Eer men het weet…
“Een onderzoek naar de totstandkoming van een regionale samenwerking gericht op de integrale aanpak van eergerelateerd geweld.”
Afstudeeropdracht HBO-Rechten M.E.W.M. Rupert Studentnr.286074
7 juni 2010 Instituut voor Rechtenstudies Hanzehogeschool Groningen Supervisor: mr. J. Wintjes Interne supervisor: mr. M.A.B. Faber-Siermann Openbaar Ministerie Groningen
1
Samenvatting Op 19 september 2009 hebben de directies van Vrouwenopvang en Advies en Steunpunten in Noord Nederland, een bijeenkomst georganiseerd om de mogelijkheden van een gezamenlijke noordelijke aanpak van eergerelateerd geweld te onderzoeken. Het is voor het eerst in de aanpak van eergerelateerd geweld, dat partners uit drie verschillende provinciën de handen ineen slaan en gebruik willen maken van elkaars kennis en kunde. Ter realisatie van deze samenwerking is onderzoek gedaan naar de totstandkoming van een regionaal samenwerkingsverband gericht op de integrale aanpak van eergerelateerd geweld. Het doel van dit onderzoek was een projectplan te ontwikkelen dat een houvast kan bieden bij het realiseren van een regionale samenwerking gericht op het stoppen en voorkomen, alsmede het beschermen van (mogelijke) slachtoffers van eergerelateerd geweld. Uit dit onderzoek is gebleken dat het belangrijk is om een gezamenlijke visie te hebben welke is vertaald naar doelstellingen die men kan bereiken door samen te werken. Ter beantwoording van de vraag wat realiseerbare doelstellingen zijn is onderzocht wat relevante partners zijn, op welke wijze deze partners kunnen samenwerken en hoe men de gestelde doelstellingen kan realiseren. In dit onderzoek is literatuuronderzoek afgewisseld met interviews die gehouden zijn met personen die afkomstig zijn uit de praktijk. Er is voor deze methoden gekozen om vanuit een bottom up benadering draagvlak te creëren bij de partners die onderdeel uit gaan maken van het samenwerkingsverband. Doormiddel van dit onderzoek zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: Het vergroten van het vermogen van professionals, uit de provincies Groningen, Friesland en Drenthe, om eergerelateerd geweld vroegtijdig te signaleren, door vanaf eind 2010 te werken met een uniforme meldcode waarin duidelijke stappen zijn omschreven die men kan nemen bij vermoedens van eergerelateerd geweld. Het zoveel mogelijk voorkomen van escalatie van geweld door betere professionele herkenning en interpretatie van eergerelateerd geweld. Het bevorderen van deskundigheid bij samenwerkingspartners, door kennis en ervaring op het gebied van eergerelateerd geweld onderling te delen in een regionaal casusoverleg. Het bieden van bescherming aan (mogelijke) slachtoffers van (dreigend) eergerelateerd geweld door de samenwerking tussen de betrokken instanties in Groningen, Friesland en Drenthe te verbeteren. Het vergroten van het inzicht in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe door middel van eenduidige registratie van aan eergerelateerde zaken. Om deze doelstellingen te bereiken zal men ten eerste op korte termijn het huidige basismodel Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling moeten aanpassen ten behoeve van eergerelateerd geweld en deze kenbaar maken bij onderwijsinstellingen, huisartsen en abortusklinieken. Ten tweede dienen de politie, het Openbaar Ministerie, de Vrouwenopvang, het ASHG, Bureau Jeugdzorg, de Centrum Gemeente en de Reclassering een intentieverklaring te ondertekenen waarin zij afspreken onder begeleiding van een stuurgroep samenwerkingsafspraken te maken die worden vastgelegd in een convenant.
2
Abstract On September 19th, 2009 the executive boards of women shelters (de Vrouwenopvang) and the Advies en Steunpunten Huiselijk Geweld, situated in Groningen, Friesland and Drenthe, organized a meeting with the local authorities to discuss the possibilities of a cross sector co-operation in issues of honour related violence. On behalf of the coordination of a cross province and cross sector co-operation a research has been conducted. The main goal was to create a plan of action which can be used in realizing this co-operation, which main aim is to stop and prevent honour related violence from happening and also to protect (potential) victims. This research has shown that a joint vision translated to realistic goals is of great importance. To be able to determine these primary goals the relevant partners have been identified and the possible alternatives for this cooperation as well as the possibilities for the realization of the goals have been studied. During this research a literature study has been alternated with interviews which where practically oriented. Reason for this methodology is to create support amongst the several partners of the cross sector co-operation, by using a bottom up approach. As a result of this research the following goals have been set: Increasing the ability of professionals, located in Groningen, Friesland and Drenthe, to recognise honour related violence in an early stage by using a uniform code to report (meldcode) by the end of 2010, which contains predetermined steps on how to act when there are presumptions of honour related violence. Preventing the escalation of violence, for as much as possible, by improving the ability to professionally recognise and interpret cases of honour related violence. Increasing the professional competence of the several partners, by sharing knowledge and experience within a cross province deliberation on cases of honour related violence (casusoverleg). Offering protection to victims of honour related violence and potential victims whom are threatened with honour related violence, by improving the collaboration between authorities, women’s shelters and other actors whom are located in Groningen, Friesland and Drenthe. Increasing the knowledge about the nature and scope of honour related violence in Groningen, Friesland and Drenhe, by using a corresponding way of registration in cases of honour related violence. In order to achieve these goals the basic code to report domestic violence and child abuse (basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling) should be adjusted on behalf of recognizing honour related violence. This adjusted version of the code should be made knowable to educational institutions, general practioners and abortion clinics. Also the public prosecutor, the police, women’s shelters, the advies en steunpunten huiselijk geweld, the local government, youth welfare work and the probation services need to sign a letter of intention stating that they will affectuate several agreements on how to co-opt. These agreements should then be stated in a convenant.
3
Voorwoord Eer men het weet…is het resultaat van het afstudeeronderzoek dat ik heb uitgevoerd ter afsluiting van de opleiding HBO-Rechten aan het Instituut voor Rechtenstudies van de Hanzehogeschool Groningen. Dit onderzoek heb ik verricht in opdracht van- en in samenwerking met het Openbaar Ministerie Groningen. “Eergerelateerd geweld, dat heeft met de Islam te maken.” Dit was mijn allereerste gedachte bij de aanvang van het onderzoek. Een klassieke beginnersfout zo weet ik nu. Het motief voor eergerelateerd geweld ligt namelijk gelegen in de culturele achtergrond en heeft met religie weinig van doen. Beginnersfout of niet, mijn gedachte was een vooroordeel dat mijn onderzoek in de compleet verkeerde richting had kunnen sturen. Toch heb ik mensen deze gedachte, gedurende mijn onderzoek vaak genoeg horen herhalen. Kennis en deskundigheid is nodig, met name in de aanpak van aan eergerelateerde zaken. Voordat een definitief projectplan kan worden ontwikkeld, is het van belang dat bewustzijn wordt gecreëerd. Dit onderzoek laat zien wat de huidige situatie is omtrent de aanpak van eergerelateerd geweld, de rol die elke partner hierbij speelt en de hoeveelheid aan beschikbare kennis. Dat een goede samenwerking meer vergt dan alleen een startdocument waarin de samenwerkingsafspraken zijn vastgelegd is mij vanaf het begin van mijn opleiding al duidelijk. Bij de uitvoering van dit onderzoek heb ik menigmaal kunnen putten uit mijn eigen ervaringen met het groepswerken. Om samen te kunnen werken is een gemeenschappelijke visie nodig die bij elke partner draagvlak heeft. Alle actoren op het gebied van eergerelateerd geweld zijn het eens met de stelling dat de problematiek van eergerelateerd geweld complex is en een effectieve aanpak vereist. De manier waarop is echter uitdagend. De uitwerking van dit onderzoek is dan ook geschreven met de intentie alle partijen te mobiliseren om kennis te nemen van elkaars kwaliteiten, om naar de mogelijkheden te kijken in plaats van naar de hindernissen en om de meerwaarde van een samenwerking te benadrukken. Het onderzoek biedt een duidelijk conceptueel en juridisch kader als het gaat om eergerelateerde problematiek en beschrijft de mogelijkheden ter realisatie van de samenwerking. Ik ben ervan overtuigd dat de partijen elkaar kunnen vinden binnen deze aanpak, daarbij heb ik getracht zoveel mogelijk vragen en onzekerheden bij een ieder weg te nemen. Eer men het weet… is een extensief document, maar in realiteit weten we nog steeds te weinig over de aanpak van eergerelateerd geweld. Tijdens het lezen zullen bij de betrokken partijen ongetwijfeld nieuwe vragen rijzen, hetgeen ook nodig is om de volgende stap ter realisatie van deze integrale aanpak te kunnen zetten. Graag wil ik de gelegenheid nemen om een paar mensen te bedanken. Allereerst alle mensen die ik in het kader van mijn onderzoek heb mogen interviewen. Hun betrokkenheid en enthousiasme zijn een ware bron van inspiratie geweest. Ook wil ik Frans van der Haar bedanken voor zijn tijd en energie die hij heeft gestoken bij het in beeld brengen van de samenwerkingsstructuur. Vanuit de opleiding bedank ik Joey Wintjes voor haar begeleiding en zorgzaamheid. In het bijzonder wil ik Marianne Faber danken, mijn interne begeleidster, die mij de kans en de ruimte heeft gegeven dit onderzoek tot een goed einde te brengen. Tevens wil ik 4
mijn ouders bedanken die mij gedurende deze opleiding hebben gesteund en altijd hebben gemotiveerd het beste uit mijzelf te halen. Tenslotte wil ik mijn vriend Mathijs bedanken die iedere avond heeft geluisterd naar het relaas van mijn bevindingen, met een kritisch oog heeft gekeken naar mijn resultaten en in het bijzonder de voorkant voor dit projectplan heeft ontworpen. Tot slot wil ik opmerken dat dit onderzoek voor mij meer is dan enkel een middel tot afstuderen. Het onderwerp heeft mij gegrepen en ik hoop mij in de toekomst verder te kunnen verdiepen in het fenomeen eergerelateerd geweld.
Margje Rupert Groningen, juni 2010
5
INLEIDING ......................................................................................................................... 8 1 AANLEIDING ................................................................................................................ 9 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
OPDRACHTFORMULERING...................................................................................... 9 DE VERTAALSLAG ................................................................................................. 9 ONDERZOEKSMETHODE ....................................................................................... 10 PROCESBEGELEIDING........................................................................................... 11 LEESWIJZER ......................................................................................................... 12
2 EER ALS MOTIEF VOOR GEWELD ...................................................................... 13 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9
CULTUUR EN RELIGIE .......................................................................................... 13 LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN .......................................................................... 13 WERKDEFINITIE ................................................................................................... 14 FAMILIE-EER ....................................................................................................... 14 UITINGSVORMEN VAN EERZUIVERING ................................................................. 15 VIER CATEGORIEËN VAN CONFLICTEN ................................................................. 16 HUISELIJK GEWELD VERSUS EERGERELATEERD GEWELD ..................................... 16 CULTUUR IN HET STRAF(PROCES)RECHT .............................................................. 17 CIJFERS ........................................................................................................... 22
3 SAMEN NAAR EEN GEMEENSCHAPPELIJK DOEL ......................................... 23 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
UITGANGSPUNTEN BIJ DE SAMENWERKING .......................................................... 23 RELEVANTE PARTNERS ........................................................................................ 28 SAMENWERKINGSSTRUCTUUR ............................................................................. 31 DOELSTELLINGEN ................................................................................................ 33 DOELGROEP ......................................................................................................... 34
4 DOELSTELLINGEN REALISEREN ........................................................................ 36 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
SIGNALEREN ........................................................................................................ 36 DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING ......................................................................... 40 VEILIGHEID ......................................................................................................... 43 REGISTRATIE ....................................................................................................... 45 CONVENANT ........................................................................................................ 46
5 JURIDISCH KADER ................................................................................................... 47 5.1 5.2 5.3
PRIVACYWETGEVING ........................................................................................... 47 WET DESKUNDIGEN IN STRAFZAKEN ................................................................... 49 CONCLUSIE .......................................................................................................... 50
6 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN .................................................................... 52 6.1 6.2
CONCLUSIES VAN DE DEELVRAGEN ..................................................................... 52 AANBEVELINGEN TER REALISATIE ....................................................................... 56
LITERATUURLIJST ....................................................................................................... 58 BIJLAGEN......................................................................................................................... 62 BIJLAGE I BIJLAGE II BIJLAGE III BIJLAGE IV BIJLAGE V BIJLAGE VI BIJLAGE VII BIJLAGE VIII BIJLAGE IX BIJLAGE X BIJLAGE XI BIJLAGE XII
SAMENWERKINGSSTRUCTUUR INTENTIEVERKLARING SAMENWERKINGSAFSPRAKEN SAMENWERKINGSCONVENANT AANWIJZINGEN VOOR CONVENANTEN UITZONDERINGEN VERBOD VERWERKING BIJZONDERE GEGEVENS ROLLEN & ACTOREN AANWIJZING HUISELIJK GEWELD EN EERGERELATEERD GEWELD STAPPENPLAN MELDCODE GGD ROTTERDAM-RIJNMOND RISICOTAXATIE (LEVENS)BEDREIGEND CONCRETE VRAGEN SAMENWERKINGSAFSPRAKEN RESPONDENTEN DE VOORBEREIDING VOOR HET INTERVIEW
6
Afkortingen AMK
Advies en Meldpunt Kindermishandeling
ASHG
Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld
EGG
Eergerelateerd geweld
LEC EGG
Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld
NRGD
Nederlands Register Gerechtelijke Deskundige
OM
Openbaar Ministerie
OVAR
Ontslag van alle Rechtsvervolging
Sr
Wetboek van Strafrecht
SRN
Stichting Reclassering Nederland
Sv
Wetboek van Stafvordering
SVG
Stichting Verslavingsreclassering GGZ
TEAM
Together Everyone Achieves More
Unit MEP
Unit Multi Etnisch Politiewerk
Wbp
Wet bescherming persoonsgegevens
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
Wet RO
Wet op de Rechterlijke Organisatie
7
Inleiding Wie de Nederlandse samenleving omschrijft, ontkomt vandaag de dag niet aan het begrip “multiculturaliteit”. Mensen met verschillende culturele achtergronden en godsdienstopvattingen wonen, werken en leven zij aan zij. De wet maakt tussen deze mensen geen onderscheidt, gelijke behandeling voor eenieder die zich in Nederland bevindt (artikel 1 Grondwet) is immers een van onze belangrijkste grondrechten. Toch reageerde onze samenleving terughoudend toen kroonprinses Máxima stelde dat de Nederlandse identiteit niet bestaat. Zoals het gezegde luidt: ’s Lands wijs ’s lands eer: diversiteit is een verrijking maar wel binnen de Nederlandse kaders. Dit lijkt dan ook de heersende opvatting, iedereen in Nederland mag doen en geloven naar hij beliefd, maar niet verder dan dat de Nederlandse wet dit toestaat. Iedere vorm van geweld is onaanvaardbaar, zo stelt de Nederlandse wetgever, en geweld gepleegd vanuit een culturele opvatting vormt daarop geen uitzondering. Zoals het hier staat geschreven lijkt het heel simpel, maar in praktijk blijkt het tegenovergestelde waar te zijn. Het motief van eergerelateerd geweld ligt namelijk gelegen in de culturele achtergrond. De huidige aanpak waarbij men zich tot de dader richt is bij de aanpak van eergerelateerd geweld niet meer toereikend. Het gaat niet alleen om de dader, achter het geweld schuilen de opvattingen van een hele gemeenschap. Wil je op effectieve wijze zorg bieden aan zowel dader als slachtoffer, ter voorkoming van het geweld, moet je oog hebben voor hun cultuur. En daar wringt nou juist de schoen. Er ontstaat een conflict tussen de Nederlandse cultuur en de eercultuur waarbij de ene cultuur een waardeoordeel oplegt aan de andere. Dit leidt tot weerstand en creëert een kloof tussen de twee culturen. Een voorbeeld hiervan is het huidige emancipatiebeleid waarbinnen het laatste decennium meer en meer de nadruk is komen te liggen op de emancipatie van niet-Nederlandse vrouwen. Oud VVD-kamerlid Hirsi Ali stelde “dat het grootste obstakel op de weg naar emancipatie en integratie van een aanzienlijk deel van vrouwen uit etnische minderheden het zogenaamde cultuurgelegitimeerde geweld is” (TK 58, 16 maart 2004: 58-3840). Dit heeft te maken met de mate waarin de eigen cultuur aansluit op de gastcultuur. Wanneer er een grote culturele afstand wordt ervaren kunnen personen uit een etnische gemeenschap meer naar elkaar toe trekken en de etnische identiteit, met daarmee de traditionele normen en waarden, behouden en versterken (Gezik, 2003). Bij de aanpak van eergerelateerd geweld moet men verder kunnen kijken dan hun eigen kader. “Together Everyone Achieves More”, een begrip dat bij menig organisatie beter bekend staat als het werken vanuit een TEAM geest. Albrechts (2006) stelde dit reeds bij de Rotterdamse aanpak van eergerelateerd geweld: “Door de complexiteit van de problematiek vraagt de aanpak van eergerelateerd geweld om een intensieve samenwerking tussen alle betrokken partijen: overheid, reguliere instanties en gemeenschapsgroepen. Deze samenwerking is geen kwestie van keuze, maar de enige keuze die er is om eergerelateerd geweld een halt toe te roepen.” In het Noorden van Nederland is men zich bewust van de mogelijkheden die een samenwerking bij de aanpak van eergerelateerd geweld, te bieden heeft. Tijdens de bijeenkomst eergerelateerd geweld van 19 september 2009 spraken hulpverlening, politie en OM, afkomstig uit Groningen, Drenthe en Friesland, de wens uit om te komen tot een gezamenlijke aanpak van eergerelateerd geweld.
8
1 Aanleiding Op 19 september 2009 hebben de directies van vrouwenopvang en Advies en Steunpunten in Noord Nederland, een bijeenkomst georganiseerd om de mogelijkheid van een gezamenlijke noordelijke aanpak van eergerelateerd geweld te onderzoeken. Deze gezamenlijke aanpak komt voort uit de wetenschap dat men bij de problematiek van eergerelateerd geweld alleen de wijsheid niet in pacht heeft. Het is voor het eerst in de aanpak van eergerelateerd geweld, dat partners uit drie verschillende provinciën de handen ineen slaan en gebruik willen maken van elkaars kennis en kunde. Tijdens deze bijeenkomst heeft de Officier van Justitie huiselijk geweld en eergerelateerd geweld, van het Openbaar Ministerie Groningen, aangegeven het als haar verantwoordelijkheid te zien om het voortouw te nemen in het realiseren van een dergelijk samenwerkingsverband. Dit onderzoek is de eerste stap richting die realisatie. 1.1 Opdrachtformulering Het ontwikkelen van een projectplan voor een Noordelijk samenwerkingsverband, tussen Openbaar Ministerie, politie en hulpverlening, gericht op de integrale aanpak van eergerelateerd geweld. 1.2 De vertaalslag De opdrachtformulering is omgezet in een onderzoeksvraagstelling welke als volgt is weergegeven: op welke wijze kan men een integrale aanpak gericht op het stoppen en voorkomen van eergerelateerd geweld alsmede het beschermen van (mogelijke)slachtoffers, inbedden in een regionaal samenwerkingsverband in Groningen, Friesland en Drenthe? Centraal in dit onderzoek staat de hoofdvraag: “Wat zijn realiseerbare doelstellingen voor een noordelijk samenwerkingsverband gericht op een integrale aanpak van eergerelateerd geweld?” Deze hoofdvraag is opgedeeld in de volgende deelvragen: 1. Wat is eergerelateerd geweld? 2. Welke partijen zouden onderdeel uit moeten maken van een Noordelijk samenwerkingsverband? 3. Wat worden de doelstellingen van het Noordelijk samenwerkingsverband? 4. Wat zijn mogelijke knelpunten voor de totstandkoming van het samenwerkingsverband? 5. Op welke wijze kunnen deze doelstellingen worden gerealiseerd? 6. Welke invloed heeft de Privacywetgeving op de gegevensuitwisseling tussen partners? 7. Welke invloed heeft de Wet Deskundigen in Strafzaken op een Noordelijk samenwerkingsverband, waarbij het onderling delen van specifieke deskundigheid centraal staat?
9
1.3 Onderzoeksmethode Om de context van de problematiek in kaart te brengen is literatuuronderzoek gedaan aan de hand van recente publicaties op het gebied van eergerelateerd geweld. Hierbij is met name gebruik gemaakt van informatie geleverd door het Ministerie van Justitie. Tevens is middels zoekmachines relevante informatie gezocht en hebben partners zelfgeschreven publicaties aangeleverd. Deelname aan de cursus Mozaïek, een cursus in multicultureel vakmanschap, van de politie Groningen heeft geleid tot meer inzicht in de culturele waarden en normen van minderhedengemeenschappen. Door het gebruik van Porta Iuris en Kluwer Plaza is jurisprudentie verzameld op het gebied van eerwraak. Deze zijn geanalyseerd teneinde in kaart te brengen hoe de rechtspraak aankijkt tegen deze problematiek. In totaal zijn zestien zaken geanalyseerd. Om tot een integrale aanpak te komen is er voor gekozen om vanuit een bottom up benadering aan te sluiten bij de wensen en verwachtingen van professionals uit de praktijk. Aan de hand van literatuuronderzoek en een websiteanalyse is een eerste verkenning gemaakt van partners die veelal genoemd worden in het kader van eergerelateerd geweld. Met dit overzicht is een eerste lijst gemaakt van eventuele relevante partners. Een kwalitatief onderzoek is gedaan aan de hand van interviews met vertegenwoordigers van de partners uit deze eerste lijst. Tijdens deze interviews zijn tevens meerdere mogelijke partners genoemd welke ook zijn benaderd voor een interview. Alle geïnterviewde zijn op hun eigen locatie geïnterviewd, met uitzondering van de landelijke huisartsen vereniging en abortuskliniek Stimezo, welke telefonisch hebben plaatsgevonden. In totaal zijn zeventien vertegenwoordigers benaderd voor het interview, daarvan hebben vijftien interviews daadwerkelijk plaatsgevonden. Het interview met de directie van Fier Fryslan bleek niet nodig aangezien twee vertegenwoordigers vanuit het ASHG en Zahir, welke zijn ondergebracht bij Fier Fryslan, reeds waren geïnterviewd. De directie is echter wel betrokken bij de klankbordgroep en heeft vanuit die rol input kunnen leveren aan het onderzoek. Het AMK-Drenthe is tevens benaderd voor een interview, het bleek echter niet mogelijk om binnen de gegeven tijd een afspraak te plannen. Om hen toch actief te betrekken bij de samenwerking zijn interviewvragen via de mail toegezonden. Het AMK-Drenthe heeft toegezegd deze alsnog te beantwoorden1. Elk interview had een gemiddelde duur van 2,5 uur en bestond uit tien open vragen en één gesloten vraag. De intentie van het interview was om het dialoog aan te gaan waarbij de respondent de mogelijkheid kreeg zijn visie naar voren te brengen. In bijlage XII is het interviewschema opgenomen waarin de methodologische achtergrond van het interview nader is toegelicht. Hoewel in dit schema vermeld staat dat een bandrecorder is gebruikt, is besloten dit achterwege te laten gezien de vertrouwelijkheid van gegevens. In bijlage XI is de lijst van respondenten weergegeven2. De uitkomsten van deze interviews zijn omgevormd naar 1
De resultaten van het interview kunnen niet meer worden opgenomen in dit onderzoek, maar zijn evenwel van belang bij de verdere realisatie van het samenwerkingsverband. 2 Opmerkelijk is de afwezigheid van de Reclassering in deze lijst van respondent. Er is pas in een laat stadium besloten om deze toe te voegen aan de lijst van relevante partners, waardoor zij niet meer benaderd zijn voor een interview. Tijdens de bijeenkomst van de regiegroep casusoverleg Huiselijk Geweld is er gesproken met een vertegenwoordiger van de reclassering, waardoor zij wel op de hoogte zijn van de op handen zijnde samenwerking.
10
doelstellingen en knelpunten voor het samenwerkingsverband. De doelstellingen alsmede de belangrijkste punten die uit interviews naar voren zijn gekomen, zijn terug gecommuniceerd naar de respondenten teneinde hun te betrekken in het onderzoek en de mogelijkheid te geven tot aanpassingen. Voor de realisatie van de doelstellingen is gekeken naar bestaand materiaal. Hierbij is gebruik gemaakt van informatie uit de pilot eergerelateerd geweld uit de politieregio’s Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid, en de Rotterdamse aanpak welke beide gericht zijn op een lokale samenwerking betreffende eergerelateerd geweld. Aan de hand van informatie uit deze twee pilots is gekeken hoe men hun lokale aanpak kan integreren in een regionale Noordelijke aanpak. Daarbij zijn de aanbevelingen van Ferwerda & van Leiden (2005) in acht genomen waarin wordt gesteld dat betrokken beroepsgroepen gezamenlijk moeten optrekken als het gaat om instrumentontwikkeling, signalering, deskundigheidsbevordering en registratie. Om in beeld te brengen hoe deze lokale samenwerking geïntegreerd kan worden in een regionale samenwerking is gebruik gemaakt van het programma Microsoft Office Visio. Door het gebruik van dit programma is de samenwerkingsstructuur middels een stroomschema visueel gemaakt, zodat alle betrokken partijen een beter beeld kunnen krijgen van de samenwerking. De structuur die dit stroomschema weergeeft is ontwikkeld door middel van ideeën die door respondenten zijn aangedragen, welke naar eigen inzicht nader zijn uitgewerkt. Om te bepalen in hoeverre wetgeving de realisatie van het samenwerkingsverband beperkt is een wetsanalyse en een literatuuronderzoek gedaan naar de Wet Deskundigen in Strafzaken, de Privacywetgeving en de Aanwijzingen Convenanten. Bij het onderzoek naar de privacywetgeving is ervoor gekozen om de belangrijkste punten in dit projectplan uit te werken. Voor een nadere uitleg is verwezen naar een handleiding van het Ministerie van Justitie genaamd “Eergerelateerd geweld en ernstige dreiging. Privacyaspecten bij de aanpak van eergerelateerd geweld en ernstige dreiging.” Bij het opstellen van het convenant is gebruik gemaakt van de brochure “Samenwerken voor de veiligheid van (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld”, van het Ministerie van Justitie. In deze brochure is een voorbeeld convenant opgenomen, welke is geschreven naar aanleiding van de pilot eergerelateerd geweld uit de politieregio’s Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid. Dit voorbeeldconvenant is aangepast ten behoeve van een regionale samenwerking tussen de drie Noordelijke provinciën. Bij deze aanpassing zijn de Aanwijzingen voor Convenanten in acht genomen. 1.4 Procesbegeleiding De ontwikkeling van het projectplan is onderdeel van het proces om tot een samenwerkingsverband te komen. Het heeft ten doel bewustzijn te creëren bij alle ketenpartners waarbij interviews in het teken hebben gestaan van een eerste kennismaking. Om op alle niveaus draagvlak te creëren voor het samenwerkingsverband is een vergadering van de regiegroep huiselijk geweld Groningen en een vergadering tussen politie en Openbaar Ministerie betreffende de oprichting van een Noordelijke Unit MEP bijgewoond. Binnen deze vergaderingen heeft een open dialoog plaats gevonden over het belang van een samenwerkingsverband op het gebied van eergerelateerd geweld, welke mede richting heeft gegeven aan de uitvoering ter realisatie van de doelstellingen.
11
Een klankbordgroep is in het leven geroepen ter begeleiding van het implementatieproces van het samenwerkingsverband. Deze klankbordgroep wordt vormgegeven door een vertegenwoordiger van de politie, een vertegenwoordiger van de hulpverlening en een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie. 1.5 Leeswijzer Dit document is zeer omvangrijk en het is goed voor te stellen dat er lezers zijn die niet de tijd hebben om het in zijn geheel door te lezen. Deze leeswijzer helpt u om snel uw weg te vinden door het onderzoek. Voor hen die geïnteresseerd zijn in achtergrondinformatie omtrent de problematiek van eergerelateerd geweld wordt verwezen naar hoofdstuk 2: ‘Eer als motief voor geweld’. Naar dit hoofdstuk wordt tevens verwezen voor hen die geïnteresseerd zijn in de benadering van de rechtspraak richting deze problematiek. De praktisch georiënteerde lezer die met name geïnteresseerd is in de totstandkoming van de samenwerking wordt aangeraden hoofdstuk 3: ‘Samen naar een gemeenschappelijk doel’, en hoofdstuk 4: ‘Doelstellingen realiseren’ te lezen. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten en mogelijke knelpunten van de samenwerking besproken. Het geeft tevens een overzicht van de relevante partners, de samenwerkingsstructuur en de gestelde doelstellingen. Hoofdstuk 4 bevat actiepunten, welke beogen realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken. Opmerking behoeft wel dat men, voor het volledig begrijpen van hetgeen geschreven is in deze twee hoofdstukken, over basiskennis moet beschikken op het gebied van eergerelateerd geweld. In hoofdstuk 5: ‘Juridisch kader’, wordt beschreven welke invloed de Privacywetgeving en de Wet deskundige in strafzaken hebben op het samenwerkingsverband’. Indien men in het kort wil lezen wat de conclusies en aanbevelingen zijn naar aanleiding van dit onderzoek, wordt men verwezen naar hoofdstuk 6: ‘Conclusies en Aanbevelingen’. Dit hoofdstuk is zo geschreven dat het in samenhang met hoofdstuk 1: ‘Aanleiding’, gelezen en begrepen kan worden zonder dat er van de voorgaande hoofdstukken kennis is genomen.
12
2 Eer als motief voor geweld Dit hoofdstuk heeft de titel ‘eer als motief voor geweld’ gekregen om te benadrukken dat de term ‘eer’ louter het motief voor het geweld weergeeft3. En niet, zoals veelal onterecht wordt aangenomen, een opzichzelfstaande strafbare gedraging is. Het begrip eer wordt op verschillende manieren geïnterpreteerd en heeft verschillende betekenissen afhankelijk van cultuur, etnische groep, sekse en maatschappij. Dit hoofdstuk beoogt een beknopte inleiding te geven in de materie eergerelateerd geweld. 2.1 Cultuur en religie Eergerelateerd geweld is een cultureel bepaald (archaïsch) fenomeen dat zijn oorsprong vindt op het platteland uit traditionele samenlevingen met een patriarchaal karakter en sterke hiërarchie. Deze patriarchale machtsverhoudingen en tradities ontstonden in een prechristelijke en pre-islamitische tijd en hebben als zodanig geen religieuze grondslag (Bakker 2005). Eergerelateerd geweld is, zoals vaak onterecht wordt aangenomen, geen religieus fenomeen dat sterk samenhangt met de Islam maar een crosscultureel verschijnsel dat te maken heeft met oeroude waarden en normen die binnen een gemeenschap heersen. Vooral door de komst van immigranten en vluchtelingen uit landen waar eerwraak zich traditioneel voordoet, is het fenomeen vanaf de jaren zestig en zeventig in Nederland geherintroduceerd4. 2.2 Landelijke Ontwikkelingen In 1976 heeft het eerste in de jurisprudentie vermelde geval van eerwraak plaats gevonden (HR 1 februari 1977, NJ 563): de Turkse Hasan T. vermoorde op 28 februari in Leiden de bij hem bekende “verkrachter” van zijn zus, om naar eigen zeggen haar eer te wreken. In 1999 kwam er, naar aanleiding van de Veghelse schietzaak5 en de moord op Kezban6, in wetenschappelijke kring aandacht voor het fenomeen eerwraak. De moord op Gül7 in 2004, maakte dat het onderwerp op de politieke agenda werd gezet. Van 2006 tot en met 2010 is er een kabinetsprogramma eergerelateerd geweld dat beoogt om de maatschappelijke opvang, de bescherming van (mogelijke) slachtoffers, en de strafrechtelijke aanpak te verbeteren8. Inmiddels is op verzoek van de Minister van Justitie het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (hierna: LEC EGG) in het 3
In paragraaf 2.8 wordt aan de hand van de grammaticale interpretatiemethode uitgelegd waaruit dit blijkt. 4 Tot het einde van de 19e eeuw was “eerwraak” of “bloedwraak” geen onbekend begrip in Nederland. Het Wetboek van Strafrecht bevatte immers nog tot 2006 titel VI Tweegevecht van boek 2. Bepalingen die het “duel”, wat werd gezien als de methode om de geschonden eer te herstellen, strafbaar stelde. 5 De 17 jarige Ali D. opent in december 1999 op zijn school het vuur op Hassan K. omdat deze zijn zusje naar Turkije zou hebben ontvoerd. Hierbij raakt hij tevens drie andere leerlingen en een docent. Rb 's-Hertogenbosch 13 februari 2001, NJ 2001, 130 6 Op 22 juni 1999 werd de Turkse Kezban Vural in Zwijndrecht voor de ogen van haar kinderen door haar ex-man doodgeschoten. 7 Op 12 maart werd Gül B. door haar echtgenoot doodgeschoten voor de deur van een bijf-van-mijn-lijf huis in Zaandam. 8 Brief van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, TK 2005-2006, 30 388, nr. 6
13
leven geroepen en daarnaast worden in de verschillende regiokorpsen lokale Units MEP (Multi Etnisch Politiewerk), al dan niet onder een andere naam, ingericht. 2.3 Werkdefinitie In 1978 introduceerde mr. A.H. Nauta (Turkoloog) het begrip “eerwraak” als een pendant van bloedwraak (Nauta, 1978). Uit onderzoek is gebleken dat de term eerwraak verwijst naar het doden uit eer vanwege de (bedreiging van de) seksuele eer van (meestal) een meisje of vrouw. Hetgeen de term eerwraak synoniem maakt voor eermoord (Ferwerda, 2005). Moord is echter niet de enige vorm van geweld die wordt toegepast om de familie-eer te zuiveren. Om ook “lichtere” vormen van geweld binnen de werkdefinitie te laten vallen wordt sinds 2005 gebruik gemaakt van de term “eergerelateerd geweld”. “Eergerelateerd geweld is elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken.” (Ferwerda, 2005)
Deze werkdefinitie kent echter zijn voor- en tegenstanders: Janssen (2006) stelt dat er breder moet worden gedacht dan de huidige definitie daar eergerelateerd geweld sterk afhankelijk is van de context waarbinnen het geweld zich afspeelt. Tijdens een gesprek met een respondent werd ook de term “schadelijke traditionele praktijken” gebruikt. Deze term is uiterst ruim genomen en dekt ook de lading van o.a. uithuwelijking, genitale verminking en uitstoting. Eergerelateerd geweld wordt daarbij gezien als een van de vormen van schadelijke traditionele praktijken. De complexiteit van het fenomeen maakt het lastig om tot een eenduidige definitie te komen hetgeen herkenning en probleembestrijding niet eenvoudig maakt. 2.4 Familie-eer Bij eergerelateerd geweld draait het met name om de familie-eer. In een familiecultuur is de familie belangrijker dan het individu waardoor het individu dient te handelen in het belang van de familie. Een familiecultuur hoeft echter niet per definitie samen te gaan met een eercultuur (Ermers, 2007). Er wordt onderscheidt gemaakt tussen de algemene familie- eer en de seksuele familie-eer. De algemene familie-eer heeft betrekking op de reputatie van de man in de ogen van de gemeenschap. Door het patriarchaal karakter van de gemeenschap gaat het daarbij om het vermogen van de man om zijn mannelijke autoriteit als vader en als echtgenoot op adequate wijze waar te maken. Bij de seksuele familie-eer wordt onderscheidt gemaakt tussen de man en de vrouw. Bij de vrouw wordt haar fysieke onbevlektheid bedoeld. Voor de man heeft deze eer betrekking op zijn masculiniteit, welke hij uit door de fysieke onbevlektheid van zijn vrouwelijke familieleden te bewaken en te beschermen (Interventieteam Relationele Druk en Geweld, 2006). Dit impliceert dat mannen en jongens zelf geen slachtoffer van eergerelateerd geweld kunnen zijn, hetgeen onjuist is. Mannen of jongens die weigeren om hun traditionele rol uit te voeren, homoseksueel zijn of een gedwongen huwelijk weigeren lopen eveneens gevaar.
