Naar een integrale aanpak van collectiebeheer Een onderzoek naar de visieveranderingen in het collectiebeheer van Nederland
1
Sophie de Weger Universiteit van Amsterdam, 2012
2
Naar een integrale aanpak van collectiebeheer Een onderzoek naar de visieveranderingen in het collectiebeheer van Nederland
3
Sophie de Weger Studentennummer: 6060250 E-mail:
[email protected] Universiteit van Amsterdam Master Erfgoedstudies Amsterdam, 2012
4
Samenvatting Museale objecten worden geconserveerd omdat de gebruikerswaarde ondergeschikt is geraakt aan andere toegekende waarden zoals historische of esthetische. De toekenning van een dergelijke waarde zorgt ervoor dat het behouden van de structurele identiteit van het object belangrijk wordt. De laatste jaren is de visie over het behoud en beheer van dergelijke objecten veranderd.
In 1930 werd het vakgebied collectiebeheer door de internationale museumwereld pas erkend. Door deze acceptatie begon het vakgebied te professionaliseren. In Nederland kwam deze professionalisering rond 1990 op gang naar aanleiding van het Deltaplan voor het Cultuurbehoud. Het Deltaplan begon met de inventarisatie van de achterstanden in objectregistratie, passieve en actieve conservering. Dit deel werd opgevolgd door een plan waarin werd aangegeven op welke manier de conservering van collecties verbeterd en beschermd konden worden, gevold door de uitvoering van de gemaakte plannen. In 1999 liep de Deltaplanperiode ten einde. Uiteindelijk heeft deze periode gezorgd voor het ontstaan van een professionelere houding ten opzichte van de integratie van collectiemanagement en kwaliteitssystemen.
Na 1999 begonnen veel musea echt met de professionalisering van collectiebeheer binnen de organisatie. Vanaf 2000 begon de visie op collectiebeheer te veranderen. Doordat de overheid het behalen van hoge bezoekersaantallen meer prioriteit gaf, was het moeilijk voor musea om aandacht te blijven geven aan de kwaliteit van het collectiebeheer. Door de grote bezuinigingen die in 2011 worden aangekondigd door de Nederlandse overheid, wordt het steeds moeilijker om aan alle beheer- en behoudeisen te blijven voldoen. Hierdoor ontstaan een aantal opvallende ontwikkelingen in het collectiebeheer van Nederland. Het eerste wat opvalt, is dat de strenge conserveringseisen worden losgelaten. Steeds meer wordt er gewerkt vanuit een 'integrale' aanpak, waarbij wordt gekeken naar doelstellingen die voor een museum haalbaar zijn. Een tweede opvallend punt is dat wordt geprobeerd om collectiebeheer en publiek met elkaar te verbinden. Door deze twee ontwikkelingen moet onder andere worden gezocht naar een balans in de juiste uitvoering van het conserveringsbeleid van een museum en evenwicht worden gevonden tussen collectiebeheer en presentatie.
5
Summary The main reason of conserving a museum-quality-object is that the user value is subordinated to other values such as the historical or the esthetical. The adjudication of these values results is an increasing importance of conserving the structural identity of an object. In the last couple of years, the opinion about collection management for these kinds of objects is strongly changed.
The field of collection management was officially recognized by the international museum world in 1930, which was the kick-off of the professionalization of this field. In the Netherlands, the professionalization started after the publication of the Deltaplan voor het Cultuurbehoud in 1990. The Deltaplan started with analyzing the situation of the areas object registration and passive and active conservation. This resulted in a plan that described how to improve the situation in these fields and existed out of several projects. During the Deltaplan period (1990-1999), these projects were realized, which resulted in an improvement of the position of collection management and quality systems as they were more integrated in museum organizations. Many museums started their internal professionalization of their collection management after the Deltaplan period in 1999.
The opinion about conservation management started to change from the year 2000 onwards, partially caused by the fact that the government did set high priority on the increase of museum visits. Downside of this goal was that it became difficult for museums to give attention to the quality of their collections. In 2011 the Dutch government announced that less money is available for the museums. This resulted in the fact that it is hard to suffice all the management and care claims that are instructed by the same government during the Deltaplan period. The consequences are a couple of developments in the collection management of the Dutch museums. Firstly, the strict management and care claims are loosened. More often, museums start working with an „integral‟ approach in which they decide which goals are realistic form them. Secondly, museums try to connect collection management and the public.
These developments enact museums to find a new balance in the enactment of conservation policy as well as a new balance between collection management and presentation.
6
Voorwoord
Voor u ligt een scriptie welke het resultaat is van een onderzoek naar de visieveranderingen die hebben plaatsgevonden binnen het collectiebeheer van Erfgoedinstellingen in Nederland. Met deze scriptie zal ik de Master Erfgoedstudies aan de Universiteit van Amsterdam afronden.
Als eerste wil ik Hanneke Ronnes en Bert van de Roemer bedanken voor hun begeleiding, hulp en geduld. Zonder hen was het resultaat niet geworden wat het nu is. Een bijzonder woord van dank voor Cindy Zalm, die mij gedurende het onderzoek heeft voorzien van goede raad en waardevolle aanwijzingen. Zeer dankbaar ben ik de medewerkers van het Amsterdam Museum te Amsterdam, het NCB Naturalis te Leiden, het Scheepvaartmuseum te Amsterdam en de Erfgoedinspectie te Den Haag voor hun gastvrijheid en openheid waarmee zij mij informatie gaven. Tot slot wil ik mijn ouders, Vincent, nichtje en vrienden bedanken. Jullie gaven mij het duwtje in de rug op het moment dat ik dat nodig had.
Amstelveen, 6 juli 2012 Sophie de Weger
7
8
Inhoudsopgave
blz.
1. Inleiding
11
2. De waarde van objecten
13
2.1 Twee theorieën: Pomian en Van Mensch
13
2.1.1. Van gebruiksvoorwerp naar semiofoor
13
2.1.2. Van primaire context naar museologische context
15
2.2 Verbinding tussen waardetoekenning en conservering
16
3. De weg naar preventieve conservering
18
3.1 Splitsing van het één naar twee vakgebieden
18
3.2 Restauratie versus collectiebeheer
19
3.3 Collectiebeheer
20
3.4 De verantwoordelijkheid voor museumcollecties
21
4. Een verschuiving van het object naar het publiek
23
4.1 Eerste museumdiscours
23
4.2 Tweede museumdiscours
24
5. Het Deltaplan voor het Cultuurbehoud
26
5.1 Het ontstaan van het Deltaplan
26
5.2 Inventarisatie en achterstanden
28
5.2.1 Achterstand in objectregistratie
28
5.2.2. Achterstand in passieve conservering
29
5.2.3 Achterstand in actieve conservering en restauratie
30
5.3 Aanpakken van de achterstanden
31
5.4 De reddingsoperatie
33
5.5 De evaluatie van tien jaar Deltaplanperiode
35
9
6. Ontwikkelingen na de Deltaplanperiode
37
6.1 Haagse verwachtingen
38
6.2 Waarde en Waardering
40
7. In de praktijk
42
7.1 Het Amsterdam Museum
41
7.2 Het NCB Naturalis
46
7.3 Het Scheepvaartmuseum
49
Conclusie
53
Bibliografie
56
Bijlage A. Begrippenlijst
61
B. Interview Oskar Brandenburg
63
C. Interview Gusta Reichwein
72
D. Interview René Dekker
80
E. Interview Caroline Pepermans
87
F. Interview Nina Duggen
94
10
1. Inleiding
Objecten in museumcollectie komen niet zomaar in een museum terecht. De status van een museaal object is verkregen, doordat mensen een waarde aan het object hebben gegeven die de oorspronkelijke functie overstijgt. De conservering van een object wordt steeds belangrijker. Het in toom houden van museumcollecties is de laatste twintig jaar onderwerp van discussie geworden. Museumdepots staan overvol: honderdduizenden voorwerpen, aangekocht of verworven uit schenkingen en legaten, liggen opgeslagen in depots, kelders of op zolders. Musea willen veel voorwerpen bewaren voor de volgende generatie, een kostbare aangelegenheid die bovendien veel inspanning en tijd vraagt. Musea moeten omgaan met objecten die een grote waarde dragen, maar ten prooi vallen aan schimmel, ongedierte en verval?
In 1990 verscheen het Deltaplan voor het cultuurbehoud waarin oplossingen werden gegeven voor het wegwerken van de achterstanden op het gebied van registratie en actieve en passieve conservering Nederland. Tien jaar lang werd er hard gewerkt om de conservering van de rijks- en niet-rijkscollecties te verbeteren en professionaliseren. Tussen 1990 en 2000 steeg de kwaliteit van collectiebeheer aanzienlijk. In 2006 verscheen echter een rapport van de Erfgoedinspectie, Beheer Rijkscollectie 2000-2006, waarin werd geconstateerd dat museumcollecties opnieuw in verval raakten. Het halen van hoge bezoekersaantallen werd vaak genoemd als een van oorzaken van het opnieuw in verval raken van de collecties.1 Toen de regering in 2011 aankondigde te gaan bezuinigen in de cultuursector, werd het voor musea helemaal lastig om de kwaliteit van het collectiebeheer hoog te houden.2
Collectiebeheerders van musea blijven zich richtten op de professionalisering van het beheer en behoud, maar door de omslag naar een publieksbeleid en de komst van de economische crisis werd dit een ingewikkeld proces. De vraag die zich opdringt is in hoeverre de visie op collectiebeheer tussen 1999 en 2012 is veranderd en op welke manier?
Om goed antwoord te kunnen geven op deze vraag is het van belang om eerst een aantal deelvragen te beantwoorden. De eerste deelvraag die ik stel is: Waarom worden objecten geconserveerd? Deze 1
Huyting, L. „De boel wordt verwaarloosd Cultuurinspecteur Van Rappard over het beheer van museumcollecties‟. In: NRC Handelsblad. 6 oktober 2006. 2 Vijftien musea vrezen voortbestaan'. In: Volkskrant. 04-08-2011. http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3360/musea-engalerieen/article/detail/2837564/2011/08/04/Vijftien-musea-vrezen-voortbestaan.dhtml. Geraadpleegd op 16 maart 2012.
11
vraag zal ik beantwoorden aan de hand van de theorie van Krzysztof Pomian, Peter van Mensch en Nicole Ex. Het antwoord op de tweede deelvraag: Hoe is het vakgebied collectiebeheer ontstaan? Heeft betrekking op het ontstaan van het vakgebied en de inhoud daarvan binnen een instelling. Vervolgens zal ik antwoord geven op de vraag: Wat heeft de verschuiving van een objectbeleid naar publieksbeleid ingehouden voor het beheren en behouden van collecties? In het stuk dat volgt wordt ingegaan op de Deltaplanperiode. Hierdoor kunnen de vierde en vijfde deelvraag worden beantwoord: Wat is het Deltaplan voor het Cultuurbehoud? En: Welke ontwikkelingen vinden na de Deltaplanperiode plaats binnen het vakgebied? In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de redenen van ontstaan van het Deltaplan voor het Cultuurbehoud, de hoofddoelstellingen van het plan en de manieren waarop musea te werk zijn gegaan. Het volgende hoofdstuk gaat in op de ontwikkelingen die na 1999 plaatsvonden binnen het vakgebied van de musea in Nederland. Hiermee wordt antwoord gegeven op de zesde deelvraag: welke ontwikkelingen vinden plaats, in het vakgebied collectiebeheer, na de Deltaplanperiode in de Nederlandse musea?
De drie gekozen praktijkvoorbeelden spelen een belangrijke rol in het beantwoorden van de zevende deelvraag: Hoe wordt er in de praktijk tegen collectiebeheer aangekeken? De volgende drie musea heb ik gekozen om nader te onderzoeken: het Amsterdam Museum en het Scheepvaartmuseum te Amsterdam en NCB Naturalis te Leiden. Door gebruik te maken van deze voorbeelden hoop ik een beeld te schetsen van de ontwikkelingen welke hebben plaatsgevonden sinds de afronding van de Deltaplanperiode. Daarnaast probeer ik ook een beeld te krijgen van de huidige visie op het vakgebied.
12
2. De waarde van objecten
De waarde zit niet in een object of voorwerp zelf, maar is iets aan dat wordt toegekend een object. Verschillende waarden kunnen worden verbonden aan een object, zoals esthetische, functionele, historische, sociale of financiële waarde(n). De levensloopgeschiedenis van het voorwerp heeft in sommige gevallen invloed op de waardetoekenning. Zo kunnen in de loop der tijd de toegekende waarden van een voorwerp veranderen. Een handgemaakt wandkleed met gouddraad kan bijvoorbeeld in eerste instantie een grote esthetische en financiële waarde toegekend krijgen. Wanneer door de jaren heen het wandkleed van uiterlijk verandert door bijvoorbeeld scheuren of mottengaten, kan zowel de esthetische als de financiële waarde verminderen. De historische waarde van het wandkleed daarentegen kan wel in waarde toenemen, omdat het kleed misschien in bezit is geweest van een bekend persoon of vanwege de ouderdom. Een van de redenen waarom musea objecten willen bewaren, is omdat zij waardevol zijn geworden. Musea willen deze waarde behouden en daarmee moet het object op de juiste manier worden geconserveerd. Als de conditie van het object niet wordt gewaarborgd, is de kans aanwezig dat er waardevermindering optreedt.3 In dit hoofdstuk wordt, met behulp van twee theorieën, toegelicht waarom de waarde van objecten een grote rol speelt bij het vormen en conserveren van een collectie.
2.1 Twee theorieën: Pomian en Van Mensch
Er bestaan verschillende theorieën waarin wordt gesproken over het toekennen van waarde(n) aan objecten. Voor deze scriptie is gekozen om twee theorieën nader toe te lichten, namelijk die van Kryzstof Pomian en Peter van Mensch. Deze keuze is gebaseerd op het feit dat beide een verbinding maken tussen de waardetoekenning en de conservering van objecten.
2.1.1 Van gebruiksvoorwerp naar semiofoor
De eerste theorie die wordt besproken is van de Pools-Franse historicus en filosoof Krzysztof Pomian. In het boek De oorsprong van het museum. Over het verzamelen (1990) probeert Pomian uit te leggen waarom mensen voornamelijk verzamelingen van musea en archieven verzamelingen aanleggen. Pomian geeft aan dat voorwerpen hun gebruikerswaarde verliezen als ze onderdeel worden van een dergelijke verzameling. Het object kan op dat moment alleen nog maar worden
3
Clavir, M. Preserving what is valued. UBC Press; Vancouver, 2002. p. 1-17.
13
bekeken.4 Verder worden objecten in deze situatie buiten het circuit van economische activiteiten gehouden en deskundig verzorgd om ze zo goed mogelijk te bewaren. De objecten worden bewaard omdat ze dienen als bemiddelaar tussen de bezoeker en het 'onzichtbare'. Pomian doelt met dit onzichtbare op het onbereikbare, het verleden, de toekomst of iets bovennatuurlijks (het religieuze, de mystiek, het symbolische in een object).5 Een waarde wordt aan het object toegekend omdat ze het onzichtbare vertegenwoordigt.6
Voorwerpen die de gebruikswaarde hebben verloren noemt Pomian 'semioforen'. Voorwerpen die nog wel de gebruikerswaarde bezitten betitelt hij met 'dingen'. Semioforen zijn volgens hem tweedelig; ze bestaan uit een materieel en een semiotisch aspect. Wanneer hij spreekt over het materiële deel, dan gaat het om het geheel van uiterlijke en fysieke kenmerken; de vorm van het object en het materiaal waarvan het is gemaakt. Het semiotische deel betreft de zichtbare kenmerken die verwijzen naar iets dat op dat moment afwezig is, bijvoorbeeld een foto die verwijst naar een gebeurtenis uit het verleden.7 'Dingen' hebben, in tegenstelling tot semioforen, geen betekenis. Ze bezitten dus wel het materiële aspect, maar het semiotische deel ontbreekt. Dingen hebben alleen een gebruikswaarde, een economische rol in de maatschappij. Als de gebruikswaarde van een ding wordt toegepast, dan kan slijtage het gevolg zijn. Hierdoor is het mogelijk dat het object onbruikbaar wordt. Een object dat niet meer gebruikt kan worden, kan volgens Pomian worden gezien als 'afval'.8 Semioforen, echter, worden niet gebruikt. Hierdoor is de kans dat een semiofoor slijt niet erg groot.
Volgens Pomian blijft een voorwerp een ding zolang er geen symbolische lading en betekenis aan wordt gegeven. Indien deze waardetoekenning wel plaatsvindt, wordt het object automatisch een 'semiofoor'. Alle dingen, van schilderijen tot speelgoedauto's, kunnen tot semiofoor worden benoemd, afhankelijk van de waarde die mensen eraan toekennen.9 Een object dat semiofoor is geworden, heeft dus in de ogen van Pomian een belangrijke rol: het is namelijk een representatie van een belangrijke, toegekende waarde geworden, die alleen nog kan worden ervaren door de instandhouding van dit object door conservering. De waarde van een semiofoor wordt 'bewaard' door het in stand te houden: de semiofoor is namelijk afhankelijk van de zichtbare kenmerken. Wanneer het object niet langer zichtbaar is, door bijvoorbeeld wijzigingen aan het materiële deel, 4
Pomian, K. De oorsprong van het museum: over het verzamelen. Heerlen, 1990. p. 15. Ibidem. 37-38. 6 Ibidem. 38. 7 Ibidem. 43. 8 Ibidem. 70-75. 9 Ibidem. 64-79. 5
14
dan is het mogelijk dat het object zijn staat als semiofoor verliest. Dit kan ook plaatsvinden wanneer de houding van in dit geval het museum of de bezoeker verandert tegenover het object. 10
2.1.2 Van primaire context naar museologische context
De tweede theorie die in dit hoofdstuk wordt aangehaald is die van de Nederlandse museoloog Peter van Mensch. Van Mensch gaat in zijn theorie uit van de gedachte dat bepaalde informatie aan een object kan worden toegekend. Dit bespreekt hij in het artikel Het object als informatiedrager. Hij spreekt over drie verschillende niveaus van een object: de structurele, de functionele en contextuele identiteit.11
Met de structurele identiteit wordt het fysieke object bedoeld: alle eigenschappen van het voorwerp die zintuiglijk waarneembaar zijn en geanalyseerd kunnen worden met behulp van fysische en chemische technieken. Hier kan worden gedacht aan eigenschappen als vorm en afmetingen, constructie, materiaal, kleur, tekst en structuur. Van Mensch maakt bij deze structurele identiteit tevens een splitsing tussen een feitelijke en actuele identiteit. De feitelijke identiteit is het object op het moment dat de maker beslist dat het object af is. De actuele identiteit is het object op het moment van beschouwing, deze is dus telkens anders.12
De functionele identiteit is vierdelig. De praktische betekenis is de meest directe functie van het object. De praktische functie van een bed is van een slaapplaats. Als tweede noemt Van Mensch de esthetische betekenis. Hiermee doelt Van Mensch op de vormgeving van een voorwerp. Als derde noemt Van Mensch de symbolische betekenis. Deze derde betekenis verwijst naar iets buiten het voorwerp; zo staat bijvoorbeeld een hond op een schilderij uit de zestiende eeuw vaak symbool voor trouwheid. Tot slot noemt hij de metafysische betekenis die verwijst naar een andere werkelijkheid: een relikwie waaraan genezende krachten worden toegekend.13
De contextuele identiteit behoeft meer uitleg. Van Mensch maakt onderscheid tussen drie verschillende contexten van objecten. De 'primaire', 'archeologische' en 'museologische' context. De primaire context is de situatie waarin het object zijn bedoelde gebruikersfunctie heeft of waarin het 10
Ibidem. 76. Mensch, P. Het object als informatiedrager. Theoretische Museologie. Reinwardt Academie; Amsterdam, 2005. p. 1721. 12 Ibidem. 17-21. 13 Ibidem. 42-45. 11
15
object een economische betekenis heeft. In de archeologische context wordt het object volledig buiten het culturele systeem geplaatst. Dergelijke objecten verdwijnen onder de grond en maken geen deel meer uit van de maatschappij. Het object kan totaal verloren gaan, of het blijft (fragmentarisch) bewaard. De mogelijkheid bestaat bovendien dat het in een van beide andere contexten wordt ondergebracht wanneer het wordt opgegraven. In de museologische context verliest het object zijn economische en primaire betekenis en krijgt het een andere, culturele betekenis. 14 Dit is het moment dat bepaalde waarde(n) aan het object wordt toegekend. Het gaat om waarden die belangrijker zijn dan de functionele betekenis, bijvoorbeeld de esthetische of historische waarde. Vanaf het moment van waardetoekenning kan het object worden opgenomen in een collectie en is er sprake van een verschuiving naar de museologische context.15
Objecten die worden opgenomen in collecties hebben te maken met 'contextovergangen'. Overgangen en verschuivingen van een primaire context naar een museologische context, of van een archeologische context naar een museologische context; de overgang van een museologische naar primaire context is ook mogelijk. Zo had tijdens de zestiende en zeventiende eeuw de specerij peper een grote waarde omdat het zeer zeldzaam was, waardoor peper zich in een museologische context bevond. Tegenwoordig is peper niet meer zeldzaam en de mens hecht veel minder waarde aan dit specerij, wat als gevolg heeft dat peper zich tegenwoordig binnen een meer primaire context te vinden is.
2.2 Verbinding tussen waardetoekenning en conservering
Waardetoekenning en conservering van objecten zijn nauw met elkaar verbonden. Beide theorieën gaan er vanuit dat op het moment dat een object zijn economische waarde verliest, conservering vaak een rol gaat spelen. Bij Pomian is dat op het moment dat een 'ding' verandert in een 'semiofoor'. Dit is dezelfde contextverandering die Van Mensch ook in zijn theorie beschrijft, maar dan met andere woorden: Van Mensch heeft het over de overgang van een primaire context naar een museologische context.
De conclusie die hieruit getrokken zou kunnen worden, is dat de waarde(n) die een object krijgt toegekend de basis vormt voor de conservering van objecten. Anders gezegd: op het moment dat de gebruikswaarde ondergeschikt raakt aan bijvoorbeeld de sociale, esthetische of historische waarde, 14
Ibidem. 38-39. Ibidem. 38-40.
15
16
moet een object geconserveerd worden. Het betreft hier het behoud van het materiële object. Van Mensch noemt dit de conservering van de 'structurele identiteit'. Pomian spreekt niet in directe vorm over conservering, maar spreekt van de zorg voor het materiële deel, waardoor het semiotische deel van het object gewaarborgd wordt.
Vanuit deze gedachte is het misschien niet verwonderlijk dat een collectiebeheerder zich voornamelijk bezighoudt met de conservering van het fysieke object: door behoud van de fysieke toestand van een object is het immers mogelijk om ten alle tijden waarde te blijven toekennen aan het object. Wanneer de conditie van het object verslechtert, is het mogelijk dat de waarde afneemt. Volgens Van Mensch kan een object vanaf dat moment naar een andere context opschuiven, wat een afname van het conserveringsbelang als gevolg heeft. Waardetoekenning is volgens Pomian en Van Mensch afhankelijk van de tijd. Het is mogelijk dat een object in een bepaalde periode grote esthetische of historische waarde krijgt toegekend, waardoor het tot een museologische context behoort of semiofoor is. In een andere periode kan deze toegekende waarde verdwijnen. Hierdoor kan de semiofoor weer een ding worden. In de theorie van Van Mensch zou het object kunnen verschuiven van de museologische context naar de archeologische context. De conservering van het fysieke object wordt in dit geval minder belangrijk.
Het toekennen van waarden aan objecten is niet alleen belangrijk voor musea. Vaak weten bezoekers niet dat musea grote collecties beheren, laat staan waarom er hoge kosten worden gemaakt en dat deze worden betaald van hun belastinggeld. Op het moment dat bij de bezoeker duidelijk wordt welke rol een object in een museum speelt namelijk als verwijzing naar het verleden en het afwezige is het mogelijk voor bezoekers om te begrijpen waarom objecten worden geconserveerd. Voor een bezoeker is het belangrijk dat hij begrijpt dat alleen door het toekennen van verschillende waarde(n) aan objecten, het mogelijk is deze te bewaren. Wanneer de 'Nachtwacht' van Rembrandt geen sociale, esthetische en historische waarde zou hebben gekregen, dan was dit schilderij niet behouden en is het niet mogelijk dat duizenden bezoekers per jaar hiervan genieten.
17
3. De weg naar preventieve conservering
Veel musea zijn instellingen die voornamelijk met materiële collecties het verleden toegankelijk willen maken.16 In het voorafgaande hoofdstuk zijn de redenen besproken waarom objecten in een museumcollectie terecht komen en wellicht bewaard zouden moeten worden. Om museale collecties te kunnen bewaren is goede zorg belangrijk, omdat objecten anders zullen vervallen. Deze zorg komt tot uiting in het vakgebied „collectiebeheer‟. Het desbetreffende vakgebied heeft zich de laatste jaren weten te ontwikkelen tot een erkend terrein in de museumwereld. In dit hoofdstuk wordt het vakgebied collectiebeheer nader toegelicht en recente ontwikkelingen.
3.1 De splitsing van één naar twee vakgebieden
Al tijdens de Industriële Revolutie in de late achttiende en negentiende eeuw vonden verschillende ontwikkelingen plaats op het gebied van museumverlichting en klimaatbeheersing.17 Voorafgaand aan de Industriële Revolutie hadden de meeste musea geen gecontroleerd klimaat en bestond er nauwelijks kennis over de invloed van zon- of kunstlicht op materialen.18 De kans dat museumobjecten in verval raakten door een verkeerde luchtvochtigheid, temperatuur of lichtsterkte was door het gebrek aan kennis hierover dan ook reëel. In de twintigste eeuw breidde de kennis over conserveringstechnieken aanzienlijk uit. Deze kennisvermeerdering zorgde ervoor dat de kans op schade bij objecten verminderd kon worden en dat nieuwe opvattingen ontstonden over het beheer en behoud van collecties.19
Op de conferentie van The International Museums Office of the Leque Nations in Rome in 1930 werden de nieuwe opvattingen en ontdekkingen op het behouden van collecties publiekelijk gemaakt.20 Museumprofessionals waren overtuigd van het feit dat het belangrijk was een voorwerp te bewaren in de staat op het moment dat het wordt toegevoegd aan de collectie. Restauraties moesten zo veel mogelijk worden vermeden, omdat het voorwerp hierdoor van structurele identiteit veranderde. Langzaam maar zeker ontstond hierdoor een scheiding tussen de specialismen restauratie en collectiebeheer. De specialisten op het gebied van collectiebeheer, 16
Pearce, S. M. Museums Objects and Collections. A Cultural Study. Leicester University Press: London, 1992. p. 1-3. Porter Alexander, E. en M. Alexander. Museums in motion. An Introduction to the History and Functions of Museums. Rowman Altamira, 2008. p. 6-23. 18 Ibidem. 19 Ibidem. 20 Clavir. Preserving what is valued. p. 1-17. 17
18
collectiebeheerders, gingen een geheel eigen invulling geven aan hun werkterrein, en hierdoor ontstond een nieuwe discipline: collectiebeheer.21 Deze nieuwe discipline was geen vervanging van het bestaande vakgebied restauratie, maar het was een substantiële toevoeging waarin nieuwe principes en methodieken op het gebied van conservering werden toegepast. Op een bijeenkomst in Engeland van The International Institute for the Conservation of Museum Objects in 1950, werd collectiebeheer uiteindelijk officieel erkend als vakgebied.22
3. 2 Restauratie versus collectiebeheer
Tussen de conservering van een object en de restauratie van een object bestaat een bepaalde samenhang. Bij restauratie is het de taak van een restaurator om een object te herstellen, waardoor over het algemeen ook vaak een bijdrage wordt geleverd aan de conservering. Zo wordt bijvoorbeeld het object hanteerbaar gemaakt zodat het vervoerd kan worden, of het object wordt gerepareerd om verder verval te voorkomen. Een restauratie is echter vaak niet noodzakelijk om het object te conserveren. Tijdens een restauratie voegt een restaurator een nieuwe laag toe aan de structurele identiteit door onderdelen van het object te verwijderen of toe te voegen. Door deze handeling wordt een restauratie door sommige personen ervaren als een verarming van het object, aangezien er een toevoeging plaatsvindt die niet oorspronkelijk is.23 Aan de andere kant kan deze handeling ook juist worden ervaren als een verrijking. Bijvoorbeeld omdat het object wordt teruggebracht in de oorspronkelijke staat en dit kan een extra laag geven aan de historische waarde.
