clubs vormen. Voorts ondersteunt de lector vijf docenten die een masteropleiding volgen met hun on-‐ derzoeksopdracht. Te weinig docenten hebben nog masterniveau (circa 40%). Docenten en teamleiders geven aan dat sinds de praktijk meer naar de hogeschool wordt gehaald het lectoraat ook beter te vinden is. Het lectoraat is het venster naar buiten, de lector geeft het signaal van buiten door aan docenten en zij maken daar dankbaar gebruik van en leren ervan. De benaderbaarheid van het lectoraat is de afgelopen twee jaar duidelijk toegenomen, de lector is dichter bij de docent ge-‐ komen. Omgekeerd gebeurt ook: als een docent bij een instelling iets ziet dat relevant is brengt hij dat naar het lectoraat. Een docent is betrokken bij scholen en universiteiten in de derde wereld en wil graag dat het lectoraat daar meer zijn neus insteekt in verband met de cultuurverschillen tussen Nederlandse studenten en derde-‐wereldstudenten. De afstudeercoördinator krijgt projectaanvragen binnen en regelt welke het lectoraat wil en coördineert dit met de instelling. Er zijn vier mensen bij betrokken: de student, de inhoudelijke docent, de tutor en de coördinator. Door wisselingen in het management veranderde de perceptie van de rol van het lectoraat steeds. Do-‐ centen kennen de lector, zij werken allen in een grote kantoortuin, maar hun wens is wel dat de lector zich meer zien laat door naar de directeur aan te geven welke koers hij wil varen. Het team heeft het zelfevaluatierapport gelezen en bespeurt in de aanbevelingen nog teveel afhankelijkheid van de directie. Hun verzoek aan de lector is: ‘voorzie ons als docententeam van stevige adviezen’. De docenten kunnen onderwijskundige steun bij het trialogisch leren bijvoorbeeld goed gebruiken. Tria-‐ logisch leren is dat het werkveld net zo een leraar is als een docent en een student. Er op inspelen dat het werkveld de opleiding veel te bieden heeft. De docenten hopen dat het lectoraat een grotere rol gaat spelen in de curriculumvernieuwing, het is nu te beperkt, er mag een schepje boven op. Mogelijk komt dat ook door de ingewikkelde opbouw van de curriculumcommissie. Deze is erg breed op dit mo-‐ ment. Docenten willen heel graag meer kennis vanuit het lectoraat in de commissie. Docenten weten het lectoraat goed te vinden. Zij hebben moeite met studentopdrachten, bijvoorbeeld hoe de student te helpen de vraagstelling goed af te bakenen, of hoeveel respondenten in een kwantita-‐
51
tief onderzoek opnemen? Voor deze vragen ervaren zij de lector als een maatje naast zich. De docenten hebben behoefte aan meer ondersteuning op het gebied van methodologie van praktijkonderzoek. Ten eerste om meer eenheid te krijgen in de methodologie van de tutoren. Ten tweede om resultaten van meerdere studentonderzoeken om te zetten in kennisimplementatie in het onderwijs. De studenten verpleegkunde krijgen hoorcolleges van het lectoraat en leren het lectoraat pas bij hun afstudeerproject kennen als het lectoraat adviseert over het onderzoek met hun docent. Het lectoraat keurt het onderzoeksplan goed, bijvoorbeeld bij een onderzoek naar knelpunten in de zorgketen op ver-‐ zoek van een manager in de revalidatiezorg. Een andere afgestudeerde student vertelt met vier studen-‐ ten onderzoek gedaan te hebben naar kwaliteitsindicatoren. Er waren veel partijen bij betrokkenen en het was lastig communiceren als de verschillende partijen verschillende dingen zeiden. Ook het zieken-‐ huis heeft een eigen onderzoekslijn. Studenten hebben een enquête afgenomen, bij de terugkoppeling in het ziekenhuis kwam niemand. Het onderzoek ligt nu stil, men zegt onderzoekmoe te zijn. Het is aan het ziekenhuis wat er verder mee gebeurt. De studenten Gezondheidszorg en Sociale Studies hebben de volgende adviezen voor hun lectoraten: • Maak studenten meer bekend met wat het lectoraat allemaal doet. • Leg in het eerste jaar al uit wat de stappen in onderzoek zijn. • Laat de onderzoeksonderwerpen in het derde jaar beter aansluiten op de opleiding zelf. Nu richt men zich op de vragen van de instelling in het werkveld, waardoor studenten zich voor een karretje gespannen voelen. Laat studenten dus eerder meedenken, beperk hun rol niet tot het invullen van de cijfers. • Geef meer aan wat de samenhang is tussen de onderzoeken. Aanbevelingen van de commissie 10. Het is gewenst dat het lectoraat meer invloed heeft op wat studenten wordt aangereikt via het curriculum, er blijkt namelijk een discrepantie te bestaan tussen kenniskringleden die vinden dat ze invloed op curriculum hebben terwijl docenten dat niet herkennen. 11. Pak de vraag naar een gezamenlijke methodologie voor de tutoren op als een vraag naar een onderzoeksmethodologie die bruikbaar is in projectstage en afstudeerproject. 7.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk Het Ziekenhuis Gelderse Vallei heeft een lange geschiedenis van samenwerking met CHE in de vorm van stages. Sinds vier jaar zijn er nu ook onderzoekslijnen met CHE afgesproken waar studenten opeenvol-‐ gend aan werken. Het betreft één onderzoekslijn met het lectoraat (eigenaarschap en meetlast) en enke-‐ le onderzoekslijnen met de academie. De voorzitter van de Commissie Ethiek van V&VN geeft aan dat de commissie strategische gesprekken voert over het positioneren van ethiek in het beroepenveld: hoe geef je ethiek een stevige plek, wat zijn slimme allianties om ethiek goed neer te zetten. CHE is daarin een pleitbezorger, CHE heeft als enige een lectoraat met beroepsethiek. Hij wijst er op dat het Ingewikkeld is om de associatie te vermijden dat ethiek alleen voor christelijken is. Een ander probleem is erkenning te krijgen voor subsidieaanvragen die praktisch gemotiveerd zijn.
52
Buurtzorg Nederland (BN) onderzoekt samen met het lectoraat hoe de zelfsturende teams van BN wer-‐ ken met de visie van BN. De onderzoeksvragen zijn: Hoe komt deze visie over, wat doen de teams ermee, gaat dat zoals BN wil? Het is een regionaal project. De teams vonden de interviews leuk om aan mee te doen: doen we de goede dingen, welke individuele keuzes maken we, van welke morele aard zijn deze. CHE staat goed bekend, ethiek is hier belangrijk. Aanbevelingen 12. Bouw de relatie met strategische partners uit rond de thema’s die je wilt onderzoeken i.p.v. 52 studentonderzoeken te begeleiden. Belangrijke en interessante partners zijn duidelijk geïnteresseerd in samenwerking met het lectoraat. 7.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport geeft een heldere schets van de ontwikkeling die het lectoraat heeft doorge-‐ maakt. Het nieuwe model en de drie onderzoeksthema’s moeten echter teveel tussen de regels opge-‐ spoord worden. De zinnen lopen soms wat gewrongen. Tot zover de evaluatie van het lectoraat Gezondheidszorg.
