D. van Arkel
Emancipatie en integratie
Voordracht ter gelegenheidvan de afsluiting van de HOVO-cursussen in het academischjaar 1996-97 op maandag26 mei 1997 oorspronkelijke titel: 'Emancipatievan Joden en Joodse wetenschappers'
I Rijks
Universiteit Leide.nl I I I I I I I I I-
Emancipatie en integratie Het past mij u deelgenoot te maken van de overwegingen die geleid hebben tot de keuze van het onderwerp van hedenmiddag. Ik meende, dat het niet te ver verwijderd moeht zijn van de thematiek van mijn HOVO-eursussen, maar daar nog niet of sleehts summier behandeld moeht zijn. Het moest niet te specialistiseh zijn, algemeen relevant, en moest bij voorkeur een zekere aetualiteitswaarde hebben. Het kwam mij voor dat het geeigend leek stil te staan bij het spanningsveld tussen emancipatie en integratie. Het vergt niet veel voorstellingsvermogen om in te zien dat emaneipatie nog geen integratie betekent, en dat het spanningsveld daartussen zeer uiteenlopende repereussies heeft voor zowel de emaneiperenden als de geemaneipeerden. Het is sehrijnend te zien hoe de 'Underc1ass' problematiek van de grote Amerikaanse steden, zoals Julius Wilson in 'The truly deprivated' betoogde in zekere zin een gevolg was van de Civil Rights movement en de daarop volgende wetgeving. Tengevolge van een de-industrialisatie verdween veel werkgelegenheid in de nabijheid van de zwarte ghetto's. De nieuwe emanciperende wetgeving maakte het mogelijk voor de beter gesitueerden, de beter opgeleiden, weg te trekken uit het ghetto naar plaatsen waar we! werk was. Wat bleef was een restbevolking zonder de voorbeeldwerking en steun van die bovenlaag, sleeht opgeleid, in een uitzichtloze situatie van permanente werkloosheid, drugs, gebroken gezinnen, misdaad en gewoon honger. Het is heel wel voorstelbaar dat een dergelijke 'etnisehe underc1ass' zieh in grote Europese steden voordoet of voor gaat doen, als geen maatregelen getroffen worden. Ik wil deze problematiek uitwerken aan de hand van emaneipatie van Joden, omdat het de vroegste vorm van emaneipatie is waarover wij derhalve de meeste informatie hebben, alsmede over het al of niet we!slagen ervan. Onder emaneipatie wil ik voorlopig verstaan de formeel juridisehe gelijkstelling, gelijke reehten zonder onderseheid des persoons. Met integratie wil ik die maatsehappelijke situatie aanduiden waarbij de 3
bepalende kenmerken van een groep, etnisch, religieus, of wat ook maar, op geen enkele wijze obstakels vormen voor het participeren in het groepsleven van aIle andere categorieen van groepen in de samenleving, zoals daar zijn de politieke, de economische of de sociale. Ge'integreerd gedrag is het omgekeerde van wat de groepspsycholoog Lewin ooit omschreef als het gedrag van gediscrimineerden. Het is de toestand waarbij leden van een gediscrimineerde groep, of zich gediscrimineerd voelend, zich in vrijweI elke situatie gedragen, of gedwongen voeIen zich te gedragen, als leden van die speciale groep of dat nu in de situatie geeigend is of niet. De arts, lid van een gediscrimineerde groep, die zich op een medisch congres niet zuiver aIleen als medicus opstelt maar ook als lid van die groep. Dat toebehoren wordt tot uitdrukking gebracht door een zekere nederigheid, of juist in overcompensatie, door een zekere arrogantie, of door wat men wel noemt 'Iichaamstaal', houding, gebaar en opsteIIing die onzekerheid uitdrukt. En het is de onbekendheid met taboes, codes en convenanten van de anderen die die onzekerheid schept. Het bereiken van een toestand van integratie wiI helaas geenszins zeggen dat die altijd gecontinueerd zal worden. Het is opmerkeIijk dat in de Merovingische en Karolingische tijd Joden vrijwel voIledige integratie bereikt hebben. In die zogenaamd 'barbaarse' tijd konden Joden vrijelijk deelnemen aan aIle economische, daarbij inbegrepen agrarische, politieke, militaire activiteiten en wat dies meer zij, van die samenleving. Het enige wat hen onderscheidde was een verschil in reIigie, maar door een pas gekerstende lekenbevolking werd daaraan nog geen betekenis toegekend en door een dogmatisch niet scherp slijpende clerus al heel weinig. Die clerus, gerekruteerd uit de GaIIoRomeinse elite, met een praktische vroomheid een gezagsvacuiim opvullend, was meer ge'interesseerd in handhaving van RomeinsChristelijke bestuurIijke tradities dan in theologische vraagstukken. Door een sterk levende eindtijdsverwachting en de rol die Joden in die eindtijd zouden spelen, bejegende men hen doorgaans vriendeIijk. De uiteindelijke bekering van de Joden, de verzoening tussen God en Zijn Volk, zou immers de Parousia markeren, de wederkeer van Christus. Omdat de bekering van Joden dus het einde van dit aardse tranendal 4
