1
Evaluatie van de lectoraten Human Resource Management en Pedagogiek van de beroepsvorming De Haagse Hogeschool
Rapport van de evaluatiecommissie
Evaluatiecommissie dr. Frans de Vijlder (voorzitter) lector Governance en innovatiedynamiek in het onderwijs Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Piet Boekhoud (lid) directeur Rotterdams Offensief en lector Pedagogiek van het beroepsonderwijs aan de Hogeschool Rotterdam. drs. Loek van den Broek (lid) eigenaar HR & management:opleidingen en adviezen prof. dr. Danny Wildemeersch (lid) hoogleraar Sociale en interculturele pedagogiek aan de Katholieke Universiteit Leuven drs. Kees van Gageldonk (secretaris) secretaris Stichting Kennisontwikkeling HBO
september 2011
2
Hoofdpunten evaluatie lectoraten Human Resource Management en Pedagogiek van de beroepsvorming Algemeen Beide lectoraten zijn gezamenlijk geëvalueerd omdat het de bedoeling is volgend jaar beide lectoraten met het lectoraat Duurzame talentontwikkeling tot intensievere samenwerking te brengen. De lectoren zouden volgens de commissie nu al intensief bij dat proces moeten worden betrokken. De zelfevaluaties bieden een voldoende inzicht in de activiteiten van beide lectoraten, al hadden zij meer inzicht in de resultaten kunnen bieden. Evenals de directeur van het Centrum voor lectoraten en onderzoek vindt de commissie dat externe partners meer bij de zelfevaluatie zouden moeten worden betrokken. Het lectoraat Human Resource Management (HRM) richt zich op beweging in de arbeidsmarkt met een focus op functieontwerp en op loopbaanontwerp, een onderdeel van het brede terrein van HRM. De commissie heeft niet kunnen vaststellen of deze keuze werd gedragen door de gesprekspartners, die wel tevreden bleken te zijn over de adviezen van de lector. Het lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming ( PvdB) richt zich op het vergroten van de onderwijskansen van studenten en leerlingen uit milieus met weinig scolair, cultureel en economisch kapitaal en het vergroten van de arbeidmarktkansen van alle studenten en leerlingen door middel van een goede studieloopbaanbegeleiding. De focus ligt op het hoger en middelbaar beroepsonderwijs. Het lectoraat richt zich op de hele hogeschool. In de loop van de gesprekken bleek het lectoraat PvdB een sterke positie te hebben in de hogeschool. Ofschoon er op dit gebied al veel gebeurt, beveelt de commissie aan om het overleg tussen lectoren, het College van Bestuur, het Centrum voor lectoraten en onderzoek, de opleidingen en het externe werkveld beter vorm te geven. Opleidingen en externe partners kunnen dan hun wensen met betrekking tot de activiteiten van lectoraten beter kenbaar maken. Onderzoek Bij het lectoraat HRM zijn veel activiteiten, maar de omvang en impact daarvan zijn niet zo duidelijk. De opgevraagde publicaties waren van beperkte omvang en niet op onderzoek gericht. In de meest gelezen vakbladen is niet gepubliceerd. De commissie heeft geen duidelijk beeld kunnen krijgen van de methodologische stevigheid van het onderzoek. Positief is de lector actief is met de ondersteuning van drie academies bij de formulering van hun onderzoeksagenda. Het lectoraat PvdB heeft een duidelijke identiteit, een landelijke uitstraling en een indrukwekkende productie. Het onderzoek is wetenschappelijk aan de maat. Er wordt veel gepubliceerd in vakbladen en wetenschappelijke tijdschriften, terwijl er vier promotietrajecten zijn van docenten van de hogeschool. Het onderzoek van de lectoraten zou meer kunnen aansluiten op de strategische plannen van de academies. Het beleid van het College van Bestuur dat academies in die plannen ook onderzoek moeten opnemen, kan daarbij behulpzaam zijn. Ook het feit dat sommige academies onderzoekscoördinatoren hebben aangesteld, is een stap in de goede richting. Onderwijs Door de gerichtheid op mobiliteit is de afstand tussen het lectoraat HRM en de opleiding, die met alle aspecten van HRM te maken heeft, groot. Meer interactie en initiatief, zowel van de kant van de lector als van de academies, is wenselijk. Daar staat tegenover dat uit de gesprekken is gebleken dat de persoon van de lector grote invloed heeft op de betreffende academies. Voor het lectoraat PvdB loopt de relatie met het onderwijs aan de hogeschool via de docenten die studenten begeleiden. De lectoren kiezen bewust niet voor minoren of onderwijs geven. Het gaat om het teweeg brengen van een mentaliteitsverandering. Dat is een lange weg met kleine stappen en kleine successen. De commissie kan voor deze keuze begrip opbrengen, want de positie van het
3
lectoraat PvdB in het onderwijs is sterk gebleken. Niettemin is meer interactie en initiatief van de kant van zowel de lectoraten als de academies wenselijk. Professionalisering In het algemeen zijn de leden van de kenniskring voor 0,2 fte aangesteld bij een lectoraat en rouleren zij na twee jaar. De commissie onderschrijft de opvatting van diverse leden van de kenniskringen dat deze aanstellingsomvang aan de lage kant is. Bij beide lectoraten heeft de commissie een grote betrokkenheid van de docenten bij het werk van het lectoraat geproefd. De leden ervaren de lectoren als inspirerend. De leden van de kenniskring zijn zich bewust van de noodzaak dat het onderzoek aan de hogeschool wetenschappelijk gefundeerd blijft, maar dat het tevens gericht blijft op praktische toepassing. Kenniscirculatie Bij de externe partners van het lectoraat HRM is een grote waardering gebleken voor de persoon van de lector. De manier van werken van de lector spreekt aan. Hij levert een belangrijke bijdrage aan het transformatieproces waarin de partners in het project Waterwolf zitten. Veel waardering heeft de commissie voor het feit dat de lector in staat blijkt participatief bezig te zijn en een veranderingsproces op gang kan brengen. Bij de externe partners van het lectoraat PvdB is veel waardering gebleken. De gesprekpartners vinden de lectoren charismatisch en toegankelijk. Hun kennis van het thema is onomstreden en zij genieten veel gezag. Voor de gesprekspartner uit het middelbaar beroepsonderwijs lag het belang van het lectoraat vooral in de observatie dat docenten te weinig op de hoogte zijn van het concrete bedrijfsleven waardoor zij te weinig als rolmodel kunnen fungeren voor de leerlingen.
4
Inleiding De externe evaluatiecommissie is benoemd door het College van Bestuur van De Haagse Hogeschool. De voorzitter, leden en secretaris van de commissie hebben op persoonlijke titel zonder last of ruggespraak aan de werkzaamheden van de commissie deelgenomen en vertegenwoordigen niet de organisatie waar zij werkzaam zijn. In dit rapport doet de commissie verslag van haar bevindingen. De opdracht van de commissie staat beschreven in de “Procedure Evaluatie Lectoraten HRM en Pedagogiek van de Beroepsvorming”. De commissie beoordeelt de lectoraten op de keuzes die zij hebben gemaakt en de prioriteiten die zij hebben gesteld in hun werkzaamheden en op de doorwerking daarvan in onderzoek, onderwijs, professionalisering en kenniscirculatie. Doel van de evaluatie is om op basis van de zelfevaluatie van de lectoraten en bijbehorende documenten tot een oordeel te komen. De lectoraten moeten uit deze evaluatie lering kunnen trekken en verbeteringen aanbrengen. De evaluatie geschiedde aan de hand van het zelfevaluatierapport van beide lectoraten, recente jaarplannen, de oorspronkelijke aanvragen aan de Stichting Kennisontwikkeling HBO uit 2003 en relevante publicaties van de lectoren en kenniskringleden. Voorts op basis van de gesprekken die op 23 juni 2011 werden gehouden met een vertegenwoordiger van het College van Bestuur, de directeur Centrum voor Lectoraten en Onderzoek, de lectoren, kenniskring leden, directeuren en teamleiders van verschillende academies, docenten en vertegenwoordigers uit het externe netwerk van het lectoraat. Met de lector Human Resource Management (HRM) en de lectoren Pedagogiek van de Beroepsvorming (PvdB) zijn afzonderlijke gesprekken gevoerd evenals met elk van de externe netwerken van de lectoraten. Met de leden van de kenniskring van de beide lectoraten is een gezamenlijk gesprek gevoerd. Dat was ook het geval bij het gesprek met het interne netwerk. Met studenten is niet gesproken. Algemeen Het lectoraat HRM is ingesteld in 2003 met als lector dr. Sylvia van de Bunt-Kokhuis en in september 2008 voortgezet met de huidige lector dr. Ton Korver. De omvang van het lectoraat is 0,8 fte. Ton Korver is afkomstig uit de universitaire wereld, TNO en OSA (Organisatie voor strategisch arbeidsmarktonderzoek). Hij is opgeleid tot econoom. Het lectoraat PvdB is ook ingesteld in 2003 met als lectoren dr. Frans Meijers en dr. Jan Geurts. Het lectoraat is in juli 2007 gecontinueerd. In maart 2007 is dr. Marinka Kuijpers als lector toegetreden tot het lectoraat. Per 1 oktober 2008 heeft Jan Geurts de hogeschool verlaten. De omvang van het lectoraat is 1,0 fte. De lectoren zijn voor 0,5 fte (Marinka Kuijpers) respectievelijk 0,6 fte (Frans Meijers) aangesteld. Marinka Kuijpers is opgeleid als verpleegkundige en docent. Zij is in 2003 gepromoveerd op een onderzoek naar loopbaancompetenties bij werknemers aan de Universiteit Twente. Zij is werkzaam geweest als senior onderzoeker/adviseur bij het Expertise Centrum van Cinop. Naast haar werk als lector, heeft zij een eigen onderneming op het gebied van loopbaanontwikkeling en -onderzoek voor organisaties en individuen. Frans Meijers is opgeleid als socioloog en in 1983 gepromoveerd op het proefschrift ‘Van ambachtsschool tot LTS: onderwijsbeleid in het kapitalisme’ Hij is afkomstig uit de universitaire wereld en heeft naast zijn lectoraat een eigen onderneming voor onderzoek en advies. Beide lectoraten zijn gezamenlijk geëvalueerd omdat het in de bedoeling ligt om na de pensionering van lector Korver volgend jaar beide lectoraten samen met het lectoraat Duurzame talentontwikkeling tot intensievere samenwerking te brengen. Dit past in het beleid van het college om de lectoraten meer te clusteren, versnippering tegen te gaan en lectoren steviger in de hogeschool te verankeren. De commissie vindt het belangrijk dat de lectoren nu al intensief bij dat proces worden betrokken, zodat de inhoudelijke raakvlakken goed in kaart gebracht kunnen worden.
5
De zelfevaluaties bieden een voldoende inzicht in de activiteiten van beide lectoraten. Wel vindt de commissie dat de evaluaties meer inzicht in de resultaten hadden kunnen bieden, terwijl een sterktezwakte-analyse, mede gebaseerd op externe referenties, ontbrak. Tijdens de gesprekken met de diverse betrokken bij de lectoraten is weliswaar op deze punten een duidelijker beeld ontstaan, maar het verdient aanbeveling in de zelfevaluaties meer aandacht te besteden aan resultaten en oordelen door derden (intern en extern). Een evaluatiebezoek kan daarmee aan effectiviteit winnen. De commissie onderschrijft de opvatting van de directeur van het Centrum voor lectoraten en onderzoek dat externe partners meer bij de zelfevaluatie zouden moeten worden betrokken. Het lectoraat HRM richt zich, anders dan ten tijde van de vorige lector, op beweging in de arbeidsmarkt, samenhangend met de vergrijzing en uitstroom van ouderen. Die beweging is nog altijd selectief en sterk conjunctuurgevoelig. Bij hoogconjunctuur is de mobiliteit groot en bij laagconjunctuur juist niet. Ouderen en laagopgeleiden bewegen niet of nauwelijks, maar andere categorieën wel. Er moet dus meer beweging komen en die beweging moet beheersbaar zijn. De focus is op functieontwerp en op loopbaanontwerp. Dit thema is een onderdeel van het brede terrein van HRM. Het is volgens de lector actueel en urgent gelet op de aangekondigde tekorten op de arbeidsmarkt en het belang van ‘elke persoon op de juiste plek’ - zonder dat de lector van mening is dat het thema representatief is voor HRM, of voor het domein waarop HRM zich beweegt. Bovendien heeft de lector bij zijn sollicitatie duidelijk gemaakt waarom hij deze keuze, die afweek van wat in de advertentietekst stond, wilde maken. De keuze heeft volgens de lector te maken met zijn opvatting dat HRM in zijn huidige vorm te veel gericht is op de organisatie waarvan het deel uitmaakt en te weinig op de ontwikkeling, binnen maar ook over de grenzen van de organisatie heen, van de daarin werkzame personen. De commissie heeft niet kunnen vaststellen of deze keuze werd gedragen door de gesprekspartners, die echter wel tevreden bleken te zijn over de adviezen van de lector. Uit de zelfevaluatie had de commissie de indruk dat het lectoraat PvdB een belangrijk thema heeft, maar dat de meerwaarde van dit lectoraat voor de hogeschool onduidelijk was. In de loop van de gesprekken bleek het lectoraat echter een veel sterkere positie te hebben in de hogeschool dan verwacht. Het lectoraat PvdB richt zich op het vergroten van de onderwijskansen van studenten en leerlingen uit milieus met weinig scolair, cultureel en economisch kapitaal en het vergroten van de arbeidmarktkansen van alle studenten en leerlingen door middel van een goede studieloopbaanbegeleiding. De focus ligt op het hoger en middelbaar beroepsonderwijs. Het lectoraat richt zich niet specifiek op één academie maar op de hele hogeschool en dan vooral op de docenten die belast zijn met studiebegeleiding van studenten. De lectoren verzorgen dan ook geen onderwijs. Daarmee wijkt dit lectoraat af van wat gebruikelijk is. Het College van Bestuur en de directeur Centrum voor lectoraten en onderzoek volgen de beleidslijn om meer diversiteit in typen lectoraten toe te laten. Bij de lectoraten HRM en PvdB is gebleken dat de ruimte voor diversiteit die er nu al is, op prijs wordt gesteld en ook effectief is. Het College van Bestuur geeft aan dat er binnen de hogeschool een aantal processen loopt waaronder de uitwerking en implementatie van de nieuwe besturingsfilosofie en de profileringsdiscussie naar aanleiding van het rapport Veerman. Het college verwacht dat beide de samenhang binnen de hogeschool tussen academies en lectoraten in gunstige zin zullen beïnvloeden. De commissie vindt dit positief. Een steviger sturing op de interne procesgang zou inderdaad het samenspel tussen academies en lectoraten kunnen bevorderen. Daarvoor zouden instrumenten moeten worden ontwikkeld. De commissie heeft de indruk dat de relatie tussen lectoren en academies nog te vrijblijvend is, ondanks de goede bedoelingen. Het College van Bestuur onderkent dit maar wijst er op dat de verhouding tussen het Centrum voor lectoraten en onderzoek enerzijds en de academies anderzijds na jaren van interne discussie nu stabieler aan het worden is en dat het College daarom voor een voorzichtige aanpak is. Het College van Bestuur wil ook gaan werken aan
6
een beter evenwicht tussen de domeinen van de lectoraten en het opleidingsaanbod van de hogeschool. Ofschoon er op dit gebied al veel gebeurt, beveelt de commissie aan om het overleg tussen lectoren, het College van Bestuur, het Centrum voor lectoraten en onderzoek, de opleidingen en het externe werkveld beter vorm te geven. Opleidingen en externe partners kunnen dan hun wensen met betrekking tot de activiteiten van lectoraten beter kenbaar maken. Onderzoek Bij het lectoraat HRM heeft de commissie gezien dat er wel veel activiteiten zijn, maar dat de omvang en impact daarvan niet zo duidelijk zijn. Wellicht heeft dat ook te maken met de beperkte periode – 2,5 jaar – waarin de lector HRM werkzaam is. De opgevraagde publicaties waren van beperkte omvang en niet op onderzoek gericht. Op het totaal aantal publicaties is geen helder zicht verkregen. In de meest gelezen vakbladen (Personeelbeleid, de Gids, PW, P&O actueel en HR rendement) is niet gepubliceerd, wel in het Tijdschrift voor HRM en – als co-auteur – in het in onderwijskringen veel gelezen vakblad Thema. De commissie heeft bovendien geen duidelijk beeld kunnen krijgen van de methodologische stevigheid van het onderzoek. Het is wenselijk dat de lector laat zien welke methode(n) hij gebruikt. Positief vindt de commissie dat de lector actief is met de ondersteuning van drie academies bij de formulering van hun onderzoeksagenda. Het lectoraat PvdB streeft naar een krachtige loopbaangerichte leeromgevingen voor studenten en deskundigheidsbevordering van docenten om dat mogelijk te maken. Beide lectoren doen onderzoek in de hogeschool maar ook in een aantal Regionale Onderwijscentra (ROC). Aanvankelijk bleek binnen De Haagse hogeschool veel weerstand te zijn tegen het centrale concept van studieloopbaanbegeleiding van het lectoraat PvdB. Er is toen veel samenwerking gezocht binnen de verschillende academies van de HHS zodat deze zich het concept konden eigen maken in functie van hun behoeften. Op die manier is de weerstand verminderd. De lectoren hebben niet gekozen voor een generieke aanpak, maar voor één die aansloot op de specifieke wensen van de academies. Het is volgens de lectoren een moeizaam proces, want de academies hebben een voorkeur voor snelle recepten voor verbetering, terwijl de lectoren een langere termijn aanpak bepleiten. De commissie is onder de indruk van dit lectoraat dat een duidelijke identiteit heeft, een landelijke uitstraling en een indrukwekkende productie. Het onderzoek is wetenschappelijk aan de maat. Er wordt veel gepubliceerd in vakbladen en wetenschappelijke tijdschriften, terwijl er vier promotietrajecten zijn van docenten van de hogeschool. De lectoren zijn gepassioneerd en op hun domein deskundig. Zij hebben binnen het lectoraat geen eigen onderwerp(en) maar kijken per project hoe de taken verdeeld worden. Het is de commissie opgevallen dat het geheel meer is dan de som der delen: een sterk koppel. Het is de commissie op grond van de gesprekken gebleken dat Lector Meijers vooral sterk is als de charismatische deskundige terwijl lector Kuijpers een sterkere gerichtheid heeft op luisteren en op professionalisering van docenten. Die complementariteit blijkt ook door de buitenwereld zo te worden ervaren. Het onderzoek van de lectoraten zou meer kunnen aansluiten op de strategische plannen van de academies. Het beleid van het College van Bestuur dat academies in die plannen ook onderzoek moeten opnemen, kan daarbij behulpzaam zijn. Ook het feit dat sommige academies onderzoekscoördinatoren hebben aangesteld, is een stap in de goede richting. Bij het opstellen van een eigen onderzoeksagenda krijgen de academies steun van de lectoren. De commissie heeft begrepen dat het College van Bestuur terughoudend staat tegenover het vermarkten van kennis die door de lectoraten wordt gegenereerd. Ofschoon de lectoraten van de hogeschool op dit punt zeker niet over één kam zouden moeten worden geschoren, is meer aandacht voor vermarkting wenselijk. Daarmee wordt namelijk ook een bijdrage geleverd aan de
7
reputatie van een lectoraat. In die zin kan vermarkting een graadmeter zijn voor de kwaliteit van een lectoraat. Concrete doelen in de zin van een percentage te vermarkten kennis acht de commissie overigens beslist onwenselijk. Onderwijs Er zijn enkele minoren, maar over het algemeen is de invloed van het lectoraat HRM op het curriculum volgens het interne netwerk gering, hetwelk door de lector wordt onderkend. Door de gerichtheid op mobiliteit is de afstand tussen het lectoraat en de opleiding, die met alle aspecten van HRM te maken heeft, groot. In de zelfevaluatie blijft dit onderbelicht. Het lectoraat valt net als de andere lectoraten onder de centrale directie lectoraten en onderzoek. De centrale plaatsing is om meerdere redenen gedaan, maar in het geval van dit lectoraat heeft het er toe geleid dat de band met de academies een indirecte is. Op dit punt is meer interactie en initiatief, zowel van de kant van de lector als van de academies, wenselijk. Hier kan een aandachtspunt liggen, want de commissie heeft begrepen dat er grote verschillen zijn in het aantal docenten dat door een teamleider wordt aangestuurd. Er zijn teamleiders die 5 docenten aansturen en teamleiders met 60 docenten. Daar staat tegenover dat uit de gesprekken is gebleken dat de persoon van de lector grote invloed heeft op de betreffende academies. Het management van opleidingen en academies geeft aan dat de lector in zijn publicaties onderwerpen (bij voorbeeld onderwijs en vergrijzing) aansnijdt die de dienst HRM van de hogeschool niet agendeert. Het valt de commissie op dat de kans voor het lectoraat HRM om het concept van loopbaanleren – in samenwerking met het lectoraat PvdB - toe te passen op de studenten van de eigen hogeschool nog niet is aangegrepen, terwijl dat wel voor de hand zou liggen. Voor het lectoraat PvdB loopt de relatie met het onderwijs aan de hogeschool via de docenten die studenten begeleiden. Zij geven wekelijks lezingen en trainingen waarbij ze laten zien dat in een stagegesprek tussen een docent en een student maar gedurende 15% van de tijd met de student wordt gepraat. Ze willen laten zien dat op microniveau de communicatie tussen docent en student een monoloog is. Dat geldt volgens hen ook voor de communicatie tussen manager en docent. De lectoren kiezen bewust niet voor minoren of onderwijs geven. Iets toevoegen aan het toch al volle onderwijsprogramma heeft volgens hen geen zin. Het gaat om het teweeg brengen van een mentaliteitsverandering. Dat is een lange weg om te gaan met kleine stappen en kleine successen. De commissie kan voor deze keuze begrip opbrengen want de positie van het lectoraat PvdB in het onderwijs is, naarmate de gesprekken vorderden, sterker gebleken dan de commissie had opgemaakt uit de zelfevaluatie. Maar ook hier vindt de commissie dat meer interactie en initiatief van de kant van zowel de lectoraten als de academies wenselijk is. Professionalisering Het beleid van het Centrum voor lectoraten en onderzoek is er op gericht om een cultuuromslag bij docenten teweeg te brengen op het gebied van onderzoek. Dat vergt veel tijd, maar begint nu langzaam te landen bij de teamleiders, die binnen de academies de opleidingen aansturen. Instrumenten zijn promotievouchers die door het centrum worden beheerd, onderzoeksdagen en een beoordeling van scripties met als doel te bezien of er maatstaven te ontwikkelen zijn waaraan zij zouden moeten voldoen. Ook moet het kwalificatieniveau van de docenten omhoog. Nu al heeft 70% een masteropleiding. Het aantal gepromoveerden moet omhoog van 4% nu naar 10% in 2020. In het algemeen zijn de leden van de kenniskring voor 0,2 fte aangesteld bij een lectoraat en rouleren zij na twee jaar. De commissie onderschrijft de opvatting van diverse leden van de kenniskringen dat deze aanstellingsomvang aan de lage kant is. Iets meer massa zou wenselijk zijn. Bij beide lectoraten heeft de commissie een grote betrokkenheid van de docenten bij het werk van het lectoraat geproefd. De leden ervaren de lectoren als inspirerend. Er zijn in de loop van de tijd
8
meer onderzoekthema’s ontstaan, die sturing geven aan het onderzoek, maar die volgens de leden van de kenniskring ook ruimte laten voor eigen onderzoeksvragen. De organisatie van de kenniskring is bij het lectoraat PvdB strakker dan bij het lectoraat HRM. In het geval van het lectoraat HRM lijdt de onderlinge samenhang en de ruimte voor inhoudelijk debat volgens de commissie onder de vrij lage frequentie van het onderlinge overleg. De leden van de kenniskring zijn zich bewust van de noodzaak dat het onderzoek aan de hogeschool wetenschappelijk gefundeerd blijft, maar dat het tevens gericht blijft op praktische toepassing. Bij het lectoraat HRM zijn geen promovendi, bij het lectoraat PvdB zijn dat er vier. Eén in 2010 gepromoveerd kenniskringlid van het lectoraat PvdB is ondertussen lid van de kenniskring van het lectoraat HRM geworden. Kenniscirculatie Bij de externe partners van het lectoraat HRM is een grote waardering gebleken voor de persoon van de lector. De manier van werken van de lector spreekt aan. Hij stelt de goede vragen en levert een belangrijke bijdrage aan het transformatieproces waarin de partners in het project Waterwolf zitten. Waterwolf is een al langer lopend project van het lectoraat Informatie, Technologie en Samenleving, waar het lectoraat HRM sinds een jaar bij betrokken is. In dat (gesubsidieerde) project is het de bedoeling bij de werknemers van de deelnemende externe partners een omslag te bereiken van een aanbodgestuurde benadering naar een benadering die de vragen van burgers centraal stelt. In dit project participeren ook leden van de kenniskring. Vanuit het lectoraat Informatie, Technologie en Samenleving wordt de samenwerking zeer gewaardeerd. Er is een gedeelde visie op de aanpak van innovatie. Aandachtspunten zijn de te academisch getinte schriftelijke informatie van de lector en de geringe samenwerking tussen de kenniskringen van beide lectoraten. De andere externe partner - het A + O fonds van de gemeenten - heeft een minder intensieve relatie met het lectoraat, die bestaat uit lezingen die de lector verzorgt. Deze lezingen worden als prikkelend ervaren. Een aandachtspunt in dit verband is dat de nuanceringen die de lector veelvuldig aanbrengt, in de lezingen minder goed overkomen dan op schrift. Veel waardering heeft de commissie voor het feit dat de lector in staat blijkt participatief bezig te zijn en een veranderingsproces op gang kan brengen. Een kanttekening daarbij is het taalgebruik van de lector voor de werkvloer soms als te academisch en te weinig concreet wordt ervaren, zodat niet altijd duidelijk is op de werkvloer wat er van hen wordt verwacht. Een aandachtspunt is dat er kennelijk nog geen afspraak ligt over de betrokkenheid van het lectoraat HRM bij Waterwolf na de pensionering van de lector. Bij de externe partners van het lectoraat PvdB is veel waardering gebleken. Men kent de lectoren, in het bijzonder lector Meijers, vaak al geruime tijd. Eén gesprekspartner had alleen met de lectoren een band omdat het thema van hun lectoraat hem aansprak. De overige gesprekspartners hadden ook met de hogeschool relaties. De gesprekpartners vinden de lectoren met, onderlinge accentverschillen, charismatisch en toegankelijk. Hun kennis van het thema is onomstreden. Een aandachtspunt is dat hun publicaties en instrumenten, zoals vragenlijsten, soms als te wetenschappelijke worden ervaren, vooral voor de doelgroep in het middelbaar beroepsonderwijs. Volgens de externe partners zouden de lectoren docenten in het middelbaar beroepsonderwijs beter kunnen bereiken als zij meer met film en video zouden werken dan met schriftelijk materiaal. Dit neemt niet weg dat de lectoren veel gezag hebben. Voor de gesprekspartner uit het middelbaar beroepsonderwijs lag het belang van het lectoraat vooral in de observatie dat docenten te weinig op de hoogte zijn van het concrete bedrijfsleven waardoor deze docenten te weinig als rolmodel kunnen fungeren voor de leerlingen in kwestie. Vanuit het externe netwerk werden nog enkele aandachtspunten aangedragen. Zo zou voorkomen moeten worden dat projecten eenmalig zijn. Ook zou de invloed van (arbeids)migratie meegenomen moeten worden en zouden ouders als invalshoek kunnen worden genomen.