53
8. Evaluatie van het lectoraat Sociale Studies De Academie Sociale Studies (ASS) biedt studenten de bacheloropleidingen Sociaal Pedagogische Hulp-‐ verlening (SPH) en Maatschappelijk Werk & Dienstverlening (MWD). De academie Sociale Studies is de grootste academie van CHE. SPH heeft 685 studenten, MWD 644 studenten en de master Contextuele Hulpverlening 40 studenten. De academie heeft 109 docenten. 8.1 Het lectoraat Het lectoraat Jeugd en Gezin is september 2009 gestart met de aanstelling van dr. Martine Noordegraaf als lector en zal de komende vier jaar voortgezet worden. De academie heeft eerder vanaf 2002 kunnen ruiken aan een professionele vorm van onderzoek in het lectoraat Social Work van het ZEG-‐verband. Het huidige lectoraat richt zich op het werkveld van de psychosociale hulpverlening aan gezinnen met ado-‐ lescenten, en focust daarbinnen op de vraag hoe systeemgericht gewerkt kan worden met gezinnen met adolescenten. De missie bevat drie noties: de mens als relationeel wezen; het gezin als context van hulp-‐ verlening; en een verbindende, systemische benadering als eigen invalshoek in een werkveld waar vooral het geluid van empowerment en zelfhulp klinkt. De onderzoekmethode is kennis-‐ontlokkend en reflectief. Het uitgangspunt is dat niet de academie weet hoe relaties binnen het gezin versterkt en hersteld kunnen worden en dat ervaren professionals in het werkveld deze kennis wel hebben. Het lectoraat stelt zich twee taken. Ten eerste het beschrijven en theoretisch verantwoorden van de kennis van professionals via kwalitatief onderzoek. Ten tweede het reflecteren op deze kennis samen met het werkveld: kan het beter en zo ja hoe. Het lectoraat draagt tevens bij aan de opleiding van studenten tot verbindend professional en werkt samen met de gemeente Ede in decentralisatiepilots (overgang van de AWBZ naar de WMO en de transitie en transformatie van de Jeugdzorg). Het lectoraat heeft drie onderzoekslijnen: 1. Hulpverlening in de laatmoderne samenleving; 2. Hulpverlening en professionalisering – methodiekontwikkeling; 3. Hulpverlening, waarde(n) en zingeving. Elke onderzoekslijn krijgt een kennisplatform waar promotieonderzoekers, projectonderzoekers, werk-‐ veld en studenten aan deel nemen. Doel is het delen van kennis en werken aan een kennisagenda. De tweede onderzoekslijn heeft als eerste sinds 2012 een kennisplatform, Contextuele Hulpverlening ge-‐ naamd. Dit platform heeft het ontwikkelen van doelgroep-‐specifieke zorgmodules op de agenda gezet. De eerste module is gereed en zal aankomend jaar worden geïmplementeerd. Het personeelsbeleid voor onderzoek is in 2011 bijgesteld. Sindsdien wordt gewerkt met dragende ken-‐ niskringleden die promotieonderzoek doen voor tenminste vier jaar met minimaal 0,4 fte. Daarnaast wordt er gewerkt met projectonderzoekers die per project worden ingezet. 8.2 Beoordeling De commissie is onder de indruk van het lectoraat. Op het vlak van kennisontwikkeling vinden drie pro-‐ motieonderzoeken plaats. Er is net een boek gepubliceerd dat externe partijen als het Leger des Heils, Gezinshuis.com en de Universiteit Utrecht als een waardevolle bijdrage aan de ontwikkeling van het vak
54
beoordelen. De wetenschappelijke publicaties van de lector zijn echter nog afgeleiden van het eigen promotieonderzoek in de tijd voor het lectoraat. Daarna heeft de lector prioriteit gegeven aan werkveld-‐ onderzoeken, publicaties in vaktijdschriften en aan lezingen. Eigen onderzoek is weer nodig om meer samenhang aan te brengen tussen de onderzoekers van het lectoraat. De valorisatie naar de beroepspraktijk is mooi vorm gegeven via het leerboek Hulpverlening aan Jeugd en Gezin (2013). Een tweede en derde boek zijn in voorbereiding. Het lectoraat heeft een werkwijze ge-‐ vonden om werkveld, onderwijs en wetenschap te verbinden en tot kennisproducten te laten leiden. Het is voor andere lectoraten leerzaam als steviger beschreven wordt hoe dit werkt. Het lectoraat heeft een goede betekenis voor onderwijs en scholing. De lector heeft een sterke verbin-‐ ding naar het onderwijs. De lector gebruikt het woord ‘wij’ op een unieke wijze. In haar spreken omvat ‘wij’ onderzoekers, docenten en beroepskrachten. Studenten willen het lectoraat eerder in de opleiding leren kennen. Het zelfevaluatierapport (ZER) bevat geen kernachtig verwoordde missie. In de gesprekken was ‘verbin-‐ dend werken’ het sleutelwoord. De missie is ook niet helder in relatie met werkveld en met wetenschap. Geef in de missie duidelijker aan wat praktijk en wetenschap met de hier ontwikkelde kennis en kunde kunnen. Het onderzoekprofiel bestaat uit een stevig en waardevol verhaal over ontlokkend en reflectief onder-‐ zoek. De commissie constateert echter dat het lectoraat geen verbanden legt tussen de promotieonder-‐ zoeken en de projectonderzoeken. Verbind die, verbind ook de projectonderzoekers onderling. Dan wordt het lectoraat breder binnen de academie. Goed dat er met de universiteit wordt samengewerkt. De commissie betwijfelt of het onderzoekprofiel geborgd is in de organisatie. De nieuwe visie op onder-‐ wijs vergt een grote rol-‐ en identiteitsverandering van docenten. Onderschat dit niet. De commissie is voorts bezorgd dat ieder vooral over de lector spreekt, terwijl de rest van de kenniskring niet wordt ge-‐ noemd, ook niet door studenten. Dat is niet uit een gebrek uit waardering voor de kenniskring, maar omdat de lector steeds als hét gezicht van het lectoraat optreedt. Verbreed dit. Qua inzet van mensen en middelen is dit het grootste lectoraat van CHE, toch is groei nodig. De interne samenwerkingsverbanden met het onderwijs zijn sterk, met de andere lectoraten echter niet. De externe samenwerkingsverbanden zijn voldoende relevant en intensief. De partners in het werkveld zijn toe aan het gesprek over strategisch partnerschap. De verbinding tussen het lectoraat en actuele relevante ontwikkelingen in het werkveld (transitie en transformatie jeugdzorg, welzijn nieuwe stijl) zijn alleen impliciet aanwezig. Maak dat expliciet zodat het onderzoek van het lectoraat hier een belangrijkere rol kan spelen en het werkveld wordt geprikkeld en uitgedaagd zich meer te verbinden. Het lectoraat heeft het werkveld veel te bieden.