14
Uit de werkdefinitie blijkt dat de enkele schending van de eer niet direct tot eergerelateerd geweld leidt, geweld wordt immers pas gepleegd als er sprake is van schending van de eer waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te geraken. De familie ontleent zijn zekerheid en eigenwaarde dan ook aan de gemeenschap waarvan zij onderdeel uitmaken. Binnen deze gemeenschap gelden gedragscodes die de onderlinge omgang regelen. Een familie die zich niet aan de gedragscode houdt, maakt dat andere families uit de gemeenschap gerechtigd zijn om hen terecht te wijzen door boos of ‘anders’ te reageren. 2.5 Uitingsvormen van eerzuivering Eergerelateerd geweld uit zich op verschillende wijze. De meest bekende uitingsvorm is eermoord maar ook strenge restricties, intimidaties, mishandeling, uithuwelijking en verstoting zijn vormen van eergerelateerd geweld. Eergerelateerde zaken kenmerken zich door het langdurige tijdsbestek waarbinnen het plaatsvindt. Als een lichte vorm van eerherstel mislukt bestaat het gevaar van escalatie (Figuur1 p. 15). Eerwraak wordt daarbij gezien als ultimum remedium en komt met name in beeld als de erekwestie om verschillende redenen is geëscaleerd (Van Eck, 2001). Onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot een dynamisch model eergerelateerd geweld waarin een aantal uitingsvormen en aanleidingen van eergerelateerd geweld zijn opgenomen (Figuur 2 p. 16). Deze lijst is echter niet limitatief, het geeft enkel een weergave van uitingsvormen die tijdens het onderzoek van Ferwerda (2005) zijn opgetekend. Opmerkelijk zijn onder andere de uitingsvormen: wegsturen, verhuizen, echtscheiding en rechtszaak. Hieruit kan men opmaken dat niet alle uitingsvormen te typeren zijn als strafbare gedragingen in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Eergerelateerd geweld uit zich dus niet alleen in fysiek geweld maar gaat om de aantasting van de persoonlijke integriteit waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen geestelijk en lichamelijk geweld.
Eerzuiverende handelingen y1 tot en met yx
Eerschending
Eerwraak
Tijdslijn ------------x-------------y1---------y2----------y3---------y4--------yx--Figuur 1: De glijdende schaal van eerzuiverende handelingen Uit: Jansen, El Morabet & Timmer (2005) In figuur 2 (p.16) wordt duidelijk dat er meerdere mogelijkheden zijn om tot eerzuivering te komen. Figuur 1 laat zien dat eerwraak (yx) een ultimum remedium is dat pas wordt ingezet als andere middelen, zoals bijvoorbeeld het sluiten van een huwelijk (y1), niet leiden tot het herstellen of zuiveren van de geschonden eer.
15
Figuur 2: Dynamisch model eergerelateerd geweld.
Uit: Ferwerda (2005)
2.6 Vier categorieën van conflicten Welke eerherstellende maatregelen worden toegepast, hangt sterk af van de precieze omstandigheid en de gradatie van de eerschending. Wat betreft de ernst van het geweld onderscheidt men vier categorieën van conflicten waarbij eer het motief vormt (Albrecht, 2007). Bij de eerste categorie is er sprake van inbreuk op de familiehiërarchie, vaak door een breuk in de vertrouwensband. Bij de tweede categorie komt de collectieve eer in het geding door ‘ongepast’ gedrag van familieleden. Er is dan nog geen sprake van wangedrag maar het risico bestaat, in de ogen van de familie, dat de hele familie in diskrediet raakt. Bij de derde categorie is de collectieve eer in gevaar door directe aanwijzingen of sterke vermoedens van wangedrag waar de buitenwereld van weet. Bij de vierde categorie is de familie-eer daadwerkelijk verloren, door bijvoorbeeld een voorhuwelijkse of buitenechtelijke seksuele relatie. Opmerking behoeft wel dat wat betreft de verschillen in ernst, aan deze categorieën geen trapsgewijze gradatie is toegekend. Een conflict uit de ene categorie kan naast een conflict uit een andere categorie ontstaan of voorkomen. De ernst van de situatie is wel bepalend voor de aard van de eerzuiverende handelingen of interventies. 2.7 Huiselijk geweld versus eergerelateerd geweld Meestal, echter niet altijd9, vind eergerelateerd geweld plaats in familieverband. Hierdoor wordt het getypeerd als geweld in afhankelijkheidsrelaties. Bij dergelijk geweld is de vaak intieme (familiaire) relatie tussen dader en slachtoffer kenmerkend. Een andere vorm van geweld in afhankelijkheidsrelaties is huiselijk 9
Eergerelateerd geweld of eerwraak kan ook plaats vinden tussen families, de zogenaamde bloedvete.
16
geweld. Ook bij huiselijk geweld gaat het om de aantasting van de persoonlijke integriteit waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen lichamelijk en geestelijk geweld10. Beide vormen laten veel overeenkomsten zien, toch is het voor de aanpak van groot belang om deze van elkaar te onderscheiden. Eergerelateerd geweld komt, in tegenstelling tot huiselijk geweld, slechts in bepaalde culturen voor. Het betreft de eer van een groep of familie waarbij diezelfde groep het geweld vaak initieert of aanmoedigt. Hierdoor kan de geweldpleger veelal rekenen op begrip van zijn sociale en culturele omgeving. Huiselijk geweld wordt, in tegenstelling tot eergerelateerd geweld, over het algemeen juist vaak afgekeurd en veroordeeld door de familie en de sociale omgeving. Bij huiselijk geweld is er dan ook meestal sprake van een enkele dader terwijl men bij eergerelateerd geweld te maken heeft met een groep daders. Het belangrijkste verschil zit in de aanpak: bij huiselijk geweld is een directe benadering naar de dader door politie en hulpverlening effectief, terwijl bij eergerelateerd geweld een directe benadering tot escalatie kan leiden omdat de familie, door de bekendheid van het probleem, aan gezichtsverlies leidt (Janssen, 2008c). Gezien deze contra-indicatie is het van belang dat men in een vroeg stadium het “eer” component signaleert en niet handelt alsof er sprake is van huiselijk geweld. 2.8 Cultuur in het straf(proces)recht De uitingsvorm van het geweld is bepalend voor de strafbaarheid. Bij eergerelateerd geweld gaat het om de aantasting van de persoonlijke integriteit waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen geestelijk en lichamelijk geweld. Maar niet alle uitingsvormen vallen binnen de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht. Voorbeelden van niet-strafbare uitingsvormen zijn: sociale isolatie, uithuwelijking of het terugsturen van een familielid naar het land van herkomst. Bij de strafbare vormen van eergerelateerd geweld zijn overtredingen (boek III Sr.) en misdrijven (boek II Sr.) in het kader van het Wetboek van Strafrecht leidend. Het “eer” component geeft daarbij de context aan waarbinnen het geweld zich afspeelt. Het woord ‘gerelateerd’ vormt in de term eergerelateerd geweld de schakel tussen de woorden ‘eer’ en ‘geweld’. Gerelateerd, afkomstig van het woord relatie, betekent in deze: ‘de betrekking waarin beide begrippen tot elkaar staan.’ Volgens de grammaticale interpretatiemethode11 moet dit worden uitgelegd als dat de eer het motief vormt voor het geweld. Het omschrijft daarmee de ernst en aard van de al dan niet strafbare gedraging. Een van de discussies omtrent de problematiek van eergerelateerd geweld is of de rechtspraak rekening moet houden met de culturele context waarbinnen het delict wordt gepleegd. Bij een zogenaamd cultuur verweer voert de verdachte aan dat het motief voor zijn gedraging te vinden is in zijn culturele achtergrond en hij op basis daarvan aanspraak kan maken op strafuitsluiting of strafvermindering (Siesling, 2006 p. 103). De vraag is echter in hoeverre de rechter hier ook gehoor aan geeft wanneer er sprake is van eergerelateerd geweld of eerwraak. Het betreft bij dergelijke strafbare uitingsvormen namelijk meestal een schending van het 10
Zie ook § 2.5 Bij een grammaticale interpretatie wordt een term uitgelegd overeenkomstig het heersende taalgebruik.
11
17
meest absolute recht in een rechtscultuur, te weten het recht op leven. Ter beantwoording van deze vraag is jurisprudentie omtrent eerwraak geanalyseerd waarbij gekeken is naar de overwegingen van de strafrechter bij een zogenaamd cultuurverweer. Daarbij is met name gelet op de vraag of de culturele achtergrond een strafverzwarend dan wel strafverminderend effect heeft. In de volgende subparagrafen wordt deze analyse nader toegelicht. 2.8.1
Oog voor cultuur
Om aan te geven hoe sterk de eercultuur kan worden ervaren, een voorbeeld dat met jurisprudentie weinig van doen heeft: Voetballer Zinédine Zidane deelde tijdens de WK-finale 2006 een kopstoot uit aan Marco Materazzi. Laatstgenoemde beledigde Zidanes moeder dusdanig dat Zidane zich in zijn eer voelde aangetast. Het feit dat zijn team de WK-finale speelde en de laatste minuten van de wedstrijd had bereikt, noch het feit dat dit zijn allerlaatste wedstrijd was, hield hem tegen deze overtreding te begaan. Zidane kreeg een rode kaart en zijn team verloor de wedstrijd tijdens de strafschoppen. Uit dit voorbeeld blijkt dat het beschermen van de eer dermate belangrijk is dat de verdere gevolgen er niet meer toe doen. Dit zegt iets over de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder een feit wordt begaan. Ongeacht of deze overwegingen strafverzwarend dan wel strafverminderend moeten zijn, dient de strafrechter hier oog voor te hebben. In alle geanalyseerde zaken komt de cultuur van de verdachte ter sprake. Uit vijf van de zestien geanalyseerde zaken blijkt dat de rechtbank zich door deskundigen heeft laten voorlichten over de culturele achtergrond. Gebleken is dat de strafrechter wel degelijk oog heeft voor de culturele achtergrond: Rechtbank Dordrecht 24 juni 2004 LJN AP1791: “De rechtbank merkt op dat de verdachte weliswaar de bereidheid heeft getoond om [A] te doden, maar dat [opa] als familieoudste duidelijk de initiatiefnemer is en dat hij de verdachte heeft aangespoord om [A] te doden. Mede de door opa uitgeoefende druk op de verdachte moet de laatste tot zijn daad zijn gekomen. Dat de verdachte niet als initiator kan worden aangemerkt, neemt de rechtbank ten voordele van de verdachte mee in de straftoemeting.”
2.8.2
Strafuitsluitingsgronden
Strafuitsluitingsgronden zijn uitzonderingen op de regel dat wie de delictsomschrijving vervult, strafbaar is. Zij komen, bij de rechterlijke beraadslaging, aan bod bij de derde materiële vraag12 van artikel 350 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv): is de verdachte strafbaar? Indien een strafuitsluitingsgrond wordt aanvaard blijft het strafbare feit bestaan, maar wordt de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging (hierna: OVAR) wegens de nietstrafbaarheid van de dader. Bij de strafuitsluitingsgronden wordt onderscheidt gemaakt tussen rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden. Bij 12
Materiele vragen van artikel 350 Sv: 1. Is het ten laste gelegde bewezen? 2. Is het bewezen verklaarde strafbaar? 3. Is de verdachte strafbaar? 4. Welke straf moet worden opgelegd?
18
rechtvaardigingsgronden heeft de dader niet in strijd met het recht gehandeld. Hij mocht het strafbare feit plegen. Bij schulduitsluitingsgronden valt de verwijtbaarheid weg. Psychische overmacht: Artikel 40 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt: “niet strafbaar is hij, die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.” Om succesvol een beroep te kunnen doen op overmacht moet er sprake zijn van zodanige pressie dat van de dader niet gevergd kan worden dat hij anders handelde dan hij heeft gedaan. Daarbij moet steeds de vraag worden gesteld wat men in redelijkheid van iemand kan verwachten. Uit de geanalyseerde jurisprudentie blijkt dat er bij vijf zaken13 een beroep is gedaan op psychische overmacht, hetgeen een schulduitsluitingsgrond betreft. De wederrechtelijkheid blijft immers bestaan, maar de verwijtbaarheid valt weg. In alle vijf de zaken werd aangevoerd dat de sociaal-culturele factoren van zodanige aard waren dat verdachte handelde onder invloed van een geestelijke druk waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. In drie van de vijf zaken werd de sociaal-culturele druk erkend, echter daar er geen sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige afwijking van het geestesvermogen en er andere reacties denkbaar en mogelijk waren, werd het niet aannemelijk geacht dat er sprake was van handelen in een toestand van psychische overmacht. In de andere twee zaken werd gesteld dat er helemaal geen sprake was van sociaal-culturele druk. In een van deze zaken14 werd geoordeeld dat deze druk helemaal niet aanwezig was omdat de verdachte in zijn positie als vader meerdere malen de mogelijkheid had gehad om de gebeurtenissen een andere wending te geven. Opmerking behoeft hierbij wel dat sociaal-culturele druk niet alleen vanuit een familie kan worden uitgeoefend, maar ook vanuit een gemeenschap. Het enkele gegeven dat de vader aan het hoofd staat van de familie betekent niet per definitie dat hij de macht heeft om eerwraak te voorkomen. In de Veghelse schietzaak15 werd het volgende gesteld omtrent de aanwezigheid van sociaalculturele druk: Rechtbank ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001 LJN AA9954: “De vraag is niet of de aanwezigheid van een eerwraak-motief moet leiden tot een zwaardere of lichtere straf dan wanneer een dergelijk, cultureel bepaald motief niet aanwezig is, maar of dat eerwraak-motief en de daarmee verband houdende factorenwaarvan de rechtbank aanneemt dat deze aanwezig zijn geweest- deze verdachte zozeer onder druk hebben gezet dat hij daaraan niet redelijkerwijs weerstand had kunnen en behoren te bieden.”
Hiermee ontwijkt de rechtbank de discussie of de cultuur van de verdachte, waarin eerwraak is geaccepteerd, een uitzondering vormt op de geldende rechtscultuur. In plaats daarvan herleiden zij het cultuurverweer naar de vraag wat men in redelijkheid kon verwachten van de verdachte. Uit de jurisprudentie blijkt dat de strafrechter van mening is dat wanneer men verder geen stoornissen heeft die het 13
Gerechthof ’s-Gravenhage 19 november 2002 LJN AI1426 Rechtbank ’s-Gravenhage 25 februari 2002 AD9565 Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2002 LJN AE7615 Rechtbank ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001 LJN AA9954 Gerechthof Leeuwarden 19 juni 2006 LJN AD8362 14 Gerechthof ’s-Gravenhage 19 november 2002 LJN AI1426 15 Zie ook § 2.2.
19
bieden van weerstand bemoeilijken, men mag verwachten dat weerstand geboden is. Dit betekent dat bij afwezigheid van een ziekelijke stoornis of gebrekkige afwijking van het geestesvermogen een beroep op psychische overmacht wegen sociaal-culturele druk niet zal slagen. Deze opvatting wordt ondersteunt door het feit dat in geen van de geanalyseerde zaken een beroep op psychische overmacht wegens sociaal-culturele druk is gehonoreerd. Hoewel de sociaal-culturele druk bij eergerelateerd geweld wel degelijk aanwezig is, en wellicht de drang tot handelen begrijpelijker maakt, dient dit geen strafuitsluitingsgrond te zijn. Een samenleving waarin mensen uit verschillende culturen naast elkaar leven, kan zich niet permitteren mensen uit de ene cultuur toe te staan de wet te overtreden terwijl mensen uit de andere cultuur hier zwaar voor worden bestraft. Noodweer(exces) Artikel 41 lid 1 Sr staat geschreven: “niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding”. Dit artikel staat het mensen toe om zichzelf te verdedigen tegen een aanval. Het gevaar voor lijf en eerbaarheid rechtvaardigt de eigenrichting, noodweer is dan ook een rechtvaardigingsgrond. Bij deze gerechtvaardigde verdediging is het heel goed mogelijk dat heftige emoties het onmogelijk of heel moeilijk maken de grenzen van de noodzakelijk verdediging in te schatten. Een overschrijding van deze grenzen, ten gevolge van de hevige gemoedsbeweging door de aanval wordt dan ook gerechtvaardigd door het artikel 41 lid 2 Sr omschreven noodweerexes. In drie van de geanalyseerde zaken is een beroep gedaan op noodweer. Bij twee van deze zaken16 was er sprake van een bloedvete tussen families. In de zaak van het Gerechtshof Arnhem 12 juni 2002 (LJN AE4024) was er sprake van een ophanden zijnde wraakactie van familie [A] jegens familie [B]. In het licht van deze bloedvete achtte het Hof het, door de verdachte, voorhanden hebben van een gewapend pistool [afkomstig uit familie B] gerechtvaardigd nu er sprake was van een jarenlange doodsangst. Het feit dat verdachte pas begon te schieten nadat hij zag dat zijn zoon werd neergeschoten en hij tevens zelf was geraakt rechtvaardigde in de ogen van het Hof het feit dat verdachte geen andere mogelijkheden zag dan om zich te verdedigen. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. 2.8.3
Strafverzwarend/strafverminderend
Bij de beantwoording van de vierde materiële vraag, de strafbepaling, neem de strafrechter de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede de persoon van de verdachte in ogenschouw. Het eer-motief kan hierbij een strafverzwarende dan wel strafverminderende werking hebben. Uit de analyse is gebleken dat in tien17 van de zestien geanalyseerde zaken het eer16
Gerechtshof Arnhem 12 juni 2002 LJN AE4024 Rechtbank Utrecht 23 maart 2006 LJN AV7352 17 Gerechtshof Arnhem 5 september 2002 LJN AE7332 Gerechtshof Arnhem 5 september 2002 LJN AE7333 Rechtbank Haarlem 9 mei 2001 LJN AB1503 Rechtbank Dordrecht 30 december 1999 LJN AA4019 Rechtbank Arnhem 11 november 2005 LJN AU 5991
20
motief nadrukkelijk werd genoemd als strafverzwarende omstandigheid. Een aantal van de overwegingen worden genoemd: Rechtbank Arnhem 11 november 2005; LJN AU 5991: “Nu in het onderhavige geval het motief van de moord gelegen is in eerwraak, impliceert dit misdrijf tevens een miskenning van het (in ieder geval in Nederland bestaande) recht van de vrouw om haar leven in te richten op de wijze die zij zelf verkiest.” Rechtbank Dordrecht 30 december 1999; LJN AA4019: “De rechtbank wenst zich vervolgens uit te laten over de omstandigheid dat het slachtoffer van het leven is beroofd omdat zij bepaalde- ook in Nederland onder delen van de Turkse bevolkingsgroep levende- gevoelens aangaande eer zou hebben geschonden. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke gevoelens in de Nederlandse rechtsorde op geen enkele wijze een rechtvaardiging kunnen vormen voor de toepassing van geweld en/of het ontnemen van een leven. Aan een dergelijk motief voor levensberoving kan ook geen enkele strafverminderende werking worden toegekend.” Gerechtshof Arnhem 5 september 2002; LJN AE7333 “Zo de culturele achtergrond van verdachte al strafverminderend zou kunnen werken, wordt dit tenietgedaan door het belang van de generaal preventieve werking van de straf. Verdachte dient gedurende een lange tijd niet in de maatschappij terug te keren.”
Bij een zaak had het eer-motief zowel een strafverzwarende als een strafverminderende werking: Rechtbank Dordrecht 24 juni 2004; LJN AP1791: “De rechtbank merkt op dat de verdachte weliswaar de bereidheid heeft getoond om [A] te doden, maar dat [opa] als familieoudste duidelijk de initiatiefnemer is en dat hij de verdachte heeft aangespoord om [A] te doden. Mede de door opa uitgeoefende druk op de verdachte moet de laatste tot zijn daad zijn gekomen. Dat de verdachte niet als initiator kan worden aangemerkt, neemt de rechtbank ten voordele van de verdachte mee in de straftoemeting. […] De rechtbank is geschokt dat het bekend worden van de relatie tussen [B] en [A] een dergelijke gewelddadige en volstrekt onacceptabele reactie teweeg brengt bij reeds tientallen jaren in Nederland verblijvende Turkse familie; opa verblijft sinds 1969 in Nederland en vader [vader B] ook al zo’n 30 jaar, alle kinderen [familie B], inclusief [B], zijn in Nederland geboren. [..] Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van een aanzienlijke duur passend en geboden is.”
2.8.4
Gelijkheidsbeginsel
Het lijkt dat het cultuurverweer bij eerwraak met name wordt gevoerd in het licht van de sociaal-culturele druk die de verdachte heeft ervaren. Hetgeen betekent dat bij een eer-motief men met name een beroep doet op psychische overmacht. Acceptatie van de sociaal-culturele druk lijkt echter vanuit het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 Grondwet, niet mogelijk. De positie van vrouwen uit eerculturen zou verslechteren wanneer men een dergelijk beroep honoreert. Als gevolg zullen zij Gerechtshof ‘s-Gravenhage 36 juni 2005 LJN AU0180 Rechtbank Dordrecht 21 oktober 2003 LJN AM2493 Rechtbank ‘s-Gravenhage 25 februari 2002 LJN AD9565 Rechtbank ’s-Hertogenbosch 13 februari 2001LJN AA9954 Rechtbank Dordrecht 24 juni 2004 LJN AP1791
21
geen of minder rechtsbescherming genieten hetgeen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Tegelijkertijd stelt artikel 1 Grondwet dat discriminatie wegens levensovertuiging niet is toegestaan. Is het dan wel mogelijk het eermotief een strafverzwarende werking toe te kennen? De strafrechter lijkt deze vraag bevestigend te beantwoorden. 2.8.5
Conclusie
Uit de jurisprudentie analyse is gebleken dat het voeren van een cultuurverweer vrijwel nooit leidt tot een strafuitsluitingsgrond dan wel strafvermindering. Sterker nog, het heeft meestal een strafverzwarende werking. Bij de strafbare uitingsvormen van eergerelateerd geweld gaat het vaak om de zeer ernstige delicten als moord, poging tot moord en zware mishandeling. In het kader van generale preventie, waarbij de rechtsprekende macht tracht te voorkomen dat anderen in de toekomst dergelijke delicten plegen, heeft het eer-motief juist een strafverzwarende werking. Of dit in het licht van het discriminatieverbod van artikel 1 Grondwet juist is, is de vraag. De sociaal-culturele druk kan echter geen aanleiding zijn voor strafuitsluiting dan wel strafvermindering, dit strookt niet met de gelijke behandeling waarop slachtoffers recht hebben. Tevens zou het de positie van vrouwen uit dergelijke patriarchale eerculturen verslechteren. Opmerkelijk is dat de rechtbank zich maar in vijf van de zestien zaken heeft laten voorlichten door deskundigen op het gebied van eerwraak. Het motief zegt veel over de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank dient hier oog voor te hebben, maar de materie is dermate ingewikkeld dat men zonder voorlichting niet goed kan begrijpen wat eergerelateerd geweld nou echt inhoudt. 2.9 Cijfers De omvang van de problematiek is tot op heden nog onzichtbaar daar er geen landelijke cijfers over eergerelateerd geweld beschikbaar zijn. In voorbereiding op de bijeenkomst eergerelateerd geweld van 19 september 2009 is een eerste verkenning (quickscan) uitgevoerd naar de omvang van de problematiek in de drie noordelijke provincies Groningen, Friesland en Drenthe (Kok, 2009). Deze verkenning leverde het volgende aan gegevens op: Naar schatting van de Regiopolitie Groningen worden jaarlijks ongeveer 60 zaken eergerelateerd geweld door hen in behandeling genomen. Bij de politie Drentje kwamen in 2008 46 signalen van eergerelateerd geweld binnen. De regiopolitie in Friesland schat het aantal zaken op 100-150 Ten tijde van dit schrijven is men in afwachting van de publicatie van het LEC EGG betreffende de hoeveelheid aan eergerelateerde zaken die in de periode 2007/2009 onder de aandacht van het Unit MEP van de politie Haaglanden en het LEC EGG zijn gekomen. Naar verwachting worden deze cijfers in juli 2010 gepubliceerd18.
18
Bron: Programmamanager Eergerelateerd geweld (Ministerie van Justitie).
22
3 Samen naar een gemeenschappelijk doel Om te bepalen wat realiseerbare doelstellingen zijn voor een Noordelijk samenwerkingsverband, zijn interviews afgenomen met relevante vertegenwoordigers van verschillende potentiële partners. Aan de hand van deze interviews en aan de hand van literatuuronderzoek zijn de, voor het samenwerkingsverband, relevante partners geïdentificeerd. Tevens zijn middels dit onderzoek de mogelijkheden alsmede de mogelijke knelpunten geanalyseerd. In dit hoofdstuk worden de verschillende uitgangspunten van het samenwerkingsverband beschreven waarin de knelpunten duidelijk naar voren komen. Deze beschrijving tracht bewustzijn te creëren bij de betrokken instanties waardoor men kan voorkomen dat de knelpunten de slagingskans van het samenwerkingsverband beperken. Tevens wordt een overzicht gegeven van de geïdentificeerde partners. De mogelijkheden van het samenwerkingsverband zijn vertaald naar een samenwerkingsstructuur en realiseerbare doelstellingen. 3.1 Uitgangspunten bij de samenwerking Het uitgangspunt is om een integrale aanpak gericht op het stoppen en voorkomen van eergerelateerd geweld alsmede het beschermen van (mogelijke) slachtoffers van eergerelateerd geweld, ingebed in een regionale samenwerking in Groningen, Friesland en Drenthe te bewerkstelligen. 3.1.1 Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld Vanaf oktober 2004 tot medio 2006 is in de politieregio’s Haaglanden en ZuidHolland-Zuid de pilot ‘Eergerelateerd geweld’ uitgevoerd (Janssen, 2005). Deze pilot had tot doel om tot een beschrijving te komen van de manier waarop eerzaken in de korpsen tot dan toe werden behandeld, mogelijkheden voor registratie van eerzaken nader te verkennen, het analyseren van geregistreerde gegevens, verbreiding van kennis over eerzaken onder politieambtenaren en het ontwikkelen van een overdraagbare aanpak ten einde de signalering van eer gerelateerd geweld te kunnen verbeteren. Op verzoek van de Minister van Justitie is door het korps Haaglanden, op basis van de reeds opgedane deskundigheid bij de Unit MEP, het LEC EGG ingericht. Een van de taken van het LEC EGG is het bieden van operationele advisering en ondersteuning aan (regio)korpsen en relevante (keten)partners, bij de aanpak van zaken, waarvan vermoed wordt dat een geschonden eergevoel een motief is voor (dreigend) geweld. Menigmaal is tijdens de interviews de angst uitgesproken dat een Noordelijk samenwerkingsverband een concurrent zou worden van het LEC EGG. Dit vormt een knelpunt voor de totstandkoming van de samenwerking. Wanneer vertegenwoordigers op directieniveau zich namelijk laten leiden door deze angst zullen zij niet snel geneigd zijn dit samenwerkingsverband aan te gaan. De vraag is dan ook of deze angst gerechtvaardigd is? Een van de doelstellingen van de pilot ‘eergerelateerd geweld’ was het ontwikkelen van een overdraagbare aanpak zodat men ook in andere regio’s dergelijke samenwerkingsverbanden kan realiseren (Janssen et al, 2006 p. 4). Deze samenwerking, waarbij kennisdeling centraal staat, is van cruciaal belang voor de integrale aanpak van (mogelijke) eerkwesties. De tijdens de pilot nader uitgewerkte herkenningsmethodiek is reeds door de regering landelijk verplicht 23
gesteld voor alle politieregio’s, hetgeen betekend dat de verschillende korpsen elk een eigen Unit Multi Etnisch Politiewerk (hierna: Unit MEP) in moeten richten. Tevens is er ten behoeve van deze landelijke uitrol een modelprotocol ontwikkeld voor een lokale samenwerking tussen instanties, welke per regio kan worden aangepast aan de daar bestaande situatie. Het LEC EGG is vanuit deze pilot in het leven geroep om ondersteuning te bieden aan de aanpak van eergerelateerd geweld op lokaal niveau. Het realiseren van een samenwerking gericht op de aanpak van eergerelateerd geweld sluit aan bij de doelstelling van de pilot ‘eergerelateerd geweld’. Deze samenwerking zal gebruik kunnen maken van de kennis en kunde van het LEC EGG. Er kan geconcludeerd worden dat men niet hoeft te vrezen dat een Noordelijk samenwerkingsverband zal gaan concurreren met het LEC EGG. Dit blijkt ook uit de reactie19 van de Programmamanager eergerelateerd geweld van het Ministerie van Justitie: “Samenwerkingsverbanden zullen geen concurrent zijn van het LEC EGG. Integendeel: het LEC EGG is er op gericht om een deskundige en adequate aanpak van eerkwesties en (mogelijk) eergerelateerd geweld op lokaal niveau te ondersteunen. […] Het streven van het programma Eergerelateerd Geweld (en ook van het LEC EGG) is, dat uiteindelijk bij alle ketenpartners op lokaal niveau (dus ook de lokale zelforganisaties van migranten en vluchtelingen) voldoende kennis en competenties aanwezig zijn om een goede signalering en afhandeling te waarborgen. Een en ander onder regie van de lokale driehoek en in het bijzonder de gemeente.” A. Clijnk, Programmamanager Eergerelateerd geweld (Ministerie van Justitie)
3.1.2 Met vereende kracht Met name in het veld van eergerelateerd geweld is er een grote variëteit aan organisaties met elk een eigen stijl van werken. Naar aanleiding van de gesprekken met vertegenwoordigers van de verschillende partners werd duidelijk dat zij elk vanuit hun eigen werkwijze en expertise een invulling geven aan de aanpak van eergerelateerd geweld. Partners hebben daarbij hetzelfde einddoel in zicht, maar starten vanuit een ander perspectief. Dat is ook logisch, zij benaderen de problematiek vanuit hun eigen stijl van werken. De hulpverlening richt zich tot het slachtoffer, de politie tot de dader, het OM tot de vervolging, enz. Bij een samenwerkingsverband is het zaak dat partners ook daadwerkelijk samen gaan werken. Concreet betekent dit dat organisaties hun blik naar buiten moeten richten en oog hebben voor elkaars werkwijzen, mogelijkheden en bevoegdheden. Richten vertegenwoordigers van partners de blik enkel naar binnen en hebben zij alleen oog voor hun eigen werkcultuur, dan kan dit leiden tot concurrentie binnen het samenwerkingsverband: “ik doe het zelf wel.” Janssen (2008b p. 132) stelt dat in de aanpak van eergerelateerd geweld eergevoel en culturele achtergronden niet alleen een rol spelen bij de te behandelen casuïstiek, maar ook in de samenwerking tussen organisaties. Zij benoemt dit als het ‘onze instelling’syndroom:
19
Aan de heer A. Clijnk was om een reactie vanuit het Ministerie van Justitie gevraagd, aangezien het LEC EGG is opgericht op verzoek van de Minister van Justitie. Hoewel ik zelf naar aanleiding van de interviews bij het Ministerie van Justitie en de literatuurstudie naar de pilot ‘Eergerelateerd geweld’ weet dat men niet hoeft te vrezen voor een dergelijke concurrentie, ben ik van mening dat de woorden van de heer Clijnk wellicht meer overredingskracht hebben dan de mijne.
24
[…]“Het ‘onze instelling’-syndroom wordt zichtbaar als instellingen geen oog meer hebben voor de werkwijzen, mogelijkheden, bevoegdheden en doelstellingen van partnerorganisaties en daarnaast de eigen stijl van werken systematisch beter vinden en vooral in het geweer komen ten behoeve van eigen eer en glorie.[…]
Het is cruciaal dat partners vooraf weten wat zij, binnen een samenwerkingsverband, van elkaar kunnen verwachten. En dat partners elkaar niet alleen bij de eindstreep ontmoeten maar ook vanuit hetzelfde punt starten. Dit voorkomt uiteindelijk een onderling ontevredenheidsgevoel over een beperkte mate van samenwerken. Opmerking behoeft wel, dat het feit dat men nu tijdens de interviews vanuit de eigen werkwijze naar de aanpak van eergerelateerd geweld kijkt, niet hoeft te betekenen dat dit per definitie zal leiden tot complicaties in de samenwerking. Het is echter wel belangrijk om hier vanaf het begin van de samenwerking bewust mee om te gaan en zodoende het ‘onze instellingsyndroom’ te vermijden. 3.1.3 Signaleren Ter herkenning van eergerelateerd geweld maakt de politie gebruik van ‘rode vlaggen’ (Janssen, 2008a). Dit zijn waarschuwingssignalen die doen vermoeden dat eer wellicht een factor van invloed zou kunnen zijn in een specifieke zaak. Deze rode vlaggen zijn vertaald in een query, een elektronische zoekslag waarmee belangrijke politiële informatiesystemen kunnen worden doorgenomen. Deze query is een eerste filter waarbij alles wat mogelijk interessant is wordt meegenomen. Naar een eerste analyse vallen vervolgens de zaken waarbij het ‘eer’ motief niet overtuigend kan worden aangetoond af. Om deze query uit te kunnen voeren dient de politie al op de hoogte te zijn van zaken, waarin eer mogelijkerwijs een rol speelt. Bij deze informatiestroom gaat het om zaken die de politie zelf op het spoor komt, het zogenaamde ‘haalwerk’ en om zaken die de politie door de burgers als het ware wordt aangereikt, het zogenaamde ‘brengwerk’ (Janssen, 2008c p. 78). Met name bij het brengwerk is de politie sterk afhankelijk van de uitvoerende professionals20 in het veld en de meldingsbereidheid van het slachtoffer alsmede de sociale omgeving van het slachtoffer. In het casusonderzoek van Van der Torre & Schaap (2005) werden 20 casus bestudeerd. 2 van deze casus resulteerde in een poging tot moord en 10 van deze casus in moord. Bij de overige 8 casus was er sprake van bedreiging waarbij erger werd voorkomen. Wat opvalt in deze bestudering is dat in de voorfase van ernstig eergerelateerd geweld, bij negentien van de 20 zaken, signalen over mogelijk levensbedreigend risico werden afgegeven: in de sociale omgeving en/of aan professionals (Torre, van der & Schaap 2005, p. 31 t/m 35). Betere professionele herkenning en interpretatie van eergerelateerd geweld, alsmede het vergroten van de meldingsbereidheid in de sociale omgeving van (mogelijke) slachtoffers zijn dus belangrijke aanknopingspunten voor het verbeteren van de aanpak van eergerelateerd geweld. Erkenning van de problematiek is noodzakelijk voor de herkenning van de problematiek. Dit betekent dat er bewustzijn moet worden gecreëerd bij professionals betreffende de rol die zij, in het veld van eergerelateerd geweld, 20
Met het begrip ‘uitvoerende professionals’ refereer ik naar professionals van maatschappelijke organisaties, gemeentelijke instanties, onderwijsinstellingen en de gezondheidszorg.
25
vervullen. Brenninkmeijer et al (2008) heeft onderzoek gedaan naar die verschillende rollen21 die momenteel worden waargenomen in het veld rondom eergerelateerd geweld, alsmede welke actoren deze rollen vervullen. Het onderzoek tracht daarmee antwoord te geven op de vraag: tussen wie en op basis waarvan samenwerking plaats vindt. De volgende actoren worden daarbij gezien als hoofdrolspelers: de politie, de vrouwenopvang, de gemeenten, de Advies en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG), het Bureau Jeugdzorg, de rijksoverheid, de onderwijsinstellingen, de migranten zelforganisaties, de burgerinitiatieven, de media en materiedeskundigen22. De verschillende rol typologieën die aan deze actoren zijn toebedeeld, worden nader omschreven in bijlage VI. Opmerkelijk is dat het ‘signaleren’ van eergerelateerd geweld, door relevante instanties, niet wordt benoemd als zijnde een “rol” die dient te worden vervuld. Het is enigszins ondergebracht bij de bruggenbouwerrol, aangezien men benoemd dat de actor die signaleert ideaaltypisch een brug dient te slaan naar de hulpverlening, maar dit legt te weinig de nadruk op het belang van het signaleren. Wanneer herken je signalen van eergerelateerd geweld? En als je ze herkent: wanneer en hoe grijp je in? Dit zijn vragen die professionals dienen te stellen vóórdat ze een brug kunnen bouwen tussen het slachtoffer en de hulpverlening. Tevens is vroegsignaleren van groot belang voor het voorkomen van eerwraak: in figuur 1 (p.15) wordt duidelijk weergegeven dat er meerdere eerzuiverende handelingen plaatsvinden alvorens men besluit tot eerwraak, als men bij y1 (zie figuur 1 p.15) het “eer” component herkent kan erger worden voorkomen. De posities en rollen die actoren vervullen beïnvloeden de wijze waarop zij eergerelateerd geweld zien en er mee omgaan (Brenninkmeijer et al, 2008. p. XII). Door de signaleringsrol als zodanig te benoemen wordt er bewustzijn gecreëerd voor het belang van (vroeg)signaleren alsmede aandacht gevraagd voor het kunnen herkennen van eergerelateerd geweld. In navolging van het onderzoek van Brenninkmeijer et al (2008) is de “signaleringsrol”23 toegevoegd aan de lijst van rollen die reeds waren waargenomen. De signaleringsrol verwijst naar alle professionals die te maken krijgen met signalen van eergerelateerd geweld, alvorens zij een brug gaan slaan naar de hulpverlening.