9
Bijlagen Evaluatie lectoraten HRM en Pedagogiek van de Beroepsvorming (PvdB) 23 juni 2011 Aanspreekpunt: Ontvangstruimte: Gespreksruimte:
Annemarie Legters, 06-15565333 Ovaal 3.76 Ovaal 3.74
Programma Tijd
Activiteit
Ruimte
8.30 – 9.15
Intern voorgesprek commissie
OV 3.74
9.15 – 9.45
gesprek met mw. mr. drs. C.M.A. van der Meule, directeur CLO
OV 3.74
9.345– 10.30
Gesprek met dr. Ton Korver, lector HRM
OV 3.74
10.30 – 11.15
Gesprek met dr. Marinka Kuijpers en dr. Frans Meijers, lectoren PvdB
OV 3.74
11.15 – 12.15
Gesprek met kenniskringleden PvdB en HRM PvdB: - Ton de Keyser - Jaap van Beijnum - Peter Menger HRM: - Karin Potting - Gerard Nijhuis Voor beide lectoraten: - Rainer Hensel
OV 3.74
12.15 – 13.00
Lunch
OV 3.74
13.00 – 14.00
Gesprek met extern netwerk HRM - G. Evers, A+O Fonds Gemeenten - S. Janzing, Streekarchief Midden-Holland - N. van Schendel, De Bibliotheek Gouda
OV 3.74
14.00 – 15.00
Gesprek met extern netwerk PvdB - André van der Leest, Kon. Metaalunie - Zeki Arslan, onderwijsspecialist Forum - Jaap de Kruijff, St. Platforms Vmbo - Peer van Summeren, vz. CvB ROC Leijgraaf
OV 3.74
15.00 – 16.00
Gesprek met intern netwerk PvdB en HRM OV 3.74 PvdB: - Wâtte Zijlstra, onderzoeker - Oda Kok, docentteamleider HRM: - Dick Rijken, lector Informatie, Technologie en Samenleving
10 - Kitty Triest, teamleider Regioregisseur - Willem Looije, academiedirecteur Management & Human Resources Voor beide lectoraten: - Ulli Daurer, academiedirecteur Accounting & Financial Management 16.00 – 16.30
Gesprek met het management: mw. mr. drs. Ineke van der Meule, directeur CLO dhr. mr. Rob Brons, voorzitter College van Bestuur
OV 3.74
16.30 – 17.15
Intern beraad van de commissie
OV 3.74
17.15
Terugkoppeling
OV 3.74
11
ZELFEVALUATIE Lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming Evaluatieperiode 1 juli 2007 – 1 maart 2011 dr. Marinka Kuijpers en dr. Frans Meijers
12
Vastgesteld door het College van Bestuur 10 mei 2011
13
1. Inleiding De voorliggende zelfevaluatie beschrijft de activiteiten die binnen het lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming hebben plaatsgevonden sinds 1 juli 2007. Vanaf dat moment bemensen dr. Marinka Kuijpers en dr. Frans Meijers gezamenlijk het lectoraat. Voor de onderbouwing van deze zelfevaluatie is gekozen voor de volgende, breed geaccepteerde criteria: a) publicaties in vak- en wetenschappelijke tijdschriften als een betrouwbare indicator voor zowel de inhoudelijke kwaliteit als de wetenschappelijke relevantie van de verrichte werkzaamheden, b) presentaties, workshops en lezingen op conferenties en andere bijeenkomsten van het onderwijsveld als een betrouwbare indicator voor de maatschappelijke relevantie van de verrichte werkzaamheden, en c) de mate waarin door anderen gebruik wordt gemaakt van zowel de resultaten van de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten als van de daarachter liggende (theoretische) visie als een betrouwbare indicator voor de mate waarin sprake is van kenniscirculatie c.q. van concrete invloed op de inhoud en praktijken binnen het beroepsonderwijs.
2. Achtergrond en context van het lectoraat Het lectoraat heeft zich, gelet op de opkomst van de kenniseconomie, vanaf het allereerste begin gericht op het meer loopbaangericht maken van het beroepsonderwijs in het kader van een leven lang leren en – daarmee samenhangend – op de professionalisering van docenten. Er is expliciet voor gekozen om niet te investeren in het creëren en/of zelf verzorgen van onderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van minors. De voornaamste reden hiervoor is dat onderwijs – vooral vanwege een gebrek aan transfer en het ontbreken van collectieve leerprocessen in scholen - veelal ontoereikend is om veranderingsprocessen te ondersteunen, laat staan te initiëren.1 Gekozen is voor een evidence-based benadering van loopbaanleren waarbij onderzoek en ontwikkeling hand in hand gaan met als doel collectief leren over loopbaanbegeleiding en de vormgeving van krachtige loopbaangerichte leeromgevingen binnen opleidingen en teams op gang te brengen. Daarbij is als werkgebied niet alleen het hbo maar het gehele beroepsonderwijs gekozen. De voornaamste reden hiervoor is dat het bieden van optimale leer- en ontwikkelingskansen voor kinderen uit gezinnen aan de „onderkant‟ van de samenleving boven alles doorlopende leer- en ontwikkelingswegen in de beroepskolom vereist.
3. Visie en missie In de „Strategienotitie Onderzoek en Lectoraten: verbindingen versterken‟ wordt kennis-ontwikkeling en kennisproductie door het doen van onderzoek als de meest centrale doelstelling van de lectoraten gezien. Door het doen van onderzoek leveren de lectoraten bijdragen aan de vernieuwing van het onderwijs en aan het creëren van een onderzoeksinfra-structuur. Tevens wordt hierdoor een bijdrage verwacht aan de professionalisering van (docenten van) de hogeschool. Niet in de laatste plaats wordt door het onderzoek bijgedragen aan de kennisontwikkeling en innovatie in de regio en daarbuiten. De keuze voor de domeinen is geënt op de profilering van de hogeschool als een regionaal verankerde kennisinstelling in een grootstedelijke omgeving met een zeer divers samengestelde populatie. Het lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming sluit hierop aan door zich te concentreren op (a) het vergroten van de onderwijskansen van studenten uit milieus met weinig scolair, cultureel en economisch kapitaal en (b) het vergroten van de arbeidsmarktkansen van alle studenten door middel van een goede studieloopbaanbegeleiding. Het uitgangspunt is dat de Nederlandse economie in een snel tempo een kenniseconomie wordt waarvan de hoogopgeleide professional de basis is. Het 1
Ratering, D. & Hafkamp, K. (2000): Zelfsturend leren: Begeleiden van ervaringsgericht leren in organisaties. Schoonhoven: Academic Service.
14
beroepsonderwijs slaagt er echter onvoldoende in om de benodigde talenten te ontwikkelen. Te veel lerenden vallen uit; de belangrijkste oorzaak daarvan is een verkeerde studiekeuze.2 Daarbij zijn er structurele tekorten aan afgestudeerden in bèta/technische opleidingen. Als oplossing voor deze problemen wordt er sedert enkele jaren gepleit voor een intensieve loopbaanbegeleiding. Het streven om de loopbaan van de student meer centraal te stellen sluit ook aan bij twee algemene sociaaleconomische ontwikkelingen: de flexibilisering van de arbeidsverhoudingen en de individualisering van de samenleving. Voor steeds meer werknemers is sprake van een „grenzenloze loopbaan‟, d.i. een loopbaan waarin zij gedurende hun werkzame leven enkele malen van bedrijf, branche en mogelijk zelfs beroep zullen wisselen. Bovendien is het waarschijnlijk dat binnen een functie in de loop der tijd werkzaamheden veranderen. Een complicerende factor daarbij is dat „zin- en richtinggevende‟ kaders steeds meer ter discussie komen te staan zodat individuen zich gedwongen zien tot zelfsturing. In het beroepsonderwijs is echter nog weinig sprake van zelfsturing, in de zin van weloverwogen acties om loopbaanwensen of -ambities te realiseren.3 Het lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming houdt zich bezig met de vraag hoe de inrichting van het onderwijs en de vorm van begeleiding kan bijdragen aan de zelfsturing van studenten gedurende hun opleiding en als voorbereiding op een dynamische arbeidsmarkt en een leven lang leren. De transformatie van het beroepsonderwijs van een „industriële opleidingenfabriek‟ naar een „loopbaancentrum‟ dat zichzelf begrijpt als een dienstverlener, vereist een leeromgeving die bestaat uit een combinatie van praktijkgestuurd en vraaggericht onderwijs.4 Praktijkgestuurd wil zeggen dat „levensechte praktijkproblemen‟ centraal staan, die een levensechte probleemeigenaar hebben en waaraan leerlingen/studenten op een ontwerpende manier kunnen werken. Nog steeds is vakkennis (de theorie) bijzonder belangrijk, maar deze theorie moet „just in time‟ en „just enough‟ worden aangeboden op het moment dat deze kennis relevant blijkt voor de oplossing van praktijkproblemen.5 Praktijkgestuurd onderwijs geeft lerenden de mogelijkheid om een realistisch werkbeeld te vormen. Zij kunnen kennismaken met de eisen, dilemma‟s en ontwikkelingen in werk en deze leren te koppelen aan hun eigen kwaliteiten, waarden en ambities. Dit helpt hen in het maken van keuzes gedurende hun „levenslange leren‟. Vraaggericht wil zeggen dat niet de overdracht van vaststaande kennis en vaardigheden op de eerste plaats staat, maar het creëren van leersituaties waarin bij de leerlingen/studenten een eigen leervraag kan ontstaan. Lerenden krijgen hiermee de mogelijkheid om zelfsturing in hun loopbaan te oefenen. Essentieel hiervoor is de dialoog met docenten en ervaren vaklui over de persoonlijke zin en de maatschappelijke betekenis van die ervaringen. De dialoog over de maatschappelijke betekenis heeft betrekking op de vraag wat vakbekwaamheid precies is en hoe deze vakbekwaamheid in een diensteneconomie – waarin „emotionele arbeid‟ steeds belangrijker wordt – bereikt kan worden. De laatste jaren heeft men onder de vlag van „competentiegericht onderwijs‟ vooral geïnvesteerd in het meer praktijkgestuurd maken van het onderwijs. Tot nu toe is evenwel nauwelijks geïnvesteerd in meer vraaggericht onderwijs noch in een nieuwe professionalisering van het beroepsonderwijs.6 Het gevolg daarvan is dat in sommige gevallen de leerlingen/studenten een minder krachtige leeromgeving aantreffen dan toen het „oude leren‟ nog domineerde. Terug gaan naar het „oude leren‟, zoals de Vereniging Beter Onderwijs Nederland bepleit (zie www.beteronderwijsnederland.nl ), is echter geen oplossing. De huidige samenleving stelt eisen waaraan het „oude leren‟ niet kan voldoen (daarom is men jaren geleden immers begonnen met onderwijsinnovaties). Het meer praktijkgestuurd en vraaggericht maken van het onderwijs vereist een cultuurverandering, wat betekent dat docenten, managers en ondersteunend personeel op een andere manier dan tot nu toe met elkaar én met hun leerlingen/studenten en met vertegenwoordigers van het regionale 2
Allen, J. & Meng, C. (2010). Voortijdige schoolverlaters: Aanleiding en gevolgen. Maastricht: ROA Mittendorff, K., Jochems, W., Meijers, F. & Brok, P. den (2008). Differences and similarities in the use of the portfolio and personal development plan for career guidance in various vocational schools in The Netherlands. Journal of Vocational Education and Training, 60 (1), 75-91; Kuijpers, M. & Meijers, F. (2011). Learning for Now or Later? Career Competencies Among Students in Higher Vocational Education in The Netherlands. Studies in Higher Education (accepted) 4 Kuijpers, M., Meijers, F. & Gundy, C. (2011). The relationship between learning environment and career competencies of students in vocational education. Journal of Vocational Behavior, 78, 21-30 5 Bailey, T.R., Hughes, K.L. & Moore, D.T. (2004). Working Knowledge. Work-Based Learning and Education Reform. New York: RoutledgeFarmer 6 Winters, A., Meijers, F., Kuijpers, M. & Baert, H. (2009). What are Vocational Training Conversations about? Analysis of Vocational Training Conversations in Dutch Vocational Education from a Career Learning Perspective. Journal of Vocational Education and Training, 61 (3), 247-266; Winters, A., Meijers, F., Lengelle, R. & Baert, H. (2011). The self in career learning: An evolving dialogue. In H.J.M. Hermans & T. Gieser (Eds.), Handbook on the Dialogical Self. Cambridge, UK: Cambridge University Press (accepted) 3
15
bedrijfsleven (incl. overheid, semi-overheid en instellingen) over het onderwijs en hun taak daarin zullen moeten leren spreken. Het vereist een andere professionele identiteit en precies daarom zijn cultuurveranderingen bijzonder lastig te managen.7 Cultuurveranderingen vragen ook om managementcompetenties die op dit moment waarschijnlijk onvoldoende in het beroepsonderwijs aanwezig zijn.8 Gegeven deze situatie bestaat bij zowel managers als docenten de - welhaast „natuurlijke‟- neiging om (studie)loopbaanbegeleiding te organiseren los van het „primaire proces‟ (= de ontwikkeling van vakbekwaamheid) in de vorm van instrumenten of structuren zonder veel begeleiding. Dat blijkt echter weinig zin te hebben, vooral als er sprake is van „afgedwongen reflectie‟ - dat in de praktijk „geen reflectie‟ impliceert.9 Het heeft ook weinig zin als de uitkomsten van reflectie niet worden gebruikt om sturing te geven aan het leerproces, waar vraaggerichtheid juist voor bedoeld is. (Studie)loopbaanbegeleiding en vraaggerichtheid zal georganiseerd moeten worden in de „driehoek‟ tussen school, bedrijf (incl. overheid, semi-overheid en instellingen) en leerling/student, dus als een integraal onderdeel van het primaire proces. Dat impliceert op zijn beurt dat de samenwerking met het bedrijfsleven op een „hoger plan‟ moet worden gebracht zodat het samen ontwerpen van leersituaties mogelijk wordt. Deze vorm van samenwerking komt tot nu toe bijna nooit van de grond komt omdat dit buiten de „actielogica‟ van zowel het bedrijf als de school valt.10 Het onderzoeksdomein van het lectoraat ligt op het gebied van (a) het – op een evidence-based manier (d.i. op basis van onderzoek waarvan de resultaten in overleg met de direct betrokkenen wordt geïnterpreteerd) - ontwikkelen van een krachtige loopbaanleeromgeving voor studenten en (b) de deskundigheidsontwikkeling van docenten op het gebied van (studie)loopbaanbegeleiding aan studenten. Vanuit het lectoraat worden onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten uitgevoerd met als doel: o inzicht te krijgen in verbanden tussen de leeromgeving en begeleiding van studenten/leerlingen in de beroepskolom enerzijds en de mate waarin zij bezig zijn met hun loopbaan en leermotivatie anderzijds; o inzicht te krijgen in verbanden tussen de werk/leeromgeving en persoonseigenschappen van docenten enerzijds en de wijze van begeleiding van studenten anderzijds; o sterktes en zwaktes te inventariseren en kennis te delen op het gebied van de loopbaanleeromgeving via bench marking; o „good practices‟ in het land te detecteren waar het beroepsonderwijs haar voordeel mee kan doen; o de kennis en praktijk van studieloopbaanbegeleiding binnen het de beroepskolom in het algemeen en De Haagse Hogeschool in het bijzonder verder te ontwikkelen; o het bevorderen van deskundigheid van docenten, primair binnen De Haagse Hogeschool maar ook daarbuiten, wat betreft het gebruiken van, participeren in en uitvoeren van onderzoek op het gebied van loopbaanleren in het beroepsonderwijs; o het versterken van de relatie tussen De Haagse Hogeschool en de regio Haaglanden via het stimuleren van onderzoek, het geven van advies en het – op beperkte schaal – verzorgen van onderwijs op het domein van het lectoraat. Op deze wijze wil het deel uitmaken van de regionale kennisinfrastructuur en zo bijdragen aan een aantrekkelijke en welvarende regio; o het op landelijk niveau bijdragen aan de pedagogiek van de beroepsvorming. Samenvattend heeft het lectoraat zich als doel gesteld een landelijk en in de gehele beroepskolom erkend expertisecentrum te zijn voor de vormgeving en inrichting van krachtige loopbaangerichte leeromgevingen en – in het verlengde daarvan - voor de professionalisering van de docenten, mentoren en/of studieloopbaanbegeleiders die in het onderwijs primair verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van de studieloopbaan van de leerlingen en studenten.
7
Hensel, R. (2010). The sixth sense in professional development. A study on the role of personality, attitudes and feedback concerning professional development. (diss.) ‘s-Gravenhage/Enschede: De Haagse Hogeschool/Universiteit Twente. 8 Meijers, F. & Kuijpers, M. (2011). Professionalisering van loopbaanbegeleiders in het beroepsonderwijs. In J. Kessels & R. Poell (red.), Human Resource Development. Organiseren van het leren. Alphen a/d Rijn: Samsom (in druk). 9 Zijlstra, W. & Meijers, F. (2008). Draagt studieloopbaanbegeleiding bij aan een dialogische leeromgeving in het hoger beroepsonderwijs? Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 26 (2), 77-92. 10 Dam, E. van, Meijers, F. & Hövels, B. (2007). Met Metopia onderweg. De juiste koers gevonden? Nijmegen: Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Arbeidsmarkt.
16
4. Onderzoek Het onderzoek binnen het lectoraat wordt verricht langs twee lijnen: (a) kleinschalig actieonderzoek dat geen wetenschappelijke pretenties heeft (maar wel voldoet aan de normale eisen met betrekking tot geldigheid en betrouwbaarheid) en dat wordt verricht door docenten zonder (veel) onderzoekservaring, en (b) grootschalig wetenschappelijk onderzoek dat wordt verricht door docenten en/of van buiten aangetrokken medewerkers die beschikken over ruime onderzoekservaring. Het kleinschalige actieonderzoek heeft betrekking op de directe werkomgeving van de onderzoek(st)er en de resultaten worden primair gecommuniceerd met deze werkomgeving en in sommige gevallen ook ruimer via publicatie in vaktijdschriften. Het heeft als doel een empirische cyclus in de dagelijkse onderwijspraktijk op gang te brengen, en op basis daarvan bij te dragen aan kwalitatief beter onderwijs en méér professionaliteit bij docenten. Het grootschalige wetenschappelijke onderzoek wordt zowel in wetenschappelijke als in vaktijdschriften gepubliceerd en wordt via conferenties en studiedagen ook actief gecommuniceerd naar collega-onderzoekers als naar docenten en schoolmanagers. Het heeft als primair doel het produceren van wetenschappelijke kennis en het op basis daarvan bijdragen aan het wetenschappelijke en het maatschappelijke debat over loopbaanleren in het (beroeps)onderwijs, en als secundair doel het bijdragen aan kwalitatief beter (beroeps)onderwijs en méér professionaliteit bij docenten. Het meeste grootschalige onderzoek is c.q. wordt verricht in de vorm van een promotieonderzoek. Op dit moment lopen 3 van deze trajecten (uitgevoerd door mw. Nanda Lodders, mw. Annemie Winters en dhr. Max Aangenendt) terwijl een vierde traject in 2010 is afgesloten met de promotie van dhr. Rainer Hensel. Mw. Lodders en dhr. Hensel zijn als docent, en dhr. Aangenendt als stafmedewerker verbonden aan De Haagse Hogeschool. Onderzoeksmethoden In het onderzoek worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden en technieken gebruikt; in de meeste projecten wordt bewust gestreefd naar een mix van kwantitatieve en kwalitatieve aanpak. Centraal in het kwantitatieve onderzoek staat een zelf ontwikkelde zelfbeoordelingsvragenlijst, die de loopbaanleeromgeving, de loopbaancompetenties en een aantal output variabelen (w.o. arbeidsidentiteit) meet. Deze vragenlijst is ondertussen – in verschillende versies - al ruim 20.000 keer afgenomen in vmbo, mbo en hbo. De aldus verkregen onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd in toonaangevende nationale en internationale wetenschappelijke tijdschriften (zie bijlage 1). Hensel heeft in zijn promotieonderzoek gebruik gemaakt van de NEO-PIR, een vragenlijst die persoonlijkheidskenmerken meet. Lodders en Aangenendt hebben op basis van een uitgebreide literatuurstudie een eigen vragenlijst ontwikkeld voor hun promotieonderzoek. Centraal in het kwalitatieve onderzoek staan het semi-gestructureerde interview en de inhoudsanalyse. Onder andere in het promotieonderzoek van mw. Winters wordt van deze methoden gebruik gemaakt, waarbij het analyseschema voor de inhoudsanalyse van de stagegesprekken een zelf ontwikkeld instrument is waarbij een brug wordt geslagen tussen formele kenmerken van het gesprek en de gesprekssituatie en de inhoud van het gesprek. Voor dit laatste wordt gebruik gemaakt van de Dialogical Self Theory (DST). Dat deze toepassing van DST wordt gewaardeerd in de internationale onderzoeksgemeenschap moge blijken uit de opname van een artikel in het Handbook of the Dialogical Self Theory, dat eind 2011 zal verschijnen bij Cambridge University Press. Het is niet eenvoudig om onderzoek te doen dat aansluit bij expliciete vragen vanuit de beroepspraktijk én tegelijkertijd wetenschappelijk relevant is. Het betreft hier twee verschillende werelden die elk een eigen „actielogica‟ hanteren. In de periode 2007 – 2011 is het lectoraat er evenwel in geslaagd een brug tussen deze werelden te slaan, hetgeen blijkt uit het feit dat de onderzoeksresultaten gebruikt worden door onderwijsinstellingen, (ondersteunende) onderwijsorganisaties, en het Ministerie van Onderwijs (zie paragraaf 8) terwijl ze tevens gepubliceerd zijn in vele verschillende vaktijdschriften én in toonaangevende nationale en internationale wetenschappelijke tijdschriften (zie bijlage 1). Aan de eis van transparantie en aan de eisen inzake betrouwbaarheid en geldigheid is voldaan door het volgen van de normale wetenschappelijke procedures ter zake en – niet in de laatste plaats – doordat alle onderzoeksresultaten gepubliceerd worden in vak- en wetenschappelijke tijdschriften of in boeken.
17
Aan de eis van onafhankelijkheid kon gemakkelijk voldaan worden waar het extern gesubsidieerd onderzoek betreft omdat opdrachtgevers als het HPBO en het Platform Bèta/Techniek wetenschappelijk verantwoord onderzoek wensen. Het kleinschalige onderzoek dat door de leden van de kenniskring wordt verricht heeft het wat moeilijker om aan deze eis te voldoen. De leden van de kenniskring zijn immers voor het overgrote deel van hun tijd werkzaam binnen hun eigen opleiding en hebben daar te maken met een cultuur waarin „evidence based‟ werken (d.i. op basis van feiten, die op een transparante wijze zijn gegenereerd, reflecteren over eigen en andersmans werk) geen vanzelfsprekendheid is en zelfs – zeker als de onderzoeksresultaten tot kritische kanttekeningen leiden bij bestaande onderwijsprogramma‟s of leeromgevingen – tot enige animositeit jegens het betreffende lid van de kenniskring aanleiding kan geven. In de bijeenkomsten van de kenniskring wordt ruim en systematisch aandacht geschonken aan een verslaglegging en presentatie van de onderzoeksresultaten die zowel eerlijk is (d.i. recht doet aan de onderzoeksresultaten) als aansluit bij het beleid van de opleiding. Daar waar desondanks een „conflict of interests‟ is (zoals bijvoorbeeld in het geval van een accreditatie die niet vanzelfsprekend is) wordt in direct overleg tussen academiedirecteur en lectoren naar een passende oplossing gezocht. Daarbij worden overigens nooit de onderzoeksresultaten „aangepast‟; veeleer gaat het om de interpretatie van de onderzoeksresultaten. Daarnaast wordt het boek met de onderzoeksresultaten van de kenniskring, dat iedere 2 jaar verschijnt, per hoofdstuk gepresenteerd in een „road show‟ die plaatsvindt binnen de opleiding waar het betreffende hoofdstuk betrekking op heeft. Deze bijeenkomsten worden door veel HHS-medewerkers bezocht (gemiddeld 40 belangstellenden per presentatie, met uitschieters naar ruim 100 aanwezigen). Omdat de kenniskring bij iedere bijeenkomst aanwezig is, kan – indien nodig – letterlijk „tegenwicht‟ worden geboden als de onderzoeker wordt verweten te weinig aandacht te hebben voor de belangen van een opleiding. Ook kunnen individuele leden van de kenniskring intellectueel en emotioneel ondersteund worden wanneer zij hun onderzoek presenteren aan hun opleiding.
