Evaluatie van de onderzoeksfunctie van de Christelijke Hogeschool Windesheim
Externe onafhankelijke evaluatiecommissie
Schuiling & Thierry Graaf Aelbrechtlaan 2 1181 SW Amstelveen www.tslearning.nl
2
EVALUATIE ONDERZOEKSFUNCTIE Christelijke Hogeschool Windesheim Januari 2012
4
Inhoudsopgave Woord vooraf .......................................................................................................................... 7 1. Opdracht en werkwijze ................................................................................................... 10 De opdracht ................................................................................................................................................ 10 De werkwijze ............................................................................................................................................... 11 2. Evaluatie onderzoeksbeleid van de hogeschool .................................................................. 13 Algemeen .................................................................................................................................................... 13 Financiën ..................................................................................................................................................... 15 Organisatie .................................................................................................................................................. 15 HRM-‐beleid ................................................................................................................................................. 16 Communicatiebeleid ................................................................................................................................... 17 Kwaliteitszorg onderzoek ............................................................................................................................ 17 Bevindingen en adviezen m.b.t. tot de algemene condities voor onderzoek ............................................. 18 3. Evaluatie kenniscentrum Educatie ...................................................................................... 23 Conclusie ..................................................................................................................................................... 23 Het kenniscentrum ...................................................................................................................................... 23 Algemene bevinding ................................................................................................................................... 26 Bevindingen ten aanzien van het onderzoek .............................................................................................. 27 Bevindingen ten aanzien van het onderwijs ............................................................................................... 28 Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap ........................................... 30 4. Evaluatie kenniscentrum Gezondheid en Welzijn ............................................................... 31 Conclusie ..................................................................................................................................................... 31 Het kenniscentrum ...................................................................................................................................... 31 Algemene bevinding ................................................................................................................................... 34 Bevindingen ten aanzien van het onderzoek .............................................................................................. 34 Bevindingen ten aanzien van het onderwijs ............................................................................................... 36 Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap ........................................... 38 5. Evaluatie kenniscentrum Media ......................................................................................... 39 Conclusie ..................................................................................................................................................... 39 Het kenniscentrum ...................................................................................................................................... 39 Algemene bevinding ................................................................................................................................... 41 Bevindingen ten aanzien van het onderzoek .............................................................................................. 42 Bevindingen ten aanzien van het onderwijs ............................................................................................... 43 Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap ........................................... 44
5
6. Evaluatie kenniscentrum Ondernemerschap ...................................................................... 46 Conclusie ..................................................................................................................................................... 46 Het kenniscentrum ...................................................................................................................................... 46 Algemene bevinding ................................................................................................................................... 48 Bevindingen ten aanzien van het onderzoek .............................................................................................. 49 Bevindingen ten aanzien van het onderwijs ............................................................................................... 51 Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap ........................................... 52 7. Evaluatie kenniscentrum Technologie ................................................................................ 53 Conclusie ..................................................................................................................................................... 53 Het kenniscentrum ...................................................................................................................................... 53 Algemene bevinding ................................................................................................................................... 55 Bevindingen ten aanzien van het onderzoek .............................................................................................. 56 Bevindingen ten aanzien van het onderwijs ............................................................................................... 57 Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap ........................................... 58 Bijlage 1: Antecedenten EOC-‐leden ........................................................................................ 60 Bijlage 2: Programma externe evaluatie ................................................................................. 61 Bijlage 3: Bestudeerde documenten ....................................................................................... 68
6
Woord vooraf De externe onafhankelijke commissie (EOC) bezocht in november 2011 hogeschool Windesheim om het praktijkgericht onderzoek en de relatie van dat onderzoek met zowel de professionele praktijk als het onderwijs te evalueren onder het uitdrukkelijke verzoek het ontwikkelingsperspectief als uitgangspunt te nemen. Waar staat Windesheim in de omslag van onderwijsinstelling naar kennisinstelling? In de maatschappelijke legitimatie voor het onderzoek staat voor Windesheim de ontwikkeling van de professionele beroepspraktijk voorop. Praktijkgericht onderzoek dat nieuwe kennis genereert voor de verschillende beroepssectoren waarvoor Windesheim opleidt; voldoet aan wetenschappelijke onderzoekcriteria; samenhangt met wetenschappelijke onderzoekprogramma’s en een doorvertaling kent naar praktijk en onderwijs. Windesheim heeft een beleidsdocument onderzoek getiteld ‘Bijdragen aan de praktijk van morgen’ (2011) dat missie, visie en profiel beschrijft. De Christelijke Hogeschool Windesheim bestaat sinds 1986 en heeft 66 bachelor en 5 masteropleidingen met ruim 21.000 studenten en 1860 medewerkers. Het eerste lectoraat dateert van 2001. Op dit moment heeft Windesheim 23 lectoren, 103 kenniskringleden en 33 promovendi. Om een betere verbinding tot stand te brengen tussen onderwijs en onderzoek zijn de kenniscentra en de opleidingen in 2010 samengebracht in een viertal domeinen: Bewegen en Educatie; Economie, Management, Media en Communicatie; Gezondheid en Welzijn; Techniek. Windesheim heeft een protocol Kwaliteitszorg van onderzoek (2010) ontwikkeld om in een cyclus van 6 jaar continue de kwaliteit van onderzoek te monitoren, ontwikkelen en garanderen Deze externe evaluatie is de eerste toepassing van dit protocol. De commissie heeft in de gesprekken, en vervolgens ook in de rapportage, het ontwikkelingsperspectief voorop gesteld. De commissie heeft voltallig de algemene condities geëvalueerd en vervolgens in deelcommissies elk kenniscentrum. De position papers die de commissie daartoe ontving, gaven niet altijd voldoende informatie om de ontwikkeling die Windesheim met haar onderzoek doormaakt en de uitkomsten van dat onderzoek te interpreteren. Deze informatie werd wel verkregen uit de achterliggende informatie in beleidsdocumenten, jaarplannen, activiteitenplannen en publicaties. Tussentijdse informatieverzoeken van de commissie zijn door Windesheim adequaat beantwoord. Het evaluatierapport schetst de uitgangssituatie en vandaar uit de mogelijke ontwikkelingsstappen in het centrale Windesheimbeleid en in de kenniscentra. De adviezen moeten in dat licht worden geplaatst. De ontwikkelingsstappen verschillen duidelijk per kenniscentrum afhankelijk van de uitgangssituatie. De openhartige en constructieve houding van onze gesprekspartners in deze evaluatie heeft indruk gemaakt op de commissie. We hebben daarbij gesproken met zeer gemotiveerde lectoren in een sterk collegiaal verband die de lectoraatmissie helder voor ogen hebben. Het merendeel van hen heeft hun lectoraat stevig verankerd in onderwijs en praktijk. Het onderzoek in de lectoraten verkeert in zeer verschillende fasen van ontwikkeling onder meer samenhangend met de levensfase van lectoraten. De lectoraten bevinden zich in een omgeving die de integratie van onderzoek en onderwijs actief
7
beïnvloedt, geflankeerd door een hogeschoolbeleid dat de ontwikkeling van kenniscentra en opleidingen naar een University of Applied Sciences mogelijk maakt. De commissie kreeg de opdracht de kenniscentra te evalueren, niet de lectoraten. De waardering die wij uiten voor de kenniscentra geldt natuurlijk evenzeer voor de lectoraten die inhoudelijk de ontwikkeling bewerkstelligen.
8
9
1. Opdracht en werkwijze In het kader van de kwaliteitszorg onderzoek organiseert hogeschool Windesheim elke zes jaar een externe evaluatie van de kenniscentra. De eerste evaluatie heeft najaar 2011 plaatsgevonden onder voorzitterschap van Prof. dr. Mia Duijnstee, lector Hogeschool Utrecht. De commissie bestond uit de volgende leden: Prof. dr. W.J.C.M. (Wim) van de Grift Kenniscentrum Educatie Prof. dr. Th. (Theo) Wubbels Kenniscentrum Educatie Drs. C. (Cor) Dijks Kenniscentrum Educatie Prof. dr. M.S.H. (Mia) Duijnstee Kenniscentrum Gezondheid en Welzijn Dr. F. H.R. (Frans) Leenders Kenniscentrum Gezondheid en Welzijn Prof. dr. K. (Karin) Raeymaeckers Kenniscentrum Media Frits van Exter Kenniscentrum Media Prof. dr. S.W.F. (Onno) Omta Kenniscentrum Ondernemerschap Prof. Dr. R.H. (Roberto) Flören Kenniscentrum Ondernemerschap Dr. ir. J.B.A. (Twan) Maintz Kenniscentrum Technologie Prof. dr. ir. R. (Remko) Akkerman Kenniscentrum Technologie Dr. G.J. (Gertjan) Schuiling Secretaris van de EOC Conform protocol en zoals te doen gebruikelijk is de EOC bijgestaan door een externe secretaris. Hij heeft in samenspraak met de voorzitter de rapportages en correspondentie van de commissie verzorgd.
De opdracht Het College van Bestuur heeft de externe onafhankelijke commissie (EOC) als opdracht gegeven: 1. het evalueren van de kenniscentra op drie gebieden: wetenschap/onderzoek, onderzoek in relatie tot professionele praktijk en onderzoek in relatie tot onderwijs & scholing; 2. het geven van adviezen voor verdere ontwikkeling van de drie gebieden. De voorzitter van het College van Bestuur sprak als opdrachtgever van de evaluatie nadrukkelijk de wens uit dat de commissie open gesprekken met de kenniscentra zou voeren over het ontwikkelingsperspectief. De commissie verwelkomde deze uitnodiging tot meedenken en heeft om een verantwoordingssfeer te voorkomen in het tweede deel van de opdracht onderscheid gemaakt tussen adviezen algemeen, adviezen onderzoek, adviezen onderwijs en adviezen praktijk. Deze indeling is terug te vinden in de hoofdstukken over de kenniscentra. Bij het eerste deel van de opdracht was de wens van Windesheim gebruik te maken van de evaluatievragen uit het BKO. Deze evaluatievragen zijn ook leidend geweest voor de zelfevaluatie van de vijf kenniscentra. Deze vragen zijn:
10
1. Is er voldoende relevante productiviteit, impact, waardering en erkenning op het gebied van: a. kennisontwikkeling binnen het onderzoekdomein; b. valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij; c. de betekenis voor onderwijs en scholing? 2. Vindt een en ander plaats vanuit een relevante en uitdagende missie en een helder onderzoekprofiel? 3. Worden de missie en het onderzoekprofiel geborgd door het portfolio en de wijze waarop de eenheid is georganiseerd? 4. Is de inzet van mensen en middelen daarbij toereikend in kwalitatief en kwantitatief opzicht? 5. Zijn de interne en externe samenwerkingsverbanden, netwerken en relaties daarbij voldoende relevant, intensief en duurzaam? De commissie heeft geen cijfermatige beoordeling van deze punten gemaakt. De tijd die voor de bezoeken aan de domeinen beschikbaar was, was hiervoor te kort. Bovendien is in de huidige ontwikkelingsfase van hbo en Windesheim geen uitgekristalliseerde set kengetallen beschikbaar. De commissie heeft derhalve in de gesprekken voorrang gegeven aan het ontwikkelingsperspectief en de vijf evaluatievragen beantwoord na het formuleren van haar adviezen. In elk hoofdstuk zijn ze voorop gesteld om daarna ruim baan te maken voor de ideeën over het ontwikkelingsperspectief. De peildatum voor de gegevens is 1 juli 2011. De commissie spreekt haar waardering uit over de wijze waarop de kenniscentra bereid waren tot een open gesprek waarin niet alleen werd ingebracht wat er goed ging. Evenzeer werd stilgestaan bij probleempunten en ontwikkelingsvragen.
De werkwijze De commissie heeft eerst voltallig de hogeschool bezocht en de algemene condities geëvalueerd, vervolgens in deelcommissies elk kenniscentrum bezocht en geëvalueerd (de voorzitter en secretaris maakten deel uit van elke deelcommissie). De volgorde was als volgt: 1. Installatie, toelichten en verstrekken van de opdracht door CvB, toelichting op verstrekt materiaal door de vijf kenniscentra, 1e beraad in de voltallige commissie (23 september 2011); 2. Bezoek hogeschool breed en 2e beraad in de voltallige commissie (7 november 2011); 3. Bezoeken aan de 5 kenniscentra (14 t/m 18 november 2011); 4. Schrijven evaluatierapport en bespreking per email (22 november – 16 december); 5. Toetsing rapport op feitelijke juistheid door Windesheim (19 – 21 december). Het voordeel van deze volgorde is dat de commissieleden met een gedeeld beeld aan de evaluaties van de kenniscentra begonnen. Nadeel is dat de commissie geen bijeenkomst had om uit de afzonderlijke evaluaties algemene punten te destilleren. We hebben dit nadeel redactioneel opgevangen door algemene punten uit de deelevaluaties ook op te nemen in het algemene hoofdstuk.
11
Drs. A. (Arie) Jansen, als senior adviseur onderzoek van Windesheim verantwoordelijk voor de kwaliteitszorg onderzoek, is op verzoek van de externe commissie in de rol van interne secretaris bij alle gesprekken aanwezig geweest, inclusief het besloten beraad van de commissie. Doel is zo de continuïteit van de evaluatie en het denken over het ontwikkelingsperspectief te borgen. Deze medewerker heeft niet deelgenomen aan de evaluatie en oordeelsvorming.
12
2. Evaluatie onderzoeksbeleid van de hogeschool De commissie heeft uit de gesprekken en de documenten het volgende beeld opgemaakt van Windesheim en doet op grond daarvan meerdere aanbevelingen. De commissie heeft zoals eerder aangegeven voltallig de gesprekken gevoerd om zicht te krijgen op het onderzoeksbeleid van Windesheim. Zie bijlage 1 voor de gesprekspartners van de commissie.
Algemeen De Christelijke Hogeschool Windesheim bestaat 25 jaar. De eerste lectoraten startten 10 jaar terug, de kenniscentra zijn twee jaar geleden gevormd. In de maatschappelijke legitimatie voor het onderzoek staat voor Windesheim het bijdragen aan de ontwikkeling, verbetering en vernieuwing van de professionele beroepspraktijk voorop. Die beroepspraktijk vraagt in toenemende mate om reflecterende beroepsbeoefenaars die nadenken over hun werkwijze en die deze reflectie ook kunnen delen met andere beroepsbeoefenaars (de reflective practitioner). Daarnaast is in toenemende mate behoefte aan betrouwbare en bruikbare kennis voor de beroepspraktijk (evidence based practice). Het is juist op deze vlakken dat onderzoek in het hoger beroepsonderwijs een bijdrage kan leveren aan de actuele vragen vanuit het beroepenveld. Daarnaast maakt Windesheim de expliciete keuze voor het ontwikkelen van normatieve professionaliteit en burgerschap. Normatieve professionaliteit en burgerschap en het verkennen en ontwikkelen daarvan voor de verschillende praktijksituaties waar de hogeschool voor opleidt is een belangrijke leidraad voor het handelen van docenten en onderzoekers in het onderwijs en het onderzoek op Windesheim. Om dat te kunnen realiseren richt het onderzoek van Windesheim zich op: − kwaliteitsverhoging van beroepsbeoefenaren in de zin van ontwikkeling van normatieve professionaliteit, burgerschap en een reflectieve professionele houding; − innovatie in ondernemingen en instellingen; − bijdrage aan voor de regio cruciale ontwikkelingen. Windesheim definieert praktijkgericht onderzoek met de volgende kenmerken: − het leidt tot de productie van nieuwe kennis en inzichten ten behoeve van (het bijdragen aan) analyse en oplossing van problemen die zich in de praktijk van de verschillende beroepssectoren voordoen; − het voldoet aan wetenschappelijke onderzoekcriteria; − het hangt samen met wetenschappelijke onderzoekprogramma’s (nationaal en/of internationaal); − het past binnen het onderzoeksprogramma van Windesheim; het kent een doorvertaling naar professionalisering en onderwijsontwikkeling;
13
−
het is geschikt voor en wordt benut bij kennisdeling met studenten, professionals en de beroepspraktijk.
In 2010 zijn de kenniscentra en de opleidingen samengebracht in de vier domeinen Techniek, Bewegen en Educatie, Gezondheid en Welzijn, Economie, Management, Media en Communicatie (EMMC). Doel hiervan is een betere verbinding tot stand te brengen tussen onderwijs en onderzoek om zo toekomstbestendige professionals af te leveren. Van de hbo-‐professional wordt verwacht dat hij zelf problemen kan oplossen, een onderzoekende houding heeft en reflecteert op werksituatie en eigen handelen. Het onderwijs heeft belang bij de kenniscentra omdat zij vragen uit de beroepspraktijk zoveel als mogelijk met studenten omzetten in onderzoek en de uitkomsten van het onderzoek aan de ene kant doen uitmonden in aanbevelingen voor de praktijk en aan de andere kant in de onderwijsprogramma’s inbrengen. Studenten leren zo niet alleen routines, maar ontwikkelen ook de competentie ontwikkelingen waar te nemen en initiatieven tot verbeteringen te nemen. Een hoogwaardige opleiding verbindt de drie O’s van onderwijs, onderzoek en ondernemen, intern en extern. Onderwijs was en blijft de kernactiviteit, maar wordt verdiept door verbinding met onderzoek en het invlechten van onderzoekvaardigheden in het onderwijs. Het CvB ziet dat bij docenten draagvlak is ontstaan voor dit beleid. Met de O van ondernemen moet nog een ontwikkelingsslag worden gemaakt, zo constateert men. Er is minder tijd voor begeleiding van studenten in hun contacten met de buitenwereld. Het onderzoek neemt een deel hiervan over als verdieping. Het ondernemen neemt een ander deel over door de contacten met de buitenwereld aan te halen. Aanvullend is een kort sabbatical ingesteld voor docenten om een tijd te werken in het beroepenveld. De kerngedachte is dat je geen docent bent maar een opleider. Onderzoeken en ondernemen maken deel uit van het opleider zijn. Het begrip normatieve professionaliteit krijgt in de gesprekken met het CvB de volgende toelichting. Deze waarde beoogt de christelijke basis van Windesheim te vertalen naar de relatie van mens tot mens. Zij nodigt docenten uit met studenten het gesprek te voeren over vragen als hoe sta je in het leven, hoe sta je in het vak en wat zijn je waarden en normen. Afgestudeerden weten dan waar ze in leven en beroep voor staan en hoe ze daar een gesprek over kunnen voeren. Dit begrip laat zich naar de verschillende domeinen van Windesheim op verschillende wijzen vertalen. Zo hebben ondernemingen belang bij professionals die invulling kunnen geven aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. En zorginstellingen hebben belang bij verpleegkundigen die bijvoorbeeld het gesprek kunnen voeren over een vraag als hoe verhoud ik mij tot palliatieve zorg en tot dementie. En bij economie realiseert men zich dat winst een normatief begrip is en stelt men de vraag of bedrijven de winst maken die ze willen maken en dan niet alleen toegespitst op financiële groei maar ook in relatie tot de zorg voor mensen en milieu. En bij media en journalistiek komt normatieve professionaliteit tot uiting in bijvoorbeeld de expliciete aandacht voor civiele journalistiek en journalistieke ethiek. Er zijn vijf kenniscentra: Educatie, Gezondheid en Welzijn, Media, Ondernemerschap en Technologie. In totaal zijn er 21 lectoraten en 23 lectoren. Het CvB heeft K€ 500 beschikbaar gesteld om succesvolle onderzoekers in de kenniscentra aan te stellen in schaal 13 en 14 functies (nieuwe HHD-‐functies) naast
14
de functie van lector. Het CvB zoekt ook actief naar mogelijkheden om mensen als junioronderzoeker in schaal 10 aan te stellen. Windesheim heeft ruim 21.000 bachelorstudenten die opleidingen volgen in een van de vier domeinen. Bovendien heeft Windesheim in het CRO-‐HO drie bekostigde masteropleidingen: M Learning & Innovation, M Leraar Godsdienst en M Special Educational Needs. Daarnaast zijn er in het CRO-‐HO twee niet-‐bekostigde masteropleidingen: M Executive Master of Business Administration en M Psychomotorische Therapie. In totaal nemen op dit moment 1.122 studenten aan deze masteropleidingen deel. Het is de bedoeling dat de lectoraten zich zowel met de bachelor-‐ als met de masteropleidingen verbinden.
