Deel II Emancipatie en milieu in Nederland
Hoofdstuk 9
HET SOCIALE CONTRACT IN NEDERLAND Samenvatting In Nederland bestaat weliswaar een ideologie van gelijkheid, die zich zelfs uitstrekt tot de verdeling van onbetaalde arbeid, maar de feitelijke positie van vrouwen laat nog veel te wensen over. Net als in de rest van de wereld zijn zorg, huishouden en gezin hoofdzak elijk het domein van vrouwen. Onder de jongere generatie neemt gelijkheid op het gebied van onderwijsniveau, arbeid en inkomen toe, maar de reproduktieve lasten zijn nog zeer ongelijk verdeeld, zowel de facto als de jure. Wanneer er kinderen te verzorgen zijn, dan zijn het doorgaans de vrouwen die (een deel van) hun betaalde arbeid opgeven ten behoeve van gezinsleden. Zowel financieel als qua fysieke inspa nningen moeten vrouwen zich grotere offers getroosten om kinderen te krijgen en groot te brengen. Het combineren van kinderen en betaalde arbeid brengt problemen met zich mee, maar desondanks neemt de arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen toe. Deze zal naar verwachting blijven toenemen, beleid of geen beleid. Het alternatief, ontslag nemen, bergt grote risico’s in zich, zeker in een tijd waarin werk schaars is en sociale voorzieningen onder druk staan. De nog steeds tamelijk traditionele rolverdeling binnen het gezin betekent overigens niet dat het vrouwelijk stereotiep van ‘de macht van de boodschappentas’ correct is. Het inkopen van de dagelijkse levensbehoeften impliceert hooguit verantwoordelijkheid over een beperkt deel van het budget, op de besteding waarvan bovendien ook andere gezinskleden invloed uitoefenen. Met betrekking tot onbetaalde arbeid en informele wederzijdse hulp en steun kunnen door een reeks van ontwikkelingen tijds- en mobiliteitsproblemen ontstaan, in het bijzonder voor degenen, die betaalde en onbetaalde arbeid combineren. Voor een grote groep van mensen neemt bovendien de kwaliteit van het informele netwerk dusdanig af, dat deprivatie van een fundamentele menselijke behoefte ‘betekenisvolle sociale binding’ aann emelijk is.
9.1
INLEIDING
Centraal in dit hoofdstuk staat de vraag naar de positie van vrouwen in Nederland. Deelvragen zijn: • In hoeverre beantwoordt het sociale contract nog aan het traditionele patroon? • In welke richting vindt verandering plaats en wat betekent dat voor onbetaalde arbeid en de behoeften waarin die voorziet? • In hoeverre is er sprake van feitelijke en van reproduktieve gelijkheid? • Hoe realistisch is de in Agenda 21 aan vrouwen toegekende rol als doelgroep voor ‘consuminderen’? Nederland onderscheidt zich van andere Westeuropese landen doordat tot ca. 1960 gehuwde vrouwen vrijwel geen betaalde arbeid buitenshuis verrichtten. Tot het midden van de jaren ’60 lag ook de vruchtbaarheid in vergelijking met omringende landen hoger. Sinds ca. 1960 volgen vruchtbaarheid en arbeidsparticipatie in Nederland hetzelfde patroon als in omringende landen. Als verklaring wordt veelal de verzuiling genoemd, waardoor het werken van gehuwde vrouwen lange tijd niet maatschappelijk aanvaardbaar was.1 Plantenga vond echter, dat de gezinsidealen in Nederland en West-Duitsland rond de eeuwwisseling en tot omstreeks het midden van deze eeuw nauwelijks verschilden. Volgens haar was het vooral het grotere inkomen per hoofd, waardoor men in Nederland, anders dan in Duitsland, in staat was deze idealen in brede lagen van de samenleving ook daadwerkelijk te verwezenlijken.2 In de zestiger, zeventiger jaren treedt er een trendbreuk op: onder invloed van de seksuele revolutie en de tweede feministische golf veranderen in snel tempo de opvattingen over seksualiteit, huwelijk en gezin. Van een preuts land werd Nederland een uiterst permissief land: er wordt veel aandacht besteed aan seksuele voorlichting op scholen, contraceptiva zijn gemakkelijk verkrijgbaar en er heerst een liberale abortuspraktijk. Het abortuscijfer en het aantal 1. Sociale atlas van de vrouw, Van Delft, 1991 2. Plantenga, 1993.