21
Deze verschillende rol typologieën zijn door de onderzoekers op basis van onderzoeksresultaten ontwikkeld. Zie voor een nadere beschrijving van de verschillende rollen en hun actoren bijlage VI 22 Opmerkelijk in deze opsomming is de afwezigheid van het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Kinderbescherming als hoofdrolspelers. Brenninkmeijer heeft onderzoek gedaan naar de huidige situatie en niet naar de meest wenselijke situatie. De afwezigheid van het Openbaar Ministerie moet naar mijn idee gezien worden als een signaal dat hier voor het OM een grote inhaalslag valt te maken. De Raad voor de Kinderbescherming wordt ook in dit onderzoek niet genoemd. Ik heb deze voorlopig achterwege gelaten, hoewel ik wel degelijk van mening ben dat zij een belangrijke positie hebben in het veld van eergerelateerd geweld. Dit onderzoek moet echter gezien worden als een vooronderzoek naar de totstandkoming van het samenwerkingsverband. Het AMK dient daarbinnen een actieve rol toebedeeld te krijgen wat betreft de signalering, zij zullen zelf de brug slaan naar de Raad van de Kinderbescherming. In een later stadium valt het zeker aan te raden om Raad voor de Kinderbescherming bij de samenwerking te betrekken. 23 Dit type rol is ontwikkeld naar aanleiding van eigen literatuuronderzoek en interviews met uitvoerende professionals. Het signaleren van eergerelateerd geweld is in het onderzoek van Brenninkmeijer et al (2008) veelal ondergebracht in de bruggenbouwerrol welke een brug vormt tussen slachtoffer en hulpverlening. Echter gezien het feit dat dit type rol naar mijn idee onvoldoende bewoording geeft aan de signaleringsfunctie die o.a. scholen, artsen en andere uitvoerende professionals hebben achtte ik het noodzakelijk een nieuwe typologie te ontwikkelen teneinde te kunnen onderbouwen waarom ik dergelijke samenwerkingspartners noodzakelijk acht.
26
3.1.4 Veiligheid De ernst en aard van de dreiging van eergerelateerd geweld alsmede het hoge escalatiegevaar en de tijdsdruk die daarmee gaat gemoeid maakt beveiliging van (mogelijke) slachtoffers noodzakelijk. Bij die tijdsdruk gaat het niet alleen om de snelheid van het escalatiegevaar maar ook om de lange adem van eerzaken. Alvorens men het slachtoffer in veiligheid kan brengen zal het slachtoffer eerst in moeten stemmen met de te treffen maatregelen. Het kan voorkomen dat een slachtoffer helemaal niet uit zijn of haar sociale omgeving weg wil. Dit kan te maken hebben met het feit dat een sociaal isolement door het slachtoffer als te zwaar wordt ervaren, maar het is ook goed mogelijk dat er bij het slachtoffer een gevoel van schijnveiligheid heerst. Op 6 maart 2010 heeft een 45 jarige man van Irakese afkomst in Zierikzee twee van zijn drie kinderen doodgeschoten. Zijn vrouw heeft kunnen ontkomen en liep daarbij een schampschot op. Op 8 september 2009 heeft de vrouw aangifte gedaan van huiselijk geweld, waarvoor haar man ook is vervolgd. Vanaf 13 oktober 2009 heeft de burgemeester meerdere inspanningen verricht om de vrouw en haar kinderen in veiligheid te brengen. De vrouw blijft daarbij weigeren om uit haar woning te vertrekken. Bij brief van 27 januari 2010 heeft de burgemeester bij het OM aandacht gevraagd voor de zorgelijke situatie van het gezin. Hij heeft daarin aangegeven dat zijn mogelijkheden en die van de gemeente waren uitgeput. Het OM vraagt de politie een actuele dreigingsinschatting op te stellen alsmede te adviseren in de te nemen maatregelen. De politie vraagt het LEC EGG daarbij tevens rapport op te maken, omdat er mogelijk eerwraak binnen het gezin van verdachte zou plaatsvinden. Omdat de vrouw haar woning niet wil verlaten, besluit het OM de 45 jarige man aan te houden op grond van eerder gedane aangiften van bedreiging en zedenmisdrijven. Op 23 februari 2010 besluit de raadkamer, op basis van het voorhanden hebbende dossier, dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst. Hoewel het dossier wel melding maakt van het rapport van het LEC EGG, is het rapport zelf op dat moment nog niet beschikbaar. Op 3 maart 2010 ontvangt het OM de rapportage van het LEC EGG, waarin wordt geadviseerd het gezin elders te plaatsen omdat er mogelijk sprake zou zijn van eergerelateerd geweld. Het OM vraagt naar aanleiding van de rapportage een update te maken van de dreigingsanalyse. Deze update is niet meer gekomen.
Slachtoffers die wel naar een veilig onderkomen gaan, voelen zich echter soms zo geïsoleerd van hun familie en sociale omgeving dat zij alsnog contact met hen opnemen. Daarmee riskeren zij hun geheime locatie te onthullen. Familieleden kunnen tevens uiterst gemotiveerd zoeken naar iemand die de eer heeft geschonden. Er wordt actief gezocht, door bijvoorbeeld middels een smoesje met instanties te bellen om gegevens te achterhalen: zo bleek uit het casusonderzoek (Torre, van der & Schaap 2005, p. 42) dat de website van een zorgverzekeraar en een telefonist van een bank zeer bruikbare informatie konden verstrekken over de geheime verblijfplaats van een eerschender. Partners dienen duidelijk zicht te hebben op de verdeling van bevoegdheden, en verantwoordelijkheden rondom de veiligheid van (mogelijke) slachtoffers. Dit om schijnveiligheid te voorkomen, maar ook om duidelijk zicht te houden op een zaak. In de praktijk is gebleken, dat er nog veel onduidelijkheid heerst over wie waarvoor verantwoordelijk is. Opmerkelijk is dat dit ook een van de praktische knelpunten was bij het samenwerkingsverband in Haaglanden en Zuid-HollandZuid en behoeft dus duidelijk de nodige aandacht.
27
3.2 Relevante partners Deze paragraaf geeft een overzicht van de, voor het samenwerkingsverband, relevante partners, welke uit literatuuronderzoek en interviews naar voren zijn gekomen. Daarbij is tevens aangegeven welke rol zij (dienen te) vervullen in het veld van eergerelateerd geweld. Deze partners richten zich vanuit hun taakomschrijving op het slachtoffer, de dader dan wel (indien aanwezig) de kinderen. Vandaar dat het onderstaande overzicht zeer omvangrijk is. Het overzicht is echter niet limitatief en kan, indien wenselijk, worden uitgebreid. 3.2.1 Openbaar Ministerie 1 juni 2010 is de aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld in werking getreden24. Deze aanwijzing stelt regels omtrent de opsporing en vervolging van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld. Daarbij worden randvoorwaarden geformuleerd voor onder andere de invulling van lokale samenwerking tussen politie, OM en reclassering. Het doel van de aanwijzing is het bewerkstelligen van een effectiever optreden van politie en OM, al dan niet in samenwerking met andere hulpverlenende instanties, in reactie op huiselijk geweld en eergerelateerd geweld. De aanwijzing verplicht het OM een contactfunctionaris aan te wijzen voor het coördineren van het beleid inzake de aanpak van huiselijk- en eergerelateerde geweldzaken. Deze contactfunctionaris dient een officier van justitie te zijn, met beleidsondersteuning. Uit de taakomschrijving wordt duidelijk dat de Officier van Justitie een aangewezen rol heeft bij het samenwerkingsverband ten aanzien van de geïntegreerde strafrechtelijke aanpak van eergerelateerd geweld. Ook wat betreft de veiligheidsmaatregelen wijst de aanwijzing op een specifieke bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het OM. Wanneer de veiligheid van (mogelijke) slachtoffers of anderszins betrokkenen van eergerelateerd geweld dusdanig in het gedrang komt dat voor hun leven, hun fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten gevreesd moet worden, is in het kader van het stelsel van Bewaken en Beveiligen, de hoofdofficier van justitie verantwoordelijk en, daarmee beslissingsbevoegd, voor het treffen van veiligheidsmaatregelen. De uitvoering van deze maatregelen geschiedt door de politie. 3.2.2 Politie Bij elke politieregio is door de korpsleiding een contactpersoon Eergerelateerd Geweld aangewezen. Deze contactpersoon is verantwoordelijk voor operationele advisering en ondersteuning bij zaken waar eer (mogelijk) een rol speelt door middel van de methode Eergerelateerd Geweld. Deze methoden is in de aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld verplicht gesteld en bestaat uit drie fasen: 1) het toepassen van de query; 2) het gebruik van de checklist; 24
Deze aanwijzing is opgenomen in bijlage VII.
28
3) het maken van een analyse en plan van aanpak. Wanneer een slachtoffer uitdrukkelijk geen aangifte wil doen, wordt door de politie zoveel mogelijk bewijs verzameld ten behoeve van een eventuele ambtshalve vervolging. Tevens kan de politie een gesprek aangaan met de verdachte en het slachtoffer om beiden te attenderen op hulpverleningsmogelijkheden. Gedurende de interviews met de politie25 werd duidelijk dat ten tijde van dit schrijven de politie Drenthe, Friesland en Groningen bezig zijn met het opstellen van een plan van aanpak ter oprichting van een expertise team in het Noorden, waarbij de verschillende contactfunctionarissen gaan samenwerken ten behoeve van de aanpak van eergerelateerd geweld. Dit in navolging van de verplichting een Unit MEP op te richten. Deze samenwerking van de politie zou een centraal punt kunnen vormen voor het samenwerkingsverband. 3.2.3 Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) Het ASHG Groningen en het ASHG Friesland, formeel aangehaakt bij de Vrouwenopvang, zijn sinds 2005 operationeel. Meld- en Coördinatiepunt Huiselijk Geweld Drenthe is formeel aangehaakt bij de GGD Drenthe, en is sinds 2006 operationeel. Het ASHG fungeert als helpdesk waar (mogelijke) slachtoffers, plegers, professionals en getuigen van geweld in afhankelijkheidsrelaties terecht kunnen voor advies en hulp. Tevens is het de voordeur (frontdesk) naar het achterliggende samenwerkingsnetwerk van politie, justitie en hulpverlening. Het ASHG vervult daarbij een centrale rol als signaleerder van eergerelateerd geweld en tevens als bruggenbouwer naar de hulpverlening. Het ASHG zal dan ook de deskundigheid in huis moeten hebben om professionals te kunnen ondersteunen wanneer zij geconfronteerd worden met signalen van eergerelateerd geweld. 3.2.4 Bureau Jeugdzorg Op 1 januari 2005 is de nieuwe Wet op de jeugdzorg in werking getreden. Daarin is vastgelegd dat bureau jeugdzorg de toegangspoort voor de gehele jeugdzorg is. In paragraaf 2 (artt. 5 t/m 8 Wet op de jeugdzorg) zijn de wettelijke taken van bureau jeugdzorg vastgelegd. Er is daarbij onderscheidt te maken tussen het optreden door jeugdzorg in de zin van ondersteuning en hulpverlening, en het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) dat tot onderzoek overgaat en eventueel de Raad voor de Kinderbescherming inschakelt. In veel gevallen van eergerelateerd geweld zijn ook kinderen betrokken. Daarbij dient het belang van het kind, als slachtoffer of getuige van eergerelateerd geweld, centraal te staan. Het getuige zijn van geweld is een vorm van (psychische) mishandeling. De aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld stelt een traject kindspoor dan ook verplicht, wanneer er ook kinderen in het spel zijn. Bij een melding aan het AMK neemt het AMK de verantwoordelijkheid voor de aanpak van de (vermoedelijke) mishandelingsituatie over. Het AMK biedt zelf geen hulp, maar onderzoekt wat er aan de hand is en welke hulp in gang gezet moet worden om de mishandeling te laten stoppen. Naast het een meldpunt is het 25
De heer Datema en de heer Arends die in het kader van mijn onderzoek zijn geïnterviewd zijn beide betrokken bij de totstandkoming van dit plan van aanpak. Tevens heb ik een vergadering bijgewoond tussen de politie en het OM betreffende de oprichting van dit expertiseteam.
29
AMK ook een adviespunt en dient derhalve ook over voldoende deskundigheid te beschikken om professionals te adviseren. 3.2.5 Vrouwenopvang De Vrouwenopvang biedt residentiële opvang aan vrouwen en hun kinderen, die worden bedreigd door hun partner of door personen van wie ze afhankelijk zijn. De Vrouwenopvang kan op twee manieren in aanraking komen met eergerelateerd geweld: tijdens de intake (of tijdens het hulpverleningsproces) komt men tot de ontdekking dat er sprake is van ernstige dreiging, of zij vangen een slachtoffer van eergerelateerd geweld op. In het kader van de veiligheid van (mogelijke) slachtoffers zijn politie, OM en de vrouwenopvang sterk afhankelijk van elkaar en dient men over duidelijke samenwerkingsafspraken te beschikken. 3.2.6 Centrum Gemeente Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het beleid ter bestrijding van huiselijk geweld, en dus ook van eergerelateerd geweld een taak van de gemeente geworden. De Wmo heeft als doel de zelfredzaamheid en participatiemogelijkheden van burgers te bevorderen en de sociale samenhang en leefbaarheid op lokaal niveau te versterken. Gemeenten hebben hierbij een regierol gekregen. In deze regierol gaat het om het toekennen en oppakken van verantwoordelijkheden, om aansturing en om het tot stand brengen van samenwerkingsrelaties (Heijkoop, Jonker & Meintser, 2004). De ernstige veiligheidsrisico’s die (mogelijke) slachtoffers lopen, maken een bestuurlijk aangestuurde, integrale aanpak van eergerelateerd geweld noodzakelijk. 3.2.7 Reclassering De reclassering wordt sinds 1995 gevormd door drie organisaties, te weten het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering, Stichting Verslavingsreclassering GGZ en Reclassering Nederland. Zij zien vanuit hun werkzaamheden toe op de uitvoering van werkstraffen, voorzien rechters en officieren van justitie van advies en diagnose en houden toezicht daders en verdachten. Zij spelen bij de aanpak van eergerelateerd geweld dan ook met name een rol bij de nazorg. 3.2.8 Onderwijsinstellingen Eergerelateerd geweld kan het leven van jongeren sterk beïnvloeden. De meeste jongeren zullen deze problemen dan ook niet naast zich neer kunnen leggen en dragen deze met zich mee in het openbare leven. Het kunnen herkennen van de signalen die jongeren afgeven is dus van groot belang voor een vroegtijdige aanpak. Dit betekent dat scholen gebruik moeten kunnen maken van een specifieke deskundigheid op het gebied van eergerelateerd geweld. Een van de valkuilen waar instellingen mee te maken kunnen krijgen (Janssen et al 2005; 2006) is het eigenmachtig optreden. Om dit te voorkomen moet de specifieke deskundigheid binnen het bereik van de school zijn alsmede laagdrempelig opdat men ook daadwerkelijk gebruik zal gaan maken van externe deskundigen.
30
3.2.9 Abortusklinieken Wanneer een meisje zwanger raakt door seksuele contacten voor het huwelijk of door een buitenechtelijke relatie, wordt door de familie in veel gevallen aangedrongen op een abortus. De druk van de familie kan daarbij zo groot zien dat het slachtoffer uiteindelijk een gedwongen abortus laat plegen. Professionals bij abortusklinieken dienen dan ook net als scholen gebruik te kunnen maken van externe deskundigheid. 3.2.10 Huisartsen Naast scholen en abortusklinieken, vervullen ook huisartsen een duidelijke signaleringsrol. Signalen van geweld en mishandeling worden echter vaak over het hoofd gezien of niet herkend. Ook weten veel professionals niet goed hoe te handelen wanneer zij geconfronteerd worden met de gevolgen van geweld. Ook voor deze beroepsgroep geldt dat zij externen moeten kunnen raadplegen over de te nemen stappen. 3.3 Samenwerkingsstructuur Het bovenstaande overzicht geeft een grote variatie aan partners, waarbij de een misschien vanzelfsprekender is dan de ander. Sommige partners raken het veld van eergerelateerd geweld alleen vanuit een signaleerdersrol26 terwijl andere vanuit hun reguliere functierol expliciet betrokken zijn bij de hulpverlening en de justitiële afdoening. Partners als onderwijsinstellingen, huisartsen en abortusklinieken raken de keten vooral bij het proces signaleren. Samenwerkingsafspraken tussen politie, OM en vrouwenopvang betreffende de intake en de uitvoering zijn voor deze partners dan ook niet relevant. Het gebiedt aanbeveling om binnen het samenwerkingsverband te gaan werken met een zogenaamde binnen- en buitenkring (figuur 4, p. 31). De partners in de binnenkring maken, onder verantwoordelijkheid van een stuurgroep, afspraken over de vragen wie, wanneer en hoe. Deze afspraken worden ondergebracht in een samenwerkingsconvenant. De organisaties in de buitenkring ondertekenen een verklaring met de intentie tot samenwerking bij vroegsignaleren van eergerelateerd geweld. -
Onderwijsinstellingen Huisartsen Abortusklinieken Overige nu niet genoemde relevante instellingen*
-
OM politie Vrouwenopvang ASHG Gemeente Jeugdzorg Reclassering
Figuur 3 : Binnenkring en buitenkring
Bij een integrale aanpak van eergerelateerd geweld is het nodig om zowel gericht te zijn op justitiële afdoening als op vroegsignaleren, preventie en nazorg. Dit alles om de veiligheid van het (mogelijke) slachtoffer uiteindelijk te kunnen 26
Zie ook paragraaf 4.1.3. * Bijvoorbeeld leerplichtambtenaren en migrantenzelforganisaties.
31
garanderen. Bij deze verschillende facetten van de aanpak zijn, zo blijkt ook uit het overzicht van paragraaf 3.2, meerdere organisaties betrokken. Een gezamenlijke ketenaanpak is dan ook een vereiste om uiteindelijk de veiligheid te kunnen garanderen. Bij een gezamenlijke ketenaanpak richt het ketengericht werken zich op het verbinden van alle handelingen, die organisaties afzonderlijk van elkaar verrichten, maar welke wel gericht zijn op dezelfde cliënt of doelgroep. Die verschillende handelingen worden daarbij onderverdeeld in processen en rollen. Bij het oplossen van maatschappelijk complexe thema’s zoals eergerelateerd geweld dient de ketenaanpak plaats te vinden binnen de zogenoemde “procesketen.” De geoperationaliseerde procesketen bestaat uit logisch opvolgende processtappen (figuur 3, p. 31), die uiteindelijk moeten resulteren in concrete output en resultaten (Goedee & Entken, 2008). Cliëntvraag
signaleren
intake
uitvoering
nazorg
Figuur 4 : Structuur(systeem)dimensie van de keten Uit: Goedee & Entken, 2008
Bij de keuze van een samenwerkingsstructuur is het verstandig om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij al bestaande structuren. In het geval van eergerelateerd geweld zou het een logische keuze zijn om de keten van eergerelateerd geweld samen te voegen met de keten van huiselijk geweld. Op deze manier kunnen gemeenschappelijke activiteiten zoals vroegsignaleren, dossiervorming en weging/kwalificatie in één proces worden geïntegreerd. Deze samenvoeging dient op lokaal niveau te geschieden. In bijlage I is een stroomschema weergegeven welke in beeld brengt hoe deze samenwerkingsstructuur27 kan worden ingevuld. Dit eerste overzicht geeft weer dat er sprake is van een lokale samenwerking, per provincie, die in regionaal verband kan worden besproken. Deze regionale samenwerking uit zich ten eerste in een regionaal casusoverleg, waarin men casuïstiek kan bespreken en zodoende kennis en ervaring kan delen. Ten tweede is er een regionale pool van contactfunctionarissen die men gedurende het gehele proces kan raadplegen. En tot slot is er sprake van een regionaal opgezette unit MEP, al dan niet onder een andere naam, die als centraal punt in de samenwerking de signalen van eergerelateerd geweld analyseert en een risicotaxatie uitvoert. Op lokaal niveau kan men gedurende het gehele proces gebruik maken van een pool van contactfunctionarissen28. Het betreft hierbij de contactfunctionarissen die vanuit hun eigen organisatie deelnemen aan het casusoverleg huiselijk geweld. Dit betekent dat de gehele pool bestaat uit contactfunctionarissen afkomstig uit de drie provinciën. Deze pool doet ervaring en deskundigheid op in een regionaal casusoverleg. De kennis die men zich tijdens het regionaal casusoverleg eigen 27 28
Deze structuur is naar eigen inzicht ontwikkeld. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.
32
maakt, wordt niet alleen door de contactfunctionarissen mee terug genomen naar het lokaal casusoverleg huiselijk geweld maar ook naar hun eigen organisatie en door middel van het gebruik van deze pool, als het ware in de gehele samenwerking ‘gepompt’. Het besluit van inzet tot hulpverlening, vroeghulp dan wel bemiddeling kan tevens tijdens het hele proces geschieden. Bij de aanpak van eergerelateerd geweld is het van belang dat de inzet van hulpverlening te allen tijde open staat. Gebeurt dit niet dan loopt men het gevaar om in een te vroeg stadium contact op te nemen met de familie van het (mogelijke) slachtoffer en wellicht de dader, waardoor men de kans vergroot dat het geweld escaleert. Bij de aanpak van eergerelateerd geweld staat de veiligheid van het (mogelijke) slachtoffer voorop. In deze structuur is duidelijk in beeld gebracht dat wanneer men besluit tot het treffen van maatregelen, het stelsel bewaken en beveiligen van toepassing is29. 3.4 Doelstellingen Het stellen van doelen is belangrijk voor de totstandkoming van het samenwerkingsverband omdat partners hierdoor inzicht krijgen in het uiteindelijke resultaat. Dit creëert betrokkenheid en motivatie, hetgeen nodig is voor een goede samenwerking (George & Jones, 2002). Het is tevens de eerste stap in het realiseren van een plan van aanpak: eerst moet duidelijk zijn wat men wil bereiken, daarna kan worden bedacht hoe men dit wil bereiken. 3.4.1
Verantwoording
De doelstellingen zijn geformuleerd aan de hand van de interviews, die in het kader van dit onderzoek zijn gehouden met verschillende vertegenwoordigers uit het werkveld. Hen is gevraagd hun visie te geven op de mogelijkheden van een samenwerkingsverband met name gericht op behoeften en verwachtingen. Hieruit is het volgende naar voren gekomen: a. Er is behoefte aan een betere samenwerking ten behoeve van de veiligheid van (mogelijke) slachtoffers. Duidelijke werkafspraken en een heldere samenwerkingsstructuur zijn daarbij een noodzaak. b. Er is behoefte aan het delen van deskundigheid om zodoende meer ervaring op te doen ten behoeve van de aanpak van eergerelateerd geweld. c. Er is behoefte aan inzicht in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe. d. Professionals, zoals onderwijzers en artsen, hebben ondersteuning bij het signaleren van eergerelateerd geweld.
behoeften
aan
e. Het samenwerkingsverband moet laagdrempelig zijn en herkenbaar.
29
In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.
33
3.4.2 Gestelde doelen Voor de samenwerking zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: Het vergroten van het vermogen van professionals, uit de provincies Groningen, Friesland en Drenthe, om eergerelateerd geweld vroegtijdig te signaleren, door vanaf eind 2010 te werken met een uniforme meldcode waarin duidelijke stappen zijn omschreven die men kan volgen bij vermoedens van eergerelateerd geweld. Het zoveel mogelijk voorkomen van escalatie van geweld door betere professionele herkenning en interpretatie van eergerelateerd geweld. Het bevorderen van deskundigheid bij samenwerkingspartners, door kennis en ervaring op het gebied van eergerelateerd geweld onderling te delen in een regionaal casusoverleg. Het bieden van bescherming aan (mogelijke) slachtoffers van (dreigend) eergerelateerd geweld door de samenwerking tussen betrokken instanties in Groningen, Friesland en Drenthe te verbeteren. Het vergroten van het inzicht in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe door middel van eenduidige registratie van aan eergerelateerde zaken. 3.5 Doelgroep De doelgroep van het samenwerkingsverband wordt gevormd door vrouwen dan wel mannen en hun kinderen die slachtoffer dan wel dader zijn, of dreigen te geraken, van eergerelateerd geweld. Tot deze doelgroep behoren tevens minderjarige meisjes dan wel jongens, die zich zelfstandig zonder ouders bij één van de partners hebben aangemeld. 3.6 Conclusie Uit de interviews is naar voren gekomen dat er maar in zeer beperkte mate deskundigheid aanwezig is op het gebied van eergerelateerd geweld. Dit verschilt ook per partner. De vrouwenopvang en de politie, die in de praktijk ervaring op doen met eergerelateerd geweld hebben bijvoorbeeld veel meer kennis in huis dan het Openbaar Ministerie, Gemeenten en de reclassering. Tijdens de interviews kwam ook nadrukkelijk de behoeften aan deskundigheid naar voren. Men wil graag van elkaar leren, en alle respondenten benoemen dat men alleen, niet alle wijsheid in pacht heeft bij de problematiek van eergerelateerd geweld. Hoewel alle respondenten open staan voor een regionale samenwerking zijn er ook bepaalde knelpunten aan het licht gekomen. Zo is er meerdere malen de angst uitgesproken dat een regionaal samenwerkingsverband zal worden gezien als een concurrent van het LEC EGG. Een dergelijke angst zal de totstandkoming van een samenwerking bemoeilijken. Tevens is tijdens de interviews gebleken dat partners elk vanuit hun eigen werkwijze en expertise invulling geven aan de aanpak van eergerelateerd geweld. 34
Het ontbreken van deskundigheid op het gebied van eergerelateerd geweld leidt daarbij tot gebrek aan vertrouwen in elkaars kennis en kunde. Dit voorkomt dat men elkaar in de aanpak van eergerelateerd geweld raadpleegt en informeert. Daarnaast is er sprake van onduidelijkheid over de verantwoordelijkheidsverdeling. Met name in het kader van veiligheid is het een noodzaak om inzichtelijk te hebben wie, waarvoor verantwoordelijk is. Vertrouwen, betrokkenheid en motivatie zijn de sleutel tot een goede samenwerking. Om dit te bereiken moet er sprake zijn van een gezamenlijke visie. Uit de interviews is gebleken dat alle vertegenwoordigers zich richten op hetzelfde einddoel, men heeft dus duidelijk een visie voor ogen. Het stellen van doelen is een methode om deze gezamenlijke visie inzichtelijk te maken. Daarnaast is het de eerste stap tot het creëren van een plan van aanpak.
35
4 Doelstellingen realiseren In dit hoofdstuk zijn de verschillende doelstellingen vertaald naar vier deelonderwerpen30, te weten: signaleren, deskundigheidsbevordering, veiligheid en registratie. Per onderwerp worden actiepunten31 geformuleerd welke beogen realisatie van de doelstellingen mogelijk te maken. 4.1 Signaleren Actiepunten het aanpassen van het (basismodel van de) meldcode, ten behoeve van de signalering van eergerelateerd geweld; het opstellen van een intentieverklaring voor uitvoerende professionals om te werken met de aangepaste meldcode; het bepalen van een signaleringsstructuur; het maken van samenwerkingsafspraken over de signalering eergerelateerd geweld en de eerste screening van de veiligheidsrisico’s.
van
Deze paragraaf geeft actiepunten bij het realiseren van de doelstelling om het vermogen van professionals, uit de provincies Groningen, Friesland en Drenthe, om eergerelateerd geweld vroegtijdig te signaleren, te vergroten. Het betreft hier vooralsnog partners als onderwijsinstellingen, huisartsen en abortusklinieken. 4.1.1 Meldcode De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is een stappenplan voor professionals die zij kunnen gebruiken als ze vermoedens hebben van mishandeling. Eind 2010 moeten alle beroepsbeoefenaren, werkzaam binnen organisaties én zelfstandigen, werken met een meldcode. Dit geldt ook voor de vrijwilligerssector. Er is een Wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in voorbereiding die naar verwachting vanaf 1 januari 2011, het gebruik van een meldcode verplicht stelt. Deze meldcode behelst, zoals vaak onterecht wordt aangenomen32, geen meldplicht. Door te werken met een meldcode blijft de beslissing om vermoedens van eergerelateerd geweld wel of niet te melden, berusten bij de professional. Het stappenplan van de meldcode biedt hen bij die 30
Bij het onderwerp deskundigheidsbevordering heb ik twee doelstellingen samengebracht, te weten de doelstelling om deskundigheid bij samenwerkingspartners uit de binnenkring te vergroten en de doelstelling om escalatie van geweld zoveel mogelijk te voorkomen. 31 In het Rotterdamse plan van aanpak eergerelateerd geweld is gebruik gemaakt van actiepunten om te beschrijven hoe men de gestelde doelstellingen kon realiseren (Albrecht, 2006). Dit oogt dermate overzichtelijk dat ik ervoor heb gekozen om middels dergelijke actiepunten te werken. 32 Tijdens de interviews met de Landelijke Huisartsen Vereniging, Stimezo en het Alfa-College werd duidelijk dat zij weinig tot niets afwisten van deze meldcode. Wanneer ik hen hierover vertelde werd uitgesproken dat men niets voelde voor een meldingsplicht. Hierop heb ik uitgelegd dat de meldcode geen verplichting tot melden behelst.
36
afweging enkel houvast. Aan de voorgenomen wet is een basismodel meldcode toegevoegd als handreiking voor het opstellen van een code33. In dit basismodel wordt eergerelateerd geweld expliciet genoemd als zijnde een vorm van huiselijk geweld dan wel kindermishandeling. Hoewel in het basismodel wel enigszins wordt benoemd dat eergerelateerd geweld een andere aanpak behoeft dan huiselijk geweld, schuilt het gevaar dat men door het gebruik van het basismodel niet voldoende onderscheidt zal gaan maken tussen deze twee vormen van geweld34. Door het basismodel aan te passen en te specificeren voor eergerelateerd geweld en deze aangepaste versie aan te bieden aan de professional, beantwoord je aan de behoefte aan ondersteuning bij het herkennen van eergerelateerd geweld35. Bij deze aanpassingen kan het ‘Basispakket voor signaleren en handelen bij eergerelateerd geweld’ van de GGD Rotterdam-Rijnmond als voorbeeld dienen. Het Ministerie van Justitie, dat in mei 2010 start met de campagne Huwelijksdwang en onvrijwillige achterlating 201036, adviseert uitvoerende professionals dit basispakket goed door te lezen en te gebruiken. In het basispakket is een stappenplan opgenomen dat overeenkomt met het basismodel van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, maar welke is gespecificeerd voor eergerelateerd geweld. Dit stappenplan bestaat uit de volgende stappen37: Stap 1: reageren op waarschuwingssignalen; Stap 2: concreet maken van vermoedens en informatie ordenen; Stap 3: informatie inwinnen; Stap 4: contact met betrokkenen; Stap 5: een eerste beeld en risico analyse; Stap 6: melding bij het ASHG. Er wordt een basis geboden om een casus geanonimiseerd te bespreken met medewerkers van het ASHG, waardoor men advies en informatie in kan winnen, betreffende de meest verantwoorde interventie. Hoewel de meldcode geen meldingsplicht behelst, legt het stappenplan van de GGD Rotterdam-Rijnmond toch veelal de nadruk op het melden van een casus bij vermoedens en concrete aanwijzingen van eergerelateerd geweld. Dit kan bij veel uitvoerende professionals, gezien het beroepsgeheim, weerstand oproepen tegen het gebruik van de meldcode. Het is dan ook belangrijk dat bij een meldcode, gespecificeerd op eergerelateerd geweld, de nadruk ligt op het feit dat de beslissing om vermoedens van eergerelateerd geweld wel of niet te melden, bij de professional 33
Omdat er op dit moment in veel regio’s plannen worden ontwikkeld om te komen tot een gezamenlijke meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, hebben de betrokken bewindspersonen besloten om het basismodel, vooruitlopend op de nieuwe wet, alvast bekend te maken zodat de praktijk daar zijn voordeel mee kan doen (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2009). 34 Zie ook paragraaf 2.7. 35 Zie ook paragraaf 3.4.1. 36 In mei 2010 start het Ministerie van Justitie in samenwerking met een aantal organisaties een landelijke campagne om huwelijksdwang en het onvrijwillig achterlaten van jongeren in het buitenland tegen te gaan. Professionals die met jongeren te maken hebben worden apart geïnformeerd over de campagne en over hun eigen mogelijkheden om ondersteuning en hulp te bieden. Op www.huiselijkgeweld.nl staat informatie over de campagne alsmede informatie en tools om invulling te geven aan de rol van vertrouwenspersoon, mentor of hulpverlener van de jongere. 37 Bijlage VIII bevat een beschrijving van de stappen uit het basismodel voor signaleren en handelen bij eergerelateerd geweld van de GGD Rotterdam-Rijnmond.
37
zelf ligt. Tevens zal er aanvullende informatie moeten worden verschaft over de mogelijkheden van melden bij een beroepsgeheim. Een professional kan in aanraking komen met een (mogelijk) slachtoffer van eergerelateerd geweld, waarbij sprake is van een acute (levens)bedreigende situatie. Het is onwenselijk om eerst meerdere stappen te moeten doorlopen alvorens men concreet in hulp kan voorzien. Directe opvang kan noodzakelijk zijn en de meldcode dient ook in deze mogelijkheid te voorzien. De risicotaxatie (levens)bedreiging uit de ‘richtlijn aanmelding en intake van eergerelateerd geweld’ kan daarbij uitkomst bieden. Deze richtlijn is ontwikkeld door Movisie in samenwerking met de expertgroep eergerelateerd geweld, ten behoeve van de aanmelding en intake bij de Vrouwenopvang. De risicotaxatie (levens)bedreigend geeft een houvast om de dreiging van het gevaar, in korte tijd, helder in kaart te brengen. In bijlage IX staat een uitwerking van deze risicotaxatie (levens)bedreigend, zoals deze gebruikt zou kunnen worden bij de meldcode. 4.1.2 Intentieverklaring De Wet Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling beoogt organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren, in het kader van kwaliteitszorg, te verplichten om een meldcode te hanteren voor huiselijk geweld en kindermishandeling, daaronder ook begrepen seksueel geweld, vrouwelijke genitale verminking, eergerelateerd geweld en ouderenmishandeling. Het basismodel van de meldcode schetst in algemene zin de stappen die in geval van signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling dienen te worden gezet (Ministerie van VWS, 2009). Er wordt in het basismodel ook aangegeven dat bij bijzondere vormen van dit geweld de te nemen stappen nader dienen te worden ingevuld. Instellingen zijn dus vrij om naar eigen inzicht invulling te geven aan deze meldcode. Dit betekent echter dat zij onafhankelijk van elkaar hun eigen meldcode gaan invoeren, waardoor men het risico loopt dat er grote verschillen ontstaan in de wijze van aanpak. Door een uniforme meldcode te hanteren waarborg je een eenduidige integrale aanpak en beantwoord je aan de behoefte van ondersteuning bij de signalering van eergerelateerd geweld. Middels het ondertekenen van een intentieverklaring committeren partijen zich om actief te gaan werken met een regionale meldcode eergerelateerd geweld. De partij die de intentieverklaring heeft ondertekend wordt daarna geacht die inspanningen te verrichten welke implementatie van de meldcode mogelijk maken. Men committeert zich tevens om ook daadwerkelijk met de meldcode eergerelateerd geweld te gaan werken en deze in te bedden in de bestaande zorgstructuur. De ondertekening verplicht echter niet tot melden. Naast het gebruik van de meldcode kan de verklaring zich ook richten op de intentie van partners uit de buitenkring om ten behoeve van gegevensbescherming en informatie-uitwisseling, samen te werken met partners uit de binnenkring. 4.1.3 Signaleringsstructuur Het doel is om door het gebruik van de meldcode, uitvoerende professionals in staat te stellen vroegtijdig signalen van eergerelateerd geweld te herkennen. Deze signalen dienen vervolgens, in het kader van een integrale aanpak, op één centraal punt te worden samengebracht. Het ASHG is daarvoor vanuit zijn huidige werkzaamheden het meest geschikt. Het ASHG is een laagdrempelige helpdesk
38
waar zowel uitvoerende professionals als (mogelijke) slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties 24 uur per dag, telefonisch terecht kunnen voor advies en hulp. Bij een melding geleidt het ASHG een casus door naar het achterliggende samenwerkingsnetwerk van politie, justitie en hulpverlening. Voor het ASHG betekent dit, dat zij voldoende kennis van eergerelateerd geweld in huis moeten hebben om gedegen advies te kunnen geven. Om deze hoeveelheid kennis voldoende te kunnen borgen binnen de organisatie, dient deze kennis aan functies te zijn verbonden in plaats van aan personen. Aandachtsfunctionarissen/contactfunctionarissen eergerelateerd geweld zouden hierbij uitkomst bieden38. Het ASHG dient er zelf zorg voor te dragen dat bij alle medewerkers op operationeel niveau, basisdeskundigheid omtrent eergerelateerd geweld aanwezig is. Aandachtsfunctionarissen/contactfunctionarissen dienen met regelmaat geschoold te worden en hun expertise op peil te houden. In het kader van een regionale aanpak zouden de drie noordelijke advies en steunpunten huiselijk geweld onderlinge afspraken moeten maken over het te geven advies om de uniformiteit zoveel mogelijk te waarborgen. Het alfacollege is zowel in Groningen als in Drenthe gehuisvest. Om verwarring bij de onderwijsinstelling te voorkomen dient een professional die met het ASHG Groningen belt hetzelfde advies te krijgen als wanneer hij belt met het Coördinatiepunt Huiselijk Geweld Drenthe.
