Een empirisch onderzoek naar de invloed van de sociale interactie op de waardering van het museumbezoek Hanne van Beugen Tilburg, augustus 2010
Een empirisch onderzoek naar de invloed van de sociale interactie op de waardering van het museumbezoek Masterthesis Algemene Cultuurwetenschappen Kunsten, Publiek & Samenleving Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit van Tilburg Tilburg, augustus 2010 Hanne van Beugen – 43.68.64 Begeleiding: Dr. M.J.W. Stokmans Tweede lezer: Dr. P.J.F.J. Broeder
VOORWOORD
VOORWOORD Voor jullie ligt het resultaat van ruim een jaar hard werken. Het proces loopt ten einde en daar ben ik heel erg blij mee. Toen ik voor het eerst bij Mia Stokmans kwam, zat ik vol ambitie om een mooie scriptie neer te zetten. Het onderwerp moest uit de museumwereld komen, want daar ligt mijn interesse. In oktober 2009 zou ik afstuderen en dat ging ik vieren in Australië en Nieuw‐Zeeland. Op reis ben ik zeker gegaan. Een hoogtepunt al zeg ik het zelf. Maar voordat ik mijn scriptie kon afronden waren er ook diepe dalen. Maar nu is het dan zover en daar ben ik super trots op! Als ik straks mijn Master‐titel binnen heb, heb ik dat zeker niet alleen aan mezelf te danken. Daarom wil graag een aantal mensen bedanken die mij onvoorwaardelijk zijn blijven steunen. Allereerst natuurlijk Mia Stokmans. Zonder haar begeleiding, deskundigheid, geduld, motivatie en steun was ik er nooit gekomen. Ook wil ik iedereen bedanken die mij op de achtergrond altijd onvoorwaardelijk hebben bijgestaan. Dat heb ik zeker nodig gehad. Daarnaast is dit onderzoek uitgevoerd met medewerking van Uit in Brabant. Via de hulp van Ewout Sanders heb ik veel praktische obstakels gemakkelijk uit de weg geruimd. ‘Last but not least’ wil ik Paul bedanken. Gewoon voor alles. Hanne van Beugen Tilburg, augustus 2010
SAMENVATTING
SAMENVATTING Een museum wil, net als andere culturele instellingen, aansluiten bij de wensen van het publiek. In deze studie is daarom onderzocht in hoeverre de waardering van een museumbezoek samenhangt met de mate van sociale interactie tijdens en na het museumbezoek. De hierboven geformuleerde onderzoeksvraag is voortgekomen uit de problemen waar musea de laatste tijd mee worstelen. Enerzijds vragen musea zich af hoe de beleving van een museumbezoek geïntensiveerd kan worden zonder dat er ‘verpretparkisering’ optreedt binnen het museum. En anderzijds hoe ze daar een effectief marketingbeleid voor kunnen ontwikkelen. Tot voorkort richtten musea zich met name op het verlenen van educatie. Pas vijftien jaar geleden heeft de marketing echt zijn intrede gedaan in de museumwereld. De focus binnen de huidige museummarketing ligt op experience‐marketing. Het bewust aanbieden van een ervaring. Dit wil echter niet zeggen dat experience‐marketing de beste en enige manier is om bezoekers te werven. Naast het faciliteren van de beleving dient er ook met andere factoren rekening te worden gehouden. Zo ontbreekt de sociale interactie binnen deze benadering. Het belang van sociale interactie op de waardering van het museumbezoek wordt binnen deze studie verder uitgewerkt. Als basis is het productmodel van Leeflang (1999) gehanteerd. De door hem beschreven fysieke, toegevoegde en afgeleide eigenschappen zijn aangepast op museummarketing en aangevuld met het ontbrekende sociale aspect zoals beschreven door Collins (2004) in Interaction Ritual Chains. Vervolgens is er een enquête uitgevoerd onder 82 museumbezoekers. Deze vragenlijst bestond uit drie delen: vragen over het specifieke museumbezoek, vragen over algemene museumbezoeken en vragen over de sociaal demografische kenmerken. Uit de (regressie)analyse blijkt allereerst dat het beperkte uitgebreide product, de presentatie van het product binnen de tentoonstelling, significant bijdraagt aan de waardering van de museumbezoeker. Opvallend is dat de overige marketinginstrumenten minder van belang zijn. Verder geven de resultaten weer dat zowel sociale interactie tijdens het specifiek museumbezoek als sociale interactie met betrekking op museumbezoeken in het algemeen invloed hebben op de waardering. Om deze sociale interactie beter te faciliteren, zijn er een aantal aanbevelingen gedaan in termen van marketinginspanningen die de waardering van het museumpubliek zullen verhogen, met als doel de bezoekers te verleiden tot frequenter museumbezoek.
3
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE Samenvatting ................................................................................................................... 3 Inhoudsopgave ................................................................................................................ 4 Aanleiding & Onderzoeksopzet ........................................................................................ 6 1.1 Musea en Marketing ........................................................................................................... 6 1.2 Doelstelling en onderzoeksvraag ...................................................................................... 11
Theoretisch Kader .......................................................................................................... 13 2.1 Introductie ........................................................................................................................ 13 2.1.1 Het product ................................................................................................................. 13 2.1.2 Productniveau’s volgens Leeflang .............................................................................. 15 2.2 Sociale interactie ............................................................................................................... 21 2.3 Synthese ............................................................................................................................ 28 2.3.1 Totale waardering ....................................................................................................... 29 2.3.2 Houding ten opzichte van museumbezoeken ............................................................ 30
Methode van onderzoek ................................................................................................ 31 3.1 Steekproef ......................................................................................................................... 31 3.2 Procedure .......................................................................................................................... 32 3.3 Respondenten ................................................................................................................... 32 3.4 Instrumentarium ............................................................................................................... 35 3.4.1 Het specifiek museumbezoek ..................................................................................... 35 3.4.2 Algemene museumbezoeken ..................................................................................... 36 3.4.3 Achtergrondkenmerken .............................................................................................. 37 3.4.4 Afhankelijke variabelen .............................................................................................. 37 3.5 Analyseschema ................................................................................................................. 38 3.5.1 Schaalconstructie ........................................................................................................ 38 3.5.2 Univariate kenmerken ................................................................................................ 39 3.5.3 Correlaties ................................................................................................................... 39 3.5.4 Regressieanalyse ......................................................................................................... 40
Resultaten ...................................................................................................................... 41 4.1 Schaalconstructie het specifiek museumbezoek .............................................................. 41 4.1.1 Het uitgebreide product ............................................................................................. 41 4.1.2 Sociale interactie ......................................................................................................... 45 4.2 Schaalconstructie algemene museumbezoeken .............................................................. 46 4.2.1 Houding ten opzichte van museumbezoeken ............................................................ 46 4.2.2 Sociale interactie algemeen ........................................................................................ 48 4.3 Schaalconstructie afhankelijke variabele emotie ............................................................. 49 4.4 Univariate kenmerken het specifiek museumbezoek ...................................................... 50 4.4.1 Het uitgebreide product ............................................................................................. 50 4.4.2 Sociale interactie ......................................................................................................... 51 4.5 Univariate kenmerken algemene museumbezoeken ....................................................... 53 4.5.1 Houding ten opzichte van museumbezoeken ............................................................ 53 4.5.2 Sociale interactie algemeen ........................................................................................ 54 4.6 Univariate kenmerken afhankelijke variabele emotie & cijfer ......................................... 54
4
INHOUDSOPGAVE
4.7 Correlaties het specifiek museumbezoek ......................................................................... 55 4.7.1 Het uitgebreide product ............................................................................................. 56 4.7.2 Sociale interactie ......................................................................................................... 56 4.8 Correlaties algemene museumbezoeken ......................................................................... 57 4.8.1 Houding ten opzichte van museumbezoeken ............................................................ 57 4.8.2 Sociale interactie algemeen ........................................................................................ 58 4.9 Regressieanalyse ............................................................................................................... 58 4.9.1 Regressieanalyse positieve emoties ........................................................................... 59 4.9.2 Regressieanalyse cijfer ................................................................................................ 61 4.9.3 Samenvatting .............................................................................................................. 63
Conclusie & Discussie ..................................................................................................... 64 5.1 Aanleiding ......................................................................................................................... 64 5.2 Waardering ....................................................................................................................... 64 5.3 Het totale product ............................................................................................................ 65 5.4 Houding ten opzichte van museumbezoeken .................................................................. 67 5.5 Reflectie & Aanbevelingen ................................................................................................ 68
Literatuur ....................................................................................................................... 71 Bijlagen .......................................................................................................................... 73 Bijlage 1 – Aankondigingsbrief musea ...................................................................................... 74 Bijlage 2 – Flyer ......................................................................................................................... 75 Bijlage 3 – Begeleidingsbrief bij vragenlijst .............................................................................. 76 Bijlage 4 – Vragenlijst ................................................................................................................ 77 Bijlage 5 – Schematische weergave constructen & variabelen ................................................ 87 Bijlage 6 – Schematische weergave variabelen namen ............................................................ 89 Bijlage 7 – Hercoderingen ......................................................................................................... 91 Bijlage 8 – Onderlinge correlaties specifiek museumbezoek ................................................... 93 Bijlage 9 – Onderlinge correlaties algemene museumbezoeken ............................................. 94 Bijlage 10 – Onderlinge correlaties afhankelijke variabelen .................................................... 95
5
AANLEIDING & ONDERZOEKSOPZET
AANLEIDING & ONDERZOEKSOPZET
Het museum kent vele gezichten en in het verleden hebben musea verschillende doelen en idealen gekend (Mclean, 1997). Nederland ontwikkelde zich na de Franse tijd, vanaf 1813, als een moderne Europese natiestaat waar educatie hoog in het vaandel stond. Onderwijs, kunsten en wetenschap werden gezien als middel om de bevolking te ontwikkelen en musea waren ‘tempels’ waar men kennis kon vergaren (Wijnhoven, 2002). De collectie was niet langer privé‐bezit, maar behoorde voortaan eveneens toe aan het publiek. Deze houding ten opzichte van educatie heeft lang standgehouden en de ontwikkeling van de museumwereld verliep, in tegenstelling tot de rest van de maatschappij, langzaam. Pas in de jaren ’80 en ’90 maakten musea een ongekende transformatie door; ze gingen meer publieksgericht werken. Deze twintig jaar van verandering staan gelijk aan tweehonderd jaar berusting daarvoor (Mclean, 1997).
1.1
Musea en Marketing
Tegenwoordig willen musea, net als andere culturele instellingen, aansluiten bij de wensen van het publiek. Om een goed evenwicht te vinden tussen de collectie en de wensen van het publiek zijn musea, net als bedrijven, gebaat bij een goede marketingstrategie. Marketing kan een bijdrage leveren aan het beter en evenwichtiger bezetten van de museumcapaciteit doordat het systematisch onderzoekt wat bezoekers willen en de middelen aanreikt om aan deze verlangens te voldoen. Nog geen vijftien jaar geleden was dat wel anders. Op dat moment begonnen musea zich pas net professioneel met marketing bezig te houden. Het feit dat musea zich relatief laat op het publiek gingen richten is, zoals we hierboven hebben kunnen zien, historisch te verklaren vanuit de rol die het museum de afgelopen twee eeuwen in de wetenschap en de educatie heeft gespeeld (Noordman, 2000). De collectie was vaak in eerste instantie niet bedoeld voor expositie, maar had de bevordering van kennis en wetenschap tot doel. Voor musea betekende het invoeren van marketing dat hun identiteit ingrijpend werd veranderd. De nadruk kwam minder te liggen op educatie dan voorheen. Te vaak opereerden musea nog als een instelling van wetenschappelijk onderzoek, waar men de bezoekers iets wilde leren. Een dergelijk imago maakte slechts een klein gedeelte van het publiek enthousiast en stoot een groot gedeelte juist af. Dat moest veranderen. Om publieksgroei te bevorderen moeten vooral de publieksactiviteiten een nieuw profiel krijgen. Tijdelijk moet in de symboliek van de activiteiten die een museum organiseert, zoals een tentoonstelling, minder nadruk liggen op educatie. Om meer publiek te trekken moeten musea van hun imago als opvoeder af. Dit wil echter niet zeggen dat 6
AANLEIDING & ONDERZOEKSOPZET
educatiepakketten moeten verdwijnen, maar ze moeten wél minder op de voorgrond treden (Noordman, 2000). De beginselen van museummarketing, zoals hierboven kort beschreven, kunnen geduid worden als service‐based. Een museum biedt het publiek diensten aan, zoals een audio‐tour, een rondleiding, informatiebordjes bij de kunstwerken of de mogelijkheid voor een kopje koffie, maar er vindt geen interactie plaats. Langzaam zien we deze service‐based marketingstrategie verschuiven naar experience‐based marketing. Moderne economieën maken een ontwikkelproces door waarin een verschuiving plaatsvindt van het aanbieden van ‘producten’ en ‘diensten’ naar het aanbieden van ‘belevingen’. Er dient hier opgemerkt te worden dat musea, theaters en andere culturele instellingen zich van huis uit altijd al op de beleving richten. De vergelijking tussen de cultuursector en de bedrijfswereld is hier dus maar deels op zijn plaats. Maar toch is het aanbieden van een beleving anders dan een marketingstrategie die zich bewust bezighoudt met het verlenen van een ervaring. In zijn artikel Enhancing the application of experiential marketing in the arts zet Ed Petkus Jr. uiteen welke dimensies we kunnen onderscheiden binnen de beleving van cultuur en op welke manier culturele instellingen deze belevingen teweeg kunnen brengen. Dit doet hij aan de hand van het experience‐marketing model van Pine & Gilmore zoals beschreven in hun boek The Experience Economy (Petkus, 2002). Pine & Gilmore beschrijven vier dimensies van beleving, namelijk entertainment, educatie, esthetica en de mogelijkheid om aan de werkelijkheid te ontsnappen. De entertainment dimensie bevat het zien, de educatie dimensie het leren, de ontsnappingsdimensie het doen en de esthetische dimensie bevat het daar zijn. Maar zoals eerder gezegd is het aanbieden van deze dimensies van beleving anders dan het bewust in de markt zetten van een dergelijke ervaring. Pine & Gilmore dragen zes stappen aan om belevingen teweeg te brengen: ‐
Ontwikkel een thema Een samenhangend thema helpt een culturele instelling bij het ontwikkelen van een unieke identiteit. Deze identiteit draagt vervolgens bij aan het creëren van een gedenkwaardige ervaring.
‐
Indrukken vormen Het is belangrijk om bij het publiek onuitwisbare indrukken achter te laten die helpen de ervaring te vormen.
‐
Beperk de factoren die afleiding veroorzaken Binnen de ‘ervaringsomgeving’ moeten negatieve factoren tot een minimum worden beperkt. Denk aan het verwijderen van alle ‘NO____’, NO____’, ‘NO____’ bordjes die je veel ziet bij culturele instellingen.
7
AANLEIDING & ONDERZOEKSOPZET
‐
Het publiek voorzien van souvenirs Het publiek waardeert een museumbezoek beter wanneer ze tastbare souvenirs mee naar huis krijgen. Hoe persoonlijker deze souvenirs zijn, hoe beter.
‐
Inspelen op alle zintuigen Wanneer een beleving goed inspeelt op alle zintuigen, zorgt dit voor een extra dimensie van gedenkwaardigheid. Naast kijken, zijn geur en voelen de belangrijkste zintuigen.
‐
Feedback Door middel van feedback, verkregen door bijvoorbeeld enquêtes, kan de culturele instelling het experience‐based marketingbeleid blijven verbeteren (Petkus, 2002).
Een voorbeeld van een museum dat door middel van deze stappen een belevingswereld wil creëren voor het publiek is het Historisch OpenluchtMuseum in Eindhoven. Het museum bestaat uit een reconstructie van het dorpje ‘Eversham’ uit de ijzertijd; dit is het thema. Je kunt er kennis maken met de bewoners die in historische kledij hun ambachten uitoefenen volgens oude technieken. Verder bieden ze in het dorp verschillende workshops aan. Bezoekers kunnen bijvoorbeeld helpen bij het bakken van oerbrood. Dit zorgt voor onuitwisbare indrukken. Daarnaast spelen ze duidelijk in op de zintuigen van het publiek. Er wordt gezorgd voor interactie met het product. In het dorp kan de bezoeker kijken, ruiken, voelen en doen. Verder zijn er souvenirs te koop en wordt de sfeer gemaakt door ‘decorstukken’, zoals historische huizen en het uitbeelden van historische ambachten. Het publiek kan participeren in dagelijkse bezigheden uit deze tijd. Tenslotte zien we dat het beperken van factoren die afleiden voor het Historisch OpenluchtMuseum moeilijk is, omdat het publiek zelf de afleiding vormt. Zij lopen namelijk niet in historische kledij. Het Historisch OpenluchtMuseum is een goed voorbeeld waar bovenstaande zes stappen, zoals beschreven door Pine & Gilmore, toepasbaar zijn. Maar dit model kent ook tekortkomingen. Zo blijkt allereerst, wanneer we naar andere culturele instellingen kijken, dat het teweegbrengen van een beleving minder eenvoudig is dan hier wordt geschetst. Zo is het bij kunsthistorische musea vaak niet mogelijk om bijvoorbeeld optimale interactie te creëren tussen het artefact en het publiek. Het is niet de bedoeling dat bezoekers eeuwen oude kunstwerken aanraken. Dat is simpelweg niet mogelijk omdat deze dan beschadigd raken. Ten tweede is het opvallend dat binnen de zes stappen die moeten leiden tot een beleving, het sociale element niet wordt genoemd. Pine & Gilmore besteden geen aandacht aan de invloed van sociale interactie tussen het gezelschap dat een culturele instelling bezoekt of de bezoekers onderling. En dit terwijl een museumbezoek vaak een sociale aangelegenheid is, bijna niemand bezoekt het museum alleen. Daarnaast vindt er geen dialoog plaats tussen het museum en de bezoeker. Er is geen communicatie. De beleving wordt de bezoeker als het ware van hoger hand ‘opgelegd’. Bij stap 7 zien we bijvoorbeeld dat Pine & Gilmore wel aandacht 8
AANLEIDING & ONDERZOEKSOPZET
besteden aan feedback, maar dit blijft beperkt tot enquêtes. Hier laten musea kansen liggen. Ga communiceren met je bezoekers over wat er beter en anders kan, maar ook over welke emoties zij hebben ervaren. Waarom vinden bezoekers bepaalde kunstwerken wel of juist niet mooi? Ga een samenwerkingsverband aan met de bezoekers om de kwaliteit en de beleving van het museumbezoek te verbeteren. Zoals we zien heeft de culturele sector en daarmee ook de museumwereld de laatste jaren al een grote stap voorwaarts gemaakt wat betreft het toepassen van marketingbeleid. Toch zijn ze er nog niet. Dat blijkt onder meer uit bovenstaande kritiekpunten, maar ook uit cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Het totale aantal museumbezoeken aan de Nederlandse musea is gedaald van 21,9 miljoen bezoeken in 1995 naar 19,7 miljoen bezoeken in 2005 (van den Broek, de Haan & Huysmans, 2009). Museummarketing is gigantisch in beweging, maar het blijft voor een museum een grote uitdaging om aan te sluiten bij de wensen van het publiek. Dit komt met name vanwege het feit dat ze beperkt zijn in de collectie; het core‐product. Toch willen musea een beleving van het artefact bieden die toegesneden is op de persoon; experience‐marketing. Zoals we hebben gezien is dit in eerste instantie mogelijk door niet alleen naar het product zelf te kijken, maar je als culturele instelling meer te richten op het uitgebreide product. Onder het uitgebreide product verstaan we een ‘servicelaag’ die boven het tastbare product staat (de Pelsmacker, Geunens, & van den Bergh, 2008, pp. 3). Denk hierbij aan onder meer de sfeer in het museum, het restaurant en een museumwinkel. De Beeld en Geluid Experience in Hilversum is een goed voorbeeld van experience‐marketing. Het motto van dit museum is kijken, luisteren, doen en beleven: een bezoek is een belevenis om nooit te vergeten. De beleving begint al op de website en in het museum gaat de bezoeker vervolgens zelf op ontdekkingstocht naar de geschiedenis van radio, televisie en speciale effecten. 1 Het uitgebreide product wordt ingezet om de beleving te intensiveren. De nadruk heeft zich verplaatst van de utilitaire component (educatie en verrijking), gebaseerd op producten en diensten, naar de hedonistische component, de beleving (Carù & Cova, 2007). De komst van experience‐marketing in de museumwereld heeft de afgelopen jaren dus veel nieuwe inzichten opgeleverd en het is een belangrijk thema geworden binnen de literatuur over consumentengedrag. Dit wil echter niet zeggen dat experience‐marketing de beste en enige manier is om bezoekers te werven. Binnen de museumwereld is het van belang om naast het faciliteren van beleving ook rekening te houden met andere complexe factoren. Ten eerste is het voor een museum
1
Geraadpleegd op http://experience.beeldengeluid.nl/index.aspx?chapterid=7862 3 maart 2009
9
AANLEIDING & ONDERZOEKSOPZET
belangrijk zich af te vragen of het gebruik van experience‐marketing naast het werven van nieuwe museumbezoekers ook niet een oude doelgroep wegjaagt. Als culturele instelling moet je waken voor het feit dat je uitgebreide product een amusementspark wordt. Marktgericht denken en popularisering van het aanbod kunnen leiden tot ‘verpretparkisering’ van een museum. Antonella Carù en Bernard Cova geven in hun boek Consuming Experiences aan dat het belangrijk is dat de beleving niet teveel de overhand krijgt. Er moet naast onderdompeling in de ervaring ook ruimte blijven voor reflectie. Het is belangrijk dat er enige afstand tussen het individu en het artefact blijft bestaan (Carù & Cova, 2007). Dit geldt zeker wanneer we praten over ‘hoge cultuur’. Hier is reflectie, verdieping en verrijking erg belangrijk en daar is afstand voor nodig; respect voor het artefact (Inglis, 2005). Het is dus ingewikkeld om experience‐marketing toe te passen op hoge cultuur, maar er is wel een andere mogelijkheid om hier de beleving te optimaliseren, namelijk door middel van sociale interactie. Sociale interactie brengt ons bij de tweede factor waarin musea zich zouden moeten verdiepen. De experience‐based marketing zoals beschreven aan de hand van het artikel van Petkus legt alleen de nadruk op het individuele productgebruik en gaat, zoals eerder al kort aangestipt, niet dieper in op het belang van het sociale aspect tijdens een museumbezoek. Is het niet belangrijk om ook te kijken naar de rol van de sociale factor met betrekking tot de waardering van het museumbezoek? Mensen gaan vaak niet alleen naar een museum, maar bezoeken een museum als onderdeel van een sociale groep; vaak een familie. Museumbezoek is een sociale activiteit. Uit onderzoek, zoals beschreven door Neil Kotler in Delivering Experience: Marketing the Museum's Full Range of Assets (1999), blijkt dat tussen 1994 en 1996 75 procent van de bezoekers (scholen niet meegeteld) van de drie grootste Smithsonian musea onderdeel uitmaakten van een sociale groep. Cultuurconsumptie is groepsconsumptie. Pierre Bourdieu beschreef dit al in 1979 in zijn boek Distinction. A social critique on the judgement of taste. Iemands culturele smaak is niet simpelweg een persoonlijke voorkeur, maar in veel gevallen een uiting van de groep waartoe hij of zij behoort. Ook Ganzeboom (1989) zegt dat binnen cultuurdeelname gedrag op anderen wordt afgestemd. Carù en Cova (2007) geven in de introductie van Consuming Experiences ook aan dat de beleving van een consument inderdaad niet alleen afhankelijk is van wat de markt hen brengt, maar ook van sociale relaties. Ze illustreren dit door middel van vier type ervaringen; namelijk familie‐ervaringen, ervaringen binnen vriendschappen, ervaringen tussen burgers en ervaringen vanuit de markt. Deze vier type ervaringen laten zien dat een beleving niet alleen ontstaat vanuit de relatie tussen de bezoeker en het artefact, zoals gebruikelijk bij experience marketing. Ook de sociale relaties dragen bij aan het vormen van een bepaalde ervaring. Doordat bezoekers vaak het museum met bestaande sociale relaties bezoeken, kan deze gezamenlijke ervaring een bijdrage leveren aan de waarde van het bezoek. Verder geven Carù en Cova (2007) aan dat de collectieve dimensie van een beleving vaak 10
AANLEIDING & ONDERZOEKSOPZET
wordt genegeerd. En dit terwijl een beleving pas compleet is, echt bestaat, wanneer deze met anderen gedeeld is. De bedrijfswereld begint dit steeds meer te beseffen en speelt vaker in op de collectieve dimensie van een beleving door groepsinteractie te faciliteren, door middel van Hyves, Facebook en discussiepagina’s op internet. Bij musea is hier nog te weinig aandacht voor. Er wordt wel steeds vaker een beroep gedaan op technologische oplossingen en vernieuwingen. Zo zijn er reeds verschillende systemen in omloop waarbij gebruikers die een museum bezoeken worden geassisteerd door een mobiel apparaat (bijvoorbeeld een PDA). Deze mobiele apparaten zijn echter losse entiteiten die niet met elkaar verbonden zijn (Crauwels, & Pooters, 2005). Er is dus geen sprake van groepsinteractie terwijl dit wel degelijk belangrijk is. De mobiele apparaten zouden in een netwerk met elkaar verbonden moeten worden. Zo kunnen bezoekers kennis met elkaar uitwisselen en ontstaat er sociale interactie.