Een collectiebeheerder voegt tijdens zijn werkzaamheden geen enkele laag toe aan het object. Er worden geen onderdelen verwijderd van of toegevoegd aan het object. Het gaat om de conservering van de integriteit van het fysieke object, want het is nodig om de structurele identiteit zoveel mogelijk te behouden omdat daarmee de toegevoegde waarde van het object blijft bestaan.24 Een collectiebeheerder probeert het voorwerp in dezelfde staat te laten.25 Het is dus belangrijk om de disciplines restauratie en collectiebeheer als twee verschillende takken te zien. Conservering, in de vorm van actieve en preventieve conservering, vindt plaats zodra een object het museum binnenkomt. Vanaf dat moment is het de taak van de collectiebeheerder om ervoor te zorgen dat het voorwerp in dezelfde conditie blijft. Restauratie vindt pas plaats als het 21
Gräfin Ballestrem, A. 'The conservator'. In: Mensch, P. van. [ed.] Professionalizing the Muses. The museum profession in motion. AHA Books; Amsterdam, 1989. p. 36-41. p. 36. 22 ICONN. http://www.iiconservation.org/hr/node/11. Geraadpleegd op 2 april 2012. 23 Mensch. Het object als informatiedrager. p. 28-30. 24 Clavir. Preserving what is valued. p. XVIII-XXII. 25 Ashley-Smith, J. Risk Assessment for Objects Conservation. Butterworth-Heinemann: Oxford, 1999. p. 1-3.
19
object in een dergelijke slechte staat verkeert, dat de kans op verlies van de integriteit van het object aanwezig is. Bijvoorbeeld wanneer het object niet meer vervoerd kan worden omdat de kans op schade dan te groot zou zijn.
3.3 Collectiebeheer
Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, heeft de collectiebeheerder een verantwoordelijke rol in het behoud van de structurele identiteit van het object. Het uitvoeren van actieve en preventieve conservering is een van de primaire taken van een collectiebeheerder. Preventieve conservering is het geheel aan maatregelen die nodig zijn om het culturele erfgoed te behouden. Het gaat dan om het creëren van de juiste omgeving voor de collectie.26 Uitvoering van de juiste preventieve conservering geeft de garantie dat een object, en daarmee ook de waarde die daaraan is toegekend, niet wordt vernietigd door schadefactoren zoals lichtsterkte, hoge of lage temperaturen of insecten. Actieve conservering vindt pas plaats als de schade al is opgetreden en om verder verval te voorkomen. Hier kan worden gedacht aan een behandeling tegen schimmel of het maken van een steun voor het object. Het is de taak van een collectiebeheerder om de collectie op een juiste en optimale manier te behouden en beheren. Hij of zij heeft dus een beschermende rol. Tegenwoordig is de collectiebeheerder verantwoordelijk voor het uitvoeren van een goed collectiemanagement.
Deze vorm van organisatorisch management is relatief nieuw in de Nederlandse museumwereld. Bij collectiemanagement worden belangrijke handelingen binnen een organisatie op systematische wijze uitgevoerd en schriftelijk vastgelegd. Bij collectiebeheer kan dan worden gedacht aan de registratie, de acquisitie, de afstoting of het vervoeren van objecten.27 Door het controleren, verbeteren en het waarborgen van de kwaliteit van deze werkzaamheden en de bijhorende processen, kan de beheer- en behoudkwaliteit worden gegarandeerd.28 Collectiemanagement wordt vaak toegepast aan de hand van een kwaliteitssysteem. Een voorbeeld van een dergelijk kwaliteitssysteem is Spectrum. Spectrum maakt het mogelijk voor een instelling om systematische werkmethodes in te voeren in de vorm van standaarden. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het transporteren van objecten.29 Wanneer standaarden worden nageleefd, is het voor een museum mogelijk een duidelijk overzicht te creëren van de objecten die in het museum zijn, 26
Stichting Erfgoedkennis. http://www.stichtingerfgoedkennis.eu/nieuws.htm. Geraadpleegd op 30 maart 2012. Spectrum. http://www.faronet.be/spectrum/spectrumNL-nl.1.0.pdf. p. 19. Geraadpleegd op 14 maart 2012. 28 Zwart, B., de, I. Jansen en A. Heijnen. 'Kwaliteitsmanagement: De kroon op het deltaplan'. In: Museumvisie. jrg. 23 (1999) nr. 4 (dec. 42-45). 29 Spectrum. http://www.faronet.be/spectrum/spectrumNL-nl.1.0.pdf. p. 5-15. 27
20
waar objecten gevonden kunnen worden en hoe objecten gehanteerd moeten worden. Deze kennis zorgt ervoor dat bezitters van museumcollecties op de juiste manier zorg kunnen dragen voor de objecten, en ook in de toekomst. Daarnaast helpt deze informatie bij het maken van strategische keuzes, bijvoorbeeld met het oog op het toelaten en/of afstoten van objecten. Het gebruik van standaarden kan ervoor zorgen dat het maken van keuzes gemakkelijker wordt gemaakt. Dit komt doordat een standaard ervoor zorgt dat er volgens vaste richtlijnen gewerkt kan worden. Hierdoor kan elk object op dezelfde manier worden behandeld. Standaarden zorgen ook voor strenge regels die opgevolgd moeten worden, zoals het verplicht dragen van handschoenen bij het hanteren van objecten of de beperkte toegankelijkheid tot het depot. Handhaving van deze regels kan als nadeel hebben dat de collectiebeheerder zich rigide op zal moeten stellen tegenover collega‟s, waardoor conflicten kunnen ontstaan met andere afdelingen. De oorzaak van deze conflicten komt vaak voort uit de verschillende waarden die de beide partijen, de collectiebeheerder in conflict met andere medewerkers, voor ogen hebben. De collectiebeheerder handhaaft de standaarden die aangeven dat de integriteit van objecten niet mag worden aangetast door museale activiteiten, terwijl een conservator of educatief medewerker het object wellicht meer ziet als een object dat gepresenteerd moet worden.30
3.4 De verantwoordelijkheid voor museumcollecties
Het beheren van collecties volgens de kwaliteitseisen en standaarden kost veel tijd en dus ook veel geld.31 Collecties blijven groeien, zodat musea steeds meer werk hebben aan de conservering van objecten. Ondersteuning voor deze taak wordt tegenwoordig gezocht bij aangevraagde subsidies waarmee projecten en personeel kan worden betaald. Aangevraagde subsidies worden uitgereikt door bijvoorbeeld de centrale overheid, provincie, gemeente of een organisatie als de Mondriaan Stichting. Veel musea in Nederland zijn afhankelijk van subsidies. Het Rijk heeft een algemene verantwoordelijkheid voor het behoud, het beheer, de selectie en de toegankelijkheid van het Nederlands cultureel erfgoed. Binnen deze verantwoordelijkheid vallen wet- en regelgeving voor instellingsbeleid en taakgerichte subsidies. Dit wil echter niet zeggen dat de centrale overheid op al deze gebieden daadwerkelijk actief is. De overheid heeft verschillende taken ondergebracht bij gemeentes en provincies of bij de instellingen zelf. De overheid draagt echter wel een specifieke verantwoordelijkheid voor museale rijkscollecties. Vaak zijn deze collecties in het bezit van de
30
Clavir, M. Preserving what is valued. UBC Press; Vancouver, 2002. p. 27-36. Otte, M. 'Communiceren over conserveren. Vergroot toegankelijkheid publieke betrokkenheid?'. In: Museumpeil. nr. 24. najaar 2005. p. 22-25. 31
21
Nederlandse Staat omdat ze van nationale betekenis zijn.
Wanneer de overheid, provincie of gemeente het vanwege politieke, economische of filosofische redenen niet van belang vindt om een subsidie te verstrekken aan een museum, moeten dikwijls lastige beslissingen worden genomen. Het gaat dan meestal om beslissingen betreffende de begroting of de verdeling van het geld binnen een organisatie die worden genomen op basis van de missie van het museum.32 Economische of politieke gebeurtenissen kunnen ook invloed hebben op de besluiten die moeten worden genomen, zoals de huidige bezuinigingen de culturele sector. Soms ligt de focus van instellingen meer op het aantrekken van publiek dan het beheer en behoud van de collectie.33 Collectiebeheer kan hierdoor onder druk komen te staan omdat met minder geld dezelfde hoeveelheid werkzaamheden moet worden verricht en dezelfde kwaliteit wordt verwacht.
22
32
Ashley-Smith. Risk Assessment. p. 1-3. Clavir. Preserving what is valued. p. XVIII-XXII.
33
4. Een verschuiving van het object naar het publiek
Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw ontstond bij de nieuwe generatie museummedewerkers weerstand tegen de traditionele functie van het museum. Zij vonden dat een museum niet een naar binnen gekeerde tempel moest zijn, maar een actief instituut dat zich openstelt voor de samenleving.34 In de jaren zeventig van de twintigste eeuw ontstond naar aanleiding van deze weerstand een discussie over de taak van het museum. Volgens veel museumprofessionals in deze periode, hadden musea de taak het publiek te informeren over kunst en cultuur.35 Tijdens de discussie ging het voornamelijk over de plaats en functie die een museum in de samenleving heeft. In het artikel „Een bewogen tijd. Experiment en discussie in de jaren zestig en zeventig‟ werd geschreven dat er twee visies op het museum ontstonden. De eerste visie draaide om het tonen en ordenen van een collectie in een specialistische en neutrale omgeving. De collectie was hierin belangrijker dan het publiek. In de tweede visie, die vooral populair was onder de nieuwe generatie museummedewerkers, was de collectie ondergeschikt aan het publiek. De nieuwe generatie vond dat een museum een actieve instelling moest zijn die zich openstelt voor de samenleving.
4.1 Het eerste museumdiscours
Ook bij de overheid veranderde de visie op de taak van het museum. Bij de formatie van Kabinet Cals in 1965 kwam een nieuw ministerie tot stand: het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. Dit ministerie zag het museumbeleid als onderdeel van het maatschappelijk en cultureel welzijn. In 1976 verscheen de nota Kunst en kunstbeleid onder Kabinet Den Uyl.36 Het basisuitgangspunt van deze nota was dat kunstbeleid welzijnsbeleid moest zijn. Met deze nota gaf de overheid voor het eerst aan dat zij niet alleen iets 'voor' de kunst wilde doen, maar ook iets 'met' kunst.37 De nota Kunst en kunstbeleid werd opgevolgd door de sectornota Naar een nieuw museumbeleid.38 In deze sectornota deed de overheid voor het eerst uitspraken over haar visie op het Nederlandse museumbeleid. Musea moesten zich vooral richten op de maatschappij en de
34
Mensch. P. van. 'Nieuwe museologie. Identiteit of erfgoed?'. In: Laarse, R. van der. [red.] Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering. Het Spinhuis; Amsterdam, 2005. p. 176-192. 35 Blok, C. 'Een bewogen tijd. Experiment en discussie in de jaren zestig en zeventig'. In: Leeuw, R. [red.] De kunst van tentoonstellen. De presentatie van beeldende kunst van 1800 tot heden. Rijksdienst Beeldende Kunst; Den Haag, 1991. p. 78-104. 36 Doorn, H. W. van. Kunst- en kunstbeleid. nr. 13. [brief van de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk] Den Haag, 1977. p1-3. 37 Pots, R. Cultuur, koningen en democraten. Overheid & Cultuur in Nederland. [tweede druk] Nijmegen; Sun, 2002. p. 305-306. 38 Doorn. Kunst- en kunstbeleid. p. 7-9.
23
samenleving betrekken bij uitvoerende projecten. In dezelfde sectornota ging de overheid voorwaarden stellen waaraan musea moesten voldoen: "Instellingen, zeker wanneer zij door de overheid worden gefinancierd, worden geacht voor iedereen te functioneren en bovenal maatschappelijk nuttig te zijn".39 De overheid was van mening dat het de taak van een museum was om zowel cultureel als natuurlijk erfgoed te bewaren en over te dragen om aan toekomstige generaties.40 Deze vernieuwde visie op het Nederlandse museumbeleid kwam overeen met de doelstellingen die besproken werden op de General Conference van UNESCO in 1976. Tijdens deze conferentie werd nadruk gelegd op het feit dat cultuur van en voor iedereen was.41 Door de rol die de overheid met de sectornota Naar een nieuw museumbeleid innam, moesten musea de bestaande visies gaan veranderen en zich gaan openstellen voor iedere laag van de bevolking. Ze moesten een rol in de maatschappij gaan spelen en zich sterk richten op de publieksfunctie.
4.2 Het tweede museumdiscours
Tien jaar later, in 1986, gaf Jan Vaessen aan dat musea meer aandacht moesten gaan besteden aan public relations en marketing. Hij verwachtte namelijk dat de overheid musea strenger ging beoordelen op de publieksactiviteiten die ze uitvoerden. Daarnaast verwachtte hij dat instellingen in de toekomst een groter deel van hun inkomsten zelf zouden moeten gaan binnenhalen.42 Vaessen bleek gelijk te hebben. Door onder andere verzelfstandigingen van de rijksmusea, teruglopende subsidies, daling van inkomsten en een steeds groter wordende concurrentie - tussen musea onderling en van andere vrijetijdsbestedingen - ontstond opnieuw beweging in de museumwereld. Het leek alsof de overheid bepaalde wat een museum was. Dit had tot gevolg dat musea veelal aankwamen met exclusieve (educatieve) programma‟s, waar tentoonstellingen speciaal voor werden ingericht. De bezoeker kwam steeds minder vaak direct of indirect in aanraking met objecten uit de collectie. De focus in tentoonstellingen was niet langer meer primair en direct gericht was op de collectie. Bovendien werden de objecten vervangen door replica‟s.43
39
Pots. Cultuur, koningen en democraten. p. 319. Mensch. 'Nieuwe museologie‟. p. 176-192. 181. 41 Records of the General Conference Nineteenth Session Nairobi, 26 October to 30 November 1976. Parijs: Published by the United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization, 1977. UNESCO Database. 1977. UNESCO. http://portal.unesco.org/en/ev.php-URL_ID=13097&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html. Geraadpleegd op 16 april 2012. 42 Vaessen, J.A.M.F. Musea in een museale cultuur. Zeis; Kerckbosch B.V.;1986. p. 126-127. 43 Twaalfhoven, A. „Museum of mausoleum. Heeft het Nederlandse kunstmuseum nog een toekomst?‟ In: Boekman. jrg. 61. herfst. (2004): p. 16-23. p.19-20. 40
24
Ondanks dat musea voldeden aan de eisen van de overheid, begonnen de subsidies aan het einde van de jaren tachtig van de twintigste eeuw terug te lopen. Het gevolg was dat musea zelf meer inkomsten moesten gaan genereren. De taken van het museum werden steeds complexer en omvangrijker. Naast de traditionele functies van het museum moest nu ook aandacht worden besteed aan marketing en management. Veel aandacht werd geschonken aan de publieksfunctie in tegenstelling tot de beheer- en behoudfunctie.44 De overheid rekende de musea niet af op kwaliteitszorg en integraal beleid, maar op aantal het bezoekers dat het museum bezocht. Hier wreekte zich het feit dat Nederland geen museumwet kende, die voorschreef wat de verschillende overheden aan museumbeleid moesten doen. Het stond elke Nederlandse provincie en gemeente volkomen vrij wat zij aan museumbeleid wilden doen.45 Volgens Historicus Anton Kos en het feit dat musea de eigen inkomsten moesten verhogen door middel van meer publieksgerichte activiteiten tot gevolg gehad dat in veel museale organisaties de taak van collectiebeheerder werd ondergewaardeerd. Het organiseren van tentoonstellingen en het verzamelen van nieuwe voorwerpen werd door veel musea belangrijker gevonden, dan het goed bewaren van de collectie.46
Doordat musea zich nu meer gingen richtten op het organiseren van tentoonstellingen en publieksgerichte activiteiten, gingen de condities van de Nederlandse museale collecties hard achteruit. Op het gebied van objectregistratie, actieve en preventieve conservering werden grote achterstanden opgelopen, andere objecten leden onherstelbare schade. Aan het einde van de jaren tachtig van de twintigste eeuw voerde de Algemene Rekenkamer een onderzoek uit naar de conditie van de rijkscollecties.47 De resultaten waren schikbarend. De overheid reageerde op dit onderzoek in 1989 met het Deltaplan voor het Cultuurbehoud.
44
Laurijsse, I. Een nieuwe museumvisie. De positionering van tentoonstellingsarchtitenbureau Kossmann.dejong in het hedendaagse Nederlandse museumdiscours. [masterscriptie] Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 2009. p. 37. 45 Buist, G. 'Kwaliteitszorg in musea. Verslag van een rondetafelgesprek'. In: Museumpeil. nr. 30. najaar 2008. p.3-34. 46 Kos, A. 'Waarborg voor optimaal collectiebeheer? Een Erfgoedwet'. In: Levend Erfgoed. Vakblad voor public folklore & public history. jrg. 3. nr. 3. 2006. p. 26-30. 47 De onderzoekers van de Algemene Rekenkamer hebben de taak om te controleren of het geld van de overheid goed wordt besteedt.
25
5. Het Deltaplan voor het Cultuurbehoud
Door een verschuiving in de jaren zeventig en tachtig naar een meer publieksgericht beleid in musea liepen musea op het gebied van objectregistratie en preventieve conservering grote achterstanden opgelopen.48 De Algemene Rekenkamer kwam in 1989 met schrikbarende resultaten na een onderzoek naar de conditie van de rijkscollecties. Dit leidde in 1990 tot het Deltaplan voor het Cultuurbehoud. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op dit plan, waarbij tevens de manier waarop de musea hebben gereageerd wordt besproken.
5.1 Het ontstaan van het Deltaplan
In 1988 verscheen het rapport Rijksmusea van de Algemene Rekenkamer. Het rapport zorgde ervoor dat Den Haag werd wakker geschud en wel aandacht kreeg voor de registratie- en conserveringsachterstanden van de museale collecties.49 Museumdirecteuren en museummedewerkers hadden voor het verschijnen van dit rapport al de noodklok geluid om aandacht te vragen voor de lage kwaliteit van het collectiebeheer in Nederland.50 In het rapport werd ingegaan op de wijze waarop de rijkscollecties werden beheerd. Tijdens een vooronderzoek van de Algemene Rekenkamer werden zeventien rijksmusea geïnspecteerd. De resultaten van dit onderzoek toonden verschillende tekortkomingen in het collectiebeheer van de rijksmusea aan. Zo bleek dat veel collecties niet adequaat geregistreerd waren en de bewaaromstandigheden, zowel klimatologisch als bouwkundig, niet aan de conserveringseisen voldeden. Daarnaast was ook de fysieke toestand van veel objecten zorgwekkend: schimmel, vuil, stof en verzuring vormden een grote bedreiging. De achterstanden waren het resultaat van een lange periode waarin weinig zorg werd besteed aan het behoud van erfgoed; hierbij was er geen verschil tussen collecties die werden beheerd door overheden of door particulieren.51 Over de jaren werd de aandacht verlegd van collectiebeheer naar de ontwikkeling van publieksgerichte activiteiten.52 Een naar buiten gericht optreden werd door de meeste musea gezien als de beste strategie. Het nemen van maatregelen die betrekking hadden op de voor het publiek onzichtbare werkzaamheden van de musea, hadden een 48
Willink, J. 'Malaise bij conservering en restauratie van cultuurbezit'. In: Museumvisie. jrg. 11 (1987) p. 111-114. D'Ancona, H. Bedreigd Cultuurbezit nr. 1. [brief van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur] SDU uitgeverij: Den Haag, 1990. 50 Maurits, H. 'Kiezen voor kwaliteit roept weinig weerstand op'. In: Museumvisie. Jaargang 15, nr. 1. april 1991. p. 1619. 51 D'Ancona, H. Bedreigd Cultuurbezit nr. 1. 52 D'Ancona, H. Bedreigd Cultuurbezit nr. 6. [brief van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur] Rijswijk, 4 december 1991. 49
26
lage prioriteit. Daarnaast was er vaak onvoldoende deskundigheid aanwezig en werden collecties alsmaar groter; soms te groot en niet meer werkbaar.53 Het rapport van de Algemene Rekenkamer leidde ertoe dat de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (nu ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) Hedy d'Ancona, door de Tweede Kamer werd verzocht een reddingsplan te ontwikkelen, dat al snel de naam Deltaplan voor het Cultuurbehoud kreeg.54
Naar aanleiding van dit verzoek verscheen in juni 1990 Het plan van aanpak, een eerste onderdeel van het Deltaplan. Het plan werd geschreven met op het oog de redding van de collecties van de rijksmusea, maar moest daarnaast ook een stimulans vormen voor het beheer en behoud van de collecties in de niet-rijksmusea. De niet-rijksmusea hadden namelijk te maken met vergelijkbare achterstanden in registratie en conservering. De minister hoopte dat het Deltaplan een impuls zou betekenen voor het gehele veld.55
De maatregelen die in dit Plan van Aanpak werden genoemd, waren gericht op het fysieke behoud van cultureel erfgoed en op de basisregistratie.56 In het plan werd niet alleen de nadruk gelegd op een inventarisatie van de achterstanden, selectiecriteria en beleidsvoornemens, maar ook op de te nemen maatregelen en inzet van extra middelen om de achterstanden welke waren ontstaan weg te werken. Het Plan van Aanpak van de Minister bestond uit drie fasen. De eerste fase was de inventarisatie van de achterstanden. De tweede fase bestond uit planvormingen om de achterstanden aan te pakken en tot slot de derde fase; uitvoering van de eigenlijke reddingsoperatie.
In de volgende paragrafen worden bovengenoemde drie fasen uitgelegd. Per fase zal de aanpak van werkzaamheden worden beschreven evenals de resultaten die daaruit voortkwamen.
53
Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Deltaplan voor het cultuurbehoud : inventarisatie van achterstanden in collectiebeheer en behoud bij musea en rijksarchieven. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur: 's Gravenhagen, 1990. p. 28-29. 54 D'Ancona. Bedreigd Cultuurbezit nr. 1. 55 D'Ancona, H. Bedreigd Cultuurbezit nr. 2. [Nota] SDU uitgeverij: Den Haag, 1990. 56 Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Deltaplan voor het Cultuurbehoud onderdeel : plan van aanpak achterstanden musea, archieven, monumentenzorg, archeologie. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur: Rijswijk, 1990. p. 8.
27
5.2 Inventarisatie van de achterstanden
De eerste fase, de inventarisatie van achterstanden, bestond uit het uitvoeren van vier deelonderzoeken welke tot doel hadden om de achterstanden bij de museale collecties in beeld te brengen, te weten: achterstand in objectregistratie, achterstand in passieve conservering, achterstand in actieve conservering en achterstand in restauratie.
De onderzoeken vonden binnen een half jaar plaats en leverden een vrij complete inventarisatie op van de daadwerkelijke achterstanden van de museumcollecties. Daarbij werd het onderzoek naar de actieve conservering en de restauratie tegelijkertijd uitgevoerd. De volgende alinea‟s behandelen het onderzoeksproces en de resultaten van de vier verschillende deelonderzoeken.
5.2.1 Achterstand in objectregistratie
Het onderzoek naar de achterstand van objectregistratie werd uitgevoerd door de Stichting Research en Beleid. Om het onderzoek in juiste banen te leiden, werden er in overleg met de rijksmusea basiseisen opgesteld waaraan een registratie minimaal moest voldoen. Deze eisen hadden betrekking op de inhoud van de administratie zoals: objectnaam, vindplaats en eigendomssituatie. Daarnaast gingen de basiseisen in op de procedures voor het bijhouden van deze registratie. Wanneer de objectregistratie van een museum niet voldeed aan de basisregistratie, dan werd dit ervaren als een achterstand.57 De basisregistratie van de collectie was, en is nog steeds, cruciaal voor een museum. Dit omdat bij een onjuiste registratie problemen kunnen ontstaan doordat niet bekend is welke objecten een museum precies bezit, waar deze zich bevinden en in welke staat de objecten verkeren. Tijdens het inventariseren van de registratie werd er uitgegaan van deelcollecties, dit om overzichtelijk te werk te kunnen gaan. Onder een deelcollectie werden collectieonderdelen verstaan, die door de musea zelf als samenhangend geheel waren aangewezen. Uit het onderzoek van Stichting Research en Beleid kwam naar voren dat bij geen van de 22 onderzochte instellingen werd voldaan aan de normen van de objectregistratie die door het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur waren gesteld. Bij het onderzoek naar de kwaliteit en de volledigheid van de registratie kwamen diverse soorten achterstanden aan het licht. Veel deelcollecties van de onderzochte musea bleken geheel ongeregistreerd te zijn. Indien er wel een registratie was, bleek deze in de meest gevallen onvoldoende te zijn. Gegevens waren
57
D'Ancona. Bedreigd Cultuurbezit nr. 2. p. 6-7.
28
incompleet of verouderd.58
Stichting Research en Beleid concludeerde dat de achterstanden zeer ernstig waren, maar dat de meeste goed konden worden aangepakt. Ze gaven aan dat het voor veel instellingen mogelijk moest zijn om met behulp van extra subsidie de achterstanden in enkele jaren weg te werken. Het grootste probleem dat zij aangaven in hun rapport, was dat in veel instellingen beheer en registratie nog samenvielen onder een afdeling. Hierin moest volgens hen een splitsing worden gemaakt. 59
5.2.2 Achterstand in passieve conservering
Het onderzoek naar de achterstand op het gebied van de passieve conservering werd uitgevoerd door de Centrale Directie Apparaatszorg van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Zij voerden een onderzoek uit naar de achterstanden in de bouwkundige en klimatologische voorzieningen van depots en tentoonstellingsruimten. De wijze waarop objecten werden en worden bewaard is namelijk belangrijk. Verval aan objecten wordt vergroot door volle opbergrekken, stof en vuil. Hierbij werden alleen de gebouwen beoordeeld waarbij de beheersverantwoordelijkheid bij het Rijk lag. Het uitgangspunt van het onderzoek was er achter te komen welke maatregelen getroffen moesten worden om de gebouwen en depots te optimaliseren en te laten voldoen aan de gestelde eisen.60 Klimaat en lichtsterkte hadden, en hebben nog steeds, een erg belangrijke rol in het behoud van museumobjecten.