Financiën Omdat de financiering van onderzoek uit de eerste geldstroom marginaal is en het onderzoek een onderwijsdoel dient, heeft Windesheim besloten vanuit het onderwijs capaciteit vrij te maken voor onderzoek. Budgetten voor onderzoek kennen een vaste voet en groeien mee met onderwijsaantallen. De overtuiging van het CvB is dat een opleiding die geen verbinding heeft met onderzoek in de toekomst -‐ in lijn met de ingezette visie van het rapport Veerman -‐ niet meer geaccrediteerd zal worden. De opleidingen investeren in onderzoek door de capaciteit die zij vrij maken in te zetten voor docenten die deelnemen aan de kenniskringen van de lectoraten. Dit is tegen de huidige stroom in, waarbij het aantal studenten toeneemt en de middelen afnemen. Het doel hoogwaardige beroepsmensen op te leiden die gericht zijn op valorisatie onderstreept voor Windesheim de noodzaak van deze fundamentele beleidsbeslissing. Uit de rijksbijdrage financiert Windesheim een vaste voet per lectoraat: de verhouding fte lector : fte kenniskring = 1 : 1. Daarnaast is de doelstelling dat 10% van het aantal fte docenten ingezet wordt voor onderzoek. In 2011 besteedt Windesheim 14 miljoen euro aan onderzoek, dit moet groeien naar 20 miljoen in 2015. Van de huidige 14 miljoen is drie miljoen eerste geldstroom (de zogenaamde O&O-‐gelden), vijf miljoen komt uit eigen middelen en zes miljoen uit externe middelen. Het publiek-‐private samenwerkingsproject Polymer Science Park is een belangrijke voorloper met vele spelers in de samenwerking. Ook de provincie steunt het onderzoek in dit project financieel. Windesheim ziet dit samenwerkingsproject ook als een belangrijke vingeroefening: hoe kun je een dergelijk groot samenwerkingsproject effectief ondersteunen (het gaat dan over organisatorische afstemming, financiële verslaglegging, projectcommunicatie et cetera).
Organisatie De kenniscentra worden gezien als een resultaat verantwoordelijke eenheid waarin onderwijs en onderzoek tot een effectief samenspel komen. Dit komt niet alleen in de inhoud maar ook in de bezetting van functies tot uitdrukking. De kenniscentra zijn over het algemeen op hetzelfde niveau gepositioneerd als de opleidingen en rapporteren direct aan de domeindirecteur.
15
Hogeschoolbreed zijn er overleggen ten behoeve van beleidsvorming: − WWO: de Windesheim Werkgroep Onderzoek met de managers van de kenniscentra en de senior adviseur onderzoek; − Het Overleg Onderzoek met domeindirecteuren, de voorzitter van het CvB en de senior adviseur onderzoek; − Lectorenoverleg viermaal per jaar, onder voorzitterschap van een lector en met de senior adviseur onderzoek als secretaris. De voorzitter van het College van Bestuur, tevens portefeuillehouder onderwijs en onderzoek, woont dit overleg zo veel als mogelijk bij.
HRM-‐beleid Het beleid ten aanzien van de te realiseren masterkwalificatie van docenten en de wijze waarop Windesheim het aantal gepromoveerde medewerkers wil laten groeien, is beschreven in het document ‘Master-‐ en promovendibeleid’, vastgesteld in juni 2010. Het gaat daar om de wijze waarop Windesheim wil realiseren dat in 2012 in alle domeinen tenminste 70% van het onderwijsgevend personeel over een mastergraad (HBO of WO) beschikt. Daarnaast worden in dit document de drie routes beschreven die Windesheim wil bewandelen om in 2012 10% gepromoveerden te realiseren in de populatie van alle docenten met een (HBO-‐ of WO-‐)mastergraad. Het master en promovendi beleid zoals uiteengezet in bovengenoemde nota is verankerd in de notitie “Zichtbare ontwikkeling” van de dienst Personeel & Organisatie (2009) waarin het professionaliseringsbeleid van Windesheim als lerende instelling staat beschreven. Met deze ambities voegt Windesheim zich ruim binnen het in het hoofdlijnenakkoord van december 2011 uitgesproken streven dat voor 2016 80% van de hbo-‐docenten master-‐ of PhD-‐opgeleid is. Bij het aanstellen van nieuwe docenten worden onderzoekaffiniteit en masterniveau als eis gesteld. Bij het aanstellen van onderzoekers wordt onderwijsaffiniteit als eis gesteld. Dit is een belangrijke verschuiving. In de schaal 13/14 functies zijn twee carrièrepaden: docent-‐onderzoeker voor gepromoveerden en zware onderwijsfuncties voor docenten die zich tot op hoog didactisch niveau hebben ontwikkeld. Het oude beleid om docenten met twee dagen per week in vier jaar tijd te laten promoveren werkt niet. In veel gevallen is de financiering van 0,4 fte gecontinueerd tot in sommige gevallen 6 of 7 jaar. Met het opleiden van het eigen docentencorps kan de doelstelling van 10% gepromoveerde docenten niet worden gerealiseerd. Het nieuwe beleid is junioronderzoekers in schaal 10 aanstellen, dubbelaanstellingen voor promovendi van de universiteit, direct gepromoveerden werven en drie dagen per week als promotietraject voor internen. Op de vraag van de commissie hoe men de gepromoveerden vast gaat houden is het antwoord: door schaal 13 en 14 als carrièreperspectief te bieden, met flink tijd voor onderzoek, in een goede verbinding met de kenniscentra. En door via inhoudelijk beleid een inspirerende omgeving voor promovendi en gepromoveerden te creëren. De verwachting is dat meer gepromoveerden in het hbo willen werken gezien de druk op de universiteiten.
16
Windesheim wil de omvang van lectoraanstellingen uitbreiden van 0,6 naar 0,8 fte, de aanstellingen langer maken dan vier jaar en meer ondersteuning bieden door de uitbreiding van de kenniskringen.
Communicatiebeleid Doel van het communicatiebeleid is Windesheim naar buiten toe neerzetten als herkenbare organisatie met het duidelijke karakter van een kennisinstelling voor kwalitatief hoger onderwijs en onderzoek die midden in de samenleving staat. Windesheim positioneert zich als volgt naar haar doelgroepen: ‘Welke uitdagingen kom je als directeur of professional van een bedrijf, zorginstelling of overheidsorganisatie tegen in de dagelijkse praktijk? Windesheim kan via praktijkgericht onderzoek en informatie uitwisseling helpen om vraagstukken aan te pakken of op te lossen.’ Via de volgende middelen worden onderzoeksprojecten en de resultaten hiervan onder de aandacht gebracht: • Onderzoekswebsite: http://www.windesheim.nl/onderzoek/ Deze website zet Windesheim neer aan de hand van onderzoeksthema’s. De focus is op onderzoeksprojecten en publicaties omdat doelgroepen daar direct iets mee kunnen; • Relatiemagazine WinWin; • Pers (dag-‐ en vakbladen via persberichten, artikelen en publicaties); • Symposia (over specifieke onderwerpen samen met lectoraten); • Digitale nieuwsbrieven. Deze middelen dienen om de lectoraten in hun communicatie te ondersteunen.
Kwaliteitszorg onderzoek Windesheim heeft, binnen de door het BKO gestelde kaders, een eigen protocol opgesteld voor de kwaliteitszorg van onderzoek. Dit protocol is in de Windesheim Werkgroep Onderzoek (waarin elk kenniscentrum vertegenwoordigd is) ontwikkeld en intensief besproken door betrokken stakeholders. Daarbij is dankbaar gebruik gemaakt van opzet en adviezen van andere hogescholen, in het bijzonder de Hogeschool Utrecht. In het protocol is de werkwijze vastgelegd die Windesheim hanteert om de kwaliteit van onderzoek permanent te ontwikkelen, te bewaken en te borgen. Het protocol is geaccordeerd door de directeuren en in juli 2010 door het College van Bestuur vastgesteld. De huidige externe evaluatie is de eerste toepassing van dit protocol. Windesheim beoogt in het protocol een kwaliteitszorgsysteem onderzoek te hebben ontwikkeld dat voldoet aan de eisen van eenvoud, doeltreffendheid en transparantie. De missie, de visie en het profiel van het onderzoek staan beschreven in het ‘Windesheim beleidsdocument onderzoek: bijdragen aan de praktijk van morgen’. Dit document is vastgesteld in augustus 2011. In dit document wordt tevens ingegaan op de ontwikkeling van het onderzoeksportfolio
17
en op de wijze waarop het onderzoek op Windesheim is georganiseerd in termen van mensen, middelen en management en met het oog op de integratie van onderwijs, onderzoek en ondernemen.
Bevindingen en adviezen m.b.t. tot de algemene condities voor onderzoek Onderstaand gaat in op het beeld met betrekking tot beleid en condities voor onderzoek opgedaan op de eerste visitatie dag waarbij de voltallige commissie aanwezig was. Deze tekst staat ook stil bij de aandachtspunten die op grond van de verschillende gesprekken geformuleerd zijn. De commissie is van mening dat het hogeschoolbeleid een stevige basis heeft gelegd voor praktijkgericht onderzoek. Waar dat onderzoek aan moet voldoen inclusief de betekenis er van voor onderwijs en praktijk is concreet gedefinieerd. Er is ook een lange termijnvisie, deze is helder en coherent verwoord en krijgt concreet gestalte in de beslissing vanuit het onderwijs middelen ter beschikking te stellen voor onderzoek. Er bestaat een procedure die de kwaliteitszorg onderzoek verankert. En de lectoraten keren zich naar buiten, zowel naar de opleiding als naar het praktijkveld. De hoofdvraag is vervolgens welke sprong mogelijk is als er al zo’n basis ligt. De commissie heeft het uitgangspunt van Windesheim dat praktijkgericht onderzoek wetenschappelijk is als referentiepunt genomen in haar evaluatie van het onderzoek. Praktijkgericht onderzoek start met een praktijkrelevante vraag, verwerkt deze conform wetenschappelijke standaarden en mondt uit in implementeerbare, overdraagbare en geldige kennis. Als dus een kenniscentrum wel kennis valoriseert, maar niet genereert, dan is sprake van een eenzijdige en onvolkomen ontwikkeling. Datzelfde geldt als een kenniscentrum wel intensief met de universiteiten samenwerkt maar niet met de praktijk. Een belangrijk aandachtspunt voor de commissie is het benoemen en concretiseren van de normen waarmee criteria als productiviteit, impact, waardering, erkenning, relevantie, valorisatie, duurzaam en toereikend gemeten kunnen worden. Windesheim heeft nog geen gevalideerde outputcriteria, deze worden in het hele hbo nog ontwikkeld. Daar waar dit in de gesprekken aan de orde kwam, hebben we daar verslag van gedaan. Een derde aandachtspunt is de taak van de domeindirecteur als verantwoordelijke voor het kenniscentrum en dus tevens voor het onderzoek. Hoe loopt het samenspel tussen domeindirecteur en lector? En hoe wordt dit samenspel gedefinieerd in de functieomschrijving? Het blijkt dat de functieomschrijving van de domeindirecteur van 2000 dateert en verouderd is. De recente vorming van de kenniscentra en de domeinvorming hebben een aanscherping van het functieprofiel tot gevolg gehad die weliswaar (nog) niet tot een bijstelling van de functiebeschrijving heeft geleid, maar die wel tot uiting komt in de rol die domeindirecteuren met betrekking tot (de kwaliteit van) het onderzoek hebben gekregen bij hun aanstelling, en welke staat beschreven in het Windesheim beleidsdocument onderzoek en in het Windesheim Protocol Kwaliteitszorg Onderzoek. Volgens het CvB realiseert men zich terdege dat directeuren gezien hun achtergrond hun beperkingen hebben als het gaat om aansturen van onderzoek en het beoordelen van de onderzoekskwaliteit. Op termijn zal een domeindirecteur onderzoekservaring moeten hebben en gepromoveerd moeten zijn.
18
Een vierde aandachtspunt is de groei van het wervend vermogen. Het wordt door het CvB als kwaliteitskenmerk gezien als een kenniscentrum externe middelen weet te verwerven. Doelstelling van Windesheim is een groei naar zes miljoen aan externe inkomsten. De subsidieperspectieven zijn echter per sector verschillend. De regio Zwolle zelf doet het goed, zij is al drie jaar op rij de snelst groeiende regio van Nederland, maar kent een cultuur van bescheidenheid waarin het verkopen van unique selling points niet direct aan de orde is. De hogeschool zal door die bescheidenheid heen moeten om haar sterke punten beter voor het voetlicht te krijgen. De commissie doet de volgende aanbevelingen om de condities die Windesheim reeds creëert voor praktijkonderzoek verder te ontwikkelen. De nummering geeft geen prioriteiten aan. 1. Noem in deze fase van ontwikkeling niet alles een onderzoeksproject. Onderscheid praktijkgericht onderzoek dat voldoet aan wetenschappelijke criteria1 en praktijkproject waar het met name gaat om vraagarticulatie, valorisatie, implementatie, et cetera. Dit onderscheid maakt meteen duidelijk waar Windesheim staat en waar ontwikkeling gewenst is. 2. Veel onderzoekslijnen zijn nog breed gedefinieerd met vervolgens fragmentatie van projecten. Breng hier focus in aan en profilering op expertise. Kies voor twee of drie thema’s per kenniscentrum door een niche te kiezen die zowel praktijkrelevantie biedt als wetenschappelijke productie. 3. Geef in een zelfevaluatie duidelijk aan waar een kenniscentrum zich bevindt in de lijn van ‘alles is nieuw’ naar ‘praktijkgericht onderzoek’. De commissie kan de gevonden verschillen op basis van de gegeven informatie slechts gedeeltelijk plaatsen als passend bij de ontwikkelingsfase van een domein of als een achterblijvende prestatie. 4. Neem uitbreiding van de onderzoekinfrastructuur expliciet op in het beleid. Het gaat dan onder meer om access tot bronnenmateriaal, uitbouw van de bibliotheek mogelijkheden en strategie op de verbinding met universiteiten op CvB niveau. 5. Zet een incentive op het doen van praktijkgericht onderzoek. Beloon de onderzoeker met veel publicaties bijvoorbeeld met meer onderzoeksmiddelen. Reken ook de domeindirecteur af op de wetenschappelijke output van zijn kenniscentrum. 6. Om toekomstige onderzoekers vast te houden, is het raadzaam in de nota ‘master-‐ en promovendibeleid’ een extra paragraaf op te nemen over het beleid ten aanzien van gepromoveerden. 7. Creëer kansen om meer studenten bij het onderzoek te betrekken. De commissie schat dat nog geen 1.000 van de 21.000 studenten deelnemen aan onderzoek van de kenniscentra. Nu is een dekking van 100% wel wenselijk voor de onderzoekende houding, maar niet reëel voor deelname aan onderzoek van de kenniscentra. De geschatte 5% acht de commissie echter te laag. Streef naar 10%.
1
Overal waar in dit rapport gesproken wordt van praktijkgericht onderzoek wordt gedoeld op praktijkgericht onderzoek dat voldoet aan wetenschappelijke criteria.
19
8. Niet elke onderzoeker is ook een goed acquisiteur. Zorg dat onderzoekers de professionele ondersteuning weten te vinden bij het aanvragen van subsidieprojecten. Zeker bij de internationale EU-‐aanvragen. 9. Vang de onderkende lacune op dat in de organisatiestructuur niemand de lectoren inhoudelijk beoordeelt. Formeel komt de verantwoordelijkheid voor de inhoud en voor mensen en middelen samen in de functie van de domeindirecteur. Over het algemeen is deze er niet voor toegerust het werk van lectoren inhoudelijk te beoordelen naar bijvoorbeeld wetenschappelijke kwaliteit. De operationele verantwoordelijkheid voor programma’s en projecten ligt bij de lector, de verantwoording hiervan kan de domeindirecteur wel beoordelen. Het risico is dat in de gesprekken tussen lector en domeindirecteur de operationele resultaten (verworven geld, publicaties, voortgang promovendi) overbelicht worden ten opzichte van de inhoudelijke ontwikkeling van de lector (dat wil zeggen de ontwikkelde kennis en de te ontwikkelen kennis). De onderkenning van deze lacune draagt de volgende aanbeveling. 10. Breid de peerreview uit van subsidieaanvragen naar onderzoeksplan en publicaties. Het besef is aanwezig dat je aan kwaliteit kunt winnen als je meekijkt. Maak het alle lectoren mogelijk elkaar de maat te nemen door een reviewproces te creëren dat veiligheid biedt. En richt dit reviewproces zo in, dat het tevens reflectie op en doorontwikkeling van kwaliteitscriteria bevat. 11. Monitor de taaklast van de lectoren. 12. Werk de betekenis van lectoraten in relatie tot de normatieve professional nader uit. Dit spreekt niet voor zich en kan alleen het Windesheim imago versterken indien de meerwaarde expliciet over het voetlicht wordt gebracht. 13. Breng de betekenis en de resultaten van het Windesheim onderzoek en hoe men zich daarmee onderscheidt van wat anderen doen scherper in de communicatie naar buiten. Intern ligt een rol voor communicatie om de bekendheid en aantrekkingskracht van lectoraten onder studenten te vergroten en ondersteuning te bieden aan uitgaven, symposia et cetera. Benut het jaarverslag om het onderzoek van Windesheim ook inhoudelijk te positioneren. 14. Voor de volgende evaluatie, maar ook om tussentijds te monitoren: werk aan een andere presentatie van het onderzoek en daaraan gerelateerde activiteiten dan nu in de position papers gebeurt. Deze papers bevatten nu veel beleid en geven als zelfevaluatie een onvoldoende beeld. Beschrijf in position papers die bedoeld zijn als zelfevaluaties wat lectoren doen: hoe zij de vraag articuleren, hoe zij onderzoek doen, hoe zij valoriseren, hoe zij publiceren en wat hun betekenis is voor onderwijs en praktijk. Geef ook aan de positionering ten opzichte van andere kenniscentra in Nederland en internationaal. Aanvullend presenteren we punten uit de afzonderlijke evaluaties per kenniscentrum die een algemene strekking hebben. De eersten sluiten aan bij de punten uit de algemene evaluatie: −
In het verlengde van de aanbeveling als genoemd onder 1: Maak in iedere rapportage van jaarverslag tot zelfevaluatie meteen duidelijk of het om praktijkgerichte onderzoeken gaat die voldoen aan de wetenschappelijke onderzoekcriteria (hetgeen Windesheim beleid is met betrekking tot praktijkgericht onderzoek) of dat het om praktijkprojecten gaat. Onderscheid in 20
− −
−
−
het verlengde daarvan ook leeronderzoek (studenten) en onderzoek dat voldoet aan wetenschappelijke criteria (lectoraten). En maak in het position paper aparte lijsten van vakpublicaties en wetenschappelijke publicaties. In het verlengde van de aanbeveling als genoemd onder 4: Ontwikkel als ondersteuning voor de onderzoekers een aanbod op methoden en technieken. In het verlengde van de aanbeveling als genoemd onder 6: Houd met promovendi toekomstgerichte gesprekken en zet de contouren aan voor een eigen kweekbeleid voor lectoren. In het verlengde van de aanbeveling als genoemd onder 10: Regelmatig wordt genoemd dat het wetenschappelijk publiceren door tijdsdruk in de knel raakt. Zorg dat daarvoor tijd wordt ingepland en ondersteun lectoren daarin. Ontwikkel een cultuur waarin lectoren altijd een beroep op elkaar doen voor peerreview bij publicaties. Ook al zijn lectoren niet altijd vakgenoten, ze zijn wel elkaars peers in het doen van praktijkgericht onderzoek. In het verlengde van de aanbeveling als genoemd onder 12: Het begrip normatieve professionaliteit blijkt ook in relatie tot de onderzoekattitude vragen op te roepen. Maak in de discussies over dit begrip helder dat dit begrip niet strijdig is met de onafhankelijkheid van de onderzoeker in die zin dat normatief niet verwijst naar het opleggen van normen aangaande de uitkomsten van het onderzoek.