De onderzoeksportfolio De onderzoeksportfolio in de periode 2007-2011 ziet er wat betreft het grootschalige onderzoek als volgt uit: a. Loopbaanleren en –begeleiding in het hbo (uitgevoerd door beide lectoren) Op basis van het in 2006 gepubliceerde survey-onderzoek naar loopbaanleren in het vmbo en mbo is in de periode 2007 – 2009 eenzelfde soort onderzoek gedaan in het hbo (met € 120.000,- financiering door Deltapunt Platform BètaTechniek en de Nederlandse Stichting voor Psychotechniek). Aan dit onderzoek namen ca. 5000 studenten en bijna 400 docenten van 11 hbo-instellingen deel. De resultaten zijn gepubliceerd in een eindrapport (waarvan meer dan 1000 exemplaren zijn verkocht en/of gedownload), in twee internationale wetenschappelijke tijdschriften en in talloze nationale vaktijdschriften. De resultaten zijn ook gepresenteerd op talloze studiedagen en conferenties binnen het hbo. b. Loopbaanleren in het mbo (uitgevoerd door beide lectoren en mw. Winters) Vanaf begin 2008 tot september 2010 is het lectoraat verantwoordelijk geweest voor het uitvoeren van onderzoek in het project „Leerloopbanen in competentiegericht onderwijs‟. Dit project is een zogenoemd „innovatiearrangement‟ vanuit Het Platform Beroepsonderwijs (HPBO). In dit project werkt het lectoraat samen met ROC De Leijgraaf (www.leijgraaf.nl) en de KPC Groep (www.kpcgroep.nl). Centraal staat de ontwikkeling van een goed functionerende „trialoog‟ tussen ROC, regionaal bedrijfsleven en leerling/student. In het kader van dit project is zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek uitgevoerd in vmbo en mbo op verschillende momenten in het traject. Voor het onderzoeksdeel van het innovatieproject werd € 180.000,- subsidie toegekend. Het project is in september 2010 afgesloten. De onderzoeksresultaten zijn tot nu toe alleen in vaktijdschriften gepubliceerd. Een groot deel van de resultaten zal in 2011 gepubliceerd worden in wetenschappelijke tijdschriften. De resultaten zijn gecommuniceerd met het veld via talloze presentaties binnen conferenties en studiedagen in het vmbo en mbo. c. De loopbaangerichtheid van stagegesprekken in het (v)mbo (promotie-onderzoek mw. Winters)
18
Afgeleid van het onderzoek binnen het HPBO innovatiearrangement, is mw. Winters een promotieonderzoek gestart dat nagaat in welke mate stage-gesprekken in het vmbo en het mbo loopbaangericht zijn. Dit onderzoek zal naar verwachting eind 2011 worden afgesloten met de oplevering van een dissertatie die in het voorjaar van 2012 verdedigd zal worden aan de Katholieke Universiteit Leuven (promotoren prof. dr. H. Baert en beide lectoren). Tot nu is al 1 artikel in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift en 1 bijdrage aan een internatonaal handboek gepubliceerd; 1 artikel is ingediend bij een internationaal wetenschappelijke tijdschrift. De voorlopige resultaten zijn ook gepresenteerd tijdens een aantal conferenties in binnen- en buitenland, en op studiedagen van brancheorganisaties en scholen. d. De invloed van persoonlijkheidskenmerken op professionalisering van docenten (promotieonderzoek dhr. Hensel) Vanaf 2006 heeft dhr. Hensel als lid van de kenniskring en met een extra financiële ondersteuning van het Mobiliteitsfonds, onderzoek verricht naar de invloed van persoonlijkheidskenmerken op het vermogen en de bereidheid tot het veranderen van de eigen professionele identiteit. Dit onderzoek is in 2010 afgesloten met een proefschrift dat succesvol is verdedigd aan de Universiteit Twente (promotor prof. dr. J. Kessels, co-promotor een van de lectoren). De resultaten van het onderzoek zijn tot nu toe gerapporteerd in 3 artikelen voor internationale wetenschappelijke tijdschriften (waarvan 1 al is gepubliceerd en 2 onder beoordeling zijn) en in enkele bijdragen aan nationale vaktijdschriften. Daarnaast heeft dhr. Hensel verschillende presentaties gegeven in binnen- en buitenland tijdens conferenties en studiedagen. e. Collectief leren binnen het hbo (promotie-onderzoek mw. Lodders) Voortbouwend op het onderzoek naar loopbaanleren in het hbo is mw. Lodders eind 2008 gestart met een onderzoek naar de mate waarin binnen hbo-opleidingen sprake is van collectieve leerprocessen. Bij 42 docententeams van verschillende opleidingen binnen 8 hogescholen (waarvan een deel in het onderzoek naar loopbaanleren in het hbo hoog scoorde) is een zelf-ontwikkelde vragenlijst afgenomen. Een artikel dat verslag doet van de kwaliteiten van dit meetinstrument is in maart 2011 ter publicatie aangeboden aan een internationaal wetenschappelijk tijdschrift. De resultaten van het vragenlijstonderzoek zijn besproken met de deelnemende teams; daarnaast zijn ze ook tijdens enkele studiedagen en de ORD2010 gepresenteerd. Naast de resultaten van het vragenlijstonderzoek en een kwalitatieve studie naar studieloopbaanbegeleiding in het hbo, zal in het proefschrift ook verslag worden gedaan van een „strategisch spel‟ dat eind 2010 is gespeeld tussen 6 docententeams van De Haagse Hogeschool. Het proefschrift zal naar verwachting eind 2011 gereed zijn en in het voorjaar 2012 verdedigd worden aan de Universiteit Twente (promotor prof. dr. J. Kessels, co-promotoren beide lectoren) f. Professionele identiteit van hbo-docenten (promotie-onderzoek dhr. Aangenendt) De heer M. Aangenendt verricht sedert 2009 onderzoek naar de wijze waarop de professionele identiteit van docenten verandert tijdens de eerste jaren van hun docentschap. Wegens omstandigheden heeft het onderzoek ruim 6 maanden stil gelegen. Het is nog niet te zeggen wanneer het proefschrift gereed zal zijn. De promotor is prof. dr. K. Sanders (Universiteit Twente); een van de lectoren is co-promotor. De onderzoeksportfolio in de periode 2007-2011 ziet er wat betreft het kleinschalige onderzoek als volgt uit: g. SLB+ trajecten Voortbouwend op het onderzoek naar studieloopbaanbegeleiding in het HBO zijn in 2009 vier experimenten rond studieloopbaanbegeleiding in vier academies van De Haagse Hogeschool van start gegaan. De uitgangspunten van de zogenoemde SLB+- projecten zijn: ze zijn kleinschalig van opzet en worden naast de bestaande slb-praktijk gerealiseerd, ze zijn niet alleen gericht op het verbeteren van de slb voor studenten maar ook op de professionalisering van de docenten,
19
ze verschillen op details van elkaar maar worden zoveel mogelijk hetzelfde opgezet zodat er van en aan elkaar geleerd kan worden, ze worden gedegen onderzocht vanuit het Lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming. Omdat expliciet de ontwikkeling van een evidence-based praktijk wordt nagestreefd, zal er in de projecten onderzoek worden verricht gericht op het ondersteunen van de ontwikkeling van de experimenten en op het meten van de resultaten. De centrale onderzoeksvraag luidt: Welke interventies op docentniveau in de organisatie van onderwijs zijn effectief voor het bevorderen van een goede studieloopbaanbegeleiding van studenten? De SLB+- projecten zijn in samenwerking met de afdeling Onderwijs en Studentzaken uitgevoerd bij de opleidingen PABO, Voeding & Diëtetiek, Industriëel Product Ontwerpen en Accounting & Financial Management. Ze zijn in het najaar van 2010 uitvoerig geëvalueerd en blijken bij drie opleidingen succesvol (bij 1 opleiding is het traject niet van de grond gekomen). Deze opleidingen hebben besloten het SLB+- project in 2011 te continueren.
h. Onderzoek in de beroepskolom Beide lectoren zijn zowel als onderzoeker als ontwikkelaar tussen 2007 en 2011 actief betrokken geweest bij een aantal ontwikkelingsprojecten gericht op studieloopbaan-begeleiding: het project „Samen sterk op weg‟ van Scholengemeenschap Den Haag Zuidwest, het project „Bruggen bouwen in Waterland‟ van Regio College te Zaandam, het project „B2Learn‟ van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds van de Metaalbranche, het project „Sign Factory‟ van het DaCapo College i.s.m. Savantis (opleidingsorgaan van de schildersbranche), het project „Praktijk op Maat in de Metaal‟ van de Metaalunie en de landelijke kenniskring doorlopende leerlijnen vmbo-mbo. Van de resultaten van het onderzoek is verslag gedaan in verslagen voor de betrokken school c.q. organisatie. i. Onderzoek naar mentoring In samenwerking met de Stichting Lava Legato is in 2009 een onderzoek opgezet naar de effectiviteit van mentoring binnen ROC Mondriaan; dit onderzoek is in 2010 uitgevoerd en gerapporteerd. Doel van dit onderzoek is tevens om een kwaliteitskader inzake mentoring voor de Gemeente Den Haag te ontwikkelen. Voor dit onderzoeks- en ontwikkelingsproject heeft de Gemeente Den Haag een subsidie van € 41.055,- beschikbaar gesteld. j. Onderzoek vanuit de kenniskring In principe nemen docenten van De Haagse Hogeschool 2 jaar deel aan de kenniskring. In die tijd verrichten zij onderzoek naar concrete innovatieprojecten binnen hun opleiding, waarbij het lectoraat in toenemende mate streeft naar een inperking tot het thema „studieloopbaan-begeleiding‟. De resultaten van het onderzoek vanuit de kenniskring wordt iedere 2 jaar gepubliceerd in een boek (met een oplage van 750 exemplaren), dat tot nu toe na enkele maanden is uitverkocht. In de periode 2007 – 2011 zijn twee van deze boeken gepubliceerd: a. Ginkel-Boon, A., Hensel, R., Keyser, T. de, Kok, O., Kruijtzer, K., Menger, P., Meijers, F. & Zijlstra, W. (2008). Praten of (b)laten? Over de behoefte aan dialoog in het onderwijs. ‟sGravenhage: De Haagse Hogeschool b. Meijers, F. & Kuijpers, M. red. (2010). Uit de schijnwerpers, in het daglicht. Van monoloog naar dialoog. ‟s-Gravenhage: De Haagse Hogeschool In de periode 2007 – 2011 zijn daarnaast twee leden van de kenniskring, die niet in een promotietraject zitten, er in geslaagd om hun onderzoeksresultaten gepubliceerd te krijgen in een vaktijdschrift (drs. W. Zijlstra in Tijdschrift voor Hoger Onderwijs en drs. K. Kruijtzer in THE&MA). De kenniskring telt in 2011 zeven leden waarvan 4 deels door de eigen opleiding en 1 door externe subsidie worden gefinancierd. Naam Ton de Keyser
Opleiding/ Afdeling AFM/BE
Ingangsdatum 1-feb-04 1-feb-06
Einddatum 1-feb-06 1-feb-08
Omvang (fte) 0,2 0,2
20
1-feb-08 1-sep-10
1-feb-10 1-sep-11
0,2 0,2
Adela Garabal-Gomez
HEBO
1-mei-08 1-mei-10 1-mei-11
1-mei-10 1-mei-11 1-mei-12
0,2 0,2 0,2
Annemie Winters
Extern
1-sep-07 1-sep-09 1-1-2010
1-sep-09 1-sep-10 1-9-2010
0,8
1-9-2008 1-9-2010
1-9-2010 1-9-2011
0,2
1-mrt-08 1-sep-08
1-jul-08 1-jan-09
0,2 0,5 (vrijstelling)
1-jan-09 1-jan-10
1-jan-10 1-jan-13
0,5 0,5
1-1-2011 1-5-2011
1-5-2011 1-2-2013
0,4 0,2
Nanda Lodders
Max Aangenendt
M&C
OSZ
Mariette Harlaar (Oostveen)
FM
Ankie van Ginkel
ICT&M
0,8 1
0,6
Mw. A. Garabal-Gomez (HEBO) verricht onderzoek naar de effecten van studieloopbaanbegeleiding binnen de HEBO. Er is sprake van mede-eigenaarschap: de deelname aan de kenniskring wordt voor 50% gefinancierd door de opleiding. Mw. A. van Ginkel-Boom verricht onderzoek naar de communicatiecultuur binnen de opleiding CMD. De opleiding CMD is mede-eigenaar (50% mede-financiering). De heer T. de Keyser verricht binnen de Academie AFM onderzoek naar de inhoud van stagegesprekken met als doel „tools‟ te ontwikkelen die het rendement van deze gesprekken kunnen verhogen (met name voor wat betreft de loopbaancomponent) (gedeeltelijke medefinanciering). Mw. N. Lodders, verbonden aan de opleiding International Business and Management Studies (van de Academie Marketing and Commerce), verricht onderzoek naar collectieve leerprocessen in het HBO (zie hierboven bij grootschalig onderzoek). Mw. A. Winters verricht onderzoek naar de effectiviteit van instrumenten en trainingen, ontworpen om de trialoog tussen leerling/student, docent en praktijkbegeleider in het bedrijf op gang te brengen en te houden. In dit project wordt samengewerkt met ROC De Leijgraaf en het KPC (zie hierboven bij grootschalig onderzoek). De heer M. Aangenendt (Dienst Studentenzaken) verricht onderzoek naar veranderingen in beroepsidentiteit bij docenten in de eerste jaren van hun docentschap (zie hierboven bij grootschalig onderzoek). Mw. Mariëtte Harlaar (Facility Management) doet onderzoek naar de kwaliteit van de stagebegeleidingsgesprekken van de 3e jaars tijdens hun managementstage (50% medefinanciering).
Voormalig kenniskringleden: Vries, Jan de Noort, Marian van Warnink, Mieke Vos, Maya Tromp, Hans
Projectleider P&O Informatica Dienst OSZ Tlv OSZ Proj. 0,1 tlv OSZ
1-feb-04 1-jan-05 1-jan-05 1-sep-05 1-apr-05 1-sep-05 1-jan-05 1-jan-07
0,4 0,2 0,2 0,2
1-jan-05
0,2
1-jan-07
1-jan-05 1-mei-05
21
Haverkamp, Maarten Riethof, Rolf Vries, Thea de Westerhuis, Janke Leest, André van der Basten, Floor
Soer, Eva
BBR MWD/CMV SPH Mondriaan Tlv project Metaalunie Extern, senior onderzoeker 0,4 kk 0,2 P596
Kuijlenburg, Daphne Menger, Peter
Extern (onderzoeker) TechnoTalent B/O Onderzoeker Tlv project P451 M&C/SBRM THR
Kruijtzer, Keete
Dienst C&M
Telle, Herman Parijs, Marieke Bakker, Jantiene
Kuipers, Annika
Extern
Ruud van der Lans Milly Kock
THR/W Dienst OSZ
1-jan-05 1-jan-05 1-jan-05 1-jan-05
1-jan-07 1-jan-07 1-jan-07 1-jan-07
0,2 0,2 0,2 0,2
1-jan-05 1-mei-05
1-jan-07 1-okt-05
0,2 0,2
1-okt-05 1-mei-06 0,4 1-mei-06 1-jan-07 0,6 15-mrt-05 1-jul-05 Tlv P451 1-feb-04 1-feb-06 1-feb-04 1-feb-06 1-apr-05 1-aug-06 1-aug-06 1-jan-07 1-apr-06 1 februari 004 1-feb-06 20-feb-06 20-feb-06 1-mei-07 1-sep-07 1-jul-08 1-jul-07 1-3-2008 1-3-2009 1-3-2009
0,2 0,2 0,5 0,5
1-feb-06
0,2
1-feb-08 20-feb08 1-mei-07 1-feb-08 1-jul-08 1-aug-08 1-jan-09 1-3-2009 1-7-2009 1-7-2009
0,2 0,2 0,2 0,2 0,5 0,2 0,2 0,2 0,2
k. Consultatie bij Hogeschoolonderzoek Het lectoraat is betrokken bij de hogeschoolbrede enquêtes die worden uitgezet, zoals de Reflector, Startmonitor en Kompas. Bovendien heeft het lectoraat zitting in het centrale MIT voor onderzoek naar loopbaansucces van de Haagse Hogeschool. Het lectoraat is actief betrokken (via het lidmaatschap van de Adviesraad) bij het onderzoeks- en ontwikkelings-project I-STAR dat aan de Hogeschool Rotterdam wordt uitgevoerd door de lector dr. F. Spierings. Beide lectoren participeren elk jaar actief in de zogenoemde Onderzoeksdagen. Daarnaast begeleiden zij docententeams van De Haagse Hogeschool in het kader van het zogenoemde Talentenplatform, waarin onderzoeksopdrachten worden uitgevoerd die zijn uitgezet door de directies van verschillende Academies. Het lectoraat heeft in de periode 2007-2011 niet samengewerkt met andere lectoraten binnen De Haagse Hogeschool. Dit is niet het resultaat van een bewuste strategie, maar van een samenloop van omstandigheden (o.a. geen in het oog springende gezamenlijke thema‟s in combinatie met een overvolle onderzoeks- en ontwikkelingsportefeuille). In 2011 is overleg gestart met het lectoraat HRM en het lectoraat Kennisinfrastructuur over het ontwerpen en uitvoeren van gezamenlijk onderzoek. Het doel is een RAAK-subsidieaanvraag in te dienen voor een onderzoeks- en ontwikkelingsproject gericht op de totstandkoming van een leeromgeving binnen het HBO die de docent in staat stelt zich te ontwikkelen tot een ontwikkelaar van kennis. Het gaat daarbij expliciet om de verbinding tussen ontwikkelingen op micro- (identiteitsleren), meso- (curriculumontwikkeling) en macro-niveau (de omgeving van een hogeschool).
22
5. Onderwijs Zoals hiervoor reeds gesteld, hebben beide lectoren bewust gekozen voor een indirecte strategie om het onderwijs te beïnvloeden. Er is niet geïnvesteerd in het opzetten van bijvoorbeeld een minor of anderssoortige opleidings- en/of trainingsprogramma‟s maar voor de professionalisering van docenten via onderzoek naar hun eigen onderwijspraktijken. De reden hiervoor is dat nieuwe onderwijsprogramma‟s vaak weinig feitelijk effect hebben op de studieloopbaan van studenten en op de competenties en professionele identiteit van docenten. Maar het zelf verrichten van onderzoek naar eigen onderwijspraktijken resulteert in het ontstaan van een „reflective practitioner‟ die in staat is feiten te verzamelen over de effectiviteit van zijn eigen handelen/interventies (en die van zijn directe collega‟s) en daardoor „van onderop‟ invloed kan en zal uitoefenen op de vormgeving van het onderwijs in zijn eigen onderwijseenheid/ team. In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat deze veronderstelling terecht is. De onderzoeksresultaten vanuit de kenniskring zijn niet alleen gebruikt als empirische basis voor beleidsnotities van opleidingen en voor concrete veranderingen in het curriculum (voor Van Ginkel, Van Beijnum, van de Lans/De Boer en De Keyser geldt dit aanwijsbaar), maar hebben ook geleid tot onderzoeksopdrachten vanuit de academies (SLB+ -trajecten en onderzoek vanuit kenniskring). Participatie in de kenniskring en producten vanuit de kenniskring hebben reflectie in gang gezet en geleid tot curriculumaanpassingen in verschillende academies. Het lectoraat heeft in de periode 2007 – 2011 wel ieder jaar uitgebreid geparticipeerd in de zogenoemde Onderwijsdag: zowel de lectoren als tenminste 3 leden van de kenniskring hebben lezingen en verschillende workshops verzorgd.
6. Professionalisering Allereerst gaat veel aandacht uit naar de professionalisering van de leden van de kenniskring. In de periode 2007 – 2009 was er nog sprake van een breed palet aan onderzoeksonderwerpen; vanaf 2009 werken alle leden van de kenniskring aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van loopbaanleren/studieloopbaanbegeleiding. De professionalisering heeft betrekking op drie gebieden: (a) het doen van onderzoek, (b) de kennismaking met de belangrijkste theoretische inzichten uit de internationale literatuur (elke kenniskringbijeenkomst wordt een artikel besproken) en (c) de rapportage en presentatie van de onderzoeksresultaten (o.a. via de road show die naar aanleiding van het 2-jaarlijkse kenniskringboek wordt gehouden, maar ook via bijvoorbeeld presentaties tijdens de jaarlijkse Onderwijsdagen en – voor promovendi – tijdens conferenties als de ORD en studiedagen). In de periode 2007 – 2011 heeft het lectoraat drie conferenties georganiseerd. Op 22 april 2008 vond de conferentie „Loopbaanontwikkeling tussen oud en nieuw leren‟ plaats. Deze conferentie was binnen 1 maand overtekend (we konden 400 deelnemers huisvesten). Naar aanleiding van deze conferentie is eind 2008 het boek „Loopbaanleren. Onderzoek en praktijk in het onderwijs‟ verschenen bij Garant. Van dit boek zijn binnen 2 maanden ruim 1000 exemplaren verkocht. Op 21 april 2010 is, tezamen met de International Society for the Dialogical Self, de conferentie „Zelf en loopbaan: dialoog in tijden van onzekerheid‟ georganiseerd. Aan deze conferentie namen 160 professionals deel. Op 31 mei 2010 is de conferentie „De toekomst van de studieloopbaanbegeleiding in het hbo‟ georganiseerd. Aan deze conferentie hebben 60 studieloopbaanbegeleiders uit het hoger beroepsonderwijs deelgenomen. In november 2011 zal – opnieuw tezamen met de International Society for the Dialogical Self – een conferentie worden georganiseerd rond het thema „Wiens verhaal telt: naar een narratieve en dialogische studieloopbaanbegeleiding‟. Prof. dr. Mark Savickas, editor van het toonaangevende Journal of Vocational Behaviour, en prof. dr. Hubert Hermans (Radboud Universiteit) zullen de key notes verzorgen. In de periode 2007 - 2011 zijn binnen verschillende opleidingen van De Haagse Hogeschool ca. 15 presentaties gegeven voor tenminste 800 medewerkers van De Haagse Hogeschool en zijn 6 trainingen gegeven – deels in het kader van de vier SLB+-trajecten - aan tenminste 80 studieloopbaanbegeleiders en aan werknemers van het loopbaancentrum van de Haagse Hogeschool. Daarnaast is ook actief meegewerkt aan de professionalisering van
23
studieloopbaanbegeleiders van de Hogeschool Rotterdam (ca. 60 deelnemers), de Avans Hogeschool (ca. 70 deelnemers), de Hogeschool van Amsterdam (ca. 50 deelnemers) en de Hogeschool Zuyd (ca. 80 deelnemers). Daarnaast is er een kenniskring „mentoring‟ onder leiding van Frans Meijers. Van 2007 tot 2009 participeerden ca. 35 docenten uit de gehele beroepskolom in Zuid-Holland aan deze kenniskring. In deze periode subsidieerde de provincie Zuid-Holland de kenniskring in deze periode. Daarna heeft de Gemeente Den Haag de subsidiëring voortgezet en nemen alleen docenten van het ROC Mondriaan en De Haagse Hogeschool deel. Mw. R. Lengelle, als docent verbonden aan Athabasca University (Canada‟s Open Universiteit), heeft vanaf 2007 op uitnodiging van het lectoraat ieder jaar twee 2-daagse workshops „Creatief en expressief schrijven‟ verzorgd voor studieloopbaanbegeleiders en docenten (en in 2010 ook studenten) van De Haagse Hogeschool. Speciale aandacht ging daarbij uit naar de vraag hoe schrijven kan bijdragen aan het bevorderen van loopbaanleren. De deelnemers hebben deze workshops ieder jaar gewaardeerd met een ruime 8 (op een 10-puntsschaal). Aan deze workshop hebben jaarlijks 30 mensen deelgenomen (dus in totaal 120 deelnemers). Tenslotte moet vermeld worden dat op basis van de onderzoeksresultaten van Kuijpers, Meijers en Winters in zowel het vmbo als het mbo een groot professionaliseringstraject is gestart waaraan docenten van 15 vmbo- en 15 mbo-instellingen deelnemen. 7. Kenniscirculatie In de periode 2007 – 2011 zijn alleen al door beide lectoren 182 lezingen en/of workshops gegeven tijdens grote(re) conferenties maar ook tijdens relatief kleine studiebijeenkomsten in scholen (zie bijlage 2 voor een compleet overzicht). Daarnaast hebben ook de leden van de kenniskring zowel binnen als buiten De Haagse Hogeschool lezingen en workshops verzorgd. Ter illustratie: in 2010 zijn wat betreft de grote(re) conferenties presentaties gegeven tijdens de Onderwijs Research Dagen te Enschede, de AERA 2010 te Denver (USA), de Conference on the Dialogical Self in Athene, het LOBcongres van de VO-raad, de conferentie „Bèta door de keten‟ georganiseerd door het Platform Bèta Techniek in Rotterdam, de conferentie „Studiesucces‟ van de Hogeschool van Amsterdam, de conferentie „VSV-een zorg van ons allemaal‟ in Drachten, de conferentie „Zelf en Loopbaan: dialoog in tijden van onzekerheid‟ te Den Haag, de Nationale Studiekeuzeconferentie te Utrecht, en het congres „Aansluiting vmbo-mbo‟ te Rotterdam. Lezingen en/of workshops zijn verzorgd aan de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit van Antwerpen, de Universiteit Leiden, de Hogeschool van Rotterdam, de Hogeschool Utrecht, de Hogeschool Arnhem en Nijmegen en de Hogeschool van Amsterdam. In de periode 2007 – 2011 zijn door beide lectoren alleen of in samenwerking met anderen (w.o. leden van de kenniskring) in totaal 83 publicaties gerealiseerd terwijl in het voorjaar van 2011 nog eens 6 artikelen ter beoordeling bij een internationaal wetenschappelijk tijdschrift liggen. In bijlage 1 is een volledig overzicht opgenomen. Deze 89 publicaties laten zich als volgt specificeren: a. b. c. d. e.
24 publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften en boeken 3 publicaties op internationale websites 4 publicaties in Nederlandse wetenschappelijke tijdschriften en boeken 4 boeken 54 publicaties in vaktijdschriften, (hand)boeken en onderzoeksrapporten
Het lectoraat is onderdeel van het netwerk van lectoren die werkzaam zijn op het gebied van beroepsonderwijs. Daarnaast maakt het deel uit van twee landelijke netwerken op het gebied van loopbaanontwikkeling en een netwerk georganiseerd door Euroguidance. Tevens is er een relatie met het Twente Center of Career Research van de Universiteit Twente. Ook zijn er regelmatig contacten met Het Platform Beroepsonderwijs, Stichting Platform VMBO, de Directie BVE van het Ministerie OCW en verscheidene Kenniscentra Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven (o.a. Savantis, Metaalunie, Aequor, KC Handel). Een van de lectoren is lid van Adviesraad Vereniging voor Onderwijs Research, divisie Beroepsopleidingen, bedrijfsopleiding en volwasseneneducatie en van de adviesraad van Counselling Magazine. De andere lector is lid van de Raad van Toezicht van het ROC Friesland
24
College, lid van de redactieraad van Expertise, lid van de redactieraad van Loopbaanvisie en lid van de International Association for Vocational and Educational Guidance. Tenslotte hebben de lectoren artikelen beoordeeld voor vaktijdschriften (zoals „Opleiding en Ontwikkeling‟) en wetenschappelijke tijdschriften (zoals de „British Journal of Guidance and Counselling‟ en „Journal of Vocational Behaviour‟).