1.2
Doelstelling en onderzoeksvraag
Uit voorgaande blijkt dat de volgende soorten ervaringen bij kunnen dragen aan de totale waardering van een museumbezoek: ‐
De utilitaire component Artefact. Een museum biedt producten en diensten aan, maar er vindt geen interactie plaats tussen het artefact en het publiek; traditionele museummarketing. De twee dimensies, zoals beschreven door Pine & Gilmore, die passen bij deze component zijn educatie en esthetica.
‐
De hedonistische component Het museumbezoek is niet alleen meer beschouwend. Er vindt hier ook interactie plaats tussen het publiek en het artefact; experience‐marketing. Tot deze component horen de entertainment dimensie en de ontsnappingsdimensie.
‐
De sociale component Het museumbezoek is een gezamenlijke beleving. Op een later tijdstip kunnen de bezoekers opnieuw ervaringen delen. Dit zorgt voor een herbeleving van het bezoek. Deze component ontbreekt binnen de beschrijvingen van de huidige experience‐marketing.
Al deze soorten ervaringen zijn input voor de uiteindelijke totale waardering die een bezoeker geeft aan het museumbezoek. Het doel van dit onderzoek is om te analyseren of de collectieve dimensie van een beleving en het faciliteren van groepsinteractie bijdraagt aan een hogere waardering van het museumbezoek. Zoals we hebben gezien speelt het sociale element wel degelijk een rol, maar waarom is het fysiek gezamenlijk een museum bezoeken leuker dan alleen een museum bezoeken? Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek krijgt de museumwereld meer inzicht in de werking 11
AANLEIDING & ONDERZOEKSOPZET
van de bestaande museummarketing. Er kan dan bepaald worden of er iets moet veranderen, zoals het optimaliseren van het product, om uiteindelijk meer publiek het museum binnen te halen. Het onderzoek kent naast een doel in de museumwereld ook een wetenschappelijk doel. In de theorieën over experience‐marketing zoals we die nu kennen wordt de sociale component nauwelijks uitgewerkt. Er wordt te weinig aandacht besteed aan de invloed van sociale interactie op de waardering van het museumbezoek en dit terwijl de invloed van de sociale omgeving nog steeds een belangrijk speerpunt is in onderzoek naar vormen van cultuurdeelname. De invloed van sociale motivatie wordt daarom hier toegevoegd aan het experience‐marketing model. Hierdoor ontstaat er een verbinding tussen het individu, het artefact en de sociale omgeving. In dit onderzoek zal blijken of de toevoeging van de sociale component inderdaad leidt tot een hogere waardering. Bovenstaande doelstellingen hebben geleid tot de volgende onderzoeksvraag: In hoeverre hangt de waardering van een museumbezoek samen met de mate van sociale interactie tijdens en na het museumbezoek? De nadruk ligt bij deze vraag op de praktijk zoals deze zich op dit moment voordoet binnen de museumwereld. In het theoretisch kader dat hier op volgt, wordt gekeken naar de (marketing)theorieën die ten grondslag liggen aan de cultuurmarketing.
12
THEORETISCH KADER
THEORETISCH KADER 2.1
Introductie
De museummarketing gaat in eerste instantie uit van het product (Colbert, 2001). Wanneer we in de museumwereld over het product praten, hebben we het over de collectie. Zonder collectie geen bezoekers. Zo zien we in het Noordbrabants Museum bijvoorbeeld een collectie die loopt van de prehistorie tot het heden. Naast schilderijen van de middeleeuwen tot de 20e eeuw, herbergt het museum ook aardewerk, wijnservies en diverse beeldhouwwerken. Maar hoe breng je als museum het publiek in contact met de collectie? Op dit punt komt (museum)marketing in het verhaal. Om marketing als managementmethode in de museumwereld te optimaliseren, is het van belang om uiteen te zetten hoe de museummarketing is opgebouwd en welke elementen hier aan toegevoegd dienen te worden om cultuurparticipatie binnen musea te verbeteren. In dit theoretisch kader wordt het concept ‘product’ uitgewerkt en daarnaast wordt de theorie van Randall Collins zoals beschreven in Interaction Ritual Chains over het belang van sociale interactie naar voren gebracht als toevoeging aan experience‐marketing zoals we deze nu kennen in de museumwereld. 2.1.1 Het product De algemene marketingdefinitie van een product luidt als volgt (Kotler & Armstrong, 2005, pp. 457): “Het geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of dienst. Dit betreft alles dat op een markt kan worden gebracht of aangeboden voor consumptie, gebruik, verbruik of attentie, waarmee in een specifieke behoefte kan worden voorzien.” Wanneer we praten over diensten, dan betreft dit producten die bestaan uit activiteiten, ‘benefits’ of behoeftebevredigingen die te koop worden aangeboden (Kotler & Armstrong, 2005). Een product, zoals hierboven beschreven, kent volgens Philip Kotler (2005) drie niveaus (zie figuur 2.1) 1. Het kernproduct (abstract) Dit is het meest elementaire niveau van het product en betreft niet het tastbare, fysieke product. Het kernproduct omvat het voordeel dat het product waardevol maakt voor de consument. Bij musea zien we dat terug in onder meer educatie en entertainment zoals beschreven door Pine & Gilmore (1999). 2. Het tastbaar product (concreet) Dit betreft het fysieke product. Het voordeel is omgezet in een tastbaar product. Binnen de museumwereld betreft dit de collectie. 13
THEORETISCH KADER
3. Het uitgebreide product (extra’s) Rond het kern‐ en tastbare product wordt het uitgebreide product gecreëerd, namelijk door extra ondersteunende dienstverlening en benefits aan te bieden (Kotler & Armstrong, 2005). Denk hierbij aan onder meer de restauratieve voorzieningen, een rondleiding en de garderobe. Figuur 2.1: Productniveau’s (Kotler) Bovenstaand model is gebaseerd op producten zoals we deze in het dagelijkse leven tegenkomen. Denk daarbij aan levensmiddelen, auto’s en TV’s. Dergelijke producten zijn voor een gedeelte te vergelijken met cultuurproducten, maar ze blijven wezenlijk anders. Cultuurproducten omvatten meer kenmerken dan alleen het daadwerkelijke product. Zoals we zien, richt het productmodel van Kotler (2005) zich alleen op het marketinginstrument ‘product’. Er wordt geen aandacht besteed aan andere belangrijke instrumenten als prijs, plaats en promotie terwijl deze wel degelijk van groot belang zijn voor hoe een product gezien en beleefd wordt. Zeker bij cultuurproducten zijn de overige marketinginstrumenten minstens net zo belangrijk als het instrument product. Zo valt en staat kunst bijvoorbeeld met het museum waar het tentoongesteld wordt. Vanwege deze tekortkomingen is de productiedefinitie van Kotler (2005) zoals hierboven uiteengezet te beperkt om toe te passen op de museumwereld. Een ander model, geïntroduceerd door Peter Leeflang (1999), is beter bruikbaar in de cultuursector en daarom wordt zijn productmodel in deze studie als uitgangspunt genomen. Dit productmodel wordt verder uitgewerkt in de volgende subparagraaf.
14
THEORETISCH KADER
2.1.2
Productniveaus volgens Leeflang
In het model van Leeflang (1999) is het begrip product ook opgedeeld in drie niveaus, maar hij omschrijft het product met behulp van drie verzamelingen van eigenschappen: 1. De fysieke eigenschappen Hier spreken we over het product in enge zin (‘core product’), de collectie. 2. De toegevoegde eigenschappen Hier spreken we over het core product uitgebreid met toegevoegde eigenschappen; het uitgebreide product (‘augmented product’). De eigenschappen van het uitgebreide product worden door de aanbieder gespecificeerd door middel van marketinginstrumenten als product, prijs, plaats en promotie. Hier houdt men uiteraard rekening met de wensen en verlangens van de consumenten. Net als bij Kotler spreken we bij musea dan onder meer over de restauratieve voorzieningen, een rondleiding en de garderobe. 3. De afgeleide eigenschappen Hier spreken we over het core product, het uitgebreide product en een aantal door consumenten afgeleide eigenschappen; het totale product. In zijn model spreekt Leeflang (1999) bij dit derde niveau over afgeleide boodschappen, maar wanneer we het model betrekken op musea zijn ‘eigenschappen’ beter van toepassing. Dit omdat bezoekers karaktertrekken aan het museumbezoek toeschrijven en niet direct boodschappen. Bij musea gaat het onder meer over sfeer en status. Zo zien we bij hoge cultuur dat dit extra prestige/status krijgt doordat bezoekers er onderling op een bepaalde manier over praten, naar kijken of naar luisteren (Inglis, 2005). Er wordt op een bepaalde manier mee omgegaan. Dit betreft een terugkomend ritueel. Bij concerten van klassieke muziek treffen we bijvoorbeeld al decennia lang een bepaalde luisterhouding aan. Er dient in stilte en met een kritische houding geluisterd te worden naar klassieke muziek. Deze gedragsnormen zijn kenmerkend voor (hoogopgeleide) concertgangers (Smithuijsen, 2001). Een vergelijkbare situatie zien we terug binnen de muren van een museum. Het is gebruikelijk om in stilte, met een kritische houding een schilderij te bekijken. Binnen deze sfeer voelt niet iedereen zich op zijn plaats. Net als bij concerten van klassieke muziek, voelt een liefhebber van uitsluitend lage cultuur zich vaak niet thuis tussen een dergelijk museumpubliek. 15
THEORETISCH KADER
De hiervoor beschreven productniveaus zijn weergegeven in figuur 2.2. Belangrijk is dat consumenten het product niet zien als een optelsom van afzonderlijke fysieke, toegevoegde en afgeleide eigenschappen. De consument is uitsluitend geïnteresseerd in het totale product (zie ook figuur 2.2). Het draait om de vraag in hoeverre het product bepaalde behoeften bevredigt en bepaalde problemen oplost (Leeflang, 1999). Dit zullen we bij de museummarketing ook terug zien. Consumenten
Afgeleide eigenschappen
Overige klassen van marktinstrumenten
Overige instrumenten binnen de klasse ‘product’
‘Augmented product’
Toegevoegde eigenschappen Uitgebreide product
‘Tangible product’ Techniek
Totale product
Fysieke eigenschappen
Figuur 2.2: Productmodel Leeflang 16
THEORETISCH KADER
Wanneer we het model van Leeflang (figuur 2.2) als basis nemen voor de museummarketing zien we dat er voor alle belangrijke aspecten ruimte is:
Afgeleide eigenschappen
Toegevoegde
- Personeel - Prijs - Plaats - Promotie Overige market. bij product
Totale uitgebreide product
- Sfeer - Status - Alle benefits/nut
Totale product
eigenschappen - Product Extended uitgebreide product
Beperkte uitgebreide product
Fysieke eigenschappen
= ARTEFACT (core-product)
Figuur 2.3: Aangepast productmodel Leeflang Allereerst vinden we binnen het eerste niveau, de fysieke eigenschappen, het artefact (het core product). Wanneer we bij een museum praten over het core product, gaat het over de collectie als fysieke verschijningsvorm zonder alle extra’s als bijvoorbeeld presentatie en promotie. Het tweede niveau, de toegevoegde eigenschappen, is op te splitsen in drie delen. Enerzijds bevat het niveau de instrumenten uit de klasse product zoals presentatie, verpakking en service; het beperkte uitgebreide product. Deze eigenschappen zijn direct gerelateerd aan de presentatie van het core product. Als tweede bevat het niveau de overige marketinginstrumenten met betrekking tot het product zoals de restauratieve voorzieningen; het extended uitgebreide product. En als laatste bevat het de overige marketinginstrumenten (personeel, prijs, promotie en plaats); het totale uitgebreide product. Het eerste deel van het tweede niveau, de instrumenten uit de klasse ‘product’, vormen samen met het artefact het beperkte uitgebreide product (zie ook figuur 2.3). De presentatie van de collectie, een verzameling van fysieke objecten van verschillende aard, is hier de focus. Hier gaat het om de 17
THEORETISCH KADER
presentatie van het product binnen de tentoonstelling. Zo kan het museum zorgen voor informatiebordjes bij de kunstwerken, goede belichting van de kunstobjecten, een audio‐tour en een rondleiding. Het tweede deel van het tweede niveau, verzorgd door de overige marketinginstrumenten uit de klasse ‘product’. Deze vormen met het artefact en het beperkte uitgebreide product het extended uitgebreide product. Hier gaat het om de presentatie buiten de tentoonstelling en spelen de toiletten, de garderobe en de entree een rol. Maar ook de restauratieve voorzieningen zijn hier van belang. Denk daarbij aan een museumcafé. Zo beschikt het Van Abbemuseum bijvoorbeeld over het museumcafé ‘Echt iets voor u’. In het derde deel van de toegevoegde eigenschappen vinden we, zoals eerder al aangegeven, de overige marketinginstrumenten. Samen met het artefact, het beperkte uitgebreide product en het extended uitgebreide product vormen deze instrumenten het totale uitgebreide product. Personeel is één van deze marketinginstrumenten. Zo moeten er kaartjes worden verkocht, is er in de zalen vaak een suppoost aanwezig en maken musea meer en meer gebruik van gastvrouwen en gastheren. Zo ook het Van Abbemuseum. Gastheren en gastvrouwen zijn medewerkers die rondlopen in het museum. De bezoeker kan bij hen terecht wanneer ze willen weten waar een bepaald kunstwerk hangt of voor een andere korte vraag. De gastheren en gastvrouwen zijn in het Van Abbemuseum herkenbaar aan de rode blouse die zij dragen. Ook promotie heeft een toegevoegde waarde. Ieder museum beschikt over een unieke collectie en kan zich daarmee onderscheiden van andere musea in de regio. Maar om bezoekers ook daadwerkelijk zo ver te krijgen dat ze het museum willen bezoeken is er meer nodig dan alleen het bezit van een uitzonderlijke collectie. De collectie moet ‘verkocht’ worden. Hierbij speelt de promotie van het artefact een belangrijke rol. Het artefact kan nog zo uniek zijn, maar zonder de juiste marketing bezoekt niemand het museum. Dit heeft onder meer het Tropenmuseum in Amsterdam meerdere malen ondervonden. Zo ook tijdens de tentoonstelling ‘Bisjpalen’ over beelden uit Nieuw‐Guinea in 2008. Een professioneel marketingbureau had voor het museum een prachtige esthetische poster ontwikkeld (zie figuur 2.4). Toch bleven de hoge bezoekersaantallen, ondanks goede kritieken in de pers, uit. Waar lag dit aan? Het juiste artefact was aanwezig, maar de promotie door middel van de poster was niet op orde. Mensen begrepen de inhoud van de advertentie niet. Pas toen het museum aan het einde van de tentoonstelling besloot het heft in eigen hand te nemen en een duidelijkere advertentie te verspreiden (zie figuur 2.5), stegen de bezoekersaantallen.
18
THEORETISCH KADER
Figuur 2.4: Originele advertentie
Figuur 2.5: Aangepaste advertentie
Andere voorbeelden van marketinginstrumenten om het core‐product beter in de markt te plaatsen zijn onder meer de plaats en de prijs. De plaats richt zich enerzijds op het gebouw waar het museum gevestigd is. Wanneer een museum gehuisvest is in een esthetisch interessant museumgebouw, dan is dit positief. Een goed voorbeeld van een esthetisch museumgebouw is het Van Abbemuseum in Eindhoven. Het museum is spectaculair vormgegeven door architect A.J. Kropholler en is een rijksmonument. Anderzijds is de geografische ligging van belang. Wanneer een klein museum in de buurt staat van een groot museum, kan het kleinere, minder bekende museum meeprofiteren van de bezoekers van het grote museum. Zo organiseerde het Rijksmuseum van Oudheden in 2008 samen met Naturalis een dergelijke actie voor kinderen. Kinderen kregen op vertoon van hun kinderkaartje van het Rijksmuseum van Oudheden gratis toegang tot Naturalis en andersom. 1 Deze actie zorgt voor hoge bezoekersaantallen bij beide musea zonder dat ze elkaars concurrenten zijn. Belangrijk bij dergelijke kortingskaartjes is dat de informatieverspreiding zoveel mogelijk op locatie (in het museum) gebeurt. Op deze manier attendeer je de bezoeker op de voordelen van een combinatiebezoek terwijl ze daar vooraf waarschijnlijk niet van op de hoogte waren.
1
Geraadpleegd op http://www.rmo.nl/actueel/nieuws/2008/beestachtige-korting 16 mei 2009
19
THEORETISCH KADER
Binnen het marketinginstrument prijs liggen niet veel mogelijkheden. Wanneer je als museum een te hoge prijs hanteert, komt er niemand en wanneer de prijs te laag is, lijd je als museum verlies. Toch kan prijsdifferentiatie er wel op een andere manier voor zorgen dat een museum zich positief kan onderscheiden van andere musea. Bied de bezoeker een ‘package deal’ aan. Verhoog de entreeprijs met bijvoorbeeld één euro, maar voeg aan het ticket dan wel een consumptiebon voor een kopje koffie toe. Naast promotie, plaats en prijs zorgt ook een efficiënte en klantvriendelijke ticketservice en de mogelijkheid van het bestellen van (e‐)tickets via internet voor toegevoegde waarde aan het core‐ product. Dit geldt eveneens voor workshops en lezingen rondom een bepaalde tentoonstelling. De eerste drie niveaus samen, dus het beperkte uitgebreide product en het extended uitgebreide product samen met de overige marketinginstrumenten, vormen het totale uitgebreide product (zie figuur 2.3). Door middel van ondersteunende dienstverlening en ander, toegevoegd voordeel wordt het product aantrekkelijker gemaakt voor de bezoekers (Mulder, 2008). De afgeleide eigenschappen, het derde en laatste niveau, komen tot stand doordat consumenten ‘benefits’ ontlenen aan het uitgebreide product. De afgeleide eigenschappen vormen samen met de andere twee niveaus (het uitgebreide product) het zogenaamde totale product. Onder afgeleide eigenschappen verstaan we onder meer de sfeer, de status en alle andere benefits/nut volgens de consument. Dit zijn niet tastbare karaktereigenschappen van het product. Het gaat om de vraag wat het product of de dienst voor iemand betekent, hoe hij het ervaart (Mulder, 2008). De afgeleide eigenschappen zijn voor iedere consument, anders vanwege het feit dat het gebruik van het product in een bepaalde situatie verschilt per persoon. Bij cultuurproducten zien we dat dit ‘gebruik’ meestal een gezamenlijke beleving is. Men bezoekt het museum binnen een bepaalde sociale context. De één bezoek het museum met zijn partner, terwijl de ander het museum bijvoorbeeld bezoekt met een groep van acht vrienden. De voorpret, de kennis, de herinneringen en de gedeelde ervaringen die het gezamenlijke museumbezoek opleveren, zorgen voor de beleving van het product en bepalen de afgeleide eigenschappen. Het model geïntroduceerd door Leeflang (1999) zoals hierboven beschreven, is al meer toereikend dan het model van Kotler (2005), maar het is nog niet volledig. Leeflang beschrijft het product vanuit het perspectief van de consument (Stokmans, 2009), maar het sociale aspect ontbreekt. Toch biedt het model, zoals we hebben gezien, wel degelijk ruimte voor deze gebruiks‐ en sociale context binnen de toegevoegde eigenschappen. Binnen het niveau afgeleide eigenschappen, beschreven in paragraaf 2.1.2, is ruimte voor onder meer sociale interactie en sociale vergelijking. Hoe ga je om met de kunstwerken in een museum. Bezoekers bekijken de schilderijen niet alleen, ze praten er onderling ook over. Deze onderlinge communicatie leidt tot sociale vergelijking. Is dit schilderij nu wel of niet mooi? Museumbezoekers zien elkaar als referentiepunt om te bepalen wat ‘kunst’ is en 20
THEORETISCH KADER
wat niet; wat is de status van de collectie. De sfeer in het museum, de huidige normen en waarden, is ook van belang. Een schilderij dient in stilte te worden bekeken; reflectie. Hier voelen veel mensen zich niet thuis en daardoor ‘durven’ ze niet naar het museum. Dit alles wordt door Leeflang (1999) niet uitgewerkt. Ook in de museummarketing zelf zien we dat er te weinig aandacht wordt besteed aan het belang van het sociale aspect. Tot nu toe wordt dit in de museummarketing vrijwel totaal buiten beschouwing gelaten. De marketing richt zich alleen op de interactie tussen de bezoeker en het artefact. Er wordt niet gekeken naar de rest van het publiek en de invloed die de overige bezoekers hebben op de beleving van het museumbezoek. Dit terwijl sociale interactie tijdens het museumbezoek bepalend is voor de sfeer. Sociale interactie zorgt voor een meer open sfeer en dit intensiveert vervolgens de beleving van het museumbezoek. Deze redenering wordt onder meer ondersteund door de Amerikaanse socioloog Randall Collins (2004) in zijn boek Interaction Ritual Chains. In de volgende paragraaf wordt zijn theorie verder uitgewerkt.