Lectoraten en onderwijs − Blijf alert of de lectoren in het onderwijs op hun kracht worden ingezet, dat wil zeggen op hun inhoudelijke expertise en op onderzoekvaardigheden. Werk structureler met een teach the teachers benadering. Breng lectoren nog meer dan nu het geval is in een initiërende rol met betrekking tot onderwijsactiviteiten. Zorg dat zo veel mogelijk docenten bijgeschoold worden, zodat kenniscentrumactiviteiten structureel in de activiteiten van docenten verankerd worden. Een uitvoerende rol van lectoren in het onderwijs zou vooral moeten verwijzen naar een onvervangbare expertise. − Ontwikkel Windesheim breed samen met lectoren en docenten een basisset van competenties in relatie tot onderzoekvaardigheden. Immers, competenties van een onderzoekende houding zijn in hun basis generiek van aard. Bij de uitvoering is er dan de keuze om per opleiding in samenhang met de inhoud van het beroep deze competenties te vervlechten in het curriculum. − Breng ook waar relevant de publicaties van de lectoren in het onderwijs in. Dat kan in de leerlijn Onderzoekvaardigheden waar het dan meer om aspecten van onderzoek gaat en ook expliciet of als bijlage in aansluiting op inhoudelijke thema’s in het curriculum. − Neem in het beleid mee dat de scholingsbehoeften van lectoren en kenniskringleden structureel in kaart worden gebracht en formuleer vervolgens beleid voor de scholing. − Studenten weten te weinig van de lectoraten. Maak niet alleen docenten maar ook studenten tot ambassadeur van de lectoraten. Denk daarbij met name aan de studenten die meedoen in het onderzoek van het kenniscentrum. − Houd ook in de verbinding onderzoek-‐onderwijs vast aan het belang van het werken aan een body of knowledge. En laat daarom met name die studenten meewerken die in de
21
onderzoekslijnen kunnen/willen participeren. Zorg dat je die studenten krijgt die interesse en kwaliteiten hebben om mee te doen met onderzoek van een lectoraat en maak een actieve match tussen vraag en aanbod in dezen. Algemeen − Duid de lectoren op de website met de titel lector aan, niet met de titel ‘deskundige’. − Er is meer ondersteuning nodig in de communicatie over de activiteiten van het kenniscentrum. Dit geldt zowel voor de communicatie daarover naar buiten als voor het bekend maken van studenten met de lectoraten en het onderzoek dat hier plaatsvindt. Denk daarbij na over nieuwe communicatievormen, zoals Social Media (bijvoorbeeld Twitter) waar al voorbeelden van bestaan en gebruik ook de Open Dag om te communiceren over lectoraten. − Gebruik voor de hand liggende kengetallen ook al ontbreekt een landelijk systeem van prestatie-‐ indicatoren, zoals: Onderwijs − Aantal studenten dat participeert in lectoraatsonderzoek of andere lectoraatsactiviteiten − Fte lectoren / aantal opleidingen Onderzoek − Aantal wetenschappelijke publicaties per fte lectoraat (= lector + kenniskring + promovendi) − Aantal vakpublicaties per fte lectoraat Praktijk − Werkende oplossingen bij bedrijven en instellingen dankzij praktijkprojecten − Toepassing van de werkende oplossingen door andere bedrijven en instellingen Formatie − Fte lectoren / aantal studenten − Fte lector / fte kenniskring − Fte kenniskring / fte promovendi − Aantal HHD met onderzoeksfunctie per kenniscentrum Inkomsten − Percentage van budget dat domein aan onderwijs respectievelijk onderzoek besteedt − Percentage externe gelden in budget kenniscentrum (wervend vermogen). We hebben enkele van deze kengetallen per kenniscentrum berekend en opgenomen in de beschrijving in de hierna volgende hoofdstukken.
22
3. Evaluatie kenniscentrum Educatie
Conclusie De commissie concludeert na bestudering van de ter beschikking gestelde documenten en na de gesprekken met alle betrokkenen: 1. dat het kenniscentrum met zijn lectoraten in deze fase van ontwikkeling een goede productiviteit, impact, en erkenning heeft op het gebied van kennisontwikkeling, beroepspraktijk en onderwijs; 2. dat het activiteitenplan duidelijk de programmalijnen per lectoraat laat zien en de cv’s en de publicatielijsten zeer informatief zijn, maar dat het position paper slechts een vage omschrijving van de missie geeft en het geschetste onderzoekprofiel te weinig samenhang aanbrengt tussen de lectoraten enerzijds en de opleidingen en het werkveld anderzijds; 3. dat de programmalijnen van de lectoraten geborgd zijn door het portfolio en de organisatie van het kenniscentrum, waarbij de commissie niet helder heeft of dat ook geldt voor het lectoraat Bewegen, School en Sport en het lectoraat Theologie en Levensbeschouwing; 4. dat de voorgenomen groei van mensen en middelen noodzakelijk is gezien de vraag vanuit het werkveld en de opleidingen en om de relatie met de wetenschap verder uit te bouwen; 5. dat de interne en externe samenwerkingsverbanden, netwerken en relaties met de praktijk, het onderwijs en de wetenschap overtuigend relevant, intensief en duurzaam zijn, echter wel sturing behoeven vanuit een weloverwogen inhoudelijke en communicatiestrategie.
Het kenniscentrum Het kenniscentrum is in januari 2010 gestart en ziet kennisontwikkeling als zijn core business, met dien verstande dat de ontwikkelde kennis mede ten goede komt aan kennisoverdracht (onderwijs) en toepassing en valorisatie van kennis (ofwel maatschappelijke dienstverlening). De missie stelt dat het onderzoek leidt tot kennis en inzichten op het gebied van professionaliseringsprocessen en interventies binnen het domein Bewegen en Educatie. Drie waarden voeden dit werk: normatieve professionalisering, burgerschap en diversiteit. Onderstaand een overzicht van de lectoraten van het kenniscentrum aan de hand van de formatie per 01-‐07-‐2011 van lectoren, kenniskringleden en promovendi (totaal 13,1 fte). De ratio lector : kenniskring = 1 : 2,9 (3,4 op 9,7). Bovendien zijn er vier hogeschoolhoofddocenten in het kenniscentrum (HHD’en, 3 fte). De doelstelling is dat het kenniscentrum eind 2012 is gegroeid tot 28 fte basisformatie. Per 01-‐1-‐ 2012 verdubbelt de HHD-‐formatie van 3 naar 6 fte. Deze HHD’ en doen twee dagen per week onderzoek. −
Sinds 2003 Lectoraat Pedagogische Kwaliteit van het Onderwijs: totaal 2,5 fte 2 Lectoren (2 x 0,5 fte), 8 kenniskringleden (1,5 fte), 2 Promovendi (0,8 fte). 23
−
Sinds 2007 Lectoraat Theologie en Levensbeschouwing: in totaal 2,2 fte 1 Lector (0,8 fte), 4 kenniskringleden (1,4 fte), 0 Promovendi (0,0 fte).
−
Sinds 2009 Lectoraat Bewegen, School en Sport: in totaal 1,6 fte 1 Lector (0,6 fte), 4 kenniskringleden (1,0 fte), 0 Promovendi (0,0 fte).
−
Sinds 2009 Lectoraat Onderwijszorg en samenwerking binnen de Keten: in totaal 3,0 fte 2 Lectoren (2 x 0,5 fte), 8 kenniskringleden (2,0 fte), 2 Promovendi (1,0 fte).
−
Sinds november 2011 Lectoraat Didactiek van de kunstvakken: in totaal 0,6 fte 1 Lector (0,6 fte), 0 kenniskringleden (0,0 fte), 0 promovendi (0,0 fte). Dit lectoraat heeft op dit moment nog geen kenniskring. Beoogd is een interne kenniskring van in totaal 0,6 fte, aangevuld met een externe kenniskring (afkomstig uit de hogescholen die in dit lectoraat samenwerken) van nog eens 0,6 fte.
−
Sinds 2007 Lectoraat ICT en Onderwijsinnovatie: afgebouwd in 2011.
−
Overige onderzoekers binnen het kenniscentrum: 4 promovendi (2,0 fte).
Het position paper stelt de lectoraten voorop. Zo is de swot-‐analyse per lectoraat, evenals de formulering van de programmalijnen. Het lectoraat Pedagogische kwaliteit van het onderwijs heeft vier programmalijnen: 1. Het denken en leren van de leraar over pedagogische kwaliteit. 2. De concretisering van pedagogische kwaliteit in de vakken en in de onderwijsaanpak. 3. Onderwijsdoelen op het gebied van beroepsidentiteit en burgerschap in een pluriforme samenleving. 4. Schoolontwikkeling voor pedagogische kwaliteit, om meer inzicht te krijgen in de rol van leiderschap. Het lectoraat Theologie en Levensbeschouwing heeft met de aanstelling van een nieuwe lector de focus verlegd van hermeneutische communicatie naar levensbeschouwelijke communicatie en spitst zich toe op de twee praktijkvelden Zorg en Educatie. Het lectoraat Bewegen, school en sport heeft twee programmalijnen: schoolsport en motorisch leren. Het lectoraat Onderwijszorg en samenwerking binnen de keten heeft voor 2012 drie programmalijnen: 1. Onderwijszorg op het niveau van de leraar en de leerling. 2. Onderwijsketenzorg in leraar en omgeving (team, management, keten). 3. Onderwijsketenzorg van de leraar in relatie tot de ouders. Medio 2011 is een manager Kenniscentrum aangesteld die het kenniscentrum beheersmatig en organisatorisch leidt. Hij is lid van het MT van het domein. De positie van lector-‐directeur is afgeschaft. De domeindirecteur is samen met de lectoren verantwoordelijk voor de verbinding tussen het kenniscentrum en de wetenschap.
24
De kenniskringen beogen een leeromgeving te zijn waarin zowel ‘praktijkgeaarden’ als onderzoekers goed gedijen en met en van elkaar leren. De kenniskringleden weerspiegelen een breed spectrum uit de opleidingen van het domein. Bovendien maken enkele kenniskringleden deel uit van de drie andere domeinen van de hogeschool. Het kenniscentrum en de lectoraten bieden ruimte voor individuele kenniskringleden om eigen invulling te kiezen binnen de kaders van de onderzoekslijnen, hetgeen als motiverend wordt ervaren. Bij vacatures wordt intern en extern geworven. Sommige lectoraten onderzoeken hoe senior praktijkprofessionals met gesloten beurzen een kans geboden kan worden uit te groeien tot onderzoeker. In de ontwikkeling van de organisatie komt de verbinding onderzoek-‐onderwijs in de verschillende functies breed tot uitdrukking, waardoor deze verbinding goed wordt verankerd. De domeindirectie heeft in samenspraak met de lectoraten nieuwe functies in het kenniscentrum ontwikkeld en in werking gesteld: de docent-‐promovendus (junior-‐medewerker in schaal 10, voert onderzoek uit onder leiding van de lector en participeert in het onderwijs); de docent-‐onderzoeker (seniordocent die promotietraject doet gecombineerd met een onderwijsaanstelling), de onderzoeker-‐in-‐opleiding (een docent die onderzoek leert doen, gefinancierd vanuit de opleidingen) en de hogeschoolhoofddocent HHD-‐A en HHD-‐ B. Deze functionaris is gepromoveerd, doet twee dagen onderzoek en regisseert twee of drie dagen de verbinding van onderzoek met onderwijs door studenten te koppelen aan de thema’s van de lectoraten en door kennisdeling via studiedagen en vakgroepen. De HHD’en rapporteren aan de manager van het kenniscentrum. Ieder lectoraat stemt af met de domeindirecteur, managers, HHD’en, studiecoördinatoren en docenten. De vaste overleggen zijn: − Het KcE overleg van alle lectoraten; − Lectoren nemen deel aan en dragen bij aan studie-‐ en ontwikkeldagen; − De kenniskringen komen regelmatig bijeen om inhoudelijke onderwerpen te bespreken en hebben een interdisciplinair karakter; − De projectgroepen van de lectoraten komen gemiddeld tweemaandelijks bijeen. − De hogeschoolbrede overleggen; − Overleg van vier Educatieve Faculteiten over het verdelen van zwaartepunten in de lectoraten en het bij elkaar plaatsen van kenniskringleden. De lectoraten leveren bijdragen aan de masteropleidingen Special Educational Needs (SEN), Master Leadership and Innovation (MLI), PMT (Calo) en aan de bacheloropleidingen Pabo, 12 Lerarenopleidingen voor Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie, SPH en Logopedie. Het beleid is dat de lectoren zelf geen bacheloronderwijs geven, de kenniskringleden wél. Bachelorstudenten participeren met hun eindwerkstuk in het onderzoek van het lectoraat. En een aantal kenniskringleden is verbonden met de curriculumcommissies van de opleidingen. Daarnaast merken kenniskringleden tegelijkertijd op dat integratie in het grote onderwijsgeheel ook afhangt van persoonlijke verbindingen die ze zelf leggen. Kennisdeling in het docentenkorps geschiedt ook regelmatig op informele basis. Een van de voorbeelden zijn de kennisborrels die worden georganiseerd. De HHD’en zorgen voor verbinding met de onderwijsteams. De aanstelling van HHD’en als linking pin zal zorgen voor de verbinding van onderwijsontwikkeling met onderzoek.
25
Er zijn in totaal 6500 studenten en 500 medewerkers (357 fte). Het domein besteedt 68% van het budget aan onderwijs en 7% aan onderzoek. Het kenniscentrum verwerft 2e geldstroom onderzoek (RAAK-‐Publiek, RAAK-‐Pro, Krachtig Meesterschap, SLOA, PO-‐VO-‐raad) en 3e geldstroomopdrachten (professionaliseringstrajecten bij scholen, gemeentes en andere partners). In 2010 haalde het kenniscentrum 13,2 % van zijn inkomsten uit de externe markt. In 2011 verwacht het kenniscentrum 32 % inkomsten uit de externe markt te verwerven.
Algemene bevinding De lectoraten staan stevig in de wetenschappelijke wereld, in het onderwijs en in de praktijk. De resultaten op het vlak van wetenschappelijke publicaties zijn adequaat, twee lectoren publiceren in A-‐ tijdschriften. De mate waarin het onderzoek in de bacheloropleiding is doorgedrongen, vooral bij de Pabo, kan als voorbeeld gelden voor anderen. En er zijn samenwerkingsverbanden met vele scholen in het werkveld. De relaties en het relatiebeheer met de scholen zitten hoofdzakelijk bij de docenten. Lectoren hebben via hun praktijkprojecten ook hun contacten met scholen ontwikkeld. Het position paper overtuigt niet als beschrijving van de werkelijkheid. Met dit position paper positioneert het kenniscentrum zichzelf onvoldoende, doordat het teveel een missiestuk is en te weinig een verslag van werkzaamheden. Het activiteitenplan daarentegen bevat goede informatie over de onderzoeken en praktijkprojecten (weliswaar nog niet van elkaar te onderscheiden), opbrengsten en onderwijs-‐ en praktijkverbindingen. Opmerkelijk aan de dynamiek van de gesprekken was de transparantie. Mensen staan open in de communicatie, laten het achterste van hun tong zien en zijn in staat ontwikkelingspunten zakelijk en constructief te verwoorden. Aanbevelingen: 1. Zet PR-‐ondersteuning achter de lectoren, etaleer de inhoud, laat zien dat hier iets te halen valt. 2. Ontwikkel sturing vanuit een te formuleren strategie op het grote netwerk van contacten met scholen in het werkveld en match dit onderwijsnetwerk aan het onderzoeksnetwerk. Oogmerk is onderzoeksvragen te kunnen selecteren op praktijkrelevantie, onderwijsrelevantie en wetenschappelijke relevantie. Vanuit de strategie kunnen ook de onderneemactiviteiten van de opleidingen verbonden worden aan het onderzoek van de lectoraten. 3. Gezien de fase van ontwikkeling van dit kenniscentrum, zowel op inhoud als op organisatie, lijkt de tijd rijp om energie te gaan steken in de ontwikkeling van prestatie-‐indicatoren op alle taken van lectoren, niet alleen onderzoeken, praktijkprojecten, publicaties en presentaties maar ook op de verbinding onderzoek-‐onderwijs en onderzoek-‐praktijk.
26
Bevindingen ten aanzien van het onderzoek De personele unie van de lectoren met een aanstelling aan de universiteit laat meerwaarde zien. Neem bijvoorbeeld het aantal wetenschappelijke publicaties dat wordt afgeleverd. Tegelijkertijd geven lectoren aan dat hen de tijd voor wetenschappelijke artikelen soms ontbreekt. De verbinding draagt ook bij aan de permanente educatie van lectoren. Daar is op de universiteit meer structurele aandacht voor en door de reguliere interactie met collega wetenschappers komen nieuwe ontwikkelingen op het wetenschapsgebied sneller in zicht. De samenwerking met de universiteit loopt goed. De door de Vu georganiseerde schakelklas voor promovendi lijkt een goed idee om docenten/promovendi in het eerste jaar te professionaliseren in het doen van onderzoek en in het uitwerken van hun vraagstelling om aan het eind van het jaar een bewuste keuze te kunnen maken voor stoppen of doorgaan. Op het gebied van methodologische ondersteuning wordt op informele basis een beroep gedaan op een collega met uitgesproken expertise in dezen. Dit kost tijd en is te persoonsafhankelijk. Een van de lectoren maakt een scherp onderscheid tussen toegepast onderzoek en praktijkgericht onderzoek. Bij toegepast onderzoek is een model beschikbaar dat op een praktijkvraag wordt toegepast. Praktijkgericht onderzoek start vanuit de praktijk en moet fundamentele kwesties zelf uitzoeken, indien voor het onderwerp van onderzoek geen model beschikbaar is. Dat vergt veel tijd, die echter niet beschikbaar is. Hoe als beginnend lector met deze spagaat om te gaan? Het komt de commissie voor dat het effectief en ondersteunend kan zijn om daar als kenniscentrum en als collega-‐lectoraten over mee te denken en ook over de vraag hoe reeds langer lopende lectoraten nieuwe lectoraten mee kunnen nemen in de ontwikkelingsfase waarin het kenniscentrum verkeert, zodat ze zich zowel in de cultuur als in de productie op onderzoek, verbinding met het onderwijs en verbinding met de praktijk sneller kunnen ontwikkelen dan de pioniers. Lectoren constateren dat de leerlijn Onderzoekvaardigheden nog niet optimaal in alle curricula verankerd is. Zij zouden daar als collectief meer betrokken bij willen worden en ook bij de ontwikkeling van de maatlat in dezen. En met betrekking tot het landen van de uitkomsten van onderzoek in de curricula loopt men niet zelden tegen de ervaring aan dat de onderdelen daarvan voor langere tijd vastliggen. Met betrekking tot de voorgenomen uitbreiding van de aanstelling van de lectoren geeft de meerderheid van de lectoren aan de koppeling met de baan aan de universiteit niet te willen missen, omdat beide banen elkaar versterken. Tegelijkertijd moet er voldoende aanstelling bij het lectoraat zijn om de combinatie vol te kunnen houden. Als meerwaarde wordt ook benoemd dat men in een lectoraat bouwt aan een onderzoeksprogramma dat door de samenwerking met de praktijk meer inzichten geeft dan het onderzoek aan de universiteit.
27
Aanbevelingen: 1. Zorg bij uitbreiding van de aanstelling van lectoren naar 0,7 of 0,8 dat de synergie met de universiteit niet verloren gaat. 2. Overweeg vaste aanstelling van lectoren of maak eerder expliciet dát lectoraten, dan wel aanstellingen van lectoren, verlengd worden. De wetenschappelijke bijdrage vergt namelijk een langere termijn dan de huidige vierjaaraanstelling. 3. Stel docent-‐onderzoekers aan op alle niveaus (10-‐14), niet alleen op de hogere, opdat onderzoek ook door junioren bemenst kan worden. 4. Formuleer een gepromoveerdenbeleid dat naast de HHD-‐positie ook inhoudelijk interessante posities bevat voor gepromoveerden die naast onderzoek ook zelf onderwijs willen blijven geven. Bespreek de opties na promotie al tijdens het promotietraject. 5. Overweeg gezien de ontwikkelingsfase van het kenniscentrum een eigen kweekbeleid voor lectorposities. 6. Laat lectoren en opleidingsmanagers samen kijken naar de personeelsplanning; maak samen de functiemix op onderzoek en onderwijs. Dit geeft de lector meer invloed op het aannamebeleid en biedt een grotere garantie om gepromoveerden vast te houden en een positie voor hen in onderwijs en onderzoek te hebben volgend op de promotie. 7. Het voornemen de aanstelling van promovendi uit te breiden van twee naar drie dagen is noodzakelijk om daadwerkelijk op redelijke termijn tot promoties te komen. Koppel aan dat beleid dat promovendi ook altijd een aanstelling in het onderwijs hebben om zo de verbinding op kenniscentrum-‐ en op persoonsniveau met het onderwijs gaande te houden. 8. Ontwikkel structureel meer steun voor het onderzoek, zowel qua infrastructuur als qua aanbod op methoden & technieken.