Voor het overdragen van casussen, nadat er een melding is gedaan, dienen er duidelijke samenwerkingsafspraken te worden gemaakt over het wie en wanneer. 4.1.4 Samenwerkingsafspraken signalering Opmerking behoeft dat de signalen die het ASHG verzamelt en waarbij zij van advies voorziet, voortvloeien uit het gebruik van de meldcode. Die betekent niet dat alleen het ASHG verantwoordelijk is voor de signalering van eergerelateerd geweld. In beginsel dienen alle partners uit de binnenkring verantwoordelijk te zijn voor de signalering van mogelijke eergerelateerde problematiek bij de zaken die bij hen binnenkomen. Over het vervolg na deze signaleringen dienen duidelijke samenwerkingsafspraken te worden gemaakt die worden vastgelegd in het convenant.
38
Tijdens dit onderzoek is het mij opgevallen dat meestal als er bij een organisatie kennis in huis is over eergerelateerd geweld, deze kennis is ondergebracht bij één (1) bepaald persoon die een speciale interesse of betrokkenheid heeft bij eergerelateerd geweld. Mocht deze persoon bij de organisatie weggaan dan verdwijnt ook de kennis. Naar mijn idee is het belangrijk deze kennis niet bij een persoon onder te brengen maar bij een functie.
39
4.2 Deskundigheidsbevordering Actiepunten het organiseren van een regionaal casusoverleg; het maken van samenwerkingsafspraken omtrent het optimaliseren van kennis bij partners uit de binnenkring; het inventariseren van een lijst met namen en bereikbaarheidsgegevens van de contactpersonen van alle samenwerkingspartners uit de binnenkring. het aanleggen van een bestand met materiedeskundigen. In deze paragraaf worden actiepunten gesteld ter realisatie van de doelstelling om deskundigheid bij samenwerkingspartners uit de binnenkring te bevorderen. Alsmede de doelstelling om escalatie van geweld zoveel mogelijk te voorkomen. 4.2.1 Regionaal casusoverleg Samenwerking (operationeel, tactisch en strategisch) en kennisdeling op lokaal/regionaal niveau is van cruciaal belang voor de integrale aanpak van (mogelijke) eerkwesties. Het creëren van kennis is een proces waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen gegevens, informatie, kennis en wijsheid. Betrams (1999) legt deze begrippen als volgt uit: gegevens zijn symbolische weergaven van getallen, hoeveelheden, grootheden of feiten. Informatie is het resultaat van een vergelijking van gegevens die wordt gebruikt om de context te bepalen. In het volgende voorbeeld wordt duidelijk hoe de begrippen informatie en gegevens zich tot elkaar verhouden: Het feit dat een vrouw een buitenechtelijke relatie heeft is niet meer dan een gegeven. Pas als men weet dat haar echtgenoot zich in zijn eer voelt aangetast en zich genoodzaakt ziet om deze te zuiveren, kan worden gezegd dat er sprake is van dreigend eergerelateerd geweld. “Op basis van informatie kan een bepaalde conclusie worden getrokken, terwijl gegevens geen mogelijkheid bieden tot het trekken van conclusies”(Bertrams,1999 p. 18).
Informatie
Gegevens
Kennis is datgene wat iemand in staat stelt een bepaalde taak te vervullen door het selecteren, interpreteren, combineren en waarderen van informatie. Kennis vereist naast een goede informatiebasis tevens een bepaalde mate van ervaring en vaardigheden waardoor informatie, waarde toegekend kan krijgen. Wijsheid is datgene wat een professional in staat stelt om in een bepaalde situatie de juiste kennis toe te passen. In figuur 5 is het proces schematisch weergegeven.
+ Ervaring
kennis
+
Wijsheid
Actie
Figuur 5 Wijsheid, kennis, informatie en gegevens Uit: Bertrams (1999)
40
Een professional heeft een bepaalde mate van ervaring nodig om uit informatie kennis te kunnen creëren. De hoeveelheid casuïstiek, van eergerelateerd geweld, uit de afzonderlijke provincies is in het algemeen niet toereikend genoeg om te zorgen dat bij alle professionals uit de binnenkring, voldoende ervaring wordt opgedaan met de materie eergerelateerd geweld. Om toch die mate van ervaring te ontwikkelen wil men in regionaal verband van elkaars ervaringen leren. Een van de respondenten deed daarvoor het voorstel van een regionaal casusoverleg dat eens per twee maanden plaats vindt. Dit betekent dat per provincie dient een contactfunctionaris op beleidsniveau van het ASHG, Vrouwenopvang, OM en Politie aanwezig zal moeten zijn. Het gaat per provincie om een groepje van 4 personen waardoor het gehele overleg plaatsvindt tussen 12 personen. Het doel van het overleg is om ervaringen te delen en van elkaar te leren, dit betekent dat elke provincie, bij het overleg, in staat moet zijn om minimaal één casus in te brengen. Eventueel zouden bij dit overleg ook externe deskundigen (bijvoorbeeld van het LEC EGG39) in specifieke kennis kunnen voorzien. Naar aanleiding van het overleg zijn de verschillende contactfunctionarissen in staat om de voor de betreffende organisatie toepasselijke kennis mee terug te nemen en uit te dragen binnen de eigen organisatie. Bij het realiseren van dit overleg dient een van de ketenpartners de verantwoordelijkheid te krijgen voor het bijeenroepen van de bijeenkomsten en tevens het secretariaat te verzorgen. Deze verantwoordelijkheid kan worden vastgelegd in het convenant. Eventueel is het mogelijk om de daadwerkelijke organisatie van het regionaal casusoverleg te laten verzorgen door een van de drie veiligheidshuizen40. 4.2.2 Samenwerkingsafspraken deskundigheid Betere professionele herkenning en interpretatie van eergerelateerd geweld vraagt om basisdeskundigheid bij alle medewerkers van een organisatie die in de uitvoering van hun taken te maken krijgen met eergerelateerd geweld. Contactfunctionarissen op beleidsniveau en op uitvoerend niveau dienen daarbij over specifieke expertise te beschikken. In beginsel dienen samenwerkingspartners er zelf zorg voor te dragen dat medewerkers op uitvoerend niveau en contactfunctionarissen op beleidsniveau en uitvoerend niveau, worden geschoold en die kansen krijgen die nodig zijn om de expertise op peil te houden. Binnen het samenwerkingsverband kan worden afgesproken om elkaar van voorlichting en deskundigheid te gaan voorzien. Bij ketenpartners, zoals bijvoorbeeld Fier Fryslan41, is ruime ervaring en deskundigheid aanwezig op het gebied van eergerelateerd geweld. Door middel van bijvoorbeeld trainingen en informatiebijeenkomsten kan deze ervaring en deskundigheid worden overgedragen. 39
Het LEC EGG is actief in het trainen van lokale partijen. In het bijzonder ondersteunt het LEC EGG (operationeel en met adviezen) de plaatselijke politie. Maar ook aan andere ketenpartners en diverse zelforganisaties heeft het LEC EGG deskundigheid overgedragen en geadviseerd. 40 Het veiligheidshuis is een samenwerkingsverband tussen verschillende ketenpartners. In het veiligheidshuis werken instanties op één locatie samen aan opsporing, vervolging berechting en hulpverlening. 41 Door de pilot Zahir, een kleinschalige en anonieme crisisopvangvoorziening voor meisjes van 14 tot en met 23 jaar die te maken hebben met eergerelateerd geweld of de dreiging van eerwraak, heeft fier fryslan veel ervaring op kunnen doen met de materie eergerelateerd geweld.
41
4.2.3 Contactpersonen Elke contactfunctionaris werkt binnen een eigen referentiekader, vandaar dat men een eigen expertise opbouwt die van elkaar verschilt. Niet alleen binnen de eigen organisatie moet men gebruik kunnen maken van die specifieke expertise, maar ook onderling moet men elkaar binnen het samenwerkingsverband kennen en kunnen vinden. Een respondent stelde dat zij graag gebruik zou maken van een expertisecentrum in het Noorden. Dit zou bestaan uit personen die kennis hebben van eergerelateerd geweld, welke telefonisch of per mail bereikbaar zijn.
Om gebruik te kunnen maken van kennis en ervaring, die onderverdeeld is bij de verschillende partners, zal een pool van contactfunctionarissen uitkomst bieden. Het betreft hierbij contactfunctionarissen die vanuit hun eigen organisatie deelnemen aan het casusoverleg huiselijk geweld42. Dit betekent dat de gehele pool bestaat uit contactfunctionarissen afkomstig uit de drie provinciën. Deze pool doet ervaring en deskundigheid op in een regionaal casusoverleg. Ter bevordering van het gebruik van deze pool zal een lijst moet worden samengesteld van namen en bereikbaarheidsgegevens van deze contactfunctionarissen. Bij deze bereikbaarheidsgegevens dienen zowel telefoonnummers als e-mailadressen te worden opgenomen. Om te borgen dat men binnen het samenwerkingsverband ook daadwerkelijk gebruik gaat maken van elkaars expertise, gebiedt het aanbeveling om in het convenant afspraken vast te leggen betreffende de wijze van raadplegen en antwoorden. Een respondent had bijvoorbeeld het voorstel om een format op te stellen voor een e-mail waarin een vraag kan worden gesteld en waarin tevens die informatie wordt vermeld, die voor het beantwoorden van de vraag noodzakelijk is. Deze mail zou naar meerdere contactfunctionarissen worden gestuurd om zoveel mogelijk input te krijgen. Een andere respondent benoemde dat afspraken omtrent het beantwoorden van vragen noodzakelijk zijn, omdat anders het gevaar bestaat dat e-mails, bijvoorbeeld door gebrek aan capaciteit, onbeantwoord blijven.
4.2.4 Materiedeskundigen Bij een casus kan het wenselijk zijn om naast de hulp van contactfunctionarissen uit het samenwerkingsverband, de hulp in te schakelen van externe deskundigen. Tevens kan het wenselijk zijn om deze externe deskundigen in te zetten bij nietrepressieve interventies en en in bemiddeling bij eergerelateerd geweld. Deze materiedeskundigen kunnen afkomstig zijn van bijvoorbeeld het LEC EGG of van migrantenzelforganisaties. Bij het gebruik van de deskundigen dient men te beschikken over een netwerk welke is vastgelegd in een bestand waaruit men deze deskundigen kan selecteren. Bij deze selectie dient echter rekening te worden gehouden met de voorwaarden gesteld in de Wet deskundigen in strafzaken. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op deze wet. 42
Het casusoverleg huiselijk geweld is een wekelijkse bijeenkomst waarbinnen meldingen en incidenten van huiselijk geweld, onderling tussen de partners, op individueel niveau worden besproken. Dit casusoverleg is onderdeel van de ketenaanpak Huiselijk Geweld.
42
4.3 Veiligheid Actiepunten het maken van samenwerkingsafspraken betreffende de bescherming van (mogelijke) slachtoffers. het maken van samenwerkingsafspraken betreffende de uitwisseling van gegevens ten behoeve van de veiligheid van het (mogelijke) slachtoffer. het maken van procesafspraken voor zaken van eergerelateerd geweld
Deze paragraaf geeft actiepunten ter realisatie van de doelstelling om (mogelijke) slachtoffers van eergerelateerd geweld bescherming te bieden door de samenwerking tussen betrokken instanties te verbeteren. 4.3.1 Samenwerkingsafspraken bescherming Burgers dragen in beginsel zelf de verantwoordelijkheid voor hun eigen veiligheid. Echter als hun veiligheid wordt bedreigd en zij aan die dreiging op eigen kracht geen weerstand meer kunnen bieden, dan mogen zij van de overheid verwachten dat deze hun te hulp schiet43. Eergerelateerd geweld kenmerkt zich door het feit dat in de meeste gevallen gevreesd moet worden voor het leven dan wel de fysieke integriteit van de eerschender. Hierbij is dus de veiligheid van personen in het geding. In paragraaf 3.1.4 is de noodzaak duidelijk gemaakt, dat partners voor ogen hebben wie, waarvoor verantwoordelijk is. Met name bij het bieden van bescherming aan een (mogelijk) slachtoffer van eergerelateerd geweld, speelt deze vraag van verantwoordelijkheid een grote rol. Wie is bevoegd tot het treffen van maatregelen, en wie voert deze maatregelen vervolgens uit? Artikel 1 lid 2 Politiewet stelt dat het waken voor de veiligheid van personen onderdeel is van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Ex artikel 124 Wet RO valt de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie, waarover de Hoofdofficier van Justitie het gezag draagt. De Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten (2008A020) stelt dat wanneer gevreesd wordt voor delicten gericht tegen het leven van personen, hun fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten, de Hoofdofficier van Justitie de beslissingsbevoegdheid heeft , en dus ook de verantwoordelijkheid draagt, om ernstige strafbare feiten te voorkomen of te beëindigen. Dit betekent concreet dat alvorens men veiligheidsmaatregelen gaat treffen, altijd eerst contact moet worden gezocht met het Openbaar Ministerie. Er kan dan overleg plaats vinden over de te treffen maatregelen en het zorgt ervoor dat de Hoofdofficier op de hoogte is van het feit dat er iemand in zijn of haar arrondissement aanwezig is voor wie hij of zij de verantwoordelijkheid draagt. Dit betekent echter niet dat élke casus van eergerelateerd geweld per definitie 43
Aanwijzing beveiligen en bewaken van personen, objecten en diensten (2008A020)
43
gemeld moet worden bij het Openbaar Ministerie. Er moet sprake zijn van een concrete dreiging gericht tegen het leven, fysieke integriteit of andere ernstige delicten, welke een relatie heeft met het opsporingsproces. Deze relatie kan voortvloeien uit een opsporingsonderzoek waarbij een dreigingsmelding naar voren is gekomen. Of de (be)dreiging zelf, geeft aanleiding een opsporingsonderzoek te starten. Een bedreiging van het plegen van delicten gericht tegen het leven van personen of hun fysieke integriteit dan wel andere ernstige delicten, zijn immers strafbaar gesteld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht . De samenwerkingsafspraken omtrent de uitvoering van de te treffen maatregelen zijn procesafspraken waarin de wie-, wanneer- en hoe-vragen zijn beantwoord. In paragraaf 4.3.3 wordt hier verder op ingegaan. 4.3.2 Gegevensuitwisseling Bij een samenwerking ten behoeve van een integrale aanpak, ontkom je niet aan gegevensuitwisseling. Aan de ene kant kan het, in het kader van de bescherming van de veiligheid van het (mogelijke) slachtoffer, noodzakelijk en gewenst zijn om onderling gegevens uit te wisselen. Aan de andere kant is het uitwisselen van persoonlijke informatie over (mogelijke) slachtoffers van eergerelateerd geweld, gezien het escalatierisico en het collectieve karakter van de dreiging, erg kwetsbaar. Een van de kenmerken voor de toepassing van eergerelateerd geweld, is dat de buitenwereld op de hoogte is dan wel dreigt te raken van de eerschending. Door gegevensuitwisseling loopt men de kans dat informatie uitlekt, hetgeen de problematiek kan vergroten doordat er een groeiende groep kennis heeft van de problematiek. Duidelijke afspraken omtrent deze gegevensuitwisseling zijn dan ook cruciaal.
Gegevensuitwisseling tussen de verschillende partners mag alleen als deze in overeenstemming is met de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: WBP) en als deelnemende partners beschikken over een rechtmatige verstrekkingsgrondslag in de op hem van toepassing zijnde privacyregelgeving. In paragraaf 5.1 wordt nader ingegaan op de WBP en de rechtmatige verstrekkingsgrondslag. In het convenant dienen de algemene afspraken te worden opgenomen die men maakt omtrent de gegevensuitwisseling. De uitwerking van deze algemene afspraken dienen in een afzonderlijk convenant te worden vastgelegd. Bij het opstellen van dit convenant is het raadzaam om de “de handleiding voor verwerkers van persoonsgegevens te raadplegen44.” Hierin staat stap voor stap beschreven welke maatregelen het samenwerkingsverband moet treffen om gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Het “modelconvenant gegevensuitwisseling aanpak huiselijk geweld45” kan bij het opstellen van het convenant als voorbeeld dienen.
44
De digitale versie van deze handleiding is te vinden op www.justitie.nl onder het kopje onderwerpen: opsporing en handhaving; wet bescherming persoonsgegevens. 45 Het ministerie van justitie heeft op het terrein van Huiselijk geweld een modelconvenant ontwikkeld waarin afspraken zijn vastgelegd omtrent de voorwaarden waaronder informatie wordt uitgewisseld.
44
4.3.3 Procesafspraken Door middel van het maken van procesafspraken krijgen partners duidelijkheid over de wederzijdse verwachtingen en rollen in de aanpak van eergerelateerd geweld. Uit deze afspraken blijkt als het ware de samenwerking. Deze afspraken zijn onder te verdelen in, in ieder geval (Boer, 2008): signalering van eergerelateerd geweld en eerste screening van de veiligheidsrisico’s; inschakelen van partnerorganisaties; doorverwijzing en doorgeleiding; eerste opvang; informatievergaring en risicoanalyse; veiligheidsmaatregelen. In bijlage X zijn vragen en aandachtspunten opgenomen uit de handreiking “samenwerken voor de veiligheid van (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld” van het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze handreiking is geschreven om enige uniformiteit, bij de verschillende op te richten samenwerkingsverbanden, te garanderen. Dit om te voorkomen dat in de ene regio totaal andere afspraken worden gemaakt dan in een andere regio. Bij het vaststellen van de procesafspraken wordt het dan ook ten zeerste aangeraden om gebruik te maken van deze handreiking “samenwerken voor de veiligheid van (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld”. 4.4 Registratie het invoeren van een unanieme registratiemethode het realiseren van een jaarrapportage eergerelateerd geweld in de regio Groningen, Friesland en Drenthe. In deze paragraaf worden actiepunten gesteld ter realisatie van de doelstelling die beoogt inzicht te creëren in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe. 4.4.1 Registratiemethode Middels een unanieme registratiemethode zal men in staat zijn om duidelijk zicht te krijgen op de aard en omvang. Komt er geen unanieme registratiemethode dan loopt men de kans dat bij vergelijking zaken dubbel zijn ingeboekt. Bijvoorbeeld: als de politie cijfers heeft van de hoeveelheid aan eergerelateerde zaken die in een jaar bij hun zijn binnengekomen en bij de helft van deze zaken men gekozen heeft voor opvang van het slachtoffer bij de vrouwenopvang kan men deze cijfers niet samenvoegen met de cijfers van de vrouwenopvang. Immers niet alle aan eergerelateerde zaken van de vrouwenopvang zijn via de politie bij hun binnengekomen. Bij vergelijking zullen de cijfers niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Het behoeft onderzoek en overleg om te bepalen hoe men tot een uniforme registratiemethode komt. Het gebied echter wel aanbeveling dat deze 45
registratiemethode er daadwerkelijk komt aangezien men anders niet in staat is om de aard en omvang in kaart te brengen. 4.4.2 Jaarrapportage Op basis van registratie is men in staat om jaarlijks rapportage op te maken van de binnen het samenwerkingsverband als eergerelateerd geweld, geregistreerde zaken. Hierdoor zal men zicht krijgen op de aard en omvang van de eerzaken in het Noorden. Het geeft tevens inzicht in de geboden interventies waardoor de aanpak kan worden geoptimaliseerd. Ook het LEC EGG heeft baat bij dergelijke rapportages. Het interdepartementale programma eergerelateerd geweld streeft ernaar om door het hele land dergelijke samenwerkingsverbanden te realiseren. Wanneer deze allemaal inzicht kunnen geven in de aard en omvang binnen hun eigen regio, zal het LEC EGG in staat zijn om landelijk de problematiek in kaart te brengen. Een van de partners zal de verantwoordelijkheid moeten dragen voor het realiseren van de jaarrapportage. Deze verantwoordelijkheid kan worden vastgelegd in het convenant. 4.5 Convenant Convenanten zijn er in velen soorten en maten en het woord convenant, dat door de Van Dale wordt omschreven als “overeenkomst”, is niet meer dan een verzamelnaam welke nauwelijks zicht geeft op het soort afspraken dat aan de orde is. Gezien het feit dat één van de deelnemende partijen het Openbaar Ministerie is, dient in dit geval de Aanwijzingen voor convenanten in acht te worden genomen. Onder convenant wordt in deze aanwijzingen verstaan: “een schriftelijke en door partijen ondertekende afspraak of een samenstel van zulke afspraken, hoe ook genoemd, van de centrale overheid, met één of meer wederpartijen die betrekking of mede betrekking heeft op de uitvoering van publiekrechtelijke bevoegdheden, of anderszins gericht of mede gericht is op het voorbereiden dan wel realiseren van overheidsbeleid” (Aanwijzing 1 lid 2 Aanwijzingen voor Convenanten)
Deze aanwijzingen dienen in acht te worden genomen door de ministers en staatssecretarissen en de onder hen ressorterende dienstonderdelen en personen, die bij de totstandkoming van convenanten zijn betrokken. Deze aanwijzingen binden naar hun aard decentrale overheden en zelfstandige bestuursorganen niet. Niettemin, zo wordt gesteld, verdient het aanbeveling dat ook zij rekeningen houden met de Aanwijzingen voor Convenanten. Gezien het feit dat het Openbaar Ministerie een onder het Ministerie van Justitie ressorterend dienstonderdeel is, dient het samenwerkingsverband bij de totstandkoming van het convenant de aanwijzingen in acht te nemen. In bijlage IV is een uitwerking te vinden waarin staat beschreven op welke wijze men bij het opstellen van het convenant rekening dient te houden met de Aanwijzingen voor Convenanten. Tevens is in bijlage VI een convenant opgenomen waarin de aanbevelingen uit dit hoofdstuk, als zijnde samenwerkingsafspraken zijn opgenomen. Uiteraard dient er consensus te zijn over de afspraken die zijn vastgelegd in het convenant en derhalve is het, naar aanleiding van dit onderzoek, geschreven convenant niet meer dan een voorbeeld.
46
5 Juridisch kader In dit hoofdstuk worden verschillende wetten en juridische aspecten nader toegelicht aangezien deze een grote invloed kunnen hebben op de slagingskans van het samenwerkingsverband. Om de gezamenlijke doelstellingen van het samenwerkingsverband te realiseren dienen gegevens te worden vastgelegd en uitgewisseld. Door de vertrouwelijkheid van deze gegevens is de privacywetgeving van toepassing. Men zal tevens gebruik gaan maken van externe (materie)deskundigen. Sinds 1 januari 2010 is de Wet Deskundigen in Stafzaken van kracht, en deze dient bij het gebruik van deskundigen in acht te worden genomen. Om te bepalen of de privacywetgeving en de Wet Deskundigen in Strafzaken een bedreiging vormen voor het samenwerkingsverband zijn deze beide nader geanalyseerd. 5.1 Privacywetgeving In juni 2008 heeft het Ministerie van Justitie het boekje “Eergerelateerd geweld en Ernstige dreiging: Privacyaspecten bij de aanpak van eergerelateerd geweld en ernstige dreiging46” uitgebracht. Dit boekje is een handleiding voor samenwerkingsverbanden die ter realisatie van hun doelstellingen gegevens dienen uit te wisselen. Hieruit blijkt dat de gegevensuitwisseling die het gevolg is van de samenwerking, is toegestaan wanneer deze noodzakelijk is om een gezamenlijk doel te bereiken. Daarbij worden enige voorwaarden geformuleerd waaraan men dient te voldoen. Deze voorwaarden vloeien voort uit de Wbp de op partners afzonderlijk toepasselijke privacyregelgeving. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de voorwaarden gesteld in het boekje Eergerelateerd geweld en Ernstige dreiging. Voor een uitgebreide uitleg wordt verwezen naar deze handreiking. 5.1.1 Gezamenlijk doel In overeenstemming met artikel 8 f Wbp is gegevensuitwisseling in een samenwerkingsverband toegestaan indien dit noodzakelijk is voor het bereiken van een gezamenlijk doel. Dit gezamenlijke doel blijkt uit het convenant dat bij de totstandkoming van het samenwerkingsverband wordt vormgegeven. Artikel 11 lid 1 Wbp stelt daarbij dat men zich telkens weer moet afvragen of de uitwisseling toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig is. 5.1.2 Verantwoordelijke Het samenwerkingsverband is verplicht een verantwoordelijke in te stellen die het doel en de middelen vast stelt. De verantwoordelijke draagt in overeenstemming met de Wbp zorg voor: de informatieplicht jegens de betrokkene (artikel 33 en 34 Wbp) de rechten van de betrokkenen welke bestaan uit het recht op inzage ex art. 35 Wbp en het correctierecht ex art. 36 Wbp. De verantwoordelijke kan de artt. 46
De digitale versie van dit boekje is te vinden op www.veiligheidbegintbijvoorkomen.nl onder het kopje onderwerpen: agressie en geweld; eergerelateerd geweld.
47
33, 34 en 36 buiten toepassing laten indien dit noodzakelijk is voor de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten (art. 43 b Wbp). passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking (art. 13 Wbp). dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de gestelde doeleinden (art. 10 Wbp). de melding bij het college bescherming persoonsgegevens of de (zelf aangewezen) functionaris voor de gegevensbescherming (art. 27 Wbp). 5.1.3 Bijzondere persoonsgegevens Bij de aanpak van eergerelateerd geweld zal het nodig zijn bijzondere gegevens te verwerken. Met bijzondere gegevens worden gegevens bedoeld betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vereniging. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag. Verwerking van deze gegevens is ex art. 16 Wbp verboden tenzij er sprake is van een uitzondering genoemd in de artt. 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23 Wbp. In bijlage V zijn deze uitzonderingen verder uitgewerkt. 5.1.4 Rechtmatige grondslag Iedere partij dient tevens te beschikken over een rechtmatige grondslag in de op hem van toepassing zijnde privacyregelgeving. In de handleiding van het Ministerie van Justitie is voor de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, de vrouwenopvang, het ASHG, de gemeente en het AMK aangegeven wat hun rechtmatige grondslag is. Hierbij staat per organisatie de volgende privacyregelgeving centraal: Politie: Wet politiegegevens en het Besluit politiegegevens Openbaar Ministerie: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. Reclassering: Wbp, Reclasseringsreglement 1995 en eigen privacyreglement behorend bij de instelling aangesloten bij het SRN, Leger des Heils en het SVG. Vrouwenopvang: Wbp en het eigen privacyreglement. Gemeente: Wbp ASHG: Wbp
48
5.2 Wet deskundigen in strafzaken Een van de speerpunten van het samenwerkingsverband is het onderling gebruiken van elkaars deskundigheid en, indien nodig, gebruik van externe deskundigen. Indien men in het strafproces gebruik wil maken van deze deskundigheid zal men rekening moeten houden met de Wet deskundige in strafzaken. Met de inwerkingtreding van deze wet is het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op drie onderdelen aangevuld. In deze paragraaf worden de voor het samenwerkingsverband van belang zijnde veranderingen besproken. 5.2.1 Deskundigenonderzoek Voor de toepasbaarheid van de Wet deskundigen in strafzaken moet men onderscheidt maken tussen het technisch opsporingsonderzoek en deskundigenonderzoek. In de fase van het verzamelen en veiligstellen van sporen is geen sprake van deskundigenonderzoek in de zin van de Wet deskundige in strafzaken. Ook niet wanneer deskundigen van buiten de opsporinginstantie wordt ingeschakeld om assistentie de verlenen bij het verzamelen en veiligstellen van sporen. In de fase van interpretatie en analyse van de veiliggestelde sporen hangt het van het onderzoeksgebied af of er sprake is van deskundigenonderzoek in de zin van artikel 150 Sv (Aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek). In de Aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek is een lijst opgenomen met onderzoeksgebieden die de werking van artikel 150 Sv uitsluiten mits het onderzoek wordt verricht door een opsporingsinstantie. Dit betekent dat onderzoek wel als deskundigenonderzoek wordt aangemerkt wanneer: het onderzoek niet wordt verricht door een opsporingsinstantie; een deskundigen wordt benoemd die opdracht krijgt onderzoek te verrichten op een onderzoeksgebied dat niet is vermeld op de lijst die is opgenomen in de Aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek; een deskundige wordt benoemd voor een (nadere) analyse of beoordeling van de bevindingen van het technisch opsporingsonderzoek. Indien er sprake is van een deskundigenonderzoek is de officier van justitie bevoegd opdracht te geven tot deskundigenonderzoek, maar is daarbij ex artikel 150 lid 1 Sv, beperkt tot de deskundigen die zijn opgenomen in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen ( NRGD). 5.2.2 Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen Het NRGD bestaat officieel pas sinds 1 januari 2010 dit betekent dat het register nog niet volledig gevuld is met deskundigen van de verschillende onderzoeksgebieden. Vooralsnog is het register beperkt tot deskundigen op het gebied van forensische psychologie en psychiatrie, deskundigen op het gebied van DNA en deskundigen op het gebied van handschriftkunde47 . Als de officier van justitie een deskundigen wil gebruiken die niet staat geregistreerd bij het NRGD zal hij zich ex artikel 176 Sv moeten wenden tot de rechter-commissaris. Welke 47
Voor meer informatie over het NRGD zie www.nrgd.nl .
49
ambtshalve, op grond van de artikelen 176 en 227 Sv, over kan gaan tot het opdragen van deskundigenonderzoek aan deskundigen dien niet in het register staan ingeschreven.
5.2.3 Antropologie Bij het strafrechtelijk onderzoek naar eergerelateerd geweld zal men met name aanspraak willen kunnen maken op deskundigen op het gebied van cultuur en identiteit, gedragscodes en normen en waarden, oftewel antropologie. Het onderzoeksgebied antropologie is vermeld op de lijst die is opgenomen in de Aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek. Dit betekent echter niet dat de Wet van deskundige niet van toepassing is. Het onderzoek moet tevens gedaan worden door een opsporingsinstantie en moet gericht zijn op een analyse of beoordeling van bevindingen van het technisch opsporingsonderzoek. Indien dit het geval is valt het onderzoek van de deskundige niet onder de werking van de Wet deskundige in strafzaken.
5.2.4 Gebruik deskundigen bij eergerelateerd geweld Bij het gebruik van externe (materie) deskundigen op het gebied van eergerelateerd geweld, voor het analyseren en interpreteren van bevindingen uit het technisch opsporingsonderzoek is men gehouden aan de Wet deskundigen in strafzaken tenzij het deskundigheid op het gebied van antropologie betreft, waarbij het deskundigenonderzoek wordt verricht door een opsporingsinstantie. Deskundigen van het LEC EGG, welke is ondergebracht bij de politie Haaglanden zijn hier een goed voorbeeld van. Niet in alle gevallen zal het deskundigenonderzoek worden verricht door een opsporingsinstantie. Daar is nu ook weinig over te zeggen omdat de pool van materiedeskundigen nog moet worden samengesteld. Dit betekent dat de officier van justitie zich in deze gevallen zal moeten richten tot de rechter-commissaris. Het is dan ook van belang dat de rechter-commissaris wordt voorgelicht over de dreiging van de aan eergerelateerde zaak. De checklist van de politie zal dan ook onderdeel moeten zijn van de stukken die de rechter-commissaris onder ogen krijgt ter beoordeling van het verzoek. Tevens valt het aan te raden een fact-sheet betreffende eergerelateerd geweld toe te voegen. In de toekomst zal het mogelijk zijn om de pool van materiedeskundigen aan te melden bij het NRGD48 waardoor de officier van justitie de bevoegdheid heeft deze te benoemen zonder een verzoek te hoeven doen aan de rechter-commissaris. 5.3 Conclusie Zowel de Privacywetgeving als de Wet deskundige in strafzaken hoeft geen bedreiging te vormen voor de uitvoering van het samenwerkingsverband. 48
Meer informatie over deze registratie is te vinden op www.nrgd.nl .
50
Gegevensuitwisseling die het gevolg is van de samenwerking is toegestaan wanneer deze noodzakelijk is om een gezamenlijk doel te bereiken en als partijen afzonderlijk van elkaar beschikken over een rechtmatige grondslag in de op hen van toepassing zijnde privacyregelgeving. De Wet bescherming persoonsgegevens stelt tevens dat vanuit het samenwerkingsverband een verantwoordelijke moet worden aangewezen voor de verwerking van persoonsgegevens. Dit alsmede de afspraken omtrent de gegevensuitwisseling dienen opgenomen te worden in een privacyconvenant. Wat betreft de Wet deskundige in strafzaken zal men zich bij het gebruik van externe deskundige in de meeste gevallen moeten wenden tot de rechtercommissaris, hierbij is het van belang dat deze wordt voorgelicht over eergerelateerd geweld. Dit kan door de checklist van de politie toe te voegen aan het dossier alsmede een fact-sheet eergerelateerd geweld.
51
6 Conclusies en Aanbevelingen Het doel van dit onderzoek was te bepalen op welke wijze een integrale aanpak gericht op het stoppen en voorkomen van eergerelateerd geweld alsmede het beschermen van (mogelijke) slachtoffers van eergerelateerd geweld, kon worden ingebed in een regionale samenwerking in Groningen Friesland en Drenthe. Hiertoe is onderzocht wat realiseerbare doelstellingen zijn voor een desbetreffend samenwerkingsverband. In dit laatste hoofdstuk is antwoord gegeven op de deelvragen, gesteld in hoofdstuk 1 en zijn aanbevelingen gedaan ter realisatie van het samenwerkingsverband. 6.1 Conclusies van de deelvragen In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de verschillende deelvragen die in hoofdstuk 1 ter beantwoording van de hoofdvraag, wat zijn realiseerbare doelstellingen voor een Noordelijk samenwerkingsverband, zijn gesteld. 1. Wat is eergerelateerd geweld? Is er een werkdefinitie? Eergerelateerd geweld is een cultureel bepaald (archaïsch) fenomeen dat is ontstaan in een prechristelijke en pre-islamitische tijd en als zodanig geen religieuze grondslag heeft. De werkdefinitie die sinds 2005 wordt gebruikt luidt: ‘Eergerelateerd geweld is elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken.’ Wat is het verschil tussen huiselijk geweld en eergerelateerd geweld? Huiselijk geweld is niet afhankelijk van cultuur terwijl eergerelateerd geweld slechts in bepaalde culturen voorkomt. Aangezien eergerelateerd geweld een cultureel bepaald fenomeen is, gebaseerd op normen en waarden van een familie dan wel gemeenschap, is er meestal sprake van een groep daders. Terwijl men bij huiselijk geweld te maken heeft met een enkele dader. Het belangrijkste verschil zit in de aanpak. Bij huiselijk geweld is een directe benadering naar de dader door politie en hulpverlening effectief, terwijl bij eergerelateerd geweld een directe benadering tot escalatie kan leiden omdat de familie, door de bekendheid van het probleem, aan gezichtsverlies leidt. Hoe reageert de rechtspraak op geweld gepleegd vanuit een eer-motief? Het voeren van een cultuurverweer leidt vrijwel nooit tot een strafuitsluitingsgrond dan wel strafvermindering. Bij een eer-motief wordt meestal een beroep gedaan op de aanwezigheid van psychische overmacht: de sociaalculturele druk zou dermate hoog zijn geweest dat men redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Als er geen sprake is van ziekelijke stoornis of gebrekkige afwijking van het geestesvermogen zal een dergelijk beroep niet slagen. Het aanvoeren van een eer-motief heeft meestal een strafverzwarende werking gezien de generaal-preventieve werking van de straf.
