1/ 5
De kracht van de Korte Keten. Voor een integrale aanpak. BioForum in gesprek met Han Wiskerke, Hoogleraar Sociale Rurologie Het strategisch plan Korte Keten vertrekt vandaag nog steeds vanuit de klassieke, gangbare structuren. Zoals u aangeeft is een omslag van het beleid noodzakelijk. Korte Keten: Globaal? Europees? Lokaal? Hoe en wanneer zie je dat gebeuren? Globaal gezien kan men eigenlijk spreken van relatief korte ketens: 50% voedsel van het voedsel wordt geproduceerd en geconsumeerd binnen een straal van 50 kilometer. Vooral in zuidelijke landen waar men nog veel minder betrokken is bij de internationale voedselindustrie, is de voedselketen beduidend korter. Het grote probleem ligt in Europa. In Nederland bedraagt de voedselafstand gemiddeld 3500 kilometer. Daarnaast hebben we hier ook een groot probleem met tekorten enerzijds en overschotten anderzijds. Zo hebben we bijvoorbeeld veel te veel dierlijke producten en een groot tekort aan graanproducten. In periodes van voedselcrisis mogen we deze problemen niet minimaliseren. Daarom staat men nu ook meer stil bij onze voedselvoorziening en hoe we die moeten zeker stellen. Zo kunnen de klimaatverandering, de voorraad aan olie en andere fossiele brandstoffen vandaag breekpunten zijn om de stap te maken naar een lokaal voedselsysteem te zetten. Dit kan gemakkelijk binnen een periode van twintig jaar gebeuren. Hoe kunnen we die stap best voorbereiden? Vooral naar het beleid toe? Het grote probleem met het beleid is dat men de noodzaak of de urgentie van de hele problematiek niet inziet. Hopelijk zijn er maar een paar kleine crisissen nodig om het beleid wakker te schudden. Zo kwam in Engeland even de voedselvoorziening in gevaar met de vulkaanuitbarsting in Ijsland omwille van hun afhankelijkheid van vliegverkeer en transport in het algemeen. Hetzelfde gebeurde met de aanslagen in de metro van Londen. Dan merkt je de kwetsbaarheid van het systeem, zeker als het gaat over import van buiten de EU. Daarnaast is ons huidig logistiek systeem gebaseerd op de gedachte van ‘just in time delivery’. Ons voedsel komt per vliegtuig of per schip aan en moet dan binnen de 48 uur in de supermarkt liggen. Er is heel weinig buffercapaciteit aanwezig. Zijn de supermarkten zich bewust van de zwakke punten in dit systeem?Volgens mij niet, momenteel ligt de focus bij de supermarkten nog steeds heel erg op kosten besparen op opslag en koeling van voedsel. Men vertrekt nog steeds vanuit het idee dat je altijd en overal voedsel kan vandaan halen. Langdurige incidenten worden zeker nog niet mee in rekening gebracht. Hoe denk je dat we hierin vooruit moeten? Zijn de “food policy councils”/voedselraden een oplossing? Bestaan hier al voorbeelden van in Nederland of Vlaanderen? Nee, de eerste food policy council/voedselraad is opgericht in Bristol, Engeland. Wel zijn er heel wat andere initiatieven en stedelijke voedselstrategieën zoals de proeftuin in Amsterdam. Zo merk je dat het beleid wel pogingen onderneemt om na te denken over de relatie tussen stedelijke
2/ 5
voedselvoorziening, gezondheid, educatie van kinderen, maar ook om na te denken over de relatie tussen de stad en het platteland. Met de proeftuin wil men de economische relatie tussen de boeren uit de buurt en de stad Amsterdam in stand houden, wat erg belangrijk is. Hoe komt het dat men dit project niet uitbreidt naar andere steden in Nederland? Daar heb je precies het probleem te pakken. De politieke macht van het stadsbestuur stopt vaak bij de stadsgrens. Om dit soort projecten op te starten en te blijven ondersteunen moet men over grenzen kunnen werken en kunnen samenwerken