55
8.3 Algemene bevindingen De huidige directeur van de Academie Sociale Studies – Ir. Van der Heijden -‐ zal binnenkort overstappen naar de functie van directeur van de academie Gezondheidszorg, waarvan hij momenteel ad-‐interim directeur is. Er wordt gezocht naar een nieuwe directeur van ASS. De academiedirecteur heeft elke twee weken bilateraal overleg met de lector Sociale Studies. De kennis-‐ kring van drie promovendi staat nu te los. In zijn visie hoort het lectoraat een lector met dragende ken-‐ niskringleden te bevatten plus een batterij mensen die zich verbonden weten met het lectoraat, leidend tot inhoudelijke verdieping van docenten (professionalisering) en tot neerslag in het onderwijs. In het meerjarenplan staan de gewenste resultaten beschreven. De academie investeert in beroepsontwikke-‐ ling via de drie promotietrajecten. De lector wordt steeds meer gezien in het land en is lid van het lande-‐ lijk overleg lectoren Zorg en Welzijn. Dat geeft profilering aan de academie en stemt de directeur trots. Het lectoraat heeft een fondsenwerver, die het lectoraat meer massa geeft, er is geld te vinden in de markt. Deze fondsenwerver gaat ook werken voor het lectoraat Gezondheidszorg. Op hogeschoolniveau lukte het niet een fondsenwerver aan te stellen. De directeur hecht vooral belang aan het verhogen van de onderzoekvaardigheden van de docenten. Slechts 40% van de docenten Sociale Studies heeft de mastergraad. Het belang van de drie promovendi is juist zorgen voor de versterking van de inhoud. Het veld van de lector is bewust smal gekozen, de do-‐ centen zijn breder actief. De lector geeft aan dat de (nog niet formeel vastgestelde) missie al werkend is gevormd: opleiden tot verbindende professional in de hulpverlening aan gezinnen met adolescenten, erop gericht mensen in hun kracht te zetten in allerlei relaties. De opdracht voor het lectoraat is de waarde van het verbindend werken theoretisch te funderen en uit te werken naar de handelwijze. De insteek is handelen, helpen handelen te innoveren. Vanuit de drieslag waarden, methodieken en technieken. Of anders ingedeeld: discours (waarden en beleid) en praktijk (methodiek en techniek). Methodiek is voorgenomen handelen, techniek is een kleiner onderdeel daarvan. Er vindt in het werkveld thans de verschuiving plaats van kindgericht werken naar netwerkgericht wer-‐ ken, waarbij de lector van mening is dat in dat netwerk de betekenis van het gezin voor het kind meer aandacht moet krijgen. In haar visie dienen in het gezin ontwikkelingsproblemen gesignaleerd te worden en is het van belang ook het gezin te versterken in draagkracht. De academie leert haar studenten te werken met de complexiteit van het gezin. De onderzoekslijn ‘hulpverlening in de laatmoderne samenleving’ bevat projecten met gemeenten in de regio en helpt te reflecteren op de transitie en transformatie van de jeugdzorg. De academie en het lec-‐ toraat zijn partner van degenen die het nieuwe stelsel inrichten en zien er de kans in blijvend goede zorg te behouden. Het onderzoek is echter vooral microgericht op handelingsvragen. De focus is gericht op het risico dat in de stelselherziening kennis met betrekking tot het handelen verloren gaat. Het gesprek met de gemeenten gaat over de vraag hoe kun je kennis behouden. Het werkveld kent zijn kennis, maar heeft moeite dat aan papier toe te vertrouwen. Het lectoraat helpt het werkveld het op te schrijven. Het is kennis vinden in plaats van kennis maken. Het lectoraat is vanaf de start op zoek gegaan naar goede
56
praktijken en vindt voortdurend kennis in de praktijk. Het lectoraat wil ook iets toe voegen aan de prak-‐ tijk door plekken bij elkaar brengen die systeemgericht werken en elkaar niet kennen, door daar kritische vragen bij te stellen en theorie in te brengen. Het gaat om theorie van de werkzaamheid van verbindend werken, van de waarde ervan en van practice-‐based evidence. Zo weten we dat het werkt als je ouders betrekt bij residentiele hulpverlening aan jongeren, en dat als je dat niet doet het risico op uitvallen ho-‐ ger is. Sinds de jaren vijftig van de 20e eeuw bestaat al kennis over de effectiviteit van systeemgericht werken. In de praktijk lopen we als werkveld achter bij het betrekken van ouders bij de hulpverlening aan jongeren. De ontwikkeling die het denken heeft doorgemaakt gaat van weten wat een goed systeem is naar zoeken wat de waarden zijn in het systeem dat geholpen wordt en het systeem helpen deze waarden na te leven. Van voorschrijven naar begeleiden. Lector: ‘We weten het cognitief, maar hebben moeite dat in het handelen te vertalen’. Om deze reden werken de docentonderzoekers met video om het handelen van de hulpverlener in beeld te brengen en studenten in de gelegenheid te stellen de kunst af te kijken. De studenten zijn nog te uitvoerend gericht en nog te weinig reflectief. Terwijl deze mensen hbo zijn opgeleid en een goed arbeidsethos hebben, vragen ze zich nog onvoldoende af ‘waarom doe ik dit eigenlijk?’ De lector wil vanuit de projecten naar strategische partnerships met het werkveld toewerken, maar ziet het als de taak van de academie om deze partnerships te kiezen en te vormen. Deze wens is geborgd in het instellingsplan. Het zal nog een hele slag vergen deze partnerships ook in het onderzoek tot hun recht te laten komen omdat de opleidingen toch vooral gefocust zijn op het onderwijs en dan onderzoek neigen te vergeten. De kenniskring heeft een redelijke omvang qua fte, de promovendi hebben een coachende rol naar de projectonderzoekers. De lector waardeert het dat de academiedirecteur de risico’s die zij nam heeft durven ondersteunen. De borging zit nu in een gedeelde visie binnen de academie. Het lectoraat werd gewenst en men is er tevreden over. De hogeschoolthema’s rond vakmanschap en identiteit dwingen de lector de bijdrage van het lectoraat aan het maatschappelijk en wetenschappelijk debat expliciet te maken. Ze funderen de toevoeging van CHE aan het palet van hulpverlening: studenten afleveren die het systemische geluid laten horen naast de benadering van ‘mensen kracht geven, dan kunnen ze het’. Het werkveld wil graag samenwerken om tot kennis te komen. Zo heeft het kennisplatform Contextuele Hulpverlening een zorgmodule ontwikkeld gericht op het versterken van verbindingen van jongeren die zelfstandig gaan wonen. In dit kennisplat-‐ form werkt het lectoraat samen met drie jeugdzorgaanbieders in de ambulante en residentiële jeugdzorg aan jongeren en hun ouders (De Rading, Timon, BJ Brabant) en met het Instituut Contextuele Benadering (het ICB). Het lectoraat doet voorts een project samen met de lector Gezondheidszorg. Dit heeft geleid tot verhalen die inspirerend zijn voor studenten. Aanbevelingen 1. Formuleer expliciet de missie die in het handelen al aanwezig is. 2. Breng meer samenhang aan in het lectoraat, maak het minder gecentreerd rond de lector. 3. Relateer het eigen werk en de eigen visie aan ontwikkelingen in de maatschappij en in het ken-‐ nisdomein van het lectoraat. Begrippen als welzijn nieuwe stijl, eigen kracht, participatie, de transitie van AWBZ naar WMO en de veranderingen in de jeugdzorg worden onvoldoende ver-‐ bonden aan de activiteiten van het lectoraat. Hierdoor lijkt het of het lectoraat in een soort bub-‐