De Centrale Directie Apparaatszorg publiceerde in juni 1990 de resultaten van het onderzoek. Zij hadden vastgesteld dat van de 42 onderzochte instellingen (waaronder ook een aantal archieven) slechts drie voldeden aan de gestelde conserveringseisen. Bij de andere instellingen werden grote of kleine achterstanden gevonden. Deze achterstanden splitste de Centrale Directie Apparaatszorg op in mate van urgentie. In hetzelfde rapport gaven zij ook aan dat er rekening moest worden gehouden met structurele onderhoudslasten.61
58
Ibidem. Ibidem. 7-8. 60 Ibidem. 61 Ibidem. 8-9. 59
29
5.2.3 Achterstand in actieve conservering en restauratie
Rijksmusea Het onderzoek naar de achterstanden op het gebied van actieve conservering en restauratie werd opgesplitst in twee gedeeltes, namelijk de rijkscollecties en niet-rijkscollecties. Het onderzoek naar de rijkscollecties werd uitgevoerd door de musea zelf, onder begeleiding van Bureau Managementontwikkeling en Ondersteuning (BMO). Gedurende dit onderzoek werd ervoor gekozen om niet alleen de achterstanden op het gebied van actieve conservering te inventariseren, maar ook de restauratiebehoeften die aanwezig waren. Om een goede inventarisatie te krijgen, was het volgens BMO noodzakelijk om de collecties op te delen in vier verschillende categorieën: A, B, C en D.62 Bij categorie A ging het om de top van het Nederlandse bezit. Deze objecten waren onvervangbaar en onmisbaar. Objecten die behoorden tot categorie B, maakten geen deel uit van de top, maar hadden wel een hoge attractie- en presentatiewaarde. In de C categorie vielen objecten die niet onder A of B konden worden ondergebracht, maar toch in de verzameling van het museum thuis hoorden. In de D categorie vielen objecten die niet in de collectie pasten en konden worden afgestoten. Door de collectie te categoriseren in A, B, C of D ontstond een beeld van de waarde van de collectie. Deze verdeling was van groot belang om prioriteiten te kunnen stellen voor het beheer en behoud. Omdat er voor actieve conservering toen nog geen specifieke eisen en standaarden waren ontwikkeld, moest er bij het berekenen worden uitgegaan van de ervaring van de museumprofessionals die werkzaam waren in de instelling. Uit het onderzoek kon uiteindelijk worden geconcludeerd dat de bewaaromstandigheden mee vielen: bij objecten die behoorden tot categorie A en B waren de omstandigheden zelfs relatief goed, verbetering van de conserveringsomstandigheden was echter wel nodig. Bij objecten in de categorie C en D werden de achterstanden groter ten opzichte van categorie A en B. De restauratieachterstanden waren bij alle categorieën aanwezig. De meeste prioriteit voor de verbetering van actieve conservering kwam te liggen bij de voorwerpen die bij categorie A waren ingedeeld. Deze objecten hadden immers de meeste waarde volgens de musea.63
Niet-rijksmusea Bij de niet-rijksmusea werden de achterstanden op het gebied van actieve en passieve conservering en restauratie geïnventariseerd door Intomart Qualitatief BV. Bij dit onderzoek werden de restauratiebehoeften niet meegenomen. Door middel van een schriftelijke enquête die werd verdeeld 62
Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Deltaplan voor het cultuurbehoud. p. 28-29. D'Ancona. Bedreigd Cultuurbezit nr. 2. p. 10-12.
63
30
over 524 musea, konden de achterstanden op het gebied van conservering in beeld worden gebracht. Bij de enquête moesten musea ook invullen welke deelcollecties van bijzondere waarden waren. Uiteindelijk bleek dat bij de niet-rijkscollecties een achterstand van meer dan tweehonderd miljoen gulden aanwezig was van alleen al de objecten met een bijzondere waarde. Voor de rest van de collecties was nog geen berekening gemaakt.64
Conclusie na de vier deelonderzoeken Met de inventarisatie van de achterstanden werd de eerste fase van Het plan van Aanpak afgesloten. Minister d'Ancona liet, naar aanleiding van de inventarisaties, weten dat ze erg geschrokken was van de resultaten. De achterstanden bleken nog omvangrijker en ernstiger te zijn dan vermoed. Ze vond het ontoelaatbaar dat zulke situaties bleven voortbestaan en pleitte dan ook voor een snelle verbetering. D‟Ancona dacht dat door de classificatie van de collecties in de vier categorieën realistische oplossingen kon worden gevonden en uitgewerkt. Het fysieke behoud van objecten met bijzondere culturele waarden, behorende tot de A of B categorie, stond voorop in de ogen van de minister. Daarnaast kregen passieve en actieve conservering voorrang bij de besteding van gelden. 65 Verder gaf zij aan dat het onmogelijk was om de achterstand in restauratiebehoefte weg te werken. Deze keuze baseerde zij op het feit dat restauratie nooit noodzakelijk is om het behoud van een voorwerp vast te stellen. Door het maken van deze beleidsmatige keuzes, kon er worden begonnen met het tweede gedeelte van het Plan van Aanpak.
5.3 Aanpakken van de achterstanden
De tweede fase van het Plan van Aanpak was de 'planvorming om de achterstanden aan te pakken', hierin werden realistische plannen gevormd om de geconstateerde achterstanden weg te werken. Uit de resultaten van de deelonderzoeken bleek dat de achterstanden te omvangrijk waren om in één of twee jaar te worden weggewerkt. Vaak waren er meerdere jaren nodig. Minister d'Ancona was van mening dat de werkdruk om de achterstanden weg te werken niet te hoog moest worden, een museum moest normaal kunnen blijven functioneren. Daarom streefde ze ernaar om de beschikbare middelen op een dergelijke manier in te zetten, opdat het mogelijk was de projecten 'snel' af te ronden. Met beschikbare middelen doelde d'Ancona op extra geld en personeel.66
64
Ibidem. 12-16. D'Ancona. Bedreigd Cultuurbezit nr. 1. 66 D'Ancona, H. Bedreigd Cultuurbezit nr. 3. [brief van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur] SDU uitgeverij: Den Haag, 1991. p. 3. 65
31
Om erachter te komen hoeveel extra geld en personeel nodig was, werden de musea verzocht om plannen op te stellen hoe zij te werk dachten te gaan. De onderdelen van deze plannen waren vergelijkbaar met de eerder genoemde deelonderzoeken, namelijk: objectregistratie, passieve conservering en actieve conservering. Het onderdeel restauratie maakte hier, zoals in hoofdstuk 5.2 is benoemd, geen onderdeel meer van uit.
Objectregistratie Bij de bestudering van de plannen bleek dat de musea uiteen vielen in drie categorieën. Allereerst waren er musea die de registratie van de gehele collectie wilden vernieuwen en definitief wilden verbeteren. Deze aanpak vroeg om een grote inzet van de organisatie en een belangrijke investering in het exploitatiebudget. De tweede categorie werd gevormd door musea die de 'gaten' in hun registratie gingen aanpakken en de rest van de registratie onaangetast lieten. Tot de derde categorie behoorden musea die de registratieproblematiek niet afzonderlijk van de conserverings- en selectieproblematiek beoordeelden. Deze instellingen ontwikkelden een integraalplan waar de verbetering van registratie deel van uit maakte. Hierbij was het van belang dat, voordat de achterstanden weggewerkt konden worden, een duidelijk beeld ontstond van de plaats die verschillende deelcollecties in de totale collectie innamen. Selectie speelde hierbij een grote rol. Objecten behorend tot de categorie C en D, evenals rekwisieten hoefden niet te worden behandeld.
De projectplannen gaven uiteindelijk een gedetailleerd inzicht in de mogelijkheden om de registratieachterstanden definitief weg te werken. Uit de details bleek ook dat verbetering bij de registratie zorgde voor het vormen van een goede basis voor conserveringsplannen en collectiebeleid, hetgeen resulteerde in een succesvol verloop van het Deltaplan voor het Cultuurbehoud. Dit was een reden om prioriteit te geven aan het inhalen van de registratieachterstanden.67
Passieve conservering De onderzoeksresultaten van het deelonderzoek naar de achterstand van de passieve conservering van de museumcollecties waren zorgelijk. Slechte bewaaromstandigheden hadden voor een deel geleid tot de achterstanden in conservering. Wanneer de omstandigheden rondom de klimaatbeheersing en lichtsterkte niet werden verbeterd, dan stond dit de langetermijn-oplossing
67
D'Ancona. Bedreigd Cultuurbezit nr. 3. p. 6-9.
32
voor de behoudsproblematiek in de weg. De slechte bewaaromstandigheden in de depots en tentoonstellingsruimten vormden dan ook een grote bedreiging voor de collecties. De Rijksgebouwen Dienst werkte hard aan plannen om de omstandigheden binnen de ruimtes te verbeteren. Het was echter al snel duidelijk dat de beschikbare middelen en benodigde tijd onvoldoende zou zijn. De hoeveelheid geld die nodig was om de depotruimtes te verbeteren was niet aanwezig. Hierdoor was het onmogelijk om alle collecties op tijd te redden. De enige oplossing was het nemen van noodmaatregelen om volledig verval te voorkomen.68
Actieve conservering De achterstanden die werden aangetoond, maakten duidelijk dat de prioriteit moest komen te liggen op het wegwerken van de achterstanden op het gebied van actieve conservering. Het was van groot belang om objecten in de (toen) huidige toestand te behouden en verder verval tegen te gaan. Als uitgangspunt werd hier de cultuurhistorische waarde van objecten en deelcollecties genomen. Daarom werden in de eerste plaats plannen gemaakt om de achterstanden van de A en B categorie op het gebied van actieve conservering aan te pakken. De plannen die werden gemaakt gaven aan wat haalbaar was met de draadkracht van de organisatie. Voorop stond dat de direct bedreigde objecten onmiddellijk behandeld en opgeborgen moesten worden op een dusdanige manier dat behoud voor de toekomst kon worden gegarandeerd.69
Nadat de plannen voor de drie gebieden - objectregistratie, passieve conservering en actieve conservering - waren ontwikkeld konden de instellingen beginnen met de uitwerking. Hierdoor kon worden gestart met de derde fase van het Plan van aanpak.
5.4 De reddingsoperatie De derde fase van het Plan van aanpak: 'uitvoering van de eigenlijke reddingsaanpak' werd begonnen nadat er realistische plannen waren ontwikkeld om de aangetoonde achterstanden weg te werken. Naarmate de musea startten met de uitwerking van de gemaakte plannen, groeide het inzicht in de factoren die bepalend waren voor het succes van de totale operatie. Hiermee werd gedoeld op de conserveringsachterstanden en het leggen van een basis voor een gestructureerd en geprofessionaliseerd collectiebeheer binnen de Nederlandse musea.
68
Ibidem. 9-11. Ibidem. 12-15.
69
33
Musea moesten in staat worden gesteld om zich niet alleen te richten op inhaal- en herstelwerkzaamheden, maar ook op preventie om achterstanden in de toekomst te voorkomen.70 Zoals eerder benoemd, waren voldoende gekwalificeerd personeel, een goede bouwkundige conditie van depots en tentoonstellingsruimten, klimaatinstallaties en de logistieke organisatie van collectiebeheer hiervoor noodzakelijke factoren.
Om te zorgen dat de noodzakelijk factoren op den duur aanwezig waren bij de projecten, werd veel aandacht besteed aan de inzet van extra middelen die al eerder in dit hoofdstuk aan de orde kwamen. Naast geld, was het inzetten van externe medewerkers ook een van de extra middelen. Minister d'Ancona was van mening dat de kwaliteit van cultuurbehoud niet alleen werd bepaald door de hoeveelheid geld die ter beschikking werd gesteld, maar ook door de deskundigheid en professionaliteit van de instellingen en medewerkers die met de zorg voor het culturele erfgoed waren belast.71 Veel aandacht werd dan ook besteed aan de opleiding van externe medewerkers, die in het kader van het Deltaplan bij instellingen werden ingezet.72 Naast de Reinwardt Academie, die al sinds 1976 een afstudeerrichting beheer & behoud heeft, werd een tweede opleiding gestart. 73 Op 1 december 1992 startte de opleiding Behoudmedewerker Musea bij het Instituut Collectie Nederland (nu Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed). Medewerkers die in het depot werkten, verrichtten de werkzaamheden vaak naar eigen inzicht. Dikwijls waren zij misschien niet op de hoogte van een goede depotinrichting, hanterings- en conserveringstechnieken en geschikte materialen, waardoor men regelmatig verval aantrof hetgeen voorkomen had kunnen worden.74 Een ander extra instrument dat werd ingezet tijdens de Deltaplanperiode was 'De Inspectie Cultuurbezit' (Erfgoedinspectie).75 Deze inspectiedienst hield namens het ministerie toezicht op een belangrijk deel van het Nederlandse erfgoed. In 1997 werd de inspectiemethode in samenspraak met de musea ontwikkeld. Een inspectie bestond uit het opstellen van een basisbeschrijving waarin de missie van het museum en de collectie en een beschrijving van de stand van zaken op het gebied van registratie, conservering en risicobeheer werd opgenomen.76 Door middel van een bewindspersoon zag de Erfgoedinspectie toe op het beheer en behoud van de rijkscollectie en de
70
D'Ancona. Bedreigd Cultuurbezit nr. 2. p. 1-5. Ibidem. 4. 72 Ibidem. 73 Reinwardt Academie. Reinwardt Academie. http://www.ahk.nl/reinwardt/de-academie/. Geraadpleegd op 20 april 2012. 74 Sterre, M., van der. 'Behoudsmedewerker: vernieuwer aan de basis'. In: Museumvisie. jrg. 17 (1993) nr. 2 (76-78). 75 Smithuijsen, C. [red.] Cultuurbeleid in Nederland. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Boekmanstudies; Amsterdam/Den Haag, 2007. p. 70. 76 Tweede Kamer der Staten Generaal. Museale Collecties van het Rijk nr. 2. SDU Uitgevers: 's Gravenhagen, 2000. 71
34
nationaal beschermde cultuurvoorwerpen en verzamelingen in Nederland. Door het houden van toezicht, droeg de Inspectie Cultuurbezit bij aan de kwaliteitszorg van het collectiebeheer van het Nederlandse erfgoed. Aan de hand van risicoanalyses en signalen uit de politiek, het beleid, het erfgoedveld en de samenleving stelde de inspectie de zwakke plekken vast in het beheer van erfgoed en zocht naar oplossingen.
5.5 De evaluatie van tien jaar Deltaplanperiode
In 1999 liep de Deltaplanperiode ten einde. Minister d'Ancona keek met tevredenheid terug op deze periode van bijna tien jaar. Ze was van mening dat een er frisse wind door de musea had gewaaid. Uit de evaluaties van de vele projecten konden positieve conclusies worden getrokken. De geschatte achterstanden in objectregistratie en conservering leken voor een groot deel te zijn ingelopen. Diverse musea waren inmiddels ook gestart met de invoering van een gestructureerd en geprofessionaliseerd collectiebeheer binnen de eigen organisatie. Er was duidelijk sprake van een structurele verbetering in de aandacht voor het behoud en beheer bij collectiebeheerders.77 Een ander effect dat door het Deltaplan tot stand kwam, was dat binnen instellingen een groter aantal museale medewerkers werkzaam was op het gebied van collectiebeheer. Hierdoor werd meer gebruik gemaakt van deskundigheid, daarnaast werden beheer- en behoudaspecten afgewogen bij het verwerven van een object.78
De Inspectie Cultuurbezit gaf in haar rapport Beheer Rijkscollectie 1994-1999 aan dat de collecties bij de rijksmusea voor een groot deel goed geregistreerd en geconserveerd waren. In hetzelfde rapport werd echter ook aangegeven dat sommige instellingen nog ondersteuning nodig hadden voor het op orde brengen van de overtollige registratie- en conserveringsachterstanden.79 Hedy d'Ancona kwam door deze constatering tot de conclusie dat cultuurbehoud een continue verantwoordelijkheid is van de overheden en niet alleen de passie van een toevallig passerende minister. D'Ancona kon echter geen antwoord geven op de vraag of het Rijk, ook na de Deltaplanperiode, geld moest blijven investeren in het behouden van de kwaliteit van het collectiebeheer. Ze gaf aan dat musea het gevecht moesten blijven aangaan met de politiek.80
77
Ibidem. Dijken, K. [red.], W. Haart. e.a. Beheer en Behoud in de Delta. Evaluatie Deltaplan voor het Cultuurbehoud. Den Haag, 2000. 79 Tweede Kamer der Staten Generaal. Museale Collecties van het Rijk nr. 2. SDU Uitgevers: 's Gravenhagen, 2000. 80 Dijken, Beheer en Behoud in de Delta. p. 24-30. 78
35
Door de invloed van het Deltaplan werd collectiebeheer binnen de museale wereld nog meer als professioneel vakgebied erkend.81 Door prioriteiten te leggen bij de bouwkundige en klimaattechnische voorzieningen, de objectregistratie en de actieve conservering, werd tussen 1990 en 1999 een goede fundering gecreëerd voor een structureel en professioneel beheer en behoud van cultureel erfgoed. De bouwkundige en klimaattechnische voorzieningen waren verbeterd. Door de invoering van een goede structuur, in de vorm van kwaliteitssystemen en collectiemanagement, werd het gemakkelijker voor instellingen om prioriteiten te stellen in de conservering van de collectie.
36
81
Maurits, H. 'Chaotische geboorte Sectie Behoud en Beheer'. In: Museumvisie. jrg. 16 (1992) nr. 2 (jun. 79).
6. Ontwikkelingen na de Deltaplanperiode
Naar aanleiding van het Deltaplan werden de achterstanden op het gebied van bouwtechnische- en klimaatvoorzieningen, registratie en conservering voor een groot deel weggewerkt. Veel musea begonnen met het structureren en professionaliseren van het collectiebeheer binnen de eigen organisatie, waardoor de kwaliteit van het beheer steeg. Na 1999 stopten de subsidieregelingen die aan het Deltaplan waren verbonden, zodat het voor musea moeilijk werd om deze stijgende lijn vast te houden. Het was niet langer mogelijk dezelfde hoeveelheid tijd te besteden aan de in de conservering van objecten als in de jaren daarvoor.82 Ondanks het gemis van subsidiegelden bleven de afdelingen die de zorg voor de collectie droegen zich richten op de verbetering van de kwaliteit van conservering. De ontwikkelen die als gevolg daarna plaatsvonden binnen het vakgebied zullen in dit hoofdstuk worden besproken.
6.1 Haagse verwachtingen
Voor het uitvoeren van een goed collectiebeleid was het noodzakelijk om structuur en professionaliteit aan te brengen op de afdelingen die de zorg droegen voor de collecties. Zoals in hoofdstuk 5 te lezen is, was dit een van de succes factoren die bereikt waren en die bepalend waren voor de verbetering van het collectiebeheer in Nederland.83 Met het aanbrengen van structuur werd vooral gedoeld op periodieke herhaalbehandelingen om achterstanden in de toekomst te kunnen voorkomen. Professionaliseren van collectiebeheer binnen de musea hield onder andere de invoering van collectiemanagement en kwaliteitssystemen in.84
Tussen 1990 en 1999 werd het doel om structuur aan te brengen en professional te werk te gaan slechts gedeeltelijk bereikt. Veel instellingen waren in deze periode bezig met het wegwerken van de grote registratie- en conserveringsachterstanden in de collectie, een van de succesfactoren van het Deltaplan. Nu deze achterstanden gedeeltelijk weggewerkt waren, werd het voor musea mogelijk om zich ook op de professionalisering te gaan richten. Maar omdat er weinig geld beschikbaar was, werd de professionalisering bemoeilijkt.85 Musea kregen nauwelijks 82
'Beheer kunst van rijk nog niet optimaal'. In: de Volkskrant. 03-11-2000. http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/561421/2000/11/03/Beheer-kunst-van-rijk-nog-niet optimaal.dhtml. geraadpleegd op 15 april 2012. 83 D'Ancona. Bedreigd Cultuurbezit nr. 2. p. 1-5. 84 Ibidem. 18-19. 85 Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Cultuur als confrontatie. Cultuurnota 2001-2004. Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap: Den Haag, 2000. p.6.
37
subsidiegelden omdat de overheid, zoals gezegd, een steeds grotere nadruk legde op het 'publieksbereik' en daarmee op het binnenhalen van veel publiek.86
Staatssecretaris Van der Ploeg gaf in de cultuurnota van 2001 - 2004, Cultuur als confrontatie, aan dat behoud van cultureel erfgoed nodig was om “het verhaal van de Nederlandse geschiedenis” te kunnen blijven vertellen.87 In de cultuurnota stond dat musea verantwoordelijk waren voor de zorg voor hun collecties, maar dat er meer accent moest worden gelegd op het aantrekken van een zo breed mogelijk publiek.88 Hoewel musea meer aandacht moesten gaan besteden aan het maatschappelijke belang van de instelling, bleef inspanning voor de conservering van museumcollecties noodzakelijk, aldus Medy van der Laan, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in de Beleidsbrief Cultuur 2004 tot en met 2007.89 Om deze reden werden drie kenniscentra - Het Nationaal Archief, de Koninklijke Bibliotheek en het Instituut Collectie Nederland - benaderd om samen te gaan werken op het terrein van conservering en digitale duurzaamheid. Van deze instellingen werd verwacht dat ze een onderlinge afstemming zouden bereiken, waarbij de toegankelijkheid van kennis voor collectiebeheerder moest worden gewaarborgd. Daarnaast moesten gelijke kwaliteitseisen en standaarden voor (digitale) conservering worden ontwikkeld. De resultaten hiervan vormden een belangrijke basis voor een meer samenhangende en beter geïntegreerde conserveringsaanpak voor de archief- en museumwereld.90 In 2005 verscheen de cultuurnota Meer dan de som (2005 tot en met 2008).91 In deze nota werd gesteld dat musea zich opnieuw moesten realiseren wat de waarde was van de collectie. De achterliggende reden voor deze nota was gelegen in het feit dat het aantal objecten in de museumcollecties dermate begon te stijgen, dat het de beheerscapaciteit oversteeg. Ondanks het feit dat veel instellingen gebruik maakten van het bijvoorbeeld aanwezige verzamel-, collectie- en of acquisitiebeleid, bleef de toekenning van waarde(n) een heikel punt. Nog steeds werden veel voorwerpen toegevoegd aan de collectie en belandden in categorie A of B (zie hoofdstuk 4), waardoor de beheerscapaciteit onder druk kwam te staan. Van musea werd door de overheid verwacht dat ze zich bezig gingen houden met het verzamel- en acquisitiebeleid, zodat er strengere
86
Maurits, H. 'Collectiebehoud; in elke museum tikt een tijdbom'. In: Museumvisie. jrg. 14. (1990) nr. 4 (dec. 122-124). Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Cultuur als confrontatie. p. 29 -31. 88 Ibidem. 29 -31. 89 Laan, M. van der. Meer dan de som. beleidsbrief Cultuur 2004-2007. [Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap] Den Haag, 2003. p. 8-10 90 Laan. van der. Beleidsbrief Cultuur 2004-2007 nr. 1. p. 8-9. 91 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Meer dan de Som. Cultuurnota 2005-2008. Publicatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; Den Haag. 2005. 87
38
procedures ontstonden voor het toevoegen van objecten aan de collectie.92
Daar werd van musea verlangd dat zij de toegankelijkheid van de collectie zouden vergroten. Samenwerking op het gebied van conservering en digitalisering moesten ervoor zorgen dat de drempel werd verlaagd.93 In 2007 verscheen Kunst van leven, de hoofdlijnen van het cultuurbeleid voor 2009 tot en met 2012. De hoofdlijnen van dit beleid richtten zich vooral op innovatie, kwaliteitsverbetering en participatie. Met innovatie werd voornamelijk gedoeld op digitalisering. De overheid was van mening dat door middel van digitalisering erfgoed ontsloten kon worden en dat het publieksbereik op die manier zou worden vergroot.94 Dit sloot ook direct aan bij het speerpunt participatie. Meer mensen moesten worden bereikt om te kunnen participeren met cultuur. Opvallend was dat minister Ronald Plasterk aangaf vooral te willen investeren in presentatie en cultuureducatie en minder in het beheer en behoud van erfgoed.95 Musea, zoals het Amsterdam Museum en NCB Naturalis, gingen met de hoofdlijnen aan de slag en startten met grote digitaliseringprojecten. Echter, vanwege de grote bezuinigingen die in Nederland vanaf 2011 werden ingevoerd, is het voor instellingen moeilijk om aan de hoofdlijnen van Kunst van leven te kunnen blijven voldoen.
Wanneer het cultuurbeleid 2013 - 2016, Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid verschijnt, is het helemaal duidelijk dat er een omslag heeft plaatsgevonden in het Nederlandse cultuurbeleid. In dit beleid geeft minister Halbe Zijlstra (OCW) aan, dat de overheid te veel optreedt als financier en dat er bij de verlening van subsidies te weinig aandacht is voor publiek en ondernemerschap. Kabinet Rutte is van mening dat culturele instellingen een groter deel van hun inkomsten zelf moeten verwerven. Ze moeten minder afhankelijk worden van de overheid. Dit is de reden dat 125 miljoen euro wordt bezuinigd op de culturele instellingen en fondsen die een directe subsidie van het Rijk ontvangen.96 Hierbij wordt wel vermeld dat musea en bibliotheken zoveel mogelijk moeten worden ontzien. Niettemin wordt verwacht dat ze de eigen inkomsten gaan vergroten. Vanaf 1 januari 2013 moet elk museum 17,5% eigen inkomsten hebben.97 Deze nieuwe regeling zal grote gevolgen hebben voor de beleidsvoering van musea. Ze zullen hun takenpakket mogelijkerwijs moeten veranderen omdat ze naast de verkoop van toegangskaarten, op een andere 92
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Meer dan de Som. p. 23-25. Smithuijsen. Cultuurbeleid in Nederland. p. 152. 94 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid. Koninklijke de Swart; Den Haag, 2007. p. 17-18. 95 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kunst van leven. p. 43-44. 96 Zijlstra, H. Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid. Cultuurbeleid 2013-2016. Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap; Den Haag, 2012. p. 2. 97 Ibidem. 11-13. 93
39
manier inkomsten moeten genereren.98 Dit vraagt om creativiteit en ondernemerschap, dit gaat mogelijkerwijs ten koste van het collectiebeheer.99
6.2 Waarde en Waardering
Het museumveld is sinds de Deltaplanperiode continue bezig geweest met het (her)waarderen van collecties. Collectiebeheerders zijn zich ervan bewust geworden dat ze voortdurend keuzes moeten maken: welke objecten moeten worden tentoongesteld, gerestaureerd, beschermd of uit de collectie worden verwijderd (afgestoten). Ook bij het stellen van prioriteiten voor het budget, het aanvragen van subsidies en het opstellen van een eventuele evacuatielijst, is selectie op basis van culturele waarde(n) een belangrijk uitgangspunt geworden.100
Het waarderen van collecties is een ingewikkeld proces, waarvoor verschillende methodieken en technieken te ontwikkelen zijn. Bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) werd in 2009 een dergelijk programma gestart onder de naam Waarde en Waardering. Dit programma richt zich op het ingewikkelde proces van waardetoekenning. Het hoofddoel is de verschillende 'spelers' in het erfgoedveld - eigenaren, beheerders, beleidsmakers, bestuurders en financiers - bewust te maken van het belang van waardetoekenning en waardering van cultureel erfgoed. Daarnaast wil het programma methoden en technieken ontwikkelen om erfgoed te waarderen.101 Doordat musea en instellingen, waaronder de RCE en de Erfgoedinspectie, bewust bezig zijn met collectiewaardering, lijken zij zich ervan bewust te worden dat collecties niet altijd volgens de strenge eisen bewaard hoeven te worden. Als een object een lagere waardering krijgt, dan kan het te kostbaar zijn om het object in een klimatologisch geregelde ruimte op te bergen. Door het ontstaan van deze gedachtegang, kijken collectiebeheerders steeds meer naar de resultaten die worden behaald met het toepassen van preventieve conserveringsmaatregelen. Ook het stellen van haalbare doelen wordt belangrijker. Deze ontwikkelingen zijn onder meer te verklaren op basis van de resultaten van verschillende onderzoeken. Een voorbeeld is het onderzoek van promovendus Ir. Marco Martens naar de werking van het binnenklimaat van musea. De resultaten vertaalde hij naar een risicoprofiel voor het behoud van onder meer schilderijen, boeken en beelden. Hij concludeerde dat dure klimaatinstallaties soms overbodig zijn. Musea moeten meer kijken naar manieren die voor de hand 98
Ibidem. 21. Ibidem. 22-23. 100 Luger, T. Methodiekontwikkeling waardering. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. http://www.cultureelerfgoed.nl/node/1733. Geraadpleegd op 31-05-2012. 101 Luger, T. Programma waarde en waardering. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. http://www.cultureelerfgoed.nl/roerend-erfgoed/onderzoek-waarde-en-waardering. Geraadpleegd op 28-05-2012. 99
40
liggen en haalbaar zijn om objecten te conserveren. De bewaaromstandigheden hoeven volgens Martens niet altijd perfect te zijn, omdat het schaderisico niet veel groter wordt dan wanneer wel een klimaatinstallatie aanwezig is.102
Het besef blijkt te groeien dat objecten niet voor eeuwig kunnen worden bewaard. Dit is een fundamentele verandering, gesteund door verschillende professionals, waaronder de directeur van de Nederlandse Museumvereniging Siebe Weibe. Volgens hem is het afstoten van collecties niet altijd een probleem: "(…) want na eeuwen verzamelen lopen musea tegen de grenzen van hun depots aan. Niet alles wat ooit is verzameld heeft eeuwigheidswaarde."103 Musea kunnen zich beter richten op het stellen van haalbare doelen binnen de eigen organisatie en het zo goed mogelijk beheren en behouden van de collectie, zodat op deze manier het beheer en behoud binnen de eigen instellingen kan worden gewaarborgd. De algemene strenge conserveringseisen zijn onrealistisch gebleken.