Bevindingen ten aanzien van het onderwijs De lectoren en de opleidingen delen een gezamenlijke visie inzake onderzoek. De vruchten hiervan zijn van alle kanten zichtbaar. De commissie heeft enthousiaste studenten gesproken die getuigen van een onderzoekende houding. De commissie was onder de indruk van studenten die met enkele kleine woorden grote thema’s aansnijden zoals ‘burgerschap bij kleuters’ en ‘in een geloofsgemeenschap recht doen aan mensen die bijzondere ervaringen hebben’. Overigens maken studenten ook kenbaar dat zij meer onderzoekvaardigheden hadden willen leren eerder in de opleiding. Tegenwoordig worden studenten al vroeger betrokken bij het onderzoek. Zo deden in een van de lectoraatsonderzoeken een groot aantal PABO studenten mee. Het soort kenniscirculatie dat soms toevallig ontstaat en men hogelijk apprecieert is dat studenten interviews uitwerken en al doende er vragen over beginnen te stellen, die de geïnterviewde docenten weer aan het denken zetten, waardoor zij besluiten aan de hand van het verslag stil te staan bij hun praktijk. Masterstudenten doen onderzoek op het terrein van de lectoraten. De masterstudent die wij spraken geeft aan in het dilemma ‘eigen onderzoek / deelnemen aan lopend onderzoek’ te kiezen voor het
28
laatste. De tijd is immers beperkt, het helpt als je kunt aanhaken. Docenten geven aan dat het een meerwaarde zou hebben wanneer de instelling van de masterstudent zelf een onderzoekagenda opstelt, waar volgende masterstudenten of collega’s op doorgaan. Kenniskringleden doen hun onderzoek samen met studenten en passen het resultaat in het onderwijs toe. Een aantal leden van kenniskringen zijn ook lid van de curriculumcommissie, wat een lectoraat invloed geeft op het curriculum. Zo is het onderwijs van de Pabo nu geënt op de visie van het lectoraat Pedagogische kwaliteit van het onderwijs. Docenten praten in vakgroepvergaderingen mee over lopend onderzoek en hebben allen De onderzoekende leraar bestudeerd, een boek over praktijkgericht onderzoek in de school. De kenniskringen begeleiden 4ejaars onderzoeken van de Pabo-‐studenten. En veel nieuwe modules zijn ingekleurd door de lectoraten. Men is er voelbaar trots op dat het praktijkgericht onderzoek van de grond is gekomen, men is verheugd dat men meer is dan een doorgever van kennis. Als knelpunt ervaart men dat docenten onvoldoende uren, scholing en begeleiding hebben om Lio’s (Leraren-‐in-‐opleiding) te begeleiden in hun onderzoek. Aanbevelingen: 1. Geef 1e jaarsstudenten informatie over de lectoraten en op welke wijze zij daar tijdens hun studie mee in aanraking kunnen of zullen komen. 2. Benut studenten die bijdragen aan het onderzoek van de lectoraten als ambassadeur naar hun medestudenten. 3. Houd goede studenten die inhoudelijke interesse hebben voor de programmalijnen van de lectoraten in het oog, opdat je vraag en aanbod beter kunt matchen. 4. Neem tijd voor reflectie op het type praktijkgericht onderzoek dat past bij de eigen probleemstelling en taken (actieonderzoek, ontwerponderzoek, et cetera). 5. Stuur het onderzoek van studenten zo dat ze voortbouwen op elkaars onderzoek. 6. Monitor of de publicaties uit de lectoraten voldoende waar relevant in het onderwijs worden ingebracht. Dat kan in de leerlijn Onderzoekvaardigheden waar het dan meer om aspecten van onderzoek gaat en ook expliciet of als bijlage in aansluiting op inhoudelijke thema’s in het curriculum. 7. Ondersteun de lectoraten in het zoeken naar ruimte in de curricula om relevante nieuwe kennis uit lectoraatsonderzoeken en praktijkprojecten in te brengen. Dit lijkt in dit kenniscentrum extra relevant daar hier geen beleid is dat ieder lectoraat ook een minor ontwikkelt waarin men zijn expertise uitdraagt. 8. Geef de kennisdeling onder docenten een meer structurele basis. 9. Bezie de mogelijkheden dat de instellingen waar studenten stage lopen of werken hun eigen onderzoekagenda ontwikkelen en deze afstemmen met die van de hogeschool.
29
Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap De praktijk was niet breed vertegenwoordigd in de gesprekken met de commissie. Er waren meerdere stakeholders uitgenodigd rondom één thema. Een aantal van hen geeft aan dat zij geluk hebben gehad het lectoraat op bijvoorbeeld een congres te zijn tegengekomen op een onderwerp wat henzelf ook bezig houdt. In het algemeen wordt ingeschat dat lectoraten niet de bekendheid in het veld genieten die ze verdienen. De lectoren sluiten met hun onderzoeken en activiteiten goed aan bij ervaren behoeften, zo geven stakeholders aan. Leraren willen daardoor participeren in projecten van het lectoraat, proberen zelf dingen uit en doen aan reflectie. Ook nemen de stakeholders een vliegwielfunctie waar: docenten die deelnemen aan de projecten van de lectoraten ontwikkelen een onderzoekende houding die weer leidt tot de wens zelf een masteropleiding of promotiestudie te gaan doen. En de universiteit als stakeholder waardeert het dat de lectoraten andere aspecten in de dialoog inbrengen. Een mooi voorbeeld van samen onderzoek doen, zo geven de stakeholders aan, is positive behavior support ofwel PBS. In dit project veranderen leraren hun gedrag door onderzoek. Wat hen motiveert zijn de principes ‘gedrag kun je leren’ en ‘dat doe je onderzoekend’. Zij verzamelen data en concluderen dan dat zij hun gedrag moeten/wensen te veranderen. Dat is voor het team een hele omslag, na zo lang gewend te zijn dat van bovenaf gedragsverandering wordt geëist. PBS is een op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde methode. Deze stevige basis is een hefboom voor samenwerking, zo stelt de vertegenwoordiger van de Vrije Universiteit. Voorts wordt er gewaardeerd dat op Windesheim sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar bewegingsonderwijs. In het universitaire onderzoek denkt men bij beweging vaak alleen aan sport. De hogeschool bevraagt de universiteit ‘wat wordt er eigenlijk geleerd in de sport?’ Dat geeft een mooie synergie. Aanbevelingen: 1. Ontwikkel een procedure om stakeholders beleidsmatig bij het kenniscentrum te betrekken, de samenwerking vindt nu alleen op projectniveau plaats. Stimuleer dat stakeholders hun eigen onderzoekagenda ontwikkelen en deze afstemmen met de hogeschool. 2. Ga na of de verschillende lectoraten daar waar relevant zich in den brede met de praktijk hebben verbonden, de commissie kan dat niet goed inschatten. 3. Maak de lectoraten voor de praktijk overzichtelijker, opdat de praktijk niet door meerdere lectoraten los van elkaar wordt benaderd en de praktijk ook op eigen initiatief de weg weet te vinden. 4. Werk waar nodig er gericht aan dat de universiteit zich gaat realiseren dat verbinding met de hogeschool kwalitatief goede buitenpromovendi oplevert én dat hiermee een gap tussen theorie en praktijk wordt geslecht.
30
4. Evaluatie kenniscentrum Gezondheid en Welzijn
Conclusie De commissie concludeert na bestudering van de ter beschikking gestelde documenten en na de gesprekken met alle betrokkenen: 1. dat het kenniscentrum in deze fase van ontwikkeling goede productiviteit, impact, en erkenning heeft op het gebied van kennisontwikkeling, valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij en betekenis voor het onderwijs; 2. dat de missie relevant en uitdagend is; maar dat de ordening van programmalijnen en speerpunten niet ondersteunend is om de activiteiten van het kenniscentrum voor het voetlicht te brengen; 3. dat de missie en de domeinspeerpunten in het onderzoekprofiel geborgd zijn door het portfolio en de organisatie van het kenniscentrum. De speerpunten en overlappende programmalijnen communiceren niet eenduidig; 4. een verdere groei van mensen en middelen is wenselijk gezien de vraag zowel vanuit het werkveld, de opleidingen als vanuit de wetenschap; 5. dat de interne en externe samenwerkingsverbanden, netwerken en relaties overtuigend relevant, intensief en duurzaam zijn en uitdaging bieden voor volgende ontwikkelingsstappen.
Het kenniscentrum Het kenniscentrum bestaat sinds 2010 en ziet het als zijn taak ondernemen en praktijkgericht onderzoek te faciliteren in het domein Gezondheid en Welzijn. De missie is het ontwikkelen en toepassen van kennis voor de bevordering van de (geestelijke) gezondheid en het welzijn (waaronder veiligheidsgevoelens). Uitgangspunten daarbij zijn de wensen en regie van de betrokken individuen en groepen, maar ook hun context in sociaal, fysiek en veiligheidsopzicht. Onderstaand een overzicht van de onderzoeksgroepen van het kenniscentrum aan de hand van de formatie per 01-‐07-‐2011 van lectoren, kenniskringleden en promovendi. In totaal gaat het om 12,81 fte. De ratio lector : kenniskring = 1: 2,8 (3,26 op 9,15).
-‐
Sinds 2005 Lectoraat Bewegen, Gezondheid en Welzijn: totaal 1,3 fte 1 Lector 0,5 fte, 2 Kenniskringleden (samen 0,8 fte), 1 Promovendus (0,0 fte). De lector is copromotor van een promovendus die is aangesteld bij het domein Bewegen en Educatie, de fte is meegeteld bij het kenniscentrum Educatie.
-‐
Sinds 2005 Lectoraat Veiligheid en Sociale Cohesie: totaal 2,3 fte 1 Lector 0,7 fte, 9 Kenniskringleden (samen 1,6 fte), 1 Promovendus (0,0 fte). De lector is 31
copromotor van een promovendus die is aangesteld bij het domein Bewegen en Educatie, de fte is meegeteld bij het kenniscentrum Educatie. -‐
Sinds 2008 Lectoraat De Gezonde Stad: totaal 1,6 fte 1 Lector 0,6 fte, 5 Kenniskringleden (samen 1,0 fte), 0 Promovendi (0,0 fte).
-‐
Sinds 2008 Lectoraat Innoveren in de Ouderenzorg: totaal 4,0 fte 1 Lector 0.7 fte, 6 Kenniskringleden (samen 1,8 fte), 2 Promovendi (1,5 fte).
-‐
Sinds 2010 Lectoraat Verslavingspreventie: totaal 2,41 fte 1 Lector 0,56 fte, 7 Kenniskringleden (samen 1,45 fte), 1 promovenda (0,4 fte).
-‐
Sinds 2010 Lectoraat Palliatieve Zorg, Ethiek en Communicatie: totaal 0,8 fte 1 Lector 0,2 fte, 2 Kenniskringleden (samen 0,6 fte), 0 Promovendi (0,0 fte).
Daarnaast is in het Kenniscentrum de onderzoeksgroep OPOZ opgenomen: -‐
Sinds 2005 Onderzoekscentrum Preventie Overgewicht: totaal 5,5 fte 0,2 fte wetenschappelijk directeur, 8 Onderzoekers (samen 5,3 fte), waarvan 4 Promovendi (2,4 fte).
De eerste vier lectoraten en OPOZ bestonden al voor de oprichting van het kenniscentrum. Een nieuw lectoraat Jeugd is recent goedgekeurd. Het onderzoek wordt uitgevoerd door lectoren, docent-‐onderzoekers en onderzoekers van Windesheim en door externe leden van de kenniskringen, waar mogelijk samen met studenten. Het kenniscentrum heeft 11 promovendi, waarvan er 3 niet verbonden zijn aan een lectoraat dan wel OPOZ. Het domein Gezondheid en Welzijn onderscheidt speerpunten en programmalijnen. De speerpunten zijn Jeugd, Ouderen en Verslaving. Rond de speerpunten vormt men regiegroepen bestaande uit een lector, opleidingsmanager en de programmaleider van het speerpunt. Ook managers van (te ontwikkelen) masters worden gevraagd aan te sluiten bij dit overleg. Voor het speerpunt Ouderen werkt de regiegroep al, voor het speerpunt Verslaving is deze net opgericht en voor het speerpunt Jeugd moet deze nog gevormd worden, van de nieuwe lector wordt hier een impuls verwacht. Het domein profileert haar opleidingen op deze speerpunten en organiseert ook conferenties per speerpunt. Men zegt voorop te lopen met de speerpunten Ouderen en Verslaving en met het speerpunt Jeugd nog een slag te moeten maken. Naast speerpunten zijn ook programmalijnen gedefinieerd, namelijk Gedrag, Omgeving en Voorzieningen. De lectoraten en OPOZ kennen elk hun eigen onderzoeksprogramma, daarnaast werken zij aan een gezamenlijk onderzoeksprogramma. Doel van het gezamenlijke programma is het creëren van focus en massa, alsmede het bieden van een kader voor de beoordeling van de kwaliteit van de onderzoeksactiviteiten van het kenniscentrum. Uitgangspunt is de integrale benadering van gezondheid, veiligheid en welzijn. Het kenniscentrum heeft hiertoe het internationaal erkende gezondheidsmodel van Lalonde uitgebreid met veiligheid en welzijn. Naast biologische factoren onderscheidt het model
32
omgeving (sociaal en fysiek), gedrag (leefstijl) en voorzieningen die – zoals reeds benoemd – de programmalijnen van het kenniscentrum vormen. Het kenniscentrum karakteriseert het huidige moment als een opbouwfase waarbinnen men steeds beter zicht krijgt op de randvoorwaarden voor praktijkgericht onderzoek en een balans zoekt tussen vaart maken in het bouwen en het beredeneerd laten groeien van het kenniscentrum, zowel kwalitatief als kwantitatief. Er ligt een basis voor een onderzoeksprogramma dat de komende jaren doorontwikkeld wordt. Over 2010 is voor het eerst gerapporteerd in gezamenlijkheid, voor die tijd werd door de lectoraten afzonderlijk een jaarverslag ingeleverd. In 2010 waren er zes gezamenlijke activiteiten, onder meer het Regionale Zorg voor Beter project, een gezamenlijke RAAK-‐aanvraag die ook is verleend en het project Windesheim Gezond en Veilig, een intern subsidietraject waarin vier lectoraten samenwerken. Voorts lopen 23 samenwerkingsprojecten met het werkveld en zijn er zeven in voorbereiding. Sinds december 2010 maakt ook het team Ondernemen deel uit van het kenniscentrum. De derde poot van het kenniscentrum is Innovatie. Hier ontwikkelt men een nieuwe master Jeugdzorg en levert men input voor een nieuw aan te vragen bacheloropleiding Gezondheidsbevordering en Preventie, waarbij men samenwerkt met twee andere hogescholen. De overlegvormen zijn: − maandelijks kenniscentrumoverleg waarin manager kenniscentrum, lectoren en de projectleider Innovatie lopende zaken bespreken en een inhoudelijk onderwerp uitdiepen. Soms is er een gastspreker; − themalunches: presentatie van een lopend onderzoek en referaat door een collega uit een ander lectoraat/onderzoeksgroep; − kenniskringoverleg per lectoraat; − tweejaarlijks gesprek tussen lector, manager kenniscentrum en opleidingsmanager over de inzet en resultaatafspraken van de kenniskringleden, zowel wat betreft onderzoek als wat betreft relevantie voor de opleiding; − manager kenniscentrum is lid van het managementteam van het domein. Het kenniscentrum heeft een swot-‐analyse gemaakt en een toekomstperspectief geschetst. Het toekomstperspectief focust op de vertaling van de kennis en expertise naar het onderwijs, versterken van de samenhang tussen de lectoraten naar buiten toe en handhaven van een verhouding van minimaal 1:2 voor de formatie lector-‐kenniskring. Het domein Gezondheid en Welzijn bestaat uit de volgende bacheloropleidingen: − Verpleegkunde − Logopedie − Toegepaste Gerontologie − HBO-‐pedagogiek − Pedagogisch Management in de Kinderopvang − Sociaal Pedagogische Hulpverlening − Cultureel Maatschappelijke Vorming
33
−
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening.
Er zijn in totaal 5000 studenten en 320 medewerkers. Het domein besteedt 72% van het budget aan onderwijs en 10% aan onderzoek. In 2010 haalde het kenniscentrum 20% van zijn inkomsten uit de externe markt, in 2011 25%.
Algemene bevinding Het kenniscentrum Gezondheid en Welzijn heeft een brede verbinding naar inhoud en productie met het onderwijs, de praktijk en de wetenschap, waarbij het onderzoek het hart van die verbinding vormt. Zij doet dit met relatief kleine lectoraten en daarbinnen kleine aanstellingen voor kenniskringleden. Dit heeft in de ontwikkelingsfase voor een brede verbinding met onderwijs en praktijk gezorgd, maar herbergt het gevaar van overbelasting in zich. De ontwikkeling verloopt sterk organisch waarbij men stap voor stap meerwaarde creëert. Zo kan het hier voorkomen dat een lectoraat tot een nieuwe minor leidt, zoals het geval is bij Toegepaste Gerontologie, waardoor informatie landt in de opleiding. En het kan ook andersom, zoals bij Verslavingspreventie. Daar vond vernieuwing van de opleiding plaats samen met het werkveld, waardoor een nieuwe minor ontstond die weer de kiem was voor een nieuw lectoraat, welke weer een promotie voortbrengt. De commissie is onder de indruk van de rust die hier in de ontwikkeling zit, een rust die de commissie ook voelde in de dynamiek van de gesprekken: open en samen hardop nadenken. Het kernpunt voor verdere ontwikkeling lijkt het explicieter samenbrengen van nu nog op zichzelf staande ideeën over de toekomst in een strategieverhaal en een betere representatie van wat het kenniscentrum te bieden heeft. De huidige presentatie in het position paper doet het kenniscentrum tekort. De lezer moet zich door kort aangeduide speerpunten en overlappende programmalijnen heen werken om uiteindelijk helderheid te vinden bij de onderzoekslijnen van de lectoraten. Daarbij moet de lezer zoeken om alle objectieve informatie te verzamelen over de prestaties van de lectoraten in termen van aanstellingsduur, formatieomvang, wetenschappelijke productie, bijdrage aan het onderwijs, praktijkverbindingen en omzet van subsidies en contractonderzoek. Dit kenniscentrum heeft een solide basis om op door te bouwen naar de toekomst. De swot-‐analyse is hierin niet behulpzaam, zij is namelijk niet de opstap naar een duidelijk beeld van de toekomst die men nastreeft. Dat uit de swot-‐analyse blijkt dat formele communicatie een zwak punt is, onderschrijft de commissie.
Bevindingen ten aanzien van het onderzoek Historisch gaan de lectoraten aan het kenniscentrum vooraf. Dit is terug te vinden in het zoeken van lectoren en leiding naar een samenhang en referentiekader die focus en massa bieden. Daar is men zoals men ook zelf aangeeft nog niet mee klaar. De ordening van de programmalijnen in termen van gedrag, omgeving en voorzieningen lijkt niet consistent uitgewerkt. Zo staan activiteiten en resultaten ten aanzien van Verslavingspreventie zowel onder de rubriek gedrag als onder de rubriek voorzieningen,
34
zonder dat helder is dat het in het eerste geval gaat om verslavingsgedrag en het tweede geval om verslavingsvoorzieningen. De ordening is mogelijk van een te hoog abstractieniveau. De onderliggende visie op basis van het model van Lalonde is waardevol, maar biedt op deze wijze geen basis voor het formuleren van programmalijnen die enerzijds de interne samenhang versterken en anderzijds onderscheidend zijn naar de kenniscentra en lectoraten van andere hogescholen. De speerpunten zijn concreter. Dit zijn niet uitsluitend speerpunten onderzoek, maar profileringpunten van het gehele domein, inclusief de opleidingen. Van de lectoraten wordt verwacht dat zij hun activiteiten richten op deze speerpunten, maar niet exclusief. Een overweging is te kijken of de speerpunten als rubrieken kunnen dienen in plaats van programmalijnen, of de programmalijnen nader te conceptualiseren. Meer helderheid in de ordening komt overeen met de potentie en de kracht van dit kenniscentrum om een daadwerkelijke sprong naar voren te maken. In dit kenniscentrum loopt een aantal onderzoeksprojecten waarover zowel in wetenschappelijke bladen als vakbladen gepubliceerd wordt. Lectoren geven aan dat zij minder wetenschappelijk publiceren dan mogelijk is gezien hun onderzoeksactiviteiten. Dit hangt samen met de tijdsdruk waaronder zij werken. Het zelfsturend vermogen van de lectoren valt op in de gesprekken. Lectoren praten als experts en geven aan zich ook zo behandeld te voelen. Ook laten lectoren als groep de energie en het zelfvertrouwen zien om middels studiedagen aan de gezamenlijke strategie voor praktijkverbindingen te werken. De recente samenwerking in het kenniscentrum tussen lectoraten en OPOZ lijkt zijn vruchten af te werpen en leidt tot vormen van collegiale intervisie; zo heeft OPOZ haar onderzoekbesprekingen open gesteld voor lectoren en kenniskringleden. Hoofdaanbevelingen van de commissie zijn: 1. Ontwerp een helderder ordening van het totale onderzoeksgebied, die voor buitenstaanders toegankelijk is om het werk van de lectoraten binnen dit kenniscentrum snel te kunnen plaatsen en appreciëren, die onderscheidend is naar de kenniscentra van andere hogescholen en waar relevant bijdraagt aan een praktijkgerichte body of knowledge in het domein Gezondheid en Welzijn. 2. Zoek daarbij zoveel mogelijk de thematische en organische verbindingen op die er al zijn. Zo bestaat overgewicht uit voeding en bewegen. Zorg vanuit je integrale visie dat je die twee qua kennisontwikkeling bij elkaar houdt, zelfs als financiële stromen en organisatiestructuren dat lastig maken. Andere aanbevelingen zijn: 3. Onderscheid leeronderzoek (studenten) en wetenschappelijk onderzoek (lectoraten). 4. Bouw zowel het studentenonderzoek als het lectoraatonderzoek op als een estafette. De praktijk is erg te spreken over de estafette in het studentenonderzoek, terwijl een van de universitaire partners er voor pleitte dit estafetteprincipe vorm te geven in het onderzoeksprogramma, waardoor elk onderzoek een onderdeel van een groter geheel is en stap voor stap cumulatie van kennis plaatsvindt. 5. Er wordt voldoende onderzocht om wetenschappelijk over te publiceren, maak daar afspraken over en ondersteun lectoren zo dat zij daar ook de tijd voor hebben en een beroep op elkaar
35
6. 7.
8. 9.
10.