2.2
Sociale interactie
Randall Collins is als professor verbonden aan de Universiteit van Pennsylvania. In zijn laatste boeken richt hij zich op het proberen te verklaren van het kleine gedrag; microsociologie. Zo ook in Interaction Ritual Chains. Daarin beschrijft hij onder meer hoe rookgedrag, intellectuele wedijver en seksuele gewoonten worden bepaald door rituelen. Deze rituelen zorgen ervoor dat bepaalde symbolen of groepen belangrijk worden voor mensen (Collins, 2004). Volgens Collins (2004) is sociale interactie een ritueel. Sociale interactie is een dynamische opeenvolging van sociale acties tussen individuen die hun acties en reacties vervolgens aanpassen aan de groep waar ze deel van uitmaken. Denk hierbij aan het bekijken van een collectie, maar ook samen naar het museum gaan en samen iets in het museum ondernemen, bijvoorbeeld een rondleiding. Deze ervaringen kunnen de bezoekers vervolgens met elkaar delen door er onder meer over te praten. Collins (2004) beschrijft dit verloop van sociale acties als uitgangspunt van een ritueel. Een dergelijk ‘interaction ritual’ (IR) is volgens hem het proces waarin deelnemers van een groep een gezamenlijke focus ontwikkelen en meegevoerd worden in elkaars lichamelijke en emotionele ritmes. Collins zegt het volgende over deze rituelen: “Rituals are constructed from a combination of ingredients that grow to differing levels of intensity, and result in the ritual outcomes of solidarity, symbolism, and individual emotional energy” (Collins, 2004, pp. 47). Om dit proces verder te verduidelijken heeft Collins (2004) een model ontwikkeld waarin alle ingrediënten van het ritueel en het uiteindelijke resultaat van het ritueel zijn verwerkt (zie figuur 2.6). Dit model wordt in deze paragraaf verder toegelicht. 21
THEORETISCH KADER
Binnen het model van Collins (2004) moet het interaction ritual voldoen aan vier voorwaarden: 1. Twee of meer personen bevinden zich fysiek in dezelfde ruimte, zodat zij elkaar kunnen beïnvloeden door hun lichamelijke aanwezigheid (zowel bewust als onbewust) en door middel van non‐verbale communicatie. 2. Er bestaan grenzen voor buitenstaanders. Op deze manier weten de deelnemers wie er wél en wie er niet deelneemt aan de activiteit. 3. De aandacht van de groep is gericht op een overeenkomstig object of de overeenkomstige activiteit en door (bewuste en onbewuste) communicatie is men bewust van deze gedeelde aandacht. 4. De deelnemers delen een gezamenlijke stemming of emotionele ervaring. Figuur 2.6: Interaction Ritual Bovenstaande ingrediënten van het interaction ritual versterken elkaar. Dit geldt met name voor nummer 3 en nummer 4. “As the persons become more tightly focused on their common activity, more aware of what each other is doing and feeling, and more aware of each other’s awareness, they experience their shared emotion more intensely, as it comes to dominate their awareness” (Collins, 2004, pp. 48). Een goed algemeen voorbeeld van deze intensivering van de beleving is wanneer leden van een uitzinnige menigte nog enthousiaster worden dan ze al zijn. Andere personen die eerder minder uitbundig waren, zullen daardoor sneller deelnemen aan de feestsfeer die is ontstaan. Je bent bewust van elkaars emoties. Deze vorm van ‘public viewing’ hebben we tijdens de zomer van 2010 gezien bij het WK‐voetbal. Het Nederlands elftal bereikte de finale van dit toernooi 22
THEORETISCH KADER
en dat zorgde in Nederland voor een totale voetbalgekte die vijf weken heeft geduurd. Iedereen, ook degenen die normaal weinig tot niets om voetbal geven, keken massaal buiten op grote schermen samen naar de wedstrijden. Op het museumplein in Amsterdam kwamen meer dan 100.000 mensen samen om met elkaar voetbal te kijken. Deze sociale interactie zorgde duidelijk voor een intensivering van de beleving zoals Collins (2004) dat beschrijft. Wanneer we de vier hierboven beschreven voorwaarden toepassen op het museumbezoek, dan wordt duidelijk dat museumbezoekers opgedeeld kunnen worden in vier groepen: 1. Allereerst onderscheiden we de museumbezoekers die samen met anderen (vrienden, familie, partner) het museum bezoeken en daarnaast deelnemen aan een rondleiding. Het feit dat de museumbezoeker samen met anderen gaat en deelneemt aan een rondleiding zorgt er logischerwijs voor dat meerdere personen zich in dezelfde ruimte bevinden. Daarnaast zorgt de deelname aan de rondleiding voor grenzen voor buitenstaanders. Het is voor de museumbezoeker snel duidelijk wie er wel bij de activiteit (de rondleiding) hoort en wie niet. Dit geeft een gevoel van veiligheid. Binnen de groep vormt de museumbezoeker samen met zijn partner de core‐group en bij hen is de sociale interactie/beleving het sterkst. Dit heeft te maken met het feit dat communicatie vaak soepeler verloopt met een persoon die je al kent en waar je al andere gemeenschappelijke belevingen mee deelt. Ook de derde voorwaarde die Collins (2004) stelt aan een interaction ritual is bij deze eerste groep bezoekers zichtbaar. De aandacht is snel gericht op een overeenkomstig object. Hier zorgt de groepsleider van de rondleiding voor. Hij attendeert de groep op een bepaald kunstwerk en vertelt daar iets over. Wanneer de groepsleider daarnaast ook zorgt voor interactie binnen de groep door bijvoorbeeld deelnemers hun mening over het kunstwerk te laten vertellen, komt dit de beleving van het museumbezoek alleen maar ten goede. De laatste voorwaarde, bezoekers delen een gezamenlijke stemming of emotionele ervaring, is sterk aanwezig bij deze eerste groep bezoekers. Binnen de groep bezoekers die heeft deelgenomen aan de rondleiding is deze gedeelde emotie sterk voelbaar omdat zij de collectie op overeenkomstige wijze hebben gezien en ervaren. 2. Ten tweede onderscheiden we de groep museumbezoekers die samen met anderen het museum bezoekt en niet deelneemt aan een rondleiding. De eerste voorwaarde waar volgens Collins (2004) een interaction ritual aan moet voldoen, bezoekers moeten zich fysiek in dezelfde ruimte bevinden, is hier niet zo sterk als bij de eerste groep. Je loopt wel vaak gelijktijdig door het museum, maar je ziet de collectie maar gedeeltelijk samen. Je bekijkt dus niet letterlijk alle kunstwerken fysiek samen. Het gebeurt 23
THEORETISCH KADER
vaak dat de één bijvoorbeeld langer in een zaal blijft dan de ander. Ondanks het feit dat deze bezoekers niet deelnemen aan een rondleiding, bestaan er toch grenzen voor buitenstaanders; de tweede voorwaarde van Collins (2004). Dit heeft te maken met het feit dat je elkaar al kent en de activiteit die je samen deelt, is het gezamenlijk bezoeken van een museum. Buitenstaanders participeren niet in deze bezigheid. De derde voorwaarde, de aandacht is gericht op een overeenkomstig object, hangt sterk samen met de mate waarin de bezoekers het museum samen doorlopen. Hoe meer kunstwerken ze gezamenlijk zien, des te groter de overeenkomstige aandacht. Dit geldt ook voor de laatste voorwaarde, de gezamenlijke stemming/ervaring. Des te meer je samen ziet, des te intenser is de gezamenlijke beleving. Maar ook als de bezoekers het museum bijna volledig gescheiden hebben doorlopen, delen ze toch een gezamenlijke stemming/ervaring. Beide hebben ze de collectie gezien, dus er kan over deze ervaring worden gesproken. Gedeelde voorpret, gedeelde navreugde. Dit kunnen we zien als een geheel nieuw interaction ritual. 3. Verder zien we als derde groep de museumbezoekers die alleen het museum bezoeken en daarnaast deelnemen aan een rondleiding. De eerste voorwaarde, meerdere personen dienen zich fysiek in dezelfde ruimte te bevinden, die Collins (2004) stelt aan een interaction ritual is bij deze groep van toepassing. De museumbezoeker komt weliswaar alleen naar het museum, maar tijdens het bezoek bevindt hij/zij zich bewust, samen met de andere deelnemers van de rondleiding, constant in dezelfde ruimte. Net als bij de eerste groep zorgt de rondleiding ook hier voor de grenzen voor buitenstaanders, de tweede voorwaarde van Collins (2004). Alleen hier vormt de individuele museumbezoeker binnen de activiteit (de rondleiding) met niemand een core‐ group zoals bij de eerste groep wel het geval is. Wanneer je individueel deelneemt aan een rondleiding is de beleving daarom minder sterk omdat de communicatie met ‘vreemden’ minder snel tot stand komt dat met de core‐group. De derde voorwaarde, de aandacht is gericht op een overeenkomstig object, is hier duidelijk van toepassing. Net als bij de eerste groep zorgt de groepsleider hiervoor. De laatste voorwaarde, bezoekers delen een gezamenlijke stemming of emotionele ervaring, is aanwezig bij deze derde groep bezoekers. De gedeelde emotie is voelbaar omdat zij de collectie op overeenkomstige wijze hebben gezien en ervaren, maar omdat de individuele bezoeker geen onderdeel is van een core‐ group is de emotie minder sterk dan bij de eerste groep.
24
THEORETISCH KADER
4. Als vierde groep zien we de museumbezoekers die alleen het museum bezoeken en daarnaast niet deelnemen aan een rondleiding. Deze vierde en laatste groep is de zwakste groep wanneer we kijken naar de voorwaarden die Collins (2004) stelt aan een interaction ritual. Toch is er ook hier sprake van een ‘groep’. Wanneer we de eerste voorwaarde van Collins (2004) bekijken, twee of meer personen fysiek in dezelfde ruimte, dan wordt het duidelijk dat we verder moeten kijken dan de directe sociale omgeving van de bezoeker. Het gaat nu om het feit dat alle bezoekers van het museum samen ook een groep vormen. En de bezoekers in een bepaalde zaal vormen daar samen ook een groep. Als bezoeker ben je dus samen met andere, weliswaar onbekende, bezoekers fysiek als een groep in een zaal aanwezig. Hierdoor ontstaat ook de gezamenlijke aandacht voor een overeenkomstig object; de derde voorwaarde van Collins (2004). Alle bezoekers in de zaal bestuderen dezelfde kunstwerken. De tweede voorwaarde, grenzen voor buitenstaanders, is hier minder duidelijk te onderscheiden dan bij de voorgaande groepen. Deze eis bekijken we daarom ook vanuit een breder perspectief. Bezoekers die zich in een andere zaal bevinden en daarom geen deel uit maken van de groep zijn hier buitenstaanders. En voor de laatste voorwaarde geldt dat hoe vaker bezoekers elkaar in verschillende zalen tegenkomen, des te beter de band (gezamenlijke stemming/ervaring) is. Er ontstaat zo een losse groep die eventueel kan zorgen voor sociale interactie. Zoals we hierboven hebben gezien, bestaat een museumbezoek uit meer dan alleen een bezoeker en een artefact. Het museumbezoek is een ritueel. Bij de ene groep is de sociale interactie meer aanwezig dan bij de andere, maar het is een aspect waar we niet omheen kunnen. Maar wanneer eindigt een interaction ritual (IR)? Is dat op het moment dat de tentoonstelling helemaal is bekeken? Ja, maar dit wil niet zeggen dat er daarna geen ruimte is voor een nieuw, tweede interaction ritual. Collins (2004) gaat hier in zijn boek niet verder op in, maar bij museumbezoek gebeurt dit wel degelijk. Na afloop van de tentoonstelling wordt er door de bezoekers vaak nog een drankje genuttigd in het museumcafé en hier worden gemeenschappelijke ervaringen met elkaar uitgewisseld. Dit geldt als een compleet nieuw interaction ritual. Wanneer we dit tweede interaction ritual koppelen aan de eerder besproken groepen, dan zien we dat het interaction ritual ook hier bij de eerste groep het sterkst is. Deze bezoekers hebben de collectie bijna in zijn geheel samen gezien en de rondleider heeft gezorgd voor overeenkomstige ervaringen. De gemeenschappelijke ervaring is groot en er is daardoor genoeg te bespreken. Bij de tweede groep neemt de gemeenschappelijke ervaring al in sterkte af. De bezoekers hebben niet op dezelfde manier alle aspecten van de tentoonstelling in zich opgenomen en de beleving kan hier en daar verschillen. Toch valt er na afloop van de tentoonstelling nog genoeg te bepraten. Bij de derde groep is de museumbezoeker alleen 25
THEORETISCH KADER
naar het museum gekomen. Hij behoort niet tot een groep en dat maakt de drempel tot een nieuw ritueel, ondanks de gemeenschappelijke ervaringen, hoger. Bij de vierde en laatste groep zien we dat het ontstaan van een tweede interaction ritual het moeilijkst is. Er zijn bijna geen gemeenschappelijke ervaringen en de bezoeker behoort niet tot een core‐group waar de communicatie laagdrempelig is. Toch is sociale interactie mogelijk door iemand (onbekends) aan te spreken en te vragen naar zijn beleving. De stap is alleen groter. Na afloop van een interaction ritual zijn er volgens Collins (2004) een aantal uitkomsten waarneembaar. 1. Groepssolidariteit 2. Persoonlijke emotionele energie: een gevoel van vertrouwen, opgetogenheid, kracht, enthousiasme en bereidheid tot verdere actie. 3. Het gebruik van symbolen die representatief zijn voor de solidariteit binnen de groep zoals logo’s en iconen. De leden van een groep behandelen deze symbolen met veel respect en ‘beschermen’ ze tegen disrespect van buitenaf. Musea kunnen dit bevorderen door bezoekers te voorzien van souvenirs. Volgens Pine and Gilmore (zie hoofdstuk 1) waardeert het publiek het museumbezoek beter door middel van tastbare souvenirs. 4. Gedeelde normen en waarden. Binnen de groep heerst het gevoel van trouw aan elkaar en respect voor de symbolen. En dit gevoel wordt verdedigd en uitgedragen aan buitenstaanders. Door met elkaar over musea en de beleving ervan te praten krijgt men consensus over hoe je naar een kunstwerk moet kijken (waarnemingsschema’s, waarop moet je letten), hoe je het moet waarderen (welke aspecten dragen positief bij aan de waargenomen kwaliteit van het kunstwerk, waarom is dit kunstwerk goede/slechte kunst) en hoe je je moet gedragen ten aanzien van kunstwerken (hoe gedraag je je in een museum). Binnen het aangepaste model van Leeflang behoort dit tot de afgeleide eigenschappen (§ 2.1.2). De sfeer, de normen en waarden binnen een groep zorgen voor de publieksattitude. De gedeelde normen en waarden en de groepssolidariteit kennen hier raakvlakken. De uitkomsten zoals deze hierboven staan beschreven, zijn in werkelijkheid niet zo strak omlijnd als Collins (2004) beweert. De uitkomsten vloeien namelijk geleidelijk voort uit de eerder genoemde ingrediënten/voorwaarden. Collins (2004) introduceert groepssolidariteit als eerste uitkomst, maar bij museumbezoek zien we dat persoonlijke emotionele energie van de bezoeker al eerder waarneembaar is. Gelijktijdig met de vierde genoemde voorwaarde, gezamenlijke stemming/ervaring, ontstaat de tweede genoemde uitkomst, persoonlijke emotionele energie, al. De persoonlijke energie van de bezoeker wordt langzaam tijdens het museumbezoek opgebouwd. Naarmate de 26
THEORETISCH KADER
positieve beleving van de tentoonstelling toeneemt, zal deze persoon des te meer zelfvertrouwen, kracht en enthousiasme voelen. Deze uitkomst staat niet los van de ingrediënten, maar ontstaat dus gelijktijdig. In het verlengde van de persoonlijke energie ligt vervolgens de uitkomst groepssolidariteit. De museumbezoeker voelt zich dankzij het bezoek aan het museum onderdeel van een groepering. De bezoeker voelt zich thuis bij het museumpubliek en kan zich identificeren met de overige museumbezoekers. Volgens de Social Identity Theory (Stokmans, 2007) wordt dit gevoel van groepssolidariteit veroorzaakt door de gedeelde ervaringen die bezoekers bezitten na het museumbezoek. De gedeelde ervaringen zorgen ervoor dat de overeenkomsten tussen bezoekers toenemen. En daarnaast wordt de afstand met personen die deze ervaringen niet bezitten vergroot. Er ontstaat een zogenaamde in‐group en een out‐group. De in‐group bestaat uit de museumbezoeker zelf en andere personen die beschikken over gelijke ervaringen. En de out‐group bestaat uit personen waar de museumbezoeker zich in mindere mate mee kan identificeren (Stokmans, 2009). Deze aspecten zorgen voor groepsvorming. De uitkomsten groepssolidariteit en persoonlijke emotionele energie kunnen we plaatsen binnen het derde productniveau van Leeflang (1999), afgeleide eigenschappen, zoals eerder besproken in dit hoofdstuk. Zoals we hebben gezien benadert Leeflang het product vanuit de consument. De eerste uitkomst persoonlijke emotionele energie past duidelijk in deze benaderingswijze; dit wordt door de consument ervaren als een voordeel dat voortkomt uit het uitgebreide product (het museumbezoek). Hetzelfde geldt voor groepssolidariteit, maar in het originele model van Leeflang (figuur 2.2) is dit niet uitgewerkt. Wanneer we het model van Leeflang (1999) meer toespitsen op museummarketing (figuur 2.3), dan zien we dat we het sociale aspect ook kunnen scharen onder de ‘benefits’ die de consument ontleent aan het uitgebreide product en onderdeel uitmaken van de toegevoegde eigenschappen. Het museumbezoek krijgt voor de bezoeker meer waarde doordat er samen met een ander individu een activiteit ondernomen wordt. De activiteit, het museumbezoek, zorgt vervolgens voor gemeenschappelijke ervaringen en daar kan later weer over nagepraat worden. Dit zijn allemaal toegevoegde voordelen die de bezoeker ontleent aan het product: het museumbezoek. Persoonlijke emotionele energie en groepssolidariteit zijn (niet tastbare) uitkomsten die er voor zorgen dat de bezoeker een positief gevoel overhoudt aan het museumbezoek. Naast groepssolidariteit en persoonlijke energie zorgt een interaction ritual volgens Collins (2004) voor nog twee uitkomsten. Zo zorgen eventuele symbolen voor herkenning. Dit zorgt enerzijds voor een herinnering aan het museumbezoek en anderzijds is de bezoeker herkenbaar voor andere museumbezoekers die dezelfde gemeenschappelijke emoties bezitten. Het maakt hier niet uit of de bezoekers elkaar wel of niet kennen. In de Beeld en Geluid Experience spelen ze hier al op in door het gebruik van een digitale ring. Iedere bezoeker krijgt met behulp van deze ring een persoonlijke 27
THEORETISCH KADER
rondleiding van een virtuele gids. Door de ring bij bepaalde uitleesapparatuur met een beeldscherm te houden krijg je een korte uitleg van je favoriete virtuele gids. Met diezelfde chip worden ook filmpjes die je zelf hebt gemaakt met camera's in het museum verstuurd naar je eigen e‐mail 2 . Zo wordt het museumbezoek verlengd en ontstaan er mogelijk geheel nieuwe interaction rituals. En dit zorgt vervolgens weer voor een betere waardering van de bezochte tentoonstelling. Daarnaast zorgen symbolen voor het herleven van het ritueel. Wanneer de bezoeker bij iemand bijvoorbeeld een mok of een pen met het logo van het museum ziet staan, kunnen ze samen herinneringen ophalen. In feite zorgt dit ook voor een geheel nieuw interaction ritual. Het aanprijzen van souvenirs is ook onderdeel van de zes stappen die Pine and Gilmore (1999) aandragen voor het versterken van de beleving. Dit zorgt voor het versterken van de waardering (zie hoofdstuk 1). De laatste uitkomst volgens Collins (2004), de gedeelde normen en waarden, is bij het museumbezoek niet erg sterk aanwezig. Na het museumbezoek kan een bezoeker zeker een gevoel van respect ontwikkeld hebben voor het museum, maar deze hoeft niet verdedigd te worden. Wel ontstaan door sociale interactie in de vorm van gesprekken en initatiegedrag duidelijkheid over de status van het museum (is dit een goed of slecht museum, is de collectie een deel van ons erfgoed of gewoon weer een collectie) en hoe je je dient te gedragen in het museum. Dit gebeurt aan de hand van de waarnemings‐, waarderings‐, en handelingsschema’s (habitus) zoals beschreven door Bourdieu. De habitus is een verzameling van schematische manieren van denken, waarnemen, waarderen en handelen die mensen van huis uit meekrijgen en die hun optreden in sociale situaties bepalen (Tacq, 2003). De (onbewuste) habitus is dus door het samenspel, ofwel sociale interactie, van individuen gevormd. Zo worden de gedragsnormen/gedragspatronen voor het museumbezoek bepaald.
2.3
Synthese
Zoals blijkt uit voorgaande, zijn verschillende aspecten van belang bij het ontstaan van de totale waardering ten opzichte van een museumbezoek van een bezoeker. Maar een museumbezoek staat niet op zich. Het is ingebed in alle ervaringen die een consument heeft met musea. Deze ervaringen vinden hun weerslag in de attitude ten opzichte van museumbezoeken en sturen de waardering. Als iemand in het algemeen positief is over musea, gaat men met een positieve houding het museum binnen. Hierdoor wordt dit bezoek al positief benaderd, wat z’n weerslag kan hebben op de waardering. In figuur 2.7 worden de belangrijkste aspecten van het onderzoek schematisch weergegeven. We zien dat naast het totale product en de sociale interactie een derde element de waardering van de 2
Geraadpleegd op http://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlands_Instituut_voor_Beeld_en_Geluid 3 juni 2009
28
THEORETISCH KADER
respondent beïnvloedt, namelijk de bestaande houding die een museumbezoeker al heeft gevormd ten op zichte van museumbezoeken; de attitude.
Houding ten op zichte van bezoeken van musea
Totale product
Totale uitgebreide product Extended uitgebreide product Beperkte uitgebreide product Core-product Sociale interactie Figuur 2.7: Synthese
Hedonistische consequenties Utilitaire consequenties
Emotie Waardering
Sociale consequenties
2.3.1
Totale waardering
De aspecten het totale product, de sociale interactie en de houding ten opzichte van het museumbezoek (attitude en involvement), zoals weergegeven in figuur 2.7, dragen bij aan de uiteindelijke totale waardering van het museumbezoek. Deze totale waardering bestaat in deze studie uit twee delen. De waardering (het cijfer) enerzijds en de ervaren emotie anderzijds. De waardering zal in dit onderzoek worden opgebouwd in de vorm van een cijfer. De respondent mag een rapportcijfer toekennen aan de beleving van het laatste totale museumbezoek. Alle elementen zitten in dit cijfer verwerkt. Dat wil zeggen van de toestand van de toiletten tot de presentatie van de kunstwerken. Alles weegt mee in de uiteindelijke beoordeling van het museumbezoek. De emotie, de gevoelens die een respondent heeft ervaren tijdens het museumbezoek, komen tot uiting tijdens het bezoek. De kunstwerken die worden tentoongesteld binnen het museum kunnen zowel positieve als negatieve emoties oproepen. Zo kan een bezoeker positief verrast worden door een schilderij, maar ook schrikken of boosheid ervaren tijdens het bestuderen van een ander schilderij. Positieve en negatieve emoties kunnen naast elkaar optreden.
29
THEORETISCH KADER
Recent onderzoek (Cacioppo & Berntson, 1994; Ito & Cacioppo, 2001;2005) toont aan dat de negatieve en positieve emoties ieder, onafhankelijk van elkaar de uiteindelijke waardering bepalen. 2.3.2 Houding ten opzichte van museumbezoeken Respondenten hebben altijd al een bestaande attitude ten opzichte van een bepaald object, het zogenaamde attitudeobject. In het construct attitude zijn vele gevoelens, opinies en gedragstendenties opgenomen. Een belangrijk kenmerk van attitude is dat het een mentale en neurale toestand is die een bereidheid tot reageren in zich heeft. Daarnaast is een tweede belangrijk kenmerk dat attitude verkregen wordt door ervaring (zoals eerdere museumbezoeken). Het derde belangrijke kenmerk van attitude is dat het richting geeft aan de reacties die iemand toont ten aanzien van het attitude object, zoals de beoordeling van dit museum (Stokmans, 2007). Het construct attitude is opgebouwd uit twee elementen die belangrijk zijn met betrekking tot het museumbezoek (Voss, Spangenberg & Grohmann, 2003). Allereerst is dat de hedonistische component. Men bezoekt een museum omdat men er plezier aan beleeft. De respondent is dus op zoek naar een leuke ervaring. Ten tweede kent het construct attitude een utilitair component. Dit zien we terug vanuit de historische achtergrond van het bezoeken van musea. Men bezocht vroeger musea om iets te leren. Nu speelt dit motief nog steeds een sterke rol (Geurts & Van Leuken, 2008). Naast een leuke ervaring wil men er ook iets van opsteken; educatie. Het is belangrijk dat het bezoek verrijkend, leerzaam en zinvol is. Naast de attitude ten opzichte van museumbezoeken is de ‘involvement’, de betrokkenheid van de respondent bij museumbezoeken, van belang. Betrokkenheid kan worden gedefinieerd als de persoonlijke relevantie van museumbezoek gebaseerd op de interesse, behoeften en waarden van de persoon (Van Balkom, 2007).