zou betekenen hoopten velen, niet allen, dat zachte overreding dit gelukzalige moment nabij zou brengen. Die toestand bleef niet. Een ingewikkeld proces van stigmatisering, thema van mijn HOVO-cursus, sociale afstand ten gevolge van specificatie van beroepenposities door feodalisering, ten gevolge waarvan het stigma niet meer door dagelijkse interactie gecorrigeerd werd, beeindigde haar. Na duizend jaar van toenemende vervolgingen, haat, steeds ongerijmder beschuldiging, na het uit de samenleving uitbannen van Joden en het in ghetto's opsluiten, begonnen achttiende-eeuwers zich pas weer te bezinnen op het ongerijmde van deze situatie, daarbij volstrekt onkundig van het Merovingische en Karolingische voorbeeld. Wat heeft achttiende-eeuwers ertoe bewogen gehele of gedeeItelijke emancipatie van Joden te gaan overwegen? Er is wel geopperd dat het 'Hofjudenthum' daarbij beslissend was. Het feit dat een klein aantal Joden op grond van hun, in feite afgedwongen, financiele expertise zulk een grote rol vervulde bij de staatsfinancien, bij de organisatie en beheer van belastingen, dat ze intermediairs waren bij staatsleningen, legerleveranties verzorgden en wat al niet, zou hebben kunnen betekenen dat men Joden een zekere nuttigheid toekende die voor uitbreiding vatbaar was. In die visie zou emancipatie een uitvloeisel zijn van staatsvormingsprocessen, vergroting van de staatsmacht en het financiele aspect daarvan. Het is veelzeggend dat Hannah Arendt in haar beroemde boek over de totalitaire staat de stelling verdedigt dat de emancipatie van Joden in feite zou neerkomen op een maatregel waarbij men aile Joden de privileges zou toekennen die sommige Hofjoden in mil van hun bewezen diensten al hadden ontvangen. Daardoor zou een speciale relatie tussen Joden en de staat ontstaan zijn. De Joden vormden, in haar visie, het financiele apparaat van de staat, en zo kan Arendt zeggen dat antisemitisme eigenlijk een vorm is van rebellie van de mob tegen de staat, die de kop op steekt als het ordenend beginsel van regeren met consent van de burgers om de een of andere reden is weggevallen. De totalitaire staat ontstaat als een ongestructureerde mob de macht ovemeemt. Met deze gedachtegang probeerde zij ook de continuering van de eenzijdi5
ge beroepsstructuur van de Joodse bevolkingsgroep te interpreteren. Er is veel dat voor deze visie pleit. Het 'tolerantie-edict' van keizer Joseph II, een verregaande stap in de richting van algehele emancipatie voor het hele Habsburgse rijk, was niet ingegeven door liefde voor Joden of door schaamte over wat men hen in het verleden had aangedaan, maar door overwegingen van staats-raison van het 'verlichte despotisme'. Net zoals de keizer de boerenbevrijding entameerde, de afschaffing van de herendiensten van boeren om de vruchten van de boerenarbeid direct ten voordele van de staat te doen zijn, in plaats van de zakken van niet-belasting-betalende adel en geestelijkheid te vullen, zo wilde hij economische activiteiten van Joden tot voordeel van de staat doen strekken. Het was een laat-mercantilistische opvatting, dat wil zeggen van staatswege een optimale organisatie van de economie bewerkstelligen tot voordeel van de staatsfinancien en daarmee van de staatsmacht. Om meer profijt van Joden te kunnen trekken moesten deze meer armslag hebben, beter opgeleid worden om hun talenten te benutten en moesten vooral de van de hand in de tand levende 'Schmarotzer' tot nuttiger werk gebracht worden in hun voordeel, maar vooral in dat van de staat. Een dergelijk nuttigheidsdenken was andere kampioenen van emancipatie niet vreemd. Ook de Pruisische ambtenaar, Wilhelm Dohm, in zijn beroemde boek 'Uber die biirgerliche Verbesserung der Juden', gebruikte het naast andere motieven. Toch is een dergelijke economische interpretatie te eenzijdig. 'Hofjudenthum' en het eraan gepaarde nuttigheidsdenken was beperkt tot Centraal Europa, daar waar de bourgeoisie nog te weinig ontwikkeld was, in tegenstelling tot de Atlantische staten, Engeland, Nederland en tot op zekere hoogte Frankrijk. De bourgeoisie was er dan ook onvoldoende bereid en in staat economische risico's te nemen, of bereid in de staatsfinancien te investeren. Een handelskapitaal had zich nog niet ontwikkeld. Toch komt ook in de 'Atlantische' staten een emancipatiebeweging terzelfder tijd op. In Engeland bepleitte John Toland al in 1714 een naturalisatie van Joden die hen op het niveau van christelijke 'dissenters' zou brengen, en die in 1753 bijna wet werd. Een wetsvoorstel, regulier door beide huizen aangeno6
