Een zorgstructuur voor 0-4-jarigen Het Nijmeegse project Kijk op kleintjes als sluitende keten voor de allerjongsten
Centrum Maatschappelijke Ontwikkeling Gelderland
Een zorgstructuur voor 0-4-jarigen Het Nijmeegse project Kijk op kleintjes als sluitende keten voor de allerjongsten
Velp, augustus 2006 Miranda Huijs Elise Roelofse
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
2
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Inhoudsopgave
5 6
Ten geleide 1. Zorgstructuren in perspectief 1.1 Inleiding 1.2 De context 1.3 Zorgstructuren en de wet 1.4 Begrippenkader
13 2. Succesfactoren 1. Oriëntatiefase; Bezint eer gij begint 2. Koersbepaling; Zorg voor een heldere visie en doelstelling 3. De gemeente heeft overzicht en voert regie 4. Helderheid in taken en verantwoordelijkheden 5. Besteedt aandacht aan de cultuur 6. Organisaties hebben hun eigen werkprocessen op orde 7. Investeer in het leren kennen van elkaar 8. Evalueer en stel bij 9. Communiceer! 19 3. Praktijkvoorbeeld Kijk op kleintjes 3.1 Omschrijving project 3.2 De zeven opdrachten 3.3 Uitwerking van de opdrachten 22 1. Zicht op alle 0 tot 4 jarige kinderen in de wijk 24 2. Zorg voor optimale signalering 29 3. Zorg voor optimale diagnostiek en verwijzing: het zorgteam 0-4-jarigen 32 4. Organiseer voldoende lichte hulp 34 5. Zorg voor effectieve toeleiding voor zorgweigeraars 36 6. Organiseer overbruggingszorg 37 7. Biedt opvoedingsondersteuning aan risicogroepen 41 Ter afsluiting 41 Bronnen Geraadpleegde literatuur Handige internetadressen
3
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Ten geleide
Zorgstructuren zijn populair. Ze lijken hét middel om risicokinderen en -gezinnen vroegtijdig te signaleren en snel door te geleiden naar een passend aanbod. Niet toevallig zijn zorgstructuren vaak georganiseerd in het onderwijs of in wijken; plekken waar kinderen en hun ouders dagelijks te vinden zijn. Daarnaast worden de structuren ook opgezet om bepaalde maatschappelijke problemen gericht op te pakken. Denk bijvoorbeeld aan criminaliteit of kindermishandeling. Hoe zet u een zorgstructuur op, wat maakt het succesvol? En hoe kunt u profiteren van ervaringen van anderen? In deze brochure worden in hoofdstuk 1 zorgstructuren in perspectief geplaatst; welke ontwikkelingen spelen op dit moment? Wat zijn zorgstructuren eigenlijk en waarvoor worden ze ingezet? In hoofdstuk 2 beschrijven we een aantal succesfactoren. We adviseren u ze te gebruiken als checklist. U kunt nagaan welke items in uw gemeente goed zijn uitgewerkt en welke extra aandacht behoeven.
Vervolgens treft u in hoofdstuk 3 een uitgebreide beschrijving aan van een praktijkvoorbeeld van een zorgstructuur voor 0-4-jarigen in Nijmegen; het project Kijk op kleintjes. Het project startte in 2004 in twee wijken waarin relatief veel risicoen multiproblemgezinnen wonen. Het is in 2005 geëvalueerd en wordt op het moment van het verschijnen van deze brochure in heel de stad ingezet. Deze publicatie bevat een beschrijving van de projectaanpak en van de zeven projectopdrachten; inclusief de resultaten, ervaringen en opmerkelijke bevindingen. Kortom, voor u ligt een praktisch naslagwerk voor iedereen die met zorgstructuren voor 0-4-jarigen aan de slag wil gaan of bestaande zorgstructuren kritisch tegen het licht wil houden. Als u meer informatie wenst, kunt u contact opnemen met Spectrum. Spectrum adviseert Gelderse gemeenten en instellingen bij het opzetten, evalueren en versterken van zorgstructuren.