57
ble werkt en los staat van de maatschappij. Dit lectoraat heeft met haar focus en missie iets in handen waarmee het in deze tijd van transitie voor de dag kan komen. De onderzoeken krijgen dan meerwaarde voor de hele sector. 4. Werk samen met de lector Gezondheidszorg de thema’s eigen kracht, krachten van het netwerk en de waarde van zorg uit. Dit is relevant voor de actuele ontwikkelingen rondom zorg en wel-‐ zijn. 5. Zet steviger neer wat de werkwijze is die het lectoraat gevonden heeft om werkveld, onderwijs en wetenschap te verbinden en tot kennisproducten te laten leiden. 6. Leer van de ideeën en ervaringen van de andere CHE-‐academies (zie bijvoorbeeld de vakthe-‐ magroepen). 8.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek De onderzoekers geven aan dat ASS altijd het belang van de verbinding tussen werkveld en onderwijs heeft beseft. Het is de academie met de meeste docenten die ook in het werkveld staan. Het onderzoek kreeg allereerst een boost met de komst van de masteropleiding Contextuele Hulpverlening en vervol-‐ gens met de opdracht een onderzoekcultuur te creëren. Nu gonst het op de gang rond onderzoek. Zo komt onderzoek naar family social work op gang en wordt door veel docenten een masteropleiding ge-‐ volgd. De lector heeft twee jaar geleden voorgesteld een pre-‐promotietraject te starten, wat prachtige voor-‐ stellen opleverde waarmee het concept van verbindend werken beter kon worden uitgelegd. Promotie-‐ onderzoekers helpen de meer trage en fundamentele vragen te stellen, en geven een vloer aan de on-‐ derzoeksprojecten van de anderen. De lector heeft de ambitie dat gepromoveerden een nieuw lectoraat inrichten of haar versterken of zelfs opvolgen in dit lectoraat. Voor grote subsidies moet je boven de materie staan en lijnen voor onderzoek opzetten. De academie gelooft in lectoren die praktijkonderzoek waarderen en leidt dus zelf lectoren op. De promotieonderzoekers vormen samen met de lector de kenniskring. Zij delen kennis door elkaar te volgen in het promotietraject. Daarnaast zijn er projectonderzoekers met een kleine aanstelling. Zij heb-‐ ben een bilaterale relatie met de lector. De projectonderzoekers geven aan dat zij ondanks de kleine onderzoekaanstelling toch productief zijn omdat zij in onderwijs en onderzoek aan hetzelfde thema wer-‐ ken. Deze gescheiden opzet van projectonderzoek en promotieonderzoek bestaat nu anderhalf jaar. Hoe dat bij elkaar te brengen is nog in ontwikkeling. Het boek is bijvoorbeeld van de promotieonderzoekers en projectonderzoekers samen. Een dergelijke gezamenlijke productie werkt erg verbindend, maar trekt veel tijd weg uit de promotieonderzoeken en projectonderzoeken. Het lectoraat heeft bijgedragen aan de landelijke studiedag SPH. Het lectoraat heeft banden met univer-‐ siteiten, de sterkste band met de Universiteit van Humanistiek in de persoon van Hans van Ewijk, bijzon-‐ der hoogleraar fundamenten van maatschappelijk werk.
58
Het valt de commissie op dat – in tegenstelling tot het projectonderzoek – bij promotieonderzoek de praktijk als respondent wordt benaderd, en niet als medeonderzoeker. De onderzoeksvraag komt dan wel uit praktijk, maar indirect. De wensen van de onderzoekers zijn: • Het terugvloeien van kennis naar de opleiding krijgt structureel vorm. • Er komt meer verbinding tussen de kennis van projectonderzoekers en promotieonderzoekers. • De cultuuromslag rond onderzoek zet zich door. • Er komt een tweede (of associate) lector bij, dit is een grote academie. • Er ontstaan structurele samenwerkingsverbanden met werkveld en onderzoeksinstellingen waar langdurig onderzoek op kan worden gebouwd. • CHE kiest er voor dat docenten structureel kunnen promoveren. Aanbevelingen 7. Betrek het werkveld bij het formuleren van onderzoekvragen. 8. Deze academie verdient een tweede lector omdat de academie heeft laten zien in staat te zijn door onderzoek de kwaliteit van de verbinding tussen opleiding en werkveld te verdiepen. 9. De academie maakt een meerjarenplan waarin zowel de contouren van een tweede lector wor-‐ den geschetst als de mogelijkheden voor nieuwe promotieonderzoeken als vervolg op de huidi-‐ ge. 10. Verbind de huidige promotieonderzoeken met de projectonderzoeken en maak de promotieon-‐ derzoekers zo meer zichtbaar naar opleiding en werkveld. 11. Verbind ook de projectonderzoekers onderling. Dan wordt het lectoraat breder in de academie. 12. Bespreek een regeling voor het delen van promotiepremies met de universiteiten. 8.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs Het lectoraat heeft in opdracht van de teamleiders een onderzoeklint voor kwalitatief praktijkonderzoek door alle leerjaren gebouwd vanaf jaar 1. Er is nu een onderzoeksdesign waarmee studenten echt aan de slag moeten met onderzoek als integraal onderdeel van de opleiding. Het lectoraat is ooggetuige van de opleiding, praat meer met het werkveld dan met de docent, maar brengt dat wel terug naar de opleiding. Studenten hebben bredere kennis nodig van andere sectoren van de hulpverlening, moeten over de schotten van het eigen stukje kijken en hebben daarbij een onderzoe-‐ kende houding nodig. De beroepspraktijk vraagt van hen dat zij breder kunnen schakelen dan voorheen. Al het onderzoek staat de volgende dag voor de klas. En tragere vertaling verloopt via boeken. De lector ziet alle studenten in het derde jaar, dan spreekt zij de studenten aan als ooggetuige in het werkveld. Er zijn hefbomen gedefinieerd om vanuit het lectoraat invloed uit te oefenen op de opleiding. Er was een heel grote verwachting, maar de lector wilde niet verantwoordelijk zijn voor zaken waar zij geen invloed op heeft. Het lectoraat is betrokken bij drie van de tien minoren, als gastdocent en qua curriculumont-‐ werp.