11.
kunnen doen voor de peerreview bij publicaties. Ontwikkel daartoe zowel een procedure als een reviewproces. Zie de producten van het Forum op dit gebied. Maak in verwijzingen naar publicaties expliciet of het over wetenschappelijke publicaties of over vakpublicaties gaat. Ontwikkel een gepromoveerdenbeleid. De contouren daarvan zijn al zichtbaar in de beslissingen die in dit kenniscentrum zijn genomen: de gepromoveerde als expert positioneren naar onderwijs, werkveld en in de kenniscirculatie met andere instellingen. De promovendi geven echter aan dat met hen nog geen gesprek plaatsvindt over hun toekomst. De commissie bepleit hier niet al toezeggingen te doen voor men zich heeft waargemaakt, wel dat het gesprek plaatsvindt over de opties in het kader van personeelsplanning. Realiseer op korte termijn de ambitie om 0,2 aanstellingen in de kenniskring uit te bouwen tot 0,4 aanstellingen. Het begrip normatieve professionaliteit kan verwarring oproepen. Een eerste reflex in de discussie was dat dit begrip mogelijk strijdig is met de onafhankelijkheid van de onderzoeker. Als men het invult als nadenken over het vak van hulpverlenen, met aandacht voor ethiek en voor de persoon van de hulpverlener, dan past dit geheel bij de eigen opvatting van professionaliteit, maar is onduidelijk waartoe dan de term ‘normatief’ dient. Er staan 11 subsidieaanvragen uit en vijf zijn in voorbereiding, dus voldoende aandacht daarvoor. Het opstellen van subsidieaanvragen kost onderzoekers echter veel tijd die ten koste gaat van onderzoek. Ga na hoe de inspanningen van lectoren op dit vlak ondersteund kunnen worden. Er is meer ondersteuning nodig voor de communicatie over de activiteiten van het kenniscentrum inclusief het onderzoek. Dit geldt zowel voor de communicatie daarover naar buiten als voor het bekend maken van studenten met de lectoraten en het onderzoek dat hier plaatsvindt. Denk daarbij na over nieuwe communicatievormen, zoals Social Media (bijvoorbeeld Twitter) waar al voorbeelden van bestaan en gebruik ook de Open Dag om te communiceren over lectoraten.
Bevindingen ten aanzien van het onderwijs De onderzoekleerlijnen blijken in wisselende mate en op wisselend niveau vervlochten te zijn in de curricula van de opleidingen. Lectoren geven aan dat zij op hun kracht worden verbonden met het onderwijs. Dat zij ruimtelijk gezien bij elkaar zitten vergemakkelijkt het collegiale contact maar heeft tegelijkertijd als nadeel dat de opleidingen weer iets verder weg zijn. Tegelijkertijd wordt dit ook gerelativeerd als een cultuuraspect, uiteindelijk zit men op nog geen tien minuten lopen afstand van elkaar. De afstudeerklassen van enkele lectoraten hebben een indrukwekkende omvang. Studenten zijn hier goed over te spreken en geven aan dat hun werk hier dubbel zo kritisch wordt beoordeeld als regulier, en dat dit hen een duidelijke meerwaarde brengt voor de beroepspraktijk. Ook waar studenten lectoraten tegenkomen in minors zijn zij tevreden. Maar dát ze de lectoraten tegenkomen is niet vanzelfsprekend in de opleidingen. Sommige opleidingen geven aan dat zij een eigen lector
36
(Verpleegkunde) of een aansluiting bij een lectoraat missen (Pedagogiek bij de Gezonde Stad). De commissie ervoer geen competitie tussen mensen op sleutelposities in het onderzoek en mensen op sleutelposities in het onderwijs. Dat rond de speerpunten regiegroepen ontstaan waarin lector, opleidingsmanager en programmamanager samenwerken is een indrukwekkende vorm van integrale organisatieontwikkeling. De functiemix die nu als concept is geformuleerd is daar ook een uiting van: doorvoeren van de dubbele rol van de docentonderzoeker op alle functieniveaus. De hogeschoolhoofddocent (HHD) kan zo een sleutelfiguur worden die door zijn kracht in zowel het geven van onderwijs als in het doen van onderzoek een sturende rol gaat vervullen in de inhoudelijke verbinding van onderwijs en onderzoek, waarbij de manager verantwoordelijk is voor de hele opleiding. De commissie is benieuwd of men de HHD gaat verbinden aan de eerder genoemde regiegroepen per speerpunt. De commissie heeft hier de volgende aanbevelingen: 1. De commissie adviseert meer sturing aan te brengen in de leerlijnen onderzoek van de curricula door een set van basiscompetenties met betrekking tot onderzoekvaardigheden te benoemen waaraan elke opleiding zich kan spiegelen. Het is de vraag of dit op domeinniveau of op Windesheim-‐niveau ontwikkeld moet worden. Immers, competenties van een onderzoekende houding zijn in hun basis generiek van aard (bijvoorbeeld het kritisch beoordelen van een (wetenschappelijk) artikel). Bij de uitvoering is er dan de keuze om per opleiding in samenhang met de inhoud van het beroep deze competenties te vervlechten in het curriculum. 2. Stimuleer de professionalisering van de docenten op het gebied van onderzoek. Positioneer de aard van praktijkgericht onderzoek helder bij de docenten van de opleidingen opdat klip en klaar is dat dit type onderzoek midden in de praktijk staat en dat de onderzoekende houding die van de professionals in de praktijk wordt verwacht het verbindende begrip is. Het leidend maken van de beroepspraktijk in het onderzoek, maar wel zodanig dat dit tot kennisontwikkeling leidt is een opdracht voor zowel het onderzoek als voor de opleidingen. 3. Waar opleidingen een eigen lector of een verbinding met een lectoraat missen lijkt het vooral te gaan om de behoefte aan de lector als rolmodel voor verpleegkundigen in opleiding en om erkenning en integratie van de eigen competentie binnen een onderzoeksthema. De aanbeveling is de onderliggende behoefte te waarderen als zijnde belangrijk en nader te verkennen hoe hierin kan worden voorzien. 4. Dubbelrollen van kenniskringleden blijken het meest effectief wanneer zij als communicerende vaten zijn vormgegeven, waarbij de docent-‐onderzoeker in het onderwijs gebruik kan maken van wat hij of zij in het onderzoek doet en vice versa. Waar de thematische verbinding tussen beide rollen niet mogelijk is, verdient het aanbeveling de persoon die beide rollen vervult meer tijd te geven voor het op orde krijgen en houden van de vakmatige basis van beide rollen. 5. Bespreek met de opleidingen de spanning tussen de student de hele onderzoekcyclus te laten doorlopen versus stap na stap in de cyclus goed te doen op onderscheiden momenten. Onderzoekproductiviteit en competentieontwikkeling vergen een goede match.
37
6. Studenten komen via een minor in contact met het lectoraat. Bespreek met hen hoe zij naar hun medestudenten toe een rol als ambassadeur kunnen vervullen. Feitelijk gebeurt dit al, maar dit kan versterkt worden.
Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap Stakeholders uit de praktijk en de wetenschap zijn heel tevreden. De lectoren bewegen zich in een niche tussen praktijk en wetenschap die aan beide kanten productief werkt. Er wordt geen ‘universiteitje gespeeld’ zo geven de stakeholders aan, maar evenmin holt men amechtig achter het werkveld aan. Met de praktijk samen doet men subsidieaanvragen. Met de universiteit samen doet men promotieonderzoek, waarbij het lectoraat erkend wordt als gesprekspartner die de universiteit meehelpt het gat naar de praktijk te overbruggen. Opmerkelijk is dat de uitdagingen die de praktijk neerlegt voor de hogeschool van een hoog ambitieniveau getuigen: meerdere beroepsgroepen lokaal te laten kijken en contact met elkaar te laten maken. Bij de aanpak van maatschappelijke vraagstukken dient in de ogen van het werkveld ontschotting plaats te vinden. De aanbevelingen zijn: 1. Voer actief relatiebeheer naar innovatie in de praktijk. Dit is wezenlijk meer dan de makelaarsfunctie. Het gaat om een vorm van regie waarbij men diep de praktijk in duikt en daar het verschil wil mee helpen maken om bijvoorbeeld van de politie een lerende organisatie te maken. Dit vergt afstemming tussen het verschil in tijdsritmes van school en praktijk zowel als het gaat om routines in het primaire proces als om innovatie. Zo staat het werkveld verslavingszorg een vernieuwing voor (‘herstel-‐ondersteunende zorg’) waarbij de opleiding verder is dan de praktijk. Studenten komen daardoor na afstuderen terecht in een beroepspraktijk waar wederzijds de aansluiting niet wordt gevonden, waardoor teveel jonge beroepskrachten vroegtijdig vertrekken. Men kan van startende beroepskrachten niet verwachten dat zij de vernieuwing dragen, evenmin kan men hen opleiden voor de oude praktijk. Er is dus een regie nodig op het veranderingsproces die werkveld en opleiding enigszins synchroniseert, dat wil zeggen mismatches monitort, bespreekbaar maakt en oplost. Het werkveld ziet dat het ook te leren heeft in het spanningsveld opleiding-‐werkveld en wil de opleiding hierin opzoeken om dit spanningsveld beter te hanteren. 2. Expliciteer hoe je de samenwerking met meerdere spelers vormgeeft. Hier lijkt een kracht van dit kenniscentrum te zitten waar anderen van kunnen leren. Bijvoorbeeld valt op het concept van de academische werkplaats bij OPOZ. Deze groep zegt van zichzelf uit de ivoren toren van de universiteit te zijn gestapt en ziet het als zijn taak antwoorden te geven op vragen die de praktijk stelt, zonder met oplossingen te komen. De professionals in de praktijk waarderen dit zeer terwijl men zo tegelijk data verzamelt ten behoeve van wetenschappelijke publicaties.
38
5. Evaluatie kenniscentrum Media
Conclusie De commissie concludeert na bestudering van de ter beschikking gestelde documenten en na gesprekken met alle betrokkenen: 1. dat het kenniscentrum in deze fase van ontwikkeling ruim voldoende relevante productiviteit, impact, en erkenning heeft op het gebied van beroepspraktijk en onderwijs, maar op het gebied van kennisontwikkeling in relatie tot de wetenschap achter dreigt te gaan lopen; 2. dat de missie helder is, maar het onderzoekprofiel te breed. Hier dient gekozen te worden; 3. dat de missie en de speerpunten van het onderzoekprofiel geborgd zijn door het portfolio en de organisatie van het kenniscentrum; 4. dat groei van mensen en middelen (gekoppeld aan meer focus in onderzoeksactiviteiten) dringend nodig is, waarbij allereerst een volledige bezetting gerealiseerd moet worden. Niet alleen om redenen van massa en continuïteit in lectoraatsactiviteiten, ook om het takenpakket van de huidige lector in evenwicht te brengen met de omvang van de aanstelling; 5. dat de interne en externe samenwerkingsverbanden, netwerken en relaties met de praktijk en het onderwijs overtuigend relevant, intensief en duurzaam zijn, die met de wetenschap echter de kans hebben terug te zullen lopen gezien onder andere de vacature, waardoor de wetenschappelijke productie van 2010 niet in 2011 geëvenaard zal worden.
Het kenniscentrum Het kenniscentrum Media is sinds 2010 nauw gelieerd aan de School of Media (SoM), die in de kern bestaat uit de opleiding Journalistiek. Het Kenniscentrum is gepositioneerd in het domein Economie, Management, Media en Communicatie (EMMC). De missie van het kenniscentrum is bij te dragen aan de kwaliteit van de publieke informatievoorziening en de openbare communicatie door middel van toegepast onderzoek en advisering. Als waarde dient daarbij de kwaliteit van de democratische samenleving. Voorts gaat het om het vermogen van studenten om te reflecteren op de betekenis van het beroep van journalist voor de samenleving. Onderzoeksvragen komen voort uit de interactie met de beroepspraktijk. Het onderzoek draagt bij aan kennisontwikkeling en aan innovatie van opleiding en werkveld. Het kenniscentrum heeft twee programmalijnen, die worden ingevuld door twee lectoraten. Onderstaand een overzicht van het kenniscentrum aan de hand van de formatie per 01-‐07-‐2011 (zoals beschreven in het position paper) van lector, kenniskringleden en promovendi (totaal 1,9 fte vervuld). Op basis van fte’ s is de ratio lector : kenniskring = 1 : 1,5. Rekenen we op basis van vervulde fte dan is de verhouding 1 : 1.
39
−
Sinds 2007 Lectoraat Media & Civil Society: totaal 2,1 fte, waarvan 1,5 vervuld 1 Lector (0,7 fte), 6 Kenniskringleden, waarvan twee vacatures (1,4 fte, waarvan 0,8 fte vervuld), 0 promovendi (0 fte).
−
Sinds 2011 Lectoraat Mediaproductie / Story telling: totaal 1,2 fte, waarvan 0,4 vervuld 1 Lector (0,6 fte, niet vervuld), 3 Kenniskringleden, waarvan 1 vacature (0,6 fte, waarvan 0,4 vervuld) en 0 promovendi (0 fte).
Het kenniscentrum presenteert in zijn position paper twee sets van vier speerpunten. De eerste set is terugkijkend: Wijkjournalistiek, Public story telling, Maatschappelijke betrokkenheid en Jeugd (p. 11 en bijlage). De eerste drie speerpunten hebben elk drie projecten. De tweede set is toekomstgericht: Participatie en Jongeren, Publieke oordeelsvorming, Professionalisering en Mediaproductie/Public story telling (p. 16). Tot 2010 had het lectoraat Media & Civil Society twee lectoren. De in 2007 als eerste begonnen lector vertrok in 2010 toen zij haar aanstelling als hoogleraar Journalistiek aan de VU kon uitbreiden. De huidige lector Media & Civil Society heeft daarop het volledige lectoraat waargenomen van zijn vertrokken collega. Een opgave die een grote inzet vraagt. De vacature is in het position paper omgezet in het bovengenoemde nieuwe lectoraat Mediaproductie / Story telling. In de gesprekken met de commissie vroeg de leiding van het kenniscentrum de evaluatiecommissie feedback op haar voornemen een tweede lectoraat in te stellen. Het HRM-‐beleid is er op gericht de lectoraten te versterken in hun onderzoeksfunctie. Afgesproken is dat vacatures bij de SoM worden vervuld met nieuwe medewerkers die inzetbaar zijn in zowel onderwijs als onderzoek; voor onderzoek gekwalificeerde docenten van de SoM worden tijdelijk ingezet als onderzoeker in het kenniscentrum; het kenniscentrum trekt (tijdelijk) onderzoekers (junior en senior) aan van buiten; docenten van SoM worden geschoold tot onderzoeker en lectoren participeren in de sollicitatiecommissie van docent-‐onderzoekers. Desalniettemin kan op het moment van visitatie niet anders geconstateerd worden dan dat het qua bezetting om een zeer kwetsbare situatie gaat. De lector houdt een lectoraat en een programmalijn in de lucht en is ook op het terrein van onderwijs actief. Hij: 1. begeleidt 15 studenten per jaar bij hun afstudeeronderzoek naar een vraagstuk dat speelt in de organisatie waar de student stage heeft gelopen. Onderzoeksthema’s worden mede door het kenniscentrum aangedragen; 2. is aanspreekpunt voor studenten uit heel Europa; 3. is projectleider van het Competence Research Project van de European Journalism Training Association; 4. verricht onderzoek naar trends in de journalistiek in opdracht van de gezamenlijke Nederlandse Hbo-‐vakopleidingen; 5. is voorzitter van de leerplancommissie van de SoM; 6. neemt deel aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke master Journalistiek van de VU; 7. verzorgt gastcolleges Civiele Journalistiek.
40
De leiding van het kenniscentrum benadrukt zich scherp bewust te zijn van de spanning tussen de vele verwachtingen en de geringe middelen/ bezetting van het lectoraat. Windesheim geeft een minimale gegarandeerde financiële omkadering voor dit kenniscentrum vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheidsvisie. Verrichten van hoogwaardig onderzoek, professionaliseren van docenten, versterken van curricula en verwerven van inkomsten met onderzoek, maakt van het kenniscentrum met momenteel een 0,7 fte lectorbezetting een schaap met vijf poten. Men realiseert zich dat men keuzes moet maken als het om focus gaat. Moet men bijvoorbeeld doorzetten met twee verschillende programmalijnen of is het effectiever twee lectoren aan te stellen op één onderzoekslijn om zo meer massa en continuïteit te garanderen? Voor het hanteren van het dilemma verwachtingen/middelen wil men de volgende uitgangspunten hanteren: een kenniscentrum is geen opleidingsinstituut in algemene zin; nagaan wat de meerwaarde kan zijn van een mogelijk te ontwikkelen professional master Journalistiek; baten verwerven uit de tweede en derde geldstroom om meer docent-‐onderzoekers praktijkgericht onderzoek te laten doen. Van de master wordt een vliegwielfunctie verwacht in het versterken van de relatie met de professionele praktijk, het vergroten van de externe baten en het creëren van een klimaat dat aantrekkelijk is voor studenten met vwo als vooropleiding en voor docent-‐onderzoekers. De opleiding Journalistiek heeft 1282 studenten en 83 medewerkers. De School besteedt 72% van het budget aan onderwijs en 8% aan onderzoek. Het kenniscentrum haalt 8% van zijn inkomsten uit de externe markt.
Algemene bevinding De commissie is onder de indruk van de productiviteit van dit kenniscentrum. Er wordt een grote en relevante output tot stand gebracht met een minimale bezetting. De output heeft momenteel vooral het karakter van vakpublicaties en bijdragen aan congressen en onderwijs, minder is sprake van wetenschappelijke productie. Dit hangt gedeeltelijk samen met het vertrek van een van de twee lectoren. De lector heeft waardevolle praktijkverbindingen, doet veel onderwijs en (participeert in) onderzoek. In deze fase van ontwikkeling zijn de netwerkkwaliteiten van deze lector van groot belang gebleken evenals de affiniteit met onderwijs. Het is Windesheim beleid dat een lector gepromoveerd is. Deze lector is nog niet gepromoveerd en komt onder de geschetste omstandigheden niet aan eigen promotieonderzoek toe. Het kenniscentrum voelt zich niet helemaal thuis in het domein Economie, Management waar Media en Communicatie (EMMC) aan is toegevoegd. Inhoudelijk wordt geen sterke verbinding ervaren met de andere domeinpartners. Mogelijk is de verbinding ook zwak omdat het kenniscentrum onder de School of Media valt, terwijl het andere kenniscentrum binnen het domein EMMC, namelijk Ondernemerschap, naast de School of Business staat. Het organigram van het domein is hier niet geheel duidelijk en verdient verheldering en wellicht wijziging. Toch is ‘Wie zijn wij als kenniscentrum’ meer een inhoudelijke vraag dan een kwestie van ophanging binnen de structuur van de hogeschool. Het
41
kenniscentrum ervaart onvoldoende aandacht vanuit Windesheim voor de problemen rond de strategische positionering en externe profilering van onderwijs en onderzoek. De ophanging in het domein Economie en Management ervaart men strategisch en inhoudelijk als wezensvreemd. Om tot een scherper profiel te komen hebben de lector en het kenniscentrum sparring partners nodig, niet alleen van buiten, maar ook binnen de hogeschool. Aanbevelingen: 1. Zie het werven van een nieuwe lector als bepalend voor de toekomst. Overweeg twee lectoren op hetzelfde onderzoeksgebied aan te stellen. En let vooral op twee kwaliteiten bij het selecteren van de nieuwe lector: academische verbinding en subsidie-‐wervend vermogen. Deze kwaliteiten zijn complementair aan de aanwezige kwaliteiten en versterken het kenniscentrum. 2. Werk het inhoudelijk profiel van het kenniscentrum uit. De programmalijnen zijn coherent uitgewerkt in speerpunten van onderzoek. Maar het is een te omvangrijk geheel. De programmalijn civil society met zijn accent op een deliberatieve democratie lijkt meer bij Windesheim te passen dan de narratieve benadering. Dit geeft Windesheim ook een duidelijk onderscheidend kenmerk ten opzichte van de andere hogescholen. Ontwikkel een nog specifieker profiel in samenhang met ideeën over de toekomst van de bachelor en een mogelijke master. Hoe zullen deze drie componenten elkaar gaan versterken? Daartoe zijn al verschillende praktische stappen gezet, die een nadere inhoudelijke onderbouwing vragen om echt vleugels te krijgen. 3. De toekomst voor het vak journalistiek is ongewis. Het aantal arbeidsplaatsen met name bij ‘traditionele’ media als landelijke en regionale dag-‐ en weekbladen en omroepen neemt structureel af. Mogelijk klopt de constatering dat het niveau van de bachelor niet is waar het vak om vraagt en is inderdaad een professional master nodig ten behoeve van studenten die meer analytisch en innovatief denken. In dat geval klopt de strategie naar een kleinere bachelor, nieuwe master en een kenniscentrum met focus. Overweeg daarbij een tweede lector binnen hetzelfde onderzoeksgebied aan te stellen als de aanwezige lector waarbij, dat spreekt voor zich, iedere lector een duidelijk eigen onderzoeksthema met speerpunten heeft. 4. Onderzoek de praktijkrelevantie van een nieuwe master zowel bij landelijke als regionale media. De journalistiek heeft minder studenten nodig. De markt is verzadigd. De landelijke dagbladen en weekbladen zoeken postdoctorale studenten. Gezien de vele trainingen van freelancers lijkt er behoefte te bestaan aan verdere ontwikkeling van het beroep van journalist. Het speerpunt Jongeren lijkt van groot strategisch belang: als je jongeren niet bereikt, heb je als krant geen toekomst.