141
ongewenste tienerzwangerschappen liggen mede door deze cultuur van openheid het laagste ter wereld.3 Vrouwen stopten in de tachtiger jaren niet langer met (betaald) werken als zij trouwden, maar bij de geboorte van hun eerste kind; in toenemende mate is ook de komt van kinderen geen reden meer om de baan op te zeggen. Vrouwen zijn mondiger geworden. Het opleidingsniveau van de nieuwe generatie schoolverlaters en afgestudeerden ligt in de jaren negentig zelfs iets boven dat van mannen. Op het gebied van arbeid en inkomen zijn meisjes aan een inhaalslag bezig. Voor alleenstaande, goed opgeleide jongeren zonder kinderen verdwijnen de sekseverschillen, maar dat betekent niet dat emancipatiedoelen nu gerealiseerd zijn. Evenals elders in de wereld is armoede een probleem dat vrouwen in Nederland in onevenredige mate treft. Daarnaast stellen vrouwen de geboorte van het eerste kind in toenemende mate uit: de gemiddelde leeftijd ligt op ca. 28 jaar en is daarmee het hoogste ter wereld.
9.2
ARMOEDE, ARBEID EN INKOMEN
In Nederland bestaat bijna 90% van de bijstandsgerechtigden uit vrouwen: ca. tweederde daarvan is hoofd van een eenoudergezin (cijfers 1992).4 In 1992 werden ruim 172.000 bijstandsuitkeringen verstrekt, waarvan 146.000 aan vrouwen. In hetzelfde jaar werden 300.000 RWW-uitkeringen verstrekt. Een RWW-uitkering is een uitkering op bijstandsniveau, waarbij een sollicitatieplicht behoort. Mannen ontvangen vaker een RWW-uitkering dan vrouwen. Mannen ontvangen ook meer WW-uitkeringen en WAO/AAW-uitkeringen dan vrouwen. Dit hangt samen met het feit dat meer mannen dan vrouwen een arbeidsverleden hebben. In 1990 is in twee van de drie gezinnen met minderjarige kinderen de man kostwinner. Het gemiddelde bruto jaarinkomen bedraagt hier ƒ67.900,-. De gezinnen waarvan de vrouw kostwinner is, hebben in dezelfde periode een jaarinkomen van ƒ25.200,-. Een kwart van de vrouwen in loondienst verdient minder dan ƒ15.000,- per jaar, tegen 10% van de mannen in loondienst. Dit verschil wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat vrouwen meer in deeltijd werken dan mannen. Maar ook de lonen liggen niet op hetzelfde niveau, omdat vrouwen gemiddeld enkele salarisklassen lager zijn ingeschaald. Het modale inkomen van voltijds werkende vrouwen bedraagt ca. ƒ35.000,-. Tegen dat van mannen ƒ55.000,-.5 Het belastingrecht en de sociale verzekeringen zijn nog steeds in belangrijke mate geschoeid op het gezin als leefeenheid, wat vaak in het nadeel van vrouwen uitpakt. Hierbij zijn vooral pensioenen slecht geregeld. In het verleden waren de meeste pensioenfondsen niet toegankelijk voor vrouwen. Met als gevolg dat veel vrouwen die hun leven lang gewerkt hebben na hun 65e van een AOW-uitkering moeten rondkomen. Met de Algemene Wet Gelijke Behandeling is sekse-discriminatie niet meer toegestaan, maar indirect worden vrouwen nog steeds gediscrimineerd, bijvoorbeeld door bepalingen dat pensioenaanspraken pas ingaan bij een minimumomvang van de werkweek, of doordat sectoren waar veel vrouwen werkzaam zijn vaak geen pensioenregeling hebben.6
3. Sociale atlas van de vrouw, Van Delft, 1991. 4. CBS 1994a, 1994b. 5. Emancipatie in cijfers, 1994, CBS, 1994a; Statistisch jaarboek 1994, CBS, 1994b. 6. Bruyn-Hundt, 1992; Vrouwen Alliantie, 1994.