8. Slotanalyse Het lectoraat heeft in de periode 2007 – 2011 niet gewerkt volgens een tevoren vastgestelde blauwdruk; het heeft zich derhalve ook geen kwantitatieve maar slecht kwalitatieve doelen gesteld. De voornaamste reden hiervoor is dat het onderwerp „loopbaanleren‟ zich van meet af aan in zoveel populariteit heeft mogen verheugen, dat kwantitatieve doelen onnodig waren. Het voornaamste doel – waarvan alle andere doelen zijn afgeleid – was een landelijk en in de gehele beroepskolom erkend expertisecentrum te worden voor de vormgeving en inrichting van krachtige loopbaangerichte leeromgevingen en – in het verlengde daarvan - voor de professionalisering van de docenten, mentoren en/of studieloopbaanbegeleiders die in het onderwijs primair verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van de studieloopbaan van de leerlingen en studenten. Dit doel is bereikt, wat moge blijken niet alleen uit het feit dat beide lectoren en leden van de kenniskring hun onderzoeksresultaten gepubliceerd krijgen in een breed scala van tijdschriften, boeken en andere media, maar ook dat zij veelvuldig gevraagd worden bijdragen te leveren aan conferenties en studiedagen. Het blijkt tenslotte uit het feit dat substantieel gerefereerd wordt aan en voortgebouwd wordt op door het lectoraat verricht onderzoek, door:
Ministerie van OCW in „Stimuleringsplan LOB in het mbo‟ (2010) MBO-raad in „Loopbaan en burgerschap in het mbo‟ (2010) en in het „Brondocument Burgerschap, Leren & Loopbaan in het mbo‟ (2009) VO-raad in „LOB-scan 2010‟ en „Stimuleringsplan LOB‟ (2009) SLO in „Praktijknabije LOB met beleid. Het ontwikkelen van een LOB beleidsplan‟ (2009), in „Een handleiding voor het integreren van loopbaandialoog in het MBO‟ (2009) en in het Ebook „Loopbaanleren: leren kiezen - loopbaanleren MBO‟ (2009) KPC website Loopbaanleren CINOP in „Nieuwe wegen inslaan in loopbaanontwikkeling. Routekaart voor zelfsturing en begeleiding‟ (2010) MBO 2010 in „Willen, werken, worden. De zin van loopbaanleren.‟ (2010) Euroguidance in „Hoofdlijnennotitie Loopbaanontwikkeling van burgers‟ (2010) Dienst Beroepsopleiding Vlaams Departement van Onderwijs in „Project Loopbaanleren in Vlaanderen en Europa‟ (2011)
Erkenning van het werk van het lectoraat komt ook tot uiting in de vraag aan beide lectoren om bestuurlijke functies te aanvaarden en in de toekenning van de erepenning door Stichting Platforms Vmbo voor de praktijkrelevantie van het onderzoek.
De komende jaren is het doel de rol als expertisecentrum te consolideren en waar mogelijk verder uit te bouwen. Het lijkt waarschijnlijk dat deze uitbouw vooral zal plaatsvinden in de vorm van (a) een adviserende en onderzoekende rol bij grote innovatieprojecten en –trajecten (zoals bijv. het project VMHBO Techniek waarin vmbo-scholen in en rond Dordrecht, het Da Vinci College en de Hogeschool Rotterdam samenwerken en het ‘Stimuleringsplan LBO in het mbo’ van het Ministerie van OCW) en (b) het ontwikkelen en wellicht ook uitvoeren van trainingen voor docenten uit de gehele beroepskolom in het voeren van reflectieve loopbaangesprekken op basis van de ervaringen die op dit moment worden opgedaan in professionaliseringstrajecten in het vmbo en het mbo.
25
Bijlage 1. Publicaties 2007 - 2011 Kuijpers, M. & Meijers, F. (2007). Loopbaanleeromgevingen in het (v)mbo; investeren rendeert. Loopbaan, 12 (4), 14-17 Meijers, F. (2007). Leerlingen snakken naar dialoog! Bij de les. Magazine voor leerlingbegeleiding en schooldecanaat, 3 (2), 12-15 Meijers, F. (2007). Innovatie: taakverdeling of collectieve leercyclus? In F. de Jong, N. van Benthum & A. Buijze (eds.), Studievaardigheden en de nieuwe generatie. 27e Landelijke Dag Studievaardigheden. (pp. 12-15) ‟s-Hertogenbosch: Stoas Hogeschool Geijsel, F., Meijers, F. & Wardekker, W. (2007). Leading the Process of Reculturing: Roles and Actions of School Leaders. The Australian Educational Researcher, 34, 124-150 Meijers, F. (2007). Career identity and dialogical learning. Careers Education and Guidance, October, 8-10 Hensel, R. & Meijers, F. (2007). De kwaliteit van de opleider. Opleiding & Ontwikkeling, 20 (1), 20-23. Meijers, F. (2007). Méér van hetzelfde of iets anders? Focus, 6 (50), 14 Dam, E. van, Meijers, F. & Hövels, B. (2007). Met Metopia onderweg. De juiste koers gevonden? Nijmegen: Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Arbeidsmarkt Meijers, F. & Kuijpers, M. (2007). De creatie van een krachtige loopbaangerichte leeromgeving: monoloog, dialoog of trialoog? Handboek Effectief Opleiden, 44, 129-141 Meijers, F. (2007). Vakbekwaam door simulaties? Een onderzoek naar simulaties in de mbo-opleiding ‘Boekhoudkundig Medewerker’. Amersfoort: Ecabo Meijers, F. & Reynaert, W. (2007). Een debat tussen Frans Meijers en Wouter Reynaert over jongeren, loopbanen en onderwijs. In De leerling in ontwikkeling. Toolkit Voortgezet Onderwijs, A 1190, Alphen a/d Rijn: Kluwer Toolsema, B. & Meijers, F. (2007). Ondersteuning loopbaanontwikkeling leerling onvoldoende. Profiel, 16 (4), 10-11 Meijers, F. & M. Kuijpers. (2007). De creatie van een krachtige loopbaanleeromgeving: monoloog, dialoog of trialoog? ORD 2007-paper. Kuijpers, M. (2007). Loopbaanontwikkeling in het beroepsonderwijs; draagvlak en draagkracht (intreerede). ‟s Gravenhage: De Haagse Hogeschool
Mittendorff, K., Jochems, W., Meijers, F. & Brok, P. den (2008). Differences and similarities in the use of the portfolio and personal development plan for career guidance in various vocational schools in The Netherlands. Journal of Vocational Education and Training, 60 (1), 75-91 Meijers, F. & Kuijpers, M. (2008). Studieloopbaanbegeleiding in het beroepsonderwijs: volgen, achtervolgen of praten? Meso, 28, 17-21 Meijers, F. (2008). Mentoring in Dutch vocational education: an unfulfilled promise. British Journal of Guidance and Counselling, 36 (3), 235-252 Meijers, F. (2008). Kwaliteit of toch kwantiteit? Cinoptiek, nr.1 (juni), 9 Meijers, F. (2008). Kwaliteit of toch kwantiteit? In Het eerste lustrum van het opleidingstraject ‘Beroepscomponent Leerkracht 2003-2008’. (z.p.) ‟s-Hertogenbosch: Koning Willem I College Ginkel-Boon, A., Hensel, R., Keyser, T. de, Kok, O., Kruijtzer, K., Menger, P., Meijers, F. & Zijlstra, W. (2008). Praten of (b)laten? Over de behoefte aan dialoog in het onderwijs. ‟s-Gravenhage: De Haagse Hogeschool Meijers, F. (2008). Vooraf. In Ginkel-Boon, A., Hensel, R., Keyser, T. de, Kok, O., Kruijtzer, K., Menger, P., Meijers, F. & Zijlstra, W. (2008). Praten of (b)laten? Over de behoefte aan dialoog in het onderwijs. (pp.5-11) ‟s-Gravenhage: De Haagse Hogeschool Zijlstra, W. & Meijers, F. (2008). Draagt studieloopbaanbegeleiding bij aan een dialogische leeromgeving in het hoger beroepsonderwijs? Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 26 (2), 77-92 Meijers, F. & Kuijpers, M. (2008). Kiezen of gekozen worden? In: R. Klarus & A. Dieleman (red.), Wat is goed onderwijs? Bijdragen uit de onderwijssociologie. (pp. 43-60) Den Haag: Lemma Kuijpers, M. & Meijers, F. (2008). De onbereikbaarheid van loopbaanleren. In: W. Houtkoop, Sj. Karsten & F. van Wieringen (red.), Controverse en perspectief in het beroepsonderwijs. Kennisproductie op het terrein van het bve-systeem. (pp.276-296) Antwerpen/Apeldoorn: Garant Kuijpers, M. & Meijers, F., red. (2008). Loopbaanleren; onderzoek en praktijk in het onderwijs. Antwerpen/Apeldoorn: Garant
26
Meijers, F. (2008). Loopbaansturing: een complex leerproces. In M. Kuijpers & F. Meijers (red.), Loopbaanleren; onderzoek en praktijk in het onderwijs. (pp.9-29) Antwerpen/Apeldoorn: Garant Zijlstra, W. & Meijers, F. (2008). Praten of laten? Het ontbreken van dialoog in het hoger beroepsonderwijs. Handboek Effectief Opleiden, 47, 177-191 Meijers, F. (2008). Eerst het hart, daarna hoofd en handen. KennisWerk, 2 (3), 20 Winters, A., Kuijpers, M. & Meijers, F. (2008). Loopbaanoriëntatie en –begeleiding: de rol van communicatie. Impuls, 39 (1), 10-20 Meijers, F. (2008). Kwaliteit aan zet. Op weg naar een professionele mentoring. Utrecht: Kennispunt Mentoring Forum Kuijpers, M.A.C.T. Kuijpers & P. Sprinkhuizen (2008). Experimenten mbo-vmbo tussen spanning en succes. Bij de Les. Magazine voor leerlingbegeleiding en schooldecanaat, 4(8), 40-43. Kuijpers, M. (2008). Loopbaandialoog. Over leren kiezen (en) leren praten. In M. Kuijpers & F. Meijers (red.) Loopbaanleren. Onderzoek en praktijk in het onderwijs (pp 241-260). Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Kuijpers, M. (2008). Loopbaanleren in samen sterk op weg naar werk. Verslag van de eerste kwantitatieve meting Scholengemeenschap Den Haag Zuid-West. (onderzoeksverslag) ‟sGravenhage: HHS. Kuijpers, M (2008). Loopbaanontwikkeling: leeromgeving en begeleiding cruciaal. Handboek Effectief Opleiden, 11.7- 10, 260-284. Kuijpers, M. (2008). Experimenteren en leren. Hoe dragen we bij aan de loopbaanontwikkeling van jongeren? Loopbaan. Tijdschrift voor loopbaanadviseurs en -begeleiders, 13(5), 17-19. Geurts, J. & Meijers, F. (2009). Vocational Education in The Netherlands: In Search of a New Identity. In R. Maclean & D.N. Wilson (Eds.), International Handbook of Education For the Changing World of Work. Bridging Academic and Vocational Learning (pp.483-499). New York: Springer. Meijers, F. (2009). Mentoring in Dutch Careers Work: an unfullfilled promise. The Career Learning Café, http://www.hihohiho.com/underpinning/cafmjrsnmntrng.pdf Meijers, F. (2009). The need for dialogue in vocational education. In K. te Riele (ed.), Making Schools Different. Alternative Approaches to Educating Young People (pp.20-30). London: Sage Te Riele, K. & Meijers, F. (2009). Doing identity differently in practice. In K. te Riele (ed.), Making Schools Different. Alternative Approaches to Educating Young People (pp.50-55). London: Sage Meijers, F. (2009). The marketisation of career guidance services in The Netherlands. Via Vejledning,
http://www.ug.dk/Videnscenter%20for%20vejledning/Forside/Virtuelt%20 tidsskrift/2009%20nr,-d,%2018/The%20marketisation%20of%20career%20guidance% 20services% 20in%20The%20Netherlands.aspx Winters, A., Meijers, F., Kuijpers, M. & Baert, H. (2009). What are Vocational Training Conversations about? Analysis of Vocational Training Conversations in Dutch Vocational Education from a Career Learning Perspective. Journal of Vocational Education and Training, 61 (3), 247-266. Lengelle, R. & Meijers, F. (2009). Mystery to Mastery: A exploration of what happens in the black box of writing and healing. Journal of Poetry Therapy, 22 (2), 59-77 Kuijpers, M. & Meijers, F. Eds.(2009). Career learning. Research and practice in education. „sHertogenbosch: Euroguidance. Meijers, F. (2009). Career guidance: a complex learning process. In M. Kuijpers & F. Meijers (Eds.), Career learning. Research and practice in education (pp.3-17). „s-Hertogenbosch: Euroguidance. Kuijpers, M. (2009). Career dialogue: about learning to talk (and) about learning to choose. In M. Kuijpers & F. Meijers (Red.). Career learning. Research and practice in education (pp. 175189). ‟s Hertogenbosch: Euroguidance The Netherlands. Kuijpers, M., F. Meijers & A. Winters (2009). Loopbaanleren in de overgang van vmbo naar mbo. Handboek Effectief opleiden, 18.4-11. 's-Gravenhage: Elsevier Bedrijfsinformatie Meijers, F. & M. Kuijpers (2009). Is integrale loopbaanbegeleiding ethisch? In: A. Kooreman (red). U doet het maar. Ethiek en ethos in arbeid en loopbaan (p163-194). Amsterdam: Pearson Assessment and Infomation B.V. Kuijpers, M. (2009). Ervaring voorkomt predisposities. Bij de Les. Magazine voor leerlingbegeleiders en schooldecanaat, 5(8), 52-55. Kuijpers, M. (2009). Uitzicht doorlopende leerlijn motiveert. Bij de Les. Magazine voor leerlingbegeleiders en schooldecanaat, 5(7), 32-33. Kuijpers, M. & F. Meijers (2009). Loopbaanleren en –begeleiden in het HBO. Handboek Effectief opleiden, 18.4-9. 's-Gravenhage: Elsevier Bedrijfsinformatie
27
Kuijpers, M. & P. Bartels (2009). Buddy-systeem kost nauwelijks extra inspanning. Serie over aansluiting vmbo-mbo. Bij de Les. Magazine voor leerlingbegeleiders en schooldecanaat, 5(6), 20-21. Carduck, F. & M. Kuijpers (2009). Kaderlycea, beroepslycea en beroepscolleges. Serie over aansluiting vmbo-mbo. Bij de Les. Magazine voor leerlingbegeleiders en schooldecanaat, 5(5), 28-29. Meijers, F., M. Kuijpers & A. Winters (2009). Loopbaanleren in theorie en praktijk. ORD 2009 Proceedings (pp.378-383). Leuven: K.U.Leuven Kuijpers, M. & F. Meijers (2009). Studieloopbaanbegeleiding in het hbo. Expertise, 3 (4) 12-13. Meijers, F. & Kuijpers, M. (2009). Onderwijs plus arbeidsloopbaan: loopbaanleren in het hoger beroepsonderwijs. Windesheim Kennis en onderzoek. Onderwijs Plus, markering van vijf jaar lectoraat (pp. 37-46). Zwolle: Christelijke Hogeschool Windesheim Kuijpers, M., F. Meijers & A. Winters (2009). Guidance on career development in vocational education in the Netherlands (paper). International Association for Educational and Vocational Guidance Conference 2009, Finland Kuijpers, M. & F. Meijers (2009). Leeromgeving voor loopbaanleren. Onderzoek naar relaties tussen de leeromgeving en loopbaancompetenties van vmbo en mbo leerlingen. Pedagogische Studiën, 86 (2) 93-109. Kuijpers, M. (2009). Experimenten (v)mbo: de tussenstand. Serie over aansluiting vmbo-mbo. Bij de Les. Magazine voor leerlingbegeleiding en schooldecanaat, 5(3) 28-31. Kuijpers, M., Segers, M. & Wit, G. de (2009). Vmbo-mbo-campus in Waterland. Serie over aansluiting vmbo-mbo. Bij de Les. Magazine voor leerlingbegeleiding en schooldecanaat, 4(2) 28-30 Kuijpers, M. & F. Meijers (2009). Studieloopbaanbegeleiding in het hbo: mogelijkheden en grenzen. Den Haag: De Haagse Hogeschool, Lectoraten en onderzoek. Meijers, F. Winters, A. & Kuijpers, M. (2009). Loopbaanleren in het stagegesprek. In B. van Oers, Y. Leeman & M. Volman (red). Burgerschapsvorming en identiteitsontwikkeling. Een bijdrage aan pedagogische kwaliteit in het onderwijs (pp 90-100). Assen: Van Gorcum Kuijpers, M.A.C.T. (2009). Human Technology: een moment van creatief samen leren en oriënteren. Serie over aansluiting vmbo-mbo. Bij de Les. Magazine voor leerlingbegeleiding en schooldecanaat, 5(1) 26-29 Hensel, R., Meijers, F., Leeden, R. van der & Kessels, J. (2010). 360 degree feedback: How many raters do you need for reliable ratings on the capacity to develop competences with personal qualities as development goals? International Journal of Human Resource Management, 21 (15), 2811-2828. Meijers, F., Kuijpers, M. & Winters, A. (2010). Leren kiezen/kiezen leren – een literatuurstudie. ‟sHertogenbosch/Utrecht: Ecbo Meijers, F. (2010). Studeren op ontwikkeling. De aansluiting tussen leren en werken in historisch perspectief. In N. van den Berg & M. Sprengers (red.), Stu(de)ren op ontwikkeling. Zes perspectieven op een ‘Leven lang leren’ (pp. 7-17). Utrecht/Woerden: BenPo/Marktmonitor Kuijpers, M. & Meijers, F. (2010). Is er toekomst in het hoger beroepsonderwijs? In C.M.A. van der Meule (red.), Omdat onderzoek toekomst heeft (pp.65-89). ‟s-Gravenhage: De Haagse Hogeschool Meijers, F. (2010). Studieloopbaanbegeleiding: volgen, achtervolgen of dialoog? Utrecht: Forum Instituut voor Multiculturele Vraagstukken Meijers, F. & Kuijpers, M. red. (2010). Uit de schijnwerpers, in het daglicht. Van monoloog naar dialoog. ‟s-Gravenhage: De Haagse Hogeschool Kuijpers, M. (2010). Studieloopbaanbegeleiding: waar hebben we het over? In: F. Meijers & M. Kuijpers (red). Uit de schijnwerpers, in het daglicht. Van monoloog naar dialoog (p.63-82). Dan Haag: De Haagse Hogeschool. Meijers, F. (2010). Dialoog in het onderwijs: een korte inleiding. In F. Meijers & M. Kuijpers (red.), Uit de schijnwerpers, in het daglicht. Van monoloog naar dialoog (pp.7-17). ‟s-Gravenhage: De Haagse Hogeschool Lengelle, R. & Meijers, F. (2010). Narratives at work. Writing as a transformative tool for career management. The Career Learning Café, www.hihohiho.com/newthinking/cafclwrtng.pdf Meijers, F. (2010). Donald E. Super (1910-1994): Ontwikkelingsproces van beroepskeuze. Counselling Magazine, 1 (4), 18-21 Kuijpers, M. & F. Meijers (2010). Klaar voor een leven lang leren? NSvP Journal, 3 (6), 7. Kuijpers, M. (2010). Keuzebegeleiding als voorbereiding op de eigen keuze. Bij de Les. Magazine voor leerlingbegeleiding en schooldecanaat, 6 (6) 18-19.
28
Kuijpers, M. (2010). De ontwikkeling van een doorlopende leerlijn. Driebergen: Het Platform Beroepsonderwijs Winters, A., F. Meijers, R. Lengelle, H. Baert & M. Kuijpers (2010). Learning in the workplace: On the Organisation and Effect of Vocational Training Conversations in Secondary VET in the Netherlands. Paper gepresenteerd bij de AERA 2010 te Denver (USA). Winters, A., Meijers, F., Lengelle, R. & Baert, H. (2011). The self in career learning: An evolving dialogue. In H.J.M. Hermans & T. Gieser (Eds.), Handbook of the Dialogical Self Theory. Cambridge, UK: Cambridge University Press (accepted) Kuijpers, M., Meijers, F. & Gundy, C. (2011). The relationship between learning environment and career competencies of students in vocational education. Journal of Vocational Behavior, 78, 21-30 Kuijpers, M. & Meijers, F. (2011). Learning for Now or Later? Career Competencies Among Students in Higher Vocational Education in The Netherlands. Studies in Higher Education (accepted) Meijers, F. & Lengelle, R. (2011). Narratives at work: The development of a career identity. British Journal of Guidance and Counseling (submitted) Meijers, F. & Kuijpers, M. (2011). The effects of career education and guidance in Dutch vocational education. International Journal of Vocational and Educational Guidance (submitted) Meijers, F. & Kuijpers, M. (2011). How do career competences relate to career identity, learning motivation, certainty of career choice and drop out in Dutch higher education? Research in Higher Education (submitted) Hensel, R., Meijers, F., Leeden, R. van der & Kessels, J.(2011). Attitudes, personal growth needs and the attribution of meaning concerning competence development for autonomous professionals, with personal qualities as developmental goals. Human Resource Development International, (submitted) Hensel, R., Meijers, F., Leeden, R. van der & Kessels, J. (2011). Personal Growth Needs concerning competence development: an important personality trait for Human Resource Development? Human Resource Development International, (submitted) Hensel, R. Meijers, F., Leeden, R. van der, Kessels, J. & Hayes, J. (2011). The Relationship between the 'Big Five' Personality Traits and Professional Development. Journal of Research in Personality (submitted) Meijers, F. & Kuijpers, M. (2011). Professionalisering van loopbaanbegeleiders in het beroepsonderwijs. In J. Kessels & R. Poell (Eds.), Handboek human resource development (pp.492-506). Houten: Bohn Stafleu van Loghum Meijers, F., Kuijpers, M. & Winters, A. (2011). Loopbaanleren als probleem. Bij de les, 7, januari, 28-29 Kuijpers, M. & Meijers, F. (2011). De toekomstige professional. O&O, nr.1, 11-15
29
Bijlage 2. Lezingen 2007 - 2011 Lezingen in 2007 1. lezing voor de School voor de Zorgsector van het ROC Eindhoven dd. 8 januari 2007 2. lezing voor de Afd. Voeding en Diëtiek en HBOV van de Haagse Hogeschool dd. 15 januari 2007 3. lezing voor het Instituut voor Financieel en Economisch Management van de Hanze Hogeschool te Groningen dd. 22 januari 2007 4. lezing tijdens een conferentie voor schoolloopbaanbegeleiders georganiseerd door Forum te Utrecht dd. 31 januari 2007 5. lezing tijdens het symposium Partnerschap van de opleidingen MER en P&A van de Hogeschool Windesheim te Zwolle dd. 7 februari 2007 6. lezing voor de Afd. Recht van de Hogeschool Leiden dd. 8 maart 2007 7. lezing voor het ROC Amsterdam dd. 8 maart 2007 8. masterclass vanuit het Universumprogramma van het Platform Bèta/Techniek te Nijmegen dd. 15 maart 2007 9. lezing t.g.v. het 100-jarig bestaan van de technische Avondschool (TAS) te Alblasserdam dd. 25 april 2007 10. lezing tijdens de auteursmiddag van de Nederlandse Onderwijsuitgevers te Utrecht dd. 9 mei 2007 11. keynote tijdens de ACEG Conference 2007 van de British Association for Careers Education and Guidance te Stratford-upon-Avon dd. 5 juli 2007 12. gastcollege in het kader van de minor Innovatief Beroepsonderwijs van de Fontys Lerarenopleiding te Tilburg dd. 26 september 2007 13. lezing voor de Regieraad Bouw Nederland te Arnhem dd. 3 oktober 2007 14. lezing voor het bestuur van de BeVAM (scholingsorganisatie automobielbranche) te Nieuwegein dd. 10 oktober 2007 15. lezing voor Calibris (scholingsorganisatie zorgbranche) te ‟s-Hertoogenbosch dd. 7 november 2007 16. keynote tijdens de Forum/Sardes conferentie „Mentoring: koersen op kansen‟ te Amersfoort dd. 13 november 2007 17. Presentatie over doorlopende leerlijnen vmbo-mbo, onderwijsmanifestatie, Den Haag, 20/11/07 18. Vmbo-zorg & welzijn netwerkbijeenkomst, Veldhoven, 15/11/07 19. Onderwijsdag Haagse Hogeschool, Rijswijk, 08/11/07 20. Vmbo-zorg & welzijn netwerkbijeenkomst, Arnhem, 08/11/07 21. Intreerede lectoraat Haagse Hogeschool, Den Haag, 02/11/07 22. Vmbo-zorg & welzijn netwerkbijeenkomst, Gorredijk, 01/11/07 23. VO-decanenbijeenkomst, Saxion Hogeschool, Enschede, 23/10/07 24. Lezing over loopbaanleren, Leiden, 31/05/07 25. Lezing over de aansluiting vmbo-mbo-bedrijfsleven, 31/05/07 26. Career guidance in the Netherlands, Romanian guidance experts visit the Netherlands, Euroguidance, 30/05/07 27. Workshop over kennisontwikkeling in kenniskringen. Finacieel adviesbureau Eiffel, Arnhem, 29/05/07 28. Lezing over loopbaanleren. Landelijke dag voor het netwerk theoretische leerweg VMBO, georganiseerd door SLO, Enschede, 17/04/07 29. Presentatie over de aansluiting mbo-hbo. Landelijk netwerk beroepskolom mbo-hbo, 12/04/07 30. Presentatie van onderzoeksresultaten over loopbaanleren. Bestuur van de Nederlandse Vereniging van Psychotechniek, 22/03/07
Lezingen in 2008 31. 32. 33. 34. 35. 36.
Florijn College (vmbo school) Breda, dd. 10 januari 2008 Hogeschool Utrecht – Life Sciences & Chemistry, Utrecht dd. 21 januari 2008 Avans Hogeschool – Acvademie voor Sociale Studies, Breda dd. 30 januari 2008 Congres Opleiders V & VN (verpleegkundigen), Ede dd. 7 februari 2007 Congres Ned. Vereniging van Schooldecanen en Leerlingbegeleiders, Ede dd 14 februari 2008 ROC Koning Willem I College, „s-Hertogenbosch dd. 20 maart 2008
30
37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57.