52
2. Welke partijen zouden onderdeel uit moeten maken van een Noordelijk samenwerkingsverband? Wat is het uitgangspunt van de samenwerking? Het uitgangspunt is om een integrale aanpak gericht op het stoppen en voorkomen van eergerelateerd geweld alsmede het beschermen van (mogelijke) slachtoffers van eergerelateerd geweld, ingebed in een regionale samenwerking in Groningen, Friesland en Drenthe te bewerkstelligen. Welke partners zouden onderdeel uit moeten maken van deze samenwerking? De volgende partners spelen een belangrijke rol in het veld van eergerelateerd geweld en zouden onderdeel uit moeten maken van een Noordelijk samenwerkingsverband: Openbaar Ministerie Politie Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld Bureau Jeugdzorg Vrouwenopvang
Centrum Gemeente Reclassering Onderwijsinstellingen Abortusklinieken Huisartsen Migrantenzelforganisaties
Op welke wijze kunnen deze partners gaan samenwerken? De structuur zal bestaan uit een zogenaamde binnen- en buitenkring. In de buitenkring zitten partners als onderwijsinstellingen, huisartsen, abortusklinieken en migrantenzelforganisaties. In de binnenkring zitten het Openbaar Ministerie, de politie, de Vrouwenopvang, het ASHG, de Gemeente, Bureau Jeugdzorg en de Reclassering. De samenwerking in de binnenkring dient te geschieden door middel van de zogenaamde ketenaanpak. Bij een gezamenlijke ketenaanpak richt het ketengericht werken zich op het verbinden van alle handelingen die organisaties afzonderlijk van elkaar verrichten, maar welke wel gericht zijn op dezelfde cliënt of doelgroep. Het is verstandig om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij al bestaande structuren. In het geval van eergerelateerd geweld zou het een logische keuze zijn om de keten van eergerelateerd geweld samen te voegen met de keten van huiselijk geweld. Deze samenvoeging geschiedt op lokaal niveau. Alle interventies kunnen dan worden geëvalueerd tijdens het casusoverleg huiselijk geweld. Deze evaluatie kan vervolgens worden meegenomen naar het regionaal casusoverleg eergerelateerd geweld. 3. Wat worden de doelstellingen van het Noordelijk samenwerkingsverband? Welke verwachtingen hebben partners van het samenwerkingsverband? Uit de interviews is naar voren gekomen dat men behoefte heeft aan een betere samenwerking ten behoeve van de veiligheid van (mogelijke)slachtoffers. Daarbij is met name vraag naar een heldere samenwerkingsstructuur. Tevens is er behoefte aan het delen van deskundigheid om zodoende meer ervaring op te doen met de problematiek. Bij uitvoerende professionals is er behoefte aan ondersteuning bij het signaleren van eergerelateerd geweld. Ook inzicht in de aard en omvang kwam als duidelijke behoefte naar voren tijdens de interviews. 53
Tenslotte verwacht men dat het samenwerkingsverband laagdrempelig en herkenbaar zal zijn. Welke doelstellingen gaan de partners nastreven? Deze behoeften zijn omgezet naar de volgende doelstellingen: Het vergroten van het vermogen van professionals, uit de provincies Groningen, Friesland en Drenthe, om eergerelateerd geweld vroegtijdig te signaleren, door vanaf eind 2010 te werken met een uniforme meldcode waarin duidelijke stappen zijn omschreven die men kan volgen bij vermoedens van eergerelateerd geweld. Het zoveel mogelijk voorkomen van escalatie van geweld door betere professionele herkenning en interpretatie van eergerelateerd geweld. Het bevorderen van deskundigheid bij samenwerkingspartners, door kennis en ervaring op het gebied van eergerelateerd geweld onderling te delen in een regionaal casusoverleg. Het bieden van bescherming aan (mogelijke) slachtoffers van (dreigend) eergerelateerd geweld door de samenwerking tussen betrokken instanties in Groningen, Friesland en Drenthe te verbeteren. Het vergroten van het inzicht in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe door middel van eenduidige registratie van aan eergerelateerde zaken. Wie vormen de doelgroep van de samenwerking? De doelgroep van het samenwerkingsverband wordt gevormd door vrouwen dan wel mannen en hun kinderen die slachtoffer dan wel dader zijn, of dreigen te geraken, van eergerelateerd geweld. Tot deze doelgroep behoren tevens minderjarige meisjes dan wel jongens, die zich zelfstandig zonder ouders bij één van de partners hebben aangemeld. 4. Wat zijn mogelijke knelpunten samenwerkingsverband?
voor
de
totstandkoming
van
het
Tijdens de interviews is menigmaal de angst uitgesproken dat een noordelijk samenwerkingsverband als een concurrent van het LEC EGG zou worden gezien. Deze angst zou de realisatie van het samenwerkingsverband in de weg kunnen staan. Het LEC EGG is opgericht ter ondersteuning van een aanpak op lokaal/regionaal niveau en zal dus geen concurrent kunnen zijn van een samenwerkingsverband dat voorziet in deze regionale aanpak. Tevens is tijdens de interviews gebleken dat partners elk vanuit hun eigen werkwijze en expertise invulling geven aan de aanpak van eergerelateerd geweld. Het ontbreken van deskundigheid leidt daarbij tot gebrek aan vertrouwen in elkaars kennis en kunde. Dit voorkomt dat men elkaar in de aanpak van eergerelateerd geweld raadpleegt en informeert. Wanneer men hier niet bewust mee omgaat bestaat het gevaar dat dit leidt tot concurrentie binnen het samenwerkingsverband. Er is onvoldoende kennis aanwezig bij uitvoerende professionals omtrent het signaleren van eergerelateerd geweld. Deze kennis dient aanwezig te zijn wil men zorgen dat uitvoerende professionals de brug gaan bouwen naar de hulpverlening en de politie. Hetgeen nodig is om op effectieve wijze zorg te bieden aan (mogelijke) slachtoffers. 54
Daarnaast is er sprake van onduidelijkheid over de verantwoordelijkheidsverdeling. Hierdoor loopt men het gevaar schijnveiligheid te creëren bij (mogelijke) slachtoffers alsmede dat men het zicht op een zaak kwijt raakt. 5. Op welke wijze kunnen de doelstellingen worden gerealiseerd? De verschillende doelstellingen zijn vertaald naar vier deelonderwerpen te weten: signaleren, deskundigheidsbevordering, veiligheid en registratie. Signaleren Om het vermogen van uitvoerende professionals uit de provincie Groningen, Friesland en Drenthe, om eergerelateerd geweld vroegtijdig te realiseren, te vergroten dient men het basismodel meldcode huiselijk geweld en eergerelateerd geweld aan te passen ten behoeve van de signalering van eergerelateerd geweld. Om toewijding te creëren bij deze professionals om daadwerkelijk gebruik zal gaan maken van deze aangepaste meldcode zullen zij een intentieverklaring moeten ondertekenen. Bij het gebruik van de meldcode zal er een centraal aanspreekpunt moeten zijn waar professionals voor advies terecht kunnen en waar men kan melden. Het ASHG is daarvoor vanuit zijn huidige werkzaamheden het meest geschikt. Deskundigheidsbevordering Middels een regionaal casusoverleg is men in staat om in regionaal verband van elkaars ervaringen te leren. Dit casusoverleg vindt eens in de twee maanden plaats tussen contactfunctionarissen op beleidsniveau van het ASHG, Vrouwenopvang, Openbaar Ministerie, politie en de reclassering. In beginsel dienen partners er zelf zorg voor te dragen dat medewerkers op uitvoerend niveau en contactfunctionarissen op beleidsniveau en uitvoerend niveau, worden geschoold en die kansen krijgen die nodig zijn om de expertise op peil te houden. Om gebruik te kunnen maken van elkaars kennis en kunde zal er een lijst moeten worde samengesteld van name en bereikbaarheidsgegevens van alle contactfunctionarissen. Tevens dient men een pool van (externe) materiedeskundigen samen te stellen Veiligheid De hoofdofficier van justitie is beslissingsbevoegd, en dus ook verantwoordelijk, bij het treffen van maatregelen ten behoeve van de veiligheid van een (mogelijk) slachtoffer. Dit betekent echter niet dat elke casus van eergerelateerd geweld gemeld moet worden bij het Openbaar Ministerie. Er moet sprake zijn van een concrete dreiging gericht tegen het leven, fysieke integriteit of andere ernstige delicten, welke een relatie heeft met het opsporingsproces. In het kader van de veiligheid van een (mogelijk) slachtoffer is het wenselijk om onderling gegevens uit te wisselen. Het uitwisselen van persoonsgegevens mag alleen als dit gebeurt in overeenstemming is met de Wet bescherming persoonsgegevens en als deelnemende partners beschikken over een rechtmatige verstrekkingsgrondslag in de op hen van toepassing zijnde privacyregelgeving.
55
Registratiemethode Een unanieme registratiemethode is nodig om zich te krijgen op de aard en omvang van de problematiek. Op basis van deze registratie is men in staat om jaarlijks rapportage op te maken van de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe. Dit geeft tevens inzicht in de geboden interventies waardoor de aanpak kan worden geoptimaliseerd. 6. Welke invloed heeft privacywetgeving op de gegevensuitwisseling tussen partners? Gegevensuitwisseling tussen de partners is mogelijk wanneer deze het gevolg is van de samenwerking en tevens noodzakelijk is om een gezamenlijk doel te bereiken. Daarnaast moeten partners afzonderlijk beschikken over een rechtmatige grondslag in de op hen van toepassing zijnde privacyregelgeving. Er zal een verantwoordelijke moeten worden aangewezen welke het doel en de middelen van de uitwisseling bepaalt. Bijzondere gegevens zoals strafrechtelijke gegevens, gezondheidsgegevens en gegevens betreffende iemands ras mogen alleen worden uitgewisseld indien er sprake is van uitzondering genoemd in de Wet bescherming persoonsgegevens. 7. Welke invloed heeft de Wet deskundige in strafzaken op een Noordelijk samenwerkingsverband? Bij het gebruik van externe (materie) deskundigen op het gebied van eergerelateerd geweld, voor het analyseren en interpreteren van bevindingen uit het technisch opsporingsonderzoek is men gehouden aan de Wet deskundigen in strafzaken tenzij het deskundigheid op het gebied van antropologie betreft, waarbij het deskundigenonderzoek wordt verricht door een opsporingsinstantie. Gebeurt dit niet dan zal de Officier van Justitie zich moeten richten tot de rechtercommissaris met het verzoek een niet-geregistreerde deskundige te benoemen. 6.2 Aanbevelingen ter realisatie In deze paragraaf worden aanbevelingen gedaan ter realisatie van het samenwerkingsverband. Intentieverklaring De eerste stap naar het verwezenlijken van een samenwerking gericht op de integrale aanpak van eergerelateerd geweld is het ondertekenen van een intentieverklaring waarin alle partijen uit de binnenkring zich committeren om deze samenwerking te realiseren. Het is dan ook sterk aan te bevelen om ten behoeve van de totstandkoming van de samenwerking deze intentieverklaring zo snel mogelijk te ondertekenen. In bijlage II is een intentieverklaring opgesteld die gebruikt kan worden. Het beste is om deze intentieverklaring te laten ondertekenen tijdens een bijzondere aangelegenheid zodat het een symbolische waarde krijgt.
56
Meldcode Eergerelateerd geweld Gezien het feit dat er een Wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in voorbereiding is, die naar alle verwachting het gebruik van de meldcode vanaf 1 januari 2011 verplicht stelt, gebied het aanbeveling om op korte termijn het basismodel aan te passen ten behoeve van eergerelateerd geweld en deze kenbaar te maken bij onderwijsinstellingen, huisartsen en abortusklinieken. Registratiemethode Het behoeft onderzoek en overleg om te bepalen hoe men tot een uniforme registratiemethode komt. Het wordt aanbevolen om onderling te vergelijken hoe men aan eergerelateerde zaken registreert en te onderzoeken hoe men deze methoden op elkaar af kan stemmen. Stuurgroep Het is aan te bevelen een stuurgroep in het leven te roepen die het proces van de totstandkoming van het samenwerkingsverband kan begeleiden. Het is het meest efficiënt wanneer deze stuurgroep zo klein mogelijk wordt gehouden. Een voorstel is om drie mensen aan te wijzen, uit elke provincie één, die afzonderlijk van elkaar draagvlak hebben binnen de politie, het Openbaar Ministerie en de hulpverlening. Samenwerkingsafspraken Om tot een goede samenwerking te komen tussen partners uit de binnenkring moet er sprake zijn van een gezamenlijke visie. Alle partijen willen hetzelfde bereiken, maar hebben elkaar daar voor nodig. Deze visie komt tot uiting in gezamenlijke doelstellingen en om die doelstellingen te kunnen bereiken zal men afspraken moeten maken. Het wordt aanbevolen om in ieder geval afspraken te maken over:
de signalering van eergerelateerd geweld; de eerste screening van de veiligheidsrisico’s; het optimaliseren van kennis bij partners; de bescherming van (mogelijke) slachtoffers; de uitwisseling van gegevens ten behoeve van de veiligheid van (mogelijke) slachtoffers; procesafspraken; het invoeren van een unanieme registratiemethode. Convenant Het wordt aanbevolen een tweetal convenanten op te stellen. Allereerst een convenant waarin alle afspraken betreffende de samenwerking gericht op een integrale aanpak van eergerelateerd geweld zijn verwerkt. In bijlage III is een samenwerkingsconvenant ontwikkeld dat als voorbeeld kan dienen. Tevens zal er een privacyconvenant moeten worden ontwikkeld waarin alle afspraken omtrent de verwerking van persoonlijke gegevens zijn verwerkt. Voor het opstellen van het privacyconvenant moet onderzocht worden of een lokaal convenant voldoende toereikend is. Het wordt aanbevolen om jaarlijks de afspraken uit deze convenanten te evalueren.
57
Literatuurlijst Albrecht, M. Uitvoeringsprogramma 2006-2010. Rotterdamse aanpak eergerelateerd geweld. Rotterdam: GGD Rotterdam-Rijnmond, 2006 Albrecht, M., Ermers, R. Rotterdamse aanpak eergerelateerd geweld, basispakket voor signalen en handelen. Rotterdam: GGD Rotterdam-Rijnmond, 2007 Bakker, H. , Aydogan, S. Eergerelateerd geweld in Nederland. Een bronnenboek. Utrecht: Transact, 2005 Boer, M. de. Samenwerken voor de veiligheid van (potentiele) slachtoffers van eergerelateerd geweld. Den Haag: Projectdirectie Veiligheid begint bij Voorkomen, Programmabureau Eergerelateerd geweld, Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, 2008 Bertrams, J. De kennisdelende organisatie. Kunst & praktijk van het hergebruik van kennis. Schiedam: Scriptum, 1999 Brenninkmeijer et al, Eergerelateerd geweld in Nederland. Onderzoek naar de beleving en aanpak van eergerelateerd geweld. Amsterdam: Vrije Universiteit, 2008 Brief van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, TK 2005-2006, 30 388, nr. 6 Ermers, R. Eer en eerwraak, definitie en analyse. Amsterdam: Bulaaq, 2007 Ferwerda, dr. H.B., Leiden, drs. I. van. Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een werkdefinitie, Arnhem: Advies- en Onderzoeksgroep Beke, 2005 George, J.M. & Jones, G.R. Organizational behavior, New Jersey: Pearson Education, Inc., Upper Saddle River, 2002 p. 234-237 Gezik, E. Eer, Identiteit en Moord: Een vergelijkend onderzoek tussen Nederland, Duitsland en Turkije. Utrecht: NCB, 2003. GGD Rotterdam-Rijnmond. Stappenplan voor signaleren en handelen bij eergerelateerd geweld. Rotterdam-Rijnmond, 2009 Goedee, J., Entken, A. (ont)keten Implementeren van werken in ketens. Den Haag: Lemma, 2008 Heerema, A. Handleiding intake eergerelateerd geweld. Amersfoort: Federatie Opvang, 2010 Heijkoop, C., Jonker, K., Meintser, N. Handreiking aanpak huiselijk geweld 55 vragen over de rol van de gemeente. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2004
58
Helpdesk Privacy/Programmabureau eergerelateerd geweld. Eergerelateerd geweld en ernstige dreiging. Privacyaspecten bij de aanpak van eergerelateerd geweld en ernstige dreiging. Den Haag: Projectdirectie veiligheid begint bij voorkomen/Ministerie van Justitie/ Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, 2008 Interventieteam Relationele Druk en Geweld. (2006) Waaier Eergerelateerd Geweld, Woerden: Drukkerij Zuidam & zonen. Janssen, J. Instroom en vroegherkenning van mogelijke eerzaken bij de politie. Een onderzoek naar casuïstiek uit 2006. Deelrapport 1. Den Haag: Politie Haaglanden, 2008a Janssen, J. Organisaties, cultuur en eergevoel. Over complexe institutionele samenwerking bij de aanpak van eergerelateerd geweld. Proces: Tijdschrift voor de strafrechtspleging, 2008b, nr. 4: 132-137 Janssen, J. Je eer of je leven, Politie Haaglanden: Elsevier Overheid: 2008c Janssen, J. et al. Pilot Eer gerelateerd geweld in Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid. De eindrapportage. Den Haag: Politie Haaglanden, 2006 Janssen, J., El Morabet, M. & Timmer, W. Eerste tussenrapportage Pilot Eer gerelateerd geweld. Den Haag: Politie Haaglanden, 2005 Kok, H. Achtergrondinformatie bijeenkomst eergerelateerd geweld. Groningen: Toevluchtsoord Groningen, 18 juni 2009 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Basismodel huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Den Haag: Chevalier, 2009 Nauta, A.H., Dijken, P. van; Bloed en eerwraak onder Turken in Nederland, Algemeen Politieblad, 1978, nr. 10: 227-232. Roggeband, C., Verloo, M. Dutch Women are Liberated, Migrant women are a problem: the evolution of policy frames on gender and migration in the Netherlands, 1995-2005. Social Policy 7 Administration, 2007. 41 (3) pp. 271-288 Siesling, M. Multiculturaliteit en verdediging in strafzaken. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2006 Sijtema, T.B. Wegwijzer Wmo 2008. Deventer: Kluwer, 2008 Torre, E.J. van der, Schaap, L. Ernstig eergerelateerd geweld: Een casusonderzoek Den Haag: COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement bv., 2005 Van Eck, C. , Door bloed gezuiverd. Eerwraak bij Turken in Nederland, Amsterdam, 2001
59
Internet Ministerie van Justitie. (z.d.) Interdepartementaal programma eergerelateerd geweld. http://www.justitie.nl/onderwerpen/criminaliteit/eergelateerd%5Fgeweld/ Geraadpleegd 15 maart 2010 Rijksoverheid. (z.d.) Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijkgeweld/meldcode-kindermishandeling-en-huiselijk-geweld Geraadpleegd 16 maart 2010 Fier Fryslan. (z.d.) Over Fier. www.fierfryslan.nl geraadpleegd 18 maart 2010 ASHG-Groningen. (z.d.) Ketenpartners. www.ashg-groningen.nl geraadpleegd 13-042010 Stimezo (z.d.) Algemene informatie www.csgnn.nl geraadpleegd 21-04-2010 Verwey-jonker. (z.d.) Onderzoek en diensten www.verwey-jonker.nl geraadpleegd 29-04-2010 Federatie opvang. (z.d.) Handreiking Aanmelding en Intake bij eergerelateerd geweld. http://www.opvang.nl/leo/berichten/raadplegen.asp?display=2&atoom=11302&atoom srt=1&actie=2 geraadpleegd 03-05-2010 Huiselijk geweld (z.d.) Campagne huwelijksdwang en onvrijwillige achterlating 2010 http://www.huiselijkgeweld.nl/campagne_huwelijksdwang.html geraadpleegd 04-052010 Overheid (z.d.) Wet- en regelgeving www.overheid.nl geraadpleegd 10-05-2010 Rechtspraak (z.d.) Multiculturele samenleving. http://www.rechtspraak.nl/Wat+is+rechtspraak/Rechtspraak+in+maatschappij+en+pol itiek/Multiculturele+samenleving.htm geraadpleegd 17-05-2010 Nederlands register gerechtelijke deskundige (z.d.) Als deskundige in het register www.nrgd.nl geraadpleegd 26-05-2010
60
Jurisprudentie Gerechthoven Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2002 Gerechtshof Arnhem 12 juni 2002 Gerechtshof Arnhem 5 september 2002; Gerechtshof Arnhem 5 september 2002; Gerechtshof ‘s-Gravenhage 36 juni 2005; Gerechthof Leeuwarden 19 juni 2000;
LJN AE7615 LJNAE4024 LJNAE7332 LJNAE7333 LJNAU0180 LJNAD8362
Hoge Raad HR 1 februari 1977, NJ 1977, 563 HR 2 juli 1990, NJ 1991,110
LJNZC8575
Rechtbanken Rb Alkmaar 11 juni 2002 Rb Almelo 3 april 2007 Rb Arnhem 11 november 2005; Rb Dordrecht 30 december 1999; Rb Dordrecht 21 oktober 2003; Rb Dordrecht 24 juni 2004; Rb ’s-Gravenhage 2 oktober 2001 Rb ‘s-Gravenhage 25 februari 2002; Rb Haarlem 9 mei 2001; Rb Haarlem 20 december 2004; Rb 's-Hertogenbosch 13 februari 2001, NJ 2001, 130; Rb Utrecht 23 maart 2006
LJN AE5194 LJN BA2375 LJNAU5991 LJNAA4019 LJNAM2493 LJN AP1791 LJNAD3929 LJNAD9565 LJNAB1503 LJNAR7822 LJNAA9954 LJNAV7352
61
Bijlagen
BIJLAGE I BIJLAGE II BIJLAGE III BIJLAGE IV BIJLAGE V BIJLAGE VI BIJLAGE VII BIJLAGE VIII BIJLAGE IX BIJLAGE X BIJLAGE XI BIJLAGE XII BIJLAGE XIII
SAMENWERKINGSSTRUCTUUR INTENTIEVERKLARING SAMENWERKINGSAFSPRAKEN SAMENWERKINGSCONVENANT AANWIJZINGEN VOOR CONVENANTEN UITZONDERINGEN VERBOD VERWERKING BIJZONDERE GEGEVENS ROLLEN & ACTOREN AANWIJZING HUISELIJK GEWELD EN EERGERELATEERD GEWELD STAPPENPLAN MELDCODE GGD ROTTERDAM-RIJNMOND RISICOTAXATIE (LEVENS)BEDREIGEND CONCRETE VRAGEN SAMENWERKINGSAFSPRAKEN RESPONDENTEN DE VOORBEREIDING VOOR HET INTERVIEW HET ONDERZOEKSVOORSTEL
62
Bijlage I Samenwerkingsstructuur Het stroomschema integrale aanpak eergerelateerd geweld geeft het eerste globale overzicht van de regionale samenwerking. Het behoeft op lokaal niveau nadere uitwerking wat betreft de procesafspraken. Dit kan echter pas geschieden nadat alle partijen samen om tafel zijn geweest en deze afspraken hebben gemaakt. In paragraaf 3.3 is reeds nadere informatie gegeven omtrent deze samenwerkingsstructuur, ter herinnering wordt deze informatie nogmaals genoemd. Dit eerste overzicht geeft weer dat er sprake is van een lokale samenwerking, per provincie, die in regionaal verband kan worden besproken. Deze regionale samenwerking uit zich ten eerste in een regionaal casusoverleg, waarin men casuïstiek kan bespreken en zodoende kennis en ervaring kan delen. Ten tweede is er een regionale pool van contactfunctionarissen die men gedurende het gehele proces kan raadplegen. En tot slot is er sprake van een regionaal opgezette unit MEP, al dan niet onder een andere naam, die als centraal punt in de samenwerking de signalen van eergerelateerd geweld analyseert en een risicotaxatie uitvoert. Op lokaal niveau kan men gedurende het gehele proces gebruik maken van een pool van contactfunctionarissen. Het betreft hierbij de contactfunctionarissen die vanuit hun eigen organisatie deelnemen aan het casusoverleg huiselijk geweld. Dit betekent dat de gehele pool bestaat uit contactfunctionarissen afkomstig uit de drie provinciën. Deze pool doet ervaring en deskundigheid op in een regionaal casusoverleg. De kennis die men zich tijdens het regionaal casusoverleg eigen maakt, wordt niet alleen door de contactfunctionarissen mee terug genomen naar het lokaal casusoverleg huiselijk geweld maar ook naar hun eigen organisatie en door middel van het gebruik van deze pool, als het ware in de gehele samenwerking ‘gepompt’. Het besluit van inzet tot hulpverlening, vroeghulp dan wel bemiddeling kan tevens tijdens het hele proces geschieden. Bij de aanpak van eergerelateerd geweld is het van belang dat de inzet van hulpverlening te allen tijde open staat. Gebeurt dit niet dan loopt men het gevaar om in een te vroeg stadium contact op te nemen met de familie van het (mogelijke) slachtoffer en wellicht de dader, waardoor men de kans vergroot dat het geweld escaleert. Bij de aanpak van eergerelateerd geweld staat de veiligheid van het (mogelijke) slachtoffer voorop. In deze structuur is duidelijk in beeld gebracht dat wanneer men besluit tot het treffen van maatregelen, het stelsel bewaken en beveiligen van toepassing is.
63
64
Bijlage II Intentieverklaring samenwerkingsafspraken 1. Partijen De partijen in deze intentieverklaring zijn: a. ……………………………………. b. ……………………………………. c. ……………………………………. d. ……………………………………. e. ……………………………………. f. ……………………………………. g. ……………………………………. h. ……………………………………. i. ……………………………………. In gezamenlijkheid te noemen: Partijen
2. Overwegingen a. Eergerelateerd geweld is een structureel probleem waarbij een integrale aanpak noodzakelijk is. Deze aanpak dient zowel gericht te zijn op justitiële afdoening als op vroegsignaleren, preventie en nazorg.
b. De onder a genoemde justitiële afdoening, vroegsignalering, preventie en nazorg, worden uitgevoerd door verschillende organisaties. In het kader van een integrale aanpak dient men te gaan samenwerken.
c. De complexiteit van het fenomeen vraagt, om specifieke deskundigheid op het gebied van eergerelateerd geweld.
d. De onder b genoemde deskundigheid is momenteel niet voldoende aanwezig bij de verschillende professionals;
e. De ernst en aard van (de dreiging van) eergerelateerd geweld alsmede het hoge escalatiegevaar en de tijdsdruk die daarmee gaat gemoeid maakt een samenwerking bij het beschermen van (mogelijke) slachtoffers noodzakelijk.
65
3. Doel en afbakening a. Partijen hebben gelet op het voorgaande de intentie om - met behoud van ieders verantwoordelijkheid -intensiever met elkaar te gaan samenwerken om eergerelateerd te stoppen, te voorkomen en (mogelijke) slachtoffers van eergerelateerd geweld te beschermen.
b. Met deze intentieverklaring beogen Partijen vooruitlopend op het (definitief) vastleggen van samenwerkingsafspraken, reeds nu nadrukkelijk de intentie uit te spreken voor samenwerking ten behoeve van een integrale aanpak van eergerelateerd geweld.
4. Partijen zijn het volgende overeengekomen: a. In het kader van een integrale aanpak van eergerelateerd geweld maken partijen afspraken om intensiever samen te gaan werken en over en weer gebruik te gaan maken van elkaar kennis en kunde.
b. Deze afspraken zien met name op samenwerking vanwege: a. signaleren; b. deskundigheidsbevordering; c. veiligheid; d. registratie.
c. Ten aanzien van signaleren maken partijen afspraken over: a. een signaleringsstructuur bij het gebruik van een meldcode eergerelateerd geweld; b. signalering van eergerelateerd geweld door partijen en de eerste screening van de veiligheidsrisico’s.
d. Wat betreft deskundigheidsbevordering maken partijen afspraken over: a. de realisatie van een regionaal casusoverleg; b. het optimaliseren van kennis bij partijen; c. het raadplegen van contactpersonen; d. het aanleggen van een bestand van materiedeskundigen.
66
e. Ten aanzien van veiligheid maken partijen afspraken over: a. de verantwoordelijkheidsverdeling bij de bescherming van (mogelijke) slachtoffers; b. de uitwisseling van gegevens ten behoeve van de veiligheid van slachtoffers; c. procesafspraken voor zaken van eergerelateerd geweld.
f. Wat betreft registratie maken partijen afspraken over: a. het invoeren van een unanieme registratiemethode; b. het realiseren van een jaarrapportage.
g. De onder c,d,e en f genoemde afspraken worden vastgelegd in een convenant.
h. Wat betreft signaleren en deskundigheidsbevordering dragen partners zorg voor de ontwikkeling van een meldcode eergerelateerd geweld, met als doel het vermogen van uitvoerende professionals om eergerelateerd geweld vroegtijdig te signaleren, te vergroten.
67
Aldus opgemaakt en getekend op …(datum)…te …(plaats)…
1. …..(naam partij)……. Namens deze, Datum
:
Naam
:
Functie
:
Handtekening……………………………………
2. …..(naam partij)……. Namens deze, Datum
:
Naam
:
Functie
:
Handtekening……………………………………
3. …..(naam partij)……. Namens deze, Datum
:
Naam
:
Functie
:
Handtekening……………………………………
4. …..(naam partij)……. Namens deze, Datum
:
Naam
:
Functie
:
Handtekening……………………………………
68
Bijlage III Samenwerkingsconvenant Samenwerkingsafspraken
ten
behoeve
van
een
integrale
aanpak
van
eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe.
Pre-ambule Vanuit de wens de maatschappelijke problematiek van eergerelateerd geweld met volle inzet aan te pakken, en vanuit het besef dat een integrale aanpak gericht op het stoppen en voorkomen van eergerelateerd geweld alsmede het beschermen van slachtoffers en potentiële slachtoffers van eergerelateerd geweld een goede samenwerking vereist, hebben de ondertekenaars van dit convenant op …(datum)… een intentieverklaring getekend om te komen tot samenwerkingsafspraken. In het onderhavige convenant zijn deze afspraken vastgelegd.
A. Algemene bepalingen
Artikel 1: Algemene definities Bij uitvoering van dit convenant wordt verstaan onder: a. Eergerelateerd geweld: elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit en collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken. b. Regionaal: Groningen, Friesland en Drenthe. c. Lokaal: de provincie waarin een partner werkzaam is. d. Provincie(n): Groningen, Friesland of (en) Drenthe e. Contactfunctionaris:
een door de eigen organisatie aangewezen persoon die
plaatsneemt in het casusoverleg Huiselijk Geweld, onderdeel uit maakt van de pool van contactfunctionarissen en beschikt over expertise op het gebied van eergerelateerd geweld. f. Regionale Unit MEP: een samenwerking tussen de drie Noordelijke politieregio’s op het gebied van Multi Etnisch Politiewerk (Deze samenwerking krijgt naar alle waarschijnlijkheid een andere naam.) g. LEC EGG: Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld.
69
Artikel 2: Samenwerkingspartners en – regio 1. De samenwerkingspartners in dit convenant zijn: a. Openbaar Ministerie te …………....................... b. Openbaar Ministerie te………………………… c. Openbaar Ministerie te………………………… d. Politie ………………………………………….. e. Politie..…………………………………………. f. Politie..…………………………………………. g. ………instelling voor vrouwenopvang te……… h. ………instelling voor vrouwenopvang te……… i. ………instelling voor vrouwenopvang te……… j. Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld te…….. k. Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld te…….. l. Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld te…….. m. Het Bureau Jeugdzorg te……………………….. n. Het Bureau Jeugdzorg te……………………….. o. Het Bureau Jeugdzorg te……………………….. p. De gemeente…………………………………… q. De gemeente…………………………………… r. De gemeente…………………………………… s. De Reclassering te……………………………... t. De Reclassering te……………………………... u. De Reclassering te……………………………... 2. De samenwerkingsafspraken hebben betrekking op de werkzaamheden van de partners binnen de regio Groningen, Friesland en Drenthe.
Artikel 3: Doel, definitie en doelgroep 1. De samenwerking is er primair op gericht het stoppen en voorkomen van eergerelateerd geweld en het beschermen van slachtoffers en potentiële slachtoffers van eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe. Daarnaast worden met de samenwerking de volgende doelen nagestreefd: a. Het bevorderen van deskundigheid bij samenwerkingspartners, door kennis en ervaring op het gebied van eergerelateerd geweld onderling te delen.
70
b. Het zoveel mogelijk voorkomen van escalatie van geweld door betere professionele herkenning en interpretatie van eergerelateerd geweld. c. Het vergroten van het inzicht in de aard en omvang van eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe doormiddel van eenduidige registratie van aan eergerelateerde zaken. 2. In het kader van deze samenwerkingsafspraken wordt onder eergerelateerd geweld verstaan: elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit en collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken. 3. De samenwerkingsafspraken richten zich op de doelgroep van vrouwen dan wel mannen en hun kinderen die slachtoffer of dader zijn, of dreigen te geraken, van eergerelateerd geweld. Tot deze doelgroep behoren tevens minderjarige meisjes dan wel jongens, die zich zelfstandig zonder ouders bij één van de partners hebben aangemeld.
Artikel 4: Algemene taken en verantwoordelijkheden van de samenwerkingspartners De partnerorganisaties werken samen aan het stoppen en voorkomen van eergerelateerd geweld en het beschermen van slachtoffers en potentiële slachtoffers van eergerelateerd geweld vanuit hun eigen taken en verantwoordelijkheden. Deze zijn kort gezegd: a. Openbaar Ministerie: opsporing en vervolging van strafbare feiten en het toezicht op de uitvoering van strafvonnissen; de beveiliging van personen. b. Politie: opsporing van strafbare feiten, handhaving van de openbare orden en hulpverlening aan hen die dat behoeven. c. Vrouwenopvang: opvang en begeleiding van slachtoffers van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld. d. Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld: fungeren als loket dat (telefonisch) bereikbaar is voor deskundige adviezen, eerste gesprekken en doorverwijzingen in het kader van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld; loket dat (telefonisch) bereikbaar is voor meldingen van eergerelateerd geweld.
71
e. Bureau Jeugdzorg: uitvoering van jeugdreclasseringstaken, uitvoering van jeugdhulpverlening, uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en het verrichten van taken in het kader van het advies- en meldpunt kindermishandeling. f. Gemeente: coördinatie en regie met betrekking tot opvang en hulpverlening; handhaving van de openbare orde; gemeentelijke basisadministratie. g. Reclassering: uitvoering van werkstraffen en toezicht op daders en verdachten; advies en diagnose ten behoeve van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak.
Artikel 5: Contactpersonen en contactfunctionaris 1.Ieder van de samenwerkingspartners draagt er zorg voor dat binnen de eigen organisatie op alle niveaus contactpersonen eergerelateerd geweld worden aangewezen, in ieder geval: - een contactpersoon op managementniveau en; - een of meer contactpersonen op beleidsniveau en; - een of meer contactpersonen op uitvoerend niveau. Iedere
samenwerkingspartner
draagt
er
zorg
voor
dat
de
namen
en
bereikbaarheidsgegevens van de contactpersonen bij alle samenwerkingspartners bekend zijn. 2. Het Openbaar Ministerie, de Politie, de Vrouwenopvang, het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld, de Reclassering en Bureau Jeugdzorg dragen er zorg voor dat binnen de eigen organisatie één contactfunctionaris wordt aangewezen die deelneemt aan de regionale pool van contactfunctionarissen en het lokaal Casusoverleg Huiselijk Geweld.
Artikel 6: Deskundigheid 1. Ieder van de samenwerkingspartners draagt er zorg voor dat bij alle medewerkers van de organisatie die in de uitvoering van hun taken te maken kunnen krijgen met signalen van eergerelateerd geweld, basisdeskundigheid omtrent eergerelateerd aanwezig is en dat deze medewerkers in staat zijn de signalen van eergerelateerd geweld te herkennen. 2.
Ieder
van
de
samenwerkingspartners
draagt
er
zorg
voor
dat
alle
contactfunctionarissen eergerelateerd geweld expertise hebben op het terrein van eergerelateerd geweld. De samenwerkingspartners dragen er zorg voor dat de
72
contactfunctionarissen hiertoe met regelmaat geschoold worden, en actief deelnemen aan het regionaal Casusoverleg Eergerelateerd Geweld.