142
9.3 ONBETAALDE ARBEID EN REPRODUKTIEVE ONGELIJKHEID Vrouwen werken niet voor niets zo vaak in deeltijd. Het onbetaalde werk komt namelijk nog steeds voor het grootste deel op vrouwen neer. Het combineren van betaalde en onbetaalde arbeid is vooral als er kinderen zijn een zware klus, die grote organisatorische vaardigheden vereist. Voor een deel is dit toe te schrijven aan een gebrek aan behoorlijke kinderopvangvoorzieningen, voor een deel ook aan de traditionele verdeling van taken in het huishouden: mannen dragen aan het totaal van betaalde en onbetaalde arbeid minder bij dan vrouwen.7 Maar het is de vraag in hoeverre ook voor ouders, die alle taken eerlijk verdelen, de combinatie voltijds werken en kinderen grootbrengen een haalbare kaart is.8 Wel vinden Nederlanders in grote meerderheid dat huishoudelijke en verzorgingstaken gelijkelijk over mannen en vrouwen dienen te worden verdeeld. In de praktijk is dat alleen het geval bij alleenstaanden en tweeverdieners zonder kinderen.9 De rechtspositie van vrouwen laat te wensen over. Per 1 september 1994 is de Algemene Wet Gelijke Behandeling in werking getreden, die beoogt discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, gezindheid, ras, geslacht, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat uit te bannen. Deze wet heeft een lange geschiedenis en het eindresultaat kent zoveel uitzonderingsbepalingen, dat betwijfeld mag worden in hoeverre het doel ook werkelijk bereikt wordt. Los van de formele juridische gelijkheid en antidiscriminatiewetgeving hebben vrouwen in de praktijk van het huwelijks- en familierecht niet dezelfde positie. Dat blijkt bijvoorbeeld bij echtscheiding. Als uitvloeisel van de zorgplicht zijn beide ouders alimentatieplichtig voor hun kinderen en, in geval één der ouders geen of onvoldoende eigen inkomen heeft, is degene die wel over een inkomen beschikt alimentatieplichtig tegenover de ander, meestal degene die de onbetaalde zorg voor de kinderen op zich neemt. Dat zijn in de meerderheid van de gevallen de vrouwen. Meestal zijn zij het, die in verband met de zorg voor de kinderen gestopt zijn met werken, of part time zijn gaan werken. Alimentatie wordt vastgesteld naar draagkracht en houdt een vergoeding voor de kosten van levensonderhoud in, geen vergoeding voor zorgarbeid, of schadevergoeding voor gederfde carrièremogelijkheden. Voor zover de alimentatie ontoereikend is, kan een aanvullende bijstandsuitkering worden verstrekt. De alimentatieplicht voor ex-partners heeft een maximale duur van 12 jaar; die voor kinderen duurt tot zij de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. Voor het innen van niet-betaalde alimentatie voor kinderen bestaat een soort rijksincassobureau. Achterstallige partneralimentatie kan niet langs deze weg worden geïnd.10 Aangezien één op de drie huwelijken in echtscheiding eindigt, loopt de partner die (b.v. in verband met de kinderen) stopt of mindert met betaalde arbeid zware economische risico’s, die niet worden afgedekt. De scheidende ouder, die geen voogdij krijgt over de kinderen, is in staat de kosten van verminderde carrièremogelijkheden en onbetaalde zorgarbeid op de expartner af te wentelen en, bij een laag inkomen, de financiële verplichtingen geheel of gedeeltelijk op de uitkeringsinstantie. Naast de financiële risico’s van een echtscheiding loopt de onbetaald werkende vrouw nog andere risico’s. Anders dan bij betaald werk zijn er geen arbeidsvoorwaarden t.a.v. veiligheid en belasting gesteld aan huishoudelijk werk. Blijvende arbeidsongeschiktheid is voor werknemers collectief verzekerd, voor huisvrouwen en meewerkende echtgenotes niet.11 7. ‘Met het oog op 1995’, 1992; Emancipatieraad, 1988; Vrouwen Alliantie, 1994. 8. Zie hoofdstuk 11. 9. Sociaal Cultureel Rapport 1994. 10. Alimentatie na 1 juli 1994, brochure Min. Justitie. 11. Messing, 1993; Schuit, 1994.