41
102
'Belang binnenklimaat museum jarenlang overschat'. In: 18 Cursor. Informatie- en opinieblad van de Technische Universiteit Eindhoven. week 7. 2011. http://web.tue.nl/cursor/internet/jaargang53/cursor18/onderzoek/onderzoek.php?page=o2. Geraadpleegd op 28-052012. 103 Weide, S. 'Sla ook nu geen munt uit uw collectie'. In: NRC Handelsblad Cultureel Supplement. 09-02-2012.
7. In de praktijk
In dit hoofdstuk zal er worden gekeken naar voorbeelden uit de praktijk. Hierdoor is het mogelijk om een beeld te vormen van de ontwikkelingen die plaatsvonden binnen het vakgebied collectiebeheer in Nederland sinds het jaar 2000.
Gekozen is voor de volgende musea als casestudies: Het scheepvaartmuseum en Amsterdam Museum in Amsterdam en NCB Naturalis in Leiden. Met behulp van oude jaarverslagen en verschillende interviews met professionals zal wordt getracht om een beeld te geven van het beheer en behoud binnen de instellingen.
7.1 Het Amsterdam Museum
Het museum
Het Amsterdam Museum (AM), tot 2009 het Amsterdams Historisch Museum, is een museum dat zich bevindt in het hartje van de stad Amsterdam. Het museum vertelt, door middel van haar collectie, de geschiedenis van de stad. De collectie bestaat uit meer dan 70.000 objecten. Slechts vijf procent hiervan is te zien in de permanente tentoonstelling. De overige 95 procent van de collectie is opgeslagen in het depot en wordt gebruikt voor tijdelijke tentoonstellingen in binnen- en buitenlandse musea. In 2009 werd het museum een stichting door de verzelfstandiging, hierdoor had en heeft de gemeente geen directe invloed meer op de beheersorganisatie. De Raad van Toezicht, die in het leven is geroepen, houdt toezicht op de doelstellingen, het beleid en de financiën van het museum. Ondanks de verzelfstandiging is de collectie nog steeds in het bezit van de gemeente.104 105
Geschiedenis collectiebeheer binnen het museum Pas na de Deltaplanperiode hebben er in het Amsterdams Museum grote ontwikkelingen plaatsgevonden omtrent het beheren en behouden van de collectie. In 2005 diende het museum een definitief voorstel in voor de bouw van een nieuw depot. Dit voorstel werd in december 2006 door de raad van de gemeente Amsterdam goedgekeurd. Voor het museum werd het nu mogelijk om de collectie in een optimale omgeving en volgens de ideale omstandigheden te beheren en 104 105
Wiggers, H. en P. Kruseman. Jaarverslag 2008. Koopmans Drukkerij; Hoorn, 2009. p. 40-42. 'Amsterdams Historisch Museum op eigen benen'. In: Trouw. 14 maart 2007.
42
behouden.106 Vanaf het moment dat het duidelijk werd dat er een nieuw depot kwam voor de collectie van het Amsterdam Museum, werden er allerlei projecten gestart om de collectie voor te bereiden op de verhuizing. Daarnaast werden er inventarisaties gemaakt van de depotomstandigheden en opbergsystemen die nodig zijn om de verschillende deelcollecties goed in op te bergen.107 Deze grote inventarisatieprojecten zorgden, naast de verzelfstandiging van het museum, voor enorme kosten. Om de hoge kosten op te kunnen vangen besloot het museum om in het jaar 2007 en 2008 de ruimte, waarin de grote tijdelijke tentoonstellingen plaatsvonden, te sluiten. Door dit besluit kon het museum slechts één grote tentoonstellingen per jaar maken, in plaats van de gebruikelijke twee. De ruimte waarin de grote tijdelijke tentoonstellingen plaatsvonden werd in beslag genomen door de afdeling Collectie. Hier vonden vervolgens de collectieprojecten plaats die voortkwamen uit de inventarisatieprojecten.
Bij deze collectieprojecten werden objecten uitgepakt, schoongemaakt, gefotografeerd, op registratie gecontroleerd en weer op de juiste manier ingepakt. Het waren allemaal werkzaamheden die ook tijdens de vele projecten gedurende de Deltaplanperiode in andere instellingen hebben plaatsgevonden. De werkzaamheden verbeterden de kwaliteit van de bewaaromstandigheden van de collectie aanzienlijk.108 Het museum toonde door middel van dit project aan dat ze het beheer en behoud van de collectie als een grote verantwoordelijkheid zagen. Niet voor niets werden anders twee grote tentoonstellingen uit het programma gehaald, hetgeen ervoor zorgde dat er minder bezoekers naar het museum kwamen.109 Het Amsterdam Museum liet met de collectieprojecten zien dat ze het belangrijk vond om het beheer en behoud van de collectie op orde hebben, zelfs als ze bekritiseerd werden voor het binnenhalen van een minder groot aantal bezoekers.
De Deltaplanperiode
Op de vraag of het Deltaplan invloed heeft gehad op de ontwikkelingen van collectiebeheer in het AM gaf Gusta Reichwein, Hoofd Collectie, twee antwoorden. In de eerste plaats gaf zij aan dat het Deltaplan niet voor ontwikkelingen heeft gezorgd binnen de organisatie, omdat het plan was bedoeld voor rijksmusea. Hierdoor was het voor het museum niet mogelijk van de subsidieregelingen gebruik te maken. Toch zijn de nieuwe visies, welke geïnspireerd waren op het ontstaan van het Deltaplan, wel door het Amsterdam Museum ter harte genomen, aldus Reichwein. 106
Wiggers, H. en P. Kruseman. Jaarverslag 2005. Koopmans Drukkerij; Hoorn, 2006. p. 4. Wiggers. Jaarverslag 2006. p. 5. 108 Wiggers, H. en P. Kruseman. Jaarverslag 2007. Koopmans Drukkerij; Hoorn, 2008. p. 3. 109 Wiggers. Jaarverslag 2008. 2009. p. 40-42. 107
43
Haar voorganger Michiel Jonker was, volgens Reichwein, "een conservator collectiebeheer" zij typeerde zichzelf als een "manager collectiebeheer"; juist het begrip "managen" sloot aan bij de Deltaplanperiode. Door het Deltaplan werden musea gestimuleerd om op een ander niveau naar de collectie te gaan kijken. In plaats van te kijken naar details, zoals een collectiebeheerder doet, moest worden gekeken naar de gehele collectie. In de praktijk betekent dit dat er beslissingen moeten worden genomen voor totale deelcollecties. Het gaat niet meer om het conserveren van slechts een enkel schilderij, maar om de conservering van alle schilderijen.
Het Amsterdams Museum koos er echter niet voor om alle aanbevelingen die in het Deltaplan werden gegeven, uit te voeren. De collectie is bijvoorbeeld niet opgedeeld in een van de A, B, C of D categorieën. Reichwein vond, en vindt nog steeds, dat dit een te grove benadering voor een historische collectie is. Wanneer objecten in categorieën worden ingedeeld, wordt er op een verkeerde manier gewaardeerd, "er gebeuren dan hele rare dingen".110 Het museum heeft, in plaats van de categorie-indeling van het Deltaplan, gekozen om een functieprofiel te maken voor de collectie. Met het functieprofiel wordt het geheel van voorwaarden bedoeld waaraan een object moet voldoen om in de collectie opgenomen te worden. Tevens zorgt dit functieprofiel ervoor dat persoonlijke voorkeuren een minder grote rol spelen bij de acquisitie. Op deze manier wordt er op een gebalanceerde manier naar de collectie gekeken en vindt de waardebepaling van de collectie vanuit een geheel andere hoek plaats vindt Reichwein. Hier voegt ze aan toe dat de waardebepaling door het gebruik van het functieprofiel meer controleerbaar en daardoor objectiever is geworden bij het Amsterdam Museum.
Visie van museum op collectiebeheer
Gusta Reichwein gaf in het interview aan dat collectiebeheer zeer belangrijk wordt gevonden in het museum zelfs nu de focus meer en meer komt te liggen op het bereiken van publiek. Het Amsterdam Museum heeft geprobeerd om collectiebeheer en publieksbereik met elkaar te verbinden. Met de functie van het nieuwe depot wordt deze verbinding duidelijk zichtbaar volgens Reichwein. In eerste instantie zou het nieuwe depot alleen zijn bedoeld als 'kluis' voor de collectie; zo min mogelijk mensen kregen toegang tot het depot. In de loop van de tijd is men hier anders over gaan nadenken, stelt Gusta Reichwein. De taak van het presenteren, beheren en behouden van de collectie moet niet uit elkaar worden getrokken, maar juist naar elkaar toe worden gebracht.
110
Reichwein, G. Interview. Zie bijlage C.
44
Collectiebeheerders moeten over de presentatie van de collectie gaan nadenken en de afdeling Presentatie moet gaan nadenken over de waarde van conservering.111
Een eerste stap in dit strategische denken, is de functie die het nieuwe depot van het museum heeft gekregen. Het nieuwe depot bevindt zich in Amsterdam Noord en is geen 'schoenendoos met een slot eromheen geworden', het is een gebouw met allure,"een prachtig rood fort aan het IJ".112 Hier, in dit rode fort, wil het museum publiek en collectie bij elkaar brengen. Dit gebeurt door het depot open te stellen voor onderzoek en onderwijs. Tevens helpt de digitalisering van de collectie er voor dat de collectie meer toegankelijk wordt voor het publiek. Mede door de komst van de moderne techniek, is de drempel om te gaan digitaliseren verlaagd. Inmiddels is de gehele schilderijencollectie gedigitaliseerd en online te bekijken evenals enkele andere collecties van het Amsterdam Museum. Gusta Reichwein is niet bang dat het publiek hierdoor zal afnemen. Ze denkt juist dat het meer publiek zal trekken omdat het de nieuwsgierigheid bij de mensen wekt.113
Het vele werk dat het Amsterdam Museum verricht aan de collectie wordt gewaardeerd. In een rapport uit 2007 van de stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland werd vermeld dat de staat van conservering en registratie voldoet aan de strenge museale standaarden.114 Om te blijven voldoen aan deze standaarden geeft het museum zelf aan dat het onderhoud van de collectie structureel om budget vraagt. Om dit structurele budget te blijven houden, zijn alle registratie- en conserveringsproblemen geïnventariseerd. De uitkomsten hiervan worden in een totaalplan samengevat, hetgeen in de loop van 2012 verschijnt. Het totaalplan moet een kijk geven op de projecten die nog moeten worden verricht om de kwaliteit van het beheer en behoud van de collectie te verbeteren. Ook zal dit plan richting geven aan het toekomstige conserveringsbeleid van het museum. Naast het totaalplan wordt er een 'Collectie Hulp Verleningsplan' ontwikkeld, wat aangeeft hoe er met de collectie moet worden omgegaan in geval van nood.115
Op de vraag of de taak van de collectiebeheerder serieus wordt genomen in de huidige museale wereld, gaf Reichwein een huiverig antwoord: "Door alle bezuinigen en met het 'erge publieksdenken', wordt er te simpel gedacht over beheer en behoud". 111
Reichwein, G. Interview. Wiggers. Jaarverslag 2008. p. 40-42. 113 Reichwein, G. Interview. 114 Wiggers. Jaarverslag 2008. p. 40-42. 115 Amsterdam Museum. Jaarverslag 2009. Amsterdams Historisch Museum. Koopmans Drukkerij; Hoorn; 2010. p. 2024. 112
45
7.2 Het NCB Naturalis
Het museum
NCB Naturalis werd in 1820 opgericht als het Rijks Museum van Natuurlijke Historie, wat later Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis werd. In de loop der tijd ontstond er een enorme natuurhistorische collectie, onder een verzamel- en collectiebeleid dat telkens werd vernieuwd. De collectie was en is met name bestemd voor de wetenschap.
Vanaf 2003 is het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis samen met het Zoölogisch Museum Amsterdam en het Nationaal Herbarium Nederland gefuseerd. Door deze fusie moesten de drie collecties bijeen worden gebracht onder de naam van het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit (NCB). Op 28 januari 2010 werd NCB Naturalis officieel gelanceerd, waardoor de samenwerking tussen de drie instellingen concreet werd.116 De collecties uit de drie instellingen gingen samen één nationale collectie vormen van 37 miljoen planten, dieren, fossielen en mineralen. NCB Naturalis is hier nog steeds mee bezig; het samenvoegen van de drie collecties kost veel tijd en geld. Naturalis wil namelijk ook meteen van de gelegenheid gebruik maken om zeven miljoen objecten van de totale collectie te digitaliseren. Daarnaast heeft het museum te maken met grote achterstanden in de collectieregistratie die moeten worden weggewerkt. Sinds de toekenning van de overheidsbijdrage uit de zogenoemde FES-gelden, zijn de middelen aanwezig om deze grote collectiegerichte projecten van start te laten gaan.117
Geschiedenis collectiebeheer binnen het museum
Tot 1997 was NCB Naturalis gevestigd in verschillende gebouwen, sindsdien is het gehele museum ondergebracht in een nieuw museumcomplex. In dit nieuwe complex wordt de collectie opgeborgen in een zestig meter hoge toren. In de toren is goede klimaatbeheersing aanwezig, waardoor de collectie onder betere omstandigheden kan worden opgeborgen. De verantwoordelijkheid van het collectiebeheer binnen de organisatie ligt bij de Sector Collecties & Onderzoek. De collectie is 116
Keijl, G. Vademecum Sector Collectie NCB Naturalis. Versie 1.0, augustus 2011. Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis; Leiden, 2011. p. 7. 117 FES-gelden; het Fonds Economische Structuurversterking is een fonds dat gefinancierd wordt uit de opbrengsten van aardgas uit het aardgasveld van Slochteren. Het FES is in 2995 opgericht voor investeringen in de infrastructuur, en is sinds 2005 mede bestemd voor investeringen in de Nederlandse kenniseconomie. Het beheer ligt in handen van de ministers van Economische Zaken en van Financiën. De Betuweroute en de Hogesnelheidslijn zijn bekende, door het FES gefinancierde projecten.
46
eigendom van de Nederlandse Staat; NCB Naturalis alleen is slechts beheerder. De Erfgoedinspectie controleert de uitvoering van de collectietaken door middel van inspecties op het gebied van registratie, conservering en risicobeheer.118 Veel van het subsidiegeld dat wordt ontvangen moet worden besteed aan de zorg voor de collectie. In 2003 gaf de Erfgoedinspectiedienst aan dat de registratie van objecten op enkele punten flink verbeterd kon worden.119
Tot 2005 vielen beheer, behoud en onderzoek onder één afdeling, Collectie & Onderzoek. Door de groei van de collectie, de intensivering van het gebruik en specialisatie van de twee verschillende disciplines, werd een eigen afdeling voor het beheer en behoud van de collectie noodzakelijk.120 De afdeling Collectie & Onderzoek werd opgesplitst in twee delen: de afdeling Collectie en de afdeling Onderzoek. De scheiding van de twee afdelingen maakte het mogelijk dat collectiemanagement een grotere rol ging spelen, omdat kennis en menskracht samengebracht konden worden.121 Op deze manier kon er, volgens het Jaarverslag 2006, nog beter worden geconserveerd. Hierdoor kan worden geconstateerd dat Naturalis aan begon te sluiten bij een van de hoofddoelstellingen van het Deltaplan, namelijk het integreren van collectiemanagement en daarmee de professionalisering van collectiebeheer binnen de organisatie.
De Deltaplanperiode
Sinds de Deltaplanperiode is NCB Naturalis al bezig met het wegwerken van de achterstanden op het gebied van registratie en conservering. In de jaren negentig van de twintigste eeuw begon Naturalis met het tellen en het inventariseren van de collectie. Tijdens dit inventarisatieproject kwam volgens Caroline Pepermans, Hoofd Collectiebeheer, naar voren dat het inderdaad van belang was om de collectie te gaan categoriseren in A, B, C en D categorieën. De afdeling Collectie ging hier dan ook mee aan de slag.122
Visie van het museum op collectiebeheer
René Dekker, Adjunct-directeur Collectie, gaf tijdens het interview aan dat professionalisering van 118
Keijl. Vademecum Sector Collectie NCB Naturalis. p. 7-8. Jaarverslag 2003 Naturalis. Nationaal Natuurhistorisch Museum; Leiden, 2004. p. 10-11. 120 Keijl. Vademecum Sector Collectie NCB Naturalis. p. 9. 121 Jaarverslag 2005 Naturalis. Nationaal Natuurhistorisch Museum; Leiden, 2006. p. 12. 122 Pepermans, C. Interview. Zie Bijlage E. 119
47
het collectiebeheer binnen de organisatie erg belangrijk is. Professionalisering is echter wel een langdurig proces: "Als je gaat professionaliseren, ga je dingen anders doen dan dat je gewend bent. Hier moeten werknemers aan wennen en daar hebben ze tijd voor nodig".123 Een van de eerste stappen in de route naar professionalisering, aldus Dekker, is de integratie van een kwaliteitssysteem, Spectrum. Hiermee wordt het werken met standaarden ingevoerd, waardoor vaste werkprocessen worden vastgelegd. Door het werken met vaste standaarden is het, volgens Dekker, mogelijk, te kijken op welke manier de klant het beste geholpen kan worden. Dekker vindt het van belang dat de drempel van de bezoeker (in de ogen van René Dekker 'de klant') naar de collectie wordt verlaagd. Een klant moet snel worden geholpen als deze om informatie vraagt. Om de drempel naar de collectie nog meer te verlagen, kan de bezoeker sinds mei 2011 de collectiebeheerders op de vingers kijken bij Live Science.
Live Science is een project waarbij de digitalisering van de collectie mollusken (schelpen en slakken) op zaal wordt uitgevoerd. De bezoeker kan op deze manier ervaren welke werkzaamheden achter de schermen van een museum plaatsvinden en kennis maken met het vakgebied collectiebeheer. Bij een project als Live Science is het belangrijk dat de eigen regels, en daarmee de visie van het museum, gevolgd blijven worden. De bezoeker kan niet altijd op zijn wenken worden bediend, volgens Dekker. Een bezoeker zou bijvoorbeeld in de meeste gevallen objecten willen aanraken, dit is niet mogelijk omdat de kans op schade aan de collectie hierdoor wordt vergroot.
Wat Naturalis wil uitdragen is het feit dat ze een professionele instelling zijn, die zowel op nationaal als internationaal gebied mee kan draaien met de disciplines binnen de museale wereld. Toch gaven Caroline Papermens en René Dekker aan dat het beheren van een wetenschappelijke natuurhistorische collectie iets heel anders is dan het beheren van een kunst- of historische collectie. Zo sluit de Lamo (Leidraad voor het afstoten van museale objecten) bijvoorbeeld minder goed aan bij een natuurhistorische collectie, waardoor het lastig is om op een verantwoorde manier objecten af te stoten. Daarnaast is de natuurhistorische collectie van Naturalis bestemd voor de wetenschap, wat betekent dat wetenschappers ermee moeten werken. Volgens Caroline Pepermans is het daardoor soms onmogelijk om de staat van het object hetzelfde te houden als op het moment dat het wordt opgenomen in de collectie. Zij is zeker van mening dat de staat van een object belangrijk is, maar dat dit de wetenschap niet te veel in de weg staan. René Dekker heeft dezelfde mening, alleen voegt hij hier aan toe dat de aantasting minimaal moet zijn en de staat van het object alleen 123
Dekker, R. Interview. Zie Bijlage D.
48
aangetast mag worden wanneer dit het museum ten goede komt. De structurele identiteit wordt door beide personen als belangrijk ervaren. De functionele en contextuele identiteit hebben echter, in de meeste gevallen, een minder grote waarde dan dat een kunst- of historische collectie hebben. Hierdoor kan er op een eenvoudige manier worden omgegaan met eventuele veranderingen van de structurele identiteit.
Op de vraag of de taak van de collectiebeheerder serieus wordt genomen binnen de organisatie, maar ook binnen de museale wereld, gaf Caroline Pepermans een positief antwoord. De afdeling 'Collectie' wordt nu echt gezien binnen de NCB Naturalis. Als afdeling worden ze gesteund door de directeur, de adjunct-directeur, het management, maar ook door de onderzoekers. Hier voegde ze wel aan toe dat ze blij is dat de professionalisering op gang is gekomen, maar dat er nog een grote stap moet worden gezet. Ook René Dekker gaf aan dat de afdeling Collectie binnen Naturalis wordt geaccepteerd, al heeft dit af en toe nog wel wat voeten in aarde.
7.3 Het Scheepvaartmuseum
Het museum Het Scheepvaartmuseum in de stad Amsterdam vertelt op welke manieren de zee de Nederlandse cultuur heeft bepaald. Op 1 oktober 2011 werd het Scheepvaartmuseum in Amsterdam, na een verbouwing van drie jaar, heropend. Het museumgebouw is verbouwd, heeft een klimaatbeheersing en een vernieuwde opstelling. Hierdoor wordt niet alleen beter op de wensen van de meeste bezoekers ingespeeld, maar ook op de benodigdheden die de collectie vraagt voor een goede conservering.
Geschiedenis van collectiebeheer binnen het museum Al in de beleidsnota van 1988-1992 was 'beheer en behoud van de collectie' een belangrijk onderdeel. In het beleidsplan van 1988 werd gesteld dat de collectie van het museum geautomatiseerd moest worden. In hetzelfde jaar nog werd van start gegaan met de automatisering door enkele honderden oudere objectbeschrijvingen in te voeren in een database. Toch werd er geen plan gemaakt om de totale registratieachterstand weg te werken.124 De taken van de collectiebeheerder viel in dit jaar nog onder de afdeling 'Museale Zaken', waar ook de afdelingen
124
Nederlands Scheepvaart Museum. Jaarverslag 1988. Rijksmuseum Nederlands Scheepvaart Museum; Amsterdam, 1989. p. 4-5.
49
Verzorging Verzamelen en Onderzoek & Documentatie onder vielen, evenals de afdeling Presentatie & Voorlichting. Naar aanleiding van het Deltaplan kwam in 1990 de Conserveringsnota van het Scheepvaartmuseum tot stand. Deze nota was een bruikbaar uitgangspunt voor het bepalen van de achterstanden en voor de middelen die nodig waren om deze weg te werken.125 Al in 1991 werd in het jaarverslag vermeld dat er grote vooruitgang was geboekt op het gebied van beheer en behoud. Het museum deelde mee dat het Deltaplan een enorme impuls gaf om de grote achterstanden weg te werken. Ook werd in dit jaar begonnen met de passieve conservering van de collectie, door het aanbrengen van licht- en warmtewerend folie op de ramen in de tentoonstellingsruimtes. Het is opvallend dat in het jaarverslag werd aangegeven dat door het gericht aandacht geven aan de behoud- en beheersactiviteiten, het enthousiasme groeide voor conserverings-, registratie- en restauratieprojecten binnen de organisatie. In voorgaande jaarverslagen werd dit niet zo benadrukt.126 In hetzelfde jaar ontwikkelde het museum een verzamelnota, dat een beeld gaf van de toenmalige collectie. Tegelijkertijd was deze verzamelnota een bron voor het maken van keuzes en het opstellen van criteria voor het verzamelbeleid.
Het Scheepvaartmuseum moest in dezelfde periode prioriteiten stellen rondom het behoud van de collectie. Dit kwam omdat de kosten om achterstanden in conservering en restauratie weg te werken hoog op liepen. Het was voor het museum noodzakelijk dat er een behoud- en beheerbeleid zou worden gevormd. Dit beleid kwam ten slotte tot stand door een kleine afdeling 'Beheer en Behoud', die in de loop van het jaar 1991 werd opgericht. In het beleid werden zowel de grote problemen als prioriteiten aangegeven.127 Een stafmedewerker conservering werd aangesteld om projectplannen op te stellen met betrekking tot de passieve en actieve conservering van de collectie. Verder kreeg het museum subsidie om de projecten te kunnen uitvoeren en om extra personeel aan te trekken dat daarbij kon helpen.
Vanaf 1999 werd er door de afdeling Collecties onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden die wel en niet in fysieke verbinding stonden met de collectie. De afdeling Informatie leverde vooral informatiediensten met betrekking tot de collectie. De medewerkers van de afdeling Collectiebehoud richtten zich vooral op het fysieke behoud van de collectie en gaf een invulling aan
125
Nederlands Scheepvaart Museum. Jaarverslag 1990. Rijksmuseum Nederlands Scheepvaart Museum; Amsterdam, 1991. p. 12-13. 126 Cramwinckel, K.E. Jaarverslag 1991. Rijksmuseum Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam en Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum; Amsterdam 1992. p. 9. 127 Cramwinckel. Jaarverslag 1991. p. 17.
50
het verzamelbeleid.128 Dit was nodig omdat de slechte omstandigheden waarin de collectie verkeerde, zorgde voor extra hoge kosten bij het halen van de kwaliteitseisen van het museum. Deze kosten begonnen zo hoog op te lopen dat werd besloten om een nieuw depot te bouwen, uiteindelijk zou dit voordeliger zijn. Het nieuwe depot werd gebouwd op het naastgelegen terrein van de Marine Kazerne Amsterdam. In oktober 2000 werd de laatste hand gelegd aan Het Behouden Huis, zoals het depot wordt genoemd. In 2001 verhuisde de collectie naar het nieuwe depotgebouw, dat volledig voldeed aan de eisen die werden gesteld aan het beheer en behoud van een collectie.
Een nieuwe collectiestrategie verscheen in 2009. Met deze Collectiestrategie wilde de museumdirectie de samenhang tussen collectievorming en onderzoek benadrukken. Daarnaast werd ook het belang van een goed collectiebeleid hierin aangegeven. Het gevolg van de nieuwe strategie was dat de collectie herverdeeld werd in vijf verschillende thema's. Een herwaardering was nodig om de objecten aan de juiste thema's te koppelen, het museum werd zich hierdoor opnieuw bewust van hetgeen ze in huis hadden en wat prioriteit had op weg naar de juiste conservering.129
De Deltaplanperiode
Oskar Brandenburg, Hoofd Collecties van het Scheepvaartmuseum, noemde het nieuwe depot 'de kers op de taart' van de Deltaplanperiode. Zonder deze periode zou het nieuwe depot er namelijk nooit zijn gekomen. Verder gaf hij aan dat tijdens de Deltaplanperiode meer prioriteit werd gegeven aan het wegwerken van de achterstanden in registratie en conservering: "zorg maar dat in de eerste plaats de basisregistratie op orde is, evenals het klimaat, daarna kwam pas de professionalisering van het collectiebeheer binnen het museum. Brandenburg vertelt dat het inhalen van registratieachterstanden zeker belangrijk is geweest, maar dat dit niet heeft gezorgd voor oplossingen. Op het gebied van preventieve conservering is volgens Oskar Brandenburg kwaliteit blijven liggen, alhoewel hier veel aandacht aan is gegeven. Toch is er sinds de Deltaplanperiode een stijgende lijn te zien in de preventieve conservering die wordt uitgevoerd in het museum. Brandenburg is van mening dat er meer gekeken moet worden naar de kwaliteit van het collectiebeheer. Het is aan de Erfgoedinspectie om deze kwaliteit te waarborgen, in plaats van te
128
Jongejan, R. Jaarverslag 1999. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam en de Vereeninging Nederlansch Historisch Scheepvaart Museum; Amsterdam, 2000. p. 20-27. 129 Het Scheepvaartmuseum. Collectiestrategie. Het Scheepvaartmuseum. Amsterdam, 2009. p. 3-4. http://www.hetscheepvaartmuseum.nl/uploads/Collectiestrategie%20Het%20Scheepvaartmuseum.pdf. Geraadpleegd op 26 april 2012.