men, kreeg niet de kracht van wet omdat een onverwachts volksverzet dat onmogelijk maakte. In Frankrijk bepleitte al tijdens het Ancien Regime Malesherbes bevrijdende maatregelen die gehoor vonden, maar door het zeer kleine aantal Joden was daar de 'Joodse problematiek' geen brandend probleem, behalve in de oostelijke provincies. De respectabele Sephardische Joden van Bordeaux en Bayonne waren bovendien al in een bevoorrechte positie vergeleken met hun Askenasische geloofsgenoten in Elzas-Lotharingen. Een andere interpretatie is het einde van de godsdienstoorlogen die voor Joden, door zowel de hond als de kat gebeten, fataal geweest waren. Het einde betekende voor hen wat meer armslag, een economische opleving, waardoor zij zich meer konden doen gelden. Belangrijk is echter ook dat de godsdienstoorlogen geen duidelijke winnaar hadden opgeleverd. Zij eindigden in een 'stale-mate' met een modus vivendi, die ruimte bood aan een toenemende tolerantie, zoals bijvoorbeeld verwoord door J. Locke. Ook al groeide de macht van de staat, zij diende zich verre te houden van 'cuius regio, eius religio'-principes en had in godsdienstzaken niet meer een controlerende of beslissende functie en diende die ook niet te hebben, zoals ook Spinoza bepleitte. Toen dus elke Christen van diverse pluimage het recht kreeg 'nach seiner Fac;onselig zu werden', zoals Frederik II het uitdrukte, begon het te dagen dat dit ook voor Joden zou kunnen gelden. Men was minder bereid omwille van dogma's elkaar naar het leven te staan, zodat er ruimte kwam voor een minder dogmatische, maar meer 'rationalistische' en op natuurrecht gebaseerde religieuze beleving, zoals bijvoorbeeld in de diverse vormen van Delsme. Vele voorstanders van emancipatie, Toland, Dohm, de Humboldts, Mirabeau, hadden Delstische overtuigingen, die volgens hen impliceerden dat het Jodendom, als oudste monothelstische religie, mits gezuiverd van achterhaalde tradities, wettische spitsvondigheden, obscurantisme, ook de karakteristieken had van een universele godsdienst, met een op natuurrecht gebaseerde ethiek. Met die erkenning zou huns inziens de verdere ontwikkeling van de 'eenheidsstaat', zonder bijzondere privileges en bijzondere rechtsposities, gebaat zijn. Het zou zowel 'Jiidisches Recht', de interne Rabbijnen-rechtspraak van de 'Joodse staat in de staat' als 7
'Judenrecht', de opgelegde bijzondere rechtsregel voor verkeer tussen Joden en niet-Joden elimineren. De stelling mag echter niet omgedraaid worden. Niet aIle Dei'sten waren de Joden welgezind. Dit geldt voor veel 'philosophes' in het algemeen en voor Voltaire in het bijzonder, ondanks hun tolerantiebeginsel. In zijn aanvallen op de Joden bediende Voltaire zich uiter3:ardniet van de traditionele anti-judai'stische argumenten, maar richtte hij zijn pijlen op het vigerende Jodendom. Doch hij wilde ook het Christendom in zijn Joodse bakermat treffen. Hij richtte zijn venijn op het Oude Testament. Na een aanval op hun bijgeloof, hun wreedheid, lerger dan van Indianen', hun hebzucht en hun intolerantie, roept hij uit: lEt ce sont nos peres'? Zij zouden Christus aankondigen? Dat zou het IGodsvolk'zijn? Bij Voltaire en de 'philosophes' begint een 'linkse' anti-Joodse traditie die ook een Michelet of een Renan parten gespeeld hebben en die een negatief effect heeft gehad op radicale en socialistische sentimenten. De Verlichting heeft niet alleen maar gunstig gewerkt bij het bestrijden van Jodenhaat. Per slot heeft de Verlichting met het onttronen van de Mens als de naar Gods beeld geschapen heerser over aIle andere creatuur, hem gemaakt tot een biologische soort onder de soorten, met ondersoorten. Deze hierarchie, hoewel onderbouwd door vergelijkende anatomie, op meer ideologische dan biologische gronden gebaseerd, heeft een bijdrage geleverd aan het ontstaan van de rassenleer. Toen ook ontbrandde de strijd tussen de 'monogenisten' en 'polygenisten', enkel- of meervoudige afstamming van de mens. Voltaire was een polygenist, die enkelvoudige afstamming van Adam ontkende en die derhalve meende dat de zogenoemde IHottentottenlgeen mensen waren maar een kruising van een mens met een mensaap. Niet ieder mens was Homo Sapiens, in die visie. Ais we dus niet zonder meer de emancipatoire tolerantie op het conto van de Verlichting kunnen schrijven dan moet ik daaraan toevoegen dat dit wel geldt voor de Duitse Verlichting. Ik zou zelfs wagen te opperen dat de Berlijnse Verlichting aan de wieg heeft gestaan van elk emancipatoir denken, ook dat van Frankrijk. Ik ben 8
daarmee in radicale tegenspraak met het boek van Goldhagen 'Hitler's willing executioners', die schrijft dat Duitsers nu eenmaal anders waren. Mijn argumenten om dat te opperen zijn het feit dat de werken van Dohm en Mendelssohn al zeer spoedig in het Frans vertaald zijn en gretig gelezen werden. Mirabeau had in Berlijn persoonlijk contact met Mendelssohn. Abbe Gregoire kende hun werk. Toen de Academie van Metz een prijsvraag uitschreef hoe de Joden gelukkiger en nuttiger gemaakt konden worden, gebruikten de drie bekroonde opstellen, waaronder dat van Gregoire, de Duitse argumenten. Abbe Gregoire was na het overlijden van voortrekker Mirabeau, de grote voorvechter van de emancipatie van Joden en zwarten in de Assemblee Nationale. Ten aanzien van de eerstgenoemden is het op 27 september 1791, na lange weerstand, eindelijk gelukt, ten aanzien van de zwarte slaven, in de kolonien niet. De Assemblee was niet van zins haar eigen Declaration des droits de l'homme toe te passen op slavemij, zolang die nog winstgevend was. De Berlijnse Verlichting was mede het gevolg van het feit dat de problemen daar urgenter waren. In de loop van de achttiende