Deel I Emancipatie en milieu in mondiaal perspectief
Hoofdstuk 2
INTERNATIONALE KADERS Samenvatting De mate, waarin emancipatie en milieu in het internationale beleid geïntegreerd zijn, is beoordeeld aan de hand van de Nairobi Forward-Looking Strategies van de VN en de nota ‘Vormgeven aan structurele verandering: de positie van vrouwen’ van de OESO voor emancipatie, en ‘Our Common Future’ en de uitwerking daarvan, Agenda 21, beide van de VN voor milieu. In de ForwardLooking Strategies zijn gelijkheid, ontwikkeling en vrede de belangrijkste thema’s,, hoewel milieudegradatie als probleem wel g enoemd wordt. Voor wat betreft emancipatie ligt het accent op betaalde arbeid en economische zelfstandigheid. De OESO vertege nwoordigt geen mondiale visie, maar een typisch ‘noordelijk’ perspectief. De nadruk ligt op gelijke mogelijkheden voor man en vrouw en herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid. De OESO zoekt oplossingen in de sfeer van flexibele arbeid en flexibele carrières, en een dienstensector, die de problemen van moderne taakcombineerders verlicht. De OESO pleit zowel voor verdergaande professi onalisering als voor opwaardering van werkzaamheden, die traditioneel (betaald en onbetaald) door vrouwen worden verricht. Milie uproblemen worden in dit document niet genoemd. ‘Our Common Future’ bepleit een anders gerichte economische ontwikkeling. Deze dient meer gericht te worden op het vervullen van immateriële behoeften en minder op materiële consumptie. Gelijkheid, duurzaamheid en zelfregulatie zijn belangrijke uitgangspunten van de commissie. Hoewel armoedebestrijding het hoofddoel is, wordt het sekse-karakter van het armoedevraagstuk niet onderkend en worden vrouwen ternauwernood genoemd. In Agenda 21 komen vrouwen en emancipatievraagstukken in ruime mate aan bod. Veel van de Nairobi-doelstellingen zijn terug te vinden in de verschillende hoofdstukken van het document. In de hoofdtekst worden twee visies op vrouwen gehanteerd: een zuidelijke en een noordelijke. Vrouwen in het zuiden zijn in de eerste plaats een doelgroep voor armoedebestrijding, vrouwen in het noorden worden vooral gezien in hun rol als consument.
2.1
INLEIDING
In dit hoofdstuk wordt een aantal internationale kaders geschetst, die relevant zijn voor de problematiek van duurzame ontwikkeling en vrouwenemancipatie. Voor wat betreft duurzame ontwikkeling zijn dat het bekende Brundtland-rapport ‘Our Common Future’ (1987) en de uitwerking daarvan tijdens UNCED, in Rio 1992. Van de internationale beleidsstukken m.b.t. vrouwen worden hier de ‘Nairobi Forward-Looking Strategies’ (1985) en de OESO-visie op emancipatie (1991) besproken. De hoofdvraag is, in welke mate in deze visies de beleidsterreinen milieu en emancipatie met elkaar geïntegreerd zijn en welke visies op vrouwenemancipatie hierin worden gehanteerd. Daartoe wordt een antwoord gezocht op de volgende deelvragen: • In hoeverre komen milieubeleidsdoelstellingen aan de orde in emancipatiebeleid en vice versa. • Welke raakvlakken worden onderscheiden? • Welke visie op emancipatie, dan wel op vrouwen worden in deze documenten gehanteerd?
2.2 NAIROBI: GELIJKHEID, ONTWIKKELING EN VREDE In 1985 vond in Nairobi de wereldvrouwenconferentie plaats, ter afsluiting van de VN-decade voor vrouwen, met als resultaat de ‘Forward-Looking Strategies for the Advancement of Women’ (FLS) die de status hebben van een VN-resolutie.1
1. UN, 1985. The Nairobi Forward-Looking Strategies for the advancement of women.
19
Nairobi’s definitie van ontwikkeling ‘The role of women in development is directly related to the goal of comprehensive social and economic development and is fundamental to the development of all societies. Development means total development, including development in the political, economic, social, cultural and other dimensions of human life, as well as the development of the economic and other material resources and the physical, moral, intellectual and cultural growth of human beings. It should be conducive to providing women, particularly those who are poor or destitute, with the necessary means for increasingly claiming, achieving, enjoying and utilizing equality of opportunity. More directly, the increasingly successful participation of each woman in societal activities as a legally independent agent will contribute to further recognition in practice of her right to equality. Development also requires a moral dimension to ensure that it is just and responsive to the needs and rights of the individual and that science and technology are applied within a social and economic framework that ensures environmental safety for all life forms on our planet.’ Paragraph 12, Forward-Looking Strategies.