met de nabije plattelands-gemeentebesturen en vooral met de provincies. Zo ligt Amsterdam bijvoorbeeld temidden van vier provincies, wat natuurlijk voor een lastige samenwerking zorgt met een heleboel verschillende partners. Zijn de provincies dan niet bereid om mee aan de slag te gaan? Waar ligt het probleem? Je ziet dat men in de provincie toch heel erg blijft werken vanuit het standpunt om van de landbouw een economisch vitale sector te maken die een bijdrage kan leveren aan de export. Dit is in groot contrast met de doelstelling van het gemeentebestuur van Amsterdam die de relatie tussen stad en platteland wil bevorderen. Zo ontstaan er fricties tussen de bedoelingen van het gemeentebestuur van Amsterdam en de omliggende provincies. Wie heeft de bevoegdheid om een bepaald beleid te maken? De provincie is uiteindelijk ook uit het project van de proeftuin Amsterdam gestapt omdat ze vonden dat de gemeentes zich tevee lmoeiden met beleidszaken waarover ze geen bevoegdheid hebben. Blijkbaar hebben de provincies ook minder belang bij zo’n samenwerkingsverband. Wij zien in Vlaanderen dat er voor bio meer ondersteuning komt vanuit het beleid, onder invloed van Europa. Zie jij ook kansen voor Korte Keten vanuit Europa? Ik zie heel veel kansen vanuit Europa, omdat men meer en meer aandacht besteedt aan landbouw en voedsel in de stedelijke omgeving, zeker als het gaat om landbouwontwikkeling in Europa. Het besef groeit dat men moet inzetten op heel veel verschillende trajecten en niet alleen op de klassieke grootschalige aanpak en op modernisering. Ook Korte Keten en multifunctioneel grondgebruik zijn nu trajecten die serieuze aandacht verdienen: dat creëert zonder meer perspectieven. Tegelijkertijd is het natuurlijk aan de lidstaten om precieze invulling te geven aan het Europees landbouw- en voedselbeleid (GLB?) en dat blijft dan weer een knelpunt. Denk je dat er naar Europa toe nog concrete zaken zijn die we nog mee moeten opnemen? Je ondervindt natuurlijk wel dat Europa zich ervan bewust is dat men een aantal problemen moet aanpakken: klimaatverandering, broeikasgasemissies, enz. Eén van de belangrijkste sectoren die emissies uitstoot is agrarische sector, met transport als grootste probleem. Maar ook met de gezondheidsproblematiek samenhangend met overgewicht moet iets gebeuren. In hoeverre het beleid bepaalde dingen kan en wil koppelen aan voedsel- en landbouwbeleid blijft natuurlijk de vraag. Ja, de food policy councils/voedselraden zijn nu op initiatief van steden maar eigenlijk zou dat binnen Europa ook moeten? Ja, je hebt natuurlijk nu al een heleboel stedelijke
3/ 5
samenwerkingen op Europees niveau, netwerken zoals Purple bijvoorbeeld: peri urban regions platform europe, een 14-tal grootstedelijke regio’s die samenwerken op vlak van landbouw- en plattelandsontwikkeling. Het is een vrij invloedrijk orgaan aan het worden in Brussel, omdat een deel aantal leden ervan ook zetelen in de committee of the regions. Zo dienden ze begin dit jaar een rapport aan in bij de Europese Commissie voor Landbouw- en Plattelandsontwikkeling. Het is een pleidooi voor veel meer aandacht voor de ontwikkeling Korte Ketens en is ook overgenomen door de EU-commissaris. Dat is natuurlijk een belangrijk orgaan, maar zitten daar ook burgers in? Nee, het is een ambtelijk en bestuurlijk orgaan, voornamelijk met ambtenaren vanuit de provincies. Daarnaast merk je toch een belangrijke beweging bij de burgers. Zo is er de groeiende transitiebeweging, waar lokale veerkracht, minder afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en een duurzaam lokaal voedselsysteem centraal