eeuw had zich daar een Joodse elite gevormd, veelal 'Hofjoden' of daaraan verwant, die door schouwburgbezoek, door belangstelling voor wetenschap een zekere cultuurhonger had ontwikkeld. De salon van mevrouw Herz, waar Joodse en niet-Joodse intellectuelen, de Humboldts en Lessing bijvoorbeeld, elkaar ontmoetten was beroemd. In deze kring kwam de jonge Mozes Mendelssohn, uitermate begaafde zoon van een arme leraar, die daar als autodidact filosofie, wetenschap, taalkunde, gretig indronk. Hij wilde de sociale en wettelijke barrieres voor Joden openbreken en hen laten delen in de wetenschappelijk-wijsgerige ontwikkeling. Daartoe moesten zij echter opgevoed worden, Duits in plaats van Jiddisch gaan spreken, andere studies bedrijven dan alleen Talmud en andere Joodse studies. Mendelssohn meende dat dit kon zonder essentieIe aspecten van het Judai'sme prijs te geven. Hij werd daarin gesteund door Dohm en door zijn vriend Lessing, die hem bewonderde. Mendelssohn stond model voor Nathan in het gelijknamige stuk, Nathan der Weise. Toch geeft het te denken dat Lessing in een van de rollen iemand tot Nathan doet zeggen 'Du 9
bist ein Christ. Ein besserer Christ war nie'. Christendom blijft norm. De discussies tijdens de jaren van de Verlichting gingen beslist niet alleen over de moge1ijkheid of wenselijkheid van het verlenen van volledig gelijke burgerrechten. Dit was misschien niet eens het hoofdmotief. Veeleer gingen de discussies over de vraag of de aard en het wezen van de Joodse godsdienst in overeenstemming te brengen waren met opvattingen over een 'natuurlijke', 'rationele' religie met een universele ethiek. Mendelssohn meende van we1en dacht daarom dat een trouw aan de wet, gehoorzaamheid aan de voorschriften niet strijdig was met die opvattingen. Anderen daarentegen zagen juist het streng handhaven van alle regels en geboden als een rem op het voldoen aan een universele religie en streefden aanpassing na, uiteindelijk resulterend in een 'Reform Judentum'. Dohms 'Burgerlijke verbetering' betekende even zo goed een zich richten naar de zeden, gebruiken en normen van de 'gastheervolkeren' als een daarmee gepaard gaande verbetering van de wettelijke status, die nog geen gelijkberechtiging hoefden te betekenen. Het 'tolerantie-edict' van Joseph II voorzag daar ook niet in. Joden mochten scholen bezoeken, studeren aan universiteiten, kregen de betere rechtspositie van erkende onderdanen, zodat zij niet, zoals nog onder de regering van Maria Theresia in 1748 met de Praagse Joden gebeurde, willekeurig van huis en haard verdreven konden worden, maar zij moesten nog wel aparte belastingen betalen, hadden vergunningen nodig voor huwelijkssluiting, waren uitgesloten van overheidsdiensten. Hofjoden waren geen reguliere ambtenaren en mochten nergens onroerend goed bezitten. Uiteindelijk echter hebben de discussies, begonnen in het midden van de achttiende eeuw, bijna overal - niet in Roemenie - ge1eid tot algehele burgerrechtelijke gelijkstelling; hier vroeger, daar later. In Frankrijk in 1791, in Nederland in 1796, in de Duitse landen in de jaren zestig en zeventig, in Engeland stapje voor stapje met uiteindelijk de toelating van Lionel Rothschild als lid van het Lagerhuis. In Rusland in 1917. Nergens ging het echter van harte, ze1fs in Frankrijk niet, waar het twee jaar geduurd heeft en stapsgewijs ging. Eerst de Sephardische loden van Bordeaux en Bayonne, toen de Joden van het pas gean10
nexeerde Avignon, daarna het handjevol gemengd Sephardische en Askenasische Joden in Parijs, en pas daarna, onder groot verzet van de regiona1e afgevaardigden, de Askenasische Joden van de Elzas, Lotharingen en de omgeving van Metz. Men krijgt soms de indruk dat het besluit erdoor geglipt is toen de vlucht van de koning en de aanhouding bij Varennes de aandacht op andere problemen richtte. Van spontane generositeit was geen sprake. In de Duitse landen groeide, vooral na de Restauratie, de weerstand tegen het streven naar emancipatie, niet in het minst ook bij de zich overigens we! tegen de status-quo verzettende Christelijke Nationale Burschenschaften, fel nationalistische studentenverenigingen, die vanaf het Wartburgfest van 1817 tot 1933 een steeds heftiger antiJoodse houding aangenomen hebben. Een verzet, vooraf of achteraf, bevordert de integratie niet, antisemitisme wel, zo zeer dat net als Hannah Arendt, vele auteurs het moderne antisemitisme als een gevolg van de emancipatie zien. In het land van de emancipatie, Frankrijk, was na jarenlange beschuldiging van zowellinks, socialisten van diverse pluimage, als rechts, de ultramontanisten, na het Panama-schandaal en na het succes van Ed. Drumonts 'La France Juive', de Joodse gemeenschap niet bereid een yinger uit te steken voor Dreyfus. Toen Drumonts hetzblad 'La Libre Parole', N.B. als eerste geinformeerd, had geschreven dat, omdat het om een Jood ging, de zaak wet in de doofpot gestopt zou worden, verklaarde de Franse Joodse gemeenschap bij monde van de Opperrabijn van Parijs, Zadoc Kahn, dat een Jood die Frankrijk verraadt een dubbele verrader is omdat hij dan ook het door Frankrijk als eerste geemancipeerde Jodendom verraadt. De gemeenschap bleef nog lange tijd bij dit standpunt, ook toen er aanwijzingen kwamen dat de procedure bij de veroordeling van Dreyfus verre van vlekkeloos geweest was. In rond Hollands is dat zich gedeisd houden en gedeisd houden doe je wanneer je je onzeker van je positie voelt. Die onzekerheid was veelvormig. De Ghetto-gemeenschap was hecht geweest. Hoe groot de vemederingen ook waren, de bedreigingen, het vuil, het opeengepakt zitten, de slechte gezondheidstoestand, de belastingdruk en ga zo maar door, er was altijd die interne solidariII