59
Het meest naadloos is de relatie tussen lectoraat en de masteropleiding contextuele hulpverlening. De lector en de senior-‐onderzoeker begeleiden afstudeeronderzoek van de masterstudenten. De metho-‐ diekdocent van de master geeft vorm aan de wisselwerking tussen zijn onderzoek en de master. De lec-‐ tor heeft geholpen het begrip methodiek helder te krijgen, middels een project. In de propedeuse is als nieuw vak ‘hbo-‐vaardigheden’ geïntroduceerd. Dit vak confronteert de eerste-‐ jaarsstudenten met vragen als ‘hoe onderzoek je situaties van cliënten’, ‘hoe kom je tot een aanpak’, ‘hoe vind je daar literatuur bij om theoretisch te verantwoorden wat je doet’. Veel docenten zijn aan een masteropleiding begonnen en dus onderzoekend bezig. Zij zijn bereidwillig, maar ervaren ook hoe inge-‐ wikkeld onderzoek is. In plaats van hun expertise over te dragen moeten zij nu het werkveld als expert benaderen. Het lectoraat is ondersteunend en stimulerend om docenten en studenten stil te zetten bij de vraag ‘wat is er nog meer’, ‘wat kun je daaraan onderzoeken’, dat begint een nieuwe passie te wor-‐ den. Er is een stuurgroep trialogisch leren. Docenten krijgen in dit concept een andere rol en vragen zich af wat hun nieuwe identiteit is. Collega’s gaan het veld in met een groep studenten, niet alleen als coach maar ook als deelnemer aan het onderzoek. Zij komen terug met als mogelijke uitkomst dat het curricu-‐ lum niet matcht met het werkveld. Het is lastig dat vorm te geven in een taai curriculum. Er komt een onderzoek naar de meerwaarde van het trialogisch leren, gezien het veel van de docenten vraagt. De lector is voor docenten belangrijk om even intellectueel mee te sparren, een luik naar buiten te ope-‐ nen, nieuwe literatuur te delen. Zij geeft ieder jaar een nieuw hoorcollege bij de minor pedagogiek. En gebruikt studenten in haar onderzoek naar methodieken in het veld. Het lectoraat mag in de academie deskundigheidsmacht tonen, hoeft niet alleen op vragen in te gaan. De eigen expertise inbrengen hoort juist bij trialogisch leren. Studenten weten de vraag ‘Wat heeft een goede jeugdwerker nu aan onderzoek?’ helder te beantwoor-‐ den. Pubers vallen in de hulpverlening veel uit, dat geeft frustratie bij gezinsvoogden en schade bij pu-‐ bers. Alle betrokkenen hebben er veel aan als er kennis is die tot minder uitval leidt. Het onderzoek leidt tot betere richtlijnen voor de betrokkenen in een complex veld. Ook wordt door het onderzoek helder wat er goed gaat zodat pubers bij gezinshuizen blijven wonen. Op basis hiervan wordt een training ont-‐ wikkeld voor professionele opvoeders. De oud-‐student die afgestudeerd is bij de master Contextuele hulpverlening vertelt onder begeleiding van de lector en de docent onderzoek te hebben gedaan naar hoe hulpverleners te werk gaan in de prak-‐ tijk. De onderzoeksvraag was ‘Hoe werkt loyaliteit bij adolescenten naar hun ouders en hoe gaan hulp-‐ verleners daarmee om’. Met behulp van video’s zijn de hulpverleningsgesprekken geanalyseerd. Hoe reageren adolescenten bijvoorbeeld als er negatieve dingen over hun ouders worden gezegd. Het pro-‐ duct van dit onderzoek is een hoofdstuk in het boek van het lectoraat. Deze student heeft eerst de ba-‐ cheloropleiding MWD gedaan, vervolgens in de praktijk ervaring opgedaan en is toen via de masterop-‐ leiding onderzoek gaan doen. De oud-‐student SPH heeft onderzoek gedaan met zes andere studenten naar systeemgericht werken in de residentiële jeugdzorg. Tien instellingen zijn onderzocht en aanbevelingen zijn gedaan aan de praktijk
60
en de opleiding. Ook deze studenten zijn begeleid door zowel docent als lector, dus op praktijk en op theorie. De studenten Gezondheidszorg en Sociale Studies hebben de volgende adviezen voor hun lectoraten: • Maak studenten meer bekend met wat het lectoraat allemaal doet. • Leg in het eerste jaar al uit wat de stappen in onderzoek zijn. • Laat de onderzoeksonderwerpen in het derde jaar beter aansluiten op de opleiding zelf. Nu richt men zich op de vragen van de instelling in het werkveld, waardoor studenten zich voor een karretje gespannen voelen. Laat studenten dus eerder meedenken, beperk hun rol niet tot het invullen van de cijfers. • Geef meer aan wat de samenhang is tussen de onderzoeken. Aanbevelingen 13. Onderschat niet dat de nieuwe visie op onderwijs een grote rol-‐ en identiteitsverandering van docenten vergt. 14. Maak een masterplan dat de beroepsontwikkeling verbindt met de vernieuwing van het curricu-‐ lum in de vorm van trialogisch leren. 15. Onderken dat docenten die ook in het veld werken door hun twee rollen al een microvorm van trialogisch leren belichamen. Ontlok kennis aan deze microvorm, die past bij de aanpak van dit lectoraat om kennis te beschrijven die de praktijk al heeft, in dit geval de praktijk van het met twee benen in twee praktijken staan (beroepspraktijk en opleidingspraktijk). 16. Verbreed het denken over trialogisch leren ook naar cliënten. In het veld vindt immers ook de paradigmashift plaats dat de hulpverlener niet meer dé expert is. 17. Geef studenten ruimte hun eigen interesses in de onderzoeken in te brengen. 8.