30
METHODE VAN ONDERZOEK
METHODE VAN ONDERZOEK 3.1
Steekproef
In deze studie staat de invloed van sociale interactie op de uiteindelijke waardering van een museumbezoek centraal. Om een antwoord op deze vraag te kunnen geven, zijn in samenwerking met een contactpersoon bij Uit in Brabant en bij Erfgoed Brabant meerdere Brabantse musea benaderd. Dit is gebeurd via een aankondigingsbrief (zie bijlage 1) waarin het onderzoek werd geïntroduceerd en de musea werden gevraagd mee te werken aan de dataverzameling. Uiteindelijk bleek dat de meeste benaderde musea geen interesse hadden om mee te werken aan dit onderzoek. De meest voorkomende redenen waren een overdaad aan onderzoeken, het niet willen lastig vallen van de bezoekers en het werk dat het uitdelen van de flyers betrof. Uiteindelijk zijn er toch vier musea geselecteerd:
Graphic Design Museum, Breda
Museum Jan Cunen, Oss
Gemeentemuseum, Helmond
Historisch Centrum Het Markiezenhof, Bergen op Zoom
Zoals uit het bovenstaande lijstje musea al blijkt, gaat het om de wat kleinere musea uit de provincie Noord‐Brabant. In eerste instantie is ervoor gekozen om bij deze vier verschillende kunst‐ en cultuurhistorische musea flyers (zie bijlage 2) uit te delen om bezoekers zo te attenderen op de online enquête. Na een aantal maanden te hebben gewerkt met de flyers bleek deze methode niet succesvol. Er was sprake van een tegenvallende respons. Zo hadden er in totaal maar 15 respondenten de enquête via internet ingevuld. De musea bleken toch minder actief in het aanprijzen van de flyers bij de bezoekers. Van de gehoopte betrokkenheid bij het onderzoek was weinig sprake. Om toch de benodigde data te verkrijgen, is er uiteindelijk in overleg met Uit in Brabant gekozen voor een tweede steekproef. Deze keer is besloten de museumbezoekers persoonlijk in het museum te benaderen met de vraag of ze mee willen werken aan het onderzoek. Om de vergelijking tussen kunstmusea en cultuurhistorische musea te behouden is de dataverzameling voortgezet in het Van Abbemuseum en het Noordbrabants Museum. Dit heeft uiteindelijk gezorgd voor voldoende respons en op deze manier is de representativiteit van het onderzoek gewaarborgd. De totale respons is na de tweede steekproef uitgekomen op 82 ingevulde enquêtes. 31
METHODE VAN ONDERZOEK
Tot beide steekproeven die voor dit onderzoek zijn gedaan, worden personen gerekend die in de periode 10 oktober 2009 tot 28 februari 2010 een bezoek hebben gebracht aan bovengenoemde instellingen. De steekproeven zijn dus gehouden onder het museumpubliek. Zij hebben er vrijwillig voor gekozen om deel te nemen aan het onderzoek. Tijdens de eerste steekproef is er gewerkt met digitale enquêtes. De museumbezoeker kon op de flyer een e‐mailadres achterlaten en heeft aan de hand daarvan een e‐mail ontvangen met daarin een link naar de enquête. Bij de tweede steekproef is gebruik gemaakt van zowel digitale als analoge enquêtes. De analoge enquêtes zijn in de musea afgenomen bij de museumbezoeker. Wanneer bezoekers na het museumbezoek geen tijd hadden om de enquête meteen in te vullen, is hen nog de mogelijkheid geboden om een e‐mailadres achter te laten. Op deze manier kon de enquête thuis alsnog worden ingevuld.
3.2
Procedure
Zoals in de vorige paragraaf al aangestipt, is de dataverzameling gebeurd door middel van een analoge en digitale enquête. Aan het begin van de enquête is de museumbezoeker een begeleidende brief (zie bijlage 3) aangeboden waarin het doel van het onderzoek wordt uitgelegd. Verder is de enquête op een dergelijke manier ontworpen dat enerzijds de kenmerken en patronen van het algemene museumbezoek worden belicht en anderzijds de kenmerken en patronen van het specifieke museumbezoek waar de respondenten de enquête kregen voorgelegd. Hierdoor kan inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van sociale interactie en de invloed van de verschillende kenmerken van het museumbezoek op de waardering. Aan het einde van de enquête wordt de respondent gevraagd zijn e‐mailadres achter te laten, omdat onder alle deelnemers een aantal museumkaarten wordt verloot.
3.3
Respondenten
In tabel 3.1 zijn de belangrijkste gegevens met betrekking tot de respondenten uiteen gezet.
32
METHODE VAN ONDERZOEK
Tabel 3.1: Persoonskenmerken van de steekproef (N=82).
Variabele Sexe
Man Vrouw
35,4% 62,2%
Leeftijd
Jonger dan 45 jaar 45 – 55 jaar 55 – 65 jaar 65 +
17,3% 34,6% 19,7% 28,4%
Opleidingsniveau
Geen enkele respondent heeft het laagste opleidingsniveau gekozen. LBO MAVO MBO HAVO HBO WO
1,2% 4,9% 9,8% 15,9% 43,9% 13,4%
Hoofdbezigheid
Betaalde arbeid (+20) Betaalde arbeid (‐20) Huisman/vrouw Onbetaalde arbeid Gepensioneerd/VUT Studerend Werkloos Arbeidsongeschikt
Bezoekfrequentie
1 x per jaar 1 x per half jaar 1 x per 3 maanden 1 x per maand Vaker dan 1 x per maand
8,5% 23,2% 37,8% 19,5% 11%
Leefsituatie
Opleiding (voltijd & deeltijd) Partner Kinderen (niet thuiswonend) Kinderen (< 6 jaar) Kinderen (< 15 jaar) Huishouden Huishouden partner Alleenwonend Anders
20,7% 73,2% 47,6% 6,1% 7,3% 48,8% 28% 12,2% 12,1%
50% 9,8% 6,1% 1,2% 22% 6,1% 2,4% 1,2%
33
METHODE VAN ONDERZOEK
Frequentie verschillende musea (1 = nooit, 2 = zelden, 3 = af en toe, 4 = regelmatig, 5 = vaak)
Betaalbereidheid (1 = niets, 2 = tot 5 euro, 3 = 5 tot 7,50, 4 = 7,50 tot 10, 5 = 10 tot 12, 6 = 12 tot 15, 7 = 15 tot 20)
Doorgaans museumbezoek, met wie?
Cultuurhistorisch Natuurhistorisch Oude beeldende kunst Moderne beeldende kunst
2,77 2,37 2,82 3,13
(Sd 0,79) (Sd 0,75) (Sd 1,16) (Sd 1,33)
Cultuurhistorisch Natuurhistorisch Oude beeldende kunst Moderne beeldende kunst
3,05 2,92 3,48 3,38
(Sd 1,31) (Sd 1,12) (Sd 1,56) (Sd 1,66)
Partner Familieleden Vrienden/kennissen Georganiseerd verband Reisgezelschap Collega’s Alleen
47,6% 12,2% 28% 1,2% 0% 1,2% 9,8%
In tabel 3.1 zien we allereerst dat 62,2 procent van de bezoekers vrouw is en de rest man. Dit komt niet helemaal overeen met de bevindingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in het rapport Cultuurbewonderaars en Cultuurbeoefenaars (Van den Broek et al., 2009). Daar zien we dat de verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke museumbezoekers ongeveer 50/50 is. Wanneer we naar de leeftijd van de museumbezoekers kijken, zien we wel overeenkomsten met de cijfers van het SCP. Met name ouderen gaan vaak naar het museum. Uit de cijfers van het SCP blijkt ook dat kinderen/jongeren vaak het museum bezoeken. Dat zien we in deze studie niet terug, maar dat heeft te maken met het feit dat de vragenlijst niet geschikt is voor kinderen. Verder bestaat het museumpubliek zowel in deze steekproef als bij het SCP uit hoogopgeleiden. Binnen deze studie ligt het gemiddelde opleidingsniveau erg hoog. Meer dan de helft van de respondenten heeft minimaal een HBO‐opleiding gevolgd. Tenslotte wordt in het rapport van het SCP nog gekeken naar de bezoekfrequentie van verschillende type musea. In deze steekproef komt naar voren dat de respondenten vaker dan gemiddeld musea voor beeldende kunst bezoeken. Wanneer we kijken naar het gezelschap van de respondent binnen deze steekproef, zien we dat bijna de helft het museum bezoekt met zijn/haar partner. En maar 10 procent gaat alleen. Dit wil zeggen dat bijna iedereen samen met iemand het museum bezoekt. Het is hier wel opmerkelijk dat 73 procent van de respondenten een partner heeft, maar dat dus maar 47,6 procent ook daadwerkelijk het museum bezoekt met de partner. Als laatste kunnen we opmerken dat de meerderheid van de respondenten, 47,6 procent, geen kinderen meer thuis heeft wonen. Daarom zijn zij meer flexibel in hun vrije tijd.
34
METHODE VAN ONDERZOEK
3.4
Instrumentarium
Aan de hand van de theoretische verkenning in het vorige hoofdstuk, wordt aangenomen dat de waardering van het museumbezoek wordt beïnvloed door verschillende factoren. Namelijk: de bestaande houding met betrekking tot museumbezoek, het product, het uitgebreide product, het totale product, de sociale interactie en de achtergrondkenmerken van een respondent. In de enquête zijn daarom 25 vragen opgenomen, verdeeld over twee blokken: vragen over het laatste museumbezoek en vragen over museumbezoeken algemeen. De vragenlijst start met de vragen over het specifieke museumbezoek omdat daar de vraag is gesteld om mee te werken aan dit onderzoek. Daarna volgen de algemene vragen en de enquête eindigt met een aantal vragen over de persoonskenmerken. Deze vragen zijn niet aan het begin van de vragenlijst geplaatst, omdat ze de respondent zouden kunnen afschrikken. De theoretische constructen artefact, uitgebreide product, totale product en sociale interactie zijn onderzocht. In bijlage 5 staan de constructen en variabelen schematisch weergegeven met daaraan gekoppeld de bijbehorende vragen. De vragen in de enquête zijn voornamelijk kwantitatieve, gesloten vragen die zijn opgesteld aan de hand van het literatuuronderzoek zoals beschreven in het theoretisch kader (zie hoofdstuk 2). 3.4.1
Het specifiek museumbezoek
Het specifieke museumbezoek komt in het eerste gedeelte van de vragenlijst aan bod en bevat de constructen uitgebreide product en sociale interactie. In de vragenlijst worden deze contructen bevraagd aan de hand van de variabelen collectie, product, personeel, plaats, sfeer, sociale interactie en gezelschap. Voor enkele van deze variabelen geldt dat ze zijn opgebouwd uit verschillende subvariabelen. Allereerst bekijken we het construct het uitgebreide product. Binnen dit construct valt de variabele collectie, behorend tot het beperkte uitgebreide product, uiteen in twee delen. Allereerst moet de respondent aangeven voor welk deel van de collectie hij/zij naar het museum is gekomen (vraag 3). In vraag 4 wordt vervolgens gekeken welk deel van de collectie is bezocht (Likertschaal, een vijfpuntsschaal). Het is van belang om te vermelden dat vraag 3 (Voor welk onderdeel van het museum bent u gekomen?) en vraag 4 (In hoeverre heeft u een bepaald deel van de collectie bekeken?) niet zijn meegenomen in de verdere analyses van dit onderzoek omdat deze vragen fungeerden als filtervraag. Het construct het uitgebreide product bevat daarnaast ook de variabele product. In vraag 6, de tevredenheid over de kenmerken van het product, wordt met drie items het beperkte uitgebreide product bevraagd en met de overige zeven items het extended uitgebreide product (zespuntsschaal). Verder wordt voor het totale uitgebreide product in vraag 7 de variabele personeel gemeten aan de hand van een semantische differentiaal (vijfpuntsschaal). De respondent 35
METHODE VAN ONDERZOEK
moet voor verschillende eigenschappen, bijvoorbeeld onverschillig – geïnteresseerd, aangeven op de vijfpuntsschaal wat zijn/haar mening is over het museumpersoneel. Vraag 8 meet de variabele plaats. De respondent mag op een vijfpuntsschaal zijn tevredenheid met betrekking tot de locatiekenmerken geven. Binnen het construct sociale interactie wordt de variabele gezelschap bevraagd in vraag 1. Met wie heeft de respondent deze keer het museum bezocht? De vraag is meerkeuze en er is één antwoord mogelijk. Sfeer en de sociale interactie wordt gecombineerd bevraagd in vraag 5. De respondent wordt door middel van stellingen gevraagd naar de motieven, gedragingen en gevoelens bij het museumbezoek (vijfpuntsschaal). Deze vraag valt uiteen in ‘praten over het museumbezoek’ enerzijds en ‘gevoelens die de museumbezoeker heeft ervaren tijdens het bezoek’ anderzijds. De items die ingaan op de gevoelens van de museumbezoeker komen voort uit groepssolidariteit zoals beschreven aan de hand van Collins in het voorgaande hoofdstuk (zie § 2.2). 3.4.2
Algemene museumbezoeken
Naast het specifieke museumbezoek spelen ook de algemene museumbezoeken van de respondent een grote rol in de uiteindelijke waardering van een museumbezoek. De vragenlijst gaat hier op in, in het tweede gedeelte van de enquête. Het betreft hier de constructen houding ten opzichte van het bezoeken van een museum in het algemeen en sociale interactie algemeen. Deze constructen worden bevraagd door middel van de variabelen houding, gezelschap en contact met andere bezoekers. Binnen het construct houding wordt de variabele attitude bevraagd in vraag 13. In dezelfde vraag worden involvement, de hedonistische attitude en de utilitaire attitude gemeten. Deze zijn gemeten met behulp van een semantische differentiaal. Op de vijfpuntsschaal moet de respondent aangeven waar hij/zij zich bevindt in de schaal tussen twee uitersten. Het construct sociale interactie algemeen wordt tenslotte opgesplitst in twee delen, namelijk gezelschap en contact met andere bezoekers. Gezelschap komt aan bod in zowel vraag 14 als vraag 18. Bij vraag 14 moet de respondent aan de hand van een meerkeuzevraag aangeven met wie hij/zij doorgaans naar het museum gaat. Vraag 18 bevraagt aan de hand van een vijfpuntsschaal met wie de respondent doorgaans deelneemt aan een rondleiding. Deze vraag is niet meegenomen in de verdere analyses vanwege het feit dat de respondenten eerder in de vragenlijst hebben aangegeven geen rondleiding te hebben gevolgd. Daarom is deze vraag niet langer van toepassing. In vraag 16 en 17 wordt gekeken naar het contact met andere bezoekers. De respondent moet bij vraag 16 aangeven of hij/zij in het algemeen wel eens met anderen praat over een museum of tentoonstelling (vijfpuntsschaal). Met praten wordt bedoeld praten vooraf, tijdens en na afloop van een museumbezoek. Net als vraag 16 heeft vraag 17 betrekking op het praten over museumbezoeken. Bij 36
METHODE VAN ONDERZOEK
vraag 17 wordt dieper in gegaan op de vraag waar de respondent dan over praat (informatie uitwisselen), opnieuw door middel van een vijfpuntsschaal. 3.4.3
Achtergrondkenmerken
In het derde en laatste deel van de vragenlijst komen de achtergrondkenmerken, variabelen die worden gebruikt om de steekproef nader te omschrijven, op meerdere manieren aan bod. Allereerst spreken we over de sociodemografische kenmerken zoals leeftijd, geslacht, geboortejaar, opleidingsniveau en postcode. Om deze persoonskenmerken te completeren, zijn er een aantal additionele variabelen in de enquête opgenomen. Dit zijn de hoofdbezigheid, de leefsituatie, de bezoekfrequentie van musea in het algemeen en de genrepreferentie. In de enquête wordt de genrepreferentie bevraagd door middel van een vijfpuntsschaal (nooit tot vaak). Op deze manier kan de respondent aangeven welke soorten musea hij vaak dan wel nooit bezoekt. De variabelen leefsituatie, opleiding en geslacht worden bevraagd door meerkeuze vragen. Hier kan de respondent kiezen uit een lijst met antwoorden om te beschrijven wat het beste van toepassing is op de situatie. Bij de variabele leefsituatie heeft de respondent ook de mogelijkheid om een optie toe te voegen door middel van het antwoord ‘anders, namelijk’. Tenslotte wordt de respondent gevraagd het geboortejaar en de cijfers van zijn postcode in te vullen. 3.4.4
Afhankelijke variabelen
De afhankelijke variabelen cijfer en emotie worden bevraagd in vraag 9 en 10. In vraag 9 kan de respondent een keuze maken uit de cijfers 1 t/m 10 om zijn/haar waardering van dit museumbezoek weer te geven. In vraag 10 wordt de emotie met betrekking tot het museumbezoek gemeten. De emoties zijn in de vragenlijst bevraagd door middel van pictogrammen (zie bijlage 4, vraag 9). Er is voor deze methode gekozen omdat de respondent op deze manier een bepaalde gezichtsuitdrukking kan herkennen. Deze vorm van herkenning bereik je niet met woordparen. De vraag bestaat uit 12 emoties. Zes positieve emoties, namelijk vreugde, verrukking, verrassing, genot, opgetogenheid en hilariteit. En zes negatieve emoties, namelijk ergernis, minachting, vrees, walging, horror en boos. Met een vijfpuntsschaal wordt bepaald óf en in welke mate de respondent de emotie heeft ervaren. De negatieve emoties binnen deze schaal zijn door bijna alle respondenten op dezelfde manier ingevuld. Dit wil zeggen dat de meeste bezoekers emoties als horror niet tot nauwelijks hebben ervaren. Daarom zijn de negatieve emoties niet meegenomen in de uiteindelijke analyse.
37
METHODE VAN ONDERZOEK
3.5
Analyseschema
Het uiteindelijke doel van deze studie is te bepalen in hoeverre sociale interactie invloed heeft op de waardering van het museumbezoek. Om dit te achterhalen is het van belang te weten welke andere aspecten invloed hebben op de waardering van het museumbezoek en wat vervolgens de toegevoegde waarde is van het sociale aspect. Om de data, verzameld aan de hand van de ingevulde enquêtes, op een goede manier te verwerken en interpreteren is een grondige analyse van de data noodzakelijk. In deze paragraaf wordt de wijze van analyseren uiteengezet en in het volgende hoofdstuk volgt de resultatensectie. 3.5.1
Schaalconstructie
Voor het meten van de verschillende theoretische constructen zijn in de vragenlijst meerdere items gebruikt. Het is van belang om de betrouwbaarheid van deze verschillende items en schalen te bepalen. Dit gebeurt door middel van de Cronbach’s Alpha (α). Cronbach’s Alpha wordt berekend uit de gemiddelde covariantie tussen de scores. Dit is een maat voor de variantie tussen de itemscores binnen de test. De waarde van α is een indicatie van de mate waarin een aantal items in een schaal hetzelfde concept meet. Afhankelijk van de complexiteit van het te meten begrip wordt uitgegaan van een gewenste α tussen de .60 (bij complexe begrippen) en .80 (bij minder complexe begrippen). Wanneer een schaal niet voldoende homogeniteit vertoont, kan het zijn dat dit verholpen kan worden door een bepaald item niet mee te nemen in de berekening van de schaalscore. Wanneer de winst van het verwijderen van dit item beduidend is, is er niets op tegen om zo’n item buiten de schaal te houden. Dit moet wel apart gerapporteerd worden. Welk item de homogeniteit van de schaal verstoort, is af te lezen aan de score op de item totaal correlatie. Volgens Van Wijk (2000) moet deze hoger zijn dan .4. In deze studie wordt uitgegaan van een waarde van .35 zoals beschreven door Van den Brink en Mellenberg (1998). Zij geven aan dat de waarde van de item‐ totaal correlatie mag variëren tussen de .30 en .35. Voordat de Cronbach’s Alpha berekend kan worden, is het van belang dat alle items in ‘dezelfde richting wijzen’; van negatief naar positief. Door de begrippen die niet in deze richting staan te hercoderen, wordt ervoor gezorgd de score één altijd staat voor een negatieve waardering en de score vijf altijd voor een positieve waardering. Welke items zijn hergecodeerd, is te vinden in bijlage 7. Daarnaast is het belangrijk dat de item non‐respons laag is (5% ‐ 10%). SPSS, het programma dat in deze studie wordt gebruikt voor het uitvoeren van de statistische testen, berekent namelijk alleen de α voor respondenten die alle items van een schaal ook daadwerkelijk hebben ingevuld.
38
METHODE VAN ONDERZOEK
Tenslotte kunnen, wanneer een schaal betrouwbaar blijkt te zijn, de items die overblijven en tot eenzelfde construct gerekend zijn, worden gemiddeld. Dit gemiddelde geldt dan als de score op het betreffende construct in zijn geheel. 3.5.2
Univariate kenmerken
Nadat aan de hand van de betrouwbaarheidsanalyses verschillende constructen en variabelen zijn gevormd, worden hiervan de univariate kenmerken (gemiddelde en standaarddeviatie) weergegeven. Verder worden de verdelingen van de scorereeksen getoetst en deze gegevens zullen in een tabel worden weergegeven. Er wordt aangenomen dat wat voor de respondentengroep geldt, kan worden omgezet naar het algemene museumpubliek in Noord‐Brabant. Om te controleren in hoeverre dit ook daadwerkelijk klopt, wordt er gekeken of een variabele normaal verdeeld is. Om de verdeling van de steekproef te bepalen, bieden de Kolmogorov‐Smirnovtoets (K‐S‐toets), de skewness en de kurtosis uitkomst. De Kolmogorov‐Smirnovtoets is een statistische toets waarmee onderzocht wordt of de verdeling waaruit de steekproef getrokken is, overeenkomt met een normaal verdeling. In SPSS gebeurt dit aan de hand van de one‐K‐S‐toets. Van een berekende toetswaarde wordt de significatie bepaald. De te toetsen verdeling mag niet significant afwijken om normaal verdeeld te zijn. Wanneer de p‐waarde groter is dan .05, dan voldoet deze aan de eigenschappen van een normaalverdeling. Toch kent de K‐S‐toets ook een nadeel; bij een grote N zijn de uitkomsten erg gevoelig. Daarom worden ook de waarden van de skewness en kurtosis bekeken bij het toetsen van de verdeling. De skewness geeft allereerst de scheefheid van de verdeling aan. Wanneer de skewness een waarde van 0 heeft, duidt dit op een normaalverdeling. Wanneer de score boven of onder de nul komt, wijkt de verdeling af naar links dan wel naar rechts. De kurtosis geeft de ‘gepiektheid’ van de verdeling weer. Een hoge kurtosis wijst erop dat veel respondenten hetzelfde antwoord hebben gegeven. De grafiek is dan te gepiekt, omdat veel antwoorden dicht bij elkaar liggen. Wanneer de kurtosis erg laag is, dan is de grafiek juist plat. Binnen de antwoorden van de respondenten is dan sprake van verdeeldheid. Wanneer de waarde van de skewness en de kurtosis beide tussen de ‐1 en de 1 liggen, is de normaal verdeling voldoende benaderd. Met de enkele variabele die niet normaal verdeeld blijkt te zijn en daarmee net buiten de leidende criteria valt wat betreft de skewness en kurtosis wordt in de verdere analyse rekening gehouden. 3.5.3
Correlaties
In deze studie wordt gekeken in hoeverre de waardering van een museumbezoek samenhangt met de mate van sociale interactie tijdens en na het museumbezoek. Om dit te bepalen is het allereerst van belang de samenhang tussen de verschillende variabelen te achterhalen. De correlatiecoëfficiënt 39
METHODE VAN ONDERZOEK
varieert tussen 0 (geen verband) en +1 of ‐1 (perfect positief/perfect negatief verband). Hoe verder de correlatiecoëfficiënt verwijderd is van 0, hoe nauwkeuriger de uitslag van de ene variabele kan worden voorspeld op grond van de uitslag op de andere variabele. In hoeverre bestaat er een verband tussen de onafhankelijke variabelen (uitgebreide product en sociale interactie) en de afhankelijke variabelen cijfer en emotie? 3.5.4
Regressieanalyse
Op basis van de correlaties is gekeken naar het verband tussen de afhankelijke variabelen (positieve) emotie en cijfer en de onafhankelijke variabelen. Daarna zal er, in het laatste onderdeel van de resultatensectie, aan de hand van een meervoudige regressieanalyse worden gekeken welk onderdeel van de afhankelijke variabele (de totale waardering) voorspeld kan worden door de onafhankelijke variabelen. SPSS berekent hoeveel procent van de veranderingen wordt verklaard door deze gekozen onafhankelijke variabelen. Tevens zie je welke variabelen wel en geen significante invloed hebben. Om de stabiliteit van de regressiecoëfficiënten te bepalen wordt ook de 'variance inflation factor' (VIF) berekend. Deze waardes moeten lager zijn dan 1.33. Wanneer dit zo is, is er geen noemenswaardige onderlinge correlatie tussen de variabelen en geeft de gegeven regressiecoëfficiënt een goede indicatie van de impact van deze variabele op de waardering.
40
RESULTATEN
RESULTATEN In hoofdstuk 4 wordt gekeken naar de resultaten die zijn voortgekomen uit de vragenlijst en de verwerking daarvan. De resultaten worden weergegeven per construct zoals te zien in bijlage 5. De variabelennamen zijn te vinden in bijlage 6. Allereerst komen de schaalconstructie en de univariate kenmerken aan bod. Daarna wordt gerapporteerd over de samenhang tussen de afhankelijke variabelen cijfer en positieve emotie met de onafhankelijke variabelen. Als laatste wordt er een regressieanalyse uitgevoerd.