Artikel 7: Registratie 1. Alle samenwerkingspartners spreken af aan eergerelateerde zaken te registreren middels…….(invullen wanneer men heeft onderzocht hoe registratie dient plaats te vinden)….. 2. Eenmaal per jaar worden alle aan eergerelateerde geregistreerde gegevens verzameld, geanalyseerd en gebundeld in een jaarrapportage en overhandigd aan het LEC EGG en het Veiligheidshuis Groningen, het Veiligheidshuis Friesland en het Veiligheidshuis Drenthe. ……(naam partner)… draagt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de jaarrapportage.
B. Samenwerkingsstructuur
Artikel 8: Stuurgroep 1. Er wordt een stuurgroep eergerelateerd geweld ingesteld. De stuurgroep wordt gevormd door drie personen: uit elke provincie één persoon die als vertegenwoordiger optreedt namens het Openbaar Ministerie, de Politie of de hulpverlening. Het betreft hierbij de volgende personen: a. (naam) werkzaam in (provincie) vertegenwoordigd het Openbaar Ministerie; b. (naam) werkzaam in (provincie) vertegenwoordigd de Politie; c. (naam) werkzaam in (provincie) vertegenwoordigd de Hulpverlening; 2. De taken van de stuurgroep zijn: a. de procesbegeleiding van de totstandkoming van de samenwerking; b. het monitoren van de samenwerking en de samenwerkingsafspraken; c. ………………………………………………………………………. 3. De stuurgroep komt …. maal per jaar bij elkaar. 4. ….(naam)….is verantwoordelijk voor het bijeenroepen van de bijeenkomsten van de stuurgroep en verzorgt het secretariaat.
73
Artikel 9: Ketenaanpak Huiselijk Geweld 1. Op lokaal niveau wordt de ketenaanpak Eergerelateerd Geweld aangesloten bij de ketenaanpak Huiselijk Geweld. 2. Aan de agenda van het Casusoverleg Huiselijk Geweld wordt het onderwerp Eergerelateerd Geweld toegevoegd. Binnen het casusoverleg vindt afstemming plaats, worden afspraken gemaakt over de aanpak in een individuele zaak en worden ervaringen uitgewisseld. 3. De bepalingen omtrent het casusoverleg gesteld in het lokaal convenant Huiselijk Geweld zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10: Regionaal Casusoverleg 1.Er wordt een regionaal casusoverleg Eergerelateerd Geweld ingesteld. Binnen het regionaal casusoverleg Eergerelateerd Geweld wordt kennis en ervaring overgedragen op het gebied van eergerelateerd geweld. 2. Alle contactfunctionarissen nemen deel aan dit regionaal casusoverleg Eergerelateerd Geweld. Daarnaast is het mogelijk dat contactpersonen op uitvoerend niveau die betrokken waren bij een actuele zaak deelnemen aan het regionaal casusoverleg Eergerelateerd Geweld. 3. Vanuit het casusoverleg Huiselijk Geweld wordt minimaal één zaak waarin sprake was van (een ernstig vermoeden van) eergerelateerd geweld ingebracht in het regionaal casusoverleg Eergerelateerd Geweld. Bij de bespreking van deze zaak in het regionaal casusoverleg Eergerelateerd Geweld worden géén persoonsgegevens uitgewisseld. 4. Externe deskundigen op het gebied van eergerelateerd geweld voorzien bij het regionaal casusoverleg in specifieke deskundigheid. 5. Het regionaal casusoverleg Eergerelateerd geweld komt eenmaal per twee maanden bij elkaar. 6. Het Veiligheidshuis…(plaats)…is verantwoordelijk voor het bijeenroepen van de bijeenkomsten van het regionaal casusoverleg Eergerelateerd Geweld en verzorgt het secretariaat.
74
C. Algemene afspraken betreffende de veiligheid van slachtoffers en de uitwisseling van gegevens.
Artikel 11: Algemene afspraken betreffende de veiligheid van slachtoffers 1.Indien blijkt dat er gevreesd moet worden voor het leven van betrokkene, haar fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten, neemt de politie contact op met het Openbaar Ministerie. 2. Het Openbaar Ministerie besluit en geeft opdracht tot het treffen van veiligheidsmaatregelen, welke worden uitgevoerd door de politie. 3. In alle zaken waarin het Openbaar Ministerie vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de beveiliging van personen is betrokken, neemt het deel aan de besprekingen rond het opstellen, evalueren en aanpassen van het veiligheidsplan. 4. De politie draagt er zorg voor dat het adres waar een (potentieel) slachtoffer van eergerelateerd geweld verblijft (opvang of zelfstandig) is gemarkeerd in het meldsysteem, opdat bij een melding met spoed en met de juiste deskundigheid wordt gereageerd. 5. Indien de politie vanuit de familie van een vrouw een melding van haar vermissing en een verzoek tot opsporing ontvangt, dan wordt, voordat er opsporingshandelingen worden verricht, via de vrouwenopvang nagegaan of de vrouw in veiligheid is binnen de opvang in Nederland. 6. Wanneer een samenwerkingspartner constateert dat een (potentieel) slachtoffer van eergerelateerd geweld en/of zijn/haar kinderen wordt vermist, dan neemt deze partner direct contact op met de politie, en stelt hierbij de voor de opsporing relevante gegevens ter beschikking van de politie.
Artikel 12: Algemene afspraken betreffende de uitwisseling van gegevens 1. De samenwerking op basis van het onderhavige convenant, welke als primair doel heeft het stoppen en voorkomen van eergerelateerd geweld en het beschermen van slachtoffers en potentiële slachtoffers van eergerelateerd geweld in Groningen, Friesland en Drenthe, maakt het noodzakelijk en gewenst onderling gegevens uit te wisselen. De partners vragen zich bij deze uitwisseling telkens af of de uitwisseling toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig is.
75
2. De samenwerkingspartners komen overeen die gegevens uit te wisselen die noodzakelijk zijn in het licht van het doel van de samenwerking en hierbij de op hen van toepassing zijnde wet- en regelgeving in acht te nemen. 3. De afspraken gesteld in het lokaal geldende privacyconvenant zijn van overeenkomstige toepassing. (Bij het opstellen van het privacyconvenant moet worden onderzocht of een lokaal privacyconvenant wel toereikend is.) 4. Ieder van de samenwerkingspartners draagt er zorg voor dat gegevens betreffende betrokkene en zijn/haar eventuele kinderen, waaronder zijn/haar verblijfplaats, niet worden verstrekt aan derden, anders dan met toestemming van betrokkene, dan wel op basis van een wettelijke plicht of een noodzaak die rechtstreeks uit hun taak voortvloeit.
D. Procesafspraken voor zaken van eergerelateerd geweld
Artikel 13: Signaleren 1. Signalering van mogelijk eergerelateerd geweld is een verantwoordelijkheid van ieder van de partnerorganisaties. 2. Hiertoe draag iedere partnerorganisatie er bij alle medewerkers, die te maken kunnen krijgen met signalen van eergerelateerd geweld, basisdeskundigheid aanwezig is. …….(ruimte voor afspraken over een eerste risico-screening door de medewerker) 3. Gevallen waarin er sprake is van signalen van eergerelateerd geweld worden direct gemeld bij het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld. Het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld meld de signalen aan de regionale Unit MEP die een risicotaxatie uitvoert. Signalen die worden herkent door de Politie of door de Vrouwenopvang worden direct gemeld aan de regionale Unit MEP. 4. ………(ruimte voor afspraken omtrent het eerste contact met partnerorganisaties)
Artikel 14: Doorverwijzing of doorplaatsing vanuit een andere regio Ook wanneer de betrokkene vanuit een andere regio is doorverwezen of doorgeplaatst worden de hier beschreven procesafspraken gevolgd. Echter met dien verstande, dat waar mogelijk gebruik gemaakt wordt van informatie die reeds in de regio van herkomst is verzameld en geanalyseerd.
76
( Hierna kunnen artikelen volgen waarin de gemaakte procesafspraken zijn vastgelegd
omtrent
de
doorverwijzing
en
doorgeleiding,
de
opvang,
informatievergaring en risicoanalyse en de veiligheidsmaatregelen alsmede overige gemaakte procesafspraken)
E. Slotbepalingen
Artikel 15: Inspanningsplicht Alle samenwerkingspartners verplichten zich om zich ook in die gevallen waarin dit convenant niet expliciet voorziet in te spannen voor de bescherming van de veiligheid van (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld, en hiertoe onderling te zullen samenwerken.
Artikel 16: Inwerkingtreding Dit convenant treedt in werking op…(datum)…De looptijd bedraagt maximaal …jaar. ….maanden voor het aflopen van dit convenant wordt op basis van een onafhankelijke evaluatie besloten over de voortzetting. Tussentijds, na minimaal één jaar kunnen de afspraken met instemming van de ondertekenaars aangepast en aangescherpt worden.
Artikel 17: Toetreding en opzegging 1. Tussentijds kunnen nieuwe partners toetreden tot dit convenant. Voor toetreding dient men een schriftelijk verzoek in te dienen bij …(naam partner)… Hiertoe nemen de huidige ondertekenaars een beslissing. 2. Elke ondertekenaar kan dit samenwerkingsconvenant schriftelijk opzeggen. Voor opzegging geldt een opzegtermijn van….maanden.
Aldus opgemaakt en getekend op …(datum)…te…(plaats)…
77
Bijlage IV Aanwijzingen voor Convenanten 1.1 Inleiding Bij het opstellen van een convenant voor een samenwerkingsverband gericht op de integrale aanpak van eergerelateerd geweld dient men rekening te houden met de inhoudelijke vereisten gesteld in de Aanwijzingen voor convenanten. In deze bijlage zijn de verschillende aanwijzing betreffende de inhoudelijke vereisten beschreven. Indien nodig, staat onder de aanwijzing cursief geschreven, de gevolgen voor het convenant van een samenwerkingsverband eergerelateerd geweld. 1.2 Inhoud van de Aanwijzingen voor convenanten De aanwijzingen voor convenanten zijn als volgt ingedeeld: hoofdstuk 1: toepassingsbereik van de Aanwijzingen; hoofdstuk 2: afwegingen bij het aangaan van convenanten; hoofdstuk 3: inhoudelijke vereisten; hoofdstuk 4: procedurele vereisten. De gehele aanwijzing is te vinden op: http://wetten.overheid.nl/BWBR0014609/geldigheidsdatum_04-01-2010 1.3 Inhoudelijke vereisten
2. 3.
4.
5.
Aanwijzing 5 Convenanten worden slechts gesloten door partijen die zeggenschap hebben over het onderwerp waarover afspraken worden gemaakt. Er wordt op gelet dat alle personen, organen en instellingen voor wie het convenant verplichtingen bevat als partij, al dan niet via vertegenwoordiging, gebonden worden. Als een persoon, orgaan of instelling door middel van een vertegenwoordiger optreedt, wordt erop gelet dat deze gevolmachtigd is om de vertegenwoordigde te binden. De vertegenwoordigingsbevoegdheid dient uit het convenant of daarbij gevoegde stukken te blijken. Bij convenanten die mede privaatrechtelijke rechten of verplichtingen tot het onderwerp hebben, is aan rijkszijde de staat, vertegenwoordigd door één of meer ministers Aanwijzing 6 1. Overwogen wordt of in het convenant een regeling wordt opgenomen op grond waarvan anderen dan de bij het sluiten van het convenant betrokken partijen tot het convenant kunnen toetreden. Het verdient aanbeveling in een zodanige regeling aan te geven wie, op welke wijze en onder welke voorwaarden kunnen toetreden. 2. Bij gelijke omstandigheden wordt anderen de mogelijkheid van het toetreden tot of het aangaan van een convenant niet onthouden.
78
In het convenant dient een regeling te worden opgenomen die toeziet op het toelaten van nieuwe partners: Tussentijds kunnen nieuwe partijen toetreden tot dit convenant. Voor toetreding dient men een schriftelijk verzoek in te dienen bij …(naam partner)…. Hiertoe nemen de huidige ondertekenaars een beslissing.
Aanwijzing 7 1. In de preambule van of de toelichting bij het convenant worden de bedoelingen en verwachtingen van partijen zo duidelijk mogelijk tot uitdrukking gebracht. 2. In het convenant worden de rechten en verplichtingen van partijen zo duidelijk mogelijk omschreven. Daarbij wordt in ieder geval aangegeven: welke partij welke rechten en verplichtingen heeft; wat de inhoud van de rechten en verplichtingen is; wat de eventuele termijnen zijn waarbinnen rechten kunnen worden geldend gemaakt of verplichtingen moeten worden nagekomen. 3. Met name met toezeggingen tot het al dan niet tot stand brengen, wijzigen of intrekken van wettelijke regelingen wordt terughoudendheid betracht. 4. In het convenant te gebruiken termen die een te weinig bepaalde of een van het spraakgebruik afwijkende betekenis hebben of waarover in de praktijk om andere redenen misverstanden kunnen ontstaan, worden gedefinieerd, zo mogelijk gebundeld in één bepaling. T.a.v. Lid 1: In de preambule van het convenant staan de overwegingen waarom en de doelen waartoe het convenant wordt gesloten: “Vanuit de wens de maatschappelijke problematiek van eergerelateerd geweld met volle inzet aan te pakken, en vanuit het besef dat een integrale aanpak gericht op het stoppen en voorkomen van eergerelateerd geweld en het beschermen van slachtoffers en potentiële slachtoffers van eergerelateerd geweld een goede samenwerking vereist, hebben de ondertekenaars van dit convenant op…..(datum)…….een intentieverklaring getekend om te komen tot samenwerkingsafspraken. In het onderhavige samenwerkingsconvenant zijn deze afspraken vastgelegd.”
T.a.v. lid 2: Rechten en verplichtingen van partijen dienen in het convenant zo helder mogelijk te zijn verwoord. Dit sluit ook aan bij het aandachtspunt genoemd in paragraaf 3.1.4, dat men duidelijk voor ogen moet krijgen wie, waarvoor verantwoordelijk is. Ten eerste dienen bij de algemene bepalingen van het convenant de algemene taken en verantwoordelijkheden van de partners te worden beschreven. Het wordt aanbevolen om bij deze beschrijving de algemene taken en verantwoordelijkheden bij de aanpak van eergerelateerd geweld in kaart te brengen, en niet alleen de taken die voortvloeien uit de algemene bevoegdheid. Wanneer afspraken betrekking hebben op alle partners wordt dit omschreven als: “Ieder van de samenwerkingspartners […]” Bij afspraken die betrekking hebben op één of meer nader bepaalde partners worden deze met naam genoemd: “Het ASHG draagt zorg voor […]”. T.a.v. lid 4: Bij deze geldt dat de werkdefinitie eergerelateerd geweld wordt omschreven.
79
In het kader van deze samenwerkingsafspraken wordt onder eergerelateerd geweld verstaan: elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit en collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken.
Tevens is het wenselijk om in het convenant ter verduidelijking een afdeling op te nemen met algemene definities. Aanwijzing 8 De financiële consequenties van een convenant worden bij voorkeur gebundeld in een financiële paragraaf. Aanwijzing 9 1. Een convenant bevat geen afspraken die: a. in strijd zijn met het nationale of internationale geschreven of ongeschreven recht; b. de rijksoverheid tot meer verbinden dan zij gezien haar wettelijke bevoegdheden, beleidsvrijheid of andere mogelijkheden kan waarmaken, of c. de wettelijke bevoegdheden en beleidsvrijheid van andere bestuursorganen die partij zijn, te buiten gaan. 2. In het convenant wordt zo veel mogelijk aangegeven hoe de daarin opgenomen afspraken zich verhouden tot de voor die afspraken relevante wettelijke regelingen. 3. Bij het voorbereiden van een convenant wordt bezien of: a. de in het convenant vast te leggen afspraken vallen onder de werking van de Europese aanbestedingsregelgeving; b. bij de in het convenant vast te leggen afspraken mededingingsrechtelijke aspecten zijn betrokken; c. communautaire of andere internationale verplichtingen ertoe noodzaken het (ontwerp van het) convenant te notificeren aan een instelling van de Europese Unie of van een andere internationale organisatie. 4. De aanwijzingen 261a en 261b van de Aanwijzingen voor de regelgeving zijn van overeenkomstige toepassing. T.a.v. lid 1 en 2: In het convenant worden afspraken gemaakt waarbij gegevens-uitwisseling noodzakelijk zal zijn. Dit betekent dat rekening dient te worden gehouden met de Wet bescherming persoonsgegevens en de bij partners geldende privacyregelgeving. In paragraaf 4.3.2 is geadviseerd een afzonderlijk convenant privacy en eergerelateerd geweld af te sluiten. De algemene bepalingen omtrent deze gegevensuitwisseling dienen in het samenwerkingsconvenant te worden op genomen. In het kader van lid 1 en 2 dient de volgende bepaling te worden opgenomen: De samenwerkingspartners komen overeen die gegevens uit te wisselen die noodzakelijk zijn in het licht van het doel van de samenwerking en hierbij de op hen van toepassing zijnde wet- en regelgeving acht te nemen.
80
Aanwijzing 10 1. Indien in een convenant afspraken worden opgenomen over het gebruik van publiekrechtelijke bevoegdheden of andere overheidshandelingen, worden de bij de uitoefening van die bevoegdheden of handelingen betrokken belangen van derden meegewogen. 2. Afhankelijk van het soort convenant en de aard van de verplichtingen die daaruit voortvloeien, wordt overwogen derdebelanghebbenden of adviesinstanties bij de voorbereiding daarvan te betrekken. Aanwijzing 11 In het convenant wordt, voor zover nuttig en mogelijk, aangegeven welke belangen bij de totstandkoming van het convenant zijn meegewogen en op welke wijze dit is geschied. Bij het convenant ten behoeve van het samenwerkingsverband gericht op een integrale aanpak van eergerelateerd geweld wordt bij de totstandkoming met name gekeken naar het belang van maatschappelijke preventie en herstel van de geschonden norm. Aanwijzing 12 Overwogen wordt of in het convenant een regeling wordt opgenomen voor een uitvoeringsorganisatie. Er wordt geen nieuwe organisatie opgericht ten behoeve van de uitvoering van het convenant. Wel zal er een bepaalde samenwerkingsstructuur worden vastgelegd in het convenant welke beoogt de uitvoering van het convenant te borgen. Aanwijzing 13 Indien in een convenant afspraken zijn opgenomen over het gebruik van publiekrechtelijke bevoegdheden waarvoor regels van inspraak of advisering gelden, wordt met deze regels bij de uitvoering van het convenant rekening gehouden. Aanwijzing 14 Overwogen wordt of in het convenant wordt bepaald dat de uitvoering ervan gedurende de looptijd dan wel een deel daarvan wordt gevolgd en gemeten. Aanwijzing 15 Overwogen wordt of in het convenant de wijze van verslaglegging wordt bepaald. Aanwijzing 16 1. Indien partijen beogen met het convenant niet afdwingbare rechten en verplichtingen in het leven te roepen wordt dit uitdrukkelijk in het convenant bepaald. 2. Indien partijen beogen met het convenant wel afdwingbare rechten en verplichtingen in het leven te roepen, wordt nadrukkelijk bezien op welke wijze geschillen worden beslecht of opgelost. Bijzondere wijzen van geschilbeslechting of geschiloplossing worden in het convenant geregeld.
81
3. Overwogen wordt of het wenselijk is te bepalen dat geschillen in eerste instantie voorwerp van onderling overleg zullen zijn. Er moet worden besloten of er met het convenant wel of niet afdwingbare rechten en verplichtingen worden opgenomen. Wanneer deze keuze niet wordt gemaakt en er in het convenant niets over is geregeld zijn de uit het convenant voortvloeiende rechten en verplichtingen in rechte afdwingbaar. Op grond van het burgerlijk recht kan een vordering tot nakoming, schadevergoeding of ontbinding wegens niet-nakoming worden ingediend of een actie uit onrechtmatige daad worden gestart bij de burgerlijke rechter. Dit lijkt echter allemaal erg vergaand voor een samenwerkingsverband waarbij het convenant commitment tracht te creëren voor de integrale aanpak van eergerelateerd. Wanneer men kiest geen afdwingbare rechten en verplichtingen in het leven te roepen dient dit nadrukkelijk in het convenant te zijn vermeld. Kiest men hier wel voor, dan dienen er afspraken te worden gemaakt betreffende de wijze van beslechting bij geschillen. Aanwijzing 17 Overwogen wordt of het wenselijk is in het convenant specifieke maatregelen op te nemen ter bevordering van de naleving. Aanwijzing 18 1. Overwogen wordt of het wenselijk is het convenant te evalueren en daartoe een regeling in het convenant op te nemen. 2. Een evaluatieregeling bepaalt in ieder geval door wie en op welk moment of welke momenten de evaluatie wordt uitgevoerd. 3. Overwogen wordt of het wenselijk is te bepalen welke actie door partijen naar aanleiding van de evaluatie ondernomen zal worden. Het wordt aanbevolen om jaarlijks de afspraken uit het convenant te evalueren. Aangezien het wenselijk is om tevens een jaarrapportage (paragraaf 4.4.2) op te maken zou deze evaluatie dienen plaats te vinden aan de hand van deze rapportage. Met instemming van ondertekenaars kunnen de afspraken in het convenant eventueel worden aangepast en aangescherpt. Aanwijzing 19 1. Een convenant bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de duur waarvoor het is gesloten. 2. Het koppelen van de begin- of einddatum aan de datum van inwerkingtreding of intrekking van een wettelijke regeling wordt beperkt tot die gevallen waarin geen misverstand kan bestaan over de vraag welke regeling wordt bedoeld. 3. In convenanten die voor bepaalde tijd zijn aangegaan, wordt bepaald of verlenging mogelijk is en indien dit mogelijk is, op welke wijze in verlenging wordt voorzien. Dit convenant treedt in werking op …(datum)…. De looptijd bedraagt maximaal …jaar. …maanden voor het aflopen van dit convenant wordt op basis van een onafhankelijke evaluatie besloten over voortzetting. Tussentijds, na minimaal één jaar kunnen de afspraken met instemming van de ondertekenaars eventueel aangepast en aangescherpt worden.
82
Aanwijzing 20 1. Indien partijen eenzijdige opzegging mogelijk willen maken, regelt een convenant zo duidelijk mogelijk de gronden, de wijze en termijn van opzegging. 2. Een convenant dat voor onbepaalde tijd is gesloten, bevat in elk geval een opzeggingsregeling. 3. Overwogen wordt welke gevolgen van de opzegging regeling behoeven. Elke ondertekenaar kan dit samenwerkingsconvenant schriftelijk opzeggen. Voor opzegging geldt een opzegtermijn van …maanden.
Aanwijzing 21 1. Indien partijen afwijkingen van het convenant willen toestaan, wordt in het convenant zoveel mogelijk aangegeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden partijen kunnen afwijken. 2. Overwogen wordt of een regeling moet worden opgenomen voor het geval onvoorziene omstandigheden opkomen, die van dien aard zijn dat het convenant redelijkerwijs behoort te worden gewijzigd of beëindigd. 3. Indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat zich omstandigheden kunnen voordoen waaronder wettelijke maatregelen moeten worden genomen die het convenant opzij zetten, wordt hieraan in het convenant aandacht besteed. 4. Onverminderd het tweede lid, wordt overwogen of in het convenant een regeling wordt opgenomen over de wijze waarop de convenantafspraken kunnen worden gewijzigd.
83
Bijlage V uitzonderingen verbod verwerking bijzondere gegevens 1.1 Inleiding In deze bijlage wordt aandacht besteedt aan de uitzonderingsgronden van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) welke voor het samenwerkingsverband van belang zijn. Het betreft bij deze uitzonderingsgronden voor de verwerking van strafrechtelijke gegevens, gezondheidsgegevens en gegevens omtrent iemands ras. 1.2 Strafrechtelijke persoonsgegevens Artikel 22 lid 1 Wbp stelt dat het verbod om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken, niet van toepassing is indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. 1.3 Gezondheidsgegevens In artikel 21 Wbp staat vermeld dat gegevensuitwisseling betreffende iemands gezondheid verwerkt mogen worden door hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening zover dat met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene, dan wel het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is (art. 21 lid 1 sub a Wbp). Scholen mogen dergelijke gegevens verwerken zover dat met het oog op de speciale begeleiding van leerlingen of het treffen van bijzondere voorzieningen in verband met de gezondheidstoestand noodzakelijk is (art. 21 lid 1 sub c Wbp). De reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de aan hun wettelijk opgedragen taken (art. 21 lid 1 sub d Wbp). Bestuursorganen kunnen dergelijke gegevens uitwisselen voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften ( art. 21 lid 1 sub f onder 1° Wbp). 1.4 Gegevens betreffende iemands ras Gegevens betreffende iemands ras mogen verwerkt worden voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking op de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene (art. 21 lid 3 Wbp). Deze gegevens mogen tevens worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van strafrechtelijke gegevens voor doeleinden waarvoor deze gegevens worden verwerkt (art. 22 lid 5 Wbp). 1.5 Overige uitzonderingen Wanneer er geen uitzonderingsgrond aanwezig is die verwerking van bijzondere gegevens toelaat, kan dit alsnog plaatsvinden indien: de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven (art. 23 lid 1 sub a Wbp); de gegevens door de betrokkene duidelijk openbaar zijn gemaakt (art. 23 lid 1 sub b Wbp);
84
dit noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in een gerechtelijke procedure (art. 23 lid 1 sub c Wbp);
85
Bijlage VI Rollen & Actoren Brenninkmeijer et al (2008, p. 147 – 159) heeft onderzoek gedaan naar de verschillende rollen die worden waargenomen in het veld rondom eergerelateerd geweld alsmede welke actoren deze rollen vervullen. Aan de hand van documentanalyse, observaties bij bijeenkomsten en interviews heeft men geanalyseerd welke actoren een centrale positie innemen in het veld rondom eergerelateerd geweld. Het betreft daarbij de volgende actoren: de politie, de vrouwenopvang, de gemeenten, de Advies en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG), het Bureau Jeugdzorg, de rijksoverheid, de onderwijsinstellingen, de migranten zelforganisaties, de burgerinitiatieven, de media en materiedeskundigen. Deze centrale positie wordt verkregen middels het vervullen van bepaalde rollen die door andere actoren als zeer relevant worden ervaren. Het gaat daarbij bovendien om rollen die door de actoren zelf geclaimd worden, dan wel door andere actoren aan hen toegeschreven worden. Op basis van onderzoeksresultaten zijn door de onderzoekers de volgende rol typologieën ontwikkeld: 2. de agenda-setting-rol; Deze rol wordt vervuld door actoren die in eerste instantie aandacht hebben gevraagd voor de eergerelateerd geweld problematiek en/of om die aandacht blijven vragen. 3. de expert-rol; Actoren zoals bijvoorbeeld de politie, hebben deze rol op basis van hun praktijkervaring, opgedaan tijdens reguliere werkzaamheden. Over het algemeen geldt voor deze rol dat deze vooral worden toegekend aan actoren die onderzoek hebben gedaan naar het verschijnsel eergerelateerd geweld. 4. de bruggenbouwerrol; Deze rol wordt op twee manieren ingevuld, enerzijds zijn er actoren die een brug slaan tussen overheidsbeleid en migrantengemeenschappen en anderzijds zijn er actoren die fungeren als brug tussen (mogelijke) slachtoffers en hulpverlenende instanties. 5. de financier-rol; Deze rol wordt vervuld door de centrale overheid, het programma eergerelateerd geweld of gemeenten. Door financiering kan men sturing geven aan het veld rondom eergerelateerd geweld. 6. de reguliere-functie-rol. Binnen deze rol typologie wordt verwezen naar de taken die los van de bestrijding van eergerelateerd geweld bij een bepaalde actor horen. Men kan dus een rol spelen in de preventie, de opvang, de strafrechtelijke aanpak, de beleidsmatige aanpak enzovoort. In het onderstaande schema wordt per actor aangegeven welke rol hij of zij vervuld dan wel verwacht wordt te vervullen. Wanneer een X tussen haakjes staat geeft dit aan dat alleen door enkele vertegenwoordigers van de desbetreffende actor, bijvoorbeeld middels een pilot, deze rol wordt vervuld
86
Expert
Politie Vrouwenopvang Gemeenten ASHG’s Bureau Jeugdzorg Rijksoverheid Onderwijsinstellingen Migrantenorganisaties Media Materiedeskundigen Burgerinitiatieven
Agendasetting (X) (X)
Bruggenbouwer
X (X) (X)
Financier
X X X
X
X
X
(X) X
X X X
X X X
Reguliere functie X X X X X X
X X X X
Figuur 6 De hoofdrolspelers en hun rollen Uit: Brenninkmeijer et al (2008)
In de lijst van geïnterviewde organisatiemedewerkers (Brenninkmeijer et al 2008, Bijlage 3) ontbreekt het Openbaar Ministerie als respondent. In het onderzoek wordt het OM wel als relevante actor benoemt maar neemt deze volgens Brenninkmeijer et al geen centrale positie in. Uit het onderzoek maak ik op dat dit komt omdat door andere actoren aan het Openbaar Ministerie geen actieve rol is toegekend.
87
Bijlage VII Aanwijzing Huiselijk geweld en Eergerelateerd geweld Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld (treedt per 01-06-2010 in werking) (2010A010) Categorie
opsporing, strafvervolging
Rechtskarakter
aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 4 Wet RO
Afzender
College van procureurs-generaal
Adressaat
Hoofden van de parketten
Registratienummer
2010A010
Datum vaststelling
29-3-2010
Datum inwerkingtreding
1-6-2010
Geldigheidsduur
31-5-2014
Publicatie in Staatscourant Vervallen
2010, nr. 6462 Aanwijzing huiselijk geweld (vervalt per 01-06-2010) (2008A026)
Relevante beleidsregels OM
-
Wetsbepalingen
zie bijlage 1
Jurisprudentie
-
Evaluatie
-
Bijlage(n)
4
SAMENVATTING
Deze aanwijzing stelt regels omtrent de opsporing en vervolging van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld. Daarbij worden randvoorwaarden geformuleerd voor onder andere de invulling van lokale samenwerking tussen politie, OM en reclassering. ACHTERGROND
1. Doel van de aanwijzing Het doel van deze aanwijzing is het bewerkstelligen van een effectiever optreden van politie en Openbaar Ministerie (OM), al dan niet in samenwerking met andere hulpverlenende instanties, in reactie op huiselijk geweld en eergerelateerd geweld teneinde bij te dragen aan:
her onderkennen van huiselijk en/of eergerelateerd geweld; het acuut (doen) stoppen van (dreiging van) huiselijk en eergerelateerd geweld; het voorkomen van recidive door middel van gerichte interventies; het herstellen van de geschonden rechtsnorm; het vergroten van de aangiftebereidheid van slachtoffers; het waarborgen van de veiligheid van het slachtoffer, in het bijzonder van minderjarige slachtoffers; het waarborgen van de veiligheid van kinderen als getuige van huiselijk geweld.
2. Wat is huiselijk geweld en eergerelateerd geweld? Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer wordt gepleegd. Hieronder vallen lichamelijke en seksuele geweldpleging, belaging en bedreiging (al dan niet door middel van, of gepaard gaand met, beschadiging van goederen in en om het huis). Zie bijlage 1 voor een
88
overzicht van toepasbare strafbepalingen. Als verdachten van huiselijk geweld kunnen worden aangemerkt: (ex-) partners, gezins- en familieleden en huisvrienden. Verdachten en slachtoffers kunnen mannen en vrouwen zijn, en kunnen kind of volwassene (waaronder ouderen) zijn. Bij eergerelateerd geweld gaat het om het motief om met geweld te dreigen of het toe te passen, namelijk een geschonden eergevoel. Onder eergerelateerd geweld wordt ‘elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld’ verstaan, ‘gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken’. [1] Eergerelateerd geweld is een strafbare vorm van eigenrichting en kan variëren van bedreiging tot moord. [2] Omdat veel van dit geweld plaatsvindt in de huiselijke kring dan wel de familiesfeer, is er een overlap met thema’s als huiselijk geweld en kindermishandeling. Bij eergerelateerd geweld speelt echter expliciet een eermotief en zijn er (vanwege de collectieve context) mogelijk meerdere (potentiële) daders in beeld, die de eer willen herstellen. Het kan voorkomen dat huiselijk geweld en eergerelateerd geweld over één kam worden geschoren, aangezien de consequenties van gewelddadige escalatie op het oog gelijk lijken. Ook zijn er parallellen te trekken voor wat betreft de aanleiding tot huiselijk en eergerelateerd geweld. Op familiaal vlak kunnen voedingsbodems voor eerconflicten ontstaan, bijvoorbeeld door verzet tegen regels, overspel en buitenechtelijke zwangerschappen, maar dergelijke kwesties kunnen echter even goed resulteren in huiselijke twisten. De kans bestaat dat bij ruzies in allochtone families sneller gedacht wordt aan eergerelateerd geweld, terwijl bij een conflict in autochtone gezinnen met een vergelijkbare aanleiding automatisch het etiket ‘huiselijk geweld’ in beeld komt. Gewelddadig gedrag in allochtone gezinnen zou dan voortkomen uit cultuur, terwijl bij huiselijk geweld onder autochtonen die link naar cultureel bepaalde opvattingen achterwege blijft. Het is zaak beide vormen van geweld in een vroeg stadium van het onderzoek van elkaar te onderscheiden, omdat zij elk een andere aanpak behoeven. Het opsporingsbeleid rond de aanpak van huiselijk geweld is sterk gericht op interventie. Bij heterdaad- en buiten heterdaadsituaties wordt de verdachte aangehouden. Indien een eergerelateerd motief op de voorgrond staat, kan strafvorderlijk optreden sneller leiden tot escalatie. Zo kan bijvoorbeeld door de aanhouding van een verdachte (bij een vermeende eerschending) een tot dan toe bewaard geheim uitlekken, waardoor het gevoel om de geschonden eer te herstellen nog versterkt wordt. Bij eergerelateerd geweld speelt dreigen een belangrijke rol. Dit kan consequenties hebben voor het justitiële optreden, aangezien strafvorderlijk ingrijpen soms is gewenst, ook als andere strafbare feiten nog niet hebben plaatsgevonden. Indien de overigens lastig af te bakenen fenomenen zoals ‘achterlating’ en ‘huwelijksdwang’ op enigerlei wijze in verband staan met een eerconflict, dient in overeenstemming met deze aanwijzing opgetreden te worden.
89
RANDVOORWAARDEN
1. Contactfunctionarissen politie Bij elke politieregio is door de korpsleiding een contactfunctionaris Huiselijk Geweld aangewezen. Tevens is bij elke politieregio door de korpsleiding een contactpersoon Eergerelateerd Geweld aangewezen. Deze contactpersoon is verantwoordelijk voor operationele advisering en ondersteuning bij zaken waar eer (mogelijk) een rol speelt door middel van het toepassen van de methode Eergerelateerd Geweld (methode EG). Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) heeft de navolgende taken:
operationele advisering en ondersteuning: het LEC EGG ondersteunt regiokorpsen bij de aanpak van lastige eerzaken; advisering inzet (extern) deskundigen; wetenschappelijk onderzoek; onderwijs en voorlichting; netwerken.
2. Contactfunctionaris OM op het arrondissementsparket en ressortsparket Bij elk arrondissementsparket wordt door de parketleiding een contactfunctionaris aangewezen voor het coördineren van het beleid inzake de aanpak van huiselijk- en eergerelateerde geweldzaken. Dit dient een officier van justitie te zijn, met beleidsondersteuning. Deze officier van justitie heeft de volgende taken, waarvoor de parketleiding eindverantwoordelijkheid draagt: a. b. c. d.
e.
f. g.