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk Tijdens de visitatie worden verschillende voorbeelden ingebracht waar het lectoraat aan de beschrijving en theoretische onderbouwing van practice-‐based evidence werkt. Het Leger des Heils doet samen met het lectoraat twee projecten over methodiekontwikkeling. In het eerste project zijn filmopnames van hulpverlenende gesprekken gemaakt om te onderzoeken welke onderdelen van het gesprek werken. Het tweede project heeft als thema: ‘een trauma heb je nooit alleen’. Het gaat om contextuele begeleiding van misbruik, waarbij het lectoraat naar de goede manier zoekt om te beschrijven dat en hoe deze bege-‐ leiding werkt. Er wordt gesproken over betaling van dit onderzoek. De meerwaarde van het lectoraat is de theoretische onderbouwing. Het is niet meer een willekeurige student die onderzoek komt doen. Het moet een goed verhaal zijn. Met elkaar weet je heel veel. ‘Zij roepen bij ons de vragen op die we echt hebben. Dat maakt het lectoraat weer meer enthousiast er onderzoek naar te doen.’ Ook de programmaleider van Gezinshuis.com vertelt dat het lectoraat practice-‐based expertise boven tafel probeert te krijgen: Wat is de kracht en wat zijn de verbeterpunten van gezinshuizen? Het project loopt twee jaar en is nu halverwege. De programmaleider houdt van de directheid van pubers en heeft twee jaar lopen zoeken met welk lectoraat of welke universiteit zij kon samenwerken. In een gesprek met deze lector waren ze er snel uit: beide spraken dezelfde taal over wat er nodig was en het sloot
61
naadloos aan bij de agenda van het lectoraat. Er is aan beide kanten veel energie. Toen is men gaan zoe-‐ ken naar financiering. Volgend jaar zal het gesprek plaatsvinden over structurele samenwerking. De pro-‐ grammaleider vindt het bijzonder dat het uitgangspunt van het lectoraat is dat de praktijk goed werk levert en dat onderzoek beschrijft hoe dat werkt. Er is bij het lectoraat een basisvertrouwen in de profes-‐ sional. Haar advies is: geef zicht op hele lectoraat, maak meer reclame voor het boek, treedt meer naar buiten. De hoogleraar van de Universiteit Utrecht, faculteit sociale wetenschappen, vindt het belangrijk en ook leuk om via het lectoraat samen te werken met de beroepspraktijk: ‘Het is bijzonder dat je kennis ont-‐ vangen wordt, op de universiteit is het droogzwemmen’. Het onderzoek vindt plaats met focusgroepen van gezinshuisouders en zoekt naar best-‐practices: zijn bepaalde type dialogen effectiever dan andere? De hoogleraar doet zelf mee met de analyse. Er vindt interactieonderzoek en conversatieanalyse plaats van hoe het kind participeert in het gesprek. Het woord effectief slaat eigenlijk de plank mis. Ouders willen concreet advies, ze willen niet weten wat in 60% van de gevallen effectief is. De programmaleider van gezinshuis.com brengt naar voren dat de beroepspraktijk er echt op zit te wachten dat dit beter be-‐ schreven wordt. ‘60% van de pubers vliegt uit het gezinshuis, wat gebeurt daar nou? We hebben hypo-‐ thesen, maar hoe krijg je dat goed boven water en hoe verbeter je dagelijkse praktijk.’ Zij meent dat dit ook veel gaat opleveren voor de pleegzorg. Er is veel onderzoek gedaan naar dinner talk in middenklasse-‐ gezinnen, dit toetst men nu aan de meer problematische groep. Deze inzichten stelt men vervolgens beschikbaar aan het werkveld. De kracht van de hogeschool is van oudsher hoe reflecteer je op casuïs-‐ tiek. Met onderzoek maakt men nu een verdere stap naar het ontdekken van patronen en structuren in menselijk gedrag en samenleving. Dat zou nog versterkt mogen worden. De trait-‐d’union tussen praktijk en wetenschap is de kracht van het hbo, dat kan de universiteit niet. Het advies van de hoogleraar is: ‘Blijf met je poten in de modder en je hoofd in de wolken.’ Aanbevelingen 18. Geef het werkveld zicht op hele lectoraat, maak meer reclame voor het boek, treedt meer naar buiten. 19. Zet de stap naar strategische partnerships. 8.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport is op wezenlijke onderdelen buitengewoon helder. Toch kwam de kracht van het lectoraat pas in de visitatie uit de verf. Ook toen maakte de bescheidenheid van het lectoraat dat de commissie veel moest doorvragen voor de sterke punten duidelijk naar voren kwamen. Aanbevelingen 20. Geef in de ZER het hart van je vak weer. Geef de inhoudelijke samenhang weer tussen de promo-‐ tieonderzoeken en de projectonderzoeken. Dat geeft het lectoraat een beter profiel naar buiten. Tot zover de evaluatie van het lectoraat Sociale Studies.
62
Bijlage 1: Antecedenten EOC-‐leden Prof. dr. H. (Henk) Procee, emeritus bijzonder hoogleraar Wijsbegeerte in relatie tot academische vor-‐ ming, Universiteit Twente. Dr. G. (Gert) Noort, directeur Nederlandse Zendingsraad. Dr. W.L. (Wim) Wardekker, docent onderwijspedagogiek VU en emeritus-‐lector Windesheim. Drs. D.J. (Dicky) Nieuwenhuis, lid Raad van Bestuur / directeur Woord & Daad. Dr. S.S. (Sharda) Nandram, associate professor Nyenrode Business Universiteit. Lector Ondernemerschap Hogeschool Arnhem en Nijmegen. Founder Consultancy Praan. Dhr. J. (Jan) Schinkelshoek, directeur van het communicatiebureau Schinkelshoek & Verhoog. Oud-‐lid van de Tweede Kamer. Oud-‐hoofdredacteur Haagsche Courant/Sijthoff Pers (1994-‐2001). Lid RvC Nedag BV, uitgeefster van het Nederlands Dagblad. Dr. E.J. (Evelyn) Finnema, lector Talmalectoraat Wonen, Welzijn en Zorg op hoge leeftijd, NHL Hoge-‐ school, Instituut Zorg en Welzijn. Dhr. J (Johan) van der Veer, oud-‐bestuurder Timon. Dr. B.T.J. (Erna) Hooghiemstra, lector Jeugd, Gezin & Samenleving, Avans Hogeschool. Adviseur/expert Nederlands Jeugd Instituut. Dr. G.J. (Gertjan) Schuiling, adviseur Thierry & Schuiling. Docent VU.