Hogeschool Utrecht – Faculteit Natuur en Techniek, Utrecht dd. 17 april 2008 Scholingsboulevard Enschede, dd. 13 mei 2008 Christelijke Hogeschool Ede – Afd. Mens en Organisatie, dd. 29 mei 2008 Gemeente Zwolle – Afd. Maatschappelijke Ontwikkeling, dd. 30 mei 2008 Fundeon – Afd. Ontwikkeling, Nieuwegein dd. 6 juni 2008 Ledenvergadering Koninklijke Metaalunie, Amsterdam dd. 5 juni 2008 Hogeschool Zuyd – Projectbureau ZuydPOOL, Eindhoven dd. 10 juni 2008 Fontys Hogescholen – Toegepaste Natuurwetenschappen, Eindhoven dd. 25 augustus 2008 Conferentie Senter Novem, Rotterdam dd. 10 september 2008 Bouwend Nederland – Afd. Enschede e.o., Beckum dd. 16 september 2008 Procesmanagement MBO 2010, Eindhoven dd. 8 october 2008 Hogeschool Arnhem en Nijmegen, managementconferentie, Arnhem dd. 7 october 2008 College Ziekenhuisopleidingen, Oegstgeest dd. 29 october 2008 Hogeschool van Amsterdam – Educatieve Hogeschool, Amsterdam dd. 4 november 2008 Presentatie onderzoeksresultaten Bruggen bouwen aan managers en regioregisseurs van het ROC Regio College te Zaandam dd. 15/12/08 Uitreiking FCE Stipendium onderzoeksprijs, Rotterdam dd. 07/11/08 Workshop Onderwijsdag, Haagse Hogeschool dd. 04/11/08 Presentatie voor de Kamer van Koophandel, Zoetermeer dd. 29/10/08 Presentatie Managementoverleg, Haagse Hogeschool, Den Haag dd. 13/10/08 Workshop loopbaanleren, Congres Studiesucces HHS, te Noordwijkerhout dd. 01/10/08 Lezing over loopbaandialoog voor Procesmanagement MBO 2010, te Nijkerk dd. 08/10/08
58. Lezing over loopbaandialoog voor Consortium Beroepsonderwijs, te Nijkerk dd. 06/10/08 59. Workshops loopbaandialoog voor ROC Amsterdam, Amsterdam dd. 16/09/08 60. Lezing voor ROC ASA te Utrecht dd. 26/06/08 61. Presentatie onderzoekslijn Twente Center for Career Research, Universiteit Twente, Enschede dd. 23/06/08 62. Lezing studieloopbaanbegeleiding voor Hogeschool Windesheim, te Zwolle dd. 05/06/08 63. Lezing voor Ambulante Zorg te Arnhem dd. 03/06/08 64. Workshop tijdens conferentie over loopbaanontwikkeling tussen oud en nieuw leren, Den Haag dd. 23/04/08: 65. Lezing over loopbaanbegeleiding, Madurodam, Den Haag dd. 15/04/08 66. Keynotelezing over studieloopbaanbegeleiding voor Fontys Hogeschool, te Eindhoven dd. 14/04/08 67. Inleiding voor het project Verbindend leren, te Eindhoven dd. 03/04/08 68. Lezing voor project Jobsupport, ROC West Brabant te Etten-Leur dd. 19/02/08 69. Lezing tijdens de Decanendag, Den Haag dd. 31/01/08 70. Reflectiebijeenkomst voor het project Verbindend leren, te Eindhoven dd. 30/01/08 71. Lezing voor het Beatrixcollege, te Tilburg dd. 09/01/08 Lezingen in 2009 72. Studiemiddag over de loopbaandialoog, vmbo-zorgnetwerk, Comenius College, Capelle a/d IJssel dd. 19/11/09 73. Studiemiddag over de loopbaandialoog, vmbo-zorgnetwerk, Sonderick, Veldhoven dd. 12/11/09 74. Workshop over het Leijgraafproject, Congres Loopbaanleren: learning for living, Oss dd. 09/11/09 75. Studiemiddag over de loopbaandialoog, vmbo-zorgnetwerk, Olympuscollege Arnhem dd. 05/11/09 76. Studiemiddag over de loopbaandialoog, vmbo-zorgnetwerk, Talentstad Zwolle dd. 29/10/09 77. Studiemiddag over de loopbaandialoog, vmbo-zorgnetwerk, Novacollege Amsterdam dd. 15/10/09 78. Workshop over ouderparticipatie bij loopbaankeuzes van leerlingen in het vmbo o.l.v. A. Groothuis en forumdiscussie o.l.v. M. Bijsterveld, Vmbo-dag, Hilversum dd. 12/10/09 79. Lezing over ondernemen in het kader van verbindend leren van school en bedrijfsleven, Schoonhoven dd. 07/10/09
31
80. Workshop over de kenniskring doorlopende leerlijnen vmbo-mbo, Schouwingsdag HPBO, Amersfoort dd. 22/09/09 81. Presentatie onderzoeksresultaten HBO, IAEVG 2009 Conference, Finland dd. 03/06/09 82. Presentatie literatuurstudie en onderzoeksresultaten, ORD, Leuven dd. 29/05/09 83. Lezing loopbaanbegeleiding, LVO, scholengemeenschap Kwadrant, Weert dd. 14/05/09 84. Presentatie onderzoeksresultaten hbo-onderzoek, HALO Den Haag dd. 16/04/09 85. Lezing loopbaanleren, Platform Technologie, Garderend dd. 15/04/09 86. Presentatie onderzoeksresultaten hbo-onderzoek, Academie Financial Management, Den Haag dd. 14/04/09 87. Presentatie onderzoeksresultaten hbo-onderzoek, HBO-V, De Haagse Hogeschool dd. 14/04/09 88. Lezing onderzoeksresultaten hbo-onderzoek, eerste exemplaar aangeboden aan D. Terpstra, De Haagse Hogeschool dd. 27/03/09 89. Presentatie onderzoeksresultaten project Eclib, Amersfoort dd. 27/03/09 90. Inleiding Decanendag, De Haagse Hogeschool dd. 26/03/09 91. Lezing KPC, Kwali-tijd, over begeleiding van talenten bij jongeren, Den Bosch dd. 19/03/09 92. Lezing VHTO, loopbaanbegeleiding van meisjes in de techniek, Driehoek, Utrecht dd. 12/03/09 93. Lezing Breuerinstituut, Project Meesterwerk, Noorderpoortcollege, Groningen dd. 05/03/09 94. Presentatie onderzoeksresultaten PABO, De Haagse Hogeschool dd. 04/03/09 95. Workshop doorlopende leerlijnen vmbo-mbo, SBO-congres, Jaarbeurs Utrecht, dd. 05/02/09 96. Presentatie onderzoeksresultaten aan directeuren en SLBcoördinatoren, Hogeschool Windesheim, Zwolle dd. 29/01/09 97. Presentatie onderzoeksresultaten aan studieloopbaanbegeleiders, De Haagse Hogeschool dd. 28/01/09 98. Acht presentaties aan de Schools van Hogeschool Windesheim over de uitkomsten van onderzoek, Zwolle dd. 26/01/09 99. Presentatie ROC ASA, Conferentie BVE, Amersfoort dd. 15/01/09 100.Presentatie onderzoeksresultaten loopbaanleren, Scholengemeenschap Zuidwest, Den Haag dd. 12/01/09 Lezingen in 2010 101. lezing tijdens bijeenkomst MBO-HBO van De Haagse Hogeschool en ROC Mondriaan Techniek, Den Haag dd. 14/12/10 102. lezing tijdens slotconferentie „Praktijk op maat in de Metaal‟ georganiseerd de Metaalunie, Arnhem dd. 10/12/10 103. lezing voor docenten Avans Hogeschool, Breda dd. 02/12/10 104. bijdrage aan studiedag Euroguidance, Ministerie SZW Den Haag dd. 29/11/10 105. lezing voor Grotius College en Stanislas College, Delft dd. 25/11/10 106. lezing voor De Eindhovense School, Eindhoven dd. 27/11/10 107. lezing voor docenten van Lentiz College en ISW, Naaldwijk dd. 16/11/10 108. lezing tijdens Decanendag 2010, Leeuwarden dd. 12/11/10 109. lezing voor gezamenlijke vmbo-scholen Breda e.o. dd. 11/11/10 110. lezing Praktijkleerdag, Stichting Hout & Meubel, Fulco Theater IJsselstein dd. 02/11/10 111. lezing voor gezamenlijke vmbo-scholen Almere dd. 02/11/10 112. workshop en lezing loopbaanbegeleiding, Universiteit Antwerpen dd. 22/10/10 113. lezing voor een delegatie van het Deense Ministerie van Onderwijs, Leiden dd. 13/10/10 114. lezing voor docenten van de Hogeschool Rotterdam dd. 12/10/10 115. lezing tijdens Conference on the Dialogical Self, Athene dd. 02/10/10 116. keynote LOB-congres van de VO-raad, Utrecht dd. 30/09/10 117. lezing voor praktijkopleiders en bpv-docenten van het ROC van Amsterdam 30/09/10 118. lezing tijdens slotconferentie Sign Factory, Sittard dd. 29/09/10 119. keynote tijdens congres „Aansluiting vmbo-mbo‟, Rotterdam dd. 28/09/10 120. lezing over mentoring voor ambtenaren Gem. Den Haag dd. 27/08/10 121. lezing voor Metzo College en AOC Oost, Doetinchem dd. 23/09/10 122. lezing voor Forum, Utrecht dd. 22/09/10 123. masterclass voor SG Stevensbeek, Afferden dd. 02/09/10
door
dd.
32
124. presentatie tijdens Onderwijs Research Dagen, Enschede (2x) dd. 25/06/10 125. lezing voor Academie Financieel Management van Avans Hogeschool, Breda 15/06/10 126. lezing Decanenkring, ROC ASA, Amsterdam dd. 03/06/10 127. lezing tijdens Congres De toekomst van studieloopbaanbegeleiding in het Haagse Hogeschool dd. 31/05/10 128. lezing voor project Coachwork (autoschadeherstelbranche), Eindhoven dd. 27/05/10 129. LOB in de ICT-route. Oosterlichtcollege, Nieuwegein dd. 26/05/10 130. keynote tijdens Nationale Studiekeuzeconferentie, Utrecht dd. 20/05/10 131. lezing tijdens lustrumbijeenkomst Centrum 16-22, Den Haag dd. 20/05/10 132. masterclass voor docenten ROC van Amsterdam dd. 18/05/10 133. trainingsdag begeleidingsgesprekken, Christelijke Hogeschool Ede dd. 29/04/10 134. keynote en workshop tijdens Congres Zelf en Loopbaan: dialoog in onzekere Den Haag dd. 21/04/10 135. lezing over loopbaanbegeleiding in HBO voor Deense delegatie, Amsterdam 19/04/10 136. lezing voor Executive Room VMBO, georganiseerd door CBE, Amsterdam dd. 16/04/10 137. lezing tijdens conferentie over VM2, Arnhem dd. 14/04/10 138. presentatie samenwerking tussen onderwijs en onderzoek in Academies, Onderzoeksdagen, Haagse Hogeschool dd. 14/04/10 139. presentatie onderzoek in kenniskringen, Onderzoeksdagen, Haagse Hogeschool dd. 14/04/10 140. lezing voor 6 vmbo-scholen in Z.O. Drenthe, Emmen dd. 01/04/10 141. lezing tijdens studiemiddag Platform Midden Nederland, Bunnik dd. 01/04/10 142. bijdrage aan studiemiddag van het Stanislas College, Delft dd. 25/03/10 143. lezing tijdens studiemiddag Platform Midden Nederland, Bunnik dd. 25/03/10 144. lezing tijdens het symposium „De loopbaanpaden in de bouw en infra‟, georganiseerd door Fundeon, Amsterdam dd. 19/03/10 145. lezing tijdens studiemiddag Vapro, Bunnik dd. 18/03/10 146. workshops Pieter Zandt Scholengemeenschap, Kampen dd. 11/03/10 147. lezing tijdens studiedag Loopbaanbegeleiding, CVO, Sneek dd. 11/03/10 148. lezing tijdens symposium „Het Rietvinck College‟ van het ROC van Amsterdam dd. 10/03/10 149. lezing tijdens startconferentie „En nu aan de slag‟ van het project Personeel- en Kennisuitwisseling in het mbo‟, Zoetermeer dd. 05/03/10 150. lezing Skills Masters, Ahoy Rotterdam dd. 04/03/10 151. lezing tijdens conferentie „VSV-een zorg van ons allemaal‟, Drachten dd. 11/02/10 152. studiedag loopbaanbegeleidingsgesprekken, ROC West Brabant Roosendaal 11/02/10 153. lezing „Het groene leertraject‟ voor de Aeres Groep, Amersfoort dd. 10/02/10 154. lezing tijdens studiedag van het Midden Brabant College, Tilburg dd. 08/02/10 155. gastcollege Universiteit Twente, Enschede dd. 05/02/10 156. lezing voor Kenniscentrum PMLF, Zeist dd. 03/02/10 157. lezing tijdens de conferentie „Studiesucces‟ van de Hogeschool van Amsterdam dd. 20/01/10 158. workshop voor leermeesters in de metaalbranche i.o.v. de Metaalunie, Hengelo dd. 18/01/10 159. key note tijdens conferentie „Bèta door de keten‟, georganiseerd door het Platform Bèta Techniek, Rotterdam dd. 14/01/10 160. bijdrage aan OCW conferentie over toekomst VO, Rotterdam dd. 13/01/10 Lezingen 2011 (voor zover op 1 maart bekend) 161. gastcollege Radboud Universiteit, Nijmegen dd. 05/01/11 162. keynote conferentie Katholieke Universiteit Leuven, Leuven dd. 12/01/11 163. lezing voor medewerkers van Fundeon Academie, Nijmegen dd. 18/01/11
dd.
HBO,
tijden, dd.
dd.
33
164. lezing voor medewerkers Fontys HRM en Psychologie, Eindhoven dd. 02/02/11 165. masterclass voor docenten Hoofdvaart College en ROC Nova, Hoofddorp dd. 03/02/11 166. Lezing loopbaanbegeleiding, Groenhorstcollege, Nijkerk dd. 09/02/011 167. lezing tijdens studiebijeenkomst Netwerk VO-HO West-Brabant, Breda dd. 17/02/11 168. lezing voor docenten van Koning Willem I College, Den Bosch dd. 23/02/11 169. workshop met docenten van ROC Eindhoven, Eindhoven dd. 24/02/11 170. masterclass voor Landelijk Aktiecomitee Scholieren, Den Haag dd. 28/02/11 171. masterclass voor docenten ROC van Amsterdam, Amsterdam dd. 10/03/11 172. presentatie voor docenten Roelof van Echten College en Alfa College, Hoogeveen dd. 11/03/11 173. lezing voor docenten van de Prinsentuin, Breda dd. 17/03/11 174. keynote op de onderwijsconferentie 2011 van ROC Leiden, Leiden dd. 24/03/11 175. lezing over doorlopende leerlijnen vmb-mbo, netwerk SPV zorg, Leiden dd. 25/03/11 176. lezing over doorlopende leerlijnen vmb-mbo, netwerk SPV zorg, Eindhoven dd. 28/03/11 177. lezing over doorlopende leerlijnen vmb-mbo, netwerk SPV zorg, Zwolle dd. 29/03/11 178. lezing tijdens Decanendag N.O. Nederland, Groningen dd. 31/03/11 179. lezing loopbaanbegeleiding, ROC ASA, Harderberg, 23/05/11 180. lezing voor docenten Hogeschool Arnhem en Nijmegen, Nijmegen dd. 19/04/11 181. lezing tijdens symposium van vmbo school Panta Rhei, Amstelveen dd. 28/04/11 182. lezing voor docenten Hogeschool Utrecht, Utrecht dd. 12/05/11 keynote en workshop, conferentie Universiteit Brussel, Brussel dd. 23/05/11
34
ZELFEVALUATIE Lectoraat Human Resources Management Evaluatie periode september 2008-februari 2011 dr. Ton Korver
Vastgesteld door het College van Bestuur d.d. 10 mei 2011
35
In het landelijke kwaliteitszorgstelsel is een vijftal vragen gegeven die de externe commissie aan de hand van de evaluatie moet kunnen beantwoorden. Deze vragen zijn in onderhavige zelfevaluatie in kaders aangegeven.
H 1. Inleiding Aan De Haagse Hogeschool zijn sedert een aantal jaren diverse lectoraten gevestigd. Deze zijn uitdrukking van de verbreding van de missie van de hogeschool: naast onderwijs is onderzoek een taak. Hogescholen ontwikkelen zich tot kennisinstellingen. De hogeschool wil hiermee partner zijn in de (regionale) kennisinfrastructuur. Voor het goed functioneren van lectoraten is een stelsel van kwaliteitszorg nodig. Het stelsel van kwaliteitszorg van lectoraten en onderzoek van De Haagse Hogeschool is in de recente notitie Kwaliteitszorg voor Onderzoek (2009) uiteengezet. Ten behoeve van de VKO is in 2010 een zelfevaluatie opgesteld door het Centrum voor Lectoraten en Onderzoek van de Haagse Hogeschool waarin het stelsel voor kwaliteitszorg nogmaals handzaam is verwerkt. Van dit stelsel maakt deel uit een evaluatie, te verrichten door een onafhankelijke externe commissie van deskundigen. Het lectoraat heeft als uitgangspunt dat het gehele terrein van de ‘A-4’ (arbeidsverhoudingen, arbeidsrelaties, arbeidsmarkten, arbeidsorganisaties) enorm is opgeschud – en dat HRM zich daar tot dusver onvoldoende op heeft ingesteld. Daar verandering in aan te brengen is de inzet van de huidige lectoraatsperiode geweest. Daarmee heeft het lectoraat een boodschap willen overbrengen, aan beleid en aan de praktijk in het bijzonder, aan de wetenschap pas op de tweede plaats. De lector is ervan overtuigd dat die boodschap en steeds meer wordt gehoord en steeds meer wordt opgepakt. Dat is winst, de winst wordt pas echt verzilverd als de boodschap ook tot nieuwe praktijken leidt. Daarover is de lector minder stellig – maar dan hebben we het ook over een langere en moeizamere weg, in het bijzonder omdat een onderdeel van de strekking van de boodschap is dat HRM minder eenzijdig op de organisatie gericht moet zijn en meer op de reconfiguratie van het arbeidsaanbod (gelet op bijvoorbeeld de discussie over ‘tekorten’ op de arbeidsmarkt). Met dat laatste verschuift het accent van HRM van de afstemming van werknemer op organisatie en omgekeerd naar het accent op het in beweging brengen van werknemers – binnen organisaties maar ook en in het bijzonder over de grenzen van de organisatie heen. Wanneer het gaat om de ‘effecten’ van het lectoraat op maatschappij en praktijk wordt daar in het hieronder staande overzicht met name onder begrepen het vangen van aandacht voor het perspectief dat vanuit het lectoraat is bepleit en uitgewerkt. Met dat als criterium is het effect waardevol te noemen, gelet op de groeiende belangstelling vanuit het veld en de beroepspraktijk voor genoemd perspectief. Het is, na goed twee jaar, te kort dag geweest om ook al van implementatie te kunnen spreken, hoewel in het bijzonder in de realisatie van onderwijsplannen en het herontwerp van organisatie en HRM in enkele culturele erfgoedinstellingen in Gouda het perspectief ook praktisch vorm krijgt. Het lectoraat HRM heeft in de beschouwde periode het accent gelegd op beweging, op het in beweging brengen van de human resources. Dat is ingevuld door, inhoudelijk, de nadruk te leggen op functieontwerp en loopbaanontwikkeling en, ruimtelijk, door de nadruk te leggen op de regio. Het laatste omdat de regio het natuurlijke milieu is voor vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, het eerste omdat tal van denkbare en inmiddels ook hoogst noodzakelijke bewegingen op de arbeidsmarkt worden belemmerd door functieontwerpen die voor het potentieel van mensen een te eenzijdig gebruik voorschrijven en (mede) daardoor loopbaanontwikkeling in de weg staan. Direct op HRM betrokken is de inzet geweest om naast de bekende praktijken van ‘boeien en binden’ de praktijk van het ‘loslaten’ aan te bevelen (waarbij ‘loslaten’ ook als ‘bewegen’ kan worden gelezen), een en ander in een context die we de ‘loopbaan in de baan’ hebben genoemd (een ander is uitgewerkt in de oratie van januari 2009: De enige baan is een loopbaan). In de praktijk van het lectoraat heeft dit geresulteerd in het leggen van contacten in de regio en het aantrekken, coördineren en uitvoeren van onderzoek (met collega-lectoren en met leden van de kenniskring) dat gericht is op de evaluatie van bestaande functies en het ontwerp daarvan en het herontwerpen van functies met het oog op loopbaanontwikkelingen. De aard van het onderzoek is daarom eerder diagnostisch dan verklarend te noemen, met diagnostisch in de betekenis van diagnose, ontwerp, verandering en evaluatie. Eenzelfde signatuur is aangehouden in de plannen en uitwerkingen met betrekking tot onderwijsvernieuwing, professionalisering van docenten en kenniscirculatie. De onderzoeksreferenties zijn ontleend aan en georiënteerd op de praktijk, en pas in tweede instantie aan de relevante wetenschappelijke disciplines. De nieuwe kennis die vanuit het lectoraat is ontwikkeld moet daarom worden gezien als bijdrage aan, in de eerste plaats, het vernieuwen van het perspectief op praktijkkennis en pas in de tweede plaats aan het vernieuwen van wetenschappelijke kennis. Dat houdt overigens niet in dat aan dat laatste niet is toegekomen of dat het onbelangrijk wordt geacht. In het
36
bijzonder in de samenwerking met het WZB, met TNO en met de EFSQ wordt gewerkt aan een vertaling van het in het lectoraat ontwikkelde perspectief naar de relevante wetenschapsdomeinen. In paragraaf 2 wordt de achtergrond en de context van het lectoraat geschetst. Daarna komen de visie en de missie aan de orde (par. 3). Vervolgens gaan we in op het relevante netwerk (par. 4). Over de voortgang van de werkzaamheden, uitgewerkt naar de vier doelen van het lectoraat, leest u meer in paragraaf 5. In een slotbeschouwing (par. 6) worden enkele conclusies over het lectoraat en de hogeschool getrokken. Over de personele samenstelling en de financiële middelen is de informatie verzameld in bijlage A. In bijlage B een overzicht van publicaties, advisering, lezingen, keynotes, expertmeetings en dergelijke.
H 2. Achtergrond en context van het lectoraat In de periode 2003-2007 is het lectoraat HRM vervuld door dr. Sylvia van de Bunt-Kokhuis. Gedurende die periode werd in het lectoraat gewerkt aan een aantal onderwerpen waarvan internationaal HRM en HRM en cultuur wel de belangrijkste zijn geweest. Gelet op Den Haag als internationale stad en op het feit dat Den Haag de hoofdzetel is van enkele grote multinationale ondernemingen waren dit relevante en uitdagende thema’s. In de huidige lectoraatperiode, begonnen in september 2008, is de inhoudelijke nadruk verlegd. De achtergrond daarvan is geweest dat in diverse beleidsgerichte rapportages werd gewezen op het dreigende grote tekort aan arbeidsaanbod in de nabije toekomst enerzijds, op het niet bestaan van een arbeidsmarkt, voor ouderen in het bijzonder, anderzijds. De geciteerde reden voor dit laatste: een enorm gebrek aan beweging van de oudere werknemer. En: waar niet bewogen wordt, is geen markt. Vandaar de keus voor beweging, de keus die in de huidige lectoraatperiode is gemaakt. Het is ook een keus die voor de regio van belang is. Diverse sectoren (onderwijs, zorg, openbaar bestuur maar ook bijvoorbeeld de bouw) worden geconfronteerd met de gevolgen van vergrijzing en uittreding, gecombineerd met arbeidsmobiliteit die soms laag is (in crisistijden zoals nu) en soms heel hoog (bij een aantrekkende arbeidsmarkt). Die mobiliteit is bovendien selectief. Ouderen en laagopgeleiden bewegen veel minder dan andere categorieën werknemers en werkzoekenden en als ze bewegen is dat veelal onvrijwillig. Er is of geen beweging, of een te weinig beheersbare beweging. Daar verbetering in te brengen (meer beweging, beter beheersbare beweging) is zowel een praktische noodzaak als een onderzoeksmatige uitdaging. Hoewel de zittende lector na het verloop van de huidige periode (aflopend per ultimo augustus 2012) geen nieuwe termijn ambieert wordt wel de hoop gekoesterd dat de thematische nadruk op beweging behouden zal blijven. We hopen dat deze zelfevaluatie (het is de eerste keer dat dit lectoraat extern wordt geëvalueerd) aan die doelstelling een bijdrage levert.
H 3. Visie en missie 1. Vindt een en ander plaats vanuit een relevante en uitdagende missie en een helder onderzoeksprofiel? 2. Worden de missie en het onderzoeksprofiel geborgd door het portfolio en de wijze waarop de eenheid is georganiseerd?