4.1
Schaalconstructie
Het specifiek museumbezoek
In deze paragraaf wordt gekeken naar de betrouwbaarheid van de verschillende schalen binnen het eerste gedeelte van de vragenlijst; het specifieke museumbezoek. Zijn de items voldoende consistent om het bedoelde begrip te meten? 4.1.1
Het uitgebreide product
We starten met het construct ‘het uitgebreide product’. Binnen dit construct zijn meerdere variabelen gemeten met behulp van schalen die bestaan uit meerdere items. Deze schalen worden in onderstaande paragraaf besproken en vormen later samen het construct ‘het uitgebreide product’. In het theoretische kader maakten we een onderscheid tussen het beperkte uitgebreide product, het extended uitgebreide product en het totale uitgebreide product. Het beperkte uitgebreide product staat voor de aspecten die naast de collectie direct gerelateerd zijn aan het product, het extended uitgebreide product bevat de overige marketinginstrumenten uit de klasse product en het totale uitgebreide product bevat de laatste marketinginstrumenten. Dit onderscheid hanteren we ook bij de schaalconstructie. Het beperkte uitgebreide product Het beperkte uitgebreide product is binnen vraag 6 (tevredenheid over de kenmerken van het museum) bevraagd met 3 items. In tabel 4.1 zijn deze items weergegeven. Het gemiddelde met betrekking tot de kenmerken ligt tussen ‘tevreden’ en ‘zeer tevreden’. De standaard deviatie geeft weinig spreiding aan behalve bij de ‘informatie over de tentoongestelde werken’. Daar lopen de meningen meer uiteen. Daarnaast zien we dat alle drie de items door meer dan 80 procent van de respondenten is ingevuld (tabel 4.1). Verder blijkt uit deze tabel dat binnen de schaal elk item een
41
RESULTATEN
voldoende hoge item‐totaal correlatie heeft (>0.35) en dat de totale Cronbach’s Alpha .736 is. Hieruit concluderen we dat alle drie de items meegenomen mogen worden in de schaal ‘het beperkte uitgebreide product’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Tabel 4.1: Itemanalyse ‘beperkte uitgebreide product’ (1 = zeer ontevreden, 2 = ontevreden, 3 = neutraal,
De tentoongestelde werken Informatie over de
Item-totaal
n
Mean
S.D.
81
4.42
.655
.588
80
4.04
.986
.627
81
4.49
.659
.547
correlatie
tentoongestelde werken Presentatie van de tentoongestelde werken .736
Cronbach's Alpha
4 = tevreden, 5 = zeer tevreden, 6 = niet gebruikt/nvt).
Het beperkte uitgebreide product komt verder aan bod in vraag 2 (rondleiding). Deze vraag is niet meegenomen in de analyses, omdat blijkt dat niemand deel heeft genomen aan een rondleiding. Dit heeft vooral te maken met het feit dat deze niet tot nauwelijks worden aangeboden in zowel de kunst‐ als de cultuurhistorische musea. Het extended uitgebreide product Voor het extended uitgebreide product is een soortgelijke analyse uitgevoerd als hierboven (zie tabel 4.2). Allereerst zien we dat de gemiddeldes van audiotour, rondleiding en online entreekaarten bestellen lager liggen dan bij de andere items. Daarnaast zijn deze items erg slecht ingevuld (tabel 4.2). Deze worden daarom niet meegenomen in de betrouwbaarheidsanalyse. Met betrekking tot de standaard deviatie zien we veel spreiding bij rondleiding en museumcafé. Tabel 4.2: Itemanalyse ‘extended uitgebreide product’ (1 = zeer ontevreden, 2 = ontevreden, 3 = neutraal, 4 = tevreden, 5 = zeer tevreden, 6 = niet gebruikt/nvt). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Item totaal correlatie (2)
Audiotour
11
3.33
.577
--
--
Rondleiding
6
3.67
1.155
--
--
Museumcafé
42
4.33
1.155
.550
.454
Toiletten
65
4.67
.577
.511
.645
Garderobe
69
4.67
.577
.562
.666
42
RESULTATEN
Museumwinkel Online kaarten bestellen
59
4.33
.577
.300
10
3.00
.000
--
Cronbach's Alpha
.685
--
--.749
Wanneer we de overige items bekijken (tabel 4.2), zien we dat de item totaal correlatie bij alle items hoger is dan .35, behalve bij museumwinkel. Er is besloten om ook dit item uit de vragenlijst te weren, omdat deze anders de interne betrouwbaarheid van de schaal verlaagt. Tabel 4.2 laat zien dat de betrouwbaarheid stijgt, wanneer de schaal opgeschoond is door deze items te verwijderen. Hieruit concluderen we dat de drie overgebleven items, museumcafé, toiletten en garderobe, meegenomen mogen worden in de schaal ‘het extended uitgebreide product’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Het totale uitgebreide product Het totale uitgebreide product bestaat uit items over personeel en locatie. Vraag 7, mening m.b.t. het museumpersoneel, wordt bevraagd aan de hand van een schaal die 15 items bevat. Aan de gemiddeldes zien we dat het personeel goed is beoordeeld, maar er dient wel opgemerkt te worden dat de meeste items een hoge spreiding kennen. In tabel 4.3 zien we verder dat alle items door meer dan 80 procent van de respondenten is ingevuld. De item‐totaal correlatie is bij alle vijftien items beduidend hoger dan .35 en de totale Chronbach’s Alpha is zeer hoog (,928). Hieruit concluderen we dan ook dat alle items meegenomen mogen worden in de schaal ‘personeel’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Tabel 4.3: Itemanalyse ‘personeel’ ( 1 = negatieve waardering, 3 = neutraal, 5 = positieve waardering). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
75
3.85
1.074
.593
74
3.78
1.114
.543
Ondeskundig/Deskundig
74
3.58
.892
.533
Weinig/veel kennis
72
3.44
.837
.664
74
3.78
1.024
.726
Onbeleefd/Beleefd
75
4.20
.959
.662
Onvriendelijk/Vriendelijk
78
4.15
.927
.636
Onbetrouwbaar/Betrouwbaar
70
3.59
.860
.623
Niet behulpzaam/Behulpzaam
73
4.05
.956
.771
Ongeduldig/Geduldig
74
3.91
.953
.797
Geeft niet/wel de gevraagde informatie/hulp Reageert niet direct/direct op uw vraag
Sociaal niet vaardig/Sociaal vaardig
43
RESULTATEN
Onbegrijpelijke
74
3.85
.887
.703
74
3.43
.795
.633
74
3.81
.855
.704
74
3.42
.777
.570
74
3.97
.965
.711
taal/Begrijpelijke taal Geeft minder informatie/advies/ Geeft meer informatie/advies Onverschillig/Geïnteresseerd Weinig individuele aandacht/Veel individuele aandacht Slecht benaderbaar/Goed benaderbaar Cronbach's Alpha
.928
Hieronder volgt de analyse met betrekking tot de locatiekenmerken van het museum. In tabel 4.4 zien we dat deze kenmerken redelijk goed worden beoordeeld en alle items hebben een lage standaard deviatie. Verder zien we dat alle vijf de items door meer dan 80 procent van de respondenten is ingevuld. Wanneer we echter naar de interne betrouwbaarheid van de schaal kijken (tabel 4.4), zien we dat twee van de vijf items een onvoldoende hoge item‐totaal correlatie kennen (>0.35). Wanneer we alleen parkeergelegenheid uit de schaal besluiten te weren, wordt duidelijk dat de betrouwbaarheid stijgt naar .645 (tabel 4.4). De item‐totaal correlatie ligt bij de overige 4 items nu ook hoger dan .35. Hieruit concluderen we dat de overgebleven vier items meegenomen mogen worden in de schaal ‘locatie’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Tabel 4.4: Itemanalyse ‘locatie’ (1 = zeer ontevreden, 2 = ontevreden, 3 = neutraal, 4 = tevreden, 5 = zeer tevreden). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Item totaal correlatie (2)
Bereikbaarheid
82
4.09
.603
.393
.386
Parkeergelegenheid
79
3.30
.740
.240
--
Openingstijden
81
3.75
.609
.361
.391
Veiligheid
81
3.68
.567
.332
.378
Ligging
82
4.13
.607
.464
.549
.595
.645
Cronbach's Alpha
44
RESULTATEN
4.1.2
Sociale interactie
Het construct sociale interactie bestaat uit negen items waarin enerzijds ‘het praten over het museumbezoek’ wordt bevraagd en anderzijds ‘de gevoelens ervaren tijdens het museumbezoek’. Praten over het museumbezoek In tabel 4.5 wordt duidelijk dat alle items die in deze schaal betrekking hebben op ‘praten over het museumbezoek’ door meer dan 80 procent van de respondenten is ingevuld. ‘Museumbezoek als dagje uit’ wordt uit de constructie geweerd vanwege een te lage item‐totaal correlatie (.239). Hieruit concluderen we dat de overige 4 items mogen worden meegenomen in de schaal ‘praten over het musembezoek’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Verder zien we aan het gemiddelde dat de respondent zijn verwachtingen niet voorafgaand aan het museumbezoek heeft besproken met anderen, maar opvallend is dat de spreiding bij alle items hoog is. Tabel 4.5: Itemanalyse ‘praten over het museumbezoek’ (1 = geldt zeker niet voor mij, 2 = geldt niet voor mij, 3 = neutraal, 4 = geldt voor mij, 5 = geldt zeker voor mij).
Museumbezoek als dagje
Item totaal correlatie (2)
n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
82
3.72
1.308
.239
80
3.22
1.447
.650
.512
80
2.60
1.283
.397
.457
81
3.22
1.316
.472
.520
82
3.15
1.188
.509
.590
.693
.727
--
uit Gezellig uitje met anderen Voorafgaand verwachtingen besproken met anderen Tijdens bezoek de kunstwerken besproken Na afloop tentoonstelling ervaringen uitgewisseld Cronbach's Alpha
Gevoelens ervaren tijdens het museumbezoek In tabel 4.6 komen vervolgens de gevoelens die de museumbezoeker ervaart tijdens het museumbezoek aan bod. Allereerst zien we dat alle vier de items door meer dan 80 procent van de respondenten zijn ingevuld. Wanneer we de item‐totaal correlatie van ‘er hing een aangename sfeer’ bekijken, zien we dat deze te laag is (.184). Dit item wordt uit de constructie geweerd en hierdoor stijgt de interne betrouwbaarheid. Hieruit concluderen we dat de drie overgebleven items meegenomen mogen worden in de schaal ‘gevoelens ervaren tijdens het museumbezoek’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Het gemiddelde van de eerste vier items ligt rond ‘neutraal’ en er is weinig spreiding. Alleen de sfeer in het museum kent een hoger gemiddelde.
45
RESULTATEN
Tabel 4.6: Itemanalyse ‘gevoelens ervaren tijdens museumbezoek’ (1 = geldt zeker niet voor mij, 2 = geldt niet voor mij, 3 = neutraal, 4 = geldt voor mij, 5 = geldt zeker voor mij). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Item totaal correlatie (2)
Voelde mij één met bezoekers
82
2.88
.822
.529
.513
Voelde mij thuis bij bezoekers
82
3.30
.560
.399
.418
82
3.10
.869
.354
.377
82
4.13
.583
.184
--
.572
.611
Museumbezoek hetzelfde beleefd als andere bezoekers Er hing een aangename sfeer Cronbach's Alpha
4.2
Schaalconstructie
Algemene museumbezoeken
In deze paragraaf kijken we vervolgens naar de betrouwbaarheid van de verschillende schalen binnen het tweede gedeelte van de vragenlijst; algemene museumbezoeken. 4.2.1
Houding ten opzichte van museumbezoeken
De schaal ‘houding ten opzichte van museumbezoeken’ bestaat uit zestien items, maar deze wordt opgesplitst in drie schalen: involvement, hedonistisch en utilitair. In tabel 4.7 zien we dat alle zes items behorend tot ‘involvement’ door meer dan 80 procent van de respondenten is ingevuld. Verder laat tabel 4.7 zien dat voor elk item de item‐totaal correlatie hoger is dan .35. De involvement‐items uit de attitudeschaal zijn dan ook allemaal meegenomen in de uiteindelijke schaal ‘involvement’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Verder zien we in tabel 4.7 aan de gemiddeldes dat de respondent betrokken is en dat de spreiding laag ligt. Tabel 4.7: Itemanalyse ‘involvement’ ( 1 = negatief, 3 = neutraal, 5 = positief). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Onbelangrijk – Belangrijk
82
4.11
.817
.497
Niet gewichtig – Gewichtig
80
2.93
.708
.411
Oninteressant – Interessant
82
4.48
.549
.521
Niet opwindend – Opwindend
81
3.24
.855
.626
Saai – Boeiend
82
4.17
.562
.485
Onbeduidend – Aangrijpend
78
3.32
.712
.543
Cronbach's Alpha
.764
46
RESULTATEN
In tabel 4.8 is vervolgens de betrouwbaarheid van de hedonistische attitudes uiteengezet. Allereerst zien we dat de gemiddeldes neutraal tot vrij positief zijn. De spreiding ligt bij de items ‘emotioneel – niet emotioneel’ en ‘vermakelijk – niet vermakelijk’ hoger dan bij de overige items. Verder zijn alle zes items door meer dan 80 procent van de respondenten ingevuld, maar ‘emotioneel – niet emotioneel’ scoort onvoldoende hoog op de item‐totaal correlatie (>0.35). Dit item wordt uit de constructie geschrapt omdat het de interne betrouwbaarheid van de schaal verlaagt. De overige vijf items mogen worden meegenomen in de uiteindelijke schaal ‘hedonistische attitude’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Tabel 4.8: Itemanalyse ‘hedonistische attitudes’ ( 1 = negatief, 3 = neutraal, 5 = positief). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Item totaal correlatie (2)
Onaantrekkelijk – Aantrekkelijk
82
4.15
.705
.458
.490
Frustrerend – Ontspannend
82
4.28
.653
.594
.581
Niet emotioneel – Emotioneel
82
3.06
.947
.294
--
Niet vermakelijk – Vermakelijk
82
3.18
.957
.479
.463
Verschrikkelijk – Fantastisch
80
3.79
.630
.534
.552
Niet leuk – Leuk
81
4.12
.599
.443
.478
.715
.737
Cronbach's Alpha
Binnen de houding t.o.v. museumbezoeken wordt als derde het utilitaire component bevraagd met 4 items (tabel 4.9). De gemiddeldes liggen rond de 4 en er is sprake van weinig spreiding. Verder zijn alle items door meer dan 80 procent van de respondenten ingevuld. Uit tabel 4.9 blijkt dat binnen de schaal elk item een voldoende hoge item‐totaal correlatie heeft (>0.35) en dat de totale Cronbach’s Alpha 0.765 is. Hieruit concluderen we dat alle vier de items meegenomen mogen worden in de schaal ‘utilitaire attitude’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Tabel 4.9: Itemanalyse ‘utilitaire attitudes’ ( 1 = negatief, 3 = neutraal, 5 = positief). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Zonder betekenis – Betekenisvol
81
4.12
.812
.581
Niet leerzaam – Leerzaam
81
4.19
.709
.616
Niet verrijkend – Verrijkend
81
4.42
.610
.691
Oppervlakkig – Mentaal uitdagend
80
3.86
.742
.415
Cronbach's Alpha
.765
47
RESULTATEN
4.2.2
Sociale interactie algemeen
Binnen het construct sociale interactie algemeen onderscheiden we twee aspecten, namelijk: Praat je over museumbezoeken en met wie? En welke informatie wissel je uit wanneer je praat over museumbezoeken? Praten met anderen over museumbezoeken algemeen In tabel 4.10 zien we dat ieder item uit de schaal door meer dan 80 procent van de respondenten is ingevuld. Daarnaast is ook voor ieder item de item‐totaal correlatie voldoende hoog (>0.35). Hieruit kunnen we concluderen dat alle tien de items bijdragen aan een goede interne betrouwbaarheid van de schaal en daarom meegenomen mogen worden in de schaal ‘praten met anderen over museumbezoeken algemeen’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Verder zien we dat de gemiddeldes uiteen lopen en er grote spreiding zit in de gegeven antwoorden. Tabel 4.10: Itemanalyse ‘praten met anderen over museumbezoeken algemeen’ (1 = geldt zeker niet voor mij, 2 = geldt grotendeels niet voor mij, 3 = geldt misschien voor mij, 4 = geldt grotendeels voor mij, 5 = geldt zeker voor mij). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Praten over ieder bezoek
82
3.57
1.034
.698
Praten met partner
81
3.67
1.288
.370
Praten met familie
82
3.20
1.079
.541
82
3.67
.944
.640
82
2.95
1.300
.402
82
2.06
1.090
.592
80
2.14
1.035
.520
Praten met vrienden/kennissen Praten met collega’s Praten met andere bezoekers Praten met werknemers Cronbach's Alpha
.794
Informatie uitwisselen over museumbezoeken In tabel 4.11 zien we dat voor alle items geldt dat ze door meer dan 80 procent van de respondenten zijn ingevuld. Verder zien we dat binnen deze schaal alle items een voldoende hoge item‐totaal correlatie hebben (>0.35). Hieruit concluderen we dat alle zeven items worden meegenomen in het construct ‘informatie uitwisselen over museumbezoeken’ door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Verder zien we dat de gemiddeldes variëren tussen ‘neutraal’ en ‘geldt grotendeels voor mij’, behalve bij het item ‘anderen overtuigen’. En er ligt redelijk wat spreiding in de antwoorden.
48
RESULTATEN
Tabel 4.11: Itemanalyse ‘informatie uitwisselen over museumbezoeken’ (1 = geldt zeker niet voor mij, 2 = geldt grotendeels niet voor mij, 3 = geldt misschien voor mij, 4 = geldt grotendeels voor mij, 5 = geldt zeker voor mij). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Ervaringen uitwisselen
81
3.82
.977
.783
Informatie uitwisselen
80
3.67
.949
.631
Belevingen uitwisselen
80
3.86
.849
.666
Ideeën/meningen uitwisselen
81
3.58
.933
.744
Collectie bespreken
80
3.24
.956
.647
Anderen overtuigen
81
2.89
.980
.369
Herinneringen ophalen
81
3.37
1.082
.738
Cronbach's Alpha
.872
4.3
Schaalconstructie
Afhankelijke variabele emotie
De afhankelijke variabele emotie bestaat uit twee subschalen, positieve emoties en negatieve emoties, en is gemeten met behulp van een schaal bestaande uit meerdere items. Binnen deze schaal zijn alle items door meer dan 80 procent van de respondenten ingevuld, zie tabel 4.13 en tabel 4.14. De emotieschaal is in twee delen gesplitst omdat de positieve en negatieve emoties niet samen in één schaal verwerkt kunnen worden. In tabel 4.13 zijn de positieve emoties weergegeven en in tabel 4.14 de negatieve emoties. Positieve emoties Wanneer we in tabel 4.13 de item‐totaal correlatie van de zes positieve items bekijken, dan zien we dat de betrouwbaarheidsanalyse uitwijst dat alle items voldoende hoog scoren (>0.35). We mogen concluderen dat alle zes items meegenomen mogen worden voor de afhankelijke variabele positieve emotie door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Het gemiddelde ligt in deze vraag rond de 3, behalve bij het item ‘hilariteit’. De standaard deviatie is hoog, maar dat geldt niet voor ‘vreugde’. Tabel 4.13: Itemanalyse ‘positieve emoties’ (1 = helemaal niet ervaren, 2 = nauwelijks ervaren, 3 = ik heb het ervaren, 4 = sterk ervaren, 5 = zeer sterk ervaren). n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Vreugde
80
3.31
.756
.540
Verrukking
80
2.94
1.129
.787
Verrassing
80
3.16
1.049
.726
49
RESULTATEN
Genot
79
3.08
1.009
.672
Opgetogenheid
80
2.94
1.048
.685
Hilariteit
77
1.78
.982
.404
Cronbach's Alpha
.849
Negatieve emoties Voor de zes negatieve emoties binnen de schaal is een zelfde soort analyse uitgevoerd. Wanneer we de zes items bekijken (tabel 4.14) dan zien we dat drie items (ergernis, vrees en horror) onvoldoende hoog scoren op de item‐totaal correlatie (>0.35). Deze items worden uit de schaal geweerd omdat ze de betrouwbaarheid van de schaal aantasten. Wanneer dit is gebeurd, zien we een duidelijke stijging van de interne betrouwbaarheid. Hieruit concluderen we dat de drie overgebleven items meegenomen mogen worden voor de afhankelijke variabele negatieve emotie door het gemiddelde te berekenen van de ingevulde items. Het gemiddelde ligt in deze vraag erg hoog, de negatieve emoties zijn nauwelijks tot helemaal niet ervaren en er is weinig spreiding in de gegeven antwoorden. Tabel 4.14: Itemanalyse ‘negatieve emoties’ (1 = zeer sterk ervaren, 2 = sterk ervaren, 3 = ik heb het ervaren, 4 = nauwelijks ervaren, 5 = helemaal niet ervaren). Item totaal correlatie (2)
n
Mean
S.D.
Item totaal correlatie (1)
Ergernis
77
4.55
.717
.207
--
Minachting, smalen
77
4.90
.307
.488
.503
Vrees
77
4.91
.492
.183
--
Walging
77
4.82
.479
.379
.470
Horror
78
4.85
.429
.182
--
Boos
77
4.90
.347
.622
.588
.540
.681
Cronbach's Alpha
4.4
Univariate kenmerken
Het specifiek museumbezoek
In deze paragraaf wordt per overkoepelend construct met betrekking tot het specifieke museumbezoek gerapporteerd over de univariate kenmerken. Dit zijn het gemiddelde en de standaarddeviatie. Daarnaast wordt de normaalverdeling van de variabelen vastgesteld. 4.4.1
Het uitgebreide product
We starten met het construct het uitgebreide product. In onderstaande tabel (tabel 4.15) staan de univariate kenmerken van het uitgebreide product en de daartoe behorende schalen samengevat.
50
RESULTATEN
Tabel 4.15: Univariate kenmerken ‘uitgebreide product’ (gemeten d.m.v. een vijfpuntsschaal). n
Mean
S.D.
Skewness
Kurtosis
k-s
Beperkte uitgebreide product
82
4.29
.67
-.85
.35
1.46
Extented uitgebreide product
73
4.04
.69
-.42
.55
1.60
Personeel
78
3.78
.66
.31
.54
.89
Locatie
82
3.93
.42
.33
1.03
2.02
Variabele
Tabel 4.15 geeft aan dat men over het algemeen het beperkte uitgebreide product en het extented uitgebreide product goed beoordeelt (m = 4.29 en 4.04). Daarnaast geven de skewness en kurtosis aan dat beide variabelen normaal verdeeld zijn (beide kenmerken blijven tussen de ‐1 en 1). Verder is er gekeken naar de samenhang tussen het beperkte uitgebreide product en het extended uitgebreide product. Uit de correlatie analyse blijkt dat de correlatie ‐0.030 (p >0.10) is. Dit duidt op geen samenhang. Daarom worden deze constructen niet samengevoegd. De gemiddelde score op de variabele personeel is 3.78 (sd = .66). Deze score wil zeggen dat men tevreden is over het museumpersoneel. De variabele mag als normaal verdeeld beschouwd worden, want de skewness (‐.31) en kurtosis (.54) liggen beide tussen de ‐1 en 1. Bij de variabele locatie zien we een gemiddelde van 3.93. Dit wil zeggen dat de respondenten tevreden zijn over de locatiekenmerken van de verschillende musea. De scores kennen onderling een kleine afwijking (sd = .42). Gezien de significante afwijking van de K‐S en de hoge kurtosis (1.03) zal deze variabele bij verdere analyse als niet normaal verdeeld worden beschouwd. Bij het berekenen van de correlaties gebruiken we de non‐parametische correlatie en binnen de regressieanalyse wordt de variabele gewoon meegenomen omdat de afwijking op de kurtosis minimaal is. De onafhankelijke variabelen binnen het construct het uitgebreide product correleren niet noemenswaardig met elkaar. We zien alleen tussen het extended uitgebreide product en personeel een significante correlatie (.313), maar deze is minder dan .50 (zie bijlage 8). Vandaar dat alle vier variabelen worden meegenomen in de regressieanalyse. 4.4.2
Sociale interactie
In tabel 4.16 zijn de univariate kenmerken met betrekking tot het construct sociale interactie uiteengezet. 51
RESULTATEN
Tabel 4.16: Univariate kenmerken ‘sociale interactie’ (gemeten d.m.v. een vijfpuntsschaal). n
Mean
S.D.