51
hameren op het wegwerken van de grote achterstanden in registratie en conservering. 130
Visie van museum op collectiebeheer
Mede door Cecile Bosman, de voorganger van Brandenburg, is de afdeling Collectie bekend geworden binnen het Scheepvaartmuseum. Oskar Brandenburg is in zijn huidige functie als hoofd Collectie, continu bezig om de afdeling op de kaart te zetten: "Ik moet duidelijk maken waar de afdeling Collectie voor staat en welke eisen wij als afdeling hebben voor een goed collectiebeheer". Hij wil niet dat de afdeling Collectie een eiland wordt binnen de organisatie. Volgens Brandenburg moet je de afdeling een beetje kunnen verkopen, de collectie mag niet achter slot en grendel worden gezet: "Je moet laten zien wat je doet".131 In het jaarverslag van 2002 werd het naar buiten brengen van de taken van de afdeling Collectie al aangehaald. In het verslag werd collectiebeheer en presentatie aan elkaar gekoppeld. Volgens het museum moet er worden gezocht 'naar het evenwicht tussen verantwoord collectiebeheer en presentatie'.132 Brandenburg had, toen hij net begon in het museum, plannen om de activiteiten van de afdeling naar buiten te brengen. De taken van collectiebeheer moesten ook voor het publiek begrijpelijk worden. Zo wilde Brandenburg bijvoorbeeld van de collectieverhuizing een naar publieksproject maken, zodat buitenstaanders mee konden kijken achter de schermen van het museum. Dit kostte echter zoveel tijd en geld dat het niet mogelijk was om het project uit te voeren.
Voor veel instellingen is dit een probleem, geeft Brandenburg aan. Veel goede initiatieven worden gestopt doordat er een gebrek aan tijd en geld is. Denk bijvoorbeeld aan Collectiewijzer of de verschillende secties van vakgebieden die ooit zijn gemaakt door de Nederlandse Museum Vereniging (NMV). De ideeën komen wel van de grond, maar worden niet tot in detail uitgewerkt. Ook zijn de laatste jaren verschillende opleidingen ontstaan, zoals de opleiding tot collectiebeheerder bij het voormalige Instituut Collectie Nederland (ICN) of de Reinwardt Academie. Deze opleidingen veranderen echter continu. De opleiding van het ICN is inmiddels al opgeheven, terwijl dit een waardevolle opleiding was. Het wordt steeds moeilijker om kennis te delen, niet alleen met het publiek, maar ook met professionals, vindt Brandenburg
130
Brandenburg, O. Interview. Zie bijlage B. Brandenburg, O. Interview. 132 Alderse Baas-Budwilowitz, A.J. en Alderse Baas, W.J.H. Jaarverslag 2002. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam en de Vereeninging Nederlansch Historisch Scheepvaart Museum; Amsterdam, 2003. p. 15. 131
52
Oskar Brandenburg is van mening dat de taak van de collectiebeheerder de laatste jaren steeds serieuzer wordt genomen binnen instellingen. Hij gaf aan dat dit nog wel kan verschillen per organisatie, binnen het Scheepvaartmuseum is dit echter zeker het geval. Door de verbouwing en heropening van het museum werd al snel geconstateerd dat achterstanden op werden gelopen in de preventieve conservatie van de collectie. Na de heropening was er tijd en geld om aan deze achterstanden te werken. Terwijl andere afdelingen nu werknemers verliezen, mag de afdeling Collectie werknemers aantrekken.133 Hieruit valt op te maken dat de taak van de collectiebeheerder inderdaad serieus wordt ervaren, binnen de organisatie van het Scheepvaartmuseum.
53
133
Brandenburg, O, Interview.
Conclusie
In dit onderzoek is gekeken naar de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden binnen het vakgebied collectiebeheer sinds de verschijning van het Deltaplan voor het cultuurbehoud (1990). In deze conclusie de belangrijkste bevindingen besproken en geïnterpreteerd.
In de periode 1990-2012 is de visie op het collectiebeheer in Nederland veranderd. In de eerste plaats heeft de Deltaplanperiode (1990-1999) gezorgd voor de professionalisering van het vakgebied; het belang van collectiebeheer is zichtbaar geworden. Beheer- en behoudwerkzaamheden werden gestructureerd, er ontstonden algemene conserveringseisen en een professionele houding ten opzichte van de conservering van collecties. Door deze ontwikkeling is de kwaliteit van het beheer en behoud van collecties aanzienlijk verbeterd. De verschuiving van een objectgerichte naar een publieksgerichte benadering in de museumwereld vanaf 2000 zorgde opnieuw voor ontwikkelingen en visieveranderingen binnen het vakgebied.
Uit de cultuurnota's die vanaf 2000 verschenen, blijkt dat de overheid het hoge bezoekersaantallen meer prioriteit geeft dan het behoud van het Nederlandse erfgoed. De overheid vindt het belangrijk dat de drempels van musea worden verlaagd en dat instellingen deel uitmaken van de maatschappij. Door deze verschuiving is het lastig om aandacht te blijven schenken aan het collectiebeheer, aangezien veel van de vastgestelde subsidies hiervoor niet gebruikt kunnen worden. De crisis heeft bovendien gezorgd voor grote bezuinigingen in de culturele sector van Nederland waardoor het voor musea moeilijk is geworden om aan alle beheer- en behoudeisen te blijven voldoen. Om de kwaliteit van collectiebeheer te blijven waarborgen, zijn musea veelal genoodzaakt om in het beste geval stomweg, of in het slechtste geval hier en daar te improviseren.
Een eerste opvallende ontwikkeling binnen collectiebeheer is de overstap van een overkoepelende aanpak naar wat men eufemistisch wel noemt 'integrale aanpak', waarbij de strenge conserveringseisen los worden gelaten en meer realistische doelen worden gesteld, doelen die daadwerkelijk haalbaar zijn voor de eigen organisatie. De strenge conserveringseisen, opgesteld in de Deltaplanperiode, worden in dit proces losgelaten aangezien de kosten die hiermee gemoeid zijn niet haalbaar worden geacht. Dit heeft geleid tot een situatie waarin musea collecties herwaarderen waarna soms blijkt dat een bepaald gedeelte van de collectie niet waardevol genoeg is om in een dure en klimaatgeregelde ruimte te conserveren. Naast een dergelijke herwaardering toetsen musea ook hun collectie aan het eigen collectiebeleid, dat vaak om de paar jaar wordt herzien. Bij deze
54
controle wordt gekeken of de collectie nog past bij de doelstellingen van de organisatie. Wanneer dit niet het geval is, is het mogelijkheid te hercategoriseren. Het is dus denkbaar dat een object verschuift van een A-categorie naar een D-categorie waarbij de conserveringsprioriteit daalt en het collectiebeheer goedkoper wordt. Opvattingen over de levensduur van museale objecten zijn de afgelopen jaren fundamenteel veranderd. Musea worden zich bewust van het feit dat niet alles voor de eeuwigheid bewaard kan blijven; objecten zijn vergankelijk. Steeds vaker is de gedachtegang dat er gekeken moet worden naar de wijze waarop de levensloop van een object gerekt kan worden, zodat het zo lang mogelijk maar niet voor de eeuwigheid - blijft bestaan.
Een tweede ontwikkeling in het collectiebeheer sinds 1999, is de koppeling die gemaakt wordt tussen collectiebeheer en publiek. Door de digitalisering van collecties maar ook door publieksgerichte collectieprojecten, worden collecties toegankelijk voor de bezoeker. Diverse professionals laten merken dat ze het belangrijk vinden de kloof tussen collectiebeheer en presentatie te verkleinen. Werkzaamheden die zich achter de schermen afspelen moeten zichtbaarder worden voor het publiek. Hiermee wordt niet alleen ingespeeld op de vraag vanuit de overheid om meer bezoekers aan te trekken, maar wordt bovendien het belang van de conservering van collecties getoond aan het publiek. Door hen te laten zien welke werkzaamheden nodig zijn om een collectie te beheren en te behouden, hopen instellingen meer waardering te krijgen. Op die manier ziet de bezoeker wat nodig is om een collectie goed te behouden. Deze tweede ontwikkeling zorgt echter ook voor frictie aangezien er een balans moet worden gezocht tussen de wensen van het publiek en de regels die binnen de organisatie gelden. Het behoud van de collectie mag niet in gevaar komen door deze bloot te stellen aan van het publiek.
Er kan worden geconcludeerd dat de Deltaplanperiode periode grote invloed heeft gehad op de kwaliteitsverbetering van het collectiebeheer in Nederland. De ontwikkelingen die echter na deze periode hebben plaatsgevonden hebben echter veel van de inspanningen teniet gedaan.
55
Bibliografie Alderse Baas-Budwilowitz, A.J. en Alderse Baas, W.J.H. Jaarverslag 2002. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam en de Vereeninging Nederlansch Historisch Scheepvaart Museum; Amsterdam, 2003. Amsterdam Museum. Jaarverslag 2009. Amsterdams Historisch Museum. Koopmans Drukkerij; Hoorn; 2010. 'Amsterdams Historisch Museum op eigen benen'. In: Trouw. 14 maart 2007 Ashley-Smith, J. Risk Assessment for Objects Conservation. Butterworth-Heinemann: Oxford, 1999. 'Beheer kunst van rijk nog niet optimaal'. In: de Volkskrant. 03-11-2000. http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/561421/2000/11/03/Beheerkunst-van-rijk-nog-niet optimaal.dhtml. 'Belang binnenklimaat museum jarenlang overschat'. In: 18 Cursor. Informatie- en opinieblad van de Technische Universiteit Eindhoven. week 7. 2011. http://web.tue.nl/cursor/internet/jaargang53/cursor18/onderzoek/onderzoek.php?page=o2. Blok, C. 'Een bewogen tijd. Experiment en discussie in de jaren zestig en zeventig'. In: Leeuw, R. [red.] De kunst van tentoonstellen. De presentatie van beeldende kunst van 1800 tot heden. Rijksdienst Beeldende Kunst; Den Haag, 1991. p. 78-104. Buist, G. 'Kwaliteitszorg in musea. Verslag van een rondetafelgesprek'. In: Museumpeil. nr. 30. najaar 2008. p.3-34. Clavir, M. Preserving what is valued. UBC Press; Vancouver, 2002. Cramwinckel, K.E. Jaarverslag 1991. Rijksmuseum Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam en Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum; Amsterdam 1992. D'Ancona, H. Bedreigd Cultuurbezit nr. 1. [brief van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur] SDU uitgeverij: Den Haag, 1990. D'Ancona, H. Bedreigd Cultuurbezit nr. 3. [brief van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur] SDU uitgeverij: Den Haag, 1991. D'Ancona, H. Bedreigd Cultuurbezit nr. 6. [brief van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur] Rijswijk, 4 december 1991. Dijken, K. [red.], W. Haart. e.a. Beheer en Behoud in de Delta. Evaluatie Deltaplan voor het Cultuurbehoud. Den Haag, 2000. Doorn, H. W. van. Kunst- en kunstbeleid. nr. 13. [brief van de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk] Den Haag, 1977. Gräfin Ballestrem, A. 'The conservator'. In: Mensch, P. van. [ed.] Professionalising the Muses. The
56
museum profession in motion. AHA Books; Amsterdam, 1989. p. 36-41. Huyting, L. „De boel wordt verwaarloosd Cultuurinspecteur Van Rappard over het beheer van museumcollecties‟. In: NRC Handelsblad. 6 oktober 2006. Het Scheepvaartmuseum. Collectiestrategie. Het Scheepvaartmuseum. Amsterdam, 2009. p. 3-4. http://www.hetscheepvaartmuseum.nl/uploads/Collectiestrategie%20Het%20Scheepvaartmuseum.p df. ICONN. http://www.iiconservation.org/hr/node/11. Jaarverslag 2003 Naturalis. Nationaal Natuurhistorisch Museum; Leiden, 2004. Jaarverslag 2005 Naturalis. Nationaal Natuurhistorisch Museum; Leiden, 2006. Jongejan, R. Jaarverslag 1999. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam en de Vereeninging Nederlansch Historisch Scheepvaart Museum; Amsterdam, 2000. Keijl, G. Vademecum Sector Collectie NCB Naturalis. Versie 1.0, augustus 2011. Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis; Leiden, 2011. Kos, A. 'Waarborg voor optimaal collectiebeheer? Een Erfgoedwet'. In: Levend Erfgoed. Vakblad voor public folklore & public history. jrg. 3. nr. 3. 2006. p. 26-30. Laan, M. van der. Meer dan de som. beleidsbrief Cultuur 2004-2007. [Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap] Den Haag, 2003. Laurijsse, I. Een nieuwe museumvisie. De positionering van tentoonstellingsarchtitenbureau Kossmann.dejong in het hedendaagse Nederlandse museumdiscours. [masterscriptie] Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 2009. Luger, T. Methodiekontwikkeling waardering. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. http://www.cultureelerfgoed.nl/node/1733. Luger, T. Programma waarde en waardering. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. http://www.cultureelerfgoed.nl/roerend-erfgoed/onderzoek-waarde-en-waardering. Maurits, H. 'Chaotische geboorte Sectie Behoud en Beheer'. In: Museumvisie. jrg. 16 (1992) nr. 2 (jun. 79). Maurits, H. 'Collectiebehoud; in elke museum tikt een tijdbom'. In: Museumvisie. jrg. 14. (1990) nr. 4 (dec. 122-124). Maurits, H. 'Kiezen voor kwaliteit roept weinig weerstand op'. In: Museumvisie. Jaargang 15, nr. 1. april 1991. p. 16-19. Mensch, P. Het object als informatiedrager. Theoretische Museologie. Reinwardt Academie; Amsterdam, 2005.
57
Mensch. P. van. 'Nieuwe museologie. Identiteit of erfgoed?'. In: Laarse, R. van der. [red.] Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering. Het Spinhuis; Amsterdam, 2005. p. 176-192. Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Cultuur als confrontatie. Cultuurnota 2001-2004. Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap: Den Haag, 2000. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Deltaplan voor het cultuurbehoud : inventarisatie van achterstanden in collectiebeheer en -behoud bij musea en rijksarchieven. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur: 's Gravenhage, 1990. Minsterie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Deltaplan voor het Cultuurbehoud onderdeel : plan van aanpak achterstanden musea, archieven, monumentenzorg, archeologie. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur: Rijswijk, 1990. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Meer dan de Som. Cultuurnota 2005-2008. Publicatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; Den Haag. 2005. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid. Koninklijke de Swart; Den Haag, 2007. Nederlands Scheepvaart Museum. Jaarverslag 1988. Rijksmuseum Nederlands Scheepvaart Museum; Amsterdam, 1989. Nederlands Scheepvaart Museum. Jaarverslag 1990. Rijksmuseum Nederlands Scheepvaart Museum; Amsterdam, 1991. Otte, M. 'Communiceren over conserveren. Vergroot toegankelijkheid publieke betrokkenheid?'. In: Museumpeil. nr. 24. najaar 2005. p. 22-25. Pearce, S. M. Museums Objects and Collections. A Cultural Study. Leicester University Press: London, 1992. Pomian, K. De oorsprong van het museum: over het verzamelen. Heerlen, 1990. Porter Alexander, E. en M. Alexander. Museums in motion. An Introduction to the History and Functions of Museums. Rowman Altamira, 2008. Pots, R. Cultuur, koningen en democraten. Overheid & Cultuur in Nederland. [tweede druk] Nijmegen; Sun, 2002. Records of the General Conference Nineteenth Session Nairobi, 26 October to 30 November 1976. Parijs: Published by the United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization, 1977. UNESCO Database. 1977. UNESCO. http://portal.unesco.org/en/ev.phpURL_ID=13097&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html. Reinwardt Academie. Reinwardt Academie. http://www.ahk.nl/reinwardt/de-academie/. Geraadpleegd op 20 april 2012. Smithuijsen, C. [red.] Cultuurbeleid in Nederland. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Boekmanstudies; Amsterdam/Den Haag, 2007.
58
Spectrum. http://www.faronet.be/spectrum/spectrumNL-nl.1.0.pdf. Sterre, M., van der. 'Behoudsmedewerker: vernieuwer aan de basis'. In: Museumvisie. jrg. 17 (1993) nr. 2 (76-78). Stichting Erfgoedkennis. http://www.stichtingerfgoedkennis.eu/nieuws.htm. Twaalfhoven, A. „Museum of mausoleum. Heeft het Nederlandse kunstmuseum nog een toekomst?‟ In: Boekman. jrg. 61. herfst. (2004): p. 16-23. Tweede Kamer der Staten Generaal. Museale Collecties van het Rijk nr. 2. SDU Uitgevers: 's Gravenhage, 2000. Vaessen, J.A.M.F. Musea in een museale cultuur. Zeis; Kerckbosch B.V.;1986. 'Vijftien musea vrezen voortbestaan'. In: Volkskrant. 04-08-2011. http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3360/musea-engalerieen/article/detail/2837564/2011/08/04/Vijftien-musea-vrezen-voortbestaan.dhtml. Geraadpleegd op 16 maart 2012. Weide, S. 'Sla ook nu geen munt uit uw collectie'. In: NRC Handelsblad Cultureel Supplement. 0902-2012 Wiggers, H. en P. Kruseman. Jaarverslag 2005. Koopmans Drukkerij; Hoorn, 2006. Wiggers, H. en P. Kruseman. Jaarverslag 2007. Koopmans Drukkerij; Hoorn, 2008 Wiggers, H. en P. Kruseman. Jaarverslag 2008. Koopmans Drukkerij; Hoorn, 2009. Willink, J. 'Malaise bij conservering en restauratie van cultuurbezit'. In: Museumvisie. jrg. 11 (1987) p. 111-114. Zijlstra, H. Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid. Cultuurbeleid 2013-2016. Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap; Den Haag, 2012. Zwart, B., de, I. Jansen en A. Heijnen. 'Kwaliteitsmanagement: De kroon op het deltaplan'. In: Museumvisie. jrg. 23 (1999) nr. 4 (dec. 42-45).
59
60
Bijlage A: Begrippenlijst
Actuele identiteit: een object op het moment van beschouwing
Actieve conservering: conservering die wordt toegepast op het object als er schade is geconstateerd.
Contextuele identiteit: het samenhangende geheel waarin het object functioneert; de primaire, archeologische en museologische context.
Feitelijke identiteit: een object op het moment van ontstaan
FES-gelden: het Fonds Economische Structuurversterking is een fonds dat gefinancierd wordt uit de opbrengsten van aardgas uit het aardgasveld van Slochteren. Het FES is in 2995 opgericht voor investeringen in de infrastructuur, en is sinds 2005 mede bestemd voor investeringen in de Nederlandse kenniseconomie. Het beheer ligt in handen van de ministers van Economische Zaken en van Financiën. De Betuweroute en de Hogesnelheidslijn zijn bekende, door het FES gefinancierde projecten.
Functionele identiteit: de praktische, esthetische, symbolische en metafysische betekenis die aan een object worden toegekend.
Kwaliteitssysteem: is een organisatiestructuur, verschillende procedures, processen en middelen die nodig zijn voor het implementeren van kwaliteitszorg. Een voorbeeld van een dergelijk systeem in de museumwereld is Spectrum.
LAMO: Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten.
Passieve conservering: heeft betrekking op de conservering van de omgeving waarin het object wordt bewaard.
61
Preventieve conservering: preventieve conservering omvat alle noodzakelijke maatregelen en acties om iedere vorm van vermijdbaar verval te vertragen en schade te voorkomen, zonder hierbij in te grijpen in de integriteit van het object. Dit wordt mede bereikt door een holistische, multidisciplinaire bewustwording, uitgaande van algemeen erkende standaarden en te bereiken resultaten, gedragen door de gehele museumorganisatie. De volgende verdeling kan worden gemaakt in de preventieve zorg van collecties: Het beschermen van de collectie tegen omgevingsinvloeden, bijvoorbeeld stof, schimmels, insecten en menselijke invloeden, die de collectie schade kunnen aanbrengen. Het beschermen van de collectie tijdens rampen, zoals brand, overstromingen, etc., door het ontwikkelen van noodplannen.
Standaarden: bij een standaard gaat het om de formulering van eisen waaraan, in het geval van collectiebeheer, een object, depot, gebouw, tentoonstellingsruimte aan moet voldoen om conservering te waarborgen.
Structurele identiteit: is het fysieke object, het gaat hier om alle eigenschappen van het object die zintuiglijk waarneembaar zijn en geanalyseerd kunnen worden met behulp van fysische en chemische technieken. Men kan hierbij denken aan zaken als vorm en afmetingen, constructie, materiaal, kleur, tekst en structuur.
62
Bijlage B: Interview Oskar Brandenburg Interviewer: Sophie de Weger (SW) Geïnterviewde: Oskar Brandeburg (OB) Functie: Hoofd Collectiebeer Instelling: Het Scheepvaartmuseum Datum: 17 januari 2012
SW: In 1990 is het Deltaplan voor Cultuurbehoud verschenen. Voorafgaande aan dit plan waren enkele evaluatierapporten gepubliceerd waarin ook de conserveringssituatie van Het Scheepvaartmuseum aan de orde kwam. In deze publicatie werd onder andere de achterstand in registratie en behoud genoemd. Uit de evaluatierapporten bleek dat na afronding van de Deltaplanperiode een grote inhaalslag was gemaakt, maar dat er eveneens nog veel werk gedaan moest worden.
Wat is de invloed geweest van het deltaplan op het gevoerde collectiebeer in het Scheepvaartmuseum?
Heeft het niveau van collectiebeer een stijgende lijn weten te behouden na afronding van de Deltaplanperiode?
OB: Er waren heel veel achterstanden aanwezig op conserveringsgebied en het museum zat in een pand dat nog niet was verbouwd en niet voldeed aan de eisen.
SW: Ik heb wel gelezen dat door de komst van het Deltaplan een heel nieuw depot is gebouwd.
OB: Het nieuwe depot is inderdaad in 2003 opgeleverd. Het nieuwe depot is eigenlijk een late 'kers op de taart' van de Deltaplanperiode. Het Scheepvaartmuseum was het laatste Rijksmuseum zonder goed depotgebouw. De collectie was opgeslagen op de zolders en in de kelders van het museum. Als er werd gefeest boven de kelder, dan droop het bier bijna letterlijk over de collectie. De realisatie van een nieuw museumdepot was van groot belang. Dat is een groot voordeel van het Deltaplan geweest. Ook het wegwerken van de achterstand in registratie is daardoor aangepakt.
Als ik nu terug kijk op deze perioden, zijn er veel te snel beslissingen genomen. Wij hebben toen
63
besloten om Adlib te gaan gebruiken. Het oude kaartensysteem werd hierin omgezet. Evenals dat oude bestanden werden geconverteerd naar Adlib. Gedurende dit omzetproces zijn er veel fouten gemaakt, waar we nu nog steeds mee te maken hebben.
Collectiebeheer heeft zich sinds het Deltaplan wel neer kunnen zetten als afdeling, die verantwoordelijk is voor de collectie. Dit is een belangrijke stap, alleen zal collectiebeheer altijd aandacht nodig blijven hebben. Want als er even geen aandacht op wordt gelegd en er dus niet aan de collectie wordt gewerkt, dan wordt snel een gigantische achterstand opgelopen. Gelukkig heb ik een directeur Collecties boven mij, die het belang van het collectiebeheer hoog heeft zitten. Hij heeft er, net als ik, voor heeft gestreden dat het uitvoeren van conserveringsprojecten mogelijk blijft om grotere achterstanden te voorkomen.
SW: Vindt deze strijd nu nog steeds plaats?
OB: Zeker. Een klein voorbeeld: We hebben net een verbouwing gehad waarbij heel veel werk heeft gezeten in de voorbereiding en inrichting van de nieuwe tentoonstelling. Veel werk ging zitten in het selecteren van objecten en restauratieprojecten. Hierdoor kon ander beheer en behoudwerk dus niet worden uitgevoerd. Mijn voorganger, ikzelf en de directeur hebben van begin af aan genoemd dat door dit grote project (de verbouwing) grote achterstanden zouden ontstaan bij het beheer en behoud van de collectie. Deze punten moesten daarom ook aandacht krijgen in het jaar na de opening. Waar nu bijna alle andere afdelingen hun projectmedewerkers moeten laten gaan omdat het museum moet bezuinigingen, kan mijn afdeling projectmedewerkers houden.
Ik ben van mening dat tijdens de Deltaplanperiode veel werd gekeken naar het weg werken van achterstanden in registratie en conservering. Dat men dacht 'zorg maar dat in de eerste plaats de basisregistratie op orde is', 'evenals het klimaat', dat is natuurlijk ook wel belangrijk, maar dit heeft niet gezorgd voor grote oplossingen. Opschoon werk is blijven liggen en we zijn nu bezig dat op orde te krijgen. Het heeft ook te maken met de persoon die de leiding heeft over het collectiebeheer binnen een organisatie. Elk museum heeft zijn eigen collectiebeheerder die probeert te overleven alles op orde te krijgen, zodat aan alle conserveringseisen wordt voldaan. Je moet ook de toekomstige visie van het museum voor ogen hebben. Want wat wil je nu eigenlijk doen en bereiken?
Ik ben bezig geweest met het weg werken van de preventieve conserveringsachterstanden. Dit jaar
64
zijn we bijvoorbeeld begonnen met het opschonen van Adlib (registratiesysteem), zodat dit project helemaal kan worden afgerond. Dit is echter een project dat meerdere jaren in beslag zal nemen.
Het nieuwe depot is gebouwd en hartstikke mooi geworden. Tijdens de ontwerpfase en bouwfase is overal over nagedacht, maar de daadwerkelijke verhuizing heeft plaatsgevonden zonder goede voorbereidingen. Het depot is volgebouwd met objecten, zonder dat er een goed logistiek plan was gemaakt. Er is wel een mooi schilderijendepot, en de prenten liggen bij de prenten, maar dat waren makkelijke deelcollecties om daar over na te denken. De overige deelcollecties - van stoelen tot tafels, van munten tot stempels - zijn eigenlijk allemaal op een hoop gegooid, omdat er te weinig mensen waren en de verhuizing moest allemaal in een hele korte periode plaatsvinden.
SW: Is er niet nagedacht over de gevolgen van een dergelijk verhuizing?
OB: Een depotverhuizing is meerdere jaren werk. Men heeft echter gedacht, we hebben een jaar en dan moet de totale verhuizing klaar zijn. Ik weet zeker dat ik nog steeds te maken heb met de nalatenschap van mijn voorganger.
SW: De achterstanden die in het Scheepvaartmuseum aanwezig waren, zijn door het Deltaplan wel weggewerkt, maar de professionalisering is pas de laatste jaren op gang gekomen. Pas na de afronding van het Deltaplan.
OB: Ja. Door de Deltaplanperiode zijn er natuurlijk heel veel mensen ingestroomd als beheer- of behoudmedewerker. In ons is dit meegevallen, we hebben wel een paar zij-instromers gehad, maar inderdaad; de professionalisering is pas later door mijn voorganger Cecile Bosman, 2004, van start gegaan. Zij heeft de afdeling op de kaart gezet binnen het museum en er ook een hele duidelijke taak bij gegeven.
SW: Ik heb een aantal punten opgezocht, onder andere de missie van het museum. Wat ik opvallend vind bij het lezen van de missie, is dat wordt gesproken over 'alles naar een hoger niveau brengen'. Vervolgens worden verschillende punten aangehaald; het gebouw, de topcollectie, programma's en tentoonstellingen, maar er wordt niet gesproken over collectiebeer. Waarom wordt dit erbuiten gelaten? Is dit een overkoepelend iets?
OB: Ja, we zitten vast aan de collectie. Wat staat er precies?
65
De missie: Wij willen met onze topcollectie en uniek gebouw onze gasten – jong en oud – op een verrassende, ontroerende en inspirerende wijze de Nederlandse maritieme geschiedenis en cultuur laten ontdekken en beleven.
De visie die aan deze missie ten grondslag ligt, is als volgt geformuleerd: Met een allesomvattende vernieuwing, ontwikkelt Het Scheepvaartmuseum zich op alle gebieden tot een museum of excellence. Het Scheepvaartmuseum is een gastvrij, vooruitstrevend en professioneel museum, waarin iedere medewerker functioneert op het hoogste niveau. Dit is zichtbaar in het gastheerschap van alle medewerkers, in het gebouw, middels de topcollectie, in de toonaangevende kwaliteit van de exposities en programma’s.