In het eerste hoofdstuk wordt de historische en inhoudelijke achtergrond van de conferentie geschetst, op basis van huidige trends wordt een perspectief geschetst tot aan het jaar 2000, en de algemene uitgangspunten voor het formuleren van de strategieën worden toegelicht. Centrale thema’s van de FLS zijn gelijkheid, ontwikkeling en vrede, die beschouwd worden als interdependente, elkaar versterkende doelstellingen. Ook het thema milieu wordt opgenomen als aandachtspunt. De drie hoofdthema’s waren tien jaar tevoren geformuleerd tijdens de wereldvrouwenconferentie in Mexico City. Halverwege de Decade vond een evaluatie van de eerste helft plaats tijdens de wereldconferentie voor vrouwen in Kopenhagen (1980). Deze conferentie had als subthema’s ‘Werkgelegenheid, gezondheid en educatie’. De conferentie van Nairobi handhaaft deze thema’s en subthema’s voor de periode tot 2000, op grond van de constatering, dat de eerder gestelde doeleinden slechts gedeeltelijk zijn bereikt. Bij de trendanalyse en perspectiefschets tot het jaar 2000 wordt het milieuprobleem genoemd als één van de factoren, die de positieverbetering van vrouwen belemmeren en de rol van vrouwen als intermediair tussen natuurlijke omgeving en maatschappij, hoofdzakelijk in agro-ecosystemen. Daarnaast wordt hun rol in het verschaffen en beschikken over schoon water, brandstof en riolering genoemd. In het hoofdstuk over gelijkheid is het uitgangspunt volledige realisatie van gelijke rechten voor vrouwen en de eliminatie van alle de jure en de facto discriminatie. Tevens worden armoede en onderontwikkeling, veroorzaakt door imperialisme, (neo)kolonialisme en rassendiscriminatie aangewezen als belangrijke obstakels voor gelijkheid in de meeste landen (paragraaf 44), een stellingname overigens waarmee de Amerikaanse delegatie weigerde in te stemmen. De hier opgesomde obstakels zijn volgens de Verenigde Staten niet de hoofdoorzaken van sekse-ongelijkheid. Daarnaast wijst de conferentie op de ideologie van fysiologische verschillen, die ongelijke behandeling legitimeren, maatschappelijke weerstanden tegen verandering en een gebrek aan politieke wil. strategieën, gericht op gelijkheid omvatten o.a. gelijke maatschappelijke participatie, verandering in de beeldvorming en attitudes t.o.v. vrouwen, het ontwikkelen van bestuurlijke instrumenten om gelijkheid te bewerkstelligen en voortgang te evalueren, het delen van huishoudelijke verantwoordelijkheden door alle gezinsleden en herwaardering van de informele en onzichtbare bijdrage van vrouwen aan de economie.
20
De noodzaak tot participatie van vrouwen aan de besluitvorming ‘Exclusion of women from policy-making and decision-making made it difficult for women to include in their preferences and interests the largely male-dominated choices of progress and development. Furthermore, because the issue of women in development has often been perceived as a welfare problem, it has received low priority, viewed simply as a cost to society rather than as a contribution. Thus, the specific formulation of targets, programmes and projects concerning women and development has often received little attention, awaiting the attainment of development rather than being instrumental to it.’ Uit: paragraaf 105, Forward-Looking Strategies.