3
Zorgstructuur Wanneer we spreken van een zorgstructuur doelen we op het geheel aan ketensamenwerkingsafspraken (beleid, organisatie en randvoorwaarden) met als doel tijdige en passende hulp voor elk kind dat dit nodig heeft.
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
1. Zorgstructuren in perspectief
6
1.1 Inleiding
1.2 De context
Zorgstructuren worden veelal ingezet in het kader van vroegsignalering als vangnet voor probleemgezinnen, voor coördinatie van zorg en als toeleiding naar de juiste hulp. Men wil er mee bereiken dat ketensamenwerking ontstaat: een sluitende zorgketen door het verbinden van activiteiten aan elkaar, met als doel passende hulp voor elk kind. Het opzetten van een zorgstructuur lijkt hét antwoord op vele problemen rondom samenwerking en afstemming in de zorg en hulpverlening. Door de veelheid aan hulpvormen zien ouders door de bomen het bos niet meer en is het moeilijk om zelf de meest geschikte hulp te vinden. En door onder andere verschillende financieringsstromen, specifieke regelgeving en verkokering van de sectoren zijn hulpverleners nauwelijks op de hoogte van elkaars werkzaamheden en is de samenwerking en afstemming minimaal.
Vanuit de landelijke politiek is er veel aandacht voor afstemming van de hulpverlening. Zorgstructuren worden hierbij als een belangrijk middel gezien. Op alle niveaus (landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal) kunnen initiatieven ontstaan. Zeker voor een grote gemeente kan het een ingewikkelde taak zijn om overzicht te houden en regie te voeren in dit gehele speelveld. We hebben een overzicht gemaakt van de verschillende niveaus, de kaders en organisaties die hierbij betrokken kunnen zijn en hetgeen dit aan beleid en activiteiten kan opleveren. Zie Figuur 1; pagina 7.
Diverse samenwerkingsvormen schieten dan ook als paddestoelen uit de grond. Een aantal voorbeelden zijn de buurtnetwerken, zorgnetwerken rondom primair- en voortgezet onderwijs, jeugdpreventieteams rondom jongeren die in aanraking komen met politie en justitie en netwerken huiselijk geweld en kindermishandeling. Zie ook de opsomming aan voorbeelden in figuur 1 van landelijke en regionale initiatieven en alle partijen die erbij betrokken zijn. Wanneer echter op verschillende niveaus door verschillende instanties en voor verschillende doeleinden zorgstructuren worden opgezet, is het niet ondenkbaar dat aan het doel voorbijgeschoten wordt. Overlap in doelgroepen, ontbreken van duidelijk regie en onoverzichtelijkheid – zeker ook voor ouders – zijn mogelijke valkuilen. In hoofdstuk 1 van deze brochure plaatsen we de zorgstructuren in perspectief. Deze structuren opbouwen en onderhouden kan immers nooit een geïsoleerde activiteit zijn, maar gebeurt altijd binnen een bepaalde context. In dit hoofdstuk benoemen we die context en vervolgens bespreken we in hoofdstuk 2 een aantal succesfactoren voor het opzetten van een zorgstructuur. We hebben hiervoor geput uit diverse notities en gebruik gemaakt van verschillende websites. Voor een overzicht van bronnen kunt u de lijst raadplegen achter in de brochure.