63
Bijlage 2: Programma externe evaluatie
Programma startmiddag visitatie onderzoek Christelijke Hogeschool Ede Datum: 15 oktober 2013 Locatie: Hoofdgebouw CHE, Oude Kerkweg 100, Ede
13.30 – 13.45
Ontvangst en installatie van de commissie door College van Bestuur, academiedirecteuren en directeur Dienst Onderwijs mr. drs. A. (Ton) Bestebreur MPA, lid College van Bestuur ir. G. (Gerrit) van der Heijden, academiedirecteur Sociale Studies en Gezondheidszorg (a.i.) drs. L. (Leo) van Hoorn, academiedirecteur Theologie en Gezondheidszorg (a.i.) mr. H.M. (Herman) Oevermans, academiedirecteur Mens & Organisatie en Journalistiek & Communicatie (a.i.) drs. E.J.A. (Emile) van Velsen, academiedirecteur Educatie drs. J.A. (Janine) van Drieënhuizen, directeur dienst Onderwijs
13.45 – 14.30
Kennismaken en intern beraad commissie
14.30 – 15.15
Gesprek met College van Bestuur, academiedirecteuren en directeur Dienst Onderwijs over hun ambities op het gebied van onderzoek
15.15 – 15.30
Pauze
15.30 – 16.15
Gesprek met de zes lectoren en de beleidsmedewerker onderzoek over hun ambities in relatie tot ‘Onderzoek in verbinding’ en welke indicatoren zij in hun zelfevaluatie gebruiken Dr. J.A. (Jacquelien) Bulterman, lector Educatie Dr. B.S. (Bart) Cusveller, lector Gezondheidszorg Dr. R. (René) Erwich, lector Theologie Dr. ir. H. (Henk) Kievit, beoogd lector Mens & Organisatie Dr. J. (Jan) van der Stoep, lector Journalistiek & Communicatie Dr. M. (Martine) Noordegraaf, lector Sociale Studies Drs. W.H. (Wim) Dekker, beleidsmedewerker Onderzoek
16.15 – 17.00
Intern beraad commissie: aandachtspunten voor evaluatie en werkwijze panels
17.00 – 17.15
Beraad tussen voorzitter en secretaris van de commissie
64
Programma visitatiedagen onderzoek CHE in de academies Woensdag 13 november 2013 Evaluatie onderzoek in de academies Mens & Organisatie (M&O) en Journalistiek & Communicatie (J&C) Panel: - prof. dr. H. Procee (voorzitter) - dr. G.J. Schuiling (secretaris) - dr. S.S. Nandram (domeindeskundige) - drs. D.J. Nieuwenhuis (domeindeskundige) - dhr. J. Schinkelshoek (domeindeskundige) 08.30 – 09.00 09.00 – 09.30 09.30 – 10.15 10.15 – 10.30 10.30 – 11.00
11.00 – 11.30
11.45 – 12.15 12.15 – 13.00 13.00 – 13.45 13.45 – 14.15
14.15 – 14.45
14.45 – 15.00
Vooroverleg panel over beide academies Academiedirecteur(en) - Mr. H.M. Oevermans (academiedirecteur M&O en J&C a.i.) Lector Mens & Organisatie - Dr. Ir. H. Kievit (lector M&O) Pauze Kenniskring Mens & Organisatie - Drs. E.C. van den Dool (kenniskringlid M&O) - Drs. M.A. de Ronde (kenniskringlid M&O) Teamleiders en docenten Mens & Organisatie - Mr. B.M. van Eijk - van den Herik (teamleider majorteam) - H.W. Rietberg MBA (teamleider profielteam) - Drs. W.F.G.L. van den Belt (programmadocent, o.a. Organisatieadvisering) - Drs. H.F.J. Oldeman (programmadocent, o.a. Onderzoek Mens & Markt) Intern beraad bevindingen Mens & Organisatie Lunch Lector Journalistiek en Communicatie - Dr. J. van der Stoep (lector J&C) Kenniskring Journalistiek en Communicatie - Drs. J.C. Snel (kenniskringlid J&C) - Drs. K. Goossen (kenniskringlid J&C) - J.M van der Zeeuw MA (kenniskringlid J&C) - Ir. P. Jansen (kenniskringlid J&C) - Dr. T. van der Ziel (kenniskringlid J&C) - H. Alderliesten (kenniskringlid J&C) - Drs. M. Sprong (kenniskringlid J&C) Teamleiders en docenten Journalistiek & Communicatie - Drs. B.G. de Looij (teamleider Journalistiek) - S.I. Badoella (teamleider Communicatie) - Drs. L.M. Doornbosch (docent J&C) - Drs. B.J. Noorlander (docent J&C) Pauze
65
15.15 – 15.45
(Oud-)studenten van beide academies Mens & Organisatie - Reinier Polinder (vierdejaarsstudent Bedrijfskunde MER – Onderzoeksstagiair 2012/2013) - Corinne Starreveld (vierdejaarsstudent HRM – Onderzoeksstagiair 2012/2013) - Jan-Willem van der Wilt (vierdejaarsstudent Bedrijfskunde MER – Onderzoeksstagiair 2012/2013) Journalistiek & Communicatie - Christiaan Pelgrim (oud-student Journalistiek) - Lilian Madern (oud-student Communicatie) - Hylmar Lindeboom (oud-student Communicatie)
15.45 – 16.30
Gesprek met externe stakeholders Mens & Organisatie - Drs. A. Leerling (netwerker Regio FoodValley) - Drs. A.M. Hol (consultant Liaison Loopbaan- en organisatieontwikkeling) Journalistiek & Communicatie - Drs. M.J. Ratheiser (School voor Journalistiek, Hogeschool Windesheim) - Prof. Dr. P. Ester (lector arbeidsmarktvraagstukken Hogeschool Rotterdam; lid Eerste Kamer) - Drs. B. Tichelaar (Evangelische Omroep) - W. Verboom (Bond tegen het Vloeken)
16.30 – 17.15 17.15 – 17.30 17.30 – 17.45
Intern beraad Terugkoppeling naar academiedirecteur en lectoren van beide academies Afspraken maken in het panel
66
Donderdag 14 november 2013 Evaluatie onderzoek in de academies Gezondheidszorg (GZ) en Sociale Studies (ASS) Panel: - prof. dr. H. Procee (voorzitter) - dr. G.J. Schuiling (secretaris) - dr. E.J. Finnema (domeindeskundige) - J. van der Veer (domeindeskundige) - dr. B.T.J. Hooghiemstra (domeindeskundige) 08.30 – 09.00 09.00 – 09.30
09.30 – 10.15 10.15 – 10.30 10.30 – 11.00
11.00 – 11.30
11.45 – 12.15 12.15 – 13.00 13.00 – 13.45 13.45 – 14.15
14.15 – 14.45
14.45 – 15.00 15.15 – 15.45