Skewness
Kurtosis
k-s
Sociale interactie praten
82
3.06
.98
-.38
-.55
1.26
Sociale interactie voelen
82
3.09
.57
-.07
-.56
1.03
Variabele
Het construct sociale interactie is onder meer gemeten aan de hand van het praten over het museumbezoek. Aan het gemiddelde (3.06) zien we dat de respondenten neutraal antwoorden op dit gebied. Maar dit verschilt behoorlijk tussen de respondenten (sd = .98). In figuur 1 is dat ook goed te zien. De variabele is normaal verdeeld, zowel de skewness als de kurtosis liggen dicht bij nul (resp. ‐.38 en ‐.55). Figuur 1: histogram sociale interactie praten. De gemiddelde score op de variabele ‘sociale interactie voelen’ is ook min of meer neutraal (m = 3.09, sd = .57). De respondenten spreken zich dus niet veel of weinig uit over in hoeverre men gevoelens over het museumbezoek ervaart. Opvallend is de lage spreiding in de gegeven antwoorden (sd = .57). De verdeling is normaal, gezien de waarden van de skewness (‐.07) en kurtosis (‐.56). Ook voor de onafhankelijke variabelen binnen het construct sociale interactie geldt dat deze niet noemenswaardig met elkaar correleren (.076) (zie bijlage 8). Vandaar dat beide variabelen worden meegenomen in de regressieanalyse.
52
RESULTATEN
4.5
Univariate kenmerken
Algemene museumbezoeken
In deze paragraaf wordt per overkoepelend construct gerapporteerd over de univariate kenmerken. De analyse heeft betrekking op de houding van de respondent ten opzichte van het museumbezoek in zijn algemeenheid. 4.5.1
Houding ten opzichte van museumbezoeken
In tabel 4.17 zijn de univariate kenmerken met betrekking tot de bestaande houding uiteengezet; involvement, hedonistisch en utilitair. Tabel 4.17: Univariate kenmerken ‘houding t.o.v. museumbezoeken’ (gemeten d.m.v. een vijfpuntsschaal). n
Mean
S.D.
Skewness
Kurtosis
k-s
Involvement
82
3.72
.50
-.17
.51
1.39
Hedonistische attitude
82
3.91
.51
-.51
-.11
1.65
Utilitaire attitude
81
4.15
.56
.61
1.14
1.02
Variabele
Met een gemiddelde score van 3.72 kunnen we de museumbezoekers betrokken noemen. Daarnaast geven de skewness en kurtosis aan dat de variabele normaal verdeeld is (beide kenmerken blijven tussen de ‐1 en 1) en de scores kennen weinig spreiding onderling (sd = .50). Met een gemiddelde score van 3.91 is de hedonistische attitude ten opzichte van museumbezoek hoog. Dit wil zeggen dat een belangrijke reden om naar het museum te gaan is, dat men er plezier aan beleeft. Onderling liggen de gemiddelde scores van de respondenten op deze variabele dicht bij elkaar (sd = .51). De scores zijn normaal verdeeld, de scores op de skewness (‐.51) en kurtosis (‐.11) ondersteunen dit. De utilitaire attitude ten opzichte van museumbezoek is gemiddeld hoog (m = 4.15). De meeste respondenten vinden het bezoeken van een museum dus leerzaam. Zij bezoeken een museum om zich te verrijken. Gemiddeld wijken de scores onderling niet veel van elkaar af (sd = .56). Door de hoge scores is de variabele gepiekt, oftewel de kurtosis is hoog (1.14). De variabele is niet normaal verdeeld. De onafhankelijke variabelen met betrekking tot de houding van de respondent tot het bezoeken van een museum in het algemeen correleren sterk met elkaar; hedon‐util: .64, hedon‐invol: .72 en util‐ invol: .71 (zie bijlage 9). Omdat deze drie variabelen blijkbaar verschillende overeenkomstige aspecten meten, is er besloten in de regressieanalyse alleen de hedonistische variabele mee te nemen. Dit omdat deze het meest correleert met waardering: .37 (zie § 4.8.1).
53
RESULTATEN
4.5.2
Sociale interactie algemeen
In tabel 4.18 zijn de univariate kenmerken met betrekking tot de algemene sociale interactie met betrekking op het algemene museumbezoek uiteengezet. Tabel 4.18: Univariate kenmerken ‘sociale interactie algemeen’ (gemeten d.m.v. een vijfpuntsschaal). n
Mean
S.D.
Skewness
Kurtosis
k-s
Praten met anderen
82
3.01
.74
.18
-.34
.84
Uitwisselen informatie
81
3.45
.75
-.52
.24
.82
Variabele
Bij de variabele praten met anderen over het museumbezoek zien we een gemiddelde van 3.01. De respondenten geven aan ‘geldt misschien voor mij’ als het gaat over praten met anderen over het museumbezoek. Er wordt slechts af en toe met elkaar gesproken. Maar hierover is onderling best wat verdeeldheid (sd = .74). De variabele is normaal verdeeld want de skewness (.18) noch de kurtosis (‐.34) wijken sterk af. Met een gemiddelde score van 3.45 (sd = .75) kan gezegd worden dat de respondenten regelmatig informatie, ervaringen, belevingen met elkaar uitwisselen. De score is niet uitgesproken hoog, maar valt wel net naar de positieve kant van het neutrale standpunt. De variabele is normaal verdeeld. Er is namelijk geen sprake van extreme waarden bij de skewness (‐.52) of kurtosis (.24). De onafhankelijke variabelen ‘praten met anderen’ en ‘uitwisselen van informatie’ correleren sterk met elkaar, namelijk .52 (zie bijlage 9). Omdat beide variabelen overeenkomstige aspecten meten, is alleen de variabele ‘uitwisselen van informatie’ meegenomen in regressieanalyse.
4.6
Univariate kenmerken
Afhankelijke variabelen emotie & cijfer
In tabel 4.19 zijn de univariate kenmerken met betrekking tot de onafhankelijke variabelen cijfer en emotie uit een gezet. Tabel 4.19: Univariate kenmerken ‘emotie & cijfer’. n
Mean
S.D.
Skewness
Kurtosis
k-s
Positieve emoties
81
2.89
.78
.02
-.65
.85
Negatieve emoties
78
4.86
.34
-3.33
12.92
3.98
Cijfer
78
7.8
.70
-.60
3.47
3.02
Variabele
54
RESULTATEN
Met een gemiddelde score van 2.89 kunnen we zeggen dat het museumpubliek vaak positieve emoties heeft ervaren met betrekking tot het museumbezoek. De variabele is normaal verdeeld, beide kenmerken blijven tussen de ‐1 en 1). Met een standaardafwijking van .78 is men hierover enigszins verdeeld. De gemiddelde score met betrekking op de negatieve emoties is 4.86. Alle respondenten hebben deze emoties nauwelijks tot helemaal niet ervaren. Dit had voorafgaand aan de enquête al voorspeld kunnen worden, aangezien de meerderheid van de museumbezoekers voor zijn of haar plezier naar het museum komt. De waarden van zowel de skewness (12.92) als de kurtosis (3.98) wijken ver af van de normaal verdeling. Daarnaast zien we erg weinig spreiding (sd = .34). Omdat de negatieve emoties door de respondenten niet gevoeld zijn, zal deze variabele in verdere analyses niet meer worden meegenomen. Met een gemiddeld cijfer van 7,8 geven de respondenten de verschillende musea een behoorlijk hoog rapportcijfer. Een museumbezoek wordt gezien als een leuk uitje. Onderling wijken de gemiddelde scores van de respondenten op deze variabele niet ver van elkaar af (sd = .70), zie ook tabel 4.20. De verdeling is erg gepiekt (3.47), dit heeft te maken met het feit dat het gros van de respondenten de musea een rapportcijfer van een 7 of een 8 heeft gegeven (tabel 4.20). De variabele is daarom niet normaal verdeeld. Tabel 4.20: Frequentietabel cijfer. Cijfer
Frequency
Percent
5
1
1,2
6
1
1,2
7
18
22
8
51
62,2
9
6
7,3
10
1
1,2
4.7
Correlaties
Het specifiek museumbezoek
In deze paragraaf wordt per overkoepelend construct gerapporteerd over de correlatie tussen de verschillende variabelen behorend tot dat construct en de onafhankelijke variabelen cijfer en (positieve) emotie. We beginnen opnieuw met de constructen behorend tot het specifieke museumbezoek.
55
RESULTATEN
4.7.1
Het uitgebreide product
We starten met het construct het uitgebreide product. In onderstaande tabel (tabel 4.21) staan de correlaties van de onderdelen van het uitgebreide product met betrekking tot het cijfer gegeven aan het museumbezoek en de positieve emoties weergegeven. Tabel 4.21: Correlaties ‘totale uitgebreide product’. Variabele
Positieve emotie
Cijfer
Correlatie
P
Correlatie
P
Beperkte uitgebreide product
.39
< 0.05
.53
< 0.05
Extented uitgebreide product
.21
NS
-.003
NS
Personeel
-.103
NS
.25
< 0.05
Locatie *
.048
NS
.27
< 0.05
* Non-parametische correlatie
In tabel 4.21 zien we dat er een positieve samenhang bestaat tussen de positieve emoties m.b.t het museumbezoek en het beperkte uitgebreide product (.39). Dit positieve verband bestaat ook tussen het cijfer en het beperkte uitgebreide product (.53). Tussen de positieve emoties en het extended uitgebreide product bestaat geen samenhang (.21). De correlatie tussen de variabele cijfer en het extended uitgebreide product laat zien dat hier weinig tot geen verband bestaat (‐.003). Wanneer we kijken naar het verband tussen de variabelen personeel en locatie en de positieve emoties m.b.t het museumbezoek, dan zien we dat hier bij beide variabelen geen samenhang bestaat. De correlatie tussen de mening van de respondenten over het museumpersoneel en het cijfer gegeven het museumbezoek is .25. Bijna dezelfde correlatie bestaat tussen de locatiekenmerken van het museum en het cijfer (.27). En deze zijn beide significant. 4.7.2
Sociale interactie
In tabel 4.22 zijn de correlaties met betrekking tot de sociale interactie uiteengezet. Tabel 4.22: Correlaties ‘sociale interactie’. Variabele
Positieve emotie
Cijfer
Correlatie
P
Correlatie
P
Sociale interactie praten
.36
< 0.05
.28
< 0.05
Sociale interactie voelen
.14
NS
.26
< 0.05
56
RESULTATEN
In tabel 4.22 zien we dat er tussen de variabele positieve emotie en het praten over het bezoek een positief verband bestaat (.36). Dit geldt ook voor de correlatie tussen het cijfer en de variabele praten (.28). De correlatie tussen de onafhankelijke variabele positieve emotie en de gevoelens die de respondent ervaart tijdens het museumbezoek is .14. Er bestaat dus geen verband. Wanneer we daarentegen naar de correlatie tussen het cijfer en de ervaren gevoelens kijken, zien we hier wel een positieve samenhang (.26).
4.8
Correlaties
Algemene museumbezoeken
4.8.1
Houding ten opzichte van museumbezoeken
In tabel 4.23 zijn de correlaties met betrekking tot de houding van de respondent over het museumbezoek uiteengezet. Tabel 4.23: Correlaties ‘houding t.o.v. museumbezoeken’. Variabele
Positieve emotie
Cijfer
Correlatie
P
Correlatie
P
Involvement
.27
< 0.05
-.03
NS
Hedonistische attitude
.37
< 0.05
.06
NS
Utilitaire attitude *
-.02
NS
.13
NS
* Non-parametische correlatie
De correlatie tussen de betrokkenheid van de museumbezoeker (involvement) en de positieve emotie is .27 (tabel 4.23). Wanneer we de samenhang bekijken tussen het cijfer gegeven aan het museumbezoek en de betrokkenheid zien we dat hier geen verband bestaat (‐.03). Wat betreft de hedonistische attitude zien we dat er een positief verband bestaat tussen het feit dat men plezier beleeft aan het bezoeken van een museum en de positieve emotie (.37). Tussen het cijfer en de hedonistische attitude bestaat net als bij de betrokkenheid geen samenhang (,06). In tabel 4.23 zien we als laatste dat er zowel tussen de positieve emotie en het cijfer gegeven aan het museumbezoek en de utilitaire attitude geen duidelijk verband bestaat (resp. ‐.02 en .13). Het feit dat het bezoek aan het museum vooral verrijkend, leerzaam en zinvol moet zijn heeft geen weerslag op de waardering van de bezoeker.
57
RESULTATEN
4.8.2 Sociale interactie algemeen In tabel 4.24 zijn de correlaties met betrekking tot de sociale interactie uiteen gezet. Tabel 4.24: Correlaties ‘sociale interactie algemeen’. Variabele
Positieve emotie
Cijfer
Correlatie
P
Correlatie
P
Praten met anderen
.25
< 0.05
-.08
NS
Uitwisselen informatie
.35
< 0.05
.14
NS
Tussen de positieve emotie en het praten met anderen over museumbezoeken bestaat een positief verband (.25). De correlatie tussen het cijfer gegeven aan het museumbezoek en het praten laat zien dat hier geen samenhang bestaat (‐.08). De correlatie tussen de positieve emotie en het uitwisselen van informatie laat een positief verband zien (.35). Dit geldt niet voor de correlatie tussen het cijfer en het uitwisselen van informatie.
4.9
Regressieanalyse
In deze paragraaf worden twee regressieanalyses besproken. Voordat hiermee kan worden begonnen, is er een aantal factoren waarmee rekening moet worden gehouden: ‐
Normaal gesproken wordt er bij het analyseren van de regressiegegevens vanuit gegaan dat bij alle gebruikte variabelen sprake is van een normaalverdeling. Uit de beschrijving van de univariate kenmerken eerder dit hoofdstuk blijkt echter dat de variabelen locatie en utilitaire attitude niet normaal verdeeld zijn. Hiermee dient bij de interpretatie van de regressiegegevens rekening te worden gehouden, omdat dit resultaten wellicht kan beïnvloeden.
‐
Uit de correlatie‐ en regressieanalyses (VIF) is ook gebleken dat de variabelen met betrekking tot de houding ten op zichte van museumbezoeken (involvement, hedonisme en utilitair) en contact met andere bezoekers (praten met anderen over museumbezoeken algemeen en informatie uitwisselen over museumbezoeken) te sterk met elkaar correleren. Deze variabelen lijken op veel punten hetzelfde te meten. Daarom is er voor gekozen om in beide definitieve regressieanalyses alleen de variabelen met de hoogste correlatie met de afhankelijke variabele te behouden. Bij houding ten opzichte van museumbezoeken is dit de hedonistische component en bij het contact met andere bezoekers is dit het uitwisselen van informatie. 58
RESULTATEN
4.9.1
Regressieanalyse positieve emoties
In deze eerste regressieanalyse wordt gekeken naar de samenhang tussen de (positieve) emoties ervaren door de museumbezoeker en de onafhankelijke variabelen die betrekking hebben op de drie productniveau’s aangevuld met de sociale interactie zoals beschreven in het theoretisch kader (hoofdstuk 2). De analyse is opgesplitst in drie modellen. In tabel 4.25 en 4.26 staan in model 1 de variabelen weergegeven die betrekking hebben op het verband tussen de (positieve) emoties die de museumbezoeker heeft ervaren tijdens het museumbezoek en het uitgebreide product. Vervolgens zijn daar in model 2 en 3 de onafhankelijke variabelen aan toegevoegd die betrekking hebben op de sociale interactie (m.b.t het specifiek museumbezoek), de houding van de respondent ten opzichte van het bezoeken van een museum in zijn algemeenheid en de sociale interactie algemeen. Tabel 4.25: Totale voorspelling door onafhankelijke variabele op de emotie. Model
R Square
F-change
Sig. F-change
1
.207
4.169
.005
2
.299
4.058
.022
3
.378
3.817
.028
Uit de regressieanalyse blijkt dat 38 procent van de positieve emoties ervaren door de museumbezoeker kan worden voorspeld aan de hand van de onafhankelijke variabelen. Hiervan wordt 21 procent van de ervaren positieve emoties bepaald door het uitgebreide product. Vervolgens wordt de volgende 10 procent bepaald door de sociale interactie die de respondent ervaart bij dit specifiek museumbezoek. Uit tabel 4.25 blijkt dat deze bijdrage significant is. En de laatste 8 procent van de verklaarde variantie heeft betrekking op museumbezoeken in het algemeen. Ook deze bijdrage is significant (zie tabel 4.25). Tabel 4.26: Individuele voorspelling door onafhankelijke variabele op de emotie.
Model
1
(Constant) Beperkte uitgebreide
Unstandardized
Standardized
Coefficients
Coefficients
B
Beta
.179
t
Sig.
.164
.870
VIF
.474
.408
3.607
.001
1.032
.205
.183
1.560
.124
1.110
Personeel
.099
.084
.707
.482
1.147
Locatie
-.133
-.071
-.625
.534
1.052
product Extended uitgebreide product
59
RESULTATEN
2
(Constant) Beperkte uitgebreide
-.269
.789
.433
.373
3.386
.001
1.073
.162
.145
1.281
.205
1.130
Personeel
.069
.059
.509
.612
1.179
Locatie
-.137
-.074
-.650
.518
1.131
.241
.302
2.788
.007
1.037
.065
.048
.416
.679
1.168
-1.483
.143
product Extended uitgebreide product
Praten over het museumbezoek Gevoelens tijdens het bezoek 3
-.283
(Constant) Beperkte uitgebreide
-1.671 .379
.326
3.047
.003
1.105
.157
.140
1.214
.229
1.281
Personeel
.018
.016
.138
.891
1.215
Locatie
-.081
-.044
-.400
.691
1.148
.160
.200
1.769
.082
1.237
.097
.071
.640
.525
1.200
.264
.174
1.469
.147
1.348
.212
.205
1.701
.094
1.402
product Extended uitgebreide product
Praten over het museumbezoek Gevoelens tijdens het bezoek Hedonistische attitude Uitwisselen van informatie
Uit model 1 (tabel 4.26) blijkt dat het effect van het beperkte uitgebreide product significant bijdraagt ,41 (p<0.05) en dus een significante invloed heeft op de positieve emoties van de respondent. De overige variabelen dragen niet tot nauwelijks bij aan het voorspellen van de variantie rond de positieve emoties van de respondent. De VIF‐waardes geven aan dat er geen noemenswaardige correlatie bestaat tussen de onafhankelijke variabelen onderling. Wanneer we model 2 (het sociale aspect tijdens het specifieke museumbezoek) bekijken dan zien we dat naast het beperkte uitgebreide product ook het praten over het bezoek in relatie staat met de ervaren emoties. De bèta van praten over het museumbezoek is .30 (p<0.05). De bijdrage van het beperkte uitgebreide product neemt in model 2 iets in sterkte af (van .47 naar .43), maar blijft nagenoeg gelijk. Verder zien we ook hier geen noemenswaardige onderlinge correlatie tussen de onafhankelijke variabelen: de VIF‐waardes zijn onder de 1.3. In model 3 zien we dat wanneer alle variabelen zijn toegevoegd, drie variabelen een significante invloed hebben; de bèta van het beperkte uitgebreide product is hier .33 (p<0.05), de bèta van
60
RESULTATEN
praten over het bezoek is .20 (p<0.10) en de bèta van uitwisselen van informatie is .21 (p<0.10). De VIF van de hedonistische attitude (1.348) en het uitwisselen van informatie (1.402) zijn iets te hoog. Dit wil zeggen dat deze twee variabelen licht met elkaar correleren. De museumbezoeker vindt het leuk om een museum te bezoeken, dan is het logisch dat de respondent graag over zijn/haar ervaringen praat. 4.9.2
Regressieanalyse cijfer
In deze tweede regressieanalyse wordt gekeken naar de samenhang tussen het cijfer gegeven aan het museumbezoek en de onafhankelijke variabelen die betrekking hebben op de drie productniveau’s aangevuld met de sociale interactie. Net als bij de eerste regressieanalyse is er een splitsing in drie modellen. Tabel 4.27: Totale voorspelling door onafhankelijke variabele op het cijfer. Model
R Square
F-change
Sig. F-change
1
.385
10.034
.000
2
.436
2.773
.070
3
.444
.428
.654
Uit de regressieanalyse blijkt dat 44 procent van het cijfer dat de respondent aan het museumbezoek geeft, kan worden voorspeld aan de hand van de variabelen zoals beschreven in dit onderzoek (tabel 4.27). Hiervan wordt 39 procent bepaald door het uitgebreide product. De volgende 5 procent van het cijfer wordt bepaald door de sociale interactie die de respondent ervaart tijdens het specifiek museumbezoek. Deze bijdrage is significant (zie tabel 4.27). En de laatste procent van de verklaarde variantie heeft betrekking op het museumbezoek in het algemeen, maar deze toevoeging is niet significant (tabel 4.27). Tabel 4.28: Individuele voorspelling door onafhankelijke variabele op het cijfer.
Model
1
Unstandardized
Standardized
Coefficients
Coefficients
B
Beta
t
Sig.
4.358
.000
VIF
(Constant)
3.772
Beperkte
.554
.527
5.299
.000
1.032
-.102
-.100
-.973
.334
1.110
uitgebreide product Extended uitgebreide product
61
RESULTATEN
2
Personeel
.317
.297
2.835
.006
1.147
Locatie
.221
.131
1.299
.199
1.052
(Constant)
3.450
4.038
.000
Beperkte
.524
.498
5.042
.000
1.073
-.129
-.127
-1.255
.214
1.130
Personeel
.293
.275
2.658
.010
1.179
Locatie
.208
.123
1.214
.229
1.131
Praten over het
.158
.219
2.250
.028
1.037
.071
.058
.560
.577
1.168
3.793
.000
uitgebreide product Extended uitgebreide product
museumbezoek Gevoelens tijdens het bezoek 3
(Constant)
3.660
Beperkte
.536
.509
5.035
.000
1.105
-.097
-.095
-.876
.385
1.281
Personeel
.309
.290
2.735
.008
1.215
Locatie
.191
.113
1.095
.278
1.148
Praten over het
.153
.211
1.975
.053
1.237
.083
.067
.638
.526
1.200
-.142
-.103
-.920
.361
1.348
.043
.046
.408
.685
1.402
uitgebreide product Extended uitgebreide product
museumbezoek Gevoelens tijdens het bezoek Hedonistische attitude Uitwisselen van informatie
Binnen model 1 (tabel 4.28) zijn twee variabelen significant, namelijk het beperkte uitgebreide product (bèta = .53; p<0.05) en personeel (bèta = .30; p<0.05). Ook het cijfer wordt net als de positieve emotie in eerste instantie het meest bepaald door de aspecten die direct gerelateerd zijn aan de tentoonstelling; het product en het personeel. De VIF‐waardes zijn goed en er is dus geen noemenswaardige correlatie tussen de onafhankelijke variabelen onderling. In model 2 zien we dat naast het beperkte uitgebreide product ook het sociale aspect van belang is. De bèta van praten over het bezoek is hier, net als bij de variabele positieve emotie, opnieuw
62
RESULTATEN
significant: .22 (p<0.05). Daarnaast zijn de bèta’s van het beperkte uitgebreide product en personeel significant (resp. .53 (p<0.05) en .28 (p<0.05)). Ook hier zijn de VIF‐waardes goed; lager dan 1.33. In het derde en laatste model, waar alle variabelen zijn toegevoegd, zien we dat hier nog steeds de bèta’s van het beperkte uitgebreide product (.51 (p<0.05)), personeel (.29 (p<0.05)) en praten over het bezoek (.21 (p<0.10)) significant zijn. De bijdrage van het product blijft het meest belangrijk. Ook hier zijn, vanwege dezelfde reden als bij de eerste regressieanalyse, de VIF‐waardes van de hedonistische attitude (1.348) en het uitwisselen van informatie (1.402) iets te hoog. 4.9.3
Samenvatting
Wanneer we de regressieanalyses van beide afhankelijke variabelen (positieve emotie en cijfer) bekijken, zien we dat dezelfde onafhankelijke variabelen van belang zijn. In tabel 4.29 is uiteengezet welke van deze variabelen de meeste invloed hebben. Binnen het specifieke museumbezoek zien we dat het beperkte uitgebreide product zowel bij de positieve emotie als bij het cijfer een belangrijke rol speelt, maar het effect op het cijfer is iets groter. Het personeel heeft alleen effect op het cijfer. Bij de algemene museumbezoeken zien we dat het sociale aspect (het uitwisselen van informatie) alleen invloed heeft op de (positieve) emotie. Bij het cijfer speelt dit geen rol. Tabel 4.29: Samenvatting invloed op afhankelijke variabelen emotie & cijfer. Positieve emotie
Cijfer
Beperkte uitgebreide product
++
+++
Personeel
0
++
Praten over het museumbezoek
+
+
+
0
Specifieke museumbezoek:
Algemene museumbezoeken: Uitwisselen van informatie
63
CONCLUSIE & DISCUSSIE
CONCLUSIE & DISCUSSIE 5.1
Aanleiding
In hoofdstuk 1 van dit onderzoek is het probleem gepresenteerd waarover nog vele (Brabantse) musea in het duister tasten. Hoe kan de beleving van een museumbezoek geïntensiveerd worden zonder dat er ‘verpretparkisering’ optreedt binnen het museum? In dit onderzoek is sociale interactie als facilitator van de beleving verder onderzocht. Dat heeft geleid tot de volgende onderzoeksvraag: ‘In hoeverre hangt de waardering van het museumbezoek samen met de mate van sociale interactie tijdens en na het museumbezoek?’. De afgelopen twintig jaar is er al veel veranderd in de wereld van museummarketing. Een museum biedt de bezoeker al lang niet meer alleen educatie en reflectie, de beleving speelt tegenwoordig ook een belangrijke rol, maar er is weinig aandacht voor het sociale element. Musea zijn nog altijd sceptisch over het belang van sociale interactie en twijfelen over de urgentie om dit toe te voegen aan het bestaande marketingmodel. Is dit terecht? Daarom heeft deze studie zich over de vraag gebogen of naast de relatie tussen het artefact en de bezoeker ook de relaties tussen bezoekers onderling een essentiële bijdrage kunnen leveren aan de totale waardering van een museumbezoek. Over de resultaten omtrent de voorspelling van de waardering van het museumbezoek door middel van een regressieanalyse is gerapporteerd in hoofdstuk 4. Naar aanleiding van deze resultaten zal in dit hoofdstuk gekeken worden of en op welke manier sociale interactie invloed heeft op de uiteindelijke waardering van het museumbezoek. Op basis van deze uiteenzetting kan er vervolgens antwoord gegeven worden op de probleemstelling.