De hoofdstukken over ontwikkeling en vrede behandelen de slechte economische situatie en de vredesproblemen als belangrijke obstakels voor de positieverbetering van vrouwen. Vrede wordt, op meerdere plaatsen, gedefinieerd als het ontbreken van elke vorm van institutioneel geweld, inclusief geweld in de huiselijke sfeer. Uitgangspunten voor economische ontwikkeling zijn ‘self-reliance’, zowel op nationaal als individueel niveau, ook voor vrouwen. De FLS bepleiten meer aandacht voor de specifieke problematiek van vrouwen hierin en meer participatie van vrouwen in het daartoe strekkend beleid, waarbij gewezen wordt op de specifieke deskundigheid van vrouwen ten aanzien van hun behoeften. T.a.v. het milieu (paragrafen 224-227) wijzen zij op het verband tussen absolute armoede en milieudegradatie, in het bijzonder voor vrouwen, en dringen zij aan op actieve participatie van vrouwen op het terrein van milieubeheer. Bij op vrouwen gerichte programma’s moeten negatieve milieueffecten vermeden worden. De Nairobi Forward-Looking Strategies zijn richtinggevend voor de afzonderlijke lidstaten. Deze zijn verplicht in 1995 op de conferentie in Peking hun voortgang te rapporteren. In de probleemanalyse nemen economische factoren een belangrijke plaats in: door het aanwijzen van economische onderontwikkeling als een der oorzaken van ongelijkheid tussen de seksen, wordt economische ontwikkeling zelfs een voorwaarde voor het bereiken van gelijkheid. Uit de Forward-Looking Strategies spreekt geen absolute voorkeur voor Nirwana 1 of 2, omdat de prioritering van de verschillende actiepunten vaag blijft, maar het accent lijkt toch vooral op economische zelfstandigheid en betaalde arbeid te liggen. De tekst van de vierde wereldvrouwenconferentie in Peking was pas in een laat stadium van dit onderzoek beschikbaar en wordt daarom niet uitvoerig besproken. Het document bouwt voort op Nairobi en incorporeert resultaten van de VN-conferenties over kinderen in New York 1990, over milieu en ontwikkeling in Rio de Janeiro 1992, over bevolking in Cairo 1994 en over sociaal beleid in Denemarken 1995. Duurzame ontwikkeling wordt zowel in de Verklaring als in het actieprogramma opgevat als een randvoorwaarde voor de positieverbetering van vrouwen. ‘Vrouwen en milieu’ is één van de twaalf aandachtsgebieden in het hoofdstuk ‘Strategische doelen en acties’ van het actieprogramma. (paragraf 246-258). De strategische doelen liggen min of meer in het verlengde van Nairobi: participatie in de besluitvorming op alle niveaus, integratie van milieu- en vrouwenbeleid, procedures om de effecten van milieu- en ontwikkelingsbeleid op vrouwen te inventariseren. De actiepunten zijn, zoals ook in de rest van het document, talrijker en specifieker dan in de Nairobi Forward-Looking Strategies en hebben als uitgangs2 punt, dat de bijdragen van vrouwen aan duurzame ontwikkeling cruciaal zijn op tal van terreinen.
2.3
OESO: DE ACTIEVE SAMENLEVING
In 1991 verscheen het OESO-rapport ‘Vormgeven aan structurele verandering’. Dit stelt als lange termijnvisie een “actieve maatschappij” voor als leidraad voor beleidsontwikkeling3. Het OESO-rapport kan beschouwd worden als een uitwerking van ‘Nairobi’ voor de geïndus-
2. UN, 1996. The Beijing Declaration and The Platform for Action. 3. OESO, 1991.
21
trialiseerde wereld. Het heeft geen rechtskracht, het is een advies aan de bij de OESO aangesloten landen. Actieve samenleving ‘Een actieve maatschappij wordt gekenmerkt door kansen en keuze, samenhang en solidariteit. Zij reageert op veranderingen in sociale en economische behoeften en stelt haar leden in staat invloed uit te oefenen op de richting die deze veranderingen uitgaan. Het bevorderen van de ‘activiteit’ gaat verder dan pogingen om volledige werkgelegenheid of een toename van de arbeidsparticipatie te bereiken. Het betekent dat er doortastende stappen worden genomen ter stimulering van economische en sociale participatie, door de veelvoud van gebieden te onderkennen waarop individuen actief zijn - ongeacht of dit door marktgerichte of (onbetaalde) nietmarktgerichte activiteit betreft - en door erkenning van de toenemende onderlinge afhankelijkheid tussen deze activiteitssferen.’ OESO, Vormgeven aan structurele verandering: de rol van vrouwen, 1991.