1.3 Zorgstructuren en de wet Naar aanleiding van de Wet op de jeugdzorg zijn de vijf functies opgroei-, opvoed- en gezinsondersteuning in het lokale domein benoemd door VWS, Justitie, IPO, VNG en MO-groep. Hiermee is een belangrijke stap gezet in het verduidelijken van het lokale veld in de aansluiting met jeugdzorg. Er is sprake van dat de functies zullen worden opgenomen in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning te weten als prestatieveld ‘preventieve ondersteuning jeugd’. Dit prestatieveld richt zich op het ondersteunen van jeugdigen en ouders met opgroei of opvoedingsproblemen en onderscheidt vijf functies, te weten: 1. informatie en advies; 2. signalering; 3. toeleiding naar het hulpaanbod; 4. lichte pedagogische hulp; 5. coördinatie van zorg op lokaal niveau. Op dit moment zijn de functies nog niet verankerd in de WMO, maar worden ze genoemd in een Memorie van Toelichting (mei 2005). Binnen zorgstructuren en zorgteams zijn meerdere functies aan de orde. Een zorgteam versterkt de signalering, zorgt voor toeleiding naar het juiste hulpaanbod, heeft zicht op de beschikbare capaciteit van lichte pedagogische hulp en kan hier eenvoudig naar doorgeleiden. Ook zijn er zorgteams die de coördinatie van zorg hebben geregeld, namelijk wanneer er per cliënt een verantwoordelijke professional wordt aangewezen die het kind in voldoende tempo door de verdere keten van de hulpverlening leidt.
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Figuur 1 Voorbeeld voor een Gelderse gemeente met verschillende organisaties, werkzaamheden, projecten, beleid, protocollen en interne werkprocessen die niet allemaal op elkaar zijn afgestemd. Wie
Wat
Landelijke organisaties
Ministeries, samenwerkingsverbanden zoals JONG, kennis- en ondersteuningsbureaus zoals NJi, ZioS, landelijke koepels zoals de VNG
BANS Akkoord, Wet op de jeugdzorg, WMO, VVE beleid, Weer Samen Naar School, advies van de Inventgroep aan VWS, richtlijnen voor Zorgadviesteams
Provinciale organisaties
Provincie Gelderland, Bureau Jeugdzorg Gelderland (BJZG), Spectrum CMO
Beleidsnotities zoals Van Aanmelding tot Zorg (BJZG), projecten provincie zoals gezinscoaching, stimulerende subsidieregelingen
Regionale organisaties
MEE, Politie, Justitie, AMW, GGD, onderwijs, thuiszorg, regionale platforms, jeugdzorgaanbieders
Beleidsnotities, projecten zoals Huiselijk geweld (GGD), convenant autisme (MEE), project ketensamenwerking (regioplatform) en interne werkprocessen bijvoorbeeld protocol privacy
Gemeentelijke/lokale organisaties
Huisartsen, verloskundigen, onderwijs, gemeentelijke loketten, buurthuizen, welzijnsinstellingen
Beleidsnotities, projecten zoals zorgteams, eigen interne doelstellingen en werkprocessen
7
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Zorgstructuren en de wet, toelichting op de vijf functies 1. Informatie en advies Bij deze functie gaat het zowel om ongevraagde informatie over opvoeden en opgroeien (voorlichting), als om het beantwoorden van specifieke vragen van ouders en jeugdigen. Voor zowel ouders als jeugdigen is een groot assortiment algemene opvoedingsvoorlichting beschikbaar, bijvoorbeeld via de media, openbare bibliotheken en het internet.
8
De rol van de gemeente kan in principe beperkt blijven tot het opsporen van lacunes in het algemene voorlichtingsaanbod, gelet op de lokale informatiebehoefte. Omdat met openbaar voorlichtingsmateriaal echter niet alle burgers worden bereikt, roepen sommige gemeenten opvoedwinkels in het leven, gekoppeld aan voorzieningen waar in principe iedere ouder komt. Dergelijke informatiepunten lenen zich tevens voor het beantwoorden van specifieke vragen. Ook groepsconsultatiebureaus en oudercursussen kunnen in dit verband een rol vervullen. Voor jeugdigen zijn er op school vaak voorlichtingprogramma’s over specifieke onderwerpen, zoals pesten en misbruik van genotmiddelen. Met gerichte vragen kunnen jeugdigen terecht bij een vertrouwenspersoon op school of een lokaal Jongeren Informatie Punt (JIP). Informatiepunten voor ouders en jeugdigen moeten ook voorlichting geven over het bestaan en de werkwijze van Bureau Jeugdzorg en het AMK. 2. Signalering Hierbij gaat het om het vroegtijdig signaleren van problemen van jeugdigen en opvoeders, óók als de betrokkenen die problemen zelf wellicht (nog) niet goed onderkennen. Hierbij is ook aandacht voor (beginnende) delinquentie op zijn plaats. Beroepskrachten van algemene voorzieningen, vooral die in de jeugdgezondheidszorg en het onderwijs, komen in hun dagelijks werk problemen tegen en krijgen signalen. Bureau Jeugdzorg kan de signaleringsvaardigheden van de betrokken beroepskrachten versterken door advisering en deskundigheidsbevordering.