5.2
Waardering
De waardering die de museumbezoeker toekent aan een museum speelt een essentiële rol binnen de museummarketing. Des te beter de waardering, des te groter de kans op herhalingsbezoek. En dat is iets wat musea graag zien. De waardering die de respondent toekent aan het museumbezoek is binnen dit onderzoek opgebouwd uit twee elementen. Enerzijds het cijfer dat de respondent geeft aan het specifieke museumbezoek en anderzijds de emoties die de respondent heeft ervaren tijdens dit specifieke museumbezoek. Het cijfer en de emotie zijn gebaseerd op de ervaringen en gevoelens die de respondent heeft tijdens dit museumbezoek. Binnen de vragenlijst is het cijfer gemeten op een schaal van 1 t/m 10. De emoties zijn in dit onderzoek bevraagd aan de hand van pictogrammen die worden ondersteund door begrippen die de
64
CONCLUSIE & DISCUSSIE
getoonde emotie beschrijven. Na afloop van het onderzoek blijkt dat de begrippen die zijn gekozen voor het beschrijven van de positieve emoties duidelijk waren voor de respondent. Emoties als vreugde, verrassing en opgetogenheid konden zij gemakkelijk associëren met een museumbezoek. Dit geldt niet voor de begrippen die zijn gekozen voor de negatieve emoties. Deze waren te sterk. Begrippen als horror en vrees passen volgens de respondenten niet bij een museumbezoek. De meerderheid heeft dan ook aangegeven deze emotie niet tot nauwelijks te hebben gevoeld (m = 4.86 & sd = .34). In een volgend onderzoek moet er bij het bevragen van de negatieve emoties gekozen worden voor minder krachtige begrippen. Denk hierbij aan saai, vreemd, lastig en onbegrijpelijk. Dit soort benamingen zijn mogelijk beter van toepassing op het bezoeken van een museum en zullen de respondenten meer tot de verbeelding spreken. Een ander opmerkelijk gegeven met betrekking tot de twee elementen waar de waardering van het museumbezoek uit bestaat, is dat er een lage correlatie bestaat tussen het cijfer en de positieve emoties. Het is niet duidelijk hoe dit komt, maar het zou te maken kunnen hebben met het feit dat positieve en negatieve emoties naast elkaar kunnen optreden en ieder onafhankelijk bijdragen aan de uiteindelijke waardering. Onderzoek van Caciappo & Berntson (1994) en Ito & Cacioppo (2005) wijst uit dat negatieve en positieve emoties ieder, onafhankelijk van elkaar, de uiteindelijke waardering bepalen. Zoals we al zagen is in dit onderzoek de negatieve emotie niet goed (te sterk) gemeten en daarom zien we wellicht dit resultaat.
5.3
Het totale product
In de synthese (zie figuur 2.7) wordt er vanuit gegaan dat een groot deel van de waardering van de bezoekers (het cijfer en de emotie) wordt verklaard door de productniveau’s zoals deze worden gebruikt binnen de huidige museummarketing. Dit is logisch, want aspecten als de collectie als fysieke verschijningsvorm, de presentatie van deze collectie en het aanbieden van een rondleiding vormen de basis van ieder museumbezoek. In dit onderzoek komt echter naar voren dat vooral het beperkte uitgebreide product invloed heeft op de waardering. Binnen zowel de variabele emotie als de variabele cijfer zien we dat het beperkte uitgebreide product, de collectie en de presentatie van deze collectie, het meest belangrijk is voor de respondent. Verder is het opvallend dat de afhankelijke variabelen cijfer en emotie beide betrekking hebben op het totale bezoek, maar dat uit de onderzoeksresultaten blijkt dat deze niet beïnvloed worden door dezelfde variabelen. Zo zien we bij de variabele cijfer dat naast het beperkte uitgebreide product ook het personeel invloed heeft op de uiteindelijke waardering. Dit is te verklaren doordat de variabele 65
CONCLUSIE & DISCUSSIE
personeel in dit onderzoek een motivatiefactor is. Wanneer het personeel goed voor de dag komt, zorgt een motivatiefactor ervoor dat het vertrouwen bij de respondent van neutraal naar positief wordt gebracht. Dit kan leiden tot een stijging van het cijfer. Dit klinkt goed, maar hier ligt voor musea ook een valkuil, want de invloed van personeel kan ook negatief uitpakken. Wanneer het personeel onvoldoende of zelfs slecht is, zorgt dit voor een tegengestelde werking: een daling in het vertrouwen van de museumbezoeker en dus een slechtere beleving en een lager cijfer. Bij de variabele emotie is dit anders. Het feit dat het personeel in deze studie positief is beoordeeld, zien we niet terug in de positieve emoties. Daarvoor is het gevoel niet sterk genoeg aanwezig. De overige productniveau’s, de eigenschappen die aan het product worden toegevoegd binnen het extended uitgebreide product en het totale uitgebreide product, spelen bij de respondenten die hebben deelgenomen aan dit onderzoek nauwelijks een rol. Veel musea zetten hoog in op aspecten als het museumcafé en de museumwinkel, maar het blijkt dat deze factoren een minder belangrijke rol spelen bij de waardering dan gedacht. Waarom de overige marketinginstrumenten die toegevoegd worden aan het product weinig invloed hebben op de waardering is niet verder onderzocht in deze studie. Het wordt voor musea wel duidelijk dat onder meer de toiletten, de garderobe, maar ook het museumcafé minder invloed hebben dan wordt gedacht. Dat de audiotour en de rondleiding in dit onderzoek geen rol spelen, heeft te maken met het feit dat deze niet of niet duidelijk genoeg worden gepresenteerd aan het publiek. Het is jammer dat de rondleiding als instrument te weinig benut wordt, omdat deze juist zorgt voor sociale interactie onder de museumbezoekers. Naast de eigenschappen van het product, bevat het totale product in deze studie ook de sociale interactie met betrekking tot het specifiek museumbezoek; ‘praten over het museumbezoek’ en ‘gevoelens ervaren bij het museumbezoek’. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de sociale interactie die plaatsvindt tijdens het museumbezoek wel degelijk een rol speelt zoals onder meer Randall Collins al beweert. Sociale interactie is namelijk een ritueel. Je beleeft samen het museumbezoek en dat stelt je in staat om samen over deze gemeenschappelijke ervaringen te praten of discussiëren. Dit versterkt je beleving, positief of negatief, en deze invloed, van ‘het praten over het museumbezoek’, zien we terug in de resultaten. De positieve emotie van de bezoeker en het cijfer dat de bezoeker aan het museumbezoek geeft worden dus gedeeltelijk beïnvloed door de sociale interactie. Het praten over het museumbezoek met anderen draagt binnen deze studie wel bij aan een hogere waardering, maar de ervaren gevoelens niet. De bevraagde gevoelens gingen in op het gevoel van solidariteit, één zijn met de groep: een belangrijke uitkomst van het interaction ritual zoals beschreven door Collins (2004). De resultaten met betrekking tot de ervaren gevoelens geven aan dat de respondenten scoren op het 66
CONCLUSIE & DISCUSSIE
schaalmidden. Daarnaast is er weinig differentiatie zichtbaar (sd = .57). Dit kan het gevolg zijn van het feit dat de respondenten binnen deze steekproef frequente bezoekers zijn van musea en de daarbij geijkte waarnemings‐, waarderings‐, en handelingsschema’s. De respondenten zijn gewend aan de sfeer, de gedragingen en de normen en waarden die bij een museum horen en voelen zich hier automatisch in thuis. Dit kan voor minder frequente bezoekers anders zijn. Het praten over het bezoek is daarentegen voor iedere museumbezoeker, dus ook voor de frequente bezoeker, telkens anders; een nieuw ritueel. Dit ritueel zorgt voor een intensivering van de beleving en speelt daarom wel bij ieder nieuw individueel museumbezoek een rol.
5.4
Houding ten op zichte van museumbezoeken
Dat het totale product invloed heeft op de waardering werd voorafgaand aan het onderzoek verwacht. Maar naast het product, zoals beschreven in hoofdstuk 2 (figuur 2.3), wordt er ook vanuit gegaan dat een ander element de waardering van de museumbezoeker beïnvloed. Namelijk de bestaande houding van een respondent ten opzichte van museumbezoeken in het algemeen. De hedonistische component (plezier beleven aan het museumbezoek), de utilitaire component (leren van het museumbezoek) en de involvement (betrokkenheid bij het museumbezoek) spelen hier een rol (figuur 2.7). Uit de resultaten blijkt echter dat niet de houding van de respondent (de attitude en de involvement) het meeste invloed heeft op de emoties, maar in plaats daarvan komt ook hier de sociale interactie naar voren. De onderzoeksresultaten geven aan dat het uitwisselen van informatie over het bezoeken van een museum positief bijdraagt aan het verklaren van de varianties rond de emotie. Hieruit blijkt dat de sociale interactie zich niet alleen beperkt tot het museumbezoek zelf. In het museumcafé, maar ook buiten de muren van het museum blijven bezoekers ervaringen, informatie, belevingen en ideeën/meningen uitwisselen. Ook hier ontstaan telkens nog nieuwe rituelen. Mogelijkheden om het uitwisselen van informatie te stimuleren, kunnen en moeten door musea meer gefaciliteerd worden, zowel in het museum zelf als buiten de museummuren. In de regressieanalyse heeft het praten met anderen over museumbezoeken in het algemeen geen invloed op het cijfer of de emotie. Wanneer we echter de correlaties bekijken, zien we een iets genuanceerder beeld. Hier bestaat wel een positief verband tussen het praten met anderen over museumbezoeken en de positieve emotie. Deze nuancering zien we ook terug bij de attitude en de involvement. Wanneer we de regressieanalyse bekijken, heeft de houding van de respondent geen invloed hebben op de waardering. Dit is te verklaren aan de hand van de steekproef in deze studie. De bezoekers die de enquête hebben ingevuld zijn, zoals eerder al benoemd, frequente museumbezoekers. De bestaande 67
CONCLUSIE & DISCUSSIE
houding die zij hebben ten opzichte van musea is positief. Deze bezoekers voelen zich betrokken bij het museum en vinden het leuk om regelmatig een museum te bezoeken. Ze beschikken over een positieve mind set. Dit zien we ook terug in de univariate kenmerken met betrekking op de houding van de respondent (§ 4.5.1). Het gemiddelde ligt rond de 4 en aan de standaard deviatie zien we dat er weinig spreiding is. Wanneer we naast de regressieanalyse echter ook de correlaties erbij pakken, dan wordt duidelijk dat involvement en hedonisme wel degelijk verband houden met de positieve emoties. Dit effect is in de regressieanalyse niet meer zichtbaar omdat de algemene sociale interactie deze aspecten heeft overgenomen. Maar ondanks de positieve houding van de respondenten binnen deze steekproef is de bestaande houding van de respondent toch van belang. Bij minder frequente museumbezoekers zal dit belang alleen maar toenemen omdat zij niet per definitie beschikken over een positieve mind set.
5.5
Reflectie & Aanbevelingen
Het model zoals in hoofdstuk 2 is gepresenteerd, bevat de verschillende productniveau’s aangevuld met sociale interactie zoals beschreven door Collins (2004) in zijn boek Interaction Ritual Chains. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat voor vervolgonderzoek op dit model nog enkele aanpassingen/aanvullingen mogelijk zijn. De sociale interactie behorend tot het niveau het totale product moet worden opgesplitst in twee elementen, namelijk praten en voelen. De ervaren gevoelens hebben betrekking op solidariteit; een van de uitkomsten van het interaction ritual. Naast het totale product en de houding ten opzichte van musea moet er nog een extra niveau aan het model worden toegevoegd; sociale interactie algemeen. De frequentie van het praten over het bezoeken van een museum, het soort informatie dat dan wordt uitgewisseld en de identificatie met de museumbezoeker (sociale afstand) zijn hier van belang (zie figuur 5.1). De sociale afstand kan worden gemeten met behulp van de sociale afstandsmaat van Bogardus (Leeflang, 1996). Deze aanpassingen zijn een verlenging van het interaction ritual zoals deze in de literatuurstudie is gepresenteerd aan de hand van Collins (2004). Sociale interactie bestaat niet alleen tijdens het museumbezoek. Naast het samen zijn, samen de collectie bekijken en samen praten tijdens het museumbezoek (wat resulteert in gevoelens van solidariteit), kunnen nieuwe rituelen zich ook voor blijven doen vooraf of na afloop van het bezoek. 68
CONCLUSIE & DISCUSSIE
interactie – algemeen Sociale
Praten met anderen Ervaringen/informatie uitwisselen Thuis voelen
Houding ten opzichte van musea
Totale product Totale uitgebreide product
Extended uitgebreide product Beperkte uitgebreide product Core-product
Hedonistische consequenties Emotie
Utilitaire consequenties
Waardering Sociale consequenties
Voelen (solidariteit)
Sociale interactie
Praten
Figuur 5.1: Synthese (aangepast) Aanbevelingen Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de waardering van een museumbezoek inderdaad samenhangt met de mate van sociale interactie tijdens en na het museumbezoek. Het is ook duidelijk dat deze sociale interactie te weinig wordt gefaciliteerd in de musea. Daarom de volgende aanbevelingen. Allereerst moeten musea de rondleiding beter benutten. De rondleiding is een bestaand instrument dat sociale interactie kan bevorderen en dus de waardering kan verhogen. Uit dit onderzoek blijkt echter dat hier te weinig gebruik van wordt gemaakt. Biedt een rondleiding actief aan de bezoekers aan en zorg er tijdens de rondleiding voor dat de gids geen monoloog geeft. Laat de bezoekers vertellen wat zij zien in het kunstwerk en wat voor gevoelens het bij hen oproept. Creëer hiermee een dialoog tussen de museumbezoekers. Naast het beter faciliteren van de rondleiding moeten musea zorgen voor rustmomenten tijdens de tentoonstelling. Plaats bijvoorbeeld in enkele zalen in het midden bankjes waar bezoekers even kunnen gaan zitten en met elkaar mogen praten. Dit kan eventueel worden gesignaleerd met bordjes. Op het moment dat bezoekers hier gebruik van maken, zullen er spontaan gesprekken ontstaan over bijvoorbeeld de collectie die zorgen voor een positieve invloed op de waardering. Daarnaast kun je 69
CONCLUSIE & DISCUSSIE
als museum een pauzemoment inbouwen halverwege de tentoonstelling. Biedt de bezoekers een kopje koffie aan. Dit kopje koffie zit inbegrepen in de entreeprijs door middel van een consumptiebon aan het toegangskaartje. Dit bevordert de sociale interactie al tijdens het bezoek. Een derde doelstelling voor musea moet het bevorderen van sociale interactie met de werknemers zijn. Gesprekken met werknemers van het museum brengt de sociale interactie op gang. Zorg dat werknemers herkenbaar zijn en gemakkelijk te benaderen voor een simpele vraag of discussie. Er moet ruimte zijn voor een dialoog. De gastheren/vrouwen bij het Van Abbemuseum zijn hier een mooi voorbeeld van. Verder moet de sociale interactie worden bevorderd vanuit symbolen. In het museum zelf kun je zorgen voor eventuele symbolen van herkenning, zoals een button van de rondleiding, een keycord of een armbandje met daarin verwerkt een chip die door heel het museum bruikbaar is. Met deze armband kun je bijvoorbeeld informatie over een kunstwerk activeren. Deze symbolen zorgen enerzijds voor een herinnering aan het museumbezoek en anderzijds is de bezoeker herkenbaar voor andere museumbezoekers die dezelfde gemeenschappelijke ervaringen bezitten. Het maakt hier niet uit of de bezoekers elkaar wel of niet kennen. Musea kunnen vervolgens gemakkelijk op deze symbolen inspelen door na afloop van de tentoonstelling bijvoorbeeld nog een kopje koffie aan te bieden in het museumcafé. Het groepsgevoel en de herkenning door de button zullen zorgen voor sociale interactie. Buiten de museummuren zelf spelen in de huidige digitale wereld sociale netwerksites als Hyves, Facebook en Twitter een belangrijke rol. De marketingstrategie dient ook hier op aangepast te worden. Zorg er als museum voor dat bezoekers hun mening kunnen ventileren. Naast algemene internetsites kan dit ook via een forum op de internetsite van het museum zelf. Deze nieuwe rituelen benaderen naast het sociale element ook de jongere doelgroep. Het is belangrijk om als museum een actieve rol te spelen op deze fora zonder dat bezoekers zich daarvan bewust zijn. Plaats onder een pseudoniem prikkelende stellingen om de discussie op gang te brengen en te houden. Of schrijf een wedstrijd uit waarmee bezoekers die deelnemen aan de discussie kans maken op gratis toegangskaarten tot het museum. Tenslotte is het van belang om nogmaals op te merken dat de steekproef in deze studie bestaat uit frequente museumbezoekers die beschikken over een positieve mind set. Een minder frequente bezoeker beschikt niet altijd over een gegarandeerde positieve mind set, daarom moeten musea het product optimaliseren door sociale interactie te faciliteren.
70
LITERATUUR
LITERATUUR Balkom, N. van (2007) Spiegeltje, spiegeltje. Het publiek van Odeon De Spiegel theaters gesegmenteerd op basis van het MAO‐model voor cultuurparticipatie. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Brink, W.P. van den, & Mellenberg, G.J. (1998) Testleer en Testconstructie. Den Haag: Boom. Broek, A. van den, Haan, J. de, & Huysmans, F. (2009) Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Cacioppo, J.T., & Berntson, G.G. (1994) Relationship between attitude and evaluative space: A critical review with emphasis on the separability of positive and negative substrates. Psychological Bulletin, 115 (3), 401‐423. Carù, A., & Cova, B. (2007) Consuming experiences: an introduction. New York, NY: Routledge. Colbert, F. (2001) Marketing Culture and the Arts. Montréal: Presses HEC. Collins, R. (2004) Interaction Ritual Chains. West Sussex, England: University Presses of California, Columbia and Princeton. Crauwels, J., & Pooters, R. (2005) Groepscommunicatie met een mobiele gids in een museum. Hasselt: Universiteit Hasselt. Ganzeboom, H. (1989) Cultuurdeelname in Nederland. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Geurts, J., & Leuken, S. van (2008) Omnivoor cultuurgedrag. Bedreigingen en kansen voor Noord‐ Brabantse culturele instellingen bepaald met het MAO model voor cultuurparticipatie. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Inglis, D. (2005) Culture and everyday life. New York, NY: Routledge. Ito, T., & Cacioppo, J.T. (2001) Affect and attitudes: A neuroscience approach. Forgas PJ (Ed.), The handbook of affect and social cognition, 50‐74. Ito, T., & Cacioppo, J.T. (2005) Variations on a human universal: Individual differences in positively offset and negativity bias. Cognition and Emotion 19 (1), 1‐26. Kotler, N. (1999) Delivering Experience: Marketing the Museum's Full Range of Assets. Museum News may/june). Geraadpleegd op http://www.aamus.org/pubs/mn/MN_MJ99_DeliveringExperience.cfm Kotler, P., & Armstrong, G. (2005) Principes van Marketing (2e ed.). Amsterdam: Pearson Education. Leeflang, P.S.H. (1999) Probleemgebied Marketing: de marketinginstrumenten. Houten: EPN. Leeflang, R.L.I. (1996) Beeldvorming en interculturele contacten in de woonomgeving. Een onderzoek naar de interetnische relaties van buurtbewoners van Nederlandse, Turkse en Marokkaanse herkomst. Tilburg: Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg.
71
LITERATUUR
Mclean, F. (1997) Marketing the Museum. Oxford, England: Taylor & Francis. Mulder, R. (2008) De kunst van cultuurmarketing. Bussum: Coutinho. Noordman, Th. B. J. (2000) Museummarketing. ’s‐Gravenhage: Elsevier bedrijfsinformatie b.v Pelsmacker, P. de, Geunens, M., & Bergh, J. van den (2008) Marketing Communicatie. Amsterdam: Pearson Education. Petkus Jr., E. (2002) Enhancing the application of experiential marketing in the arts. International Journal of Nonprofit and Voluntary Sector Marketing, 9(1), 49‐56. Pine, J., & Gilmore, J.H. (1999) Experience Economy. Boston: Harvard Business School Press Smithuijsen, C.B. (2001) Een verbazende stilte. Klassieke muziek, gedragsregels en sociale controle in de concertzaal. Amsterdam: Boekmanstudies. Stokmans, M.J.W. (2007) De casus Bazar: Effectmeting van een leesbevorderingsproject. Delft: Eburon. Stokmans, M.J.W. (2009) What does a product provide: utility or emotional energy? In M. Rizzolli (Ed.) Happiness and Relational Goods: Wellbeing and Interpersonal Relations in Economic Sphere, Venice. Tacq, J. (2003) Het oeuvre van Pierre Bourdieu. Apeldoorn: Garant. Voss, K.E., Spangenberg, E.R., & Grohmann, B. (2003) Measuring the hedonic and utilitarian dimensions of consumer attitude. Wijnhoven, L. (2002) Cultuurbeleid in Nederland. Zoetermeer/Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Wijk, C. van (2000) Toetsende statistiek: basistechnieken. Bussum: Coutinho. http://www.socialevraagstukken.nl/TSS/Docs/TSS04‐07collins.pdf Geraadpleegd op 20 mei 2009 http://experience.beeldengeluid.nl/index.aspx?chapterid=7862 Geraadpleegd op 3 maart 2009 http://www.rmo.nl/actueel/nieuws/2008/beestachtige‐korting Geraadpleegd op 16 mei 2009 http://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlands_Instituut_voor_Beeld_en_Geluid Geraadpleegd op 7 mei 2010 http://www.noordbrabantsmuseum.nl http://www.vanabbemuseum.nl http://www.markiezenhof.nl/ http://www.graphicdesignmuseum.nl/ http://www.museumjancunen.nl/nl/Home/default.aspx http://www.gemeentemuseumhelmond.nl/
72
Bijlage 1
Aankondigingsbrief musea
Beste meneer/mevrouw, Samen met het Vrijetijdshuis Brabant en Erfgoed Brabant doe ik als student Algemene Cultuurwetenschappen aan de Universiteit van Tilburg onderzoek naar museummarketing en het belang van sociale processen. Meer specifiek naar de invloed van sociale interactie op de uiteindelijke waardering van een museumbezoek. De afgelopen jaren zien we dat in de museumwereld meer en meer gebruik wordt gemaakt van experience‐marketing. Naast het aanbieden van producten en diensten creëren musea steeds vaker een belevingswereld voor het publiek. Om een dergelijke belevingswereld te scheppen, richten musea zich naast de collectie (het core‐product) ook op de servicelaag van het product (het uitgebreide product). De experience‐marketing heeft op deze manier vele nieuwe inzichten binnen de museummarketing opgeleverd, maar er is nog een andere mogelijkheid om de beleving van de bezoeker te optimaliseren. Namelijk door middel van sociale interactie. De experience‐based marketing legt alleen de nadruk op het individuele productgebruik en gaat niet dieper in op het sociale aspect tijdens het museumbezoek. Dit terwijl uit onderzoek blijkt dat cultuurconsumptie groepsconsumptie is. Museumbezoek is een sociale activiteit en de gezamenlijke ervaringen die ontstaan kunnen een bijdrage leveren aan de waarde van het bezoek. Het doel van mijn onderzoek is om te analyseren of de collectieve dimensie van een beleving en het faciliteren van groepsinteractie bijdraagt aan een hogere waardering van het museumbezoek. De input vanuit de museumwereld is hiervoor van groot belang. De onderzoeksresultaten geven inzicht in de vraag in hoeverre de waardering van een museumbezoek samen hangt met de mate van sociale interactie tijdens en na het museumbezoek. Dit biedt mogelijkheden om de huidige marketingstrategie van musea te optimaliseren. Er kan kortom beter worden ingespeeld op de behoeften van de museumbezoeker. In het kader hiervan wil ik graag een vragenlijst voorleggen aan de bezoekers van verschillende musea. Ik nodig u graag uit hieraan mee te werken. Alvast hartelijk dank voor uw tijd. Met vriendelijke groet, Hanne van Beugen
74
Bijlage 2
Flyer
Contact met anderen?