OB: Het gaat hier om de topcollectie. We kunnen pas iets met de collectie doen als daar goed voor gezorgd wordt. Tijdens de nieuwjaarsvergadering van 2012 sprak de directeur Collecties met het hoofd van de afdeling Marketing. Uit dit gesprek kwam naar voren dat het hoofd Marketing vond dat de afdeling Collecties het kloppende hart is van het museum. Zonder de collectie, een goed behouden collectie, kunnen conservatoren, tentoonstellingsmakers, en alle andere museummedewerkers niets vertellen. De collectie is het belangrijkste voor het museum. En dat het niet heel nadrukkelijk naar voren komt in de missie, tussen de regels is te lezen wat de collectie, en daarmee collectiebeer, voor het museum betekend.
SW: Ik heb ook het visitatierapport gelezen.
OB: Ja, dat zijn aardige stukken om te lezen.
SW: Ik heb meerdere rapporten gelezen, maar wat ik opvallend vind is dat ze allemaal heel positief zijn.
OB: Waar we ook heel erg blij mee zijn.
SW: Ja, de kritiek die over het Het Scheepvaartmuseum werd gegeven vond ik heel goed. Wat ik echter opvallend vond is dat in de visitatierapporten over ander musea alleen maar positief wordt geschreven. Zijn dit wel objectieve en eerlijke rapporten?
66
OB: Ja, dat vind ik ook over rapporten. Ik heb echter zelf ook in een visitatiecommissie gezeten en over het algemeen kennen de mensen elkaar. Visitatiecommissies zijn natuurlijk ook collega's onder elkaar. Maar, ik heb zelf als Hoofd Collectiebeer en als plaatsvervangend directeur Collectie, een visitatiecommissie voor me gehad en tijdens dit gesprek werden zeer pittige vragen gesteld. Het blijft echter bij deze vragen en vervolgens kunnen zij iets zeggen over collectiebeer binnen een museum. Dan denk ik 'kom dan gewoon naar het depot kijken en dan vertel ik wel wat we doen en welk beleid we handhaven'. De visitatiecommissie geeft in hun verslag aan welke richting het museum op gaat en zet daarbij ook een beeld neer, maar over hoe het werkelijk in de praktijk aan toe gaat, dat krijgt de commissie niet mee.
SW: In het visitatierapport (2010) wordt het volgende gezegd: 'Er zijn kwaliteitszorgprocedures voor de collectie en depot en het museum heeft een goed overzicht van knelpunten en achterstanden. Men weet prioriteiten te stellen en deze op projectmatige wijze te hanteren.' Hierover heb ik twee vragen: Op welke manier worden de knelpunten en achterstanden in zicht gebracht? En op welke manier worden de prioriteiten gesteld, welke keuzes gaan hieraan vooraf?
OB: Prioriteiten en keuzes worden gemaakt in overleg met de gebruikers van de collecties. Wijzelf natuurlijk, maar ook conservatoren, de afdeling presentatie. Mijn voorganger Cecile Bosman heeft aangegeven wat de punten zijn waar de afdeling collectiebeer continu tegenaan loopt. voor een groot deel is dit een stuk basisregistratie.
Het belangrijkste zorgpunt, voordat het museum dichtging, was natuurlijk het klimaat in het museumgebouw. Dat had een grote achterstand, objecten konden hier niet veilig objecten worden tentoongesteld.
Momenteel ligt de nadruk vooral op het opschonen van het registratiesysteem Adlib. De vraag naar dit project komt ook gedeeltelijk vanuit de conservatoren, omdat nu vanuit het registratiesysteem geen betrouwbare selecties gemaakt kunnen worden. Als je een bepaald thema of trefwoord intypt dan kon/kun je niets vinden. Dit zijn nog steeds gevolgen van het te snel wegwerken van de achterstanden. Een dergelijk project moet nu worden uitgevoerd, maar is tegelijkertijd iets wat jaren gaat duren.
SW: Het is wel een heel leuk, maar ook lastig project. Hebt u ook dergelijke projecten op het oog op meer conserveringstechnisch gebied?
67
OB: We restaureren alleen objecten wanneer ze worden gebruikt voor tentoonstellingen, en dan alleen wanneer het echt nodig is. Dan gaan we projectmatig geld inzamelen om een bepaalde selectie aan objecten te restaureren. Verder is het stabiel houden van de collectie van belang. Voor de komende jaren probeer ik een stuk depotinrichting te verbeteren. Daarbij komt ook naar voren wat de knelpunten zijn in de preventieve conservering zijn. Hierdoor komen we erachter welke objecten of deelcollecties stabiel moet worden gemaakt door bijvoorbeeld actieve conservering of een restauratie.
SW: Is het op dit moment mogelijk, vanwege de bezuinigingen, om de collectie stabiel te houden. Dit is namelijk een continu proces?
OB: Ja, dit moet je blijven doen. Gelukkig staat mijn directeur Collecties pal achter collectiebeer en zal hij er echt voor strijden om hier niet te veel in te bezuinigen. Tegelijkertijd, als je kijkt naar de subsidieregeling op dit moment, is dat er eigenlijk alleen subsidie wordt gegeven aan instanties die bezig zijn met digitalisering. Het openbaar maken van de collectie, achterstanden weg werken. Het zijn drie punten waaraan moet worden voldaan. Wij voldoen aan deze punten. Dit gebruik ik om mijn begroting en om mijn pleidooi te maken. Hierdoor kan ik tegenover mijn directeur beargumenteren waarom bepaalde dingen moeten worden gedaan. Het is dus mogelijk om de collectie stabiel te houden, als we maar blijven voldoen aan de punten die worden geëist om subsidie te krijgen. Als je kijkt naar de begin jaren negentig en de huidige situatie, dan kunnen spreken over een wereld van verschil. We hebben nu immers een klimaatsysteem en hoeven niet bang te zijn om collectie in de vaste presentatie tentoon te stellen.
SW: Een stijgende lijn is dus zichtbaar in het collectiebeer?
OB: Die stijgende lijn is er zeker, al moet deze wel goed worden bewaakt. De lijn moet blijven stijgen. Dit betekend dat er altijd geïnvesteerd moet worden in delen van je collectie, en we gaan steeds meer de kant op van het openbaar maken van je collectie. Kijk maar naar het internet, steeds meer musea maken hun collectie inzichtelijk door middel van het internet. Het Amsterdam Museum bijvoorbeeld.
SW: De nadruk komt ook meer en meer te liggen op het binnenhalen van hoge bezoekersaantallen, hier hangt ook het binnenhalen van de subsidie vanaf. Hebt u het gevoel dat hierdoor meer aandacht komt te liggen op het maken van grote tentoonstellingen en programma's, en dat collectiebeer meer
68
naar de achtergrond verdwijnt?
OB: Hier wordt de afdeling Collecties gezien als het kloppende hart van het museum, dus in dit museum valt het mee. Maar de afdeling moet wel op de kaart gezet blijven worden. Het is mijn taak om dat te doen binnen de instelling. Ik moet duidelijk maken waar de afdeling Collecties voor staat.
In het algemeen, ligt het heel erg aan de instelling. Het hangt af in hoeverre de afdeling geprofessionaliseerd is. Hier is die professionalisering te danken aan het Deltaplan. Die stijgende lijn is daardoor wel gekomen. In andere instelling weet ik dat niet. Het verschilt ook per persoon, wie er werkzaam is. Begrijp me niet verkeerd, maar in museumland zijn er ook mensen bij die collectiebeer niet goed onder de aandacht brengen. En daarmee collectiebeer niet goed op de kaart zetten.
SW: Je moet ervoor zorgen dat je als afdeling geen eiland blijft?
OB: Inderdaad. Bij ons is dat van groot belang, maar ook heel erg moeilijk omdat ons depot natuurlijk niet in het museum zit. Mijn grootste zorg is dat we een eiland krijgen. Vaak zijn medewerkers van collectiebeer rustige introverte mensen, dat is heel belangrijk. Je moet rust uitstralen, je wilt geen ADHD mensen die met collectie werken. Daarbij komt wel dat je moet zorgen dat je geen grijze muis bent, die in het depot weggestopt zit. Dus je moet je afdeling goed op de kaart kunnen zetten. Het verkopen van je afdeling is dan ook heel belangrijk. Misschien willen sommigen wel gewoon het liefst het licht uit doen en de collectie achter slot en grendel zetten.
SW: Misschien ook wel niet, want dan ben jij de enige die ervan kan genieten.
OB: Maar die neiging is er wel. Het is juist een uitdaging om het goed te verkopen, zodat slot en grendel wegblijven.
SW: Is het niet juist de 'oude' garde die deze neiging heeft?
OB: Nee, ik heb de afgelopen jaren veel collectiebeheerders aangenomen en ik kwam maar weinig kandidaten tegen die niet op hun mondje waren gevallen. Er zijn heel veel verlegen mensen en grijze muizen, dat is toch wel een beetje de aard van het beestje.
69
SW: Het zijn inderdaad wel vaak mensen die graag achter de schermen werken in plaats van ervoor.
OB: Dat moet ook.
SW: Het is wel je vakgebied. Ik houd van mijn vakgebied en ik wil laten zien waar ik voor sta. OB: Je moet laten zien wat je doet, daar ben ik het mee eens, die mening deel ik.
SW: Probeert u nog een bijdrage te leven aan de ontwikkelingen in het verbeteren van collectiebeer, bijvoorbeeld door het publiceren van artikelen?
OB: Nou, daar is niet echt tijd voor. We kunnen geen onderzoek doen naar verbeteringen van conserveringsmethodieken. Toen ik begon met werken in het Scheepvaartmuseum, had ik heel veel plannen, waaronder ook naar buiten brengen van wat we doen op de afdeling. Je wordt echter snel ingehaald door al het andere werk dat moet gebeuren. Je wordt snel ondergesneeuwd. Je moet blijven nadenken, en bedenken wat je wilt bereiken, waar je voor staat. Ik wilde het project rondom de collectieverhuizing naar buiten brengen. Dit koste echter zo veel inspanning en geld, dat dit niet mogelijk was.
SW: Volgens mij zie je ook dat heel veel instellingen dit doel voor ogen hebben, maar dat het door gebrek aan tijd en geld gewoon niet lukt.
OB: Ja, en daardoor gaan deze goede initiatieven niet door, denk bijvoorbeeld aan de 'Collectiewijzer' of de secties die ooit zijn gemaakt door NMV. Er is gewoon geen tijd en er wordt vaak door leidinggevende geen tijd gegeven om elkaar beter te leren kennen, om kennis over te dragen en om met elkaar ervaring en kennis te delen. Hierdoor bloeien dit soort ideeën dood. Terwijl het wel heel belangrijk is. Ervaringen delen is zo belangrijk.
Je hebt nu natuurlijk wel de Reinwardt Academie en ander onderwijs, maar deze opleidingen veranderen zo snel. Ook de opleiding aan het RCE tot behoudmedewerker is geschrapt, terwijl dit een waardevol onderwijs was. Het is steeds moeilijker om kennis te delen.
SW: Moeten we in het huidige tijdperk niet op een andere manier gaan kijken naar het maken van keuzes bij het beheren en behouden van museale collecties, in plaats van vast te houden aan de oude ideeën?
70
OB: Ik denk dat het heel goed is om je aan een collectiebeleid te houden. Het is van belang dat er geen rotzooi meer in het museum komt. We moeten niet klakkeloos alles blijven aannemen, we moeten nadenken of we een object echt wel willen hebben. We selecteren objecten bij de deur van het museum. Het is erg belangrijk om je collectie beheersbaar te houden. We hebben alleen nog steeds te maken met achterstanden. Er ligt alleen nog steeds veel aandacht op de kwantiteit. De aandacht zou echter moeten liggen op de kwaliteit. De erfgoedinspectie zou hier meer op moeten letten. Zij moeten beter de kwaliteit waarborgen, in plaats van het hameren op het wegwerken van de grote achterstanden. Ik vind dat er minder goed op kwaliteit wordt gecontroleerd. Hier laat de erfgoedinspectie steken vallen, is mijn mening. Als museum moet je tegenwoordig zelf een monitor invullen. Ze komen niet meer langs en op gesprek.
SW: Kan een museum wel op een eerlijke manier een monitor invullen?
OB: Dat vraag ik me ook af. Het is hoe je jezelf wilt neerzetten. Wil je knelpunten tonen, naar buiten brengen.
In het bedrijfsleven wordt er veel geëvalueerd na het afronden van grote projecten. In de museale wereld vind ik dat dit ontbreekt. Juist op dit moment zou de kwaliteit van een project kunnen worden getoetst en kan er worden bepaald of iets in het vervolg beter kan. Dit zijn de leermomenten. Wat zijn de resultaten en heeft het geholpen. Dit is heel belangrijk, zeker op het gebied van collectiebeer. Er wordt namelijk steeds meer naar buiten gebracht in de media en de samenleving vraagt zich meer en meer af waar al het belastinggeld naartoe gaat. Dit wil je als organisatie dan niet weggooien.
SW: Vindt u dat de taak van de collectiebeheerder serieus wordt genomen binnen de museale wereld?
OB: Ik denk dat het wel zo is. Het is zeker een duidelijker vakgebied geworden, maar het kan nog wel verschillen per instelling en organisatie. Hier hebben we natuurlijk te maken met een open, platte organisatie. Iedereen kan bij de directeur naar binnen lopen. We overleggen heel veel, ook afdelingen onderling. Dit kan als tijdsverspilling worden gezien, maar dit is eigenlijk heel goed omdat op deze manier iedereen kan meedenken: er wordt naar je geluisterd.
71
Bijlage C. Interview Gusta Reichwein Interviewer: Sophie de Weger (SW) Geïnterviewde: Gusta Reichwein (GR) Functie: Hoofd Collecties Instelling: Amsterdam Museum Datum: 17 februari 2012
SW: Ik ben erg geïnteresseerd in de invloed van het Deltaplan op het Amsterdam Museum (AM).
GR: Daar kan ik heel kort over zijn:
Er zijn twee antwoorden, het hele simpele, directe antwoord zou zijn: 'geen'. Omdat het Deltaplan een plan was voor de rijksmusea, dus ook de subsidies die daar aan vast zaten gingen naar rijksmusea en niet naar stadsmusea. Het Amsterdams Museum heeft nooit gebruik kunnen maken van subsidies die uit het Deltaplan voortkwamen. Nu moet ik wel zeggen dat dit allemaal van voor mijn tijd is geweest. In 1995 ben ik Hoofd Collecties geworden in het Amsterdam Museum en toen was het Deltaplan over de top heen. Er was toen geen directe invloed van het Deltaplan merkbaar in het collectiebeheer van het Amsterdam Museum.
Het Amsterdam Museum is een museum dat zich middenin de verschillende museumpraktijken bevindt. Ik vind zelf nog steeds dat wij een vooraanstaand museum zijn, we zijn niet zo groot, maar hebben een hele belangrijke collectie. In die bescheiden omvang, weten we het elke keer klaar te spelen om in de voorste gelederen te zitten op vele gebieden: registratie, automatisering, maar ook met tentoonstellingen, educatie (wat het sterkste punt is van het Amsterdam Museum) en dat zijn we langzamerhand ook wel geworden in het collectiebeheer.
Ik ga geen lelijke dingen zeggen over mijn voorganger Michiel Jonker. Michiel was veel meer een conservator collectiebeheerder en ik denk dat ik meer een manager collectiebeheerder ben. Dit heeft ook met de tijd te maken. Vóór 1995 ben ik conservator geweest in het Zuiderzee Museum, te Enkhuizen, maar als je collectie op een conservatorische manier benaderd, dan ben je meer geïnteresseerd in de inhoudelijke kant van een collectie. Terwijl ik dat, nu, anders ben gaan benaderen.
72
Je kent de uitspraak van mij "je hebt niet één kopje, je hebt er wel honderd". Je moet niet enkel naar het ene kopje blijven kijken, je moet je voortdurend bewust zijn dat je er tweehonderd hebt. Wat doe je dan? Dat is toch op een ander niveau naar je collectie kijken. Dat is niet kijken naar de inhoud of de details. (Waarmee Gusta Reichwein doelt op het historische of kunsthistorische aspect van het object.)
Ik had vrij snel in de gaten dat het Amsterdam Museum en de collectie eraan toe waren om op een andere manier benaderd te worden. Deze gedachte sloot meer aan bij de benadering van het Deltaplan. Het denken van mijzelf, en de hele museale wereld, dus ook in de historische en kunsthistorische musea, is daar zeker door beïnvloed. Dus directe invloed van het Deltaplan op het Amsterdam Museum is er niet geweest, maar indirect kan er wel over invloed worden gesproken.
SW: Indirect heeft het Deltaplan wel invloed gehad. Vanaf het moment dat het Deltaplan verscheen en de Deltaplan periode inging, zie je verschuivingen ontstaan in de manier van de collectiebenadering. Bij iedereen ging een lampje branden.
GR: Dat denk ik ook. Een van de dingen die helemaal niet is ingevoerd, tot op de dag van vandaag niet, is het denken in categorieën bij de collectie van het Amsterdam Museum. Er wordt dus niet gedacht in A, B, C en D categorieën, dus in waardebepaling. Hier heb ik me ook altijd tegen verzet en dat doe ik nog steeds.
SW: Waarom?
RG: Omdat ik dat, zeker in een historische collectie, een veel te grove benadering vind. Als je niet oppast en bijvoorbeeld toch iets in een kunsthistorische perspectief zet, dan kom je in een historisch perspectief heel raar uit. Denk bijvoorbeeld aan onze vondelingen pakketjes, wat kunsthistorisch gezien nauwelijks een waarde heeft. Maar in historisch perspectief zijn deze pakketjes van een unieke en onschatbare waarde. Ik ben er altijd heel huiverig voor geweest om te gemakkelijk met dat A, B, C, D categorieën om te gaan. Ik heb namelijk wel gemerkt toen ik nog in het Zuiderzee Museum werkte (toen begon de Deltaplanperiode) dat mensen inderdaad de collectie gingen categoriseren. Toen gebeurden er hele rare dingen.
Maar als je de collectie niet in A, B, C of D wilt onderbrengen, hoe doe je het dan wel?
73
SW: Precies, op welke manier ga je dan om met de collectie?
GR: Wij, het Amsterdam Museum, hebben een paar jaar geleden, in samenwerking met het Instituut Collectie Nederland (ICN), een functieprofiel gemaakt voor onze collectie. Met de conservatoren, restauratoren, medewerkers van het ICN en ikzelf, gingen we benoemen waar een voorwerp aan moest voldoen om het een plek te veroveren in onze collectie. Daar zijn vervolgens typeringen uitgekomen en als je het acquisitie formulier aanvraagt, dan haal je deze typeringen er zo uit. Dit vond ik een betere manier om naar de collectie te kijken. Dat vond het ICN zelf ook wel. Het ICN heeft ook aangegeven dat de categorieën A, B, C, en D, wel heel kort door de bocht zijn geweest en dat het soms op twijfelachtige motieven werd toegepast. Als je wilt besparen of iets anders wilt kopen, dan kunnen museumbestuurders naar een dergelijk middel grijpen en dingen doen waar conservatoren twee generaties later in tranen van uitbarsten.
Ik ben nog steeds niet voor het opdelen van de collectie in een A, B, C of D categorie, maar ik ben er wel voor om op een gebalanceerde manier na te denken over de waardebepaling van je collectie. Zodat je in ieder geval ook goed selectief kunt acquireren, dat is heel belangrijk.
SW: Dat is ook van belang, omdat je anders niet weet waar je prioriteiten moet leggen.
GR: Je hebt helemaal gelijk. Vanuit het management oogpunt is dit het meest voor de hand liggende dat je maar kunt bedenken. Je zult echter ook zelf merken dat het er in de praktijk heel anders aan toe gaat. We hebben vaak te maken met de persoonlijke voorkeuren van directeuren en conservatoren. Zo is het. Misschien moet je daar ook niet te moeilijk over doen. Museologie is geen exacte wetenschap.
Musea hebben vreselijk veel te danken aan zulke persoonlijkheden. Iemand als Santberg is van ontzettend groot belang geweest voor de Amsterdamse musea; vooral voor het Stedelijk Museum, maar ook voor het Amsterdam Museum. Het is wel iemand die een grote persoonlijke stempel heeft gedrukt. Ik moet nu wel zeggen dat Santberg ook iemand was met een enorme voorkeur voor registratie, dus dat is heel bijzonder. Hij was erg betrokken bij collectievorming. Santberg heeft veel betekend voor de ontwikkeling van educatie, maar ook voor de ontwikkeling in collectiebeheer en dan vooral objectregistratie.
SW: Je ziet dat er steeds meer aandacht komt voor het publiek. Nu, met de bezuinigingen, moeten
74
musea meer bezoekers binnenkrijgen. Hierdoor verschuift de collectie naar een tweede of derde plek. Er is steeds minder aandacht voor collectiebeheer.
GR: Ik denk wel dat enige zelfkritiek daar ook belangrijk is. Je kunt als professionals heel goed je eigen ivoren toren bouwen. Hoe specialistischer professionele mensen/beroepsgroepen worden, hoe meer ze een bastion gaan vormen. Bijvoorbeeld, die registers in Amerika, dat is echt een soort onbereikbaar eiland. Er is een bepaalde trots waar het professionalisme in zit. Aan de andere kant, als je niet oppast, ontstaat er een nieuwe groep die niet over de eigen muren heen kan kijken. Restauratoren zijn hier ook een voorbeeld van. Zij kunnen soms zo goed iets weten, waar is geen speld tussen te krijgen is en omdat ze zich dan isoleren kunnen ze de verbinding naar het publiek niet meer maken.
SW: Ik heb het hier ook over gehad met Oskar Brandenburg van het Scheepvaartmuseum. Zij zitten ook in een vrij nieuw depot. Hij gaf aan dat het heel lastig is omdat ze door het nieuwe depot niet meer in het museum zitten. Als collectiebeheerder sta je erbuiten. Je moet ervoor zorgen dat je geen afzonderlijk eiland wordt binnen je organisatie. Je moet op de kaart blijven staan, niet alleen voor het publiek, maar ook voor de instelling zelf, 'Wij zijn een afdeling en wij horen erbij'. Hier hebben jullie natuurlijk ook mee te maken omdat het depot niet meer bij het museum is.
RG: Dat is inderdaad heel belangrijk. Dat speelt ook in het Amsterdam Museum en ik ben om die reden ook heel blij dat we in de loop van het bouwproject anders zijn gaan denken over de functie van het depotgebouw. Het programma van eisen werd in 2005 geschreven en toen is architect Wim Quist benoemd met een Europese aanbestedingsprocedure. Wim Quist en Cindy Zalm zijn vervolgens het gebouw helemaal gaan tekenen, met bij wijze van spreke de schilderijrekken erin. Dus de huls die dit gebouw geworden is, is gemaakt op de functie van het gebouw. Dat is geweldig en daar hebben we nu elke dag plezier van. Pauline Kruseman was toen nog directeur, zij had het idee dat er zo min mogelijk mensen in het nieuwe depot zouden komen. Er was beveiliging en er was depotbeheer, maar dat was het, punt. In de loop van de tijd zijn we daar anders over gaan denken. Bij mij is dat veranderd, en daar was je zelf bij, tijdens het vrijwilligersproject. Toen ben ik gaan inzien, dat als je mensen achter de schermen brengt om ze dingen te laten zien, maar ook om ze zelfs letterlijk in contact te brengen met de collectie, dat dit een enorme meerwaarde geeft. Eerst dacht ik, we werken met vrijwilligers omdat we heel hard helpende handen nodig hebben, het was meer uit nood geboren. Ik vond het zelfs ingewikkeld 'vrijwillig', werk moet betaald worden. Inmiddels ben ik helemaal van gedachte veranderd en dat komt door diezelfde vrijwilligers. Ze zijn
75
zo toegewijd, zo goed in hun werk, zo nauwkeurig, zo rustig en zo blij dat ze het werk mogen doen. Dat was echt een verrassing voor mij. Hoe gelukkig zij werden en nog steeds zijn van het werk dat ze mogen doen. Ze houden ook niet op omdat tegen mij te zeggen. Elke keer als ik ze zie hoor ik opnieuw dat ze het fijn vinden om hier te mogen werken en er te zijn. Eigenlijk snap ik deze gedacht wel, zij voelen het als een voorrecht en dat is ook zo. Toen is er bij mij een kwartje gevallen. Met deze gedacht kun je veel meer doen. Ik denk dat je, weliswaar altijd op een kleinschalige manier, heel goed je publiek kunt betrekken bij de beheer- en behoudtaken.
Wat er nu zou moeten gebeuren is dat de presentatie taken en collectiebeheer niet uit elkaar moeten worden gedreven, maar dat ze naar elkaar moeten worden toegebracht. Het moet worden omgedraaid. De collectiebeheerders moeten meer over presentatie nadenken en de presentatoren moeten beter snappen waar het bij erfgoed om gaat. Dat het erven van objecten twee dingen bevat. Je erft iets, maar je laat ook iets na, wat daar tussenin zit moet in stand worden gehouden. Dat doe je met de familie, maar dat doe je ook met een stadscollectie. Als je dat alleen maar in handen legt van een paar specialisten, dan maak je een fout. Je mist dan een kans.
Ik denk dat het juist aan elkaar gekoppeld moet worden, publiek en collectie, dat proberen we hier nu ook.
SW: Dat hoort ook weer bij professionaliseren.
GR: Ja, maar wel met een hele brede blik. Kijk, professionaliseren, in de zin van specialiseren, daar heb ik mijn bedenken bij. Je bent dan eerder geneigd om te denken dat een vrijwilliger iets niet weet, of iets niet goed kan. Terwijl ik juist hebt gemerkt dat alle vrijwilligers bij elkaar veel meer weten dan onze restaurator. Het Amsterdam Museum heeft hele goede restauratoren met veel kennis, maar alle vrijwilligers samen weten gewoon veel meer. Die kennis moet je mobiliseren. Weet je wat hier volgens mij de sleutel in is? De automatisering. Het internet. Dat collecties de afgelopen tien, vijftien jaar toegankelijk zijn geworden via databases en dat heeft de muren verlaagd van musea. Dit geldt natuurlijk alleen als musea op het internet te vinden zijn en godzijdank zijn wij dat. Alles staat erop. Dat is nog lang niet bij alle musea het geval.
SW: Digitalisering van je collectie is heel populair op dit moment.
GR: Terecht. Erfgoed is niet van conservatoren of van museum mensen. Erfgoed is van de
76
samenleving. Hierdoor is het niet meer dan normaal dat je de collectie met moderne techniek toegankelijk maakt. Alleen daar zie je ook diezelfde oude discussie, en in sommige musea is die nog in volle gang, dat de specialisten zeggen 'maar dat kunnen we niet publiceren omdat het niet geverifieerd is', 'ik weet niet zeker of die kast uit 1880 is, dus kan het niet worden gepubliceerd'. Ik draai deze redenering om. Als je het niet weet, dan moet je het juist publiceren. Want dan gaat iemand jou wel vertellen hoe het zit.
SW: Willen ze dat echter ook niet omdat men bang is om hun belangrijk zijn te verliezen. Zij zijn de mensen die kennis hebben en op het moment dat ze zeggen 'we weten het niet zeker' dat ze dan hun status verliezen.
GR: Een dergelijke gedachte is in deze tijd een ontzettend domme gedachte. In een tijd waarin zoveel toegankelijk wordt voor iedereen, ga je die gedachte niet vasthouden omdat je dan niet kunt redden. Dat vind ik dus geen professionele houding. Wat ik wil zeggen is dat doordat je automatiseert, je overal mensen de gelegenheid geeft om informatie te vinden, maar ook om informatie toe te voegen of om te reageren en te debatteren. Hierdoor is de band met het publiek veel makkelijker te leggen. Er zijn ook mensen die zeggen, 'ja, maar als je alles digitaliseert, dan komen mensen niet meer naar je museum', dat is helemaal niet waar. Mensen worden ontzettend nieuwsgierig als ze iets vinden op het internet. Ze willen het zien, of ze willen het vergelijken met iets dat ze zelf hebben. Het roept heel veel vragen op. Dus, ik denk juist dat die automatisering en die publicatie op het internet een fantastische motor is om relaties tussen publiek en collectie tot stand te brengen. En helemaal niet alleen virtueel, maar juist ook heel concreet. SW: Hoe zijn de knelpunten in de collectie gevonden van waaruit de collectieprojecten zijn ontstaan.