3.1 Missie De missie van het lectoraat is het vernieuwen van HRM, van het domein waarop het zich beweegt tot en met de organisatorische positie die het inneemt. Het domein (instroom en dus werving en selectie, doorstroom en dus beoordeling, ontwikkeling en training, en interne promotie, en uitstroom, en dus van pensionering, onherstelbare arbeidsongeschiktheid, vrijwillig vertrek van sociaal plan, tot en met ontslag en outplacement) kan en moet worden heringericht door van een ‘in, door en uit’ metafoor over te gaan op een ‘in, door en verder’ metafoor. Dat noopt tot het dynamiseren van de verbinding tussen instroom en uitstroom: regel je instroom door je uitstroom goed te regelen. Een en ander is ontleend aan het gedachtegoed van wat ‘transitionele arbeidsmarkten’ wordt genoemd. Het gevolg is dat de organisatorische positie van HRM mee verandert. HRM onttrekt niet alleen arbeid aan de arbeidsmarkt, zij levert ook arbeid aan de arbeidsmarkt. Op het eerste is veel beleid ontwikkeld, op het tweede niet. HRM vandaag de dag is zo nauw verweven met de organisatie waarbinnen de functie wordt uitgeoefend dat HRM ook niet verder kijkt dan die organisatie. Dat is een luxe die men zich misschien nog
37
kan permitteren bij een ruime arbeidsmarkt en bij een stelsel van een aanstelling voor het leven, het is een luxe die men zich niet meer kan permitteren bij een krappe arbeidsmarkt en het niet langer bestaan van de baan voor het leven. Personeelsbeleid en arbeidsmarktbeleid dienen zich aan, met, en door elkaar te ontwikkelen. In het optimale geval zijn het niet langer twee afzonderlijke gebieden, maar twee aspecten (een personeelsvoorzieningaspect en een arbeidsvoorzieningsaspect) van één en dezelfde (regionale) arbeidsmarktomgeving. Via de Regioregisseur, het RPA Haaglanden en kennisinstituut Tympaan wordt hier praktisch gevolg aan gegeven – ook hier door in eerste aanleg de aandacht (en dus een plekje op de agenda) ervoor te claimen. Tevens is hieraan in onderzoek en onderzoeksaanvragen consequent vormgegeven. 3.2 Visie en ambitie In de visie van dit lectoraat is er niet zozeer sprake van een (dreigend) aanstaand tekort aan mensen, als wel van een zelf veroorzaakte en groter dan noodzakelijke schaarste aan vaardigheden. Het arbeidsmarktbeleid is gericht op het accumuleren van mensen (‘alle hens aan dek’, ‘volledige arbeidsparticipatie’ als opvolger van ‘volledige werkgelegenheid’), het zou gericht moeten zijn op het innoveren van vaardigheden. Aan mensen kan een tekort zijn want mensen verbruiken zichzelf in hun werk en daar zit een grens aan. Bij vaardigheden is een tekort onwaarschijnlijk want vaardigheden groeien, nemen toe – indien juist gebruikt. Daarmee zijn vaardigheden de kritische, strategische, variabele in een kenniseconomie. Aan vaardigheden zal altijd schaarste zijn. Dat is niet erg. Het nodigt uit tot innovatie. Daarmee wordt de schaarste niet opgeheven en daar gaat het ook niet. Het gaat erom verstandig om te gaan met de schaarste. Schaarste laat zich niet opheffen. Schaarste is immers geen toestand, zoals een tekort een toestand kan zijn. Schaarste is een perspectief op middelen, waaronder uiteraard arbeid, waarvoor we meer aanwendingsmogelijkheden hebben dan waarin we met de bestaande middelen kunnen voorzien. Innovatie betekent per definitie dat het aantal aanwendingsmogelijkheden stijgt; de opgave is met de middelen even innovatief om te gaan. Innovatie op dat vlak houdt in dat de druk op de middelen niet even snel hoeft toe te nemen als de aanwendingsmogelijkheden voor diezelfde middelen. Mits men er verstandig mee omspringt. Een kenniseconomie zonder innovatieve, op ontplooiing van vaardigheden afgestemde, arbeidsmarkt is slechts het halve werk. Meer nog, er worden vaardigheden verspild, door nietgebruik, door eenzijdig gebruik, door een te lang gebruik in een te weinig uitdagende context. Daardoor drogen vaardigheden op en het vermogen vaardigheden te vernieuwen. Uit de genoemde opgave vloeit de ambitie van het lectoraat voort. Hij bestaat erin door mensen in beweging te brengen (en de functie en positie van HRM daarop te herijken) hun vaardigheden beter (veelzijdig, in verschillende contexten) aan te spreken en daardoor te ontwikkelen. Het aangrijpingspunt is het functieontwerp: de samenstelling van taken en hun groepering in een functie. Het doel is het functieontwerp minder eenzijdig op de baan (de te verrichten functie) te enten en meer en uitdrukkelijk op de loopbaan en de ontwikkeling van de loopbaan. ‘Wie hier komt werken zal over een aantal jaren in staat zijn ook een andere functie, hier of elders, te bekleden’: dat zou het uitgangspunt van functieontwerp in het perspectief van HRM moeten zijn. Dat komt niet alleen de werkende ten goede. Het komt ook de organisatie ten goede: wie de uitstroom (en uitstroom uit een baan is voor de werkende hetzelfde als doorstroom in een loopbaan – als het goed is) goed regelt verwerft een reputatie van goed werkgever en dat is een voordeel, gegeven een krapper wordende arbeidsmarkt, bij het verwerven van nieuwe instroom. Met alle organisaties en in alle fora waarmee respectievelijk waarin het lectoraat betrokken is geweest is de aandacht hierop gevestigd – en daarmee op de praktijk dat veel van de personele problematiek op z’n minst evenzeer is toe te schrijven aan het eigen beleid als aan externe omstandigheden op de arbeidsmarkt, in de arbeidsverhoudingen, wetgeving en sociale zekerheid. Of het kwartje gevallen is kan niet met stelligheid worden beweerd, wel dat iedereen het kwartje heeft horen rinkelen. 3.3 onderzoeksthema’s en onderzoeksportfolio Er zijn een drietal onderzoeksthema’s ter hand genomen die terugkeren in het portfolio: a) professionalisering b) goed werkgeverschap, HRM en regionale arbeidsmarkten c) herontwerp van taken, functies en organisaties d) thema’s kenniskring ad a) in samenwerking met de Hogeschool Utrecht (lector Ben Fruytier), de Hogeschool InHolland (lector Petra Biemans) en de Hogeschool van Amsterdam (lector Martha Meerman) is een onderzoeksplan opgesteld om de professionalisering van HBO docenten te onderzoeken: stand van zaken, organisatorische voorwaarden en inbedding, de bijdrage van HRM en de leermogelijkheden en leereffecten van het werken als docent. Het plan is als te financieren voorstel ingediend bij Zestor (begin 2009). De beslissing erover is aangehouden vanwege ‘interferentie’ met de gelijktijdige discussie in het onderwijsveld (inclusief alle HBO
38 instellingen) over ‘professionele ruimte’. Het onderzoek is daardoor op beperkter schaal uitgevoerd dan in het plan voorzien. Daarbij heeft elke lector een deel van het onderzoeksplan geadopteerd. Dit lectoraat heeft de leermogelijkheden en de leereffecten van het werken als docent voor zijn rekening genomen, in het ‘project: ‘Leren van het werk’. Het project is uitgevoerd door de lector in samenwerking met drie leden van de kenniskring en op basis van het opstellen van een werkmodel, het afleiden van een aantal hypotheses over wanneer welk leereffect te verwachten is, de constructie van een vragenlijst, de afname van een schriftelijke enquête onder 150 docenten van een drietal academies en de beschrijving en analyse van de resultaten. De eindrapportage is op het moment van schrijven vrijwel afgerond. De eindrapportage van de overige genoemde lectoraten houdt hier gelijke tred mee. De lector heeft met betrekking tot het onderzoek van de HvA zitting genomen in een klankbordgroep. Hij was als externe deskundige uitgenodigd en heeft voortgang en eindresultaat van het verrichte onderzoek beoordeeld en adviezen verstrekt. ad b) In nauwe samenwerking met de Regioregisseur (een samenwerkingsverband van de Haagse Hogeschool, MKB Nederland, VNO-NCW West, ROC Mondriaan en de TU Delft) is een tweetal projecten, gefinancierd door de provincie Zuid-Holland, ter hand genomen. De projecten zijn in het voorjaar van 2010 gestart en worden eind 2011 afgerond. Het eerste project betreft de positie op de arbeidsmarkt van de sector van Water en Deltamanagement, een sector met veel groeimogelijkheden, veel hoogwaardige arbeid en een niet al te sterke positie op de arbeidsmarkt. Het onderzoek (uitgevoerd onder leiding van de lector door een lid van de kenniskring) behelst het opsporen van knelpunten, het opstellen van een viertal scenario’s voor personeelsvoorziening (inclusief de samenhang met ontwikkelingen in de markt, met onderwijs en onderwijsuitstroom en met het aanboren van de groeiende markt van hoogopgeleide zzp-ers), het op een werkconferentie (juni 2011) in bespreking van de scenario’s met ondernemingsdirecteuren en HRM-ers uit de sector en het, in het najaar, finaliseren van de eindrapportage, inclusief aanbevelingen. Het tweede project betreft een gelijksoortig onderzoek voor de Greenport Westland, zij het dat het hier eerder gaat om het aantrekken van laagopgeleid personeel en de keuze voor de meest adequate arbeidsrelatie. Ook hier is de relatie met het onderwijs een speerpunt. De scenario’s voor deze sector zullen in oktober 2011 met de sectorvertegenwoordigers worden bediscussieerd. In de scenario’s wordt ingezoomd op beslismogelijkheden voor de deelnemende organisaties: beslissingen over marktstrategie (verbreden, vernieuwen, consolideren, heroriënteren) en over arbeidsrelaties (zzp-ers inschakelen, binden en boeien, mobiliteit). De doelstelling is hiermee directeuren en HRM gezamenlijk aan de hiermee verbonden vraagstukken te zetten en de samenhang tussen marktstrategie en arbeidsmarktstrategie te benoemen, te beoordelen en (eventueel) te heroverwegen. Ook hier keert het diagnostische karakter van het onderzoek terug – de diagnose wordt in directe samenspraak met het veld ontwikkeld om ook samen met het veld uit te monden in plannen voor herontwerp van de relaties tussen marktstrategie en arbeidsmarktstrategie. De resultaten worden in de onderzoeksrapportage verwerkt en eind 2011 opgeleverd. Ook dit onderzoek wordt onder leiding van de lector uitgevoerd door een lid van de kenniskring. ad c) Dit betreft het project (en het laboratorium) Waterwolf. Waterwolf is een samenwerkingsverband tussen de Openbare Bibliotheek Gouda, het Regionaal Archief in Gouda en de Haagse Hogeschool, ic het lectoraat Informatie, Technologie en Samenleving (jn de persoon van lector Dick Rijken) en het lectoraat HRM. De titel van het huidige project (begonnen, na een intensieve periode van voorbereidingen in 2009, in het voorjaar van 2010 en met een looptijd tot eind 2012) is ‘Waterwolf: Buiten Spelen, Ontwikkeling van Erfgoedinstellingen 2.0’ Het project wordt gefinancierd door de Stichting Doen, De Mondriaan Stichting, en de Gemeente Gouda. Het huidige project bouwt voort op een eerder project Waterwolf waarin werd geëxperimenteerd met nieuwe vormen van culturele burgerparticipatie in Gouda. Het huidige project bouwt daar op voort en heeft tegelijkertijd het accent verlegd naar een transformatie van de betrokken erfgoedinstellingen (medewerkers, organisatie, netwerken, digitale infrastructuur). De lector neemt in dit verband deel aan de stuurgroep, het programmamanagement en de projectgroep. In de projectgroep is verder een lid van de kenniskring van het lectoraat actief. Het lectoraat heeft als opdracht de personele en organisatorische aspecten de maat te nemen en op orde te brengen voor een ‘2.0’ situatie, gedefinieerd als een situatie waarin cocreatie de regel wordt. In 2010 is daarvoor, met de actieve participatie van medewerkers, directie, school en externe partners, het voorwerk verricht. Vanuit het lectoraat heeft dat geleid tot een rapportage (Culture and Co-creation) waarin naast een schets van cultuur als cocreatie tevens de lijnen zijn uitgezet voor een herontwerp van organisatie en HRM beleid van de betrokken erfgoedinstellingen. Dit rapport vormt de basis voor de werkzaamheden in 2011 en 2012 waarin de transformatie daadwerkelijk beslag moet krijgen en moet worden geëvalueerd. De kern ervan is dat afscheid wordt genomen van de traditionele balans van taken, de daaraan gekoppelde bevoegdheden en de daarbij horende verantwoordelijkheden. Dat heeft uiteraard zowel organisatorische (de grenzen tussen organisatie en omgeving worden poreus) als personele consequenties (het personeel moet actief op zoek naar welke vragen in samenwerking met de bevolking van Gouda kunnen en moeten worden ontwikkeld, welke gevolgen daar voor de betrokken instellingen aan verbonden zijn en op welke wijze vragen en instellingen het meest vruchtbaar kunnen worden gekoppeld). In onderzoekstermen is de diagnose gesteld,
39
wordt het ontwerp ter hand genomen en wordt bij de genoemde koppeling de implementatieproblematiek meegenomen. De afsluitende fase van de evaluatie wordt in de loop van 2012 ter hand genomen. ad d) De standaardpraktijk is dat kenniskringleden voor een periode van twee jaar gedurende een dag per week onderzoek verrichten in het kader van het lectoraat. De meeste kenniskringleden zijn benoemd in de periode tussen december 2008 en mei 2009. Alle leden hebben een thema geselecteerd in de geest van het lectoraat. De resultaten ervan zijn in bewerking voor een boekpublicatie die in de zomer van dit jaar zal worden uitgebracht. In onderstaand blok worden de diverse bijdragen kort getypeerd. Als organisaties trots verkondigen dat hun belangrijkste kapitaal het ‘menselijke’ kapitaal is waarom hebben we dan überhaupt nog organisaties nodig? Helpt de organisatie je creatief te zijn, en innovatief en flexibel en ondernemend? Het zijn retorische vragen, toegegeven, maar daarmee zijn het nog geen slechte vragen. Ooit hadden we organisaties omdat we alleen door een aantal mensen tegelijkertijd aan het werk te zetten resultaten konden boeken. Markten konden dat niet want markten coördineren wel maar op markten wordt niet samengewerkt – als dat gebeurt, spreken we van marktverstoring en roepen de hulp van de kartelwaakhond in. Organisaties coördineren en op basis daarvan regisseren ze ook samenwerking en als ze dat goed doen dan zijn ze voor een reeks van taken geschikt. De vraag is echter of er niet steeds meer taken bijkomen die minder interdependent zijn en minder afhankelijk van een gelijktijdige inspanning van velen. Ooit hadden organisaties een voorsprong omdat ze veel fysiek kapitaal konden inzetten om daarmee de productiviteit omhoog te stuwen, een investering die het huishoudboekje van grote aantallen kleine spelers verre te boven ging. Die konden hooguit een aandeeltje in de organisatie bemachtigen maar niet de organisatie zelf. De vraag is, hoe kapitaalafhankelijk is intellectuele, creatieve, innovatieve productie nog? Hoeveel taken kunnen vandaag de dag al niet worden verricht door onafhankelijk van elkaar werkende mensen, gewoon ergens aan hun computertje, mensen die hun onderlinge betrekkingen online kunnen afhandelen op elke plek waar ze zich bevinden en mensen die geen chef of hiërarchie nodig hebben om creatief en innovatief en flexibel aan de slag te kunnen? Alweer, retorisch en actueel en ook wel urgent. Er is inmiddels een onderzoekstraditie in de maak die tegen de achtergrond van dit type taken (men noemt ze modulair want je kunt eraan werken op het tijdstip dat jou schikt, en men noemt ze granulair omdat je er per keer dat je eraan werkt een paar minuten, een paar uur of een paar dagen tegenaan kunt gooien). Met dit in het achterhoofd is de omhelzing van de organisatie door HRM niet alleen achterhaald maar ook een beetje gênant. Het managen van human resources in tal van kennisinstituten (breed: ook de cultuursector en de informatiesector vallen eronder) lijkt, gegeven de organisatieverliefdheid van HRM, meer op beteugelen dan op vrijmaken. Als het ergens aan doet denken dan wel aan de gilden – die per slot als de dood waren voor een te veel aan productiviteit en die met behulp van het reguleren van de toegang, zoiets als het lidmaatschap van een organisatie door er een arbeidsrelatie mee aan te gaan, krampachtig probeerden het deksel op de ketel te houden. Ze kregen het lid op de neus. HRM vandaag heeft een te hoog déjà vu gehalte. Wie human resources wil vrijmaken moet verder kijken dan de organisatie en dan het HRM in de organisatie. Dat is de rode draad in deze bundel: wat moet gebeuren om human resources vrij te maken, inclusief de bevrijding uit organisatiebanden die hun beste tijd hebben gehad? In organisaties gaat veel fout en sommigen spreken dan ook van ‘organisatierot’. Dat gebeurt ook in kennisinstellingen als hogescholen. Dat is het thema van de bijdrage van Gerard Kranenburg: in hogescholen worden leren en toezien op zo ongeveer elk niveau van elkaar gescheiden gehouden en dat is noch voor het leren (want leren door toezien is in tal van leersituaties zeer effectief), noch voor het toezicht (want toezicht los van leren is een bijziend soort toezicht) erg profijtelijk. Het speelt ook elders in de organisatie van een school en, breder, van de organisatie als zodanig. Wie organisatie zegt, zegt ook hiërarchie. Wie hiërarchie zegt, zegt tegelijk ‘feedback’: de feedback van leidinggevende naar medewerker. Ook hier hetzelfde verschijnsel: als de feedback op de toezichtleest is geschoeid die het toezicht scheidt van de prestatie van de medewerker dan staat het er met beide niet goed voor. Aan de hand van een onderzoek naar de praktijken en legitimaties van prestatiebeloning beschrijft Karin Potting hoe belangrijk de feedback is en hoe vaak de boot wordt gemist. Meestal is een organisatie een samenstel van kleinere organisaties (afdelingen, teams, projectgroepen enz.). In kleinere eenheden is onder omstandigheden meer ruimte om de creativiteit van medewerkers aan te spreken dan in grotere. Daar zitten nog wel de nodige problemen aan vast, problemen van inbedding van het kleinere in het grotere bijvoorbeeld. Welke dat zijn en hoe die het leren en de kennisproductiviteit beïnvloeden wordt uiteengezet in twee bijdragen, over respectievelijk professionalisering van docenten in het HBO (Daphne Metsemakers, Petra Zanders en Frans Berkers over de leereffecten van regeleisen in het werk) en over de mogelijkheden van kennisdeling voor kennisproductiviteit (Gerard Nijhuis). Wat, nu we het er toch over hebben, is in de eeuw van de amateur een professional nog? We zijn onze eigen journalisten en onze eigen persfotografen, we publiceren onze eigen muziek, we organiseren een flashmob als het zo uitkomt en we kunnen het allemaal zelf, gegeven een computer met nog wat overcapaciteit, gegeven een computer met aansluiting op het internet en gegeven een platform (en desnoods richten we dat zelf op) om gelijkgestemden of gelijk geïnteresseerden aan te spreken en tot een
40
conversatie uit te lokken. Voor de professional houdt dat het nodige in: openstaan voor alles wat nieuw is en daar een verstandige keus in kunnen maken, om kunnen gaan met ambiguïteit en met ambivalentie want je komt niet alleen anderen, vaak onbekende anderen, tegen maar ook jezelf. Over welke personen en kenmerken van personen hebben we het eigenlijk als we het over zo ’n nieuwe professional hebben, de professional die niet meer vanuit gegeven expertise en aanbod werkt maar die samen met de klanten of gebruikers aan de slag moet (Rainer Hensel)? We leven in een tijdperk, tegelijkertijd, van een herwaardering van het vakmanschap. Hoe kunnen we dat, gelet op de versnelling alom, duiden? Wat is vakmanschap, behalve een herstel, misschien, van het weten van het collectieve van elk vak en dus van het herstel van gemeenschappen van vakmensen die meer nog dan van de organisatie waar ze zijn aangesteld van hun vakgenoten leren wat aan de tijd, bij de tijd en misschien wel voor op de tijd is? Welke ervaringen kunnen we noteren bij professionals die in dit perspectief door onszelf zijn opgeleid en een korter of langere loopbaan achter de rug hebben (Frans Berkers)? Bovendien, professionalisering kan locaal zijn maar ook globaal of ‘ kosmopolitisch’. Meer nog, ook locale professionals zijn onderworpen aan het snelle proces van internationalisering dat niet alleen de economie kenmerkt maar ook kennisinstellingen. Waar moet je over beschikken om je daar goed in te weren? Waarom moet je team en academie, waarover de school beschikken? Waarover de school of instellingen waarmee uitwisselingsrelaties worden aangegaan? En, nog eenvoudiger, hoe staat de school er in dit opzicht voor, hoe staat het met de internationale uitwisseling van docenten van de school (Koos Swanink)? De kenniskring op 1 april 2011: Naam
Opleiding/ Afdeling
Ingangsdatum
Einddatum
Omvang (fte)
Daphne Metsemakers
MHR
1-mei-09 1-mei-11
1-mei-11 1-jul-11
0,2 0,2
Karin Potting
HRM
1-mrt-09 1-mrt-11
1-mrt-11 1-mrt-12
0,2 0,2
Petra Zanders
Dienst HRM
1-mei-09
1-mei-11
0,2
Gerard Nijhuis
SPH
1-dec-08 1-dec-10
1-dec-10 1-okt-11
0,2 0,2
Frans Berkers
CMV
1-dec-08 1-feb-11
1-dec-10 1-jan-12
0,2 0,2
Rainer Hensel
MHR/P&A
1-apr-10
1-apr-12
0,2
Loet Polak
BRV
1-4-2011
1-8-2012
0,2
3.3 methodologische aspecten van het onderzoek 1.
2.
3.
Het onderzoek van het lectoraat is gericht op en ontleend aan de praktijk. De gang van zaken is: van probleem (dat wil zeggen een bestaande oplossing bij een probleemhebber die niet langer voldoet en verbetering behoeft) naar nieuwe oplossing (een oplossing die beter voldoet aan de doelstellingen van de probleemhebber en binnen de randvoorwaarden van de probleemhebber ook uitvoerbaar is). Daardoor staat het onderzoek in de traditie van het diagnostisch onderzoek en volgt de daarbij horende stappen van respectievelijk Diagnose, Ontwerp, Verandering en Evaluatie. In dergelijk onderzoek staat het toepassen van bestaande kennis op een nieuw geval (probleem) centraal. De inzet is het probleem te verhelpen eerder dan het toevoegen van kennis aan de disciplines waaraan de kennis is ontleend. Het wetenschappelijke zit eerder aan de kant van de correcte toepassing (dus in het proces van kennisverwerving) van kennis en het daarom kunnen beoordelen van en werken met die kennis dan aan de kant van de constituerende kennisdisciplines. De nieuwe kennis is geen nieuwe disciplinaire kennis, het is nieuwe praktijkkennis. Het onderzoek volgt de interventiecyclus (diagnose, ontwerp, verandering/implementatie, evaluatie).
41 Het begint met de diagnose (diagnose als het contrast van ‘verklaring’ zoals in ‘verklarend onderzoek’). Bij de diagnose is de vraag niet (zoals in verklarend onderzoek en in de bijbehorende empirische cyclus) ‘wat zijn de nog onbekende oorzaken van?’. De vraag in diagnostisch onderzoek is ‘welke – combinatie van – bekende oorzaken vormen de oorzaak van dit probleem bij deze probleemhebber?’. De vraag is, bijvoorbeeld, niet ‘wat verklaart ziekteverzuim’, de vraag is ‘wat verklaart de relatieve frequentie van het ziekteverzuim in bedrijf A, afdeling B, bij personeelscategorie C enz.’ 5. De diagnose, indien verantwoord uitgevoerd, vertelt in welke richting we de oplossing moeten zoeken. Het ontwerp leidt naar een specifieke oplossing. In dit verband (diagnose en ontwerp) volgen we de methodologie zoals uiteengezet door Donald Schön (The Reflective Practioner, 1983; Educating the Reflective Practioner, 1987) 6. Bij de verandering (implementatie )houden we er rekening mee dat niet elke probleemhebber ook bereid en/of in staat is de aanbevolen oplossing ook op te volgen, cq het ontwerp in te voeren. Daarom is naast een ontwerponderzoek ook een implementatieonderzoek nodig, waarbij wordt onderzocht onder welke omstandigheden de probleemhebber kan worden gemotiveerd en in staat gesteld de oplossing te adopteren. 7. In de evaluatie wordt daarom naast het toetsen van de diagnose en van de adequaatheid van het ontwerp ook gelet en getoetst op omstandigheden en het ‘voor wie’. In de evaluatie staat niet de vraag ‘wat werkt’ centraal. Centraal staat de vraag ‘wat werkt voor wie onder welke omstandigheden’. De methodologie die we in dat verband volgen is die van ‘realistische evaluatie’, zoals ontwikkeld en in praktijk gebracht door Ray Pawson (A measure for measures, 1989; Realistic Evaluation, 1997, met Nick Tilley; Evidence-based Policy, 2006). 8. In het Waterwolf onderzoek keert deze cyclus het meest zichtbaar naar voren. De fasen van diagnose en ontwerp zijn in 2010 doorlopen (en worden in 2011 herhaald), de implementatie is de hoofdmoot voor het jaar 2011, de evaluatie zal een groot deel van 2012 opslorpen. In de onderzoeken naar de professionalisering van docenten en naar Water- en Deltamanagement en de Greenport Westland ligt de nadruk grotendeels op diagnose en ontwerp. In het kenniskringonderzoek staat de diagnose met afstand op plaats één. Het onderzoek van Rainer Hensel staat daarentegen veeleer in de sleutel van de verklarende onderzoekstraditie (in dit geval vanuit de psychologische wetenschapsdiscipline). Niettemin, ook het onderzoek van Hensel is gericht op praktische toepasbaarheid, in het bijzonder in het onderwijs. 9. De lector houdt zich daarnaast voortdurend bezig met de conceptuele aspecten van de regulatieve cyclus, verricht daar onderzoek naar en publiceert daarover. 10. De lector is van mening dat het diagnostische onderzoekstype een voorname plaats verdient in de transformatie van het HBO van onderwijs- naar kennisinstelling. Tegen die achtergrond zullen in het aanstaande studiejaar ook twee onderwijsmodules (minoren) worden verzorgd, gericht op ‘onderzoekend onderwijs’. Eén minor waarin de diagnosefase centraal staat (‘Werk in de 21 e eeuw’) en één minor waarin het evaluatieonderzoek centraal staat (‘Realistische Evaluatie). 4.
H 4. Inbedding lectoraat 3. Zijn de interne en externe samenwerkingsverbanden, netwerken en relaties daarbij voldoende relevant, intensief en duurzaam? 4.1 Structuur Centrum voor lectoraten en onderzoek De lectoraten zijn centraal in de hogeschool gepositioneerd in het Centrum voor lectoraten en onderzoek en niet ondergebracht bij de academies. Meerdere redenen liggen aan deze keuze ten grondslag. Lectoraten hebben de opdracht te bevorderen dat de hogescholen, méér dan in het verleden, deel gaan uitmaken van de lokale en regionale kennisinfrastructuur. De hogeschool heeft in haar ontwikkelingsplan (HOP 6) deze ambitie ook uitgesproken. Door het doen van onderzoek slaan lectoraten bruggen tussen de “buitenwereld” in de stad en de regio en de “binnenwereld” van het reguliere onderwijs. Vanuit deze gedachten heeft de hogeschool van meet af aan ingezet op lectoraten die multidisciplinair zijn, over de grenzen van opleidingen en domeinen heen reiken en georiënteerd zijn op belangrijke ontwikkelingen en daarbij behorende vraagstukken in maatschappij en beroepspraktijk. Lectoren voeren hun onderzoek uit samen met kenniskringleden. Door de multidisciplinariteit van de onderzoeksvragen bestaan de kenniskringen uit docenten uit verschillende opleidingen. Kenniskringleden ervaren dat als een grote toegevoegde waarde. Daarnaast participeren ook studenten in onderzoeken van de lectoraten, waardoor zij de kans krijgen om met de breedte van de beroepspraktijk kennis te maken.
42
Elk lectoraat bestaat uit een lector, kenniskringleden (docent-onderzoekers) en mogelijk ook (externe) onderzoekers en promovendi. De lectoraten hebben een meerledige opdracht, waarbij onderzoek de kerntaak is. Door het doen van onderzoek leveren de lectoraten een bijdrage aan de vernieuwing en de versterking van de kwaliteit van het onderwijs, de professionalisering van onze medewerkers en aan de versterking en bevordering van de kenniscirculatie met de omgeving, d.w.z. aan de versterking van de beroepspraktijk. Lectoraten worden, vooralsnog, ingesteld voor de duur van vier jaar. Na vier jaar vindt besluitvorming plaats over de continuering van het lectoraat. De algemeen directeur van het Centrum en de lector stellen bij de start van een jaarcyclus het jaarplan vast. Vervolgens wordt halfjaarlijks een gesprek gevoerd over de voortgang, wat kan leiden tot aanpassing en bijstelling van de activiteiten. De balans aan het eind van de cyclus wordt opgevat als de startsituatie van de nieuwe cyclus. De secretariële ondersteuning wordt geboden door het secretariaat van het Centrum. De administratieve ondersteuning van het lectoraat wordt verzorgd door de diensten van de hogeschool. Twee tot drie maal per jaar is er overleg tussen lectoren, directeur van het Centrum en voorzitter van het College van Bestuur over ontwikkelingen en strategieën van onderzoek.