Bevindingen ten aanzien van het onderzoek Het onderzoek is praktijkrelevant en had in 2010 een redelijk grote productie. Er zijn echter teveel programmalijnen en speerpunten gezien de kleine bezetting. Dit kenniscentrum heeft te veel pijlen op haar boog. Wanneer hierin keuzes worden gemaakt, ontstaat focus waardoor massa en continuïteit gecreëerd kan worden. De programmalijn civil society, wat de commissie verstaat als ‘hoe ben ik als
42
journalist relevant in een gemeenschap?’ lijkt een absoluut zwaartepunt, maar ook dat is nog een tamelijk breed veld waarin nadere accenten gelegd mogen worden. Bij story telling ontbreekt een onderbouwing waarom dit relevant is voor de studenten hier. Het levert ook minder subsidie op, kranten hebben wel interesse om dicht bij civil society te komen. Het ontbreekt aan promovendi in het kenniscentrum. De aanbevelingen zijn: 1. Beantwoord de vraag wat binnen het thema civil society specifiek het punt is van het kenniscentrum (en de opleiding) van Windesheim. Hoe onderscheidt het zich van andere lectoraten in Nederland? 2. Zoek bij het nadenken over deze vraag sterke sparring partners binnen Windesheim, waarbij vooral gedacht moet worden aan sterk in termen van inhoudelijk en strategisch denken, minder aan formele positie in de hiërarchie. Denk inhoudelijk aan medewerkers die sterke affiniteit hebben met het vakgebied en denk qua strategie aan de leiding van kenniscentra met een goede productie, impact en erkenning die hun strategie reeds in verregaande mate bepaald en verankerd hebben. 3. Maak scherp onderscheid tussen onderzoek en praktijkinnovatie. Het kenniscentrum profileert zichzelf onvoldoende door alles onderzoek te noemen terwijl ook sprake is van waardevolle innovatieprojecten. Onderzoek kan de basis leggen voor een praktijkinnovatie, en kan ook flankerend de effectiviteit van een innovatie volgen. Door het juist te benoemen houd je het ook voor jezelf scherp en voorkom je dat iets onderzoek wordt genoemd dat het niet is. 4. Ontwikkel binnen een jaar minimaal twee promotietrajecten.
Bevindingen ten aanzien van het onderwijs De commissie heeft studenten gesproken die enthousiast vertellen over het onderzoek dat zij onder begeleiding van lector, kenniskring-‐lid of vierdejaars-‐docent doen. Daardoor leren zij wat het inhoudt om onderzoeksjournalist te zijn en ook beter doordacht ontwikkelingen in het beroep van journalist te beoordelen. ‘Je roept niet alleen wat, je reflecteert mee’, zo verwoordt een van de studenten het. Docenten vertellen dat zij werken aan een cultuuromslag om studenten voort te laten bouwen op eerder onderzoek van andere studenten. Men streeft ook naar tweerichtingsverkeer van onderwijs met onderzoek dat in uitvoering is. Er blijken de volgende issues te spelen. Kleine aanstellingen in de kenniskring van 0,2 zijn te weinig voor echt onderzoek maar geven wel een grote groep docenten toegang tot de kenniskring. In het onderwijs zijn studenten vrij bij het kiezen van onderwerpen voor het afstuderen, maar wil je ook tot een cumulatie van kennis komen. En in de beleving van studenten zakt de aandacht voor onderzoek weg in hun derde jaar.
43
De aanbevelingen zijn: 1. Laat studenten aan de programmalijnen van het onderzoekscentrum meewerken onder begeleiding van de docenten. Studenten kunnen dan fungeren als motortje van dataverzameling. 2. Laat studenten in hun onderzoeksverslag meer verantwoording geven van hun onderzoeksmethode. Het valt de commissie op dat dit niet altijd consequent gebeurt. Ook wordt onvoldoende aangegeven hoe wordt voortgebouwd op eerder onderzoek. 3. Spreek bij studenten van leeronderzoek waarin zij vaardigheden ontwikkelen om het eigen vak uit te oefenen én daarop te reflecteren. 4. Vergroot de toegankelijkheid van reeds verricht onderzoek en verwerk dit ook in het curriculum. Zo kan cumulatie van kennis plaatsvinden en vindt een continue vorming van academische vaardigheden plaats. 5. Verzorg de leerlijn Onderzoekvaardigheden samen met andere kenniscentra. Academische vaardigheden op dit terrein zijn vak-‐neutraal en kunnen dus samen worden ontwikkeld. Dat zou met name dit kleine kenniscentrum ontlasten. Tegelijk dient de techniek en de inhoud van onderzoek niet te zeer te worden gescheiden, met het oog op een bredere verankering van onderzoekvaardigheden én onderzoeksuitkomsten in het onderwijs. 6. Breng een vloeiende lijn aan in de leerlijn onderzoek. In het tweede jaar krijgen studenten les in onderzoekvaardigheden maar onderzoek ligt nog ver weg voor ze, dan zakt het weg in het derde jaar, waarna ze in het vierde jaar er opeens volop in moeten. Laat goede studenten hun onderzoeken presenteren in de onderzoekleerlijn, waardoor jongerejaars inspirerende voorbeelden krijgen. 7. Ontwikkel ook gericht de competenties van de docenten op het vlak van academische vaardigheden. Bijvoorbeeld hoe zij zelf een artikel bevragen. Docenten hebben weinig ervaring met het inbrengen van onderzoek in onderwijs. De lector kan beter samen met hen worstelen hoe dit te doen dan zelf het onderwijs te geven. Het gaat er niet om van journalisten onderzoekers te maken, wel om de onderzoekende houding te versterken die ook voordat we in het hbo onderzoek en onderwijs gingen verbinden al eigen was aan dit vakgebied (vooral bij onderzoeksjournalistiek). Betrek docenten ook bij het definiëren van de onderzoekslijnen van het kenniscentrum, net zoals omgekeerd de lector betrokken wordt bij het ontwikkelen van het curriculum.
Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap Het werkveld herkent de focus op de civil society en vindt het onderzoek praktijkrelevant. Het werkveld geeft aan grote behoefte aan onderzoek te hebben. Zorg daarom, zo adviseert men, dat studenten relevant onderzoek doen. Een punt van aandacht voor de commissie was of er follow-‐up is als een onderzoek uit het kenniscentrum een probleem signaleert. Heeft dat effect in de praktijk? Dit blijkt het geval. De onderzoeken van het kenniscentrum worden besproken op de redacties en met waardering ontvangen, terwijl het onderzoek uiterst kritische conclusies trekt over de kranten. De impact die men nastreeft is verbetering van de journalistiek in Nederland. Daartoe vindt vervolgonderzoek plaats om te zien of krantenredacties iets gedaan hebben met de uitkomsten van eerder onderzoek. Doel is ook
44
studenten valkuilen van het journalistieke vak te laten zien en te laten reflecteren hoe daar mee om te gaan. Aanbevelingen: 1. Maak de verbinding tussen onderwijs en onderzoek stringenter en zorg dat studenten met hun leeronderzoekonderwerpen inhaken op de onderzoekslijnen van het kenniscentrum. Bespreek de onderzoekprogrammering ook in de werkveldadviescommissie. Blijf consequent programmeren vanuit de inhoud van de praktijk. Kranten hebben onderzoek echt nodig in deze tijd om zich te bezinnen op hun functie en toekomst. Zij verwachten in het bijzonder van het hbo onderzoek dat bruikbaar is voor de praktijk. 2. Onderzoek de wenselijkheid en haalbaarheid van een opleidingsstroom voor studenten met een vwo-‐achtergrond, zowel in de bachelor als de master. Dit in het licht van gedachten de bachelor aan te scherpen en een professional master te ontwikkelen.
45
6. Evaluatie kenniscentrum Ondernemerschap
Conclusie De commissie concludeert na bestudering van de ter beschikking gestelde documenten en na de gesprekken met alle betrokkenen: 1. dat het kenniscentrum in deze fase van ontwikkeling (sinds 2010) voldoende relevante productiviteit, impact, en erkenning heeft op het gebied van beroepspraktijk en onderwijs, echter onvoldoende op het gebied van kennisontwikkeling, dit ontbeert sturing; 2. dat de missie en het onderzoekprofiel onvoldoende geëxpliciteerd zijn en verheldering nodig is; 3. dat daardoor geen uitspraak kan worden gedaan over de vraag of de missie en de speerpunten van het onderzoekprofiel geborgd zijn door het portfolio en de organisatie van het kenniscentrum; 4. de voorgestelde groei van mensen en middelen wenselijk is gezien de vraag zowel vanuit het werkveld als de opleidingen en zeker om een erkende positie op te bouwen in relatie tot de wetenschap. Wil de voorgestelde groei de gewenste effecten opleveren dan vraagt dit allereerst om uitwerking van punt twee en reflectie op de ontwikkelingsfase waar men in zit; 5. dat de interne en externe samenwerkingsverbanden, netwerken en relaties met de praktijk en het onderwijs overtuigend relevant, intensief en duurzaam zijn, die met de wetenschap echter niet.
Het kenniscentrum Het kenniscentrum Ondernemerschap is opgericht op 1 januari 2010. De missie is het ontwikkelen van kennis over toekomstgericht ondernemerschap, samen met organisaties, met als belangrijkste pijlers aanpassingsvermogen, innovatie en duurzaamheid. Het kenniscentrum wil een verbindende schakel vormen tussen wetenschap en praktijk. Men richt zich op publieke organisaties en op private organisaties, vooral uit het midden-‐ en kleinbedrijf. Doel van de onderzoeksprojecten is kwaliteitsverhoging van de beroepsbeoefenaren en bijdragen aan innovatie in ondernemingen en instellingen in de regio. Het kenniscentrum hanteert interne validiteit, externe validiteit, bruikbaarheid en transparantie als kwaliteitscriteria voor haar praktijkgericht onderzoek. De premisse van het kenniscentrum is dat ondernemers worden geconfronteerd met een wereld die voortdurend in verandering is. Zij moeten hun werkwijze continu aanpassen aan veranderende marktomstandigheden. Het gaat niet alleen om volgen maar ook om innoveren. En aandacht voor duurzaamheid wordt steeds belangrijker. Vandaar de keuze voor aanpassingsvermogen, innovatie en duurzaamheid als belangrijkste aandachtsgebieden voor onderzoek. Samenwerken -‐ intern en met externe partners -‐ is ook een sleutelwoord. Het kenniscentrum stimuleert de onderlinge verbinding en
46
samenwerking tussen partijen in haar veld door het faciliteren van de uitwisseling van kennis en ervaring. De drie onderzoeksgebieden krijgen vorm in vijf programmalijnen die worden ingevuld door de vijf lectoren, zie het overzicht hieronder. De ratio lector (2,7 fte) : kenniskringleden en promovendi (6,3 fte) = 1 : 2,3. In totaal 9 fte. Indien we de twee nieuwe lectoraten die nog geen kenniskring hebben buiten beschouwing laten is de ratio 1 : 3,93 (1,6 fte lector : 6,3 fte kenniskringleden en promovendi).
-‐
Sinds 2008 Lectoraat Supply Management: totaal 2,7 fte 1 Lector 0,5 fte, 3 Kenniskringleden (samen 1 fte), 3 Promovendi (samen 1,2 fte).
-‐
Sinds 2009 Lectoraat Familiebedrijven: totaal 2,6 fte 1 Lector 0,5 fte, 9 Kenniskringleden (samen 2,1 fte), 0 Promovendi.
-‐
Sinds 2011 (betreft een continuering op een nieuw programma van het in 2002 gestarte lectoraat) Lectoraat Duurzaam Ondernemen: totaal 2,6 fte 1 Lector 0,6 fte, 6 Kenniskringleden (samen 2 fte), 0 Promovendi.
-‐
Sinds 2011 Lectoraat Sociale Innovatie (nog in ontwikkeling): totaal 0,7 fte 1 Lector 0.7 fte, 0 Kenniskringleden, 0 Promovendi.
-‐
Per september 2011 Lectoraat Accountancy & Controlling: totaal 0,4 fte 1 Lector 0,4 fte, 0 Kenniskringleden, 0 Promovendi.
Het kenniscentrum heeft in totaal 9 promovendi (3,6 fte), waarvan er 3 (1,2 fte) zijn verbonden aan een lectoraat. De lectoren Familiebedrijven en Duurzaam Ondernemen werken momenteel samen in één project getiteld ‘Inzet Internet en Sociale Media ten behoeve van het vermarkten van duurzaamheid en bedrijfsachtergrond’. De verwachting is dat er meer van deze gezamenlijke projecten zullen komen. Per 1 januari 2011 heeft het kenniscentrum een coördinator (0,3 fte). Deze werkt nauw samen met de domeindirecteur, de twee opleidingsdirecteuren en de lectoren. De vormen van overleg zijn: − maandelijks overleg tussen de coördinator, domeindirecteur, de twee opleidingsdirecteuren en de lectoren; − werkoverleggen tussen domeindirecteur en coördinator, tussen coördinator en lectoren, tussen domeindirecteur en lectoren; − regelmatig bijeenkomsten en studiedagen per kenniskring; − elke maandag lectorenlunch; − werkoverleg tussen de lector en docent-‐kenniskringleden (maken van resultaatafspraken, bespreken voortgang, input geven voor de PE-‐cyclus); − overleg lectoren en HHD’en van de opleidingen; − de hogeschool-‐brede overleggen met de andere kenniscentra en het CvB.
47
Het kenniscentrum Ondernemerschap is verbonden met twaalf bacheloropleidingen: 1. Accountancy 2. Bedrijfseconomie 3. Commerciële economie 4. Communicatie 5. Financial Services Management; 6. HBO Rechten 7. International Business and Languages 8. Personeel en Arbeid 9. Logistiek en Economie 10. Management, economie en recht 11. Small Business en Retail Management 12. Windesheim Honours College. De Business School biedt een professionele masteropleiding: MBA. Er zijn in totaal 5000 studenten en 250 medewerkers. De Business School besteedt 65% van het budget aan onderwijs en 10% aan onderzoek. Het kenniscentrum haalt 14 % van zijn inkomsten uit de externe markt. Er zijn verbindingen gemaakt en in ontwikkeling tussen de programmalijnen (de lectoraten) en de opleidingen, waarbij een programmalijn verbinding heeft met drie tot vijf opleidingen en een opleiding verbinding heeft met een tot drie programmalijnen.
Algemene bevinding Het position paper biedt veel relevante informatie over de lectoraten. In de gesprekken neemt de commissie veel enthousiasme en gedrevenheid waar. Het beleid wordt duidelijk gedragen. De lectoren hebben zich zeer ingezet om draagvlak te creëren in het onderwijs. De praktijk is zeer te spreken over de samenwerking met de hogeschool. Tegelijkertijd constateert de commissie een knelpunt dat prioriteit behoeft boven andere ontwikkelingen. Het ontbreekt in de ogen van de commissie aan inhoudelijke samenhang en sturing op het niveau van het kenniscentrum, dus boven het niveau van de afzonderlijke lectoraten. Wat verstaan domein en kenniscentrum onder ondernemerschap? Is Ondernemerschap inderdaad de noemer of gaat het meer om Management of Bedrijfskunde? Het spreekt niet voor zich hoe de lectoraten Accountancy en Sociale Innovatie met Ondernemerschap verbonden zijn. De driehoek met de steekwoorden aanpassingsvermogen, innovatie en duurzaamheid biedt geen samenhangend verband waarbinnen de lectoraten geplaatst kunnen worden. ‘Duurzaam ondernemen’ lijkt eerder verbindend dan ‘toekomstgericht ondernemen’. Het concept van ‘toekomstgericht ondernemen’ is niet onderscheidend, noch in de wereld van het ondernemerschap noch in de wetenschappelijke wereld. In het verlengde wordt geconstateerd dat ook het onderzoek en de onderzoekslijnen zich nog grotendeels in een opstartfase bevinden. De relatie en relevantie van de programmalijnen – en daaronder vigerende focusgebieden en speerpunten – met de eerdergenoemde onderzoeksgebieden worden onvoldoende geëxpliciteerd. Wetenschappelijk onderzoek en praktijkprojecten die aan
48
wetenschappelijk onderzoek voorafgaan (bijvoorbeeld in verband met vraagarticulatie) of ten tijde daarvan worden uitgevoerd (waarin naast onderzoek tegelijkertijd wordt ingegaan op een gerelateerde korte termijn praktijkvraag) of na afloop (om onderzoeksuitkomsten in de praktijk of het onderwijs te implementeren) lopen door elkaar in de beschrijving. Hierdoor wordt het zicht ontnomen op coherentie en continuïteit van de onderzoekslijnen. De huidige situatie met de lectoraten is historisch gegroeid vanuit verschillende lijnen en dan is het niet gemakkelijk in één keer tot een samenhangend concept voor het kenniscentrum te komen. De domeinleiding geeft aan op korte termijn duidelijke groeiplannen te hebben en concrete groeiperspectieven. Voor een optimale benutting daarvan adviseert de commissie een pas op de plaats om te verhelderen hoe en waarop men zich wil profileren zodat groeistappen daar logischerwijs uit voortvloeien.
Bevindingen ten aanzien van het onderzoek Bij het samenbundelen van de vijf aparte lectoraten in een kenniscentrum heeft men terecht met de regio en de beroepsorganisaties overlegd waaraan behoefte is. Dat levert echter een waaier aan thema’s op. Daar komt bij dat het kenniscentrum ook alle opleidingen wil bedienen. En dat alles met relatief kleine aanstellingen in het kenniscentrum. De leiding geeft duidelijk aan dat het onderzoek in dit grootste domein van de hogeschool veel te klein is en wil daarin investeren, zowel uit eigen middelen als door actief subsidies en opdrachten te verwerven. Op dit moment zijn drie van de negen promovendi inhoudelijk gekoppeld aan de lectoraten. Hier dreigt versnippering. Er zijn plannen om de negen promovendi duidelijk met een opleiding te verbinden en het voornemen is dat deze promovendi na promotie twee dagen per week onderzoek kunnen blijven doen. De voornaamste zorg van de commissie is of de lectoraten straks ook in de wetenschappelijke wereld mee gaan doen. Er is een gelimiteerd aantal wetenschappelijke publicaties en tenminste een in voorbereiding. Om daar sturing op te geven is het nodig om inhoudelijke speerpunten te hebben waarin men zowel wetenschappelijk als praktisch een serieuze bijdrage kan leveren. Dus dan gaat het om thema’s waar nog geen andere lectoraten of onderzoeksgroepen op bezig zijn én waar de praktijk op zit te wachten. Die niches worden niet zichtbaar in het position paper en ook in de gesprekken komen ze niet duidelijk uit de verf. De hoofdaanbeveling van de commissie is een discussie te starten om het thema van het kenniscentrum zo te bepalen dat men hiermee ondernemers aanspreekt, een wetenschappelijk kader vindt en de samenhang van de lectoraten logisch in beeld brengt. Maak een referentiekader dat zowel voor ondernemers als voor wetenschappers herkenbaar en makkelijk te visualiseren is. Laat zien dat het kenniscentrum met een wetenschappelijke bril naar praktijkrelevante vragen kijkt. Maak de versnippering van thema’s ongedaan en bepaal enkele duidelijke onderzoekslijnen van waaruit inhoudelijk te sturen valt. Met als ambitie binnen 3-‐5 jaar werk te leveren waarmee men zich in wetenschap en praktijk positioneert.