Structurele verandering wordt omschreven als een wereldomvattend, dynamisch proces, dat onze economieën en samenlevingen ingrijpend zal wijzigen. Er bestaat, aldus het rapport, een wisselwerking tussen economische, technische, sociale en politieke veranderingen; het resultaat van deze wisselwerking bepaalt de structurele verandering. De verschillende aspecten van verandering zijn onderling afhankelijk en kunnen niet geïsoleerd van elkaar worden bezien. Een definitie van het ‘vrouwenprobleem’ in termen van discriminatie is in de ogen van de auteurs ontoereikend en moet plaats maken voor een benadering, die zich richt op systeemkenmerken. Centrale doelstellingen voor structurele aanpassing zijn de combinatie van gezinsverantwoordelijkheden en arbeidsparticipatie, evenals gedeelde rollen in beide taken tussen mannen en vrouwen. Veranderingen in de arbeidsorganisatie betreffen vooral een bevordering in flexibiliteit, zowel m.b.t. de werktijden, het arbeidspatroon, bijvoorbeeld carrière-onderbrekingen en tijdelijke deeltijdbanen met behoud van carrièrekansen, na-en bijscholingsactiviteiten, en de organisatie van de onbetaalde arbeid en ondersteunende sociale infrastructuur. In het algemeen bepleit het rapport vergroting van de mobiliteit binnen de arbeidsmarkt en tussen de betaalde en de onbetaalde sector. Flexibiliteit moet echter niet opgevat worden als een tweederangs arbeidsmarkt in deeltijdbanen, met vaak slechte arbeidsvoorwaarden. Zulke niet-standaard arbeidsmogelijkheden zijn een groeiend segment op de arbeidsmarkt en slecht voor de positie van vrouwen. Er moeten nieuwe wegen gezocht worden, om te voorzien in essentiële dienstverlening op het terrein van verzorging en huishouding, toegesneden op een verscheidenheid aan gezinstypen. De overheid kan daarbij een sturende, initiërende en voorwaardenscheppende rol vervullen. Ook zou het stedelijk milieu gezinsvriendelijker moeten worden. Daarnaast bepleit het rapport veranderingen in de bedrijfscultuur zelf: minder hiërarchisch en meer gericht op samenwerking. Het rapport wijst voorts op de onderwaardering van vaardigheden, waarover vrouwen beschikken. Het opzetten en runnen van een buurtorganisatie stelt eisen, die in geen enkel opzicht onderdoen voor het opzetten van een commerciële organisatie. Ook zijn veel van de daadwerkelijk vereiste vaardigheden in vrouwenberoepen niet opgenomen in de huidige beroependefinities en functie-omschrijvingen. Dergelijke, voornamelijk mensgerichte, vaardigheden worden ondergewaardeerd, omdat ze worden beschouwd als iets wat vrouwen ‘van nature’ kunnen, of omdat ze lijken op huishoudelijke taken, die vrouwen thuis gratis doen.
22
Meer flexibiliteit in de organisatie van betaalde en onbetaalde arbeid, aldus het rapport, verhoogt de inzetbaarheid van werknemers en stelt het bedrijfsleven in staat snel in te spelen op veranderingen en de toegenomen behoefte aan diversiteit. Om de internationale concurrentie aan te kunnen, is dat een voorwaarde, aldus de OESO. Het OESO-scenario bevat elementen van Nirwana 1 en 2: evenals de FLS bepleit de OESO herwaardering en herwaardering van onbetaalde arbeid. In zijn totaliteit lijkt de nadruk niettemin te liggen op verdergaande professionalisering (ook van nu nog onbetaalde diensten) en participatie aan het betaalde arbeidsmarktsegment door vrouwen. Onbetaalde arbeid moet beter worden geregeld, beter verdeeld, hoger gewaardeerd, maar niet worden uitgebreid.