teit geweest, om gezamenlijk de lasten te dragen, voor elkaar in te springen. Toen de Ghetto-muren wegvielen was er eerst een immens gevoel van bevrijding - Heine heeft het verwoord - maar toen al spoedig bleek dat de sociale druk niet was weggevallen en individueel opgevangen moest worden, was er niet meer dat beetje zekerheid dat de Ghetto-solidariteit geboden had. Onzekerheid was er ook omdat bij de orthodoxe Joden grote gevoelens van twijfel waren over de gang van zaken. Zou deze halve of hele emancipatie niet ontrouw aan de Wet en het geloof oproepen? Als Joden lid zouden worden van een ander yolk, en daaraan trouw zouden zijn, 'Deutsche Mosaischer Persuasion', hoe moest het dan als ooit in het Messiaanse tijdperk het Joodse yolk teruggeleid zou worden naar het Beloofde Land? Als Joden het nieuwe yolk militair zouden dienen waren er dan koshere maaltijden voor de soldaten, zou de Sabbat geheiligd worden? Als je voor je kinderen modem onderwijs wilde, dat ook op zaterdag gegeven zou worden, moest je dan de Sabbat-rust daaraan offeren? De vrees van veel rabbijnen en de hoop van veel Christenen was dat het Jodendom zou verdwijnen en opgaan in grotere gehelen. Die vrees was niet ongegrond, hoezeer er ook in haar totaliteit niet aan beantwoord werd. Er was geloofsafval in allerlei vormen en gradaties. Sommigen, zoals Heine en Borne, accepteerde de doop als toegangsbewijs tot de beschaving zonder ooit geheel van het Jodendom los te komen. Hetzelfde geldt voor Disraeli, blijkens zijn romans, en misschien zelfs Marx, al was in hun geval de beslissing door hun ouders genomen. Anderen gingen minder ver maar distantieerden zich in hun 'Reform-Judentum' zozeer van de Orthodoxe, Talmudische traditie, dat toen de clericale Jodenhater Augustus Rohling in Wenen zijn 'Talmudjude' publiceerde, waarin onder meer stond dat Joden verplicht zijn tot rituele moord, niemand hem van repliek kon dienen, behalve een Poolse rabbijn. Het was de tijd waarin, wat Isaac Deutscher genoemd heeft, de 'Niet-Joodse Jood' ontstond. De Jood, die het geloof heeft verlaten, atheist of agnost geworden is, vaak socialist, maar die zich desondanks heel nauw bij Jodendom, Joodse geschiedenis, cultuur en traditie betrokken voelt en op grond van die 12
betrokkenheid met eigen normen en waarden komt, universeel, niet aan bepaalde natie, leer of geloof gebonden, hetgeen hem niet altijd in dank wordt afgenomen. De onzekerheid zou te dragen zijn geweest als zij niet in het andere kamp tot een vergelijkbare onzekerheid had geleid. Wie is Jood? Het is opvallend dat het moderne antisemitisme zich het felst gekeerd heeft tegen de moderne geassimileerde Jood, die niet meer zo duidelijk herkenbaar is, die als het ware door kon dringen tot de eigen 'ingroup'. Ik meen dat een van de redenen waarom de absurde, maar fatale rassenleer zoveel aanhang heeft gekregen is, dat zij een duidelijk criterium leek te leveren voor wie Jood was, waar de vijand school. Niet een religie, maar een 'ras' was bepalend. Er was meer. De 'Hofjoden' waren bij het gewone yolk verre van populair geweest, door de nieuwe belastingen en accijnzen die zij invoerden. Toen Frederik II zijn 'Hofjude' Veitel Ephraim de opdracht gaf het zilvergehalte van de Thaler te verminderen morde het yolk: Von aussen schon, von innen schlimm, von aussen Friederich, von innen Ephraim. Bekend is hoe Jud Siisz, opgeofferd werd aan de volkswoede toen hij de financien van Wiirtemberg gesaneerd had. Hij werd opgchangen. Feuchtwanger schreef er een prachtige roman over die totaal verdraaid het script werd van Goebbels gelijknamige propagandistische film. De vrees bestond dat emancipatie zou betekenen dat deze Hofjoden ongebreideld hun gang zouden kunnen gaan met een plunderend kapitalisme. Al heel vroeg wordt die angst gevoed door het sociale protest van vroege 'utopische' socialisten en ook Marx. Ik durf zelfs te stellen dat hierdoor de oude theologische vooroordelen in Jodenhaat gemarginaliseerd gingen worden om plaats te maken voor een aanval op Joden als de symbolen van de moderne kapitalistische samenleving, als de veroorzakers van de 'sociale kwestie'. Nu was het zo, dat een wat formele emancipatie niets vermocht te doen tegen het continueren van de sedert de Middeleeuwen gevormde Joodse beroepsstructuur. Daarin kwam, behalve dan in de toenemende participatie in kunst, literatuur en wetenschap, zo goed als geen verandering. De agrarische sector bleef gesloten. Joodse nijverheid werd 13