GR: Op dit moment ben ik weer een collectieplan aan het schrijven, dat moet ook binnen een paar weken klaar zijn. Dat is natuurlijk ook allemaal herkauwen. Wij hebben van oudsher een kaartensysteem dat we hebben omgezet naar Adlib. Daar zijn de objectcategorieën ontzettend leidend in geweest en daar kun je heel veel op aanmerken, maar het geeft wel heel veel houvast als je zoiets als een collectieverhuizing voorbereidt. We hebben dat vrij strak gedaan, ook omdat die objectcategorieën zich vertaalden naar hoe een depot moet worden ingericht; organisch, anorganisch, groot en zwaar op de begane grond, kleiner op de hogere verdiepingen. Daarbinnen dan weer op afmetingen. Als daar een indeling uit volgt en die strookt met je objectcategorieën voor het grootste deel, dan is het heel logisch om iedere keer de kam door de categorieën te halen. Dat
77
hebben we dan ook gedaan. Toen jij bij ons stage liep heeft Lisca (textielrestaurator) dat voor de textielcollectie gedaan, op een hele methodische manier. Op deze manier konden we de textielcollectie op bijna objectniveau gaan benaderen en voorbereiden op de verhuizing.
Textiel is een heel mooi voorbeeld, maar een dergelijk groot project hebben we lang niet met alle categorieën kunnen doen. Wel zijn alle categorieën op diezelfde manier gaan benaderden. Soms is dat alleen wat grofmatiger geweest, bijvoorbeeld bij de meubels. Hier was het niet mogelijk om bijna tot objectniveau te benaderen. Daar is het veel grover gedaan, dit blijkt nu wel een nadeel te zijn. We zijn namelijk een aantal verrassingen tegengekomen. Doordat de meubelcollectie niet zo goed is voorbereidt op de verhuizing als de textielcollectie, hebben we nu in de staart van de verhuizing nog problemen met het goed plaatsen van meubelen. Het neemt meer ruimte is beslag dan dat we hadden geschat.
Ik denk dat we de collectieverhuizing voor 70 à 80 procent heel goed hebben gedaan en dat de collectie beter uit de verhuizing is gekomen dan de oude situatie. Alles is genummerd, gefotografeerd en digitaal gestandplaatst. Alles staat nu in een goed klimaat, het is goed beveiligd en goed toegankelijk. Je kunt het letterlijk makkelijk pakken en ook figuurlijk, doordat het op het internet zichtbaar is. Dus daar hebben we een enorm slag gemaakt.
Er zijn maar een paar onderdelen, waar je van kunt zeggen 'dat hadden we ook nog van te voren willen doen, maar dat is niet gelukt'. De verhuizing heeft met er wel met de neus opgedrukt dat we dat nu dus nog wel moeten gaan doen. Dus de meubelen en in het bijzonder de interieurs, daar moeten we echt mee aan de slag. Want dat is onvoldoende ontsloten en ook onvoldoende geconserveerd.
SW: Vindt u dat de taak van de collectiebeheerder serieus wordt genomen?
GR: Het is moeilijk om daar ja of nee op te zeggen. Ik ben ook een beetje huivering in het huidige klimaat. Met alle bezuinigingen en met het hele erge publieksdenken. Er wordt te simpel gedacht over beheer en behoud.
Ik denk ook dat je als collectiebeheerder de uitdaging aan moet gaan om vanuit je collectie de link naar het publiek moet maken. Dat is volgens mij de beste manier om het te doorbreken, in plaats van heel erg op je strepen te gaan staan. Je moet niet gaan zeggen 'maar het moet volgens deze
78
procedure', daar geloof ik niet in. Ik geloof dat het heel goed is om volgens procedures te werken. Procedures zijn er om gehandhaafd te worden, dat is goed, maar als dat je denkraam is, als dat de manier is waarop je bestaansrecht ook als collectiebeheerder bevecht, dan denk ik 'dat gaat niet goed'. Strategisch moet je dat anders aanpakken, dan moet je de link met het publiek zoeken. Ik heb dit vanochtend nog opgeschreven. Ik merk dat er in de eigen instelling nog mensen zijn die geen idee hebben wat de afdeling Collectie doet. We brengen naar buiten toe dat cultureel erfgoed van ons allemaal is en we moeten samen de verantwoordelijkheid nemen om het te behouden, terwijl je dat in je eigen instelling nog helemaal niet goed op orde hebt.
79
Bijlage D: Interview René Dekker Interview: Rene Dekker (RD) Functie: adjunct-directeur collecties Datum: 6 februari 2012 Interviewer: Sophie de Weger (SW)
SW: Hoe kan er worden geprofessionaliseerd? En waar liggen de gaten die gedicht moeten worden voordat een stap verder gezet kan worden?
RD: Professioneel handelen komt vanuit de mensen op de werkvloer. Van boven wil je de zaken veranderen, maar het zijn de mensen op de werkvloer die de taken moet uitvoeren. Wanneer je gaat professionaliseren gaan er werkprocessen veranderen. Dit wil niet zeggen dat het altijd fout is gedaan, maar dat processen op een betere manier kunnen worden uitgevoerd. Werknemers moeten voor een groot deel de werkzaamheden op een andere manier gaan uitvoeren dan, dat ze gewend zijn. Dat is moeilijk voor mensen die al voor een lange periode werken op dezelfde manier. Bij ons zijn werknemers soms twintig, dertig, soms veertig jaar in dienst. Zie maar eens iemand, die al dertig, veertig jaar dezelfde werkhandelingen verricht, anders te laten handelen. Dit verander je zomaar niet.
Nu hebben we echter de gelegenheid om veranderingen aan te brengen omdat we in een verandering zitten en omdat we nu een aantal vacatures hebben. Vooral bij de afdeling Collectie; we zoeken vier nieuwe collectiebeheerders. Er gaan bij Collectie veel werknemers met pensioen de komende vijf jaar. Van alle werknemers die de komende jaren in de gehele instelling met pensioen gaan, daarvan werkt de helft bij de afdeling Collectie. Er gaan ruim twintig mensen weg, van de zestig/zeventig man. Dat betekend dat je dus nu met een nieuwe generatie aan de slag kan gaan. De nieuwe generatie collectiebeheerders gaat langzaam maar zeker een meerderheid vormen ten opzichte van de oude generatie. Er komt een omslagpunt aan. Dit betekent ook, en zo staat het ook in de beleidsplannen, dat we anders gaan werken. We gaan collectiegericht werken, we zoeken geen collectiegerichte collectiebeheerders, maar klantgerichte collectiebeheerders. Dat is een heel verschil. Het betekent dat je niet meer iemand zoekt dat alles weet van een bepaald onderdeel van de collectie, maar iemand die de collectie scant, kan vinden, kan gebruiken, kan ontsluiten. Het is iemand die de gebruiker en of dat nu de onderzoeker, het publiek, de sector of iemand anders is, die kan helpen bij het
80
laagdrempelig maken van de collectie.
Collectie en Onderzoek vormden samen één afdeling, die is nu gesplitst. Het waren 26 onderzoekers, die 26 verschillende „beleidjes‟ aan het uitvoeren waren. Elke conservator had één à twee technische ondersteunende medewerkers, de collectiebeheerders. Deze mensen werkten allemaal volgens het beleid van die conservator. De ene conservator stond alles toe, de ander niets. De ene liet iedereen binnen in het depot, de andere liet bijna niemand binnen. De ene stond alle bruikleenaanvragen toe, de ander weigerde alle aanvragen. Deze manier van werken zit nog in de systemen van de collectiebeheerders die we nu deels nog steeds hebben.
Ik merkte zes jaar geleden, bijvoorbeeld met het bruikleenbeleid, dat zodra er een bruikleen werd aangevraagd, het object werd ingepakt en werd verzonden. Documentatie vond wel plaats, maar eigenlijk was het een reactie van "u vraagt en wij draaien". Objecten werden naar de raarste landen en zelfs naar privé adressen gestuurd. Het kwam in instituten terecht waar geen juiste bewaaromstandigheden aanwezig waren.
Met mijn collega's van twintig grote musea hebben we een nieuw bruikleenbeleid ontwikkeld. We gaan het gezamenlijk doen. Zo weten we allemaal wat we kunnen verwachten. Het is moeilijk om het nieuwe bruikleenbeleid in te voeren, omdat de werknemers dit beleid niet gewend zijn. Dezelfde bruikleenaanvragers vragen namelijk nog steeds om te bruiklenen en plotseling mag het object niet meer worden uitgeleend. Werknemers moeten gaan zeggen "het mag niet meer naar uw privé adres, of ik mag niet meer alles tegelijk sturen".
Ik wil niet meer dat alles maar wordt uitgeleend. Ik wil dat een collectiebeheerder denkt "oké, meneer Johnson, u vraagt die leen aan, maar kunt u niet langskomen? Als alternatief met een goedkope vlucht, dan komt u hier gewoon kijken. Hebt u niet aan een foto genoeg?" Collectiebeheerders moeten vragen gaan stellen. De jongere generatie zegt nu "gelukkig heb ik nu een middel om de gebruiker te zeggen dat ze het niet meer zomaar in handen krijgen". Anderen durven dat niet. Door een nieuwe generatie aan te stellen kan daar verandering in komen. Zij beginnen op nul, kennen nog niemand. Zij werken volgens de handleiding en weten niet anders. Het wordt steeds makkelijker om te professionaliseren als je begint met nieuwe mensen.
81
De professionalisering laat zich ook deels leiden door de veranderingen in de organisatie. Dit bruikleenbeleid is zo maar een voorbeeld, er zijn natuurlijk nog veel meer processen die veranderen. Ook als het gaat om de ontsluiting van de collectie. Er zijn personen die zeggen "gelukkig René, want ik hoef niet meer iedereen binnen te laten en als ik iemand zie waarvan ik niet weet waar of waarom die is binnengekomen, dan kan ik hem of haar een schop onder zijn of haar kont geven". Dat kon vroeger niet. Anderen denken "nu moet ik meneer Johnson zeggen dat hij het depot niet in mag en ik heb meneer Johnson altijd binnengelaten, ik durf hem eigenlijk geen nee te zeggen". Het is ook de juiste communicatie van bovenaf Wij kunnen niet alle meneer Johnson's in de wereld binnenlaten.
SW: Is men dan bang om deze mensen te verliezen als klant?
RD: Ik weet niet of ze bang zijn om deze mensen te verliezen als klant, maar zij voegen natuurlijk informatie toe aan de collectie en dat is heel belangrijk. Wij willen deze inhoudelijke informatie ook hebben. Het is echter de vraag of dat verkregen moet worden zoals meneer Johnson zegt of dat dit op onze manier moet gebeuren. Het maakt mij niet uit wat 'zij' willen, het gaat mij erom wat 'ik' wil. Wij gaan niet uit van onze klant, maar wij gaan eerst nadenken over wat onze eigen kaders zijn.
SW: Wat zijn je eigen standaarden.
RD: Inderdaad, wat zijn je eigen standaarden. Op basis daarvan, wordt er gekeken wat de mogelijkheden zijn en op welke manier we de klant het beste kunnen helpen. In plaats van dat wij mensen belemmeren om in de collectie te komen, liggen wij eigenlijk een stap voor op andere musea. Wij kunnen, door de projecten die gaande zijn, juist veel meer de collectie naar de klant toebrengen en misschien wel op een gemakkelijkere manier. Door het enorme digitaliseringproject kunnen we de klant steeds beter faciliteren. Ik wil dat de collectiebeheerder verantwoordelijk is voor wat er in de collectie gebeurd. Veel collectiebeheerders zijn hartstikke blij met deze stap naar professionalisering.
Daarnaast wordt het werken ook gemakkelijker omdat we gaan werken met het kwaliteitssysteem Spectrum. Spectrum is niet meteen voor natuurhistorische collecties gemaakt, maar wel heel erg bruikbaar. Wie zijn wij om te zeggen "dat gaan we dus niet doen? Dan zijn we toch dom".
82
SW: Het ligt inderdaad voor de hand om Spectrum, een kwaliteitssysteem, te gaan gebruiken.
RD: Dit gaat op een heleboel gebieden in tegen de werkmethodes die hier al heel lang worden gehanteerd.
SW: Gaat u Spectrum gebruiken zoals het nu is geschreven? Of gaat u het aanpassen naar de eigen wensen en behoeften?
RD: Daar waar het niet past, moeten we het natuurlijk bruikbaar gaan maken. De Lamo, om een voorbeeld te geven, is echt geschreven voor de kunstwereld. Wij proberen die te gebruiken en dat lukt ook, alleen wij zullen geen opgezette zebra's aanbieden aan het Rijksmuseum of aan het van Gogh. Wij gaan naar andere natuurhistorische musea in Nederland. Als niemand de zebra wil, dan gooien wij het skelet van een zebra gewoon weg. Met een schilderij doe je dat niet. Als geen enkel museum een schilderij wil, kun je het in de openbare verkoop gooien. Een zebra kun je niet zomaar verkopen vanwege verschillende wetgevingen. In plaats van verkopen aan het gewone publiek gaat het bij ons de container in. Wij zijn nu bezig om de Lamo aan te passen aan natuurhistorische collecties. Dit doen wij samen met de andere natuurhistorische musea, dat zijn er elf, die lid zijn van de stichting SRNC. Dus dat betekend dat er een aantal punten worden toegespitst op natuurhistorische collecties en dat er ook een aantal punten zullen worden geschrapt en worden toegevoegd. Zo zal het met Spectrum ook gaan gelden. De grote lijnen gaan we gewoon invoeren, maar kleine aanpassingen zijn nodig om het voor ons, als natuurhistorisch museum, bruikbaar te maken.
Natuurlijk kunnen we niet alle eenentwintig standaarden tegelijk invoeren, dit doen we met steeds een aantal tegelijk verdeeld over een aantal jaar. Vorig jaar wilden we hier al mee startten, maar door de grote verhuizing is dat niet gelukt. Nu de verhuizing aan het einde is en de nieuwe generatie het museum binnenkomt, wordt het voor mij en de rest van het museum, gemakkelijker om met standaarden te gaan werken. De oudere generatie die daar moeite mee heeft, daar moeten we mee in gesprek mee gaan. Soms ontstaat dan een overgangsfase.
SW: Wordt het werk, door het invoeren van standaarden, op den duur ook niet veel gemakkelijker?
83
RD: Ja, maar de werknemers die hier zitten, bij Collectie, zijn 'vrije' jongens. Ze vinden het werk ontzettend leuk en werken vanuit hun eigen gevoel en eigen netwerk. Het is moeilijk om tegen bekenden te zeggen, "nee, je krijgt het niet" of "nee, ik mag het niet meer geven", en die knip is voor heel veel mensen moeilijk. Omdat de mensen, in veel gevallen, op handen worden gedragen binnen dat netwerk. De gedachte erachter is dat ze vrienden moeten blijven met iedereen van het netwerk, omdat men zo gemakkelijk toegang heeft tot de collectie. Deze netwerken moeten echter zakelijk relaties worden.
In andere musea is dat natuurlijk ook zo, maar een natuurhistorische collectie is net iets anders. Mensen verzamelen insecten, schelpen, mineralen en die kwamen dan vanuit de particulier naar het museum. Deze mensen kwamen dan naar het museum "maar mijn collectie staat hier". Maar op het moment van overdracht is het niet meer de collectie van de particuliere verzamelaar, dan wordt het van Naturalis. Er moeten goede overeenkomsten worden gemaakt. We moeten af van de slechte afspraken en onprofessionele regels. Schenkingen die we nu krijgen gaan allemaal via de notaris. Het wordt keurig geregeld door middel van contracten die worden ondertekend. Daarbij wordt ook nog eens de waarde van het voorwerp geschat. Daar is de persoon die het schenkt ook blij mee. Daarna is het voorwerp van het museum en dus van de staat. Bovendien zeg ik "als jij je collectie aan ons schenkt omdat deze zo bijzonder is, dan weet je toch ook dat wij er goed voor zullen zorgen". We proberen het van twee kanten te bekijken.
Het heeft gewoon tijd nodig. Ik heb tien jaar de tijd genomen om deze slag te kunnen maken. De oude generatie moet de knop om kunnen zetten en als ze dat niet kunnen dan moeten we wachten totdat ze met pensioen gaan. Alles heeft tijd nodig. Overal zie je nu veranderingen komen in natuurhistorische musea en overal is het moeilijk.
SW: Denkt u dat de professionalisering hier wel sneller op gang is gekomen door de fusies die hebben plaatsgevonden?
RD: Zeker, je moet nu een lijn gaan trekken, dan wordt het werk gemakkelijker. Het is nu of nooit, zeg ik steeds. Universitaire collecties werden anders behandeld dan museale collecties. Zij hebben andere afspraken met de staat, dan dat wij hebben. Ik weet dat veel mensen hier ongelukkig mee zijn, omdat er met name een groot contrast is met wat er op de universiteiten gebeurde, maar de universiteiten hebben afstand gedaan van hun collectie. Andere partijen
84
zijn nu verantwoordelijk. Stichting NCB Naturalis eist andere omgangsregels met de collectie en wij voeren dat uit. Helemaal mee eens. Maar voor sommige werknemers binnen de organisatie is die stap groter dan voor iemand anders. Soms is er dus bij sommige iets meer daadkracht nodig, en dat is niet altijd leuk.
SW: Met Caroline Pepermans heb ik gesproken over het verschil tussen natuurhistorische collecties en 'andere' collecties. Zij gaf aan dat dit verschil heel groot is. Vindt u dat ook?
RD: Inderdaad. Er zit nog wel iets tussen, tussen kunst en natuurhistorisch, denk aan volkenkundige en oudheidkundige collecties, maar het verschil is groot. Ook zij hebben te maken met privé collecties, bij ons is dat echter heel veel al neemt het wel af. De wetgeving wordt steeds strenger. Mensen die grote privé verzamelingen aanleggen, of misschien wel aan legden, sterft uit. De jeugd van tegenwoordig verzamelt minder. Het houdt een keer op met de particuliere collecties. Vogels en zoogdieren komen er bijna niet meer bij. In mijn begin jaren, twintig jaar geleden, kwamen zulke verzamelingen regelmatig deze kant op, dat is nu niet meer. Insecten en schelpen loopt nog een beetje, maar ook dat zie je veranderen. Dit zie je minder bij volkenkundige en oudheidkundige collecties. Daar is de wetgeving al langer strikter en er zijn minder verzamelaars. Wij zijn wat dat betreft het uiterste in de museale setting.
SW: Caroline had het echter over het vermalen van collecties, wat hier wel gebeurt maar niet in kunsthistorisch collecties. Hierdoor geeft je collecties andere waardes.
RD: Klopt. Al klinkt vermalen wel heel extreem.
SW: Dat klinkt inderdaad heel extreem.
RD: Wat je ziet is dat tijd en geld een rol spelen. De staatssecretaris heeft gezegd dat er geen onderzoek meer gedaan mag worden van de cultuurcenten. Hij betaald nog zes musea geld voor onderzoek en daar zit Naturalis bij. NCB wil meer en meer onderzoek gaan doen, dus wij zullen meer en meer monsters van de collecties moeten gaan afnemen. Daar is de collectie ook voor. Maar je kijkt natuurlijk wel naar de categorie van het object. A is anders dan categorie B of C. Als men onderzoek wil doen naar een uitgestorven type dan gaan wij natuurlijk kijken of wij er zelf ook iets aan hebben. Wij moeten iets aan onderzoek hebben,
85
wij willen informatie toevoegen. Bij elk geval moet je afwegingen maken doen we het wel of niet? Is het bijvoorbeeld een onderzoeker met een baan op een instituut of is het een student. Je moet jezelf kritisch afvragen 'wat' en 'waarom'? Dus niet zomaar "u vraagt en wij draaien" en zo was het wel. Dat wil ik niet meer.
SW: U bent dus veel voorzichtiger geworden?
RD: We zijn veel voorzichtiger geworden en ik eis en ik vraag aan iedere collectiebeheerder wat er wordt gevraagd. Ik wil dat de collectie onafhankelijk is. We moeten zelf onze regels bepalen en op die manier de klant proberen te helpen. Door alle investeringen die we stoppen in onze collectie willen we er ook wat voor terug zien. Wij worden afgerekend op hoe wij met onze collecties omgaan. Het is dus belangrijk dat we worden genoemd als auteurs en medeauteurs in artikelen. We zijn veel bewuster met onze collectie bezig. Het klinkt allemaal een stuk strenger, maar als we allemaal hetzelfde gaan doen, kan niemand zich achter een ander verschuilen. Dat zijn professionaliseringsslagen. Het is dus wel strenger, maar dat maakt het beleid duidelijker.
Er is hier nogal wat te doen. Alle standaarden van Spectrum moeten worden ingevoerd en dat kost tijd. Het nieuwe beleid moet gelijkelijk aan worden ingevoerd, via de vier verschillende hoofden. Alles natuurlijk met hun eigen specialiteit, maar op die manier dat het allemaal samenkomt.
SW: Dat gaat zeker zorgen voor een goede structuur in de organisatie. Je gaat rust creëren.
RD: Ik hoop het. Ja, en dan, als mensen er niet aan mee willen doen, dan hebben mensen een probleem. Daarvoor heb je natuurlijk je functioneringsgesprek. Het zal er toch in moeten, het zijn geen wensen van individuele medewerkers, het zijn wensen vanuit het beleid. Standaarden zijn nodig en daar moet iedereen zich aan houden en dan kan er geen individu zijn die het 'even' anders gaat doen.
86
Bijlage E: Interview Caroline Pepermans Interviewer: Sophie de Weger (SW) Geïnterviewde: Caroline Pepermans (CP) Functie: hoofd collectiebeer Instelling: NCB Naturalis Datum: 20 januari 2012
CP: Het aantal objecten dat Naturalis beheerd is enorm, dat gaat om hele grote aantallen. Nu heb jij het over het over het maken van keuzes in het collectiebeheer. Met de start van het Deltaplan, in de jaren negentig van de twintigste eeuw, toen was NCB Naturalis nog het Rijksmuseum voor Natuur Historie en Mineralen. Met de start van deze periode zijn we voor het eerst, met een heel team, objecten gaan tellen.
SW: Daarvoor was niet bekend hoeveel objecten er in het museum waren?
CP: Het was een samenstelling van allerlei particuliere collecties, die vanaf ongeveer 1820 verzameld waren, en eigen verzamelwerk natuurlijk. In deze grote collectie is een registratieachterstand ontstaan, dit hebben we geconstateerd nu we aan het registreren zijn. Er is nog heel veel materiaal dat in de werkvoorraad zit. Naturalis heeft hier een werkvoorraad van veertig tot vijftig jaar. Volgens mij had men tientallen jaren geleden nog helemaal geen idee over het aantal type-exemplaren of uitvoeren van een goede registratie. In eerste instantie zijn we gewoon gaan tellen en de collectie gaan onderverdelen in de verschillende categorieën; "dat is een type A object, dat een B en dat een C". Tijdens dit proces is het echt gaan leven dat je collectiecategorieën moet maken en hoe belangrijk deze zijn.
SW: En dit was wanneer?
CP: Aan het begin van de Deltaplanperiode, begin jaren negentig. Ik kan het echter niet precies vertellen, aangezien ik toen nog niet werkzaam was in Naturalis. Voor mij is het allemaal maar een beetje gissen. Naturalis had toen natuurlijk ook nog geen centraal registratiesysteem, maar wel 200 verschillende databases.
87
SW: Ik merk echter nu pas dat er begonnen met het invoeren van een centraal registratiesysteem. Dit verbaasde mij heel erg toen ik hier kwam werken.
CP: Dit komt onder ander door het feit dat het moeilijk is om een centraal registratiesysteem te integreren. Je hebt zoveel dynamiek in naamgeving. Objecten staan daardoor op verschillende plekken in de collectie, natuurlijk wil je de collectie mee laten gaan met die dynamiek. Nu is er een heel interessant nieuw systeem, CRS, bedacht, wat in de kinderschoenen staat.
Ik vind natuurhistorische musea anders dan andere musea, als kunst en geschiedkundig, het gaat hier om een wetenschappelijke collectie. Het is een raar idee dat je peutert in erfgoed, dat je daar dingen uit gaat halen. Soms maal je het, om het door de blender te halen en vervolgens een DNA barcode te krijgen.
SW: Dat doe je inderdaad niet bij schilderijen collectie.
CP: Daarnaast zit er ook een verschil in de hoeveelheid. Het gaat hier om een enorme hoeveelheid objecten, 37 miljoen objecten. Toch is het vanzelfsprekend dat je naar een kern van de collectie toe moet. Je hebt werkcollecties en daarbij is er de kans dat dit pas veertig jaar later bekeken worden en dat er dan de ontdekking wordt gedaan dat het gaat om heel interessant materiaal. Op deze manier merk je dat er verschuivingen plaatsvinden binnen het categoriseren van collecties. Nu is het namelijk Zuidoost Azië, in de tachtiger jaren zijn we heel actief geweest met de Kaap Verde, dus dan ben je bezig met het verzamelen van Kaap Verde materiaal.
SW: Ik maak hier uit op dat het Deltaplan wel van invloed is geweest op de ontwikkelingen binnen Naturalis.
CP: Dat is zeker zo, maar op een heel ander niveau dan dat bijvoorbeeld bij Volkenkunde collectiebeheer ontzettend geprofessionaliseerd is, en hoe daar wordt omgegaan met bruikleen verkeer.
SW: Maar er is wel een stap vooruit gemaakt. Je bent objecten gaan tellen.
88
CP: Zeker! We zijn objecten gaan tellen en de eerste stappen gaan zetten. Het Deltaplan is voor de hele museumwereld ontzettend belangrijk geweest. Dat het Deltaplan er is gekomen, absoluut! Alleen denk ik wel; in de jaren negentig hadden wijk nog geen aparte afdeling Collectiebeheer. Toen hadden we nog de afdeling Collectie & Onderzoek, deze is nu gesplitst in twee afdelingen. Als dit eerder was gebeurt, was misschien de professionalisering ook eerder ontwikkeld. Sinds de splitsing maken we een professionaliseringsslag door. Denk bijvoorbeeld aan het werven van nieuw personeel met ander competenties. Vroeger was de collectiebeheerder een assistent van een onderzoeker. En wij pakken nu pas die slag; wij zetten nu pas die stappen naar professionalisering van ons collectiebeheer. Het heeft er ook mee te maken dat we in fusie kwamen; we krijgen de collega's van Zoölogisch Museum Amsterdam en van Wageningen. We hebben allemaal verschillende methodieken van werken en we moeten natuurlijk allemaal op een lijn komen te zitten. Je denkt weer net anders over dingen; Wageningen denkt anders over collectiebeheer dan Amsterdam en Naturalis. Dus die professionaliseringsslag komt er wel, het is zelfs nodig.
Wij zijn in Nederland het 'Nationaal Museum voor Natuurhistorie', maar wij moeten onze kennis over collectiebeheer uit Europa. De nieuwe beheerders die worden aangesteld willen we ook cursussen laten doen met collega collectiebeheerders. Maar er is natuurlijk maar een Jeroen Goud en een Ronald de Ruijter. Om mensen kennis te laten opnemen en te laten houden moet je toch vaak Europees gaan kijken. Dus zo zie je, eer je stappen kunt maken in professionaliseren ben je weer een tijd verder. Het duurt even.
Het beheren van een natuurhistorische collectie is zo anders als het beheren van andere collecties. Er zit natuurlijk ook veel overlap in, maar het is hier echt een wetenschappelijke collectie. Dus daar wordt wel onderzoek naar gedaan. En als je kijkt naar de vaste tentoonstelling, dan is daar maar weinig uit de collectie te vinden. Veel objecten die daar te zien zijn, zijn aangekocht om in de vaste tentoonstelling te plaatsen. Er zijn maar weinig historische objecten te vinden uit de eigen collectie. Het zal een percentage zijn van ongeveer 0,001%. Terwijl dat voor andere musea heel anders is; daar wordt veel meer eigen collectie in tentoonstellingen getoond. In Naturalis is dat helemaal niet het geval.