4.2 Relaties van het lectoraat De samenwerkingsverbanden en inhoudelijke relaties binnen de hogeschool als ook extern met organisaties, instellingen en bedrijven, zowel regionaal, landelijk als internationaal. a) b) c) d)
intern intern/extern extern overig
ad a) intern Lectoren. Het lectoraat werkt intensief samen met het lectoraat Informatie, Technologie en Samenleving (Dick Rijken en anderen). De samenwerking is zowel inhoudelijk (cultuur en cultuurparticipatie, cultuurinstellingen 2.0) als programmatisch en organisatorisch, alles in het kader van laboratorium Waterwolf en het genoemde project in Gouda. En tweede intensieve samenwerkingsrelatie bestaat met het lectoraat Filosofie van de Beroepspraktijk (Marli Huijer en kenniskringlid Bert van den Bergh). Een onderzoeksaanvraag (Best Time Practices) is gezamenlijk opgesteld en ingediend bij Raak Publiek. De aanvraag is afgewezen (geciteerde reden: te weinig vanuit de problematiek van de professionals ontworpen). De aanvraag zal worden aangescherpt en opnieuw worden ingediend, bij ZonMW of bij Raak Pro. Een minder intensieve samenwerkingsrelatie, ten derde, is er met het lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling (Vincent Smit). Het is daarbij enerzijds gegaan om het leveren van enkele hand- en spandiensten voor een lid van zijn kenniskring (Wim Vreeburg) met als onderwerp de onderkant van de arbeidsmarkt in Den Haag, anderzijds om samenwerking in het verband van een project dat geëntameerd is door de European Foundation of Social Quality (gevestigd in het ISS te Den Haag): het HACU project, gericht op Laak Noord. Het wachten is op (externe) financiering. Academies Er is regelmatige samenwerking met de Academie voor Management en Human Resources. Dat betreft respectievelijk de aangeboden minor ‘Werken in de 21e eeuw’, het overleg over een onderzoeksagenda voor de academie (in het bijzonder ook opgeroepen door de jaarlijkse Onderzoeksdagen van de HHS), en het geven van lezingen en colleges voor respectievelijk staf en studenten. Verder is in 2009 in samenwerking met de academie en de NVP een congres georganiseerd waaraan door ruwweg honderd mensen (de helft vanuit de school, de andere helft extern) is deelgenomen. De andere minor is mede uit overleg met de Academie voor Sociale Professies geboren. In de derde plaats wordt samengewerkt met de Academie voor Accounting & Financial Management, in het kader van het opstellen van een onderzoeksagenda voor de academie. Verder bestaan meer incidentele contacten, als gevolg van de ‘herkomst’ van enkele leden van de kenniskring, met de Academie Marketing & Commerce. Dienst HRM Met de dienst HRM is regelmatig contact. Dat heeft te maken met het lidmaatschap van de kenniskring vanuit de dienst (Petra Zanders), en het heeft met name te maken met de vormgeving en uitvoering van het project rond ‘professionele ruimte’ in de school. De lector heeft deel uitgemaakt van de
43
voorbereidingsgroep, heeft deelgenomen aan de twee discussiedagen die in 2010 rond het thema zijn georganiseerd en heeft bijgedragen aan de eindrapportage van het project. In een hiermee samenhangend project, de teamconferentie over de integratie van onderzoek in het onderwijs, heeft de lector eveneens geparticipeerd, onder meer in de voorbereidingsgroep en door het leveren van een coreferaat bij de lezing van de keynotespreker, prof. Alan Jenkins van de Oxford Brookes University. Ad b) intern/extern Regioregisseur De regioregisseur ‘makelt en schakelt’ tussen de school en haar omgevingen in bedrijfsleven en de (semi) publieke sectoren. Met de regioregisseur wordt regelmatig en plezierig samengewerkt. Dat betrof zowel het verzorgen en mede-organiseren van een lezing over de vergrijzende arbeidsmarkt in het kader van het kenniscafé dat de regioregisseur af en toe openstelt, als de samenwerking in het verband van de onderzoeksprojecten rond Water- en Deltamanagement en Greenport Westland waarin de lector zitting heeft genomen in de stuurgroep en verder belast is met de aansturing van de onderzoeksprojecten. Bijzonder belangrijk is de hulp en ondersteuning van de regioregisseur geweest bij de voorbereiding en indiening van de onderzoeksaanvraag ‘Aanbodbeperkingen, arbeidsrelaties en HRM’, in 2009 ingediend bij Raak Pro. Mede door de inspanningen van de regioregisseur is een samenwerkingsrelatie ontstaan met Ballast Nedam, Zorginstelling Florence, Mondriaan College en de Haagse Hogeschool. De inzet was de mogelijkheden te verkennen voor een interorganisationele personeelsuitwisseling en –voorziening. De participerende instellingen bleken maar al te bereid de handen ineen te slaan en een gezamenlijke strategie te ontwerpen. De academische referenten die geraadpleegd werden voor het beoordelen van de aanvraag waren dat niet met hen eens. Volgens de referenten behoorden de deelnemende organisaties met elkaar te concurreren en niet samen te werken. De leer is blijkbaar soms sterker dan de praktijk. Dat de aanvraag niet is gehonoreerd is echter geenszins te wijten aan de vele door de regioregisseur verrichte inspanningen om partners met elkaar in gesprek te brengen. YER Sinds begin 2011 is een extern lid (Maarten Schouten) toegetreden tot de kenniskring. Hij is werkzaam bij YER, had voorheen een eigen bedrijf (Schouten en Partners) en stelt zijn expertise ter beschikking aan de andere leden van de kenniskring en aan de voorbereidingen op de minor ‘Werk in de 21e eeuw’. Ad c) extern PO Raad De PO Raad is de werkgeversorganisatie voor het openbaar onderwijs in de basisscholen. Voor de Raad is, in 2009, een advies opgesteld – een gespreksprotocol en een casus – om de discussie over professionele ruimte in het basisonderwijs in te leiden en te begeleiden. Protocol en casus zijn in een werkconferentie uitgewerkt, waaraan ook schoolleiders en vakbonden deelnamen. In 2010 is door de lector deelgenomen aan een expertmeeting van de PO raad. VDP De Vereniging van Directeuren Publieksdiensten valt onder de VNG. De lector heeft deelgenomen aan expertmeetings met als thema de renovatie van de front office functie van de publieksdiensten (herontwerp van functie in het kader van de relevante arbeidsorganisatie) en heeft meegewerkt aan de eindrapportage (Antwoord@op maat) van de VDP. Verdere samenwerking ligt in het verschiet. A&O Fonds Gemeenten Met het A&O Fonds Gemeenten is regelmatig overleg gevoerd over het bovengenoemde VDP project. Op verzoek van het Fonds zal in april 2011 een lezing worden verzorgd over ‘gemeente, arbeidsmarktontwikkelingen en cocreatie’ ter gelegenheid van het tweejaarlijkse HR-festival dat het Fonds organiseert in samenwerking met de A&O Fondsen Waterschappen en Provincies. Verdere samenwerking ligt in het verschiet, in het bijzonder gericht op personeelsvoorziening en organisatieontwikkeling tegen de achtergrond van wat in een recente scenariostudie ‘de grote uittocht’ is genoemd. Het uitgangspunt is dat de discussie over ‘tekorten’ (van mensen) minder perspectief beidt dan een discussie over het optimaal gebruikmaken van de schaarse talenten – en dat zulks gevolgen heeft voor de manier waarop personeelsvoorziening en organisatie op elkaar zullen worden betrokken.
44
Landelijk Lectorenplatform HRM Dit platform verenigt de Nederlandse lectoren HRM. In het kader van dit platform is het onderzoeksvoorstel Professionalisering van HBO-docenten ontstaan. Tevens heeft het platform in november 2010 het eerste landelijke HRM lectoren congres gehouden, in samenwerking met de NVP. Het lectoraat heeft daar in voorbereiding, in het organiseren van een drietal sessies en in de vorm van een presentatie door vier leden uit de kenniskring, actief in geparticipeerd. Het platform onderhoudt contacten met het LOPA (Landelijk Overleg opleidingen Personeel en Arbeid), diverse lectoren (waaronder de lector HRM van de Haagse Hogeschool) zijn in gesprek geweest over de vernieuwing van de curricula. Het platform overweegt een leerboek HRM, gericht op het HBO, te componeren. Indien dit wordt gerealiseerd zal het lectoraat daar een bijdrage aan leveren. ZW Haaglanden ZW Haaglanden is de werkgeversvereniging van de zorginstellingen in de Haaglanden. Voor de vereniging is een inleiding verzorg over ‘magneet-instellingen’ (een uit de VS overgewaaid concept over hoe zorginstellingen zich als aantrekkelijke werkgevers en aanbieders van hoogwaardige zorg kunnen manifesteren), in het kader van een intensievere samenwerking op het gebied van de personele problematiek in de zorg. Met ZW Haaglanden wordt verder gewerkt aan de herziening van de onderzoeksaanvraag ‘Best Time Practices’. Tympaan en RPA Tympaan is een kennisinstituut op een aantal velden, waaronder dat van onderwijs en arbeidsmarkt. De lector is lid van één der begeleidingsgroepen onderwijs en arbeidsmarkt, gericht op het instrument van de Regiometer. In datzelfde verband wordt samengewerkt met het RPA (regionaal platform arbeidsmarkt) Haaglanden. De begeleidingsgroep streeft naar uitbreiding van de contacten tussen Tympaan, RPA en meerdere lectoraten arbeidsmarkt/scholing/HRM (InHolland, Leiden, Rotterdam). SIOO De lector onderhoudt al sinds lange tijd contacten met SIOO, en het netwerk van experts verbonden aan SIOO. De betrokkenheid loopt van het ontwikkelen van postacademische modules tot en met het deelnemen in examencommissies en het deelnemen aan expertmeetings. Talent Enterprise Talent Enterprise is een werving- en selectiebureau in Woerden, gericht op financiële en andere (hoogwaardige) dienstverleners. Het bureau heeft het lectoraat benaderd met een verzoek om onderzoek naar de veranderende vraag in de markt van werving en selectie. Het onderzoek wordt opgepakt in het kader van de minor ‘Werk in de 21e eeuw’ en wordt actief vormgegeven in samenspraak met het bureau. ROI ROI is een opleidingsinstituut voor de overheid (en levert consultancydiensten, onder meer in het kader van ontwikkelingsprojecten). Op verzoek van het ROI is in 2010 een lezing verzorg over publiek werkgeverschap. Dit jaar zal een keynote worden verzorgd op een congres van het ROI (in samenwerking met de Erasmus Universiteit) over ‘de overheid na de krimp: werk en werkgelegenheid’. Wijkregisseur Laak Noord Met de wijkregisseur wordt samengewerkt in het kader van de aanvraag ‘Best Time Practices’ en in het kader van het project bij HACU/ISS. TNO | Kwaliteit van Leven Met TNO | Kwaliteit van Leven wordt samengewerkt (met Peter Oeij en Klaas ten Have) op het gebied van sociale innovatie van de arbeidsorganisatie. Een eerste resultaat zal dit jaar verschijnen in de vorm van een artikel ‘Social Innovation, Workplace Innovation and Social Quality’ in het International Journal of Social Quality (de opvolger van het European Journal of Social Quality). De samenwerking wordt voortgezet. Wissenschaftszentrum Berlin
45
Met WZB wordt samengewerkt met professor Günther Schmid, de intellectuele aanstichter van het concept en de theorievorming over ‘transitionele arbeidsmarkten’. Het zal dit jaar uitmonden in een eerste gezamenlijke publicatie (Negotiated Flexibility and Security: Enhancing Transition Capacities and Sustainable Transitions through Social and Civil Dialogue) in een boek ‘Social and Civil Dialogue in the EU’ (onder redactie van J. de Munck, KU Leuven). Een tweede samenwerkingsproject (Transitional Labour Markets and Social Drawing Rights) is in voorbereiding. WBS, werkgroep Arbeid De lector is betrokken bij de werkzaamheden van vermelde werkgroep en werkt met andere leden van de werkgroep aan een document over de positie, betekenis en rol van arbeid in de (post) moderne samenleving. OB Gouda, Regionaal Archief, locatie Gouda In het kader van het Waterwolf project zijn intensieve contacten en samenwerkingsrelaties met de Openbare Bibliotheek en het Regionaal Archief in Gouda tot stand gekomen. Ad d) overig In het kader van de RAAK onderzoeksaanvragen zijn contacten tot stand gekomen met Ballast Nedam, Zorginstelling Florence, Randstad Solutions, en IJsselland Ziekenhuis (Capelle aan den IJssel). Deze contacten zijn op dit moment weinig actief, maar niet verdwenen.
H 5. Voortgang van de werkzaamheden 4. Is er voldoende relevante productiviteit, impact, waardering en erkenning op het gebied van: - kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein - valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij - de betekenis voor onderwijs en scholing?
De activiteiten van najaar 2008 tot winter 2010/2011 worden gerubriceerd conform de vier volgende resultaatgebieden: 1. onderzoek 2. curriculum ontwikkeling 3. professionalisering 4. kenniscirculatie 5.1 onderzoek 5.1.1 stand van zaken Het jaar 2009 begon met een intreerede („De enige baan is een loopbaan‟, 28 januari 2009) waarin de onderzoekszwaartepunten en onderzoekslijnen uiteen zijn gezet. Geconcretiseerd is het onderzoek in een aantal onderzoeksprojecten, die gedurende de jaren 2009 en 2010 (en in Gouda vanaf 2010) betreffen en in 2011 respectievelijk 2012 (Gouda) worden afgerond Ten eerste het project Professionalisering van HBO docenten. In dit onderzoek wordt samengewerkt met een drietal andere Hogescholen (Utrecht, Amsterdam, InHolland). Behalve de lector participeren een drietal leden van de kenniskring in dit onderzoek. Als gevolg van het starten van een landelijke discussie over „professionele ruimte‟ en het in verband daarmee uitgesteld worden van de externe financiering, is het onderzoek vertraagd. o Een eerste inhoudelijk resultaat is de publicatie van een artikel („Professionalisering van wat?‟), gepubliceerd in Th@ma (2010). o In 2010 is een onderzoeksprotocol tot stand gekomen („Leren van het werk‟, januarimaart-juni 2010, opgesteld door de lector) en nader uitgewerkt in een enquête, die in het najaar van 2010 is uitgezet onder een honderdvijftig docenten van de HHS (response: 40%). De resultaten zijn beschreven en worden op het moment van het schrijven van dit verslag geanalyseerd aan de hand van een set hypothesen.
46 o
In 2011 volgt de rapportage, ook in de vorm van een hoofdstuk in een door lector en kenniskring te produceren boek (werktitel Déjà Vu). Overigens is de aanvraag voor externe financiering nog lopend. Bij positieve uitkomst zal het project door de scholen gezamenlijk weer ter hand worden genomen. Een tweede project betreft Erfgoed Gouda (in samenwerking met lector Dick Rijken) onder de titel „Buiten Spelen‟. Het lectoraat heeft in dat project de opdracht om het organisatie-, management- en HR-beleid van de drie erfgoedinstellingen (Bibliotheek, Archief, en Museum) te enten op een beleid van actieve inschakeling van burgers bij de activiteiten en de samenwerking van de instellingen. Het project is eind 2009 gestart en zal drie jaar in beslag nemen. Het project wordt grotendeels extern gefinancierd (Stichting Doen, Mondriaan Stichting, Gemeente Gouda). Behalve de lector is hierbij één lid van de kenniskring (Daphne Metsemakers) betrokken. Als gevolg van de ingrijpende bezuinigingen op het cultuurbudget van de Gemeente Gouda en van een directiewisseling bij Museum Gouda heeft het museum zich teruggetrokken om zich te richten op haar traditionele taken van collectievorming en collectiebeheer. Het project kan rekenen op de enthousiaste ondersteuning van de twee overgebleven instellingen, van de gemeente Gouda en van de twee deelnemende lectoraten van de Hogeschool. o In 2010 zijn belangrijke stappen gezet, zowel in het project als geheel als in het organisatie- en HRM deel ervan. In het verslagjaar is over het laatste een rapport uitgebracht (Culture and co-creation, dat in 2011 als boek, gelijktijdig in het Engels en Nederlands, zal worden uitgebracht), dat als basis fungeert voor de herijking van de organisatie en HRM praktijk in de betrokken instellingen. De genoemde „herijking‟ dient voor een groot deel z‟n beslag te krijgen in 2011 en zal verder lopen in 2012. In overleg met de Regioregisseur wordt aan een tweetal onderzoekprojecten personeelsvoorziening en onderwijs/arbeidsmarkt gewerkt (Greenport Westland en Water- en Deltamanagement). Deze worden in 2011 afgerond, beide voorafgegaan door een werkconferentie met de deelnemende organisaties. o Onderdeel van het geheel is tevens het opzetten van een portal met als doelstelling de belanghebbende partijen ook na afloop van het project een platform te bieden voor informatie-uitwisseling, vragen voor steun en ondersteuning, en het in discussie brengen van voor de betrokken sectoren belangrijke kwesties. De lector is daar via de stuurgroep bij betrokken, de docent-onderzoeker (en kenniskringlid) via de projectgroep. o De lector is hierbij in een coördinerende rol betrokken, het onderzoek is in handen van G. Nijhuis, lid van de kenniskring HRM. Verder zal in 2011 worden bekeken welke de wenselijkheden en mogelijkheden zijn van de Vereniging Directeuren Publiekszaken (in samenwerking met het A+O Fonds Gemeenten) om het al verrichte inventariserende onderzoek naar de hervorming van het front office verder te leiden. De werkzaamheden met de VDP zijn in 2010 gestart. o In maart 2011 is een publicatie van dit project (Antwoord@ op maat) verschenen waaraan door de lector een bijdrage is geleverd Los van deze projecten worden door de leden van de kenniskring eigen projecten uitgevoerd. Het gaat daarbij om professionalisering en internationalisering, professionalisering en sociale professies, een professioneel beloningsbeleid, HRM beleid en HR metrics, HRD en HRD beleid, organisatie- en HRM ontwikkeling. o Over een aantal van deze activiteiten is in november 2010, ter gelegenheid van het eerste landelijke HRM congres door lectoren, een lezing verzorgd. o Over het geheel is een boekpublicatie namens het lectoraat in voorbereiding die voorjaar 2011 gereed zal zijn en in de zomer zal worden uitgebracht (werktitel: Déjà Vu)
5.1.2 Te bereiken o Aan het einde van 2011 is het professionaliseringsonderzoek HBO docenten afgerond en gerapporteerd, zowel in de situatie met als in de situatie zonder externe financiering. o Aan het einde van 2011 zijn de rapportages over Greenport en Water- en Deltamanagement gereed en aangeboden aan de Provincie (die het onderzoek financiert), aan de deelnemende organisaties en aan de Regioregisseur. o Aan het einde van 2011 is het onderzoek in Gouda verdiept door de eerder genoemde rapportage in bespreking te brengen bij de deelnemende organisaties en externe experts, zijn de in het
47
o
o
rapport vermelde scenario‟s ingedikt en uitgewerkt (hetgeen in de boekrapportage wordt meegenomen) en is op die basis de implementatie ter hand genomen, met zoals vermeld een doorloop in 2012. Onderdeel van de implementatie is de monitoring en evaluatie ervan. In 2012 zal daar afzonderlijk en als zodanig over worden gerapporteerd. Indien de onderzoeksaanvraag „Best Time Practices‟ alsnog wordt gehonoreerd zal in 2011 het empirische deel van het onderzoek vanuit het lectoraat ter hand worden genomen (inclusief de aanstelling van een onderzoeker voor twee dagen per week, gedurende een periode van twee jaar), en in 2012 leiden tot eerste publicaties. De samenwerking met WZB zal, in de persoon van professor Guenther Schmid) worden geïntensiveerd. Een gezamenlijk boekhoofdstuk is gerealiseerd en zal in 2011 worden gepubliceerd (Negotiated flexibility and security; Enhancing Transition Capacities and Sustainable Transitions Through Social and Civil Dialogue). Een tweede publicatie is in voorbereiding.
5.1.3 Activiteiten en werkwijze Aan het lectoraat wordt een zowel coördinerende, inhoudelijke en begeleidende taak toebedeeld. Het is een taakgebied waarin naast het aantrekken en doen van onderzoek in het bijzonder ook het „aanjagen‟ van onderzoek een centrale rol heeft. Daartoe wordt bij alle onderzoeksprojecten de eerder vermelde methodologie van het diagnostische onderzoek en de „realistische evaluatie‟ ingezet. Centraal in die methodologie staat het opsporen van de „mechanismen‟ als gevolg waarvan mensen kiezen te doen wat ze doen en daarnaast het opsporen van de condities waaronder mensen bereid blijken hun keuzes bij te stellen of te herzien. Het is een methodologie die zich onderscheidt van de gangbare vragen naar „wat werkt‟. In plaats daarvan wordt gevraagd naar „wat werkt voor wie onder welke omstandigheden‟. Het is die vraagstelling die voor professionals in diverse velden een dagelijkse realiteit is en die door de genoemde methodologie op een gedisciplineerde wijze kan worden ondersteund. Door dit format in de verschillende onderzoeksprojecten in te zetten wordt bijgedragen aan het opbouwen van een eigen stijl van onderzoek die aan de diverse projecten en aan het werk in de kenniskring een herkenbare identiteit verleent. Het format wordt in de loop van dit jaar verder in de school verankerd door het in het onderwijs aanbieden van een minor over dit type evaluatieonderzoek (zie hieronder bij curriculum ontwikkeling). 5.2 curriculum ontwikkeling De gedachten over een inbreng in het curriculum hebben zich gedurende de 2 ½ jaar van het lectoraat steeds meer uitgekristalliseerd en hebben begin 2010 geleid tot het opzetten van een tweetal minoren die beide een vorm van „onderzoekend onderwijs‟ zouden moeten introduceren. De idee is dat het onderwijs te vaak gebaseerd is op „overdracht van‟ en te weinig op „activering van‟ (zoals de dichter zegt: education is not the filling of a pail, but the lighting of a fire‟). De gedachte is snel verteld, de uitwerking heeft tijd gekost.
Lector en kenniskringleden In 2009 is op aanvraag van de Academie voor Masters en Professional Courses is in 2009 een plan voor een professionele master HRD ontwikkeld. Dit plan is, sinds de betreffende academie bezig is met een ingrijpende reorganisatie en heroriëntatie in 2010 en later, niet tot verdere uitwerking en concretisering gekomen (in het bijzonder door het toevoegen van een marketing paragraaf). Het plan ademde dezelfde zwaartepunten als in het onderzoek: HRD als een geheel van functieontwerp, loopbaanontwikkeling, professionalisering en organisatieverandering en was gericht op het thema van de „tweede loopbaan‟ zoals dat in sectoren zoals bouw, brandweer en ambulancediensten (en uitgebreider in alle sectoren waar ooit functioneel leeftijdsontslag bestond) voorkomt en wordt uitgerold. In 2010 is, in overleg met en in samenwerking met de Academie voor Management en Human Resources, een minor „Werk in de 21e eeuw‟ opgezet (werktitel „De verwondering‟). De minor, aan te bieden als een in principe hogeschool brede minor, houdt in dat de participerende studenten in drie stappen (verwondering, nieuwsgierigheid, op onderzoek uitgaan) leren dat elke regel of situatie ook altijd anders kan (verwondering: waarom is het zoals het is?), dat die verwondering een opstap is naar een vraag actief verwoorden (de nieuwsgierigheid: hoe kan het dan anders, waar gaat het anders) en er vervolgens zelf op uit gaan om een situatie of regel te analyseren tegen de achtergrond van alternatieven. Met het oog op de Academie voor Management en Human Resources wordt, onder meer voor – en met als aanstichter – deze
48
cursus een leerwerkboek geschreven (door de lector en K. Potting, lid van de kenniskring HRM en docent bij de Academie). Er is contact gelegd met uitgeverij Coutinho, die graag met het plan en de eerste uitwerking in zee wil gaan (werktitel: Mensenwerk). In juni zal het manuscript opgeleverd worden, bij de start van het nieuwe studiejaar zal het boek beschikbaar zijn. De module is het gezamenlijke product van de lector en van het kenniskringlid Karin Potting. Ook enkele andere docenten van de Academie hebben, in het beginstadium, een inbreng geleverd terwijl bij de verdere voorbereiding tevens het externe lid van de kenniskring Maarten Schouten betrokken is. Tevens is in 2010 een begin gemaakt met de opzet van een module realistisch evalueren (opnieuw in principe hogeschoolbreed als minor aan te bieden). De module wordt ontwikkeld in samenspraak met de Academie voor Sociale Professies en wordt een gezamenlijke productie van lector en Gerard Nijhuis, lid van de kenniskring HRM en verbonden aan de Academie. Vergelijkbaar met de module over „verwondering‟ worden praktijksituaties (regels, gekozen oplossingen, problemen) gebruikt om de leerstof aan te illustreren en de studenten tot leer- en praktijkrelevante studie aan te zette, te motiveren en te instrumenteren. Net als de module „verwondering‟ zal deze in het najaar van 2011 en het voorjaar van 2012 worden verzorgd. Op dit moment wordt gewerkt aan een handleiding en syllabus die als leidraad voor het programma dienst zal doen. Dit document zal in het voorjaar worden afgerond. Beide modules zullen intensief worden geëvalueerd. 5.3 professionalisering
Professionalisering Hogeschoolbreed. De lector was lid van de voorbereidingsgroep met betrekking tot een tweetal studiedagen over professionele ruimte en heeft aan die dagen ook deelgenomen (2009/2010). De kern van zijn betrokkenheid was, inhoudelijk, het ervoor zorgen dat de discussie over professionele ruimte niet verword moest worden met de discussie over professionalisering. Kort: professionele ruimte gaat over een aantal randvoorwaarden voor professionaliteit en dus over wat professionaliteit minimaal inhoudt, professionalisering gaat over wat een goede (en een betere) professional is. Tevens was de lector betrokken bij de voorbereidingen en de uitvoering van de teamleiderconferentie over onderzoek en onderwijs en hield in dat verband een inleiding (co-referaat) over onderzoek in de setting van het HBO (2010), gebaseerd op zijn methodologische insteek zoals verwoord in par. 3.3. Mede door het voor onderzoek steeds gunstiger wordende klimaat binnen de School neemt de aandacht voor deze insteek toe. Professionalisering docenten. In de kenniskring is door de leden ervan onderzoek verricht – deels vanuit een situatie, gekenmerkt door de nodige onderzoekservaring, deels vanuit een „blanco‟ situatie. De leden hebben afzonderlijk en gezamenlijk forse stappen gezet op het vlak van het opstellen en uitvoeren van een onderzoekplan, ook als dat de eerste keer was dat zij hiermee in aanraking kwamen. Enkele kenniskringleden hebben hun lidmaatschap van de kring inmiddels beëindigd (in verband met een aanstellingsduur van 2 jaar en het verlopen van die termijn), maar zijn nog bezig hun onderzoeksbevindingen te rapporteren met het oog op opname in de al vermelde gezamenlijke publicatie van de kring. De lector heeft een docente Integrale Veiligheidskunde begeleid bij haar afstuderen aan de Erasmus Universiteit (masterthese over professionalisering aan de Haagse Hogeschool, met het accent op HRD ontwikkelingen en conform de methodologie van de „realistische evaluatie‟; diploma behaald in december 2009). De lector organiseerde in 2010 (met een lid van de kenniskring en een andere docent van de Academie voor Management en Human Resources) een workshop „onderzoekend onderwijs‟ in het kader van de Onderwijsdag van de school en was in dat jaar actief ten tijde van de Onderzoeksdagen (een workshop over onderzoekspraktijken, gezamenlijk met onder meer Vincent Smit) en workshop over kwaliteit van studentscripties. De eerste conclusie, inhoudelijk, op dit gebied is dat de kwaliteit van de scripties heel behoorlijk is (maar: dit oordeel is gebaseerd op niet meer dan het bestuderen en bespreken van een dozijn scripties) en tegelijk beter kan, in het bijzonder door meer aandacht te geven aan de omzetting van een opdracht in een hanteerbare en eigen vraagstelling. Daarin ligt een uitdaging voor niet alleen de studenten maar zeker ook voor de docenten. Professionalisering academies. Bij de onderzoeksdagen 2011 is de lector betrokken bij de onderzoeksagenda‟s van de Academie voor Management & Human Resources en van de Academie voor Accounting & Financial Management, en opnieuw een sessie over afstudeerscripties. Een dergelijke sessie is overigens afzonderlijk ook georganiseerd met de
49
Academie voor Accountancy & Financial Management. Het dient verschillende doelen: ondersteuning van de docenten, ondersteuning van de studenten bij hun te schrijven scripties, ondersteuning van de academie en betrokken opleidingen. In 2010 vond, op een lager pitje, hetzelfde plaats, opnieuw met de Academie voor Management en Human Resources, met de Academie voor Sociale Professies en met de Academie voor Marketing en Commerce. De onderzoeksagenda‟s zijn door de lector begeleid vanuit het eerder geschetste methodologische kader (par. 3.3) dat ook aan de academies is aangeboden. Met de Academie M en HR wordt besproken hoe een op te zetten en door de lector te begeleiden masterclass over ‟the reflective practioner‟ aan het nader concretiseren van het onderzoek en van „onderzoekend onderwijs‟ kan bijdragen.