staan. Heel veel van deze burgerinitiatieven gaan ook de dialoog aan met gemeentebesturen. Maar de stap naar een echte food policy council/voedselraad blijft wel lastig. Wat zijn dan de voornaamste knelpunten? In eerste instantie voelt men nog niet de noodzaak om voedsel onderdeel te maken van het gemeentelijk beleid. Men ziet de relaties niet tussen milieu, voedsel, gezondheid, en werkgelegenheid. Stedelijk voedselbeleid moet er eigenlijk vanuit gaan dat je nieuwe verbindingen moet leggen en nieuwe synergieën moet zien te creëren. Nu blijft men erg steken in het sectorale denken. Zo’n food policy council/voedselraad roept ook direct een aantal vragen op. “Onder welk departement moet die dan komen?” “Wie krijgt dan bevoegdheid en budget?” “We moeten al zoveel doen en tegelijk bezuinigen.” “Waarom is voedsel eigenlijk een probleem?” “We hebben toch altijd genoeg te eten?” “De voedelvoorziening is niet direct in gevaar.” “We leven niet in Afrika en hebben geen hongersnood”: daar stopt dan het verhaal. Op welke manier ben je nu met deze problematiek bezig? Ik heb nu twee grote Europese projecten lopen die dit jaar zijn gestart. Eén project, waar twaalf jonge onderzoekers mee bezig zijn, is een samenwerking met Engeland, Italië, Letland, Uganda, Brazilië en Nederland. Ze werken rond het vraagstuk Korte Keten, maar ook rond duurzaam aankoopbeleid in de publieke sector en rond stedelijk voedselbeleid. Zo startten ze o.a. een vergelijkend onderzoek tussen verschillende Europese steden en bestuderen ze de opkomst van sociale bewegingen. Het tweede project is gericht op de interactie tussen beleid en wetenschap. Zeven Europese universiteiten werken samen met beleidsmakers van een aantal provincies en steden in Europa rond Korte Keten, publieke sector en stedelijk voedselbeleid. Ze bekijken welke ervaringen er al zijn, maar vooral welke vragen er leven bij beleidsmakers als het gaat om het stimuleren van Korte Keten, duurzaam aankopen en hoe ze dit kunnnen inkaderen op provinciaal en stedelijk niveau. Dat doen we door drie praktijknetwerken van onderzoekers, wetenschappers en beleidsmakers. De bedoeling is om deze open te stellen naar het grote publiek dat kan deelnemen aan de discussies. We hopen dat een heleboel organisaties zich op die manier mee kunnen engageren.
4/ 5
Dit zijn mooie initiatieven maar hoe kan je er in de praktijk voor zorgen dat je zowel producenten als consumenten kan meenemen in dit verhaal? Het is moeilijk om daar een sluitend antwoord op te geven. Het blijft een lastig probleem om consumenten structureel en actief bij Korte Keten te betrekken, en ook vooral langdurig. Mensen doen hooguit mee voor een jaar en dan willen ze terug meer vrijheid in hun keuze. Daarom zien we nu steeds meer verkoop via internet, men stopt met het idee van abonnementen en evolueert naar online bestellen. Het succes zit vaak in gezamenlijk organiseren en zo het aanbod vergroten. In Nederland zijn er nu de landwinkels, dat zijn boerderijwinkels die eigen producten maar ook van boeren in de omgeving aanbieden. Een ander probleem is de prijs. Bio en Korte Keten is natuurlijk duurder, maar niet als je kijkt naar de reële kosten. Het probleem is dat we een groot deel van de prijs van gangbaar voedsel betalen via onze belastingen, waardoor we natuurlijk nooit geconfronteerd worden met de daadwerkelijke kosten van gangbaar voedsel en wel met de daadwerkelijke kost van alternatief voedsel. Het probleem daar is dat we dat nog niet kunnen onderbouwen door gebrek aan onderzoek. Ik heb daarom ook net een voorstel ingediend bij Europese Commissie voor een vergelijkende studie van de reële