49
Daarnaast doen we de volgende aanbevelingen: 1. De lectoren staan voor de transitie van een dienende naar een sturende opstelling. Om draagvlak en bekendheid te creëren heeft men de afgelopen jaren een dienende opstelling gekozen, zowel naar de praktijk als naar het onderwijs. Op die basis is het nu mogelijk een meer sturende rol te pakken en vanuit de inhoud van het eigen onderzoeksgebied keuzes te maken. Welke praktijkvragen zijn relevant om te onderzoeken en wat is de eigen kracht die in het onderwijs benut dient te worden? Een heldere onderzoekslijn is voorwaarde voor verdere ontwikkeling en participatie in de wetenschappelijke wereld. 2. Creëer de positie van wetenschappelijk aanjager op eenzelfde niveau als de schooldirecteuren, zowel formeel als qua senioriteit. De taak van de aanjager is het praktijkgericht onderzoek als het hart van het kenniscentrum te doen kloppen. Vanuit deze functie kunnen visiediscussies worden geleid om focus, coherentie en continuïteit in onderzoek te bewerkstelligen. Om er vervolgens voor zorg te dragen dat alle activiteiten tot en met subsidieverwerving in het verlengde daarvan liggen en dat activiteiten een tijdslijn meekrijgen. Daarnaast gaat het ook om praktische aspecten zoals zorgen voor een overzicht van relevante wetenschappelijke tijdschriften waarin men ambieert te publiceren, meedenken welk onderzoek tot publicatie in deze tijdschriften kan leiden alsook meedenken over de vormgeving van promotietrajecten – inclusief het contact leggen met beoogde promotoren, meelezen met onderzoeksvoorstellen et cetera. En tot slot het borgen van ontwikkelde kennis in de opleidingen en visualiseren van het concept dat de samenhang tussen de lectoraten definieert. Dit takenpakket vergt een stevige en recente ervaring in wetenschappelijk onderzoek op het gebied van ondernemerschap, het managen van onderzoek en een zakelijk oog voor de valorisatiekansen van deze kennis. 3. Ga de versnippering van formatie tegen door minima vast te leggen van drie dagen per week voor promotieonderzoek en twee dagen per week voor een docent-‐onderzoeker in de kenniskring. 4. Neem nieuwe mensen aan nadat de inhoud verder is verhelderd. Maak een mix van interne en extern aangetrokken kenniskringleden/promovendi, door enerzijds docenten met promotieambities te honoreren en anderzijds onderzoekers van buiten aan te nemen. Geef onderwijsmensen zo de kans mee te groeien als onderzoeker, maak hun aanstellingen zodanig dat het mogelijk is in vier jaar te promoveren, anders zijn hun data verouderd voor ze kunnen publiceren. Neem uitsluitend mensen aan van buiten voor onderzoeksposities met een sterke affiniteit met praktijk én onderwijs. En verbind hen vanaf het begin minimaal een dag met het onderwijs. 5. Noem niet alles onderzoek of spreek van verschillende soorten onderzoek. Spreek bijvoorbeeld van leeronderzoek (afstudeerproject van studenten) en wetenschappelijk onderzoek. Het spreekt voor zich dat beide vormen van onderzoek praktijkgericht zijn. 6. Maak in het position paper aparte lijsten van vakpublicaties en wetenschappelijke publicaties. 7. Breng de scholingsbehoeften van lectoren en kenniskringleden structureel in kaart en formuleer structureel beleid voor de scholing.
50
Bevindingen ten aanzien van het onderwijs De lectoraten hebben makkelijk toegang tot het onderwijs en de opleidingsmanagers hechten veel belang aan onderzoek. Tegelijkertijd horen we terug dat niet alle docenten blij zijn met de verschuiving van middelen van onderwijs naar onderzoek. De tijd zal hierin zijn werk doen, tegelijkertijd staat de leiding voor de uitdaging om het gesprek over de gezamenlijke ambitie van onderzoek in het onderwijs aan te gaan. Er is een leerlijn onderzoek ontwikkeld, waarbij men ook bij studieloopbaanbegeleiding aandacht schenkt aan onderzoek. Van HHD’en verwacht men dat zij de drie O’s van onderwijs, onderzoek en ondernemen bedienen. In het huidige organisatieontwikkelingsplan wordt in de planning meegenomen hoeveel mensen onderzoek gaan doen en hoe men dit in het onderwijs opvangt. Want degenen die in een kenniskring willen participeren zijn niet zelden ook dragende docenten in het onderwijs. Studenten die met de lectoraten in aanmerking komen zijn daar zeer over te spreken. Zij benoemen hun participeren in lectoraatactiviteiten als hbo+, met meerwaarde voor toekomstige praktijkvoering én met meerwaarde voor een eventuele universitaire leerroute. De commissie doet de volgende aanbevelingen: 1. Zet de lectoraten in op hun kracht, dus op hun inhoudelijke expertise en op academische vaardigheden. Dit gebeurt al in hoge mate, maar mogelijk kan hier nog wat scherper op gestuurd worden door een maximale tijd af te spreken die een lector aan onderwijs besteedt. 2. Werk met een teach the teachers benadering. Ook dit gebeurt al, maar het kan nog krachtiger. Zet lectoren in een initiërende rol met betrekking tot minoren – dus om bijvoorbeeld de minor te ontwikkelen en docenten in te werken / bij te scholen voor het onderwijs in de minor – en uitsluitend in een uitvoerende rol in het onderwijs indien het om een onvervangbare expertise gaat Ook vraagt de commissie zich af of het verstandig is alle lectoraten in de propedeuse zich te laten presenteren. Als 40% van de studenten in de propedeuse afvalt, is het mogelijk effectiever als de lectoraten hun presentatie in het tweede jaar doen. 3. Duidelijk is dat studenten veel te weinig weten van de lectoraten. In hoeverre nemen docenten die niet aan een kenniskring zijn verbonden thans de rol op zich als intermediair tussen lectoraten en studenten. Maak niet alleen docenten maar ook studenten tot ambassadeur van de lectoraten. Denk daarbij met name aan de studenten die meedoen in het onderzoek van het kenniscentrum. Geef op tijd rugnummers aan studenten die de interesse en kwaliteiten hebben om mee te doen met onderzoek van een lectoraat en geef hen een duidelijk traject aan naar participatie in dit onderzoek. Gebruik hier hun POP-‐gesprekken voor. Deze ideeën leven al in het domein, maar als de studenten aangeven dat slechts 5% van de studenten van de lectoraten afweet dan is hier aparte inspanning nodig. 4. Presenteer naar studenten de onderwijskolom ook breder. Voor een aantal studenten die de commissie heeft gesproken fungeerde participatie in het lectoraatonderzoek duidelijk als opstap naar een schakel die toegang geeft tot een universitaire master.
51
Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap De praktijk is zeer te spreken over de samenwerking met het domein Ondernemen van Windesheim. Men typeert deze samenwerking als ‘collegiaal’ en ‘goede sfeer’. Men voelt zich duidelijk serieus genomen. Men merkt op dat inhoudelijk het kenniscentrum combinaties heeft die zich niet makkelijk laten rijmen, maar men wil de kip zoals men dat uitdrukt even laten broeden en heeft de indruk dat het kenniscentrum op weg is er iets moois van te maken. Men pleit voort te gaan op de ingeslagen weg van inhoudelijke netwerkontwikkeling waar vragen vanzelf naar boven komen. Hier gebruikt men metaforen als warmtewisselaar en capillaire werking, waarbij studenten in hun onderzoek de directe vragen oplossen en de lector er de gemene deler uithaalt. En het zijn vooraanstaande woordvoerders die dit zeggen. Zij pleiten er ook voor de bestaande Kennispoort (samenwerking tussen Windesheim, Kamer van Koophandel Zwolle, gemeente Zwolle en Provincie Overijssel) nadrukkelijker te positioneren als de front-‐ office van de kenniscentra. Men heeft namelijk behoefte aan een makelaarsfunctie. Ook de kenniskringen met de bedrijven waardeert men zeer. Het spreekt hen niet aan als lectoren teveel ingaan op de wetenschappelijke verantwoording van hun onderzoek. De commissie doet de volgende aanbevelingen: 1. Positioneer Kennispoort nadrukkelijk als makelaar en voorkom dat deze wordt ondergesneeuwd door andere loketinitiatieven en continueer de kennisdeling in de kenniskringen met bedrijven; 2. Voer bewust regie op de ‘ warmtewisselaar’ tussen praktijk en kenniscentrum: a. door focus te kiezen in de vragen die je wel wilt beantwoorden en welke niet; b. door de tijdspannes tussen praktijkprojecten (kort tijdpad) en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (lang tijdpad) duidelijk te onderscheiden; c. door afstudeerprojecten van studenten die zwaar zijn en/of relevant voor de hele branche te koppelen aan een lector; 3. Belast de ondernemers niet met de wetenschappelijke verantwoording van je onderzoek. Zij mogen er op vertrouwen dat dit in orde is.
52
7. Evaluatie kenniscentrum Technologie Conclusie De commissie concludeert na bestudering van de ter beschikking gestelde documenten en de gesprekken met betrokkenen: 1. dat het kenniscentrum in deze fase van ontwikkeling een goede productiviteit, impact, en erkenning heeft op het gebied van beroepspraktijk en onderwijs, echter onvoldoende op het gebied van kennisontwikkeling als resultaat van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek; 2. dat de missie en het onderzoekprofiel helder zijn, maar dat de ambitie tot het doen van praktijkgericht onderzoek wetenschappelijk onvoldoende gezicht krijgt; 3. dat de missie en de speerpunten van het onderzoekprofiel geborgd zijn door het portfolio en de organisatie van het kenniscentrum waar het de praktijk en het onderwijs betreft, niet waar het kennisontwikkeling door praktijkgericht onderzoek betreft; 4. het kenniscentrum kan op korte termijn sterk groeien dankzij de vele opdrachten die zijn verworven, daarbij is van belang dat expliciet wordt gekeken hoe met deze groei de wetenschappelijke productie versterkt kan worden; 5. dat de interne en externe samenwerkingsverbanden, netwerken en relaties met de praktijk en het onderwijs overtuigend relevant, intensief en duurzaam zijn, die met de wetenschap nog niet. We geven eerst een beschrijving van de huidige situatie van het kenniscentrum en presenteren dan de algemene bevindingen en de bevindingen ten aanzien van onderzoek, onderwijs en praktijk.
Het kenniscentrum Het kenniscentrum bestaat sinds 2010 en ziet het als zijn missie in het kader van een duurzame technologie bij te dragen aan innovatie van processen, producten en diensten in ondernemingen en instellingen in de regio en aan ontwikkelingen die voor de regio van cruciaal belang zijn. Het kenniscentrum wil na raadpleging van verschillende regionale stakeholders actief zijn in drie expertisegebieden: Materialen, Hi-‐tech Systems en Gebiedsontwikkeling/water. Binnen deze drie gebieden zijn speerpunten gekozen en als lectoraten vormgegeven: Kunststoftechnologie, ICT in de Zorg en Area Development. De toevoeging van betontechnologie als speerpunt binnen het expertisegebied Materialen is thans onderwerp van discussie. Onderstaand een overzicht van de lectoraten van het kenniscentrum aan de hand van de formatie per 01-‐07-‐2011 van lectoren, kenniskringleden en promovendi. In totaal gaat het om 8,7 fte. De ratio lector : kenniskring = 1 : 3,35 (2 op 6,7). De ambitie is te groeien van de huidige 16 kenniskringleden naar 35 tot 40 kenniskringleden. Daar is geld voor gereserveerd. En docenten willen graag toetreden. Zij zien onderzoek als borging van onderwijs, niet langer als iets dat afgaat van onderwijs.
53
−
Sinds 2008 Lectoraat ICT-‐innovaties in de Zorg: totaal 3,6 fte 2 Lectoren (0,9 fte), 9 Kenniskringleden (samen 2,3 fte), 1 Promovendus (0,4 fte).
−
Sinds 2009 Lectoraat Kunststoftechnologie: totaal 3 fte 1 Lector (0,6 fte), 4 Kenniskringleden (samen 2,4 fte), 0 Promovendi (0 fte) .
−
Sinds 2009 Lectoraat Area Development: totaal 2,1 fte 1 Lector (0,5 fte), 3 Kenniskringleden (1,2 fte), 1 Promovendus (0,4 fte).
Al deze lectoraten hebben of krijgen externe leden die de onderzoekadviescommissie vormen. Het kenniscentrum heeft een lector-‐directeur die tot taak heeft inhoudelijk sturing te geven aan het onderzoek. Bij de oprichting van het kenniscentrum is het beleid gevolgd de pas gestarte lectoraten zo veel mogelijk te laten participeren in onderzoeksprojecten met lokale partners opdat de praktijk hen al snel als aantrekkelijke kennispartner zou herkennen. De verbinding met de regio en de valorisatie van kennis in tweede geldstroomonderzoek was eerste prioriteit. De lector-‐directeur geeft aan dat het toegepaste onderzoek in de huidige onderzoekportefeuille in onvoldoende mate aanwezig is. Dat moet nog verder ontwikkeld worden. De domeindirecteur hecht er grote waarde aan dat de lectoraten methodieken ontwikkelen voor de praktijk en zo Zwolle op de kaart zetten. De lectoraten vertegenwoordigen in hun naamstelling de speerpunten van het domein en binnen deze lectoraten zijn expertisevelden gedefinieerd: − Kunststoftechnologie: Process Optimization, International Design, Duurzame Energie en Constructief Ontwerpen (beton); − ICT in de Zorg: ICT Service Management (een lectoraat in voorbereiding) en Serious Gaming; − Area Development: Water Management en Stedelijke Knooppunten. Voor 2015 is een groei voorzien in een verdubbeling van het aantal lectoraten. Inmiddels is besloten tot een vierde speerpunt en een lectoraat op dit speerpunt, namelijk logistiek. En tot twee associate-‐ lectoren, één bij het speerpunt kunststoftechnologie en één bij het speerpunt ict innovaties in de zorg. Ook in de ondersteunende expertisegebieden gaat men meer investeren, bijvoorbeeld in Serious Gaming (HHD). In beraad zijn het benoemen van een expertisegebied Bouwinnovatie en het ontwikkelen van het expertisegebied Hi-‐tech Systems. Een ander groeivoornemen is het uitbreiden van onderzoekaanstellingen van één dag naar twee tot drie dagen per week. De overleggen zijn: − maandelijks rapporteren de lectoren schriftelijk en mondeling aan de lector-‐directeur; − de lectoren nemen deel aan de landelijke overleggen tussen lectoren op hun vakgebied; − enige malen per jaar overleggen alle lectoren, de lector-‐directeur en de penvoerend directeur; − de kenniskringen komen eenmaal in de zes weken bijeen om de voortgang van onderzoek te bespreken; − de externe leden functioneren als onderzoekadviescommissie. Sommige van hen vertegenwoordigen een peetvaderbedrijf c.q. sponsor van het lectoraat.
54
Het kenniscentrum ziet zichzelf als backoffice. Naar buiten toe worden de speerpunten, dat wil zeggen de lectoraten, in de markt gezet. De werkkamers van de lectoren bevinden zich tussen die van de docenten van het domein Techniek. Het domein kent drie Schools: Engineering & Design, Information Systems, Built Environment & Transport, die tezamen 11 CROHO-‐geregistreerde opleidingen verzorgen Er zijn in totaal ruim 2700 studenten en 220 docenten. Het domein besteedt 70% van het budget aan onderwijs en 10% aan onderzoek. In 2010 haalde het kenniscentrum 35 % van zijn inkomsten uit de externe markt, 40% in 2011.
Algemene bevinding De commissie is erg onder de indruk van de vele praktijkprojecten die de lectoraten binnen dit kenniscentrum hebben opgezet, van de relevante kennis die voor de praktijk is ontwikkeld en van de hoeveelheid tweede en derde geldstroom die is verworven. De projecten zijn in het position paper uitgebreid en overzichtelijk in beeld gebracht, waarbij een mooie verbinding zichtbaar wordt tussen onderzoekslijnen/thema’s, onderwijs en praktijk. Er is uitbreiding van het kenniscentrum gepland, sterker, er is sprake van een booming business met name in de verbinding van projecten met de praktijk. Dat succes wil men verzilveren. Maar er dient ook een risico te worden gemanaged, namelijk het risico opgegeten te worden door het eigen succes. De praktijk is enthousiast over dit kenniscentrum en het onderwijs weet het ook te vinden. Maar waar zit de harde kern van de wetenschappelijke productie? In het position paper worden 17 wetenschappelijke publicaties vermeld, maar wanneer de universitaire criteria daarop worden toegepast dan slinkt deze lijst tot één. Veel lijkt wetenschappelijke publicatie te worden genoemd terwijl het om een vakpublicatie of een paper gaat en veel wordt onderzoek genoemd dat geen wetenschappelijk onderzoek is, maar een goed beredeneerd praktijkproject. De tabellen zoals die van pagina 70 in het position paper zijn niet informatief door de niet onderscheidende kolommen per outputgebied met als gevolg veel lege cellen. Een inhoudelijke beschrijving van de ontwikkelde kennis is overtuigender. De beschrijving van projectenportfolio’s maakt wel indruk; men heeft de eigen activiteiten goed in kaart. Wij missen in de beschrijving een onderscheid tussen praktijkprojecten en wetenschappelijk onderzoek. Beide zijn waardevol en hebben elkaar nodig. Een praktijkproject leidt tot een verbeterplan of innovatie voor de praktijk waarover gepubliceerd kan worden in een vakblad. Hoe maak je de transitie van met name valorisatieonderzoek naar praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek? Of hoe meet je valorisatie; hoe maak je een wetenschappelijke vraagstelling rondom de verschillende valorisatieactiviteiten? Een wetenschappelijk project kan meerdere inhouden hebben, onder andere: − onderzoeken of een analyse goed is uitgevoerd, opdat daar in een volgende situatie weer gebruik van kan worden gemaakt; − een repertoire van instrumenten ontwikkelen inclusief een reflectie op de vraag of men met deze instrumenten de goede dingen doet; − opschalen van praktijkprojecten tot generieke bevindingen voor de hele industrie.
55
De vraag is nu ten eerste of men voldoende tijd en aandacht besteedt aan deze wetenschappelijke vragen en ten tweede of men dit opschalen alleen bottom-‐up wil doen of ook topdown wil sturen. Gezien de grote pull-‐krachten van markt en onderwijs lijkt het de commissie noodzakelijk dat het kenniscentrum zelf een pull-‐kracht creëert op het onderzoek door de samenwerking met de universiteit uit te breiden. Een noodzaak die ook door het kenniscentrum zelf in het position paper wordt onderkend. Dit kenniscentrum heeft momenteel twee promovendi. Een gericht beleid op onderzoek en daar aan verbonden promotietrajecten maakt het mogelijk dat het kenniscentrum naar buiten kan treden in de wetenschappelijke wereld en ook daar waardering en erkenning kan vinden. De evaluatiecommissie heeft de gesprekken benut om voor zichzelf helder te krijgen wat eigenlijk ‘de maat’ is in haar opdracht het kenniscentrum de maat te nemen. De vertegenwoordigers van het bèta-‐ onderzoek aan de universiteiten in de commissie voelen een grote afstand tussen het onderzoek van dit kenniscentrum en het onderzoek dat zij aan de universiteit doen. Omdat zij op hun beurt geen ervaring hebben met praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek stond de evaluatiecommissie voor de vraag wat dan een maat is die passend is bij praktijkgericht onderzoek. De commissie kwam daarbij tot de volgende maatstaf voor haar beoordeling. −
−
−
De werkwijze/methode van een lectoraat is relevant en effectief in de vakwereld (lokaal, regionaal en sectoraal). Dit blijkt uit: -‐ het onderzoek start bij een praktijkvraag; -‐ men onderzoekt de praktijkvraag op meerdere lagen en werkt samen met topspelers op meerdere niveaus: bedrijf, regio en branche; -‐ het onderzoek leidt tot werkende oplossingen die anderen ook (willen) toepassen. De validiteit van de werkwijze wordt continu wetenschappelijk getoetst en verankerd. Dit blijkt uit: -‐ men publiceert in wetenschappelijke tijdschriften, met enige (on-‐)regelmaat, zeg gemiddeld een artikel per jaar per kenniskring; -‐ er is een continue stroom van relevante promotiestudies, zeg gemiddeld een per twee jaar per lectoraat. De werkwijze wordt overgedragen naar en doorontwikkeld met studenten in het onderwijs. Dit blijkt uit: -‐ men werkt ook in het onderwijs aan de body of knowledge; -‐ men laat het studentenonderzoek op elkaar voortbouwen.
Bevindingen ten aanzien van het onderzoek Lectoren kunnen bij hun peers terecht voor collegiaal advies over hun projecten en onderzoeken, ook al komt men van verschillende vakgebieden. Er dient echter meer sturing plaats te vinden om te komen tot onderzoek met wetenschappelijke productie, anders dreigt het gevaar dat de voedingsbron van de lectoren opdroogt. Het dilemma van valorisatiewaarde versus wetenschappelijke publicaties kan
56
productief worden gehanteerd als er zelfstandige kennisontwikkeling plaatsvindt, die beide voedt. De aanbevelingen zijn derhalve: 1. Creëer een duidelijk onderzoekprofiel waarin niet langer alles dat bottom-‐up aan onderzoeksvragen naar boven komt mee wordt genomen. Benut de kansen voor lange termijn onderzoeklijnen. Definieer waar je minimaal vijf jaar mee aan de slag wilt om tot wetenschappelijke productie te komen. 2. Maak onderscheid tussen praktijkproject (toegepast onderzoek) en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. 3. Concretiseer de sturing door vooraf te bepalen in welke tijdschriften het kenniscentrum gezien zijn onderzoektopics wil publiceren, met welke wetenschappelijke bijdragen en hoeveel publicaties. 4. Creëer focus en massa in dezen door het aantal promovendi uit te breiden van de huidige twee voor het hele kenniscentrum als geheel naar twee per lectoraat/speerpunt. 5. Breid het onderzoekdeel van de docent-‐onderzoeker uit tot minimaal 0,4 fte. 6. Profileer je naar buiten met praktijkrelevante onderzoektopics en focus in de communicatie niet uitsluitend op methoden als oplossing voor een probleem.