143
Hoewel vrouwen de meeste dagelijkse boodschappen doen, wordt ‘de macht van de boodschappentas’ wellicht wat overschat. De dagelijkse boodschappen vormen maar een klein deel van het gezinsbudget en consumenten kunnen slechts milieuvriendelijk inkopen binnen de beperkingen van huishoudportemonnee en de schappen van de supermarkt. Wie binnen een meerpersoons huishouden de belangrijkste financiële en de meest milieurelevante beslissingen neemt (te denken valt aan woonplaats, auto, duurzame consumptiegoederen, vakantiebestemming en - frequentie), is nog een open vraag. Bovendien oefenen andere gezinsleden ook invloed uit op de dagelijkse boodschappen. De omvang van de op kinderen, jongeren en mannen gerichte reclame doet vermoeden dat die invloed niet gering is. Door ontgroening, vergrijzing en individualisering groeit bovendien het aantal eenpersoonshuishoudens, met negatieve gevolgen voor ‘de macht van de boodschappentas’ De gezinsverdunning, de toenemende oriëntatie van vrouwen op betaalde arbeid en geografische mobiliteit t.a.v. woonplaats hebben tot een verdunning van het informele zorgnetwerk geleid. Deze ontwikkelingen, gecombineerd met bezuinigingen op formele zorg, hebben hun weerslag op werklast, tijd en mobiliteit van mantelzorgers, nog afgezien van de effecten op omvang en kwaliteit van de zorg bij zorgbehoevenden.12
9.4
MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE
Door de gescheiden leefsferen van man en vrouw, waarbij de vrouw de privé-sfeer en de man de openbare sfeer is toegewezen, hebben vrouwen veel minder invloed op bestuur en politiek. Maatschappelijke invloed is in het algemeen in hoge mate gekoppeld aan het bekleden van functies in het openbare leven. Voor zover vrouwen aan het arbeidsproces deelnemen, bezetten zij vooral lagere rangen en functies, in hoge mate geconcentreerd in de administratieve, educatieve en verzorgende beroepen. Hoewel het opleidingsniveau van de huidige generatie schoolverlatende meisjes beslist niet onderdoet voor dat van jongens, biedt het vakkenpakket van meisjes vaak minder goede kansen op werk en carrière. Nagenoeg alle sectoren worden op de hoge niveaus gedomineerd door mannen, terwijl technische en industriële functies (afgezien van laaggeschoold en laagbetaald werk) ook in de midden- en uitvoerende kaders voornamelijk door mannen bezet worden. In bestuurlijke functies bij de overheid zijn vrouwen nog schaars vertegenwoordigd. Vermoedelijk met negatieve gevolgen voor emancipatoir beleid.13 Veranderingen treden wel op: de arbeidsparticipatie van vrouwen vertoont een stijgende lijn. De bijdrage van mannen aan onbetaald werk stagneert echter.14 Dat is overigens niet alleen in Nederland het geval, maar ook in andere geïndustrialiseerde landen als de VS, Engeland en Frankrijk, waar naar verhouding veel meer vrouwen een volledige baan hebben.15
9.5
CONCLUSIES
• In Nederland beantwoordt het sociale contract nog in belangrijke mate aan het traditionele patroon. Vergeleken met andere westerse landen ligt de participatie aan betaalde arbeid zeer laag, hoewel dit met name voor de jongere generatie snel aan het veranderen is.
12. Het Sociaal Cultureel Rapport 1994 vermeldt slechtere gezondheid, hogere sterftekans en verminderd welzijn onder alleenstaa nden en kinderen van gescheiden ouders. 13. ‘Met het oog op 1995’, 1992; OESO, 1991. 14. Sociaal Cultureel Rapport, 1994. 15. UNDP 1994; Hochschild, 1990.
144
• In de jongere generaties zijn beide seksen hoog opgeleid en stoppen vrouwen steeds minder vaak met werken als er kinderen komen. Huishoudelijk werk wordt wel iets meer gedeeld, maar niet gelijk. De late leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen en het scherp gedaalde geboortencijfer wijst op hoge reproduktieve kosten, resp. constraints. Onbetaalde arbeid en informele zorg nemen aan betekenis af. • Reproduktiekosten verschillen zowel kwalitatief als kwantitatief voor mannen en vrouwen, hetgeen blijkt uit de ongelijke verdeling van onbetaald en betaald werk en een systeem van sociale herverdeling, dat de kosten die vrouwen maken onvolledig compenseert. Niettemin laat dit systeem een zekere mate van afwenteling van reproduktiekosten toe. • De rol van vrouwen bij 'consuminderen' dient ondanks een nog tamelijk traditioneel patroon gerelativeerd te worden.
145