SW: Ik ben ook aan het kijken naar de verschuivingen die plaatsvinden binnen de museale wereld. Op dit moment wordt veel nadruk gelegd op het binnenhalen van hoge bezoekersaantallen, mede door de bezuinigingen. Hierdoor zie je dat er steeds meer aandacht
89
gaan naar publiek. Er moeten blockbuster, educatieve programma's en publieksgerichte activiteiten komen. Leidt hier collectiebeheer niet onder?
CP: Er moet wel bezuinigd worden op onze gewone exploitatie begroting, maar er liggen nog zeker kansen voor onze afdeling. We hebben natuurlijk die enorme subsidie gekregen vanuit de FES gelden. Deze subsidie krijgen we tot 2015. Hiermee kan Naturalis mooie projecten uitvoeren.
SW: Maar die verschuiving heeft geen invloed op het beheren en behouden van de collectie van Naturalis? Komt dit dan door die subsidie?
CP: Die subsidie is er natuurlijk, maar er komen ook dingen bij. Door de fusie komen de mensen van het Zoölogisch Museum Amsterdam wel naar Naturalis, die verhuizen ook mee. Dus je krijgt twee collectie in één gebouw, met wel twee beheerders. Dus als je dat bij elkaar voegt, zoals het nu in de toren staat, heb je strak maar een beheerder nodig. Dat klinkt heel onaardig, maar er gaan straks heel veel mensen met pensioen. We hebben besloten om vier collectiebeheerder aan te nemen. Collecties worden geïntegreerd.
Er is een heel groot plan, de ontsluiting van de collectie kan namelijk veel beter. Je wilt ook aan de buitenkant laten zien wat je aan het doen bent. Dit zijn je klanten, onderzoekers van de hele wereld, aan hen wil je de collectie tonen, aan hen wil je laten zien wat je hebt. Vandaar alle projecten die nu van start zijn gegaan of nog van start gaan om de collectie te digitaliseren.
SW: Wat gaat er gebeuren als de subsidie stop na 2015? Hoe gaat het op de lange termijn met het beheren en behouden van de collectie?
CP: Je kunt niet in de toekomst kijken. Er komt nieuwbouw, en de vaste tentoonstelling moet veranderd worden. Er is een golfbeweging te zien: 1998 verhuisde Naturalis naar de Darwinweg. Vanaf tijd was het publiek en het goed presenteren heel belangrijk voor het museum. Nu heeft de collectie en het wetenschappenkijkonderzoek prioriteit. Daar gaan we een nieuwe start mee maken. En in 2017 hebben we als het goed is een geheel vernieuwde vast tentoonstelling. Dan komt daar de focus op te liggen.
90
Als je kijkt naar de geschiedenis van een museum, dan zie je verschuivingen. Ons museum zie je continu allerlei fusies ondergaan. Daar worden we steeds beter van. Hierdoor komt onderzoek steeds meer op de kaart, de collecties komen steeds meer op de kaart.
SW: Het Scheepvaartmuseum is de laatste jaren bezig geweest met de heropening, waardoor veel aandacht kwam te liggen op het klaarstomen van de collectie, tentoongesteld zou worden vernieuwde museum. Hierdoor bleven de dagelijkse werkzaamheden liggen, het dagelijkse conserveringsonderhoud stond stil, waardoor opnieuw achterstand ontstond. Is Naturalis hier niet bang voor? Nu is Naturalis namelijk zo hard aan het werk om al die achterstanden weg te werken, zodat je al op een gegeven moment alleen nog maar te maken hebt met je dagelijkse werkzaamheden en bijkomende projecten. Ben je niet bang voor nieuwe achterstanden?
CP: Wij zijn de collectie aan het ontsluiten en een goed ontsloten collectie gaat ons tijd opleveren. Dat is de efficiency slag, evenals het goed opbergen van de collectie. Straks zal het ook niet allemaal koek en ei zijn, maar er is wel een enorme slag gemaakt. En we hebben de panden in Amsterdam leeg gehaald en daardoor krijgen we van de Universiteit van Amsterdam een grote som geld, dat we anders verder in de huur hadden moeten stoppen. De panden zijn nu verkocht door de UvA en daardoor krijgen we eigenlijk een soort van bonus. En daar gaan we voornamelijk achterstanden die er zijn, denk bijvoorbeeld aan de alcohol die erg arbeidsintensief is, grote projecten mee te draaien. Daar ook daardoor worden er kansen gecreëerd om verbeteringen aan te brengen.
SW: Door het uitvoeren van al deze projecten kom je ook de knelpunten tegen in de collectie?
CP: Wij komen al onze knelpunten tegen.
SW: Worden deze knelpunten ook ergens vastgelegd?
CP: Nou, wij hebben het de collectie uit Amsterdam in de toren neergezet en straks gaan we integreren. We hebben in feite alles verhuisd en neergezet in het depot, maar we hebben nog niets uitgezet. Er moest natuurlijk een integratieplan komen, collecties moeten in beeld worden gebracht. Er moeten opbergsystemen worden bedacht, digistraten worden opgezet, het zijn allemaal kansen. Er zijn natuurlijk ook dingen gedaan, waar ik nu van denk "hadden
91
we dat maar nooit gedaan". Ik heb materiaal naar Naturalis laten verhuizen, waarvan ik nu denk dat had helemaal niet gehoeven. Maar toen had ik niet de informatie die ik nu wel heb.
SW: Door het uitpakken van de collectie en de integratie kom je nu de knelpunten tegen, die punten lege je vast, je denkt erover na en daar ga je mee aan de slag. Als je knelpunten tegen komt, die duiden dat het een meerjarenproject is, leg je dit dan ook ergens vast? Je ziet bijvoorbeeld dat een deelcollectie er niet goed bij ligt, maar niet dusdanig in verval is dat acute actie nodig is.
CP: Dat is moeilijk, omdat het om zulke grote hoeveelheden gaat, en er erg veel knelpunten zijn. Als er acute handeling nodig is en er groot risico wordt gelopen, dan wordt het vastgelegd en zo snel mogelijk iets aan gedaan. Gaat het om iets kleiners, dan wordt er vaak alleen een kenmerk van gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld door ergens een sticker op te plakken. Hierdoor wordt het in de toekomst gemakkelijker om die kleine knelpunten te herkennen. Het is gewoon heel veel.
We moeten heel goed gaan nadenken over hoe we bepaalde dingen gaan aanpakken. We maken iedere keer stappen. Er zijn al allerlei bewegingen op gang, maar we proberen het allemaal wel in een keer goed te doen.
SW: Hiermee doel je er waarschijnlijk op dat het allemaal per deelcollectie gaat.
CP: Ja, we proberen prioriteiten te leggen per deelcollectie. Van de ene collectie doen we alles en van andere collecties doen we maar een deel.
SW: Hoe worden die keuzes gemaakt?
CP: Iedereen heeft projecten in kunnen dienen, waarin men heeft kunnen aangeven welke collecties volgens hen gedigitaliseerd of verbeterd moeten worden, met natuurlijk de nodige achtergrond. Voorkeuren zijn hierdoor aangegeven. Hier zijn voorstellen van gemaakt die in enquêtes zijn verwerkt. Zo zijn er ongeveer twaalf/dertien voorstellen gemaakt en hier hebben 50 mensen over kunnen beslissen. Dat zijn onder ander mensen uit de Stuurgroep. Maar er is ook ruimte over gelaten voor actuele projecten en eventuele ander prioriteiten die aan het ligt komen.
92
SW: Vind je dat de taak van de collectiebeheerder binnen de museale wereld serieus wordt genomen?
CP: Nou vanuit het management van Naturalis wel: ik denk dat wij zeker serieus worden genomen als afdeling. We zijn natuurlijk nog maar kort bezig met 'collectiebeheer', maar we werken hard.
SW: Dus jullie worden binnen Naturalis echt als afdeling gezien?
CP: Ik vind van wel. Zoals we worden gesteund door veel onderzoekers, de directeur, mijn adjunct directeur. Maar we moeten nog wel echt een stap zetten, de professionalisering komt op gang. Het heeft alleen tijd nodig, iedereen moet wennen aan zijn nieuwe rol. Als je een collectiebeheerder zoek voor deze collectie, wat zoek je dan? Een Reinwarder die de theorie kent? Of iemand die vanaf zijn jeugd al bezig is geweest met een bepaald vakgebied?
93
Bijlage F: Interview Nina Duggen Interviewer: Sophie de Weger (SW) Geïnterviewde: Nina Duggen (ND) Functie: collectie inspecteur Instelling: Erfgoedinspectie Nederland Datum: 21 februari 2012
ND: De erfgoedinspectie heeft natuurlijk de laatste jaren geïnspecteerd op de kwaliteit van het beheer en behoud bij het door ons onder toezicht staande instellingen. Dat betekend dat we een keer in de vier jaar op locatie zijn geweest en dat we aan de hand van de vragenlijst en een steekproef de situatie bekeken hebben.
SW: Bedoelt u met de vragenlijst de Monitor?
ND: Nee, de Monitor is pas ingevoerd sinds 2009, dat is digitale vragenlijst die instellingen een keer per twee jaar moeten invullen en naar ons terug stuurt. Wij maken hier dan een overall reportage van. Vanuit de Monitor maken wij dan een risicoanalyse en bepalen dan waar we de komende jaren meer aandacht aan moeten besteden.
Ik werk voor de sector 'archieven en collecties' en dan vooral voor collecties. Dit zijn de musea die erfgoedcollecties hebben. De Monitor is ook voor de ander sectoren, monumenten en archeologie, en elke sector heeft min of meer dezelfde vragen in de Monitor. In het verleden heeft iedere sector voor zichzelf geïnspecteerd. Met behulp van de Monitor proberen we dit iets egaler te trekken.
Naast de Monitor stappen we af van de reguliere inspecties, hiermee doel ik op een inspectie bezoek een keer per vier jaar. We richten ons meer op een thematische inspectie, wat we dus een a twee keer per jaar doen, al naar gelang er tijd is. De thema's halen we vanuit de risicoanalyse, daar gaan we dan op inspecteren. Bijvoorbeeld op veiligheidszorg, of op de stand van de rijkscollectie bij departementen. In de tweede helft van dit jaar willen we een inspectie doen naar de kwaliteit van collectiebehoud bij de musea en ook naar collectieregistratie bij de musea. Het einddoel is om in 2013 met een rapport te komen met de stand van de rijkscollectie, zowel bij de museale, als de niet-museale instellingen. Dat is een
94
ontwikkeling
Het Deltaplan heeft geholpen om de achterstand in behoud en beheer grotendeels weg te werken, Deltaplan begin jaren negentig. Deze periode is natuurlijk nu al meer dan tien jaar afgelopen en de resultaten daarvan zien we wel. Maar wat mij nu opvalt is, met de Deltaplangelden zijn heel veel klimaatinstallaties aangeschaft en dergelijke en die zijn inmiddels aan afschrijving toe, hoe het nu verder gaat dat weet ik niet.
Wat jij ook zei, in het kader van de bezuinigingen; waar worden nu de keuzes gelegd?
Vanuit het ministerie krijgen ze een zak geld en moeten ze zelf de keuzes maken waar ze dat geld aan besteden. Er wordt niet gezegd zoveel geld moet je investeren in beheer en behoud, in registratie of in het maken van tentoonstellingen. Hierover zijn geen vaste afspraken.
SW: Je merkt dat de overheid momenteel heel erg drukt op halen van hoge bezoekersaantallen. De laatste tien jaar komt er steeds meer aandacht te liggen op het halen van meer publiek. Hierdoor worden er bijvoorbeeld enorme tentoonstellingen gemaakt en beheer en behoud komt daardoor onder druk te staan.
ND: Dat is altijd zo geweest. De discrepantie tussen beheer en behoud en het zichtbaar maken van de collectie. Dit is ook een van de beleidsdoelen, de collectiemobiliteit; omdat maar twee procent van alle collectie van musea te zien is. Volgens mij was dat Rik van der Ploeg, die zijn beleidsdoelen richtte op collectiemobiliteit en de sociale integratie, 'culturele diversiteit'. Er zijn natuurlijk ook veel subsidiegelden in gegaan. Via de Mondriaan Stichting konden musea subsidie aanvragen voor de aanschaf van een klimaatinstallatie, dozen, zuurvrij materiaal of verbouwing van het depot.
Qua professionalisering zijn er veel cursussen geweest, ook de laatste jaren. Ook toen het Instituut Collectie Nederland (ICN) nog bestond hadden zij een heel groot cursus aanbod, maar ook het Landelijk Contact van Museumconsulenten (LCM) die voor de middelgrote en kleinere musea een groot cursusaanbod hadden. Je hebt dan de opleiding voor behoudmedewerker.
SW: Deze opleiding wordt nu niet meer aangeboden bij het ICN.
95
ND: Nee, die is verplaatst naar het Nationaal Archief, de opleiding bestaat nog wel. In ieder geval is er vorig jaar nog een serie geweest. Nee, ICN heeft deze opleiding afgeschaft, wat ik heel jammer vind. Het ICN heeft nu nog maar een heel klein cursusaanbod voor professionals.
SW: Dan heb je natuurlijk ook nog de Reinwardt Academie.
ND: Voor de studenten. Als je echter al werkende bent, moet je het toch hebben van de cursussen van het LCM, themadagen, enzovoort.
SW: Wat ik opvallend vind, als je kijkt naar het Deltaplan en de evaluatierapporten hiervan leest, is dat er achterstanden zijn. Deze zijn grotendeels weggewerkt, dat was ook een van de doelen van het Deltaplan. Daarnaast werd er geprofessionaliseerd. Maar zodra de gelden werden stopgezet trad er een stagnatie op. De laatste jaren was zichtbaar dat musea het weer gingen oppakken, er kwamen collectieprojecten, waardoor er weer een stijgende lijn zou moest komen in de professionalisering. Is het zichtbaar dat musea aan het professionaliseren zijn?
ND: Misschien moet je eerst de vraag beantwoorden "wat is professionaliseren?". Iemand die al op hoog niveau kan werken en denken, hoe zou die zich nog moeten professionaliseren. Ik vind dat best een boeiende vraag, "wat betekend dat eigenlijk, professionaliseren?". Wil dat zeggen dat je op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in conserveringsland? Of wil dat zeggen dat alle procedures goed op papier staan en ook nageleefd worden? Ben je heel erg in de risk assessment hoek bezig of probeer je de status-co te houden?
SW: Dat is een hele andere manier van benaderen. Ik merk wel bij instellingen dat de ene organisatie verder is dan de andere. Bij Naturalis is men bijvoorbeeld nu pas bezig met het invoeren van standaarden, bij het Amsterdam Museum en Scheepvaartmuseum hebben ze dit al gedaan. Hierdoor hebben instellingen natuurlijk verschillende doelstellingen.
ND: Naturalis is natuurlijk ook een andere instelling omdat het een wetenschappelijke collectie heeft. De wetenschappers die daar werken zijn vroeger ook de conservatoren geweest, die zelf ook hun eigen collectie hebben geregistreerd. Ik weet dat René Dekkers zich daar nu hard voor maakt, dat collectie en wetenschap wordt gescheiden. Maar de situatie is
96
natuurlijk ontstaan door de opbouw van Naturalis in het verleden, de functie van Naturalis.
SW: Het is ontzettend interessant om dit proces van dichtbij te bekijken bij verschillende instellingen. Wat bij de ene instelling als normale procedure wordt gezien, is bij de andere instelling helemaal nieuw.
ND: Daar heb je zeker gelijk in. Wat ik ook nog een goed voorbeeld vind, is Volkenkunde. Zij hebben een goede afdeling collectiebeer, die ook met risk assessment werkt en gewetenvol met collectiebeer omgaan.
Als we kijken naar de ontwikkelingen, die ook het Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) heeft ingezet. Bijvoorbeeld met het klimaatwerk de publicatie die is verschenen. Of met de lichtlijnen. Nu ook met risk assessment, is dat de instellingen veel meer moeten nadenken over 'wat heb ik in huis?' 'wat is toestand van mijn gebouw?' 'wat is de waarde van mijn collectie?' 'wat zijn de risico's?'. 'wat vind ik belangrijk om als risico of wat vind ik belangrijk om als risico aan te pakken?' en natuurlijk ook 'wat voor risico's neem ik gewoon op de koop toe?'. Dat is iets waar musea nog aan moeten wennen. De hele omslag in denken over het risico benadering van de collectie. De integrale aanpak. Vroeger hadden we lijstjes, bijvoorbeeld voor het handhaven van het klimaat. Voor schilderijen moest het achttien graden zijn en vijftig procent relatieve vochtigheid. Dezelfde lijstjes bestonden ook voor licht; een schilderij mocht bijvoorbeeld maar vijftig lux hebben.
Nu moet men kijken naar de hoeveelheid licht dat het schilderij al heeft gehad. Als we het drie maanden tentoonstellingen, dan moet het de rest van het jaar in depot hangen, het mag geen licht meer. De aanpak van collectie beheer en behoud is heel erg veranderd, of ten minste het is in een veranderingsfase. Nog niet alle instellingen hebben deze switch gemaakt.
SW: Moet er ook niet veel meer worden gekeken naar wat de haalbaarheid is voor een instelling?
ND: Zeker, wat bedoel je dan? Vanuit de medewerkers gezien?
SW: Ook, maar ook vanuit de instellingen gezien. Soms worden er zulke hoge eisen gesteld die instellingen niet kunnen waar maken omdat ze de middelen of het geld niet hebben. Je
97
probeert dan om zoveel mogelijk bij de eis te komen, maar op een gegeven moment loop je vast. Moeten instellingen hier ook niet naar kijken?
ND: De risicobenadering, of de integrale aanpak, die zegt dus juist; laat nu maar alle strenge eisen los, de lijstjes, lichtnormen, klimaatwaarden. Vroeger hadden we vaste lijstjes. Daar is nu de nieuwe risk assessment methode voor. Deze methode brengt daar wat nuancering in. Dus het nastreven van de super strikte eisen verandert ook met de nieuwe benadering van hoe er naar de collectie wordt gekeken.
SW: In het Jaarwerk Programma van de Erfgoedinspectie 2012 staat een de volgende zin 'door gebruik te maken van de Monitor er verschuiving is van inspecties op maat van een museale instelling, naar een meer algemene benadering over de status van de rijkscollectie in de breedte', wordt hiermee gedoeld op die thema's?
ND: Ja, dat zijn de thematische onderzoeken die we doen.
SW: Daarmee kom je automatisch in dit rijtje terecht.
ND: Wij zijn geen collectiebeheerder. Wij kijken alleen naar een thematische aanpak. Zoals ik al zei, naar veiligheidszorg, naar transport, of naar verbouwing, die soort dingen. Wat ik net aanhaalde over risk assessment, of de aanpak van integraal collectiebehoud, dat is meer iets wat vanuit de instellingen gedaan moet worden en wat de RCE de laatste jaren aan het publiceren is. RCE zien wij wel echt als een kennisinstituut op het gebied van beheer en behoud. Dat wil zeggen dat instellingen veel meer keuzes moeten maken dan vroeger. Ook moeten ze meer nadenken over wat de waarde van het gebouw, de collectie is en welke beslissingen er genomen moeten worden om het collectiebeheer en behoud zo goed mogelijk uit te voeren.
Wat je zegt; je kunt als instellingen dit alleen goed doen als je een aantal keuzes maakt die je goed beredeneert.
SW: Gaat het dan ook om het maken van keuzes als bijvoorbeeld de A, B, C en D categorieën?
98
ND: Dat zijn inhoudelijke keuzes.
SW: Dat is wel van belang als je keuzes moeten maken die over je collectie gaan.
ND: Dat weet ik niet. De D categorie is vanzelfsprekend een categorie die afgestoten zou moeten worden. A en B zitten vooral in de kerncollectie, daar moet je zuinig op zijn.
SW: Welke keuzes zijn er dan nog meer? Het gaat om de waarde en betekenis van de collectie, misschien ook de keuze of de mogelijkheid er is of iets uitvoerbaar is.
ND: Ik ben geen collectiebeheerder, dus ik kan het niet zo zeggen. Wel kan ik het me voorstellen dat de Deltaplan waardes, de categorieën, of die nog zo actief gehandhaafd worden als toen het geval was. Ik kan hier geen antwoord geven.
SW: Vindt u dat deze nog steeds gehandhaafd moeten worden? Of moeten we de prioriteiten gaan verleggen?
ND: Ik denk wel dat categorieën een goed hulpmiddel zijn of zijn geweest. In de jaren negentig hadden we helemaal niets. Het is een heel goed hulpmiddel geweest om naar je collectieplan te kijken. Instellingen moesten gaan nadenken over hun eigen kerncollecties, de deelcollecties en ik denk dat daarvoor het Deltaplan heel handig is geweest. Je zou met regelmaat naar de collectie moeten blijven kijken om te kunnen vaststellen of die kerncollectie nog steeds de kern is. Ik denk niet dat het verkeerd is geweest. Wat we nu zien, dat is bij het RCE ook een programma 'waardering', die kijken naar alle aspecten die waarde hebben. Denk aan financiële waarde, emotionele, cultuurhistorische waarde. Aan het begrip waarde zijn heel veel aspecten verbonden.
SW: Dat is ook een actueel onderwerp. Welke waarde hang je aan een object?
ND: voor een instelling is het belangrijk dat niet een persoon keuzes maakt, maar dat keuzes worden gemaakt in een samenwerkingsverband. De keuzes die gemaakt worden, moet ook goed beredeneerd zijn. Het is belangrijk om te weten waarom keuzes wel of niet worden gemaakt.
99
SW: Dit doet mij denken aan het boek van Barbera Appelbaum. Waarin het gaat om beslissingen die gemaakt moeten worden voorafgaande van restauratieprocessen.
ND: Inderdaad, ik heb dat boek ook gelezen.
Ik zit ook in het klimaatnetwerk. Bij het schrijven van het boek Klimaatwerk wat mij daarbij zo verbaasde is dat tot voor kort hele dure klimaatinstallaties zijn geplaatst, zelfs in hele gammele gebouwen, om de collecties zo goed mogelijk te beheren. Door de nieuwe benadering wordt er meer nagedacht over de functie van het gebouw en de waarde daarvan. Er wordt gekeken of de collectie wel voldoende waarde heeft om alles klimatologisch verantwoord op te bergen. Misschien is het maar een klein deel dat hiervoor in aanmerking komt. Ik zie ook wel dat musea daar moeilijkheden mee hebben, om op deze manier te gaan denken. Het is natuurlijk gemakkelijker als je een lijst in handen geduwd krijgt waarop de eisen staan. Nu moeten instellingen daar zelf over na gaan denken.
Daarnaast zie ik ook nog een probleem ontstaan in de integrale benadering. Dit heeft te maken met het bruikleenverkeer. Internationaal zijn er natuurlijk bepaalde normen vastgesteld en als wij in Nederland deze normen gaan loslaten, dan weet ik niet hoe we daar mee om moeten gaan. Hier komt vast nog een mondiale discussie over.
SW: Het is niet het geval dat musea alle normen helemaal gaan loslaten? Ze gaan op een hele manier kijken naar de normen die worden gesteld. Men moet gaan kijken of ze waard vinden om ontzettend veel geld te blijven investeren in het onderhoud van de depots en de collectie?
ND: Dan komen we natuurlijk ook op het aspect wat nu ook heel actueel is, duurzaamheid. Hoe kun je kosten besparen, hoe kun je milieu bewust en vriendelijk zijn. Ik denk dat dit zeker ook toepasbaar is op collectiebehoud. Het RCE is men bezig met een pilot voor een duurzaam depot en in Friesland is men ook bezig met een aantal, dat samen een depot gaan bouwen.
Bij het ICM congres in Lissabon het afgelopen jaar ook een aantal lezing waren over duurzaamheid. Zij hadden experimenten gedaan met de verlaging van de temperatuur, of het geheel uitzetten van de klimaatinstallatie. Hierdoor zie je dat er een beweging gaande is. Naar mijn mening is het ook noodzakelijk om energiezuinig te zijn.
100
Het RCE is dit jaar ook bezig om een webapplicatie te ontwikkelen voor risk assessment, dat je als instellingen je collectiegegevens kunt invoeren en dat je een risicoanalyse kunt invullen. Vervolgens rollen hier dan een aantal maatregelen uit. Zo heb ik het in ieder geval begrepen.
SW: Bent u van mening dat collectiebeheer na het Deltaplan is geprofessionaliseerd?
ND: Zeker, dit is onder andere te zien aan de vele opleidingen die zijn ontstaan. Natuurlijk ook bij de ontwikkelingen bij het Nederlandse Museum Vereniging (NMV) waarbij er verschillende secties zijn ontstaan waarvan je lid kunt worden, het LCM, RCE. Men is zich er nu wel van bewust dat bepaalde situaties de collectie bedreigen. Of daar nu echt iets mee gedaan wordt, dat is nog een tweede. Maar de bewustwording wat is beheer en behoud? En wat zijn de risico's? Die is er zeker.
SW: In de het Monitorboek Erfgoedinspectie 2009-2010 vond ik het opvallend dat maar tien van de veertig erfgoedinstellingen gebruik maken van een kwaliteitssysteem. Ik ben erg benieuwd of dat nu verbeterd is. Dat zijn natuurlijk de standaarden.
ND: Dat kan ik nog niet zeggen omdat de nieuwe gegevens op dit moment wordt verwerkt. Daar ben ik zelf ook erg benieuwd naar.
SW: Hoe denkt u over de gevolgen van de bezuinigingen?
ND: Ik houd mijn hart vast. Het zijn vooral kleine musea die moeten sluiten. Ook zijn er fusies van instellingen en samenvoegingen van collecties. Musea moeten gaan indikken, door mensen te ontslaan.
SW: En daardoor komen er weer opnieuw achterstanden omdat er niet genoeg mankracht is om de collectie te onderhouden?
ND: Dat ligt wel in de hand van de mensen die over het geld beslissen. Dat zijn de keuzes die ze moeten maken.
SW: Continu komen we terug bij de keuzemomenten.
101
ND: Het gaat nu ook om een oude strijd tussen de presentatie kant en de beheer en behoudkant. Het binnenhalen van bezoekers is belangrijk omdat je daar ook gelden uit kunt generen en beheer en behoud is ook belangrijk omdat er zonder collectie geen museum is. Je ziet het ook in de politieke golfbewegingen, krimpen, uitzetten, krimpen, uitzetten. Nu is het ernstig aan het krimpen in financiële zin. We hebben dat ook gezegd in ons jaarwerkplan dat we ons zorgen maken over de ontwikkelingen en het feit dat beheer en behoud hierdoor in het gedrang kan komen. Het gaat dan om verlies van collecties en dat is heel erg. Het is niet wenselijk dat er verkocht gaat worden, dat staat ook niet in lijn met museumethiek.
SW: Vindt u dat collectiebeheer als serieus vakgebied wordt gezien, ook binnen de museale wereld?
ND: Ik denk dat er een ontwikkeling is. De professionalisering van collectiebeheer, dat er afdelingen binnen musea zijn geschapen. Vroeger deed de conservator ook het werk van depotbeheer en collectiebeheer. Nu zijn dit natuurlijk aparte functies geworden, je hebt een depotmedewerker en een collectiemedewerker. Daaraan kun je goed zien dat het vak zich geprofessionaliseerd heeft. Ook zie je het aan de opleidingen die zijn ontstaan. Ik sprak laatste met Margriet Ooms, zij is docent aan de Reinwardt Academie, en zei vertelde dat er vroeger veel meer object gericht gekeken werd en dat er nu collectiegericht gekeken wordt; dus collectiemanagement wordt onder de aandacht gebracht. Dat is echt een grote ontwikkeling. Het hele collectiemanagement.
SW: Collectiemanagement is de toekomst.
ND: Zeker, het is heel belangrijk. Vroeger werd er in Nederland niet zo naar gekeken.
SW: Hierdoor wordt het werk overzichtelijk en werkbaar.
ND: Inderdaad, er moet in bulken worden gedacht en niet per object. Je moet alleen zorg dragen voor een of twee objecten, je moet zorg dragen voor een heleboel objecten en daarom is het belangrijk dat je collectiebeheer toepast op een geheel en niet op details.
102
103