Hoe belangrijk is voor u het contact met anderen tijdens een museumbezoek? Stijgt daardoor uw uiteindelijke waardering van het bezoek? Dat is de vraag die dit onderzoek, dat uitgevoerd wordt door Uit in Brabant, Erfgoed Brabant en de Universiteit van Tilburg, probeert te beantwoorden. Aan u de vraag om ons daarbij te helpen door onze vragenlijst in te vullen. Alvast hartelijk dank voor uw tijd! Onder alle deelnemers verloten we een aantal museumkaarten.
Wilt u meewerken aan dit onderzoek? • Ja • Nee
Zo ja, dan kunt u op onderstaande stippellijn uw e‐mailadres invullen. De vragenlijst wordt u dan per mail toegestuurd. Onder alle deelnemers worden een aantal museumkaarten verloot. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. Uw gegevens worden anomien behandeld en uitsluitend gebruikt voor dit onderzoek. Na afloop van het onderzoek worden alle gegevens vernietigd.
75
Bijlage 3
Begeleidingsbrief bij vragenlijst
Geachte mevrouw/meneer, In hun vrije tijd bezoeken veel mensen, net als u, regelmatig een museum. De ene keer alleen, een andere keer met uw partner of soms zelfs met een groot gezelschap. Maar hoe belangrijk is het contact met anderen eigenlijk voor de uiteindelijke waardering van het museumbezoek? Dat is de vraag waar dit onderzoek, dat wordt uitgevoerd door Uit in Brabant, Erfgoed Brabant en de Universiteit van Tilburg, een antwoord op probeert te vinden. Vandaag heeft u het Van Abbemuseum bezocht. Naar aanleiding hiervan hebben wij een aantal vragen over dit museumbezoek. De vragenlijst die voor u ligt, bestaat uit twee delen. Het eerste gedeelte van de vragenlijst gaat dieper in op uw bezoek aan het Van Abbemuseum. En in het tweede gedeelte staat nog een aantal vragen over uw museumbezoeken in het algemeen. Met de informatie die we via dit onderzoek verkrijgen, kunnen de Brabantse musea beter inspelen op uw wensen en interesses. De informatie die wij verkrijgen uit deze vragenlijst wordt uiteraard anoniem verwerkt. We nodigen u graag uit om mee te werken aan dit onderzoek, omdat uw mening en visie erg belangrijk zijn! Het invullen van de vragenlijst duurt een klein kwartiertje. Als dank voor Uw deelname worden er vijf museumkaarten verloot onder de deelnemers. Alvast hartelijk bedankt voor uw tijd! Vriendelijke groeten, Ewout Sanders, Uit in Brabant Annette Gaalman, Erfgoed Brabant Hanne van Beugen, Universiteit van Tilburg
76
Bijlage 4
Vragenlijst
Vragen over uw laatste museumbezoek 1. Met wie heeft u het museum bezocht? U mag één hokje aankruisen. Partner Met één of meer familieleden Met één of meer vrienden of kennissen In georganiseerd verband (met vereniging of club) Met een reisgezelschap Collega's Met niemand, ik ga alleen
2. Heeft u deelgenomen aan een rondleiding? U mag één hokje aankruisen. Nee Ja, ik heb alleen deelgenomen (zonder mijn gezelschap) Ja, ik heb met mijn gezelschap deelgenomen 3. Voor welke van onderstaande mogelijkheden bent u naar het museum gekomen? U mag meerdere hokjes aankruisen.
De vaste collectie Een specifieke tentoonstelling Een lezing
4. In hoeverre heeft u een bepaald deel van de collectie bekeken? U mag één hokje per regel aankruisen.
Bijna niets
Ongeveer 25 %
Ongeveer 50 %
Ongeveer 75 %
Bijna helemaal
De totale collectie tentoongestelde werken (geen onderscheid tussen vast en specifiek) De vaste tentoonstelling De specifieke tentoonstelling
77
5. In hoeverre gelden onderstaande uitspraken voor u? Per uitspraak mag u slechts één vakje aankruisen. Sommige stellingen gaan over ‘praten over’. Daarmee bedoelen we praten vooraf, tijdens en achteraf het museumbezoek. Geldt Neutraal Geldt Geldt Geldt zeker voor niet zeker niet voor mij mij voor mij voor mij Het bezoeken van dit museum was onderdeel van een dagje uit Het bezoek aan dit museum was een gezellig uitje met anderen Ik heb voorafgaand aan dit museumbezoek mijn verwachtingen met anderen besproken Ik heb tijdens het museumbezoek met anderen over de kunstwerken uit de tentoonstelling/expositie gesproken Ik voelde mij één met de museumbezoekers Ik voelde me thuis bij de museumbezoekers Ik had het gevoel dat ik het museumbezoek op dezelfde manier heb beleefd als de andere bezoekers Ik vond dat er een ontspannen, aangename sfeer hing binnen het museum Ik heb na afloop met anderen ervaringen over de tentoonstelling/expositie uitgewisseld
78
6. Hieronder treft u een lijst aan met kenmerken van museum. Kunt u aangeven in hoeverre u tijdens het museumbezoek tevreden was over deze kenmerken? Kruis steeds één vakje aan. Ontevreden Neutraal Tevreden Zeer Zeer Niet ontevreden tevreden gebruikt / NVT Audiotour Rondleiding De tentoongestelde kunstwerken Informatie rondom de tentoongestelde kunstwerken De presentatie van de tentoongestelde kunstwerken Museumcafé (de horecafaciliteiten ter plaatse) Toiletten Garderobe De museumwinkel De mogelijkheid om online entreekaarten te bestellen 7. Deze vraag gaat in op uw mening over het museumpersoneel. Er worden steeds twee begrippen gegeven. Dit zijn twee uitersten. Tussen deze uitersten liggen vakjes waarvan u er steeds één mag aankruisen.
Geeft de gevraagde informatie/hulp
Reageert direct op uw vraag
Ondeskundig
Weinig kennis
Niet sociaal vaardig
Geeft niet de gevraagde informatie/hulp
Reageert niet direct op uw vraag Deskundig Veel kennis Sociaal vaardig
79
Beleefd Onbeleefd Onvriendelijk Vriendelijk Betrouwbaar Onbetrouwbaar Niet behulpzaam Behulpzaam Geduldig Ongeduldig Gebruikt begrijpelijke taal Gebruikt onbegrijpelijke taal Geeft meer informatie/advies dan Geeft minder informatie/advies dan gevraagd gevraagd Onverschillig Geïnteresseerd Veel individuele aandacht Weinig individuele aandacht Goed benaderbaar Slecht benaderbaar 8. In welke mate bent u tevreden over de volgende locatiekenmerken? Kruis steeds één vakje aan. Zeer Ontevreden Neutraal Tevreden Zeer ontevreden tevreden Bereikbaarheid Parkeergelegenheid Openingstijden Veiligheid van de omgeving/locatie De ligging/locatie van het museum 9. Wat voor cijfer (getal tussen de 1 en de 10) zou u geven aan het museumbezoek in zijn totaliteit? Klik op het onderstaande vakje
80
10. In welke mate heeft u onderstaande gevoelens ervaren met betrekking tot het museumbezoek? Zeer sterk Sterk ervaren Ik heb Nauwelijks ervaren ervaren het ervaren
Helemaal niet ervaren
ergernis
vreugde
minachting, smalen
vrees
verrukking
walging
verrassing
horror
genot
opgetogenheid
boos
hilariteit
81
Algemene vragen over uw museumbezoeken 11. Hoe vaak bezoekt u gemiddeld genomen een museum? U mag één hokje aankruisen. Ongeveer 1 keer per jaar Ongeveer 1 keer per maand Ongeveer 1 keer per halfjaar Vaker dan 1 keer per maand Ongeveer 1 keer per 3 maanden 12. Hoe vaak bezoekt u de volgende musea? U mag één hokje per genre aankruisen.
Nooit
Zelden
Af en toe
Regelmatig
Cultuurhistorisch museum Natuurhistorisch museum Musea voor oude beeldende kunst Musea voor moderne beeldende kunst of galerieën
Vaak
13. Wat vindt u van het bezoeken van een museum of expositie? Er worden steeds twee begrippen gegeven. Dit zijn twee uitersten. Tussen deze uitersten liggen vakjes waarvan u er steeds één mag aankruisen.
Ik vind het bezoeken van een museum of expositie: Belangrijk
Onaantrekkelijk
Frustrerend
Niet emotioneel
Niet vermakelijk
Fantastisch
Zonder betekenis
Niet leerzaam
Niet verrijkend
Oppervlakkig
Onbelangrijk
Aantrekkelijk Ontspannend Emotioneel Vermakelijk Verschrikkelijk Betekenisvol Leerzaam Verrijkend Mentaal uitdagend
82
Gewichtig Interessant Opwindend Boeiend Aangrijpend Leuk
Niet gewichtig
Oninteressant
Niet opwindend
Saai
Onbeduidend Niet leuk
14. Met wie bezoekt u doorgaans een museum? U mag één hokje aankruisen.
Partner Met één of meer familieleden Met één of meer vrienden of kennissen In georganiseerd verband (met vereniging of club) Met een reisgezelschap Collega's Met niemand, ik ga alleen
15. Hoeveel bent u bereid te betalen voor een entreekaartje voor onderstaande musea? Niets Tot € 5 € 5 – 7,50 € 7,50 – 10 € 10 – 12 € 12 – 15 € 15 – 20 Cultuurhistorisch museum Natuurhistorisch museum Musea voor oude beeldende kunst Musea voor moderne beeldende kunst of galerieën
83
16. De volgende vraag gaat in op het praten over een museum of tentoonstelling. Met praten bedoelen we praten vooraf, tijdens en na afloop van het museumbezoek. Per uitspraak mag u één hokje aankruisen.
Geldt zeker voor mij
Geldt Geldt Geldt Geldt grotendeels misschien grotendeels zeker niet voor mij niet voor voor mij voor mij mij
Ik praat met anderen over bijna ieder museumbezoek Ik praat vaak met mijn partner over een museumbezoek Ik praat vaak met familie over een museumbezoek Ik praat vaak met vrienden/kennissen over een museumbezoek Ik praat met collega’s (werk/studie) over een museumbezoek Ik praat met andere bezoekers (voorheen onbekenden) over het museumbezoek Ik praat met werknemers van het museum over het museumbezoek 17. Als u over een museumbezoek praat, waar praat u dan over? Met praten bedoelen we praten
vooraf, tijdens en na afloop van het museumbezoek. Per uitspraak mag u één hokje aankruisen.
Geldt zeker voor mij
Ik wissel ervaringen uit Ik wissel informatie uit Ik wissel belevingen uit Ik wissel ideeën/meningen uit Ik bespreek met anderen de collectie
Geldt Geldt Geldt Geldt zeker niet grotendeels misschien grotendeels voor niet voor voor mij voor mij mij mij
84
Ik wil anderen overtuigen dat ze ook gaan Ik haal met anderen herinneringen op over het museumbezoek 18. De volgende uitspraken gaan over de rondleiding. Per uitspraak mag u één hokje aankruisen. Geldt Geldt Geldt Geldt Geldt zeker niet grotendeels misschien grotendeels zeker voor mij voor voor mij niet voor voor mij mij mij Ik bekijk de collectie vaker met een rondleiding dan zonder een rondleiding Ik neem vaker met mijn gezelschap deel aan een rondleiding dan alleen Ik bekijk de collectie vaak samen met mijn gezelschap (samen rondlopen) Ik bekijk de collectie vaak alleen (los van mijn gezelschap)
Tot slot van deze vragenlijst nog enkele vragen over uw leefsituatie 19. Wat is uw hoofdbezigheid? U mag het hokje aanvinken dat het beste bij u past. Betaalde arbeid (meer dan 20 uur per week) Betaalde arbeid (minder dan 20 uur per week) Huisvrouw / ‐ man Onbetaalde arbeid (vrijwilligerswerk) Gepensioneerd/VUT Studerend Werkloos Arbeidsongeschikt
85
20. Kruis aan wat van toepassing is op uw leefsituatie. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Ik volg een voltijd studie Ik volg een deeltijd studie Ik heb een partner Ik heb meer dan één thuiswonend kind Het jongste kind is jonger dan 6 jaar Het jongste kind is jonger dan 15 jaar Mijn kinderen wonen niet meer thuis Ik besteed meer dan 10 uur per week 's avonds aan verplichte bezigheden (huishouden, koken, administratie, extra werk, baan of studie) Mijn partner besteed meer dan 10 uur per week 's avonds aan verplichte bezigheden Ik ben alleenwonend en heb geen kinderen Anders, namelijk ……. 21. Wat is de hoogste opleiding die u heeft voltooid of waar u nu mee bezig bent? Lager‐ of basisonderwijs (LO) Lager beroepsonderwijs (LBO) Middelbaar voortgezet onderwijs (VMBO, MAVO, (M)ULO) Middelbaar beroepsonderwijs (MBO) Hoger voortgezet onderwijs (HAVO, VWO, HBS, MMS) Hoger beroepsonderwijs (HBO) Wetenschappelijk onderwijs (WO) 22. Wat is uw geslacht? Man Vrouw 23. Wat is uw geboortejaar? Ik ben geboren vóór 1924, namelijk 19 Ik ben geboren vóór 1948, namelijk 19 Ik ben geboren vóór 1972, namelijk 19 Ik ben geboren na 1972, namelijk 19 24. Wat is uw postcode? …………
86
Bijlage 5
Schematische weergave constructen & variabelen
Specifiek museumbezoek: Afhankelijke variabele Waardering (cijfer) Emotie Constructen Onafhankelijke variabelen Artefact - Collectie
Uitgebreide product
Sociale interactie
-
Tentoonstelling
-
Product
-
Personeel
-
Plaats Gezelschap Sociale attitude
Algemene museumbezoeken: Afhankelijke variabele Waardering (cijfer) Emotie Constructen Artefact Houding tov museumbezoek
Vraag Vraag 9 Vraag 10 Waarvoor naar museum gekomen? Vraag 3 Welk deel collectie bekeken? Vraag 4 Idem als bij collectie Vraag 3 & vraag 4 Rondleiding Vraag 2 Tevredenheid kenmerken product Vraag 6 Mening van de respondent over Vraag 7 verschillende eigenschappen Tevredenheid locatiekenmerken Vraag 8 Vraag 1 Vraag 5
Vraag Vraag 9 Vraag 10
Onafhankelijke variabelen NVT Vraag 13 - Attitude Æ Hedonistisch: Aantrekkelijk – onaantrekkelijk Ontspannend – frustrerend Emotioneel – niet emotioneel Vermakelijk – niet vermakelijk Verschrikkelijk – fantastisch Æ Utilitair: Betekenisvol – zonder betekenis Leerzaam – niet leerzaam Verrijkend – niet verrijkend Mentaal uitdagend – oppervl. Æ Involvement: Gewichtig – niet gewichtig Interessant – oninteressant Opwindend – niet opwindend Boeiend – saai Aangrijpend – onbeduidend
87
Sociale interactie algemeen
-
Gezelschap
-
Contact met andere bezoekers
Achtergrondkenmerken: Afhankelijke variabele Waardering (cijfer) Emotie Construct Onafhankelijke variabelen Overige - Welk museum (achtergrondken‐ - Bezoekfrequentie merken respondent) - Genrepreferentie - Betaalbereidheid - Hoofdbezigheid - Leefsituatie - Opleidingsniveau - Geslacht - Geboortejaar - Postcode
Vraag 14 & 18 Vraag 16 & 17
Vraag Vraag 9 Vraag 10 Vraag 0 Vraag 11 Vraag 12 Vraag 15 Vraag 19 Vraag 20 Vraag 21 Vraag 22 Vraag 23 Vraag 24
88
Bijlage 6
Schematische weergave variabelen namen
Vraag Vraag 1 – Met wie museum bezocht? Vraag 2 – Deelgenomen aan een rondleiding? Vraag 3 – Hoofdzakelijk naar het museum gekomen voor? Vraag 4 – Welk deel van de collectie bekeken? Vraag 5 – Sociale interactie
Vraag 6 – Tevreden over de kenmerken van het museum
Vraag 7 – Mening over het personeel
Vraag 8 – Tevredenheid locatiekenmerken Vraag 9 – Cijfer Vraag 10 – Emoties ervaren tijdens museumbezoek
Vraag 11 – Bezoekfrequentie algemeen Vraag 12 – Frequentie verschillende musea
Variabele naam bezoekp rondl1 rondl2 rondl3 collectie1 collectie2 collectie3 collecited1 collecited2 collecited3 sattitude1 sattitude2 sattitude3 sattitude4 sattitude5 kenmerk1 kenmerk2 kenmerk3 kenmerk4 kenmerk5 personeel1 personeel2 personeel3 personeel4 personeel5 personeel6 personeel7 personeel8 locatie1 locatie2 locatie3 cijfer
sattitude6 sattitude7 sattitude8 sattitude9 sattitude10 kenmerk6 kenmerk7 kenmerk8 kenmerk9 kenmerk10 personeel9 personeel10 personeel11 personeel12 personeel13 personeel14 personeel15 locatie4 locatie5
emotie1 emotie2 emotie3 emotie4 emotie5 emotie6 bezoekmus
emotie7 emotie8 emotie9 emotie10 emotie11 emotie12
genre1 genre2 genre3 genre4
89
Vraag 13 – Houding t.o.v. museumbezoeken algemeen
Vraag 14 – Met wie bezoekt u doorgaans het museum? Vraag 15 – Betaalbereidheid Vraag 16 – Praten over museumbezoek algemeen
Vraag 17 – Informatie uitwisselen over museumbezoek
Vraag 18 – Rondleiding Vraag 19 – Hoofdbezigheid Vraag 20 – Leefsituatie
Vraag 21 – Opleidingsniveau Vraag 22 – Geslacht Vraag 23 – Geboortejaar Vraag 24 – Postcode
attitude1 attitude2 attitude3 attitude4 attitude5 attitude6 attitude7 attitude8 gbezoekp
attitude9 attitude10 attitude11 attitude12 attitude13 attitude14 attitude15 attitude16
wpayculth wpaynath prateng pratenp pratenf pratenv beleving1 beleving2 beleving3 beleving4 rondl1 rondl2 werk
wpayoudk wpaymodk pratenc pratenw pratenab
tijdsb1 tijdsb2 tijdsb3 tijdsb4 tijdsb5 school
tijdsb6 tijdsb7 tijdsb8 tijdsb9 tijdsbanders
sexe
age
postc
beleving5 beleving6 beleving7 rondl3 rondl4
90
Bijlage 7
Hercoderingen Specifiek museumbezoek: Vraag Hercoderen Vraag 7 – Geeft gevraagde informatie/hulp – Geeft niet gevraagde informatie/hulp (1) Deskundig – Ondeskundig (3) Personeel Veel kennis – Weinig kennis (4) Sociaal vaardig – Niet sociaal vaardig (5) Beleefd – Onbeleefd (6) Betrouwbaar – Onbetrouwbaar (8) Geduldig – Ongeduldig (10) Gebruikt begrijpelijke taal – Gebruikt onbegrijpelijke taal (11) Geeft meer informatie/advies dan gevraagd ‐ Geeft minder informatie/advies dan gevraagd (12) Veel individuele aandacht – Weinig individuele aandacht (14) Goed benaderbaar – Slecht benaderbaar (15) Vraag 10 – Vreugde (2) Emotie Verrukking (5) Verrassing (7) Genot (9) Opgetogenheid (10) Hilariteit (12) Algemene museumbezoeken: Vraag Hercoderen Vraag 13 – Belangrijk – Onbelangrijk (1) Aantrekkelijk – Onaantrekkelijk (2) Attitude Ontspannend – Frustrerend (3) Emotioneel – Niet emotioneel (4) Vermakelijk – Niet vermakelijk (5) Betekenisvol – Zonder betekenis (7) Leerzaam – Niet leerzaam (8) Verrijkend – Niet verrijkend (9) Mentaal uitdagend – Oppervlakkig (10) Gewichtig – Niet gewichtig (11) Interessant – Oninteressant (12) Opwindend – Niet opwindend (13) Saai – Boeiend (14) Aangrijpend – Onbeduidend (15) Leuk – Niet leuk (16) Vraag 16 Praten met anderen over museumbezoek (1) Praten met partner over museumbezoek (2) Praten met familie over museumbezoek (3) Praten met vrienden/kennissen over museumbezoek (4) Praten met collega’s over museumbezoek (5)
91
Vraag 17
Vraag 18
Praten met andere bezoekers over museumbezoek (6) Praten met werknemers van museum over het bezoek (7) Uitwisselen van ervaringen (1) Uitwisselen van informatie (2) Uitwisselen van belevingen (3) Uitwisselen van ideeën/meningen (4) Bepreken van collectie (5) Anderen willen overtuigen (6) Herinneringen ophalen (7) Bekijken collectie vaker met rondleiding dan zonder (1) Deelnemen aan rondleiding met gezelschap (2) Collectie bekijken samen met gezelschap (3) Collectie alleen bekijken (4)
92
Bijlage 8
Onderlinge correlaties specifiek museumbezoek
Het uitgebreide product: Beperkte
Extended
Personeel
Locatie
uitgebreide
product
.004
-.067
.147
.975
.560
.189
1
.313(**)
.022
.009
.854
1
.155
product Beperkte
Pearson Correlation
uitgebreide
Sig. (2-tailed)
1
product Extended
Pearson Correlation
.004
product
Sig. (2-tailed)
.975
Personeel
Pearson Correlation
-.067
.313(**)
Sig. (2-tailed)
.560
.009
Pearson Correlation
.147
.022
.155
Sig. (2-tailed) .189 ** Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
.854
.175
Locatie
.175 1
Sociale interactie: Sociale attitude
Sociale attitude
praten
voelen
1
.076
Sociale attitude
Pearson Correlation
praten
Sig. (2-tailed)
Sociale attitude
Pearson Correlation
.076
voelen
Sig. (2-tailed)
.499
.499 1
93
Bijlage 9
Onderlinge correlaties algemene museumbezoeken
Houding ten opzichte van het museumbezoek:
Involvement
Pearson Correlation
Involvement
Hedonistisch
Utilitair
1
.722(**)
.705(**)
.000
.000
1
.635(**)
Sig. (2-tailed) Hedonistisch
Pearson Correlation Sig. (2-tailed)
Utilitair
Pearson Correlation
.722(**) .000
.000
.705(**)
.635(**)
Sig. (2-tailed) .000 ** Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
1
.000
Sociale interactie: Praten over
Uitwisselen
museumbezoeken
informatie
1
.517(**)
.076
.000
.500
1
-.031
Praten over
Pearson Correlation
museumbezoeken
Sig. (2-tailed)
Uitwisselen
Pearson Correlation
informatie
Sig. (2-tailed)
.000
Rondleiding
Pearson Correlation
.076
-.031
.500
.782
Sig. (2-tailed) ** Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
.517(**)
Rondleiding
.782 1
94
Bijlage 10
Onderlinge correlaties afhankelijke variabelen
Cijfer vs. Emotie: Cijfer
Cijfer
Pearson Correlation
1
Sig. (2-tailed) Emotie positief
Pearson Correlation
.454(**)
Emotie
Emotie
positief
negatief
.454(**)
.101
.000
.390
1
.022
Sig. (2-tailed)
.000
Pearson Correlation
.101
.022
Sig. (2-tailed) .390 ** Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
.851
Emotie negatief
.851 1
95