bemoeilijkt door ambachtslieden, uit angst voor concurrentie. Een Joodse ambachtsschool in Wenen moest gesloten worden. Een snelle industrialisatie maakte bovendien dat het traditionele ambacht in de grootst mogelijke economische moeilijkheden kwam. Moeilijkheden, die diezelfde Joden werden verweten, omdat zij als 'financiers' en 'beursjobbers' van de industrie optraden. Deze ontwikkelingen hebben zeker niet geleid tot een bereidheid Joden in ambachtelijke gelederen op te nemen. Er was dus eigenlijk geen uitweg uit de commerciele en financiele beroepen. Hierop hamerden 'utopisten' zoals Cabet, Fourier, Proudhon in hun kritiek. A. Toussenel schreef'Les Juifs, rois de I'epoque', waarin hij de Joden tot symbool maakte van het uitbuitende, parasitaire financiele kapitalisme, dat geen waarden schept. Tot op de dagen van de Affaire heeft deze anti-joodse instelling het Franse socialisme parten gespeeld, en heeft tot resultaat gehad dat het Drumont en andere antisemieten de hand boven het hoofd hield. De cynische redenering van de Revue Socialiste was dat kleine ambachtslieden, slachtoffer van het 'Joodse' financieIe kapitalisme, door het antisemitisme antikapitalistisch bewust zouden worden. Dat bewustzijn zou als zij eenmaal inzicht in de productieverhoudingen kregen, hen rijp maken voor het socialisme, wat zij nu, als kleine ondememers, verre van 'proletariers', nog niet waren. Ook Marx deed een duit in het zakje met zijn uitspraak in 'Zur Judenfrage' dat de burgerrechtelijke emancipatie van de Joden de emancipatie van het kapitaal is. De echte emancipatie moet nog komen: 'Die gesellschaftliche Emanzipation des Juden ist die Emanzipation der Gesellschaft vom Judentum'. Tot op zekere hoogte leken de feiten de socialisten en andere protesterenden gelijk te geven. Met name geldt dat voor de Rothschilds. In het antisemitisme van aile Europese landen de vijanden bij uitstek. De carriere van de Rothschilds is een typisch product van het breukvlak tussen het Ancien Regime en de Franse industriele revolutie. De stichter van het huis Meyer Amschel was nog een typische 'Hofjude', 'Hoffaktor' van de keurvorst van Hessen, die een vermogen verdiend had met het zen den van huurtroepen naar Engeland tijdens de Amerikaanse vrijheidsoorlog, de 'Hessians'. Dat vermogen, tijdens de 14
revolutionaire en Bonapartistische woelingen Meyer Amschell toevertrouwd, diende als startpunt. De oudste zoon, Nathan, die zich in Engeland gevestigd had, handelde in het Engelse katoen van de industriele revolutie waarmee hij handelswegen naar Duitsland opende, die ook uitmuntend geschikt bleken om het Continentale Stelsel te omzeilen. Met deze Engelse relatie werd het vermogen van de keurvorst belegd in Engelse staatspapieren, de 'Consols', zodat het uit de handen van Napoleon bleef. Zoon Jacob vestigde zich in Parijs waar hij na de emancipatie vrije bewegingsruimte had. Hij werkte nauw samen met Nathan. Bekend is de stunt die zij samen uithaalden door met goedvinden van de keizerlijke minister van financien, politie en douane het goud van de East India Company via Frankrijk naar de Engelse troepen van Wellington in Spanje te smokkelen. Andere broers vestigden zich in Wenen, Napels en Frankfurt. De tragiek van het succes van de Rothschilds is dat het het beeld leek te bevestigen van de plunderende Joodse nomade, zoals een Weens hoogleraar Wahrmund het zou formuleren, die overal en nergens thuis is. Eens pleegde deze woestijnmens zijn overvallen door zijn kudden op het land van anderen te weiden, nu doet hij dat met zijn 'mobiele kapitaal' door met zijn krediet en hypotheken boeren en ambachtslieden te plunderen. In de steenwoestijnen van de metropool en de grote centra van industrie, die hij met zijn beursmanipulaties financiert of ruineert voelt hij zich thuis, schreven de 'Volkischen'. Het platteland en de kleine steden van ambachtslieden, daar waar volgens hen de Duitse ziel huist, verfoeien hem. De antisemitische beweging kwam inderdaad overwegend uit de kleine stad en van het platteland. Judeophobie werd een sociaal protest, gevoed door nationalisme, haat voor de vreemdeling, vreemd genoeg ook in religieuze kringen. De diverse Christen-Sociale bewegingen hanteerden niet of nauwelijks meer de oude argumenten van Deicide, het door ongeloof tegenhouden van de Parousia, het verraad van Judas, het falen van de Joden. Ook zij verweten Joden de 'sociale kwestie', maar hun verwijt werd niet beargumenteerd met een rassenleer, maar met de verfoeilijke 'Talmud-moraal'. De aanval op de Talmud, begonnen in 1240, was een eigen leven gaan leiden. De 'sociale kwestie', gezien als gevolg van de 15