Het maken van afspraken met de politie met betrekking tot vroegherkenning om zo escalatie van mogelijk geweld te voorkomen. Het treffen van maatregelen indien voor de veiligheid van het slachtoffer gevreesd wordt (Stelsel Bewaken en beveiligen). Het bevorderen van en toezien op een uniforme en parketbrede voortvarende afdoening van zaken van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld, conform deze aanwijzing. Het in samenwerking met de reclassering inventariseren van de mogelijkheden van daderhulpverlening in (of buiten) het arrondissement. Daar waar een tekort aan mogelijkheden tot daderhulpverlening wordt geconstateerd, wordt met de reclassering en instellingen op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg gezocht naar de totstandkoming van een toereikend aanbod. De reclassering en de genoemde instellingen zijn verantwoordelijk voor een toereikend aanbod. Het actueel houden en monitoren van werkafspraken (inclusief termijnen) met instantie(s) voor daderhulpverlening, reclassering, politie en Steunpunt Huiselijk Geweld (nader te noemen de ‘samenwerkingspartners’) met betrekking tot de integratie van daderhulpverlening in de strafrechtelijke aanpak van deze geweldszaken in het arrondissement. In elke fase van de procedure is het Openbaar Ministerie er verantwoordelijk voor dat sluitende afspraken worden gemaakt om het slachtoffer van tevoren te informeren over het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder de verdachte in vrijheid wordt gesteld. In het bijzonder wordt aandacht gevraagd voor die gevallen waarin de rechter-commissaris of de raadkamer de voorlopige hechtenis schorst. De contactfunctionaris maakt hierover ten behoeve van alle huiselijk- en eergeweldzaken lokale afspraken met de politie en de rechtbank c.q. rechter-commissaris. Het instellen van c.q. deelnemen aan relevante stuurgroepen bestaande uit afgevaardigden van de samenwerkingspartners voor het monitoren van de hiervoor genoemde lokale afspraken. Het onderhouden van contacten met de gemeente en eventueel met andere samenwerkingspartners over het onder regie van de gemeente gevoerde integrale beleid
90
inzake de aanpak van dit geweld, het signaleren van relevante ontwikkelingen en het inbrengen van eventuele knelpunten in het driehoeksoverleg.
Bij elk ressortsparket wordt door de parketleiding een contactfunctionaris aangewezen voor het coördineren van het beleid inzake de aanpak van huiselijk- en eergerelateerde geweldzaken. Dit dient een advocaat- generaal te zijn, met beleidsondersteuning. Deze advocaat-generaal heeft de volgende taken, waarvoor de parketleiding eindverantwoordelijkheid draagt: a. In elke fase van de procedure draagt het Openbaar Ministerie verantwoordelijkheid voor het maken van sluitende afspraken om het slachtoffer van tevoren te informeren over het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder de verdachte in vrijheid wordt gesteld. b. In elke fase van de procedure dient het slachtoffer van tevoren geïnformeerd te worden over het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder de verdachte in vrijheid wordt gesteld. In het bijzonder wordt aandacht gevraagd voor die gevallen waarin de raadkamer van het Gerechtshof de voorlopige hechtenis schorst. De contactfunctionaris maakt hierover ten behoeve van alle huiselijk-geweldzaken afspraken met de arrondissementsparketten en het Gerechtshof. 3. Deskundigheidsbevordering Bij het voortduren van huiselijk geweld zijn speciale mechanismen aan de orde. Daarnaast kunnen er specifieke aspecten gerelateerd zijn aan de culturele achtergrond van verdachte en slachtoffer. Korps- en parketleiding zijn verantwoordelijk voor het bestaan van een adequaat en structureel kennisniveau onder medewerkers die belast zijn met de afdoening van huiselijk- en eergerelateerde geweldzaken. Contactfunctionarissen van het OM volgen de SSRcursus ‘Huiselijk geweld’ en ‘Eergerelateerd geweld’. Contactpersonen van de politie volgen de opleidingsmethode voor de herkenning en de aanpak van eergerelateerd geweld. 4. Lokale werkafspraken huiselijk – en eergerelateerd geweld Voor de verwezenlijking van een voortvarende, geïntegreerde strafrechtelijke aanpak is nauwe samenwerking met politie, reclassering en daderhulpverleningsinstellingen vereist. Daartoe dienen in elk arrondissement schriftelijke werkafspraken te zijn gemaakt tussen instantie(s) voor daderhulpverlening, reclassering, politie en OM (zie verder onder ‘Contactfunctionaris OM’). Deze protocollen en afspraken moeten actueel worden gehouden en regelmatig worden gemonitord en geëvalueerd door de Stuurgroep. OPSPORING EN VERVOLGING VAN HUISELIJK GEWELD
1. Inleiding Huiselijk geweld betreft (ernstige) strafbare feiten. Uit diverse landelijke
91
onderzoeken blijkt dat huiselijk geweld op grote schaal voorkomt. Slechts in een gering aantal gevallen wordt aangifte gedaan. [3] Een deel van de slachtoffers durft geen aangifte te doen, of verkeert in de veronderstelling dat politie en justitie daar geen gevolg aan zullen geven. Een kenmerk van huiselijk geweld is de omstandigheid dat dader en slachtoffer (waaronder het minderjarige slachtoffer) vaak desondanks – en soms noodgedwongen – deel blijven uitmaken van elkaars leefomgeving. Het gevolg hiervan is dat huiselijk geweld vaak een stelselmatig karakter heeft en er een hoog recidiverisico is. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat, ingeval het geweld zich afspeelt in een relatie tussen partners en de mishandelde partner er (ten slotte) voor kiest de mishandelaar te verlaten, de kans op escalatie van het geweld aanmerkelijk groter wordt en kan leiden tot doding van de partner (en ook eventuele kinderen) of tot zelfdoding (waarbij mogelijk ook eventuele kinderen worden betrokken). Kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld, ondervinden daarvan veelal schadelijke gevolgen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld, later een aanzienlijk vergrote kans hebben om zelf dader te worden of (opnieuw) slachtoffer te worden. [4] Deze aspecten vragen om een specifieke strafrechtelijke aanpak. In de kabinetsnota ‘De volgende fase’ van 2008 -2011 wordt een integrale aanpak onder regie van de gemeente bepleit om huiselijk geweld beter te kunnen bestrijden. Deze aanwijzing vloeit mede voort uit de beleidslijn die met de kabinetsnota is ingezet. 2. Kindspoor Het optreden van politie en OM dient mede ter behartiging van de belangen van het slachtoffer en de eventuele kinderen die getuige zijn van het geweld. Voor dit doel is mede het traject Kindspoor ontwikkeld. [5] Dit traject, een samenwerkingsverband tussen de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en het Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK), houdt in dat minderjarige kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld én hun ouders zo spoedig mogelijk na het optreden van het geweldsincident worden verwezen naar de voor hen meest geschikte vorm van hulpverlening, die op een zeer korte termijn daadwerkelijk start. Ook de politie neemt actief deel aan het samenwerkingsverband, en zorgt voor verwijzing naar het Kindspoortraject, welke verwijzing – wanneer een Kindspoortraject van toepassing is – in de plaats komt van de AMK-melding, genoemd in de paragraaf ‘Opsporing’. Voor een effectief optreden van politie en OM is – gelet op het recidiverisico – ten eerste een voortvarende aanpak van groot belang. Ten tweede is het noodzakelijk
92
dat daderhulpverlening in beginsel in een zo vroeg mogelijk stadium geïntegreerd wordt in de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld. De reclassering [6] is de noodzakelijke verbindingsschakel tussen OM en daderhulpverlening. De strafrechtelijke reactie fungeert als ‘stok achter de deur’ voor de dader om deze hulpverlening aan te vangen en te voltooien. Daderhulpverlening moet onder meer gericht zijn op herstel van de ontstane normvervaging bij de dader en het aanleren van methodieken ter voorkoming van recidive. Voorts is van belang dat het slachtoffer adequaat wordt geïnformeerd over het verloop van de procedure conform de Aanwijzing slachtofferzorg. Hoewel in het kader van een OM-aanwijzing geen regels voor reclassering en daderhulpverleningsinstellingen kunnen worden gesteld, zijn in deze aanwijzing in afstemming met de reclassering wel enkele hoofdlijnen voor de te volgen werkmethode opgenomen, gebaseerd op bestaande landelijke taken en bevoegdheden van de reclassering. De realisering van de beschreven inzet van de reclassering is overigens slechts mogelijk voor zover passend binnen haar productieafspraken met het ministerie van Justitie, en in afstemming met de lokale ketenpartners (zie ook onder ‘randvoorwaarden’). De term ‘daderhulpverlening’ omvat in deze aanwijzing behandeling van daders en trainingen en cursussen voor daders. 3. Kwetsbare positie minderjarige slachtoffers In de praktijk is geregeld gebleken dat de specifieke positie van minderjarige slachtoffers van huiselijk geweld onvoldoende onderkend wordt. Gezien de kwetsbare positie van minderjarigen dienen politie en OM bij de opsporing en vervolging van huiselijk geweld jegens minderjarigen rekening te houden met de volgende verschillen ten opzichte van meerderjarige slachtoffers:
de verschillen in juridische uitgangssituatie (de positie bij het zelf doen van aangifte versus aangifte doen namens het slachtoffer); de dubbele afhankelijkheidsrelatie van minderjarigen (wettelijk en sociaal) tegenover de vaak enkelvoudige afhankelijkheidsrelatie van meerderjarige slachtoffers (alleen sociaal); de diagnostische (on)mogelijkheden bij medisch onderzoek naar letsel.
Gelet op de bijzondere positie van het kind, hetzij als slachtoffer, hetzij als getuige van huiselijk geweld, dient in al die gevallen waarin door de politie onderzoek wordt gedaan naar huiselijk geweld en waar kinderen bij betrokken zijn, een melding plaats te vinden aan het Advies- en meldpunt Kindermishandeling als onderdeel van het Bureau Jeugdzorg (AMK). Het kind dat getuige is van huiselijk geweld moet in de benadering beschouwd worden als slachtoffer. 4. Opsporing Aanhouding
93
De politie houdt de verdachte terstond aan indien sprake is van een redelijk vermoeden van schuld bij een heterdaadsituatie. De politie bekijkt (de omgeving van) het huis als een ‘plaats delict’ en maakt aantekeningen over de situatie. Lichamelijk letsel en vernielingen worden – met toestemming van het slachtoffer – zoveel mogelijk fotografisch vastgelegd. De gegevens worden in een als ‘huiselijk geweld’ geoormerkt dossier gevoegd. Eventueel aanwezige getuigen worden door de politie ter plaatse kort gehoord en later zonodig uitgebreid gehoord. Indien eer (mogelijk) een rol speelt dient contact opgenomen te worden met de contactpersoon EGG van de politie en wordt de zaak conform de methode LECEGG behandeld (zie Opsporing en vervolging eergerelateerd geweld) In geval van constatering buiten heterdaad wordt de verdachte, indien sprake is van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan en toestemming is gekregen van de officier van justitie, zo spoedig mogelijk aangehouden. Wanneer voor het (de) geconstateerde feit(en) geen voorlopige hechtenis is toegestaan, wordt de verdachte ontboden op het politiebureau. Proces-verbaal van aangifte
Bij kennisneming van huiselijk geweld informeert de politie het slachtoffer over het strafproces, en beweegt de politie het slachtoffer zoveel mogelijk tot het doen van aangifte en bij belaging tot het indienen van een klacht. Een slachtoffer van huiselijk geweld wordt voor hulpverlening door de politie zoveel mogelijk doorverwezen naar de door de burgemeester aangewezen instantie, als bijv. een Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld. Ook in die arrondissementen waarin het traject ‘Kindspoor’ nog niet is uitgerold, worden door het Openbaar Ministerie afspraken met de politie gemaakt over de melding aan het AMK betreffende kinderen, die getuige zijn van huiselijk geweld. Bij het opmaken van een proces-verbaal wordt de checklist uit bijlage 2 gehanteerd. Bovendien laat de politie het slachtoffer in de aangifte gemotiveerd aangeven of hij/zij de wens heeft dat een straat- of contactverbod wordt opgelegd aan de verdachte. Wanneer sprake is van zedenproblematiek is de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik onverkort van toepassing. Het is van belang dat tijdig wordt onderkend of er sprake is van samenloop van een zedendelict en huiselijk geweld. Het is mogelijk om tegelijkertijd zowel voor een zedendelict als voor huiselijk geweld te vervolgen. Voor huiselijk-geweldzaken geldt dat in beginsel ambtshalve vervolging plaatsvindt. Voor zedenzaken kan dat anders liggen. Uitzondering is de situatie waarin de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig is/wordt bedreigd en het slachtoffer zich evident in een afhankelijkheidspositie bevindt. De politie wijst aangevers op de mogelijkheid domicilie te kiezen op het politiebureau. De politie ziet erop toe dat de adresgegevens van een slachtoffer niet in het proces-verbaal worden vermeld. De adresgegevens worden nooit in het
94
proces-verbaal opgenomen als het slachtoffer zich op een schuiladres bevindt; dit geldt ook voor de adresgegevens van minderjarige kinderen die op een ander adres zijn ondergebracht. De politie zorgt in die gevallen voor vermelding van een postadres voor het slachtoffer. De politie wijst het slachtoffer op de mogelijkheid van verwijzing naar Slachtofferhulp Nederland voor praktische hulp en bijstand tijdens het strafproces. Alle aangiften van huiselijk geweld worden onverwijld ter beoordeling voorgelegd aan een hulpofficier van justitie. Verhoor verdachte / aangever / getuige
Het verhoor van de verdachte en/of aangever en/of getuige wordt toegespitst op de data, tijdstippen en locaties waar de precies benoemde strafbare feiten zouden hebben plaatsgevonden, mede ter verkrijging van inzicht in de stelselmatigheid van het huiselijk geweld. Ter zake van het horen van kinderen moet in de regel terughoudendheid worden betracht. Gelet op de loyaliteitsconflicten die kunnen ontstaan, worden kinderen alleen als getuige gehoord als dat echt noodzakelijk is voor de bewijsvoering. Bij zo’n verhoor gelden de hiervoor bestaande protocollen. In een verhoor komen alle elementen uit de aangifte en/of de verklaring van het slachtoffer en/of de aangever en/of de getuige(n) aan bod. In het proces-verbaal van verhoor van de verdachte wordt diens eventuele bereidheid om deel te nemen aan daderhulpverlening vermeld. De politie verifieert tijdens of na het verhoor de genoemde data, tijdstippen, locaties enz. aan de hand van eerdere mutaties, gegevens van de huisarts enz. Inverzekeringstelling
Inverzekeringstelling van de verdachte wordt door de politie onverwijld gemeld aan de reclassering. Om de reclassering te attenderen op de wenselijkheid van het verlenen van vroeghulp aan de verdachte, dient de politie de melding te oormerken als huiselijk-geweldzaak. Tijdens de inverzekeringstelling voert de hulpofficier overleg met de piketofficier van justitie over de vraag of de verdachte moet worden voorgeleid aan de R-C, of moet worden heengezonden met een dagvaarding. In beide gevallen doet de officier van justitie een geoormerkt verzoek aan de reclassering om advies uit te brengen. In geval van recidive wordt de verdachte in beginsel voorgeleid. Bij schorsing van de voorlopige hechtenis worden in beginsel bijzondere voorwaarden in de vorm van een straat- of contactverbod en deelname aan daderhulpverlening opgelegd. Vroeghulp door reclassering
De melding inverzekeringstelling wordt naar de Reclasseringsbalie gezonden, waar de eerste registratie en toedeling van de zaken plaats vindt. Naar aanleiding van de melding verricht de reclassering in beginsel vroeghulp op het politiebureau of in het Huis van Bewaring of op de Reclasseringsbalie (bij voorgeleidingen die in de
95
eerdere fase zijn gemist). Tijdens een vroeghulpbezoek wordt een inschatting gemaakt van het recidiverisico en de beïnvloedbaarheid van de verdachte. Er wordt een adviesrapport voor het OM en/of de R-C opgesteld, waarin gerapporteerd wordt over de mogelijkheden voor daderhulpverlening en de noodzaak van bijzondere voorwaarden [7] (Zie het ‘Overzicht bijzondere voorwaarden’). Melding Advies- en meldpunt kindermishandeling
In alle gevallen waarin een kind slachtoffer of getuige is van huiselijk geweld, dient de politie een melding te doen aan het AMK. Hiervan wordt in beginsel melding gemaakt in het proces-verbaal. Door opname van de AMK-melding in het procesverbaal zijn OvJ’s en rechters ter zake geïnformeerd. In bijzondere gevallen moet het mogelijk zijn om van deze standaardopname af te wijken, bijv. wanneer de veiligheid van de kinderen in gevaar kan komen door de vermelding in het procesverbaal. [8] Indien eer (mogelijk) een rol speelt, dient contact opgenomen te worden met de contactpersoon EGG van de politie en wordt de zaak conform de methode LECEGG behandeld (zie Opsporing en vervolging eergerelateerd geweld) 5. Vervolging Aangifte
Uitgangspunt is dat in zaken van huiselijk geweld waarvan de politie kennis krijgt, aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. Indien een slachtoffer in een later stadium aangeeft de aangifte te willen intrekken, moet worden uitgelegd dat dit juridisch niet mogelijk is, maar dat het slachtoffer wel een brief aan de officier van justitie kan schrijven met de eigen mening over de wenselijkheid van strafvervolging. Ook wanneer het slachtoffer in een dergelijke brief de aangifte nuanceert of aangeeft niet te willen dat de verdachte wordt gestraft, blijft vervolging in beginsel geïndiceerd. Bij klachtdelicten kan de klacht op grond van artikel 67 Wetboek van Strafrecht binnen acht dagen worden ingetrokken, wat leidt tot het vervallen van de bevoegdheid tot opsporing en vervolging. Wanneer naar aanleiding van een aangifte of een klacht sprake is van een bewijsbaar strafbaar feit vindt in beginsel vervolging plaats. De mogelijkheid van een voorwaardelijk sepot bestaat in bewijsbare zaken van relatief geringe ernst, waarbij op grond van het adviesrapport van de reclassering de bijzondere voorwaarde kan worden opgelegd van toezicht door de reclassering en in het kader van dit toezicht deelname aan een vorm van daderhulpverlening (zie het ‘Overzicht bijzondere voorwaarden’). Bij de keuze van de afdoening moet een ‘kaal’ sepot worden vermeden. Een voorwaardelijk sepot met bijzondere voorwaarde verdient dan de voorkeur. In beginsel wordt de sepotcode ‘gewijzigde
96
omstandigheden’ toegepast. Ook ‘kale’ (geld)transacties en ‘kale’ werkstraffen worden in beginsel niet toegepast. In huiselijk-geweldzaken dient altijd de executie-indicator te worden geplaatst. Ambtshalve vervolging
Wanneer het slachtoffer uitdrukkelijk aangeeft geen aangifte te willen doen, wordt zoveel mogelijk bewijs verzameld ten behoeve van een eventuele ambtshalve vervolging. Het uitgangspunt is dat ambtshalve vervolging in beginsel plaatsvindt. Taak politie ex artikel 2 Politiewet
In gevallen waarin het slachtoffer uitdrukkelijk geen aangifte wil doen en er onvoldoende grond bestaat de verdachte ambtshalve te vervolgen, kan de politie een gesprek aangaan met de verdachte en het slachtoffer om beiden te attenderen op hulpverleningsmogelijkheden. Het is gewenst dat de weergave van een dergelijk gesprek geregistreerd wordt ten behoeve van de dossiervorming in huiselijkgeweldzaken. Art. 2 Politiewet biedt een basis voor het aangaan van een dergelijk gesprek. Inverzekeringstelling, heenzending met dagvaarding, voorgeleiding R-C
Indien een verdachte in verzekering is gesteld neemt de hulpofficier van justitie contact op met de (piket)officier van justitie teneinde de (verdere) aanpak van de zaak te bespreken. De (piket)officier van justitie verifieert of sprake is van huiselijk geweld. Indien er gronden zijn voor voorlopige hechtenis, wordt de verdachte voorgeleid aan de rechter-commissaris. Wanneer de (piket)officier van mening is dat heenzending kan plaatsvinden, ziet deze erop toe dat een geoormerkt adviesrapport van de reclassering wordt aangevraagd met het verzoek om te rapporteren over de mogelijkheden voor daderhulpverlening en de noodzaak van bijzondere voorwaarden (zie het overzicht bijzondere voorwaarden). De aanvraag wordt door het OM geoormerkt als betrekking hebbend op een huiselijk-geweldzaak. Tevens ziet de (piket)officier van justitie toe op uitreiking van een dagvaarding aan de verdachte voor een (politierechter)zitting dan wel een oproeping voor een TOMzitting. Wanneer de (piket)officier van justitie van oordeel is dat de verdachte moet worden voorgeleid aan de R-C, ziet de (piket)officier erop toe dat een geoormerkt reclasseringsrapport wordt aangevraagd (zie hiervoor voor de elementen van deze aanvraag). Vervolgens ziet de (piket)officier erop toe dat zowel de raadsman van de verdachte als de R-C ten tijde van de voorgeleiding beschikken over een kopie van de aanvraag reclasseringsrapport. Dagvaarden in 6-uurszaken of na heenzending
97
In geval van zes-uurszaken of heenzendingen na inverzekeringstelling benadert de politie, indien mogelijk, een parketsecretaris die gemandateerd is tot het beslissen over dagvaarding. Deze parketsecretaris vergewist zich ervan of de zaak is beoordeeld door een hulpofficier van justitie en – in geval van inverzekeringstelling – besproken is met de (piket)officier van justitie. De parketsecretaris beoordeelt de zaak op bewijsbaarheid en het dossier op volledigheid. In iedere zaak die voor dagvaarding in aanmerking komt, vraagt de parketsecretaris een geoormerkt adviesrapport van de reclassering aan met het verzoek. Om te rapporteren over de mogelijkheden voor daderhulpverlening en de noodzaak van bijzondere voorwaarden. (zie het overzicht bijzondere voorwaarden).De gemandateerde parketsecretaris laat, waar mogelijk, een dagvaarding uitreiken aan de verdachte voor een (politierechter)zitting of een oproeping voor een TOM-zitting binnen een termijn van drie maanden. Een voorwaardelijk sepot wordt slechts aangeboden na een gesprek met de officier van justitie of een parketsecretaris. Als er geen gronden zijn voor voorlopige hechtenis ziet de officier van justitie erop toe dat, waar mogelijk, de verdachte wordt heengezonden met een dagvaarding of een oproeping voor een TOM-zitting. Hij vraagt in deze gevallen tevens een geoormerkt adviesrapport van de reclassering aan. Schorsing voorlopige hechtenis
Indien (nog) geen reclasseringsrapport beschikbaar is met een beschrijving van het eventuele hulpverleningsaanbod aan de verdachte, verzet het OM zich tegen schorsing van de voorlopige hechtenis. Als schorsing van de voorlopige hechtenis geïndiceerd is, bevordert het OM zoveel mogelijk het opleggen van bijzondere voorwaarden (zie het overzicht bijzondere voorwaarden), zoals deelname aan daderhulpverlening of reclasseringsbegeleiding en/of een straat- of contactverbod. Het OM ziet erop toe dat het slachtoffer, de politie en eventueel de reclassering tijdig van de beslissing van de R-C of van de raadkamer op de hoogte worden gesteld. Na schorsing van de voorlopige hechtenis ziet de officier erop toe dat de zaak binnen zes maanden op zitting of een TOM-zitting wordt aangebracht. Voor zover mogelijk wordt ernaar gestreefd de termijn van zes maanden te beperken tot drie maanden. Het Openbaar Ministerie maakt afspraken met politie en reclassering ten behoeve van de controle op de naleving van de voorwaarden. Bij wetenschap van overtreding door de verdachte van de voorwaarden die gesteld zijn in de beschikking tot schorsing van de voorlopige hechtenis, berichten politie of reclassering onverwijld de piketofficier van justitie. In die gevallen beveelt het OM de aanhouding van de verdachte (op grond van artikel 84 Wetboek van Strafvordering). Vervolgens vordert het OM de opheffing van de schorsing bij de rechtbank.
98
Rreclasseringsadvies
Op aanvraag van het OM stelt de reclassering in beginsel in het kader van de afhandeling van de strafzaak een reclasseringsadvies op. Daarin wordt op basis van een diagnose een inschatting gemaakt van het recidiverisico, de mogelijkheden voor daderhulpverlening en de noodzaak van bijzondere voorwaarden. Standaard wordt in elk reclasseringsadvies opgenomen wat de stand van zaken van de behandeling tot nog toe is. Op basis van de diagnose wordt een gericht strafadvies afgegeven, waarbij wordt ingegaan op de mogelijk te stellen bijzondere voorwaarden. De officier van justitie of de advocaat-generaal ziet erop toe dat ter zitting een actuele rapportage overgelegd kan worden. In hoger beroep en/of na langdurige aanhouding van de zaak kan een aanvullende rapportage worden aangevraagd. Extra aandachtspunt bij strafvordering
Indien de verdachte reeds is begonnen aan een vorm van daderhulpverlening of bereid is daaraan mee te werken, kan een (deels) voorwaardelijke straf worden geëist met een proeftijd en een bijzondere voorwaarde (op zorg gerichte voorwaarde betreffende behandeling, zie het Overzicht bijzondere voorwaarden). Tevens kan gevorderd worden dat de verdachte zich houdt aan een straat- of contactverbod. Wanneer gebleken is dat de verdachte niet in aanmerking komt voor daderhulpverlening richt het OM zich alleen op de normhandhaving en is het vorderen van een zwaardere taakstraf of van een vrijheidsstraf geïndiceerd. In huiselijk-geweldzaken is het eisen van een geldboete ongewenst, wanneer daarmee tevens het slachtoffer wordt getroffen of hiervan geen positief effect op het gedrag van de verdachte wordt verwacht. OPSPORING EN VERVOLGING VAN EERGERELATEERD GEWELD
1. Inleiding Van 2006 tot en met 2010 loopt er een kabinetsprogramma eergerelateerd geweld waarbij diverse departementen, te weten de ministeries van Justitie, Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM/WWI), betrokken zijn. De Minister van Justitie is coördinerend minister. 2. Opsporing Belang van (h)erkennen van een eerzaak
Om tot een aanpak van eergerelateerd geweld te kunnen komen, is het van belang dat zaken waarin eer mogelijkerwijs een rol speelt op tijd worden herkend. Daarbij spelen naast de politie ook andere partners in de veiligheidszorg een belangrijke rol. In voorkomende zaken, die aspecten lijken te vertonen van eergerelateerd geweld, zal de politie eerst en vooral alert moeten zijn op signalen die duiden op ‘eer’ als motief van een begaan of mogelijk te begaan strafbaar feit. Hierbij kan gedacht
99
worden aan uitingen of dreigingen met geweld, beledigingen, roddel en smaad. Daarnaast kan er sprake zijn van signalen, die zouden kunnen duiden op (vormen van) eerherstel: alle denkbare vormen van geweld, maar ook vermissingen of ontvoeringen. Ten slotte kunnen er signalen zijn die hun basis vinden in achtergronden en vooral gedrag van betrokkenen: worden bijvoorbeeld woorden gebruikt die met eer (‘respect’) te maken hebben, is er een plotseling toenemend contact met familieleden of worden belangrijke zaken (werk, school enzovoort) plotseling minder belangrijk dan voorheen. Methode LEC-EGG
Om zaken waarin eer (mogelijkerwijs) een rol heeft gespeeld te herkennen en vervolgens aan te pakken, is de methode LEC-EGG ontwikkeld. De signalen die duiden op een mogelijke eerzaak worden in de methode ‘rode vlaggen’ genoemd. Deze vlaggen kunnen betrekking hebben op de aanleiding tot de eerschending, vormen van eerherstel en kenmerken van eercodes en achtergronden van betrokkenen. De rode vlaggen zijn ‘vertaald’ in een query, een elektronische zoekslag, waarmee politiële informatiesystemen dagelijks doorgenomen worden. Op grond hiervan wordt de verkregen informatie beoordeeld en vindt een schifting plaats tussen zaken die mogelijk betrekking hebben op een eerkwestie en zaken waarbij dat niet het geval is. Bij de zaken die mogelijk betrekking hebben op eerkwesties wordt door de politie een checklist ingevuld. Dit is een uitgebreide itemlijst met open vragen en aanwijzingen voor verder door vragen over onder meer de aard van het probleem, de sociale en economische achtergronden van alle betrokkenen. Op grond van de checklist wordt een analyse en een plan van aanpak opgesteld. Op basis van de met de checklist verzamelde informatie kan eventueel in een derde fase een getuigedeskundige worden geraadpleegd, die specialistische kennis heeft van taal en cultuur van bepaalde etnische groepen. De politie draagt zorg voor de juiste toepassing van de methode LEC-EGG door het toepassen van de query, het gebruik van de checklist, het maken van een analyse en een plan van aanpak. Uitgangspunt opsporing
Uitgangspunt is dat de behandeling van eerzaken voor de politie in principe ‘gewoon politiewerk’ is. Dat betekent dat politieambtenaren op een zakelijke en systematische wijze verslag leggen van wat er zich feitelijk in een bepaalde strafzaak heeft afgespeeld. Het gaat immers om waarheidsvinding. Inzicht in de eventuele beweegredenen van mensen kan voor de politie belangrijke zoekrichtingen in het rechercheproces opleveren. Indien eerherstel het motief is, zal men alert moeten zijn op het feit, dat veelal sprake kan zijn van groepsdruk. Dit gegeven kan ertoe leiden, dat niet alleen gezocht wordt naar één materiële dader, maar ook naar medeplichtigen of anderen die tot de daad hebben aangezet.