Vooroverleg panel over beide academies Academiedirecteur(en) - Drs. L. van Hoorn (academiedirecteur Theologie en Gezondheidszorg a.i.) - Ir. G. van der Heijden (Sociale Studies en Gezondheidszorg a.i.) Lector Gezondheidszorg - Dr. B.S. Cusveller (lector GZ) Pauze Kenniskringleden Gezondheidszorg - F. den Hertog-Voortman MSc (lid kenniskring GZ) - Dr. J.J. Kole (lid kenniskring GZ) - J.A.M. van de Giessen MSc (lid kenniskring GZ) - Drs. M.C. van Hell-Cromwijk (lid kenniskring GZ) Teamleiders en docenten Gezondheidszorg - Drs. J.C.E. Roeberts-Koekkoek MSc (teamleider GZ) - J. den Uil-Westerlaken MSc (docent GZ) - F.H. Chevalking (docent GZ) - J. Klaassen (docent GZ) Intern beraad bevindingen Gezondheidszorg Lunch Lector Sociale Studies - Dr. M. Noordegraaf (lector ASS) Kenniskring Sociale Studies - Drs. G. Vierwind (promotieonderzoeker ASS) - Drs. Wim Dekker (promotieonderzoeker ASS) - J.H. van der Meiden MCH (promotieonderzoeker ASS) - J. Muurling MSc (projectonderzoeker ASS) - A.M.T. van Bergeijk, Master Social Work i.o. (projectonderzoeker ASS) - C. Mourits, Master Social Work, i.o. (projectonderzoeker ASS) Teamleiders en docenten Sociale Studies - H.R. Slotman (teamleider MWD, opdrachtgever project onderzoek) - B.J. Visser (docent propedeuse) - G. Andre (docent SPH) - J. van Beek (docent MWD en coördinator master Contextuele Hulpverlening) Pauze (Oud-)studenten van beide academies Gezondheidszorg - Mirthe Poot (voltijdstudent VP) - Kim van Knippenberg (deeltijdstudent VP) - Petra Huting (voltijdstudent VP)
67
Sociale Studies - Marleen Jagersma (oud-student master Contextuele Hulpverlening) - Hendrina van Driel (oud-student SPH) - Diana van de Vliert (4e jaarsstudent MWD voltijd) 15.45 – 16.30
Gesprek met externe stakeholders van beide lectoraten Gezondheidszorg - Drs. J. Mast MANP (Projectcoördinator Buurtzorg Nederland) - T. Holwerda MSc (Hoofd Zorginnovatie Ziekenhuis Gelderse Vallei Ede) - Dr. J.N.G.M. van Dartel (UD Ethiek LUMC, voorzitter Commissie Ethiek V&VN) Sociale Studies - A. de Vries (Programmaleider gezinshuis.com) - Prof. dr. C.H.C.J. van Nijnatten (Universiteit Utrecht) - J. van de Hoef (Ambulant gezinsbegeleider Leger des Heils)
16.30 – 17.15 17.15 – 17.30 17.30 – 17.45
Intern beraad Terugkoppeling naar academiedirecteuren en lectoren van beide academies Afspraken maken in het panel
68
Vrijdag 15 november 2013 Evaluatie onderzoek in de academies Educatie en Theologie Panel: - prof. dr. H. Procee (voorzitter) - dr. G.J. Schuiling (secretaris) - dr. W.L. Wardekker (domeindeskundige) - dr. G. Noort (domeindeskundige) 08.30 – 09.00 09.00 – 09.30
09.30 – 10.15 10.15 – 10.30 10.30 – 11.00
11.00 – 11.30
11.45 – 12.15 12.15 – 13.00 13.00 – 13.45 13.45 – 14.15
14.15 – 14.45
14.45 – 15.00
Vooroverleg panel over beide academies Academiedirecteur(en) - Drs. E.J.A. van Velsen (academiedirecteur Educatie) - Drs. L. van Hoorn (academiedirecteur Theologie en Gezondheidszorg a.i.) Lector Educatie - Dr. J. Bulterman (lector Educatie) Pauze Kenniskringleden Educatie - Drs. J.C. de Heer-Booij (kenniskringlid Educatie) - Drs. E.J. Aanen-Zilvold (kenniskringlid Educatie) - Drs. J. Kaldeway (kenniskringlid Educatie) Teamleiders en docenten Educatie - H.C. Rietdijk (docent Educatie) - Drs. A. Nicolai (docent Educatie) - Drs. J.W. Chevalking (docent Educatie) - Drs. S.M. van der Ree (docent Educatie) Intern beraad bevindingen Educatie Lunch Lector Theologie - Dr. R. Erwich (lector Theologie) Kenniskring Theologie - Dr. J.M. Praamsma (kenniskringlid Theologie) - Dr. J. Hoek (kenniskringlid Theologie) - Drs. T. van de Lagemaat (kenniskringlid Teamleiders en docenten Theologie - Drs. S. van der Velde (examinator minor Pastoraal werker) - D. van Schepen MA (onderwijscoördinator bachelor, examinator gemeenteopbouw) - Drs. A. Stijf (onderwijscoördinator propedeuse, examinator educatie) - N. Belo (manager onderwijsuitvoering) Pauze
69
15.15 – 15.45
(Oud-)studenten van beide academies Educatie - Marlieke Hazeleger (student Educatie) - Anita van de Langemheen (student Educatie) - Marwin Goodijk (student Educatie)
15.45 – 16.30
Theologie - Erik Smit (oud-student GPW) - Pieter van der Toorn (student GPW, afstudeerfase) - Chris den Boer (student GL en lid hogeschoolraad) - Mendy Vis (student GPW, afstudeerfase) Gesprek met externe stakeholders van beide lectoraten Educatie - T.C. Klaassen-de Graaff (Bmdb Ichtus Putten) - C.J. Visser (CNS Putten) - P. Antes (HSN Nijkerk) - Dr. A. de Muynck (lector Driestar Educatief Gouda) Theologie - H. Wijnja (CSG Calvijn, Vreewijk, onderwijsteamleider atheneum) - Prof. H. Stoffels (Sociology of Religion VU Amsterdam) - H. Hogendoorn (hoofd Toerusting en Educatie PKN) - Prof. Dr. G.C. den Hertog (hoogleraar systematische theologie)
16.30 – 17.15 17.15 – 17.30 17.30 – 17.45
Intern beraad Terugkoppeling naar academiedirecteuren en lectoren van beide academies Afspraken maken in het panel
70
Bijlage 3: Bestudeerde documenten De commissie heeft bij de voorbereiding op de gesprekken gebruik gemaakt van de volgende instellings-‐ documenten: 1. 2. 3. 4.
Strategisch Instellingsplan 2013 – 2018 ‘Voorrang aan verbinding’; Nota ‘Onderzoek in verbinding’; Kwaliteitszorgkader onderzoek CHE; Notitie ‘Vakmanschap en identiteit. Onderzoeksplan Christelijke Hogeschool EDE 2013-‐2017’.
Van elk lectoraat ontving de commissie: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Het zelfevaluatierapport; Enkele jaarplannen van het lectoraat; Twee afstudeeronderzoeken; Publicaties in wetenschappelijke en/of vaktijdschriften; Folders en uitingen in media; Beleidsnotities.
71
Bijlage 4: Onafhankelijkheidsverklaringen
72
Onafhankelijkheidsverklaring Ondergetekende, lid van de Externe Onafhankelijke Commissie (EOC) bij de evaluatie van het onderzoek aan de Christelijke Hogeschool Ede in het najaar van 2013, verklaart geen zakelijke noch persoonlijke binding te hebben met de bovengenoemde instelling, die een volstrekt onafhankelijke oordeelsvorming over de kwaliteit van het onderzoek ten positieve of ten negatieve zou kunnen beïnvloeden; verklaart hierbij zodanige relaties of banden met de instelling de afgelopen vijf jaar niet te hebben gehad.
Naam
Dr. E.J. Finnema
Handtekening
Datum
9 september 2013
73
74
75
76
77
78
79
80