Bevindingen ten aanzien van het onderwijs Het kenniscentrum heeft een brede verbinding met het onderwijs gerealiseerd. De lectoren zijn letterlijk tussen het onderwijs gepositioneerd waardoor zij een makkelijke aanspreekpartner zijn en iedere lector heeft een eigen minor. Toegepast onderzoek zit al in de genen van de opleidingen van dit domein. Zo kende de HTS al een practicum onderzoekstechnieken. Bij het derde en vierde jaar wordt thans bij de opleidingen van bijvoorbeeld de School of Engineering and Design reeds onderzoekmatig gewerkt. Studenten leren eerst het probleem goed te onderzoeken voor ze het gaan oplossen. Zij werken aan de hand van een opdracht van een bedrijf, onderzoeken dit tot zij dit goed hebben doorwrocht (inclusief literatuurstudie en onderzoek naar de octrooiposities) en lossen het dan op. De analysefase van een ontwerptraject stelt men bij benadering gelijk aan toegepast onderzoek. In de studentenonderzoeken die we voorgelegd kregen, was het theoretische gedeelte beperkt. Opvallend in de beschrijving van wat studenten onderzoeken dan wel uitzoeken, is wel de accuratesse en navolgbaarheid. Studenten die deelnemen aan het onderzoek van de kenniskringen zeggen daardoor anders in de praktijk te komen staan: ‘Als je een probleem tegenkomt kies je niet voor linksom of rechtsom, maar bekijk je het van meerdere kanten. Je zoekt het eerst goed uit.’ De studenten vertellen daarover het volgende: dat hun onderzoeksplan vaker wordt afgekeurd dan in het regulier onderwijs maakt hen eerst onzeker, later worden zij zich ervan bewust dat ze naar een hoger niveau worden getrokken en hun redenering meer structuur krijgt. De pluspunten voor hen zijn bij bedrijven binnen komen en de grote betrokkenheid van het lectoraat bij hun afstudeeronderzoek.
57
Er is een mooie dynamiek hoe mensen van het onderwijs en mensen van het onderzoek over elkaar praten. De verbinding van het kenniscentrum met het onderwijs is breed. Lectoren geven hun expertise vorm in minoren en in de leerlijn voor academische vaardigheden, maar ook in minoren worden competenties met betrekking tot de onderzoekende houding ingebracht. In het onderwijs waardeert men dat de band met het bedrijfsleven is versterkt met de komst van de lectoraten. En het onderwijs voelt zich verantwoordelijk voor het invlechten van het onderzoek in het onderwijs door het ontwerpen van onderzoekleerlijnen en benut de lectoren om dat aan te scherpen. De opleiding is zoals gezegd onderzoeksminded, deelname aan het lectoraat is een plus daar bovenop. Het beleid is goede studenten te laten participeren in de onderzoekslijnen èn geen project zonder studenten. Aan deze studenten worden hogere eisen gesteld dan regulier. Als de interesse van de student niet past bij de onderzoekslijn, gaat deelname niet door. Het oogmerk is studenten boven zichzelf te laten uitstijgen, niet om van hen een onderzoeker te maken; wel een nog betere professional. Lectoren vertellen dat het een hele legpuzzel is om praktijkvraag, student en de software om het onderzoek te kunnen doen elkaar op het juiste moment te laten ontmoeten. Men krijgt extra uren als men studenten niet alleen onderwijskundig, maar ook inhoudelijk moet begeleiden. De aanbevelingen: 1. Kijk goed of de lectoren in het onderwijs op hun kracht worden ingezet, dat wil zeggen op hun inhoudelijke expertise en op academische vaardigheden. 2. Check of de bijdrage aan de ontwikkeling van minoren en masteronderwijs reëel mogelijk is in de afgesproken 10% van de tijd. 3. Ontwikkel een geschoold oog voor de bijscholingsbehoefte van lectoren, kenniskringleden en andere onderzoekers in de organisatie. 4. Benut de expertisegebieden van de kenniskringen meer richting het onderwijs, het werkt voor een kenniskring-‐lid productief als je op hetzelfde gebied aan beide kanten actief bent; 5. Vergroot de zichtbaarheid van het onderzoek van de lectoraten bij studenten vanaf het tweede jaar. 6. Blijf consequent alle activiteiten van studenten inzetten om gericht aan een body of knowledge te bouwen. Vraag in scripties om groter theoretisch inzicht. Wanneer studenten exploratief onderzoek doen, laat ze dat dan ook zo benoemen en toelichten.
Bevindingen ten aanzien van de samenwerking met praktijk en wetenschap De praktijk waardeert het kenniscentrum als absoluut beter dan een adviesbureau. Men waardeert het kenniscentrum als betrouwbaar en vindt dat zij goed de niche tussen universiteit en adviesbureau gevonden heeft, vooral waar het gaat om implementatie. Men vindt de horizon van de universiteit te ver weg liggen. Men wil graag snel een antwoord op praktijkvragen en in de vergelijking met adviesbureaus gaat het kenniscentrum breder en diepgaander op praktijkvragen in. Tevens ziet men in het kenniscentrum een betere mogelijkheid om desgewenst kennis te borgen. Deze succesvolle verbinding met de praktijk geeft massa en focus rond korte termijn praktijkprojecten. De praktijk begrijpt dat dit moet worden aangevuld met massa en focus op lange termijn wetenschappelijk onderzoek, maar daar
58
zit niet hun directe belang. Bijzonder is de gelaagdheid in de relatie met de praktijk: men werkt samen met een bedrijf maar ook met de regio en de branche. Het lectoraat geeft invulling aan wat de branche beleidsmatig voorstaat, waarna de branche dit uitdraagt naar de bedrijven. Men ervaart geen competentiediscussie omdat men vanuit de inhoud naar gemeenschappelijke punten zoekt. Waar een adviesbureau de praktijk een advies biedt, biedt het kenniscentrum de praktijk een basis om tegen de problematiek aan te kijken, juist door de ruimte te nemen het van meerdere kanten te bezien. Het primaire oogmerk van de samenwerking in de kunststofsector is overigens toename van het aantal afstudeerders in dit gebied die over actuele kennis beschikken. De aanbeveling is: 1. Benut de gelaagdheid van de contacten met het werkveld om de lange termijn focus van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (> 5 jaar) te verknopen met de middellange termijn focus van de branche (2-‐3 jaar) en de korte termijn focus van een bedrijf (3 maanden tot 1 jaar).
59
Bijlage 1: Antecedenten EOC-‐leden Prof. dr. W.J.C.M. (Wim) van de Grift, hoogleraar Onderwijskunde en directeur van de Lerarenopleiding van de Rijksuniversiteit Groningen. Wetenschappelijk adviseur Nederlandse Inspectie van het Onderwijs. Prof. dr. Th. (Theo) Wubbels, hoogleraar Onderwijkskunde, Vice-‐decaan Faculteit Sociale Wetenschappen en directeur Undergraduate School of Social and Behavioural Sciences, Universiteit Utrecht. Drs. C. (Cor) Dijks, sectordirecteur Gezondheidszorg, Welzijn en Sport, ROC Deltion College , Zwolle. Voorzitter PROVE2MOVE, kwaliteit in examens. Prof. dr. M.S.H. (Mia) Duijnstee, lector Familiezorg, Hogeschool Utrecht. Hoogleraar Gezondheidswetenschappen, Universiteit Utrecht. Voorzitter Forum voor Praktijkgericht Onderzoek. Dr. F. H.R. (Frans) Leenders, zelfstandig en onafhankelijke adviseur, projectontwikkelaar, voormalig lector aan de Hogeschool van Amsterdam en senior onderzoeker aan de Hogeschool Zuyd in het veld van zorg en welzijn. Prof. dr. K. (Karin) Raeymaeckers, hoofddocent Communicatiewetenschap, Universiteit Gent. Directeur onderzoeksgroep Center for Journalism Studies. Lid van de Euromedia Research Group. Frits van Exter, hoofdredacteur Vrij Nederland. Prof. dr. S.W.F. (Onno) Omta, hoogleraar Bedrijfskunde, Wageningen Universiteit. Editor-‐in-‐Chief of the Journal on Chain and Network Science. Member of the Board of Directors of the International Food and Agribusiness Management Association (IFAMA, sinds 2010). Prof. Dr. R.H. (Roberto) Flören, hoogleraar Familiebedrijven en bedrijfsoverdracht, Baker Tilly Berk leerstoel, Nyenrode Business Universiteit. Dr. ir. J.B.A. (Twan) Maintz, Department of Information and Computing Sciences, Universiteit Utrecht Prof. dr. ir. R. (Remko) Akkerman, hoogleraar Productietechnologie, Universiteit Twente. Wetenschappelijk directeur van het ThermoPlastic Composite Research Center (TPRC), Nederland. Dr. G.J. (Gertjan) Schuiling, adviseur Thierry & Schuiling organizational learning. Docent Management & Organisatie, Vrije Universiteit Amsterdam.
60
Bijlage 2: Programma externe evaluatie Informerende startbijeenkomst met voltallige commissie 23 september 2011 09:00-‐10:00
10:00-‐10:20 10:20-‐10:40 10:40-‐11:00 11:00-‐11:15 11:20-‐11:40 11:40-‐12:00 12:00-‐13:30 13:30-‐14:00 14:00-‐16:00 16:00-‐16:30
Ontvangst van de Externe Onafhankelijke Commissie (EOC) door het CvB en de besturen van de vijf kenniscentra. Aanwezig: • Leden EOC en externe secretaris • Voorzitter CvB, portefeuillehouder onderwijs en onderzoek • Domeindirecteuren • Managers/lectordirecteur van de kenniscentra • Senioradviseur onderzoek Nadat de EOC door de vz CvB is geïnstalleerd en de opdracht en de position papers zijn uitgereikt, is er gelegenheid tot meer informeel kennismaken Toelichting op het position paper door kc Gezondheid & Welzijn Toelichting op het position paper door kc Technologie Toelichting op het position paper door kc Ondernemerschap PAUZE Toelichting op het position paper door kc Media Toelichting op het position paper door kc Educatie Lunch en intern overleg EOC Gesprek met de voorzitter van het CvB en de senioradviseur onderzoek over bij de EOC gerezen vragen over het proces en de schriftelijke informatie Besloten intern beraad in de EOC. Bespreking van format met evaluatie items tbv gesprekken met de panels op 7 november en van 14 t/m 18 november Beraad tussen voorzitter en externe secretaris van de commissie.
61
Bezoekdag 7 november 2011: evaluatie condities onderzoek met de voltallige EOC
09:00-‐10.30
10:30-‐11:00 11:00-‐11:30
11:30-‐12:30 12:30-‐13:30
13:30-‐13:50 13:50-‐15:30
15:30-‐16:00 16:00-‐16:30 16:30-‐17:00 17:00-‐17.30 17:30-‐18:00
Vooroverleg commissie (besloten) Bespreking van het materiaal: organisatie van en condities voor het onderzoek, en de condities waaronder onderzoek is verbonden aan onderwijs en praktijk, op instellingsniveau Vaststellen van een gezamenlijke strategie te hanteren in de gesprekken Koffie / thee pauze Sessie 1 Gesprek met de senior adviseur onderzoek over Protocol Kwaliteitszorg Onderzoek Windesheim Lunch / overleg commissie (besloten) Sessie 2 Gesprek met de vz van het CvB en de vier domeindirecteuren over missie, visie en profiel van het onderzoek aan Windesheim Koffie / thee pauze Sessie 3 In drie blokjes gesprekken met verantwoordelijken voor het flankerend beleid inzake onderzoek: 13:50-‐14:15 HRM, deelnemers: directeur Domein Bewegen & Educatie, directeur P&O vanuit generiek HRM beleid 14:20-‐14:50 Finance & Control, deelnemers: directeur domein Techniek directeur dienst Finance & Control 14:55-‐15:25 Communicatie, deelnemers directeur domein Gezondheid & Welzijn directeur a.i. dienst Communicatie Koffie / thee pauze Besloten intern beraad in de commissie Sessie 4 Gesprek met de voorzitter van het CvB Besloten intern beraad in de commissie Beraad tussen voorzitter en externe secretaris van de commissie m.b.t. de rapportage.
62
Bezoekdag 14 november 2011: kenniscentrum Media 12:00-‐13:30 13:30-‐14:15
14:15-‐15:30
15:30-‐16:00 16:00-‐16:45
16:45-‐17:45 17:45-‐18:15 18:15-‐18:45 18:45-‐20:00 20:00-‐21:00
Vooroverleg deelcommissie, inclusief lunch Sessie 1 Gesprek met de leiding van het kenniscentrum: • directielid a.i. School of Media • directeur kenniscentrum Media • lector Sessie 2 Gesprek met: • 3 leden van de kenniskring • 2 docenten • 3 studenten Pauze Sessie 3 Gesprek met: • 2 externe stakeholders uit wetenschap en beroepspraktijk Besloten intern beraad in de commissie Leiding kenniscentrum op afroep beschikbaar voor nader overleg Openbare bijeenkomst waarin de commissie haar voorlopige bevindingen bekend maakt Pauze / Aperitief Diner en opmaken van de balans in de commissie Beraad tussen voorzitter en extern secretaris van de commissie m.b.t. de rapportage.
63
Bezoekdag 15 november 2011: kenniscentrum Technologie 09:00-‐10:00 10:00-‐10:30
10:30-‐11:00 11:00-‐12:15 12:15-‐13:00 13:00-‐13:45
13:45-‐14:15 14:15-‐14:45
14:45-‐15:15 15:15-‐16:00
16:00-‐17:30 17:30-‐18:00 18:00-‐18:30 18:30-‐20:00 20:00-‐21:00
Vooroverleg deelcommissie Sessie 1 Gesprek met de leiding van het kenniscentrum: • domein directeur Techniek • lector-‐directeur Pauze Sessie 2 Gesprek met de vier lectoren van het kenniscentrum Lunch / overleg commissie Sessie 3 Gesprek met: • 7 leden van kenniskringen, waaronder 2 promovendi • 2 docenten Sessie 4 Gesprek met 6 studenten Sessie 5 Gesprek met: • 3 opleidingsmanagers • 1 manager bedrijfskolom • 2 docenten (rolhouders onderzoek) Pauze / overleg in commissie Sessie 6 Gesprek met externe stakeholders: • 3 vertegenwoordigers van het bedrijfsleven • 1 vertegenwoordiger gezondheidszorg • 1 vertegenwoordiger provincie Overijssel • 1 vertegenwoordiger gemeente Zwolle Intern beraad in de commissie (besloten) Bestuur kenniscentrum op afroep beschikbaar voor nader overleg. Openbare bijeenkomst waarin de commissie haar voorlopige bevindingen bekend maakt Pauze Diner en opmaken van de balans in de commissie Beraad tussen voorzitter en extern secretaris van de commissie m.b.t. de rapportage.
64
Bezoekdag 16 november 2011: kenniscentrum Ondernemerschap 09:00-‐10:00 10:00-‐10:30
10:30-‐11:00 11:00-‐12:15 12:15-‐13:00 13:00-‐13:45
13:45-‐14:15 14:15-‐14:45
14:45-‐15:15 15:15-‐16:00
16:00-‐17:30 17:30-‐18:00 18:00-‐18:30 18:30-‐20:00 20:00-‐21:00
Vooroverleg deelcommissie Sessie 1 Gesprek met de leiding van het kenniscentrum: • domein directeur Economie, Management, Media en Communicatie (EMMC) • coördinator kenniscentrum Ondernemerschap Pauze Sessie 2 Gesprek met de 5 lectoren van het kenniscentrum Lunch / overleg commissie Sessie 3 Gesprek met: • 6 leden van kenniskringen waaronder 2 promovendi • 1 docent Sessie 4 Gesprek met 5 studenten Sessie 5 Gesprek met: • directeur Business School • 4 opleidingsmanagers Pauze / overleg in commissie Sessie 6 Gesprek met externe stakeholders: • 2 vertegenwoordigers van het bedrijfsleven • 1 vertegenwoordiger Hogeschool Utrecht Intern beraad in de commissie Bestuur kenniscentrum op afroep beschikbaar voor nader overleg. Openbare bijeenkomst waarin de commissie haar voorlopige bevindingen bekend maakt Pauze Diner en opmaken van de balans in de commissie Beraad tussen voorzitter en extern secretaris van de commissie m.b.t. de rapportage.
65
Bezoekdag 17 november 2011: kenniscentrum Gezondheid en Welzijn 09:00-‐10:00 10:00-‐11.15 11:15-‐11:45 11:45-‐12:15
12:15-‐13:00 13:00-‐13:45
13:45-‐14:15 14:15-‐14:45 14:45-‐15:15 15:15-‐16:00
16:00-‐17:30 17:30-‐18:00 18:00-‐18:30 18:30-‐20:00 20:00-‐21:00
Vooroverleg deelcommissie Sessie 1 Gesprek met 6 lectoren van het kenniscentrum Pauze Sessie 2 Gesprek met de leiding van het kenniscentrum: • domein directeur Gezondheid en Welzijn • manager kenniscentrum Lunch / overleg commissie Sessie 3 Gesprek met: • 10 leden van kenniskringen waaronder 1 promovenda • 4 onderzoekers van OPOZ, waaronder 3 promovendi • 2 docenten waarvan 1 promovendus Sessie 4 Gesprek met 5 studenten Sessie 5 Gesprek met 5 opleidingsmanagers Pauze / overleg in commissie Sessie 6 Gesprek met externe stakeholders: • 4 vertegenwoordigers van de zorgsector • 2 vertegenwoordigers van de wetenschap • 1 vertegenwoordiger van de politie Twente Intern beraad in de commissie (besloten) Bestuur kenniscentrum op afroep beschikbaar voor nader overleg. Openbare bijeenkomst waarin de commissie haar voorlopige bevindingen bekend maakt Pauze Diner en opmaken van de balans in de commissie (besloten) Beraad tussen voorzitter en extern secretaris van de commissie m.b.t. de rapportage.
66
Bezoekdag 18 november 2011: kenniscentrum Educatie 09:00-‐10:00 10:00-‐10:30
10:30-‐11:30
11:30-‐12:00 12:00-‐12:45 12:45-‐13:30 13:30-‐14:45 14:45-‐15:15 15:15-‐15:45 15:45-‐16:30
16:30-‐17:30 17:30-‐18:00 18:00-‐18:30 18:30-‐20:00 20:00-‐21:00
Vooroverleg deelcommissie Sessie 1 Gesprek met de leiding van het kenniscentrum: • domeindirecteur Bewegen en Educatie • manager kenniscentrum Educatie Sessie 2 Gesprek met: • 7 leden van kenniskringen waaronder 1 promovenda • 1 promovenda Koffie / thee pauze Sessie 3 Gesprek met 5 studenten Lunch /overleg commissie (besloten) Sessie 4 Gesprek met 6 lectoren van het kenniscentrum Pauze / overleg in commissie (besloten) Sessie 5 Gesprek met 4 hoofddocenten / sleutelfiguren onderzoek in het onderwijs Sessie 6 Gesprek met externe stakeholders: • 4 vertegenwoordigers van het werkveld • 3 vertegenwoordigers van de wetenschap Intern beraad in de commissie Bestuur kenniscentrum op afroep beschikbaar voor nader overleg. Openbare bijeenkomst waarin de commissie haar voorlopige bevindingen bekend maakt Pauze Diner en opmaken van de balans in de commissie (besloten) Beraad tussen voorzitter en extern secretaris van de commissie m.b.t. de rapportage.
67
Bijlage 3: Bestudeerde documenten De commissie heeft bij de voorbereiding op de gesprekken gebruik gemaakt van de volgende instellingsdocumenten: 1. Verrijkt en verrijkend, Instellingsplan Windesheim 2007-‐2012. 2. Onderwijs, Onderzoek en Ondernemen, Jaarverslag Windesheim 2010. 3. Windesheim beleidsdocument onderzoek: “bijdragen aan de praktijk van morgen”, vastgesteld door College van Bestuur, 30 augustus 2011. 4. Windesheim Protocol Kwaliteitszorg Onderzoek, vastgesteld door College van Bestuur, juli 2010. 5. Zichtbare ontwikkeling, Professionaliseringsbeleid Windesheim, dienst Personeel en Organisatie, juli 2009. 6. Master-‐ en promovendibeleid, juni 2010. 7. Kaderbrief 2011, dienst Finance en Control. 8. Kadernota 2012, dienst Finance en Control. Vanuit elk van de 5 kenniscentra ontving de commissie: 1. De zelfevaluatie in de vorm van een position paper, juli 2011. 2. Het jaarverslag over 2010, op lectoraat-‐, dan wel kenniscentrum niveau. 3. Het jaar/activiteitenplan 2011. 4. De notitie waarin beschreven de programmalijnen van elk kenniscentrum. 5. CV van iedere lector. 6. Het overzicht van publicaties en overige output.
68