2.4 BRUNDTLAND-COMMISSIE: DUURZAME ONTWIKKELING De term ‘duurzame ontwikkeling’ wordt omschreven in het Brundtland-rapport, ‘Our Common Future’, waarin de relatie tussen milieu en economische ontwikkeling centraal staat.4 Het rapport en de daaraan verbonden aanbevelingen hebben internationale rechtskracht, omdat alle bij de VN aangesloten staten de beginselen ervan onderschrijven. Volgens de Brundtland-commissie zijn de milieucrisis en de economische crisis in de Derde Wereld nauw met elkaar verbonden: het één kan niet worden opgelost zonder het ander. De toenemende ongelijkheid, zowel op macroniveau (Noord/Zuidverhouding) als in afzonderlijke staten veroorzaakt zowel de ecologische als de economische problemen. De commissie wijst op de enorme verspillingen aan militaire uitgaven, de schuldenlast in de Derde Wereld, die tot overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen leidt, de verspillende levensstijl in de rijke landen en de in het algemeen niet-duurzame strategieën voor economische ontwikkeling in arme landen. Armoedebestrijding heeft de hoogste prioriteit. Om grotere gelijkheid op alle niveaus te bevorderen moeten politieke stelsels burgers meer betrekken bij de besluitvorming en ook het internationale beleid moet democratischer worden. De rijken zullen zich moeten beperken en hun levensstijl duurzamer moeten maken. Duurzame ontwikkeling ‘Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling, die aansluit op de behoeften van het heden, zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.’ ‘In zijn breedste betekenis is de strategie van duurzame ontwikkeling gericht op het bevorderen van harmonie tussen mensen onderling en tussen de mensheid en de natuur.’ Our Common Future, WCED 1987.
Economische groei is volgens de commissie niet in tegenspraak met het concept duurzaamheid, maar zal van karakter moeten veranderen. Aan de fundamentele rechten van de mens wordt het recht op een schoon milieu toegevoegd. Tevens worden de mensenrechten uitgebreid met het principe van gelijkberechtiging van toekomstige generaties. In de vele veranderingen, die de commissie noodzakelijk acht, zijn volgens Waller-Hunter5 drie hoofdlijnen aan te wijzen: 4. WCED, 1987. 5. Waller-Hunter, 1993.
23
• Verandering van de internationale economische verhoudingen. Gelijkwaardigheid is een voorwaarde voor het bereiken van duurzame ontwikkeling.
• De verschillende economische sectoren, die bijdragen aan de groei moeten zich op een andere, duurzame wijze ontwikkelen.
• De economische beleidssectoren moeten zelf verantwoordelijkheid nemen voor de milieugevolgen van hun activiteiten en zij moeten op die verantwoordelijkheid kunnen worden aangesproken. Vanuit deze centrale aandachtspunten komt de commissie tot de volgende doelstellingen voor het beleid ten aanzien van milieu en ontwikkeling: • herleving van de groei in ontwikkelingslanden • verandering van de kwaliteit van de groei • voorzien in essentiële behoeften aan werk, voedsel, energie, water en riolering • beheersing van de bevolkingsgroei • instandhouding van natuurlijke hulpbronnen • heroriëntering van de technologie • beheersing van risico’s • integratie van milieu en economie in de besluitvorming Voor wat betreft de eerste twee doelstellingen, wordt voorgerekend dat een aanzienlijke jaarlijkse groei, in combinatie met herverdeling moet worden gerealiseerd. Snelle groei kan echter ook leiden tot verdere inkomensongelijkheid; in dat geval moet volgens de commissie gekozen worden voor langzamer groei, met meer herverdeling. Economische groei moet ook minder materiaal- en energie-intensief, en de milieukosten moeten meetellen. Verwijzingen naar vrouwen en hun problematiek zijn schaars in ‘Our Common Future’. Zij worden genoemd bij bevolkingspolitiek en voedselproduktie. ‘Fertility rates fall as women’s employment opportunities outside the home and farm, their access to education and their age at marriage all rise. Hence policies meant to lower fertility rates not only must include economic incentives and disincentives, but must aim to improve the position of women in society. Such policies should essentially promote women’s rights.’
Ten aanzien van de landbouw bepleit het rapport meer aandacht voor de positie van vrouwelijke producenten bij agrarische hervormingen, gelijke mogelijkheden voor educatie en landrechten voor vrouwen.