kosten van globaal vs. lokaal voedsel. Dit voorstel is op vraag van de Commissie zelf. De bedoeling is om niet alleen de directe kost zoals grond, arbeid en input in rekening te brengen, maar ook de implicaties op gezondheid, milieu en ethische vraagstukken. We willen het totale kostenplaatje berekenen. Dit toont nog maar eens aan dat de EU daarmee aan de slag wil. Misschien belastingsvoordelen voor voedsel uit de Korte Keten? Dat weten we nog niet, maar je merkt wel dat er binnen de sfeer van het Europese beleid meer aandacht is naar de kost van verschillende productiesystemen. Als men daar dan beleidsmatig ook echt iets mee doet, kan dat een grote stimulans betekenen voor bio en Korte Keten. Meer en meer boeren willen samenwerken met consumenten maar vaak ontbreken de juridische structuren hiervoor. Heb je hierond al gewerkt? We hebben nog niet echt gekeken naar de juridische kant van het verhaal. Maar ik zie wel dat men allerlei structuren uitprobeert: stichtingen, verenigingsvormen en coöperaties. Zo kunnen boeren gezamenlijk lid zijn van een coöperatie en een scala aan producten aanbieden, waarbij dan het keurmerk en het logo eigendom zijn van een stichting waarvan het bestuur dan is samengesteld uit producenten, consumenten en vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijke organisaties. De boer heeft dan nog zeggenschap over zijn eigen bedrijf maar tegelijkertijd praten andere partijen ook mee. Er is zeker een zoektocht naar nieuwe juridische vormen, bedrijfsmodellen en nieuwe vormen van samenwerking, maar daar hebben we nog niet het zaligmakende antwoord op gevonden. Puur praktisch: hoe rijm je het Korte Ketenverhaal met het feit dat mensen geen tijd meer hebben om de koken? Op een bepaalde manier is dat niet lastig te rijmen. Wat we in Nederland zien, is een soort hybride consument - waartoe ik zelf ook behoor - die door de week sneller kiest voor gemaksvoedsel, op één punt te verkrijgen en niet al te veel tijd voor te koken,
5/ 5
maar die in het weekend wat meer tijd besteedt aan het inkopen en het koken van voedsel en bijvoorbeeld markten of boerderijwinkels gaat opzoeken. Het zou wel interessant zijn om via Korte Keten een stramien aan te bieden dat ook inspeelt op deze trend. Misschien zijn er ook een aantal principes die we overboord moeten gooien. Zo zien we tegenwoordig ook biowinkels die kant-en-klaar maaltijden aanbieden. Om af te sluiten, jij stelt dat men Korte Keten ook moet koppelen aan het verkorten van andere ketens, heb je daar een concreet voorbeeld van? Ja, we moeten bijvoorbeeld ook kijken naar de stedelijke afvalketen: in hoeverre kan je organisch afval composteren zodat het terug bij de boeren terecht komt? In Nederland is het composteren vaak wettelijk verboden omwille van hygiëne en verbrandt men het gewoon. Ook moeten we durven nadenken over hoe we het rioolwater beter kunnen recupereren. We moeten veel meer kunnen doen aan het verkorten van de nutriëntenketen en het recycleren van afval. Concreet: vroeger aten de varkens het afval in de stad op. Ook dat is een manier van de keten verkorten. Want hoe duurzaam is de Korte Keten als je je varkens gaat voeden met soja uit Brazilië en niet met afval van de naburige stad? Er kan nog veel meer in termen van lokale kringlopen om naar een daadwerkelijk duurzaam systeem gaan. Ook is er nog veel meer mogelijk met technologische vernieuwing om bijvoorbeeld energie op te wekken. Maar we moeten eerst en vooral op regionaal niveau naar een integrale visie gaan en dan botsen we weer op die muren tussen de verschillende beleidsdomeinenen, wat een enorme uitdaging blijft voor de toekomst.