emancipatie, verbond rechts en links. Het niet geintegreerd zijn van Joden speelde een rol in de openbare discussie waarbij het merkwaardig genoeg ook een positieve waardering kon krijgen, zoals duidelijk werd in de polemiek tussen twee beroemde Duitse historici, Treitschke en Mommsen. In 1878, toen de antisemitische agitatie na de beurscrisis van 1873 op gang gekomen was, schreef Treitschke zijn brochure 'Ein Wort tiber unser Judentum'. De westerse landen hebben gemakkelijk praten schreef hij, wij hebben te maken met totaal onaangepaste 'Ost-Juden'. Jaar in, jaar uit komen uit de Poolse vergaarbak stromen 'Hosenverkaufende Jtinglingen, deren Kinder und Kindeskinder, dereinst Deutschland's Banken und Borsen beherrschen sollen'. In die tekst stonden de fatale woorden, honderden malen in antisemitische propaganda uit zijn verband gelicht geciteerd, 'Die Juden sind unser Ungltick'. Th. Mommsen, de beroemde oud-historicus, voelde zich genoopt te reageren met een tegen-brochure lAuch ein Wort tiber unser Judenthum'. Hij schreef daarin dat hij inderdaad over de Joden in de Oudheid geschreven had als een 'Ferment der nationalen Dekomposition'. Nu gebruikt hij de Ferment-these, gecombineerd met nog niet geintegreerd zijn, ter verdediging van Joden. Juist omdat zij niet geintegreerd zijn in Beieren, Saksen, Hessen enzovoort, kan hun 'Ferment van decompositie' van regionaal sentiment een bijdrage leveren aan de zo gewenste Duitse nadere eenwording. Zij kunnen deze rol vervullen omdat zij geemancipeerd zijn tot Duitsers, niet tot Beieren, Saksen enzovoort. Mommsen leek gelijk te krijgen gezien de enorme bijdrage van Joden aan Duitse literatuur en wetenschap. Wat hij niet kon voorzien was dat regionale sentimenten, juist van platteland en kleine steden die na 1918 ingebed waren in een gefrustreerd Duits nationalisme, een daadwerkelijk op gang gekomen integratie ruw zouden afbreken met de Neurenberger Wetten. Einde van de emancipatie, begin van de catastrofe. Er is nog een aspect dat aandacht vraagt, Joden als wetenschappelijke onderzoekers. Als Joden voortdurend 'Schachergeist', 'economische Talmud-moraal' werd verweten, wat lag er dan meer voor de hand dan dat zij zouden pogen te ontsnappen aan de dwang van de 16
commercieel-financiele beroepsstructuur? Een weg die daartoe openstond was die van de literatuur, kunst, wetenschap en jounalistiek. Het laatste leidde al heel gauw tot de beschuldiging van valse voorlichting om Joodse belangen te dienen. Ook literaire bijdragen bleven niet buiten schot. Het heette klatergoud, woestijnkunst, die het in de steenwoestijn Berlijn wel deed maar in het echte Duitsland niet, zo schreven de Volkischen. De echte kunst kwam uit Wagners Bayreuth. Aan het echte Franse sentiment van 'La terre et les morts' hadden Joden geen deel schreef Barres, om van Maurras en Leon Daudet maar te zWIJgen. Wetenschap was anders. Universiteiten, ondanks het antisemitisme van studenten, waren nog bolwerken van vrije meningsuiting, waardevrij onderzoek. Gretig hebben Joden van de nieuwe mogelijkheid gebruik gemaakt: psychologie, letteren, rechtswetenschappen, sociale wetenschap en bovenal medicijnen en natuurwetenschappen. De medische wetenschap was al van oudsher een ontsnappingsmogelijkheid geweest. Joden hebben gedoceerd aan de Middeleeuwse medische school van Salerno op voet van gelijkheid met Christenen en Moslims - een unicum van tolerantie in een intolerante wereld -. Joden waren vaak lijfartsen van pausen en kardinalen, die bij wijze van uitzondering het Jodenteken niet hoefden dragen. Nieuw was de natuurwetenschap. Ik beroep mij hier op een artikel van een van de origineelste geesten die de Amerikaanse sociale wetenschap heeft voortgebracht, Thorstein Veblen, 'On the intellectual preeminence of Jews'. De kern van zijn argument is dat een jonge Joodse intellectueel niet meer helemaal ingebed in de Joodse traditie, maar ook niet geheel opgenomen in de andere wereld, waarvan hij de taboes niet kent, zich het best kan handhaven met scepsis. Het is met name in de natuurwetenschappen, waar twijfel tot systeem verheven is, dat hij tot zijn recht komt. 'He is a skeptic by force of circumstances over which he has no control' en daarom kan hij tot de avant-garde behoren. Men kan bij deze voortrekkersrol ook denken aan de beroemde these van Zilsel, over het ontstaan van moderne experimentele wetenschap. Het conflict tussen een rationalistische wereldbeschouwing waar de dingen zo gebeuren zoals ze gebeuren, omdat het niet anders kan, omdat alles 17