2.5
AGENDA 21 EN VROUWEN
De aanbevelingen van ‘Our Common Future’ zijn nader uitgewerkt in de Verklaring van Rio en Agenda 21, twee unaniem aanvaarde maar niet-bindende uitkomsten van de VNmilieuconferentie in Rio de Janeiro, 1992. De Verklaring van Rio geeft de uitgangspunten weer en Agenda 21 het beleidsprogramma voor de afzonderlijke staten6. Nederland zal zich inzetten voor de daadwerkelijke toepassing van de Verklaring van Rio en Agenda 217. Agenda 21 bestaat uit vier secties: I, de sociale en economische dimensie van duurzame ontwikkeling, II, het behoud en beheer van natuurlijke hulpbronnen, III, het versterken van de rol van belangrijke groepen in de samenleving en IV, de uitvoeringsaspecten van Agenda 21. In de uitwerking van deze onderwerpen is duidelijk sprake van een tweedeling: die tussen de rijke en de arme landen. Deze worden verschillende behandeld. In de problematiek van de 6. The Rio Declaration, UNCED 1992b; Agenda 21, 1992, UNCED 1992a. 7. Nationaal Milieubeleidsplan 2, 1994.
24
arme landen is sociaal-economische ontwikkeling (met behoud van natuurlijke hulpbronnen) het meest urgent, in de rijke landen staan de milieuproblematiek en de overconsumptie centraal. De rol van vrouwen in duurzame ontwikkeling ’Vrouwen spelen een cruciale rol in milieubeheer en ontwikkeling. Hun volledige deelname is daarom van essentieel belang om duurzame ontwikkeling te bereiken.’ Principe 20, Verklaring van Rio.
Noch het Brundtland-rapport noch Agenda 21 stellen de wenselijkheid van het vrije marktprincipe en economische groei ter discussie. Dat blijkt ook uit het Sectie I van Agenda 21: veel aandacht voor liberalisatie van de handel en waarschuwingen, dat milieunormen van de rijke landen niet belemmerend mogen werken voor de economische ontwikkeling de arme landen. Tijdens de voorbereidingen van de UNCED in OESO en EG-verband bleek dat er geen overeenstemming tussen de geïndustrialiseerde staten was over een drietal punten, te weten verlaging van de CO2-uitstoot, verhoging van de financiële inspanningen voor bijvoorbeeld ontwikkelingslanden en de bereidheid om de westerse consumptie- en produktiepatronen ter discussie te stellen.8 Agenda 21 bevat veel verwijzingen naar de rol van vrouwen. Met name de hoofdstukken 3 (armoedebestrijding), 5 (demografische ontwikkelingen) en 6 (volksgezondheid) geven veel aanbevelingen ten behoeve van vrouwen. Dit hangt samen met de armoede van vrouwen in de Derde Wereld, en de rol die hun wordt toegedacht m.b.t. bevolkingspolitiek. Uitgangspunt is, dat verbetering van educatie, economische mogelijkheden, toegankelijkheid van land, beschikbaarheid van schoon water, riolering, voedsel en gezondheidszorg voor vrouwen en kinderen zowel de armoede bestrijden als de bevolkingsgroei afremmen. Hoofdstuk 4 gaat over de verandering van consumptiepatronen en heeft daarom vooral betrekking op de geïndustrialiseerde landen. Vrouwen worden in dat hoofdstuk genoemd bij de ‘middelen ter implementatie’: ‘Dit programma heeft in eerste instantie betrekking op veranderingen in niet-duurzame consumptie- en produktiepatronen en op een normenpatroon dat duurzame consumptiepatronen en levensstijlen bevordert. Dit vraagt om gezamenlijke inspanning van regeringen, consumenten en producenten. Bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan de belangrijke rol van vrouwen en huishoudens in de consumptie, en aan de mogelijke invloed die zij via hun gezamenlijke koopkracht op de economie kunnen uitoefenen.’