100
Naar de aard van eergerelateerd geweld (familie-eer) is het in veel gevallen voorstelbaar dat een ruimere kring van mensen betrokken is bij eergerelateerd geweld. Aan (pogingen tot) moord met een eergerelateerde achtergrond kan overleg binnen de familie vooraf gegaan zijn en mogelijk feitelijke samenwerking bij de voorbereidingen op de (poging tot) moord. Een COT-onderzoek [9] constateert dat onderzoek naar medeplegers en medeplichtigen bepaald lastig en tijdrovend kan zijn, maar het is van evident belang dat politie en Openbaar Ministerie zich blijvend alert tonen ten aanzien van mogelijke mededaders. Bijzondere opsporingsbevoegdheden
Het blijkt dat een goed inschattingsvermogen en een goed gebruik van (externe) expertise in veel zaken doorslaggevend is voor het succes van interventies. In voorkomende gevallen, uiteraard na gedegen analyse van de situatie, kunnen ook in een vroeg stadium bijzondere opsporingsmiddelen worden ingezet ter bestrijding van (een escalatie van) eergerelateerd geweld. [10] Het LEC EGG bemiddelt bij het inzetten van (extern) deskundigen. 3. Vervolging Gelet op de culturele achtergrond van eergerelateerd geweld, komt het voor dat verdachten een zogeheten cultureel verweer voeren: het getoonde gedrag schendt weliswaar de Nederlandse wet, maar is vanuit de culturele achtergrond van betrokkene niet afkeurenswaardig of zelfs geboden. Die culturele achtergrond, aldus dit verweer, dient bijvoorbeeld te leiden tot strafvermindering of tot een schulduitsluitingsgrond wegens psychische overmacht. Eergerelateerd geweld is echter een op culturele gronden gebaseerde vorm van geweldsuitoefening die een ontoelaatbare aantasting vormt van het recht op leven respectievelijk de lichamelijke integriteit. Het recht op het beleven van de eigen cultuur kent hier duidelijk zijn grenzen voor zover deze overigens al in het geding kan worden gebracht. In Nederland zijn deze gedragingen strafbaar gesteld. De culturele achtergrond geldt daarbij niet als (wettelijke) strafverminderende omstandigheid. De aanwezigheid van (een van) deze motieven behoeft, bijzondere omstandigheden daargelaten, ook niet zonder meer te worden aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid. HUISVERBOD
1. Inleiding Tot de inwerkingtreding van de Wet tijdelijk huisverbod (Stb. 2008, 421) was het niet mogelijk om in een situatie van dreigend huiselijk geweld van overheidswege op te treden, wanneer er (nog) geen (aantoonbare) strafbare feiten waren gepleegd. Indien er wél strafbare feiten waren gepleegd, waren slachtoffers van huiselijk geweld vaak niet bereid om aangifte te doen. Dit maakte het moeilijk om tegen de
101
persoon van wie de dreiging van huiselijk geweld uitging, op te treden. De nieuwe wet voorziet in de invoering van een maatregel tot het opleggen van een huisverbod aan deze persoon. Een huisverbod houdt in dat deze persoon voor een periode van in beginsel tien dagen de woning niet mag betreden en ook geen contact mag opnemen met de personen met wie hij een huishouden deelt, zoals zijn echtgeno(o)t(e), partner, of kinderen. De wet voorziet in een regeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de afzonderlijke actoren. Voorts worden regels gegeven met betrekking tot toetsing door de rechter, registratie van gegevens in de gemeentelijke registers en strafbaarstelling van overtreding van het huisverbod (artikel 11 Wet tijdelijk huisverbod: overtreding van het huisverbod is een misdrijf waarop maximaal twee jaar gevangenisstraf staat of een geldboete van de vierde categorie) en artikel 67, eerste lid, onderdeel c, Strafvordering wordt aangevuld met artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod. De gemeente speelt bij de aanpak van huiselijk geweld een belangrijke rol door haar centrale positie in de keten van hulpverleningsinstanties. De bevoegdheid van de burgemeester om een huisverbod op te leggen, is een geheel nieuwe op zichzelf staande bevoegdheid. Om die reden worden in een aparte wet regels gesteld ten aanzien van deze bevoegdheid. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich (nog) geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar er situaties zijn ontstaan waarbij er acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen. Dit laat onverlet dat wanneer bij huiselijk geweld strafrechtelijk optreden mogelijk is, strafrechtelijk zal worden opgetreden. Op het moment dat de politie een melding van huiselijk geweld ontvangt, vallen de problemen die zich achter de voordeur afspelen, voor zover het gaat om ingrijpen op strafrechtelijk niveau, onder de publieke verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Hoewel het strafrecht deels ook preventie als doel heeft, voorziet het echter niet in een stelsel om los van strafbare feiten louter preventief op te treden. Het opleggen van een huisverbod strekt ertoe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Gelet op het doel van deze maatregel is de bevoegdheid tot het opleggen ervan aan de burgemeester toegekend. De bevoegdheid kan gezien worden niet als een bevoegdheid in het kader van de openbare orde en veiligheid, maar als een bevoegdheid in het kader van de lokale (veiligheids)zorg die primair bestuurlijk van aard is. Artikel 3 van het wetsvoorstel voorziet erin dat de burgemeester voor zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod en een aantal hieruit voortvloeiende taken mandaat respectievelijk machtiging kan verlenen aan de hulpofficier van justitie. Wanneer de burgemeester van de bevoegdheid mandaat verleent, blijft hij zelf verantwoordelijk. Hij kan met betrekking tot de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid nadere regels stellen waar de hulpofficier aan gehouden is. Ook kan de burgemeester de bevoegdheid zelf blijven uitoefenen. Voor deze constructie is gekozen, omdat de hulpofficier van justitie vaak al ter plaatse zal zijn en een goede inschatting zal kunnen maken van de situatie. Wanneer de burgemeester van de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod geen mandaat aan de hulpofficier van justitie verleent, zal de burgemeester ook veelal met de hulpofficier van justitie overleggen over de vraag of een huisverbod moet worden opgelegd. Het is mogelijk dat de burgemeester vervolgens wel de hulpofficier van justitie mandateert om de beschikking te ondertekenen, een
102
zogenaamd ‘ondertekeningmandaat’. Gezien zijn opleiding en ervaring is de hulpofficier van justitie in staat in een feitelijke situatie de primaire afweging te maken of een strafrechtelijke aanpak en/of een bestuursrechtelijk huisverbod aangewezen is. (De informatie in de paragraaf ‘Inleiding huisverbod’ is gebaseerd op Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3 (MvT)). 2. Uitgangspunten samenloop van het huisverbod met een strafrechtelijk traject Het bestuursrechtelijk huisverbod en het strafrechtelijk traject zijn gescheiden trajecten. Elk traject kent zijn eigen wettelijke bepalingen en bevoegdheden. Het is van belang dat die twee trajecten elkaar niet tegenwerken, maar juist waar mogelijk elkaar versterken. Op die manier wordt aangegeven dat de overheid met één duidelijke boodschap komt, namelijk dat huiselijk geweld onder geen beding getolereerd wordt. Strafbaar huiselijk geweld zal in veel gevallen gelijktijdig geïndiceerd zijn als huisverbodwaardig – tenminste als dader en slachtoffer meer dan incidenteel in hetzelfde huis verblijven en de verdachte meerderjarig is – hetgeen voor de betrokken instanties reden is om alert te zijn op de mogelijke samenloop van een bestuursrechtelijk en strafrechtelijk traject. Als er dus sprake is van een aanhouding in het kader van een mogelijke strafrechtelijke vervolging op het moment dat moet worden besloten over het opleggen van een huisverbod, dringt het OM er bij de burgemeester op aan om direct na het incident ook het huisverbod op te leggen. Zonder strafrechtelijk ingrijpen zou op dit moment het huisverbod ook zijn opgelegd. Hiermee wordt het huisverbod losgekoppeld van de vraag of een strafrechtelijk traject zal volgen en wordt het opleggen van het huisverbod dus niet afhankelijk van het verloop van een strafrechtelijk traject en het moment van invrijheidstelling van verdachte. Bovendien houdt een huisverbod ook een contactverbod in, waardoor ook tijdens opsluiting van de verdachte de rust voor de thuisblijvers niet door hem kan worden verstoord. Het is mogelijk dat de burgemeester of hoofdofficier van justitie op basis van het RiHG tot het oordeel komt dat een huisverbod op zijn plaats is maar dat niet effectueert. Dat geldt in die gevallen waar er onvoldoende of géén garantie is dat het slachtoffer, dat in de woning achterblijft, gevrijwaard wordt van nieuw geweld. Een dergelijke situatie doet zich voor als de verwachting is dat andere gezinsleden of familieleden zullen gaan handelen in de geest van de uithuisgeplaatste en dat daarmee dus de dreiging blijft voortbestaan, bijvoorbeeld bij eergerelateerd geweld. Het opleggen van een huisverbod wanneer de kans op eergerelateerd geweld groot is, kan een averechts effect hebben. Tegelijkertijd mag het niet zo zijn dat degene ten aanzien van wie de dreiging van huiselijk geweld zich richt, de noodzakelijke bescherming wordt onthouden. In dergelijke situaties is het niet ondenkbaar dat het slachtoffer en eventuele kinderen ergens anders moeten worden ondergebracht. Indien eer (mogelijk) een rol speelt dient contact opgenomen te worden met de contactpersoon EGG van de politie en wordt de zaak conform de methode LEC-
103
EGG behandeld (zie opsporing en vervolging eergerelateerd geweld). Als de methode LEC EGG wordt toegepast kan dit een contra indicatie voor een huisverbod zijn. Het OM maakt afspraken met politie en reclassering, inhoudende dat de politie een huisverbod altijd in het proces-verbaal vermeldt en dat de reclassering het verloop van het huisverbod voor alle betrokkenen vermeldt in de rapportage. De officier van justitie vordert bij voorgeleiding aan de rechter-commissaris of de raadkamer dat, in geval van schorsing van de voorlopige hechtenis, de bijzondere voorwaarde wordt geformuleerd conform het Overzicht bijzondere voorwaarden, met bijzondere aandacht voor de vraag of een contactverbod moet worden opgelegd. Bij overtreding van het huisverbod wordt betrokkene in beginsel voorgeleid aan de rechter-commissaris of voor de raadkamer, als dat gezien de omstandigheden van het geval mogelijk is op grond van artikel 67a lid 2 onder 2 (herhalingsgevaar, zesjaarsfeit of gevaar gezondheid/veiligheid van personen) Sv. In geval van schorsing van de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris of de raadkamer vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarde wordt geformuleerd conform het Overzicht bijzondere voorwaarden, in beginsel mét een contactverbod. Bij een overtreding van het huisverbod wordt twee weken gevorderd. In die gevallen waar, gelet op recidive en andere omstandigheden de bewaring niet wordt geschorst, ligt een hogere eis in de rede, we denken dan aan een maand, dit geeft ook nog ruimte voor een voorwaardelijk deel ten behoeve van een eventueel reclasseringsbegeleiding. SLACHTOFFERZORG
Het slachtoffer wordt conform de Aanwijzing slachtofferzorg op de hoogte gesteld van het verloop van de procedure. Ernstige gevallen van huiselijk geweld vallen onder de in de Aanwijzing slachtofferzorg genoemde categorie delicten waarin het slachtoffer schriftelijk door het OM wordt gevraagd of hij/zij behoefte heeft aan een gesprek met de behandelend officier van justitie voorafgaand aan de behandeling ter zitting. Het slachtoffer wordt in de daartoe aangewezen gevallen tevens geïnformeerd over het spreekrecht en de mogelijkheid om een schriftelijke slachtofferverklaring op te stellen. VEILIGHEIDSMAATREGELEN
De veiligheid van slachtoffers of anderszins betrokkenen van of bij huiselijk geweld of eergerelateerd geweld kan soms dusdanig in het gedrang komen dat voor hun leven, hun fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten gevreesd moet worden. In het zogeheten decentraal domein van het Stelsel Bewaken en Beveiligen is de hoofdofficier van justitie verantwoordelijke – en daarmee beslissingbevoegd – voor het treffen van veiligheidsmaatregelen wanneer ten aanzien van de veiligheid gevreesd wordt zoals hiervoor omschreven. Veiligheidsmaatregelen, waaronder persoonsbeveiliging, worden in dat geval onder zijn gezag ingezet. Nadere regels
104
omtrent beveiligingsmaatregelen zijn gegeven inde Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten. EXECUTIE
1. Toezicht door reclassering Indien bij een uitspraak een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is opgelegd, oefent de reclassering toezicht uit op de naleving daarvan. Daarnaast kan de reclassering aanwijzingen geven ten behoeve van het gedrag die de reïntegratie en de beperking van de recidive ten goede komen. Bij overtreding van de voorwaarden en/of na afloop van de gestelde termijn van toezicht, rapporteert de reclassering schriftelijk aan het OM. 2. Reactie op niet-naleven bijzondere voorwaarde(n) Indien blijkt dat de verdachte niet heeft voldaan aan de bijzondere voorwaarde(n), wordt de zaak onverwijld op zitting aangebracht voor inhoudelijke behandeling (bij voorwaardelijk sepot) of voor tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de straf (bij een voorwaardelijke straf). INFORMATIEVERSTREKKING
Het OM koppelt de beslissing om al dan niet te vervolgen terug aan de politie, die dit in het eigen dossier verwerkt. Het slachtoffer wordt tevens door het OM geïnformeerd over de redenen om niet tot vervolging over te gaan. Het OM wijst het slachtoffer daarbij uitdrukkelijk op de mogelijkheid om een klacht ex 12 Sv bij het Gerechtshof in te dienen. REGISTRATIE Huiselijk geweld
Het als zodanig registreren en ‘oormerken’ van huiselijk geweldszaken is van belang voor het in voorkomende gevallen kunnen aantonen van de stelselmatigheid van het geweld. Tevens dient oormerken voor het verwijzen naar het van toepassing zijn van een overeengekomen aanpak van deze geweldzaken. Eergerelateerd geweld
De politie registreert indien de methode LEC-EGG is toegepast. Het OM registreert de zaken als huiselijk- of eergerelateerde geweldzaken in COMPAS / GPS. Wanneer het OM in een huiselijk- of eergerelateerde geweldszaak een reclasseringsrapport aanvraagt, oormerkt het de aanvraag. Met het oormerken van deze geweldszaken wordt tevens gezorgd dat deze zaken ook voor de ressortsparketten herkenbaar zijn. Het OM registreert ook in tweede aanleg [8] dat het om een huiselijk- of eergerelateerd geweld zaak gaat. Het OM registreert de zaken als huiselijk of eergerelateerde geweldzaken in
105
COMPAS / GPS. Wanneer het OM in deze zaken een reclasseringsrapport aanvraagt, oormerkt het de aanvraag. Met het oormerken van deze geweldzaken wordt tevens gezorgd dat deze zaken ook voor de ressortsparketten herkenbaar zijn. Het OM registreert ook in tweede aanleg [8] dat het om een huiselijk- of eergerelateerde geweldszaak gaat. OVERGANGSRECHT
De in deze aanwijzing vervatte beleidsregels hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding. BIJLAGE 1
Overzicht toepasbare strafbepalingen bij huiselijk geweld Dit overzicht is niet limitatief. Delicten uit het Wetboek van Strafrecht waarbij voorlopige hechtenis mogelijk is: art. 300: ingeval van recidive: mishandeling (inclusief verzwarende omstandigheden ex art. 304) art. 300 lid 2: mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend art. 302 (jo 45): (poging tot) zware mishandeling art. 303: zware mishandeling met voorbedachte rade art. 304: betrekking hebbend op art. 300 t/m 303 indien begaan jegens vader, moeder, echtegeno(o)t(e), levensgezel of kind, ambtenaar of door toediening van voor de gezondheid schadelijke stoffen art. 350: ingeval van recidive: beschadiging goederen; hierbij zijn op grond van art. 353 de vervolgingsuitsluitingsgrond (bij echtgenoten die niet van tafel en bed of goederen zijn gescheiden) en het klachtvereiste (bij van tafel en bed of goederen gescheiden echtgenoten) ex art. 316 van toepassing. art. 242 (jo 45): (poging tot) verkrachting art. 243: gemeenschap met een bewusteloze of onmachtige art. 246: feitelijke aanranding der eerbaarheid art. 257: iemand tot wiens onderhoud verdachte verplicht is in hulpeloze toestand brengen of laten, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend art. 282: wederrechtelijke vrijheidsberoving, al dan niet zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend
106
art. 285: bedreiging art. 285b: belaging (klachtdelict) art 287: moord art 289: doodslag art. 11 Wet tijdelijk huisverbod: de uithuisgeplaatste handelt in strijd met het opgelegde huisverbod
Delicten uit het Wetboek van Strafrecht waarbij geen voorlopige hechtenis mogelijk is: art. 138: huisvredebreuk art. 255: iemand tot wiens onderhoud verdachte is verplicht in hulpeloze toestand brengen of laten art. 284: dwang BIJLAGE 2
Checklist proces-verbaal van aangifte huiselijk geweld In het proces-verbaal van aangifte wordt vermeld / worden beschrijvingen vermeld van: De wijze waarop de relatie is ontstaan en het moment waarop en de aanleiding waardoor geweld in de relatie ontstond. Eventueel alcohol en/of drugsgebruik door de verdachte. Eventueel thuiswonende kinderen, waarbij in het bijzonder wordt vermeld of zij hetzij slachtoffer, hetzij getuige zijn van het strafbaar feit. De financiële situatie. Het eerste huiselijk geweld incident, een geweldsincident dat typerend is voor de wijze van mishandelen, het meest ernstige geweldsincident en het laatste geweldsincident. Deze feiten moeten met data, tijd en plaats worden aangeduid om inzicht te kunnen geven in de aard en het patroon van het huiselijk geweld. Andere gepleegde delicten worden daar naar tijd tussen geplaatst. Alle voorkomende elementen van de delicten moeten worden omschreven. Eventuele getuigenverklaringen over het geweldsincident en/of het daardoor ontstane letsel.
107
De mate van angst bij het slachtoffer voor herhaling van het huiselijk geweld. De ideeën van het slachtoffer over diens toekomstige contact met de verdachte. De eventuele expliciete overweging van het slachtoffer dat hij/zij aangifte doet omdat hij/zij wil dat de dader wordt gestraft. De eventuele wens van het slachtoffer tot het opleggen van een straat- of contactverbod aan de verdachte. Daarbij wordt met redenen omkleed wat de indicatoren voor herhaling van het plegen van huiselijk geweld jegens het slachtoffer zijn (b.v. het aantal meldingen, levensgevaar, belaging of onberekenbaar gedrag). Is er (eerder) een huisverbod opgelegd en zo ja, voor welke periode. Indien beschikbaar worden bij het proces-verbaal van aangifte gevoegd: foto’s van lichamelijk letsel en eventuele beschadigingen in en om het huis; een letselbeschrijving en/of medische verklaring over het letsel; processen-verbaal ter zake van eerdere waarnemingen van huiselijk geweld in dezelfde huiselijke kring (ter onderbouwing van een vermeend stelselmatig karakter van het geweld). BIJLAGE 3
Overzicht bijzondere voorwaarden Herstellende voorwaarden 1
Vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade Verplichting om de schade die de veroordeelde door zijn delict heeft aangericht te vergoeden.
2
Herstel van de door het strafbare feit veroorzaakte schade. Verplichting om de onrechtmatige toestand die een veroordeelde door zijn delict heeft veroorzaakt weer terug te brengen in de staat voorafgaand aan het strafbare feit
3
Storting van een geldbedrag in bepaalde fondsen die zich ten doel stellen belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen
108
Verplichting om een ‘vergoeding’ te betalen in die gevallen dat slachtoffers, bijvoorbeeld van zedenmisdrijven, geen behoefte hebben aan schadevergoeding.
Vrijheidsbeperkende voorwaarden (geboden en verboden) 4
Contactverbod Het verbod om contact te (laten) leggen met bepaalde personen of instellingen.
5
Locatieverbod Het tijdelijke verbod om zich, op bepaalde tijden, op één of meer locaties of gebieden te bevinden.
6
Locatiegebod Het tijdelijke gebod om zich, op bepaalde tijden, op één of meerdere locaties te bevinden.
7
Drugs- en alcoholverbod Het verbod om drugs of alcohol te gebruiken.
8
Meldingsgebod Het gebod om zich op bepaalde tijden of gedurende bepaalde perioden te melden bij een persoon of instelling.
Gedragsbeïnvloedende voorwaarden 9
Gedragsinterventies Inzet van gedragsinterventies die de dynamische risicofactoren van de veroordeelde aanpakken.
Op zorg gerichte voorwaarden 10
Behandeling in een inrichting
109
De verplichting om zich voor een bepaalde stoornis te laten behandelen in een inrichting.
11
Ambulante behandeling De verplichting om zich voor een bepaalde stoornis ambulant te laten behandelen.
12
Opname in een (24-uurs)voorziening (bijvoorbeeld een Exodushuis) De verplichting om te verblijven in een (24uurs)voorziening.
Overige 13
Andere voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende De verplichting om zich aan de aanwijzingen van de begeleidende instelling te houden; alleen op te leggen als in het bepaalde geval de andere bijzondere voorwaarden niet afdoende zijn.
14
Storting van een waarborgsom De verplichting een bedrag te storten om naleving van een andere voorwaarde te verzekeren.
BIJLAGE 4
TRAJECT KINDSPOOR Het Kindspoor Het belang van het kind als getuige van huiselijk geweld staat in het kindspoor centraal. Het risico van ontwikkelingsproblemen, op korte of langere termijn, is bij deze kinderen dermate groot dat vroegtijdig effectief ingrijpen noodzakelijk is. De politie hanteert bij meldingen van huiselijk geweld hun protocol met als doel het geweld te stoppen en te verwijzen naar hulpverlening ( met of zonder strafrechtelijk traject). De kinderen die bij deze meldingen betrokken zijn hebben recht op bescherming. Daarnaast is het van belang dat deze kinderen en hun opvoeders tijdig hulp krijgen aangeboden om scheefgroei in de pedagogische situatie en in de ontwikkeling van de kinderen te voorkomen.
110
De politie maakt deze kinderen vanuit de dag-, avond en nachtrapporten zichtbaar en verzamelt relevante informatie uit het politiesysteem. De politie meldt kinderen die getuige zijn van geweld binnenshuis aan voor het vervolgtraject, het Kindspoor. Het getuige zijn van huiselijk geweld is een vorm van (psychische) kindermishandeling. Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling neemt een dergelijke melding dan ook als zijnde ‘een vermoeden van kindermishandeling’ in behandeling. Het Bureau Jeugdzorg biedt deze gezinnen begeleiding aan bij het verkrijgen van inzicht in de pedagogische betekenis van het gezinsgeweld en doet het kind (en de opvoeders), op basis van verkregen informatie over de situatie van het kind, een hulpverleningsaanbod. De Raad voor de Kinderbescherming verricht onderzoek bij het niet accepteren van vrijwillige hulpverlening, waarbij vanuit de drang en dwang functie van de Raad benodigde hulp alsnog op gang moet worden gebracht (met of zonder juridische maatregel) met voldoende garanties ten aanzien van de veiligheid van het kind. Het doel van alle ketenpartners bij de afgesproken aanpak is het in beeld brengen van kinderen die een reëel risico lopen op een verstoorde ontwikkeling. De interventies vanuit deelnemende instellingen zijn gericht op:
Het creëren van een veilige situatie voor het kind; Het terugdringen van risico’s op een verstoorde ontwikkeling van deze kinderen; Het vroegtijdig signaleren van ontwikkelingsproblematiek zodat hulp in een vroegtijdig stadium geboden kan worden met een zo groot mogelijke kans op herstel; Een adequaat hulpaanbod aan het kind en de opvoeders, zo mogelijk zonder en zo nodig met dwang.
Naast de genoemde partners worden zo nodig andere instellingen ingeschakeld, zoals maatschappelijk werk, de Waag, verslavingszorg, geestelijke gezondheidszorg, reclassering. Het bovenstaande wordt uitgevoerd op basis van een daartoe strekkend convenant waarbij in elk geval de politie in de desbetreffende regio, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, het Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming partij zijn. Afhankelijk van per regio verschillende wensen en behoeften kunnen andere instellingen partij zijn bij het Kindspoorconvenant. Eenvoudige schematische weergave van het Kindspoor (bijgevoegd als voorbeeld en afkomstig uit het protocol Kindspoor van de politieregio Holland Midden) Uitgangspunt: getuige zijn van huiselijk geweld schaadt de ontwikkeling van het kind.
111
Politie: Handelt conform protocol huiselijk geweld. Plus voert kinderen in in BPS. SJZP: Checkt kinderen en ondersteunt team bij melding aan het AMK. Plus geeft opvoeders de boodschap: Huiselijk geweld is slecht voor kinderen.
AMK: =vermoeden van kindermishandeling. Boodschap: Huiselijk geweld is slecht voor kinderen.
Afspraken met aanwezige hulpverlening, of Eigen onderzoek, of Verwijzen naar BJZ (voldoende veiligheid voor kind), of Doorgeleiden naar de Raad voor de Kinderbescherming, of Bij (vermoeden van) ernstige individuele problematiek kind en/of Maakt afspraken met de Waag m.b.t. plegerhulpverlening/ relatietherapie en specifieke aandacht t.a.v. de kinderen en/of Maakt afspraken met het AMW m.b.t. hulp aan het slachtoffer of de ouders en specifieke aandacht voor de kinderen
BJZ: Hulp nodig? Boodschap: Huiselijk geweld is slecht voor kinderen.
Basishulp (3 gesprekken m.b.t. schade huiselijk geweld) Vrij toegankelijke hulpverlening Crisisinterventie Indiceren voor geïndiceerde zorg, diagnostiek, jeugd GGZ. Casemanagement Indiceren voor traumahulpverlening door RIAGG jeugd.
Raad: Dwang en Drang. Boodschap: Huiselijk geweld is slecht voor kinderen.
Met drang motiveren voor hulp in vrijwillig kader. Zo nodig met dwang (OTS, via de Rechtbank).
GGZ kinderen en jeugd Rivierduinen: hulp bij o.a. verwerking Boodschap: Huiselijk geweld is slecht voor kinderen.
Preventief groepsaanbod Onderzoek traumahulpverlening
De Waag: hulp bij agressieregulering. Boodschap: Huiselijk geweld is slecht voor U en de kinderen.
112
Hulp aan de pleger/ of het echtpaar Hulp aan het slachtoffer Specifieke aandacht voor de positie en de veiligheid van de kinderen.
AMW: hulp bij relatieproblemen Boodschap: Huiselijk geweld is slecht voor U en de kinderen.
Hulp aan het slachtoffer of het echtpaar. Specifieke aandacht voor de positie en de veiligheid van de kinderen.
Noten Eerwraak of eergerelateerd geweld, naar een werkdefinitie, Advies- en onderzoeksgroep Beke 2005. [1] H.B. Ferweda en I. van Leiden, [2] Een overzicht van relevante strafbepalingen is te vinden in Kamerstukken II, 2005/06, 30 388. nr. 6, p. 3-4. [3] In 1997 in naar schatting 6% van de gevallen, zie T. van Dijk c.s., Huiselijk geweld, aard,
omvang en hulpverlening, Den Haag, Intomart.
Kinderen Veilig Thuis. Actieplan voor de aanpak van kindermishandeling. Programma Ministerie voor Jeugd en Gezin en het Ministerie van Justitie, juli 2007. [4] Onder kindermishandeling wordt ook verstaan het getuige zijn van partnergeweld;
[5] Zie bijlage. [6] Op basis van art. 14d, lid 2, Sr kan de rechter aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. [7] Overal waar gesproken wordt over bijzondere voorwaarden, betekent dit dat de reclassering toezicht houdt op de naleving ervan. [8] Bijvoorbeeld als verwacht wordt dat een van de ouders het kind of de kinderen onder druk zal zetten om bepaalde zaken wel of niet te vertellen. [9] E.J. van der Torre en L. Schaap, Ernstig eergerelateerd geweld: een
casusonderzoek, COT Instituut voor veiligheids- en crisismanagement, Den Haag, 2005, met name hoofdstuk 4, p.47-56. Zie ook http://www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/casusonderzoek_eerwraak_cot.pdf Analyse van mogelijke eerzaken: het gebruik van de checklist en inzet van externe deskundigen, Landelijk [10] J. Janssen, Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld, Den Haag 2009.
laatst gewijzigd: 10-5-2010 15.43
113
Bijlage VIII Stappenplan meldcode GGD Rotterdam-Rijnmond
114
115
116
117
Bijlage IX Risicotaxatie (levens)bedreigend49 1. Is er sprake van bedreiging en/of mishandeling? Nee, verdere probleeminventarisatie volgens standaard procedure. Ja, ga naar 1.a. Kerntaak: Vaststellen of er sprake is van bedreiging en/of mishandeling? 1.a. Is er sprake van levensbedreigende situatie? (bijv. man heeft wapen in huis) zo nee, verder inventariseren via stap 1.c. zo ja, is er sprake van acute (= directe) levensbedreiging? (bijv. ex- man wacht haar voor haar huis op met wapen) o Zo nee, verder inventariseren via 1.b. o Zo ja, direct melden bij het ASHG 1.b. Is er sprake van niet - acute levensbedreiging? (bijv. hij zegt zijn dreigement haar te vermoorden ‘de volgende keer’ uit te voeren) Inventariseren waaruit de levensbedreiging dan bestaat. Is er direct veilige opvang nodig? o Zo ja, direct melden bij het ASHG o Zo nee, verder inventariseren wat nodig is 1.c. Welke vorm van bedreiging vindt plaats? (bijv. ik ga je opsluiten, ik sla je in elkaar, ik laat je achter in Marokko) Is de dreiging acuut (= direct)? o Zo ja, is er veilige opvang nodig? o Zo nee, welk advies of welke hulp is gewenst? Is de dreiging minder acuut? o Zo ja, inventariseren welke hulp of advies gewenst is. Is de dreiging niet accuut? o Zo ja, verder inventariseren middels de meldcode Kerntaak: Prioriteitsstelling: Is er sprake van bedreiging of van levensbedreiging? Is dit een acute dreiging of is er geen direct gevaar?
49
Heerema, A. Handleiding intake eergerelateerd geweld. Amersfoort: Federatie Opvang, 2010
118
Bijlage X concrete vragen samenwerkingsafspraken De vragen en aandachtspunten uit deze bijlage zijn overgenomen uit de handreiking “samenwerken voor de veiligheid van (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld” van het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze handreiking is geschreven om enige uniformiteit, bij de verschillende op te richten samenwerkingsverbanden, te garanderen. Dit om te voorkomen dat in de ene regio totaal andere afspraken gemaakt worden dan elders.
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
Bijlage XI Respondenten
Aantal 1.
Naam Respondent Arendz, Kees
Organisatie Politie Friesland
2.
Clijnk, Andy
Ministerie v. Justitie
3.
Datema, Jan
Politie Drenthe
4. 5. 7.
Defallah, Els Dijke, Anke van Faber, Marianne
ASHG Groningen Fier Fryslan Openbaar Ministerie
8.
Kaptan, Mahmud
Politie Groningen
9.
Koenen, Ger
Alfa-College Groningen
10. 11. 12.
Lugtenborg, Jacobien Oenema, Jannie Oosterhuis, Ellie
Fier Friesland Fier Friesland Stimezo Groningen
13.
Postema, Nirky
Landelijke Huisartsen Vereniging
14. 15.
Schreur, Marloes Teerds, Bram
Gemeente Leeuwarden Ministerie v. Justitie
16.
Thomassen, Harry
Openbaar Ministerie
Functie Teamchef Groep Jeugd- zeden- en slachtofferzaken Programmamanager eergerelateerd geweld Adviser Domestic Violence Manager Directie Officier van Justitie eergerelateerd geweld contactfunctionaris minderheden en coördinator eergerelateerd geweld Beleidsmedewerker veilige school Manager Projectmanager Zahir Beleidsmedewerker centrum seksuele gezondheid Beleidsmedewerker
Plaats Friesland
Den Haag Drenthe Groningen Friesland Groningen Groningen
Groningen Friesland Friesland Groningen
Groningen/ Friesland/ Drenthe Friesland Den Haag
beleidsmedewerker Programmamanager strafrechtelijk project eergerelateerd geweld Beleidsmedewerker Groningen/ beveiligen & Assen/ bewaken Leeuwarden
130
Bijlage XII de voorbereiding voor het interview Inleiding Middels interviewen wil ik antwoord geven op de deelvraag: “wat worden de doelstellingen van het Noordelijk samenwerkingsverband?” Het interview geeft inzicht in de verwachtingen die de verschillende betrokken partijen hebben van het samenwerkingsverband hetgeen bepalend is voor de doelstellingen. Het interview wordt dan ook gehouden om informatie te verzamelen waardoor ik de doelstellingen kan formuleren. Deze projectdoelen moeten SMART zijn opgesteld:
Specifiek Meetbaar Aanwijsbaar/acceptabel Realistisch Tijdsgebonden
De voorbereiding De eerste stap bestaat uit het vaststellen van het type informatie dat uit de interviews zal moeten komen, dit gebeurt door het opstellen van een lijst van variabelen. Eerst heb ik de verzameling A gedefinieerd welke bestaat uit de personen en/of objecten waarover informatie verzameld moet worden. Dit zijn Openbaar Ministerie (OM), politie en hulpverlening alsmede andere betrokken partijen. Vervolgens heb ik de Bverzameling gedefinieerd welke bestaat uit waarden die op de personen of objecten uit de A-verzameling van toepassing kunnen zijn. Tabel 1 geeft een weergave van deze lijst. De tweede stap is om de theoretische variabelen om te zetten in ruwe variabelen welke vorm geven aan de vragen die gesteld moeten worden om antwoord te krijgen op de theoretische variabelen. Tabel 2 geeft een weergave van deze ruwe variabelen. Dit alles leidt uiteindelijk tot een interviewschema (Tabel 3) waarin zowel de theoretische alsmede de ruwe variabelen zijn opgenomen, wat het resultaat zal zijn van de vraagstelling, welke type vraag het betreft en op welke wijze ik de vraag zal noteren.
131
Tabel 1 Weergave van informatiebehoefte in de vorm van theoretische variabele
Benaming
Verzameling A van personen
Verzameling B van waarde
of objecten Motivatie om voor of
Alle respondenten
Alle mogelijke (combinaties van)
tegen een samen-
motieven om voor of tegen een
werkingsverband te
samenwerkingsverband te zijn.
zijn.
Motivatie om aan een
OM, politie, hulpverlening en
Alle mogelijke (combinaties van)
samenwerkingsverband
gemeente
motieven om wel of niet aan een
deel te nemen.
samenwerkingsverband deel te nemen.
Motivatie om van een
Alle respondenten
Alle mogelijke (combinaties van)
noordelijk
motieven om wel of niet gebruik te
samenwerkingsverband
maken van een
met specifieke
samenwerkingsverband met
deskundigheid gebruik
specifieke deskundigheid.
te maken
Verwachtingen van
Alle respondenten
Alle mogelijke (combinaties van)
een samen-
verwachtingen van de resultaten
werkingsverband.
van een samenwerkingsverband
Deelnamebereidheid.
OM, politie, hulpverleningen en
Zeer deelnamebereid
gemeente
In het geheel niet deelnamebereid Alle waarde daartussen
Gebruikersbereidheid
Alle respondenten
Zeer gebruikersbereid In het geheel niet gebruikersbereid Alle waarde daartussen
132
Tabel 2 Van theoretische variabele naar ruwe variabele/indicatoren
Theoretische variabele
Benaming ruwe variabele
B-verzameling van waarden
Motivatie om voor of tegen
Motivatie, wanneer men moet
Alle mogelijke (combinaties van)
een samenwerkingsverband te
kiezen tussen:
motieven, volgens de
zijn.
Gebruik van het LEC EGG
respondenten werkzaam bij
Gebruik van een Noordelijk
afweging tussen:
expertise centrum
Gebruik van het LEC EGG
Gebruik van een Noordelijk expertise centrum
”
Motivatie, wanneer men moet
Alle mogelijke (combinaties van)
kiezen tussen:
motieven, volgens de
Lokaal beleid betreffende de
respondenten werkzaam bij
aanpak van eergerelateerd
afweging tussen:
geweld
Lokaal beleid betreffende de
Regionaal beleid
aanpak van eergerelateerd
betreffende de aanpak van
geweld
eergerelateerd geweld
Regionaal beleid betreffende de aanpak van eergerelateerd geweld
”
Motivatie, wanneer men moet
Alle mogelijke (combinaties van)
kiezen tussen:
motieven, volgens de
Zelfstandig vergaren van
respondenten werkzaam bij
deskundigheid
afweging tussen:
Delen van deskundigheid
Zelfstandig vergaren van deskundigheid
Delen van deskundigheid
Motivatie om aan een
Motivatie voor deelname aan
Alle mogelijke (combinaties van)
samenwerkingsverband deel
een samenwerking tussen OM,
motieven, volgens respondenten
te nemen.
politie en hulpverlening waarbij
werkzaam bij de beslissing wel of
het delen van specifieke
niet deel te nemen aan het
deskundigheid centraal staat.
samenwerkingsverband.
133
Motivatie om van een
Motivatie voor het gebruik
Alle mogelijke (combinaties van)
noordelijk
maken van een noordelijk
motieven, volgens respondenten
samenwerkingsverband met
samenwerkingsverband tussen
werkzaam bij de beslissen wel of
specifieke deskundigheid
OM, politie en hulpverlening
niet gebruik te gaan maken van
gebruik te maken.
waar een specifieke
het samenwerkingverband.
deskundigheid is ondergebracht
Verwachtingen van een
Verwachtingen van het
Alle mogelijke (combinaties van)
samenwerkingsverband.
onderbrengen van een specifieke
verwachtingen, die respondenten
deskundigheid
hebben van een samenwerkingsverband met specifieke deskundigheid
”
Verwachtingen van een
Alle mogelijke (combinaties van)
regionale aanpak
verwachtingen, die respondenten hebben van een regionaal beleid betreffende de strafrechtelijke aanpak, preventie en slachtofferzorg van eergerelateerd geweld
”
Verwachtingen van de
Alle mogelijke (combinaties van)
samenwerking tussen OM,
verwachtingen, die respondenten
Politie en hulpverlening
hebben van de samenwerking tussen OM, politie en hulpverlening
”
Verwachte resultaten van het
Alle mogelijke (combinaties van)
samenwerkingsverband
verwachtingen, die respondenten hebben van de resultaten van het samenwerkingsverband
Deelnamebereidheid.
Deelname aan het
Respondent:
samenwerkingsverband:
wil actief deel gaan nemen
actieve deelname
wil niet actief deel gaan nemen
deelname maar niet actief
wil niet gaan deelnemen
geen deelname
Suggesties voor aanpassingen
Alle mogelijke (combinaties van)
waardoor respondent wel bereid
suggesties die respondenten
is tot deelname/actieve deelname
bereid maakt deel te gaan nemen aan het samenwerkingsverband
134
Gebruikersbereidheid
wil gebruik gaan maken van
Respondent wil wel of niet
het samenwerkings-verband.
gebruik gaan maken van het
wil geen gebruik gaan
samenwerkingsverband
maken van het samenwerkingsverband.
Suggesties voor aanpassingen
Alle mogelijke (combinaties van)
waardoor respondent wel bereid
suggesties die respondenten
is gebruik te gaan maken van het
bereid maakt gebruik te gaan
samenwerkingsverband.
maken van het samenwerkingsverband
135
Tabel 3 Interviewschema
Theoretische variabele
Benaming ruwe
B-verzameling van waarden
Antwoordsysteem
Noteersysteem
variabele Motivatie om voor of tegen
Motivatie, wanneer men moet
Alle mogelijke (combinaties van) motieven,
Open vraag zonder field -
Steekwoorden +
een samenwerkingsverband te
kiezen tussen:
volgens de respondenten werkzaam bij afweging
coding
bandopname
zijn.
Gebruik van het LEC EGG
tussen:
Gebruik van een Noordelijk
Gebruik van het LEC EGG
expertise centrum
Gebruik van een Noordelijk expertise centrum
Motivatie, wanneer men moet
Alle mogelijke (combinaties van) motieven,
Open vraag zonder field -
Steekwoorden +
kiezen tussen:
volgens de respondenten werkzaam bij afweging
coding
bandopname
Lokaal beleid betreffende
tussen:
de aanpak van
eergerelateerd geweld
Regionaal beleid betreffende de aanpak van
Lokaal beleid betreffende de aanpak van eergerelateerd geweld
Regionaal beleid betreffende de aanpak van eergerelateerd geweld
eergerelateerd geweld Motivatie, wanneer men moet
Alle mogelijke (combinaties van) motieven,
Open vraag zonder field -
Steekwoorden +
kiezen tussen:
volgens de respondenten werkzaam bij afweging
coding
bandopname
Zelfstandig vergaren van
tussen:
deskundigheid
Zelfstandig vergaren van deskundigheid
Delen van deskundigheid
Delen van deskundigheid
Motivatie om aan een
Motivatie voor deelname aan
Alle mogelijke (combinaties van) motieven,
Open vraag zonder field -
Steekwoorden +
samenwerkingsverband deel te
een samenwerking tussen OM,
volgens respondenten werkzaam bij de beslissing
coding
bandopname
nemen.
politie en hulpverlening waarbij
wel of niet deel te nemen aan het
het delen van specifieke
samenwerkingsverband.
deskundigheid centraal staat.
Motivatie om van een
Motivatie voor het gebruik
Alle mogelijke (combinaties van) motieven,
Open vraag zonder field-
Steekwoorden +
noordelijk
maken van een noordelijk
volgens respondenten werkzaam bij de beslissen
coding
bandopname
samenwerkingsverband met
samenwerkingsverband tussen
wel of niet gebruik te gaan maken van het
specifieke deskundigheid
OM, politie en hulpverlening
samenwerkingverband.
gebruik te maken
waar een specifieke deskundigheid is ondergebracht
Verwachtingen van een samen-
Verwachtingen van het
Alle mogelijke (combinaties van) verwachtingen,
Open vraag zonder field -
Steekwoorden +
werkingsverband.
onderbrengen van een
die respondenten hebben van een
coding
bandopname
specifieke deskundigheid
samenwerkingsverband met specifieke deskundigheid
137
Verwachtingen van een
Alle mogelijke (combinaties van) verwachtingen,
Open vraag zonder field -
Steekwoorden +
regionale aanpak
die respondenten hebben van een regionaal beleid
coding
bandopname
betreffende de strafrechtelijke aanpak, preventie en slachtofferzorg van eergerelateerd geweld
Verwachtingen van de
Alle mogelijke (combinaties van) verwachtingen,
Open vraag zonder field -
Steekwoorden +
samenwerking tussen OM,
die respondenten hebben van de samenwerking
coding
bandopname
Politie en hulpverlening
tussen OM, politie en hulpverlening
Verwachte resultaten van het
Alle mogelijke (combinaties van) verwachtingen,
Openvraag met field –
Steekwoorden +
samenwerkingsverband
die respondenten hebben van de resultaten van het
coding*
bandopname
samenwerkingsverband
138
Deelnamebereidheid
Bereid tot :
wil actief deel gaan nemen
actieve deelname
wil niet actief deel gaan nemen
deelname maar niet actief
wil niet gaan deelnemen
geen deelname
Gesloten vraag
Aankruisen
Suggesties voor aanpassingen
Alle mogelijke (combinaties van) suggesties die
Open vraag zonder field -
Steekwoorden +
waardoor respondent wel bereid
respondenten bereid maakt deel te gaan nemen aan
code
bandopname
is tot deelname/actieve
het samenwerkingsverband
Gesloten vraag
Aankruisen
deelname
Gebruikersbereidheid
wil gebruik gaan maken
Respondent wil wel of niet gebruik gaan maken
van het samenwerkings-
van het samenwerkingsverband
verband.
wil geen gebruik gaan maken van het samenwerkingsverband.
139
Suggesties voor aanpassingen
Alle mogelijke (combinaties van) suggesties die
Open vraag zonder field -
Steekwoorden +
waardoor respondent wel bereid
respondenten bereid maken om gebruik te gaan
code
bandopname
is gebruik te gaan maken van
maken van het samenwerkingsverband
het samenwerkingsverband.
140