5.4 kenniscirculatie In 2009 verzorgde de lector een aantal lezingen (voor Pinpoint, voor een breed samengesteld publiek, rond 150 mensen, van professionals en beleidsmakers, en voor SBO, voor een zeer groot gezelschap, rond 250 mensen van onderwijsmanagers) over strategisch HRM. In april 2009 is de lector als inleider en dagvoorzitter betrokken bij het congres Verandering baart kunst, georganiseerd door het lectoraat, de academie voor management en human resources, en de NVP. Het congres werd voor ongeveer de helft van de 130 bezoekers bezocht door studenten, voor de andere helft door externe bezoekers uit het werkveld van HRM. Hij nam deel aan een conferentie over een code goed bestuur voor het onderwijs, op aanvraag van de PO Raad (september 2009), gericht op bestuurders uit de wereld van het primair onderwijs en voor een publiek van rond 80 mensen, en leverde bijdragen aan het kenniscafé van de Regioregisseur (november 2009), met een publiek (ongeveer 60 mensen) bestaande uit voornamelijk het mkb van de haaglanden, en uit de sectoren zorg, openbaar bestuur en onderwijs. In februari 2010 begeleidde de lector een „beleidslab‟ van de vereniging directeuren publieksdiensten (gemeenten), bezocht door een 40-tal directeuren publieksdiensten en andere bestuurders uit de gemeentelijke sector, op aanvraag van het A+O fonds Gemeenten en de genoemde vereniging. Als uitvloeisel daarvan schreef de lector een notitie (Wat was de vraag ook weer? HRM en dienstverlening 2015, juli 2010) die integraal in het eindrapport van de vereniging (Antwoord@ op maat) is verwerkt. De lector schrijft tevens de inleiding van het rapport. In het voorjaar verzorgde de lector een lezing over levensfasebewust personeelsbeleid, op aanvraag van de dienst HRM en in het kader van een HRM-dag van de school, voor docenten en staf van de school. Voor het ROI en de Erasmus Universiteit verzorgde de lector een inleiding over „werken in de publieke sector‟ naar aanleiding van een boek over strategisch HRM in de publieke sector (16 februari, titel: Een zaak van publiek belang, zie www.roi-opleidingen.nl/), voor het AIAS een coreferaat (One more time) bij een referaat van prof. Guenther Schmid, WZB, over transitionele arbeidsmarkten (zie www.uva-aias.net/), voor de school een inleiding over diversiteit (Twee weten meer dan een, 18 november 2010), in het kader van een lezingenreeks over recente dissertaties. Voor werkgeversvereniging ZW Haaglanden hield de lector een lezing over personeelsvoorziening in een krappe arbeidsmarkt (Magneet, 13 september 2010), voornamelijk voor HRMers (ongeveer 20) uit de sector. In het kader van het eerste landelijke HRM lectoren congres (5 november 2010) organiseerde en begeleidde de lector (met lector M. Meerman van de HvA) een sessie over leren en professionaliseren. De lector was lid van een klankbordgroep bij de HvA mbt het onderzoek professionalisering van docenten. Tevens participeerde hij als externe deskundige in een gezelschap van voornamelijk andere externe deskundigen (30 in getal bij de eerste, 15 bij de tweede gelegenheid), in het interdepartementale programma Cultuuromslag Wajong ( „Anders denken, anders doen over Wajongers en werk‟) en continueerde zijn bemoeienis met het thema professionele ruimte, ten behoeve van de PO Raad (expertmeeting, november 2010, 40 mensen). In 2011 verzorgde de lector keynotes voor het congres van de OU te Heerlen („Open de luiken!‟) voor leden van de OU en het regionale kader uit bedrijven en instellingen (100 mensen), voor het HRM festival van het A&O Fonds Gemeenten (met ongeveer 500 beleidsmakers en HRMers uit de sectoren gemeenten, waterschappen en provincies), en voor het HR congres van het ROI/Erasmus Universiteit. Het meest opvallende – en verblijdende voor de lector – is geweest dat het zelden om eenmalige betrokkenheid ging: veel contacten zijn blijven bestaan, zijn hernieuwd en hebben daarom een hoog „terugkeer‟ gehalte. Voor de lector is een en ander een signaal dat de „boodschap‟ is geland, en wordt opgepikt. 5.5 condities en randvoorwaarden
50
Het Centrum Lectoraten en Onderzoek is een inspirerende omgeving. De contacten met collegalectoren nemen toe, in aantal en intensiteit. De materiële ondersteuning is goed. De positie van de lectoraten ten opzichte van academies en daarmee in de school als geheel wordt enerzijds breed geaccepteerd en is anderzijds nog niet volgroeid. Niettemin, de onderzoeksdagen, de bijeenkomsten over professionele ruimte en de teamleiderconferentie (plus de aanstaande vervolgbijeenkomst erop) geven aan dat dit punt steeds meer in de aandacht komt te staan. Dat is winst.
H 6. Slotanalyse De huidige lectoraatperiode is, gelet op de evaluatieperiode, net over de helft. In dit jaar kunnen de resultaten van de eerste ronde kenniskring en enkele onderzoeksprojecten worden geoogst, terwijl het ambitieuze Goud project op stoom is gekomen en naar een veelbelovend resultaat op weg is. Dat zijn de sterke punten. Ook de uitwerking van de ideeën over onderzoekend onderwijs in een tweetal dit najaar te starten minoren stemt tevreden, ook omdat in deze minoren de onderwijsvisie die vanuit het lectoraat is gepropageerd uitgewerkt, aangescherpt en ook getoetst kan worden. De kenniscirculatie neemt, gelet op het groeiende aantal aanvragen om lezingen en inleidingen te verzorgen, gestaag grotere vormen aan, ondersteund door publicaties. Het vestigen en onderhouden van een, in het bijzonder, regionaal netwerk van contacten is eveneens qua resultaat bevredigend, overigens mede door de inspanningen van de Regieregisseur. Een minpunt is de afgewezen onderzoeksaanvraag bij Raak Pro („arbeidsaanbod, arbeidrelaties en HRM‟) omdat in die aanvraag het actief vormgeven en implementeren van een interorganisationele personeelsvoorziening een, gegeven de visie en missie van het lectoraat, belangrijke bijdrage had kunnen betekenen aan de verwezenlijking van missie en visie. In de opnieuw in te dienen aanvraag met betrekking tot „Best Time Practices‟ (in samenwerking met het lectoraat Filosofie van de Beroepspraktijk) kan hiervan geleerd worden. Het lectoraat is begonnen vanuit de overweging dat de onmiskenbare ontwikkelingslijn die HRM en organisatie in de lange twintigste eeuw steeds dichter bij elkaar heeft gebracht aan z ‟n einde is gekomen – overigens mede en misschien wel voornamelijk door ontwikkelingen binnen organisaties zelf. De lijn raakt verbrokkeld. Het gevolg: HRM moet naar buiten en zich oriënteren op coördinatie en samenwerking in regionaal verband. Daaraan een bijdrage te leveren was en is het doel. Ruim halverwege deze periode is dit andere perspectief op HRM nog altijd actueel en, als de tekenen niet bedriegen, zelfs urgenter dan ooit. Het aandacht vragen voor en het uitzetten van dit perspectief (de noodzaak van een gelijktijdige en op elkaar betrokken verandering van organisatie, personeels- en arbeidsvoorziening) is de rode draad geweest in het verrichte werk, in onderwijs, onderzoek, beleidsen praktijkvoorstellen. Er is, met andere woorden, gezaaid en er wordt, te beginnen met enkele praktijken in het onderwijs en met het transformatieproject in Gouda, een start gemaakt met het oogstseizoen. In de strategie van de Hogeschool zal in de nabije toekomst het lectoraat HRM nauwer worden verbonden met het lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming. Met de twee lectoren uit dat lectoraat (Marinka Kuipers en Frans Meijers) vindt intensief overleg plaats over de inhoudelijke vormgeving van deze nieuwe opzet. Het succesvol afronden van deze opzet is een eerste prioriteit in de eerstkomende periode. Eerste ijkpunten zijn: het indienen van een gemeenschappelijke onderzoeksaanvraag, en een presentatie van plannen op de eerstkomende onderzoeksdagen in 2012.
51
Bijlage Publicaties lector HRM 2008-11
2008
2008 a) De ontdekking van Arendt. Filosofie in Bedrijf. 2008-18/1: 64-77 (met R. Sierksma)
2008 b) Employability through covenants. In: R. Rogowski, ed. The European Social Model and Transitional Labour Markets: Law and Policy. Aldershot: Ashgate 2008: 143-169 (met P. Oeij) 2008 c) Jobs, Demands, Controls – and Productivity? Scandinavian Journal of Work, Environment and Health. Supplement on „After 30 years of the Demand-Control-Support Model – How is it used today?‟ (T. Theorell, ed.): 91-97
2008 d) When again? Time & Society. 2008/17-2/3: 385-389
2008 e) Handicap. Tijdschrift voor HRM, 2008/1: 32-33
2009
2009 a) Half vol of half leeg; arbeidsverhoudingen anno 2008. Tijdschrift voor HRM 2009/1: 11-34
2009 b) Nu de kwaliteit van de arbeid nog. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2009/25-4: 493-497
2009 c) De enige baan is een loopbaan. Den Haag: De Haagse Hogeschool 2009
2009 d) HRM onderzoek , waarom? (lector en kenniskring HRM, brochure HHS 2009)
2010
2010 a) De toekomst van HRM. In C.M.A. van der Meule, red. Omdat onderzoek toekomst heeft. Den Haag, HHS 2010: 237-253
2010 b) Leren door toezien. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2010/26-1: 75-77
2010 c) Professionalisering van wat? Th&ma; tijdschrift voor hoger onderwijs & management 2010/3: 4-10 (met Ben Fruytier e.a.)
2010 d) Dan maak je maar zin. Filosofie in Bedrijf 2010/19-1: 2
52
2010 e) Wat was werk ook weer? Filosofie in Bedrijf 2010/19-2: 2-4 (met Aernoud Witteveen)
2010 f) Het gevaar werk. Filosofie in Bedrijf 2010/19-2: 30-39
2010 g) Nou en? (of: de enige baan is een loopbaan). Filosofie in Bedrijf 2010/19-2: 40-48
2010 h) Culture and Co-creation. Den Haag/Gouda: Waterwolf 2010
2011
2011 a) The social quality of citizenship. International Journal of Social Quality 2011/1-1: 45-56
2011 b) Negotiated flexibility and security; Enhancing Transition Capacities and Sustainable Transitions Through Social and Civil Dialogue (met Günther Schmid). In J. de Munck, ed. Transitional Labour Markets and Social Drawing Rights. Leuven 2011 (in press)
2011 c) Social Innovation, Workplace Innovation and Social Quality. Accepted for the International Journal of Social Quality 2011/2 (met P. Oeij en K. ten Have)
2011 d) Antwoord © op maat. VDP 2011 (met Lute Berends e. a.)
Lezingen, presentaties lector HRM 2008-11
2008
Lezing Ottonecongres, Utrecht, september: Het gevaar werk
2009
Oratie, Haagse Hogeschool, januari: De enige baan is een loopbaan
Lezing Pinpoint, Den Haag, februari: Financiële crisis, arbeid en HRM
Academie voor Management & Human Resources, Den Haag, maart, twee collegs over reintegratie en arbeidsmarkt
Inleiding en dagvoorzitterschap congres (lectoraat, Academie voor Management & Human Resources, NVP) Verandering baart kunst. Den Haag april
Lezing SBO (Studiecentrum Bedrijf en Overheid), mei: Strategisch HRM in het Onderwijs
Diversiteitsdag HHS, Den Haag, september: coreferaat „Langer‟ bij inleiding Carry Goedhart (Expertisecentrum Leeftijd)
53
Kenniscafé Regioregisseur, Den Haag, oktober. Medeorganisator en inleider: Instroom versus vergrijzing
2010
Inleiding ROI, Den Haag, januari: Een zaak van publiek belang
Academie voorManagement & Human Resources, Den Haag, maart: twee colleges over reintegratie en arbeidsmarkt
Onderzoeksdagen Haagse Hogeschool, april: workshop professionalisering van onderzoek, workshop afstudeeropdrachten en kwaliteit van onderzoek
HRM-dag HHS, Den Haag, maart, inleiding: levensfasebewust personeelsbeleid
ZW Haaglanden, Zoetermeer, september, inleiding: de magneetformule en de personele zorgen in de zorg
Teamconferentie HHS, Noordwijk, oktober: coreferaat bij prof. Alan Jenkins
Onderwijsdag HHS, Den Haag, november: workshop Onderzoekend Onderwijs
Diversiteit in recente proefschriften, debattenreeks Den Haag, november: coreferaat „Twee weten meer dan één‟ bij inleiding van Joyce Rupert
Lectoren HRM, eerste congres HRM lectoren, Den Bosch, november: organisatie en coördinatie sessie Leren en Professionaliseren
2011
Kamer van Koophandel, Den Haag, januari: inleiding naar aanleiding van verschijnen rapport „Meedoen in Den Haag, werkt het?‟ (Wim Vreeburg, kenniskring lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling)
Academie voor Management & Human Resources, Den Haag, in kader van internationale uitwisseling, maart, inleiding: Shift Happens
Onderzoeksdagen HHS, Den Haag, april, workshop afstudeeropdrachten en kwaliteit van onderzoek; workshop onderzoeksagenda Academie Management & Human Resources, workshop onderzoeksagenda Academie Accounting & Financial Management
Open Universiteit, Heerlen, congres „Open de luiken!‟, april, keynote: Talent moet rollen
A&O Fondsen Gemeenten, Waterschappen, Provincies, congres „Klaar voor de toekomst‟, april, Bussum, lezing: Hoezo, tekorten?
ROI/Erasmus Universiteit, Den Haag, mei congres Strategisch HRM bij overheden na de crisis, keynote: sommige scenario‟s zijn beter dan andere
Overig
54
2009
Inhoudelijke expertise rondetafel professionele ruimte, op aanvraag van PO Raad, Utrecht, maart
Externe deskundige expertmeeting Code goed bestuur (PO Raad), Utrecht, september
Expertmeeting Interdepartementale expertmeeting cultuuromslag Wajong „Anders denken, anders doen over Wajongers en werk‟, Utrecht, november
2010
Externe deskundige beleidslab Vereniging Publieks Direcuteuren (VDP), Utrecht, februari
Expertmeeting Interdepartementale expertmeeting cultuuromslag Wajong „Anders denken, anders doen over Wajongers en werk‟, Veenendaal, mei
Inleiding Lopa (Landelijk overleg opleidingen Personeel en Arbeid), Utrecht, mei: „op weg naar een nieuw curriculum P&A‟
Expertmeeting PO Raad in samenwerking met SBO (Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt), Den Haag oktober 2010: Professionalisering Primair Onderwijs
Congres Lectoren HRM, Den Bosch, november, sessie Leren en Professionaliseren, presentatie kenniskring Life Long Learning
55
Bijlage Toelichting bij de evaluatievragen Bij vraag 4 is feitelijk aan de orde of de eenheid onderzoek verricht van „goede‟ kwaliteit in de zin van relevant, wetenschappelijk valide en met de gewenste impact. Ten aanzien van de uitsplitsing van deze vraag in de drie genoemde gebieden (kennisontwikkeling, beroepspraktijk/samenleving en onderwijs) gelden de volgende BKO-kenmerken van het praktijkgerichte onderzoek:
Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein. Het onderzoek aan de hogescholen is wetenschappelijk valide. De gegenereerde kennis en inzichten moeten geldig en betrouwbaar zijn. Kennis en inzichten worden via uiteenlopende kanalen aan de diverse doelgroepen overgebracht: via wetenschappelijke publicaties, via bijdragen aan professionele bladen, via voordrachten en presentaties en via uiteenlopende media zoals internet, kranten, radio en tv. Het onderzoek aan hogescholen is gevarieerd. De aanpak is vaak multi- en/of transdisciplinair.
Beroepspraktijk en maatschappij. Het onderzoek aan hogescholen is geworteld in de beroepspraktijk en sterk gebonden aan een toepassingscontext. De vraagstellingen worden ingegeven door de professionele praktijk („real life‟-situaties), in zowel profit- als nonprofitsectoren. Het onderzoek genereert vervolgens kennis, inzichten en producten die bijdragen aan het oplossen van de problemen in de beroepspraktijk en/of aan de ontwikkeling van deze beroepspraktijk. Het richt zich daarbij ook op strategische vragen en de langere termijn. Het type praktijkgericht onderzoek dat wordt verricht, de wijze waarop kennis en inzichten worden gedocumenteerd en gedeeld, het soort producten dat dit oplevert, en de vormgeving van de netwerken zijn afgestemd op wat in de verschillende sectoren van de beroepspraktijk adequaat is.
Onderwijs en scholing. Het onderzoek aan hogescholen kent een sterke verbinding met de andere activiteiten van het hoger beroepsonderwijs. Dit betreft allereerst de verbinding met het onderwijs. Docenten maken deel uit van de lectoraten en onderzoekcentra. Via stages, opdrachten en leeronderzoek zijn studenten actief betrokken bij het onderzoek. Het onderzoek heeft een vernieuwende werking op het curriculum en draagt bij tot verdere professionalisering van de staf.
Wat hierbij „goede‟ dan wel „excellente‟ onderzoekskwaliteit is hangt deels af van de eigen ambities op deze gebieden. Vandaar dat in de tweede vraag de relatie met de eigen missie wordt gelegd. De uitdagendheid en relevantie van die missie zijn daarbij dus ook kwaliteitskwesties. De vragen 2, 3 en 5 betreffen de belangrijke voorwaarden om de missie en de daarvan afgeleide gewenste onderzoekskwaliteit te kunnen realiseren, zoals de organisatorische inbedding (vraag 2), de interne en externe relaties (vraag 3) en de inzet van personeel en middelen (vraag 5) Wat vraag 3 betreft is het volgende BKO-kenmerk van toepassing.
Het onderzoek aan hogescholen, de kenniscreatie en de kenniscirculatie vinden plaats binnen (duurzame) netwerken met externe partijen. Het onderzoek aan hogescholen wordt vormgegeven binnen een scala van organisatorische verbanden, waaronder lectoraten en onderzoekcentra. Deze delen kennis en inzichten met bedrijven en instellingen, voeren
56
praktijkgericht onderzoek uit en ontwikkelen, meestal in coproductie met externe partijen, nieuwe kennis, inzichten en producten.
Suggesties voor Kwaliteitsindicatoren per evaluatievraag. Om te kunnen evalueren is het wenselijk dat door de hogeschool c.q. de onderzoekseenheid indicatoren worden benoemd die bepalend zijn voor de kwaliteit zoals in de eigen missie ligt besloten. Daarbij is het goed te onderkennen dat indicatoren te onderscheiden zijn naar:
kwalitatief versus kwantitatief;
objectief versus subjectief;
intern versus extern;
indirect versus direct;
betrekking hebbend op beleid versus praktijk.
Hieronder worden suggesties gedaan voor indicatoren per evaluatievraag. De suggesties zijn niet uitputtend, deels elkaar overlappend en bedoeld als voorbeelden van mogelijk relevante indicatoren. 1. Vindt een en ander plaats vanuit een relevante en uitdagende missie en een helder onderzoeksprofiel?
De samenhang tussen de missie van de hogeschool en de onderzoekseenheid.
De uitdagendheid van de missie.
De gedragenheid van de missie door de leden van de eenheid.
De mate waarin de missie inzicht geeft in de betekenis van het onderzoek voor beroepspraktijk, samenleving, onderwijs en het kennisdomein.
De helderheid over internationale, regionale en landelijke ambities.
De mate waarin het onderzoeksprofiel inzicht geeft in de inhoudelijke reikwijdte van het onderzoek binnen de eenheid.
De mate waarin het onderzoeksprofiel de relevante onderzoeksthema‟s benoemt.
De mate waarin het onderzoeksprofiel herkenbare en erkende standaarden en/of afspraken omvat ten aanzien van onderzoeksmethoden en –technieken
De samenhang tussen de missie en het onderzoeksprofiel.
2. Worden missie en onderzoeksprofiel voldoende geborgd door het portfolio en de wijze waarop de eenheid is georganiseerd?
De mate waarin het portfolio van onderzoeksprogramma‟s en projecten dekkend is voor de missie en/of het onderzoeksprofiel.
De mate waarin missie en profiel leidend zijn bij de keuze voor onderzoeksthema‟s en het aanvaarden van projecten.
De mate waarin de standaarden en/of afspraken ten aanzien van onderzoeksmethoden en –technieken (kunnen) worden nageleefd.
De mate waarin de beoogde relatie tussen onderwijs en onderzoek door de organisatie wordt mogelijk gemaakt.
57
3. Zijn de interne en externe samenwerkingsverbanden, netwerken en relaties daarbij voldoende relevant, intensief en duurzaam?
De intensiteit en doeltreffendheid van de relaties met: o
het onderwijs binnen de hogeschool
o
andere instellingen voor onderwijs en onderzoek
o
de regionale en landelijke beroepspraktijk
o
de internationale omgeving
De afstemming die plaatsvindt via de structurele externe en interne relaties en netwerken op de wensen en behoeften van de stakeholders.
De mate waarin wordt samengewerkt in de kennisketen en bij de kenniscirculatie.
De mate waarin de formele contacten als een belangrijke voorwaarde worden beschouwd voor het kunnen leveren van goede onderzoekskwaliteit.
4. Is er voldoende relevante productiviteit, impact, waardering en erkenning op het gebied van:
kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein;
valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij;
de betekenis voor onderwijs en scholing?
Kennisontwikkeling
De mate waarin op systematische en duurzame wijze kennis wordt ontwikkeld.
De overdraagbaarheid van de kennis naar andere contexten.
De documentatie en verspreiding van kennis en inzichten.
De impact op –en (internationale) erkenning binnen- het onderzoeksdomein.
De mate waarin onderzoekers en hun resultaten worden geciteerd in publicaties en media.
De aantallen promoties en dissertaties.
Beroepspraktijk en maatschappij
De mate waarin het onderzoek aantoonbaar bijdraagt aan: o
ontwikkeling en innovatie in de beroepspraktijk en de maatschappij;
o
het oplossen van problemen in de beroepspraktijk en de maatschappij.
De mate waarin onderzoeksvragen zijn geworteld in de beroepspraktijk.
De mate waarin de onderzoeksgroep de vraagarticulatie binnen de beroepspraktijk ondersteunt.
De mate waarin de maatschappij (duurzaam) profiteert van de onderzoeksresultaten.
De mate waarin de samenleving wordt betrokken bij het opzetten, uitvoeren en/of gebruikmaken van het onderzoek en de kennis die het opbrengt.
De concrete producten en resultaten, zoals vakpublicaties, ontwerpen, octrooien, oplossingen, etc.
De impact op -en waardering vanuit- beroepspraktijk en samenleving.
Onderwijs en scholing
58
De doorwerking van het onderzoek in (verbetering en vernieuwing van) curricula.
De mate waarin onderzoeksresultaten en –competenties een rol spelen in de werkvormen en/of het studiemateriaal van opleidingen.
De invloed van het onderzoek op het niveau van afstuderen.
De bijdrage aan de deskundigheidsbevordering van docenten.
De mate waarin de eenheid positief wordt aangehaald in een visitatie- of accreditatierapport van een of meer opleidingen.
De waardering door studenten, afgestudeerden en docenten (ten aanzien van de waarneembare doorwerking van het onderzoek in het onderwijs).
De participatiegraad van studenten in onderzoeksactiviteiten van de eenheid.
Concrete onderwijsproducten door de onderzoekseenheid opgeleverd.
5. Is de inzet van mensen en middelen daarbij voldoende in kwalitatief en kwantitatief opzicht?
De geschiktheid van het aanstellingsbeleid in het licht van de missie en de hierop gebaseerde (beoogde) onderzoekskwaliteit.
De kwalificaties van onderzoekers in het licht van de eisen die het onderzoek aan ze stelt.
De mate waarin medewerkers worden ingezet voor zowel onderzoek als onderwijs.
De affiniteit en ervaring van de onderzoekers met de relevante beroepspraktijk.
De toereikendheid van structurele middelen voor duurzame onderzoekprogramma‟s.
De capaciteit voor de uitvoering van het beoogde onderzoek.
De mate waarin (externe) financiering wordt geworven.