Tot zover de rol van de westerse vrouwen in Sectie I, Sociale en economische dimensies, van Agenda 21. Weer dus ‘de macht van de boodschappentas’. De rol van kinderen in duurzame ontwikkeling ‘Kinderen zullen niet alleen de verantwoordelijkheid erven om voor de aarde te zorgen, maar vormen in vele ontwikkelingslanden bovendien bijna de helft van de bevolking. Voorts zijn kinderen in zowel ontwikkelingslanden als in geïndustrialiseerde landen in hoge mate gevoelig voor de gevolgen van de achteruitgang van het milieu. Zij zijn tevens zeer bewuste voorstanders van het milieudenken. Met de specifieke belangen van kinderen dient ten volle rekening gehouden te worden in het proces van participatie inzake milieu en ontwikkeling, teneinde de toekomstige duurzaamheid van acties die ondernomen worden om het milieu te verbeteren veilig te stellen.’ Agenda 21, hoofdstuk 25, onder Uitgangspunten.
25
In Sectie II, het milieugedeelte, wordt hier en daar gewezen op het belang van vrouwen bij het beheer van natuurlijke hulpbronnen, toegankelijkheid van land voor vrouwen en het belang van kleinschalige, lokale projecten. Sectie III wijst belangrijke groepen aan, waarvan positie en de participatie in besluitvorming versterkt moet worden. Het uitgangspunt is, dat het beleid alleen kans van slagen heeft, bij voldoende inzet en betrokkenheid van alle maatschappelijke groeperingen. Voor vrouwen wordt dit uitgewerkt in hoofdstuk 24. In de doelstellingen en de uitwerking daarvan zitten veel emancipatiedoelstellingen uit de Nairobi Forward-Looking Strategies, zoals volledige deelname van vrouwen aan het openbare leven, het verlichten van de werklast van vrouwen o.a. door het uitbreiden van kinderopvangvoorzieningen en herverdeling van betaald en onbetaalde arbeid en herwaardering van het onbetaalde werk. De goede voornemens met betrekking tot vrouwen en kinderen in Sectie III zijn maar gedeeltelijk terug te vinden in Sectie I, waar bijvoorbeeld niets gezegd wordt over het belang van onbetaald werk in de economie, en vrouwen en kinderen hoofdzakelijk als een probleemgroep (de armen) worden gezien, of als ‘de consument’ in de rijke landen. Ook in het concreet voorgestelde beleid van Agenda 21 worden vrouwen in het zuiden vooral als doelgroep voor armoedebestrijding gezien en vrouwen in het noorden vooral als ‘consumenten’. Daarnaast wordt het belang van vrouwen in het zuiden als gebruiksters en beheersters van natuurlijke hulpbronnen meermalen onderstreept en worden alle landen aangemoedigd de participatie van vrouwen in de besluitvorming te vergroten. De beleidsvoornemens in het Nederlandse milieubeleid t.a.v. emancipatie en milieu, zoals verwoord in het NMP2 sluiten keurig aan bij de concrete beleidsaanbevelingen van Agenda 21, maar hanteren een traditioneel vrouwbeeld en gaan niet in op het belang van emancipatorische ontwikkelingen voor de duurzame samenleving. Zowel van de zijde van de milieubeweging, Derde Wereld en vrouwenbeweging is fundamentele kritiek geleverd op het westerse economische systeem en de theorie waarop deze gebaseerd is.9 In Agenda 21 is deze kritiek niet in het voorgenomen beleid tot uitdrukking gekomen, maar ook niet onopgemerkt gebleven. Zo zijn er aanbevelingen om tot nieuwe indicatoren voor welvaart en welzijn te komen, om de rol van onbetaald werk zichtbaar te maken en om fysische, economische en sociale wetenschappen te integreren.
2.6
CONCLUSIES
• Hoofdthema’s van de Nairobi Forward-Looking Strategies zijn gelijkheid, ontwikkeling en vrede. Milieu is in 1985 een nieuw agendapunt in het VN-vrouwenbeleid, maar wordt wel genoemd. Vrouwen worden gezien als slachtoffer van milieudegradatie, vooral in subsistence-georiënteerde systemen. • In de Nairobi-conferentie wordt economische ontwikkeling als een voorwaarde gezien voor het bereiken van gelijkheid en ligt het accent wat arbeid en inkomen betreft sterk op betaalde arbeid en daarmee op Nirwana 1. • In het OESO-rapport van 1990 over vrouwenemancipatie, worden vooral de gelijkheidsdoelstellingen van de Nairobi-conferentie uitgewerkt: gelijke maatschappelijke participatie voor mannen en vrouwen en herverdeling van onbetaalde arbeid. Het OESOrapport presenteert een visie, ‘de actieve maatschappij’ en legt de nadruk op flexibiliteit en kwaliteit, met een dienstensector, die tegemoet komt aan de behoeften van moderne, 8. Waller-Hunter, 1993. 9. O.a. Waring, 1988; Ås., 1990; Hueting et al., 1992 ; World Women's Congress for a healthy Planet (incl. Women's Action Agenda 21, Ned. vert., zie Boschman et al., 1992); Braidotti et al., 1994.