bepaald wordt door een in het systeem immanente rede, een 'Nous' die het al regeert, en een voluntaristiche zienswijze, waar de schepping een gevolg is van een wilsdaad van een schepper buiten de werkelijkheid, die echter altijd in die werkelijkheid kan ingrijpen. In die visie is het doorgronden van het heelal niet meer een kwestie van zuivere deductieve logica, want die logica geeft geen garantie dat het ook werkelijk zo is. De logica waaraan men op voluntaristische grond twijfelt moet getoetst worden door middel van een experiment. Joden met hun cultureel-religieuze achtergrond hadden wellicht eeli nog sterker voluntaristische conceptualisering dan de Christenen van de vroege wetenschappelijke revolutie. Maar hun entree tot de nietJoodse wereld, de emancipatie, was in hoge mate bepaald geweest door het rationalisme van de verlichting. Zij waren derhalve, volgens de stelling van Zilsel, bij uitstek gekwalificeerd voor een voorhoederol in de modeme natuurwetenschap. Maar ook dat bleef niet zonder repercussies, want al gauw was een typisch antisemitische beschuldiging dat het Joodse intellect 'zersetzend' zou zijn, ondermijnend voor heilige waarden. Antisemieten verdragen geen scepsis! De grote bijdrage van Joodse onderzoekers werd dan ook door de Nazis afgedaan als 'Judenphysik'. Ongeveer een kwart van de Duitse physici, waar onder de leidinggevenden, werd ontslagen en moest Duitsland verlaten, evenals andere vooraanstaande wetenschappelijke onderzoekers in de sociale wetenschappen. De meesten hebben zich naar de V.S. of naar Engeland begeven. Hun komst daar heeft in de sociale wetenschappen geleid tot die zeldzaam vruchtbare vermenging van Duitse en Amerikaanse wetenschappelijke tradities, die tot zulk een enorme opbloei van de sociale wetenschappen heeft geleid. De door Hitler opgelegde 'brain-drain' heeft gemaakt dat Amerikaanse physici niet meer schatplichtig aan Europa waren. Het uitsluiten en vervolgen van zoveel voortreffelijke physici heeft Hitler ook van de mogelijkheid beroofd zelf een atoombom te maken, alhoewel Duitsland in de dertiger jaren in kemfysisch onderzoek voorlag. De naam van Lise Meitner kan hier genoemd worden. (Zij werd door de Groningse physicus D. Coster over de grens gesmokkeld en in veiligheid gebracht.) 18
Einstein, zelf een uitgewezene, wees al in 1939 op de verschrikkelijke mogelijkheid dat Nazi-Duitsland de born zou maken. Hitlers waan heeft dit gelukkig verhinderd. Onverlet of we nu wel of niet gelukkig moeten zijn met dit verschrikkelijke wapen, onder de omstandigheden van het begin van de oorlog was onderzoek noodzakelijk. De born werd ontwikkeld door Oppenheimer met hulp van vele Duitse emigranten. Zij hadden op verschillende wijze hun morele dilemma's die tot uitdrukking kwamen bij Oppenheimers aarzeling mee te werken aan de ontwikkeling van de waterstofbom, hoe interessant ook uit het standpunt van physisch onderzoek. Het daadwerkelijk gebruik van 'zijn' born in Japan had hem diep geschokt. Dat was nooit zijn bedoeling geweest. Is het dan niet wezenlijk in het kader van onze problematiek dat er een zaak Oppenheimer kwam? Dat hij wegens zijn morele aarzeling beschuldigd werd van verraad tijdens de heksenjacht van McCarthy, een felle antisemiet, - Joden en Bolsjewieken is toch immers een pot nat -? De zaak Oppenheimer is terecht wel de nieuwe Dreyfus affaire genoemd. Kipphardt schreef er een beklemmend toneelstuk over. Zij toont opnieuw het spanningsveld tussen emancipatie en integratie. Wat moet uit dit sombere relaas de conclusie zijn? Dat de emancipatie maar niet had moeten plaatsvinden? Nee natuurlijk, het was een grote stap voorwaarts, maar in de onvolkomenheden, niet de definitieve oplossing. Dat niets helpt, en we dus maar bij de pakken neer moeten zitten? Nee, natuurlijk. Teleurstellingen zijn er om van te leren. Zij leren ons, dat we onze hoop niet alleen moeten stellen op de grote blauwdrukken maar dat wij, om met Karl Popper te spreken, onze verwachtingen moeten baseren op 'piecemeal engineering', stap voor stap doorgaan, ondanks teleurstellingen. Piecemeal engineering betekent dat de oplossing van deze problemen ons aller verantwoordelijkheid is, niet alleen van de overheid maar ook van vakbonden, werkgeversorganisaties, van onderwijs en van de veel geroemde en veel gesmade 'media'. Beter weten waarom de dingen niet zo gingen en gaan zoals wij zouden willen verhoogt onze alertheid, doet ons op ons 'qui vive' zijn, brengt geleidelijk een mentaliteitsverbetering te weeg.
19
Ik mag eindigen met een persoonlijke noot. Ik houd zeer veel spreekbeurten voor niet academisch geschoold publiek, vaak niet meer dan lagere school, voor 'gewone mensen' dus. 'The ordinary men' van het ,gelijknamige boek van Christopher Browning, die verkeerd geinformeerd, geterroriseerd, banggemaakt, van hogerhand verenigd in politie-bataljons, collectief in staat bleken tot de verschrikkelijkste dingen. De 'gewone mensen' waar ik voor sprak hoefde ik niet te vertellen dat racisme, discriminatie, antisemitisme 'fout' waren. Dat wisten ze al. Wat ze me wel vaak vertelden na afloop is dat zij nu betere argumenten hadden voor hun standpunt, beter beslagen ten ijs kwamen, beter de gevaren beseften die op de loer lagen en dus minder gemakkelijk in de valkuil zouden trappen, waarin Brownings 'ordinary men' vielen. Aan die preventieve informatie bijdragen, ook in HOVOverband, is het voorrecht van iemand die zich een leven lang heeft beziggehouden met studie van schaduwzijden van het menselijk bestaan. Het verhindert hem bij de pakken neer te ziUen.
20