26
• •
•
• •
• •
•
zorgtaken verdelende ouders. De visie bevat elementen van Nirwana 2 (herwaardering van werk in het onbetaalde circuit en carrière-flexibiliteit) maar ondersteunt een verdere professionalisering van zorgtaken en toenemende participatie aan de arbeidsmarkt van vrouwen (Nirwana 1). Milieu en duurzame ontwikkeling worden in de OESO-visie in het geheel niet genoemd. Armoedebestrijding, door economische groei en herverdeling, wordt in ‘Our Common Future’ gezien als het belangrijkste doel, maar dat moet op duurzame wijze verwezenlijkt worden. Armoede wordt niet gezien als een sekse-gerelateerd probleem en de Nairobidoelstelling van gelijke participatie van vrouwen in ontwikkelingsbeleid is niet overgenomen. Verwijzingen naar vrouwen en hun problemen zijn schaars. Als raakvlakken worden voedselproduktie en bevolkingspolitiek genoemd. Ondanks de algemene gerichtheid op gelijkheid van ‘Our Common Future’, suggereert de passage over vruchtbaarheid en de gelijkberechtiging van vrouwen, dat gelijkberechtiging instrumenteel is aan bevolkingspolitiek. Agenda 21 kan, vergeleken met het Brundtland-rapport wel als een doorbraak beschouwd worden voor de gelijkberechtiging van vrouwen. Veel van de Nairobi-doelstellingen zijn in de diverse hoofdstukken en actiepunten terug te vinden. Vrouwen in het zuiden worden vooral gezien als doelgroep voor armoedebestrijding. Zij zijn zowel slachtoffers als (door lokale overexploitatie) veroorzakers van milieuproblemen. Verdere raakvlakken betreffen hun rol bij de reproduktie en hun deskundigheid als ‘environmental managers’ in agro-ecosystemen. Het sekse-karakter van het armoedeprobleem wordt onderkend, evenals de rol die vrouwen spelen in de voedsel-, energie- en drinkwaterproduktie. Vrouwen in de geïndustrialiseerde landen worden vooral gezien als belangrijke actoren in het consumentenbeleid. De gedachtengang daarachter is in wezen ongeëmancipeerd, omdat aan mannen geen vergelijkbare rol wordt toegedacht Positieverbetering van vrouwen is òf armoedebestrijding (Derde Wereld) òf emancipatie (rijke landen). Aanbevelingen voor emancipatie volgen Nairobi en zijn daarmee vooral gericht op het bevorderen van betaalde arbeid (Nirwana 1). Actiepunten in Agenda 21 richten zich vooral op vrouwen in ontwikkelingslanden. Daarbij wordt de meeste aandacht gegeven aan de armoedebestrijding. Armoedebestrijding als zodanig wordt echter niet gezien als economische ontwikkeling, maar als welzijnsvraagstuk. Resumerend kan gesteld worden, dat er een begin is gemaakt met integratie van emancipatie- en milieubeleid. Voor de geïndustrialiseerde landen bestaan twee lange termijnvisies: de actieve maatschappij van de OESO duurzame ontwikkeling als mondiaal streven De eerste heeft emancipatie als invalshoek, de tweede milieu en ontwikkeling. De OESOvisie bepleit vrij radicale structurele veranderingen, maar plaatst die nadrukkelijk binnen het kader van een slagvaardig bedrijfsleven, dat met hoog opgeleid flexibel inzetbaar personeel de internationale concurrentieslag aankan. Als zodanig is de OESO-visie niet in strijd met Agenda 21, dat eveneens een sterke nadruk legt op de marktsector.
27