3. Toeleiding naar het hulpaanbod Nadat een vraag of probleem is gesignaleerd, hetzij door een jeugdige of ouder, hetzij door anderen, moet zo snel mogelijk hulp worden geboden. Dit vereist in de eerste plaats dat het ondersteunings- en zorgaanbod inzichtelijk is, zowel voor hulpvragers als voor beroepskrachten. Een handig hulpmiddel hierbij is een ‘sociale kaart’ van alle beschikbare vormen opvoed- en opgroeihulp, inclusief die van Bureau Jeugdzorg en het AMK. Medewerkers van lokale voorzieningen moeten globaal kunnen inschatten welke problematiek aan de orde is en welke hulp daarbij past. Vaak hebben zij behoefte hierover met andere beroepskrachten te overleggen, bijvoorbeeld in een buurtnetwerk of een zorgadviesteam in het onderwijs. Bureau Jeugdzorg kan in dit verband een consultatie-rol vervullen. Tot slot is het van groot belang goede afspraken te maken over verwijzing van ouders en jeugdigen, zowel naar lokale vormen van opvoed- en opgroeiondersteuning als – bij ernstige problemen – naar Bureau Jeugdzorg en het AMK. 4. Licht pedagogische hulp Dit betreft kortdurende advisering en lichte hulpverlening op momenten dat de opvoeding dreigt te stagneren. Pedagogische hulp bestaat in veel verschillende vormen. Voor ouders zijn er vaak pedagogische spreekuren, meestal in het kader van de jeugdgezondheidszorg. Belangrijk is dat alle ouders daar terecht kunnen, ongeacht de leeftijd van hun kind(eren). Ook het algemeen maatschappelijk werk en het schoolmaatschappelijk werk bieden pedagogische hulp aan. Daarnaast komen verschillende varianten van ‘home-visiting’ voor. Voor scholieren vanaf twaalf jaar moet op school een persoonlijke begeleider beschikbaar zijn. Verder is van belang dat jeugdigen uit de gemeente zo nodig kunnen deelnemen aan coachingprojecten voor (beginnende) delinquenten. Een goed aanbod van pedagogische hulp houdt rekening met de diversiteit aan doelgroepen in de lokale gemeenschap. Nauwe samenwerking met Bureau Jeugdzorg kan zo nodig
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
1.4 Begrippenkader
zorgen voor een versnelde en ‘warme’ overdracht van cliënten naar de jeugdzorg. Dit komt de effectiviteit en slagvaardigheid van de hulpverlening ten goede. 5. Coördinatie van zorg op lokaal niveau Hierbij gaat het om hulp aan gezinnen met meervoudige problematiek, die geen greep hebben op de eigen situatie. Deze gezinnen hebben te maken met diverse instanties en hulpverleners. Bijvoorbeeld in verband met schuldsanering, huisvesting, verslaving en problemen op school. Vaak hebben de betrokken gezinnen weerstanden tegen professionele hulpverlening. Het is aan de gemeente ervoor te zorgen dat lokale instellingen afspraken maken over het bij elkaar brengen van afzonderlijke probleemsignalen van/over het gezin en het onderling afstemmen van de hulpverlening. Sommige gemeenten experimenteren in dit verband met een centraal meld- en coördinatiepunt. Als het een gezin betreft met een indicatie voor jeugdzorg, gaat Bureau Jeugdzorg na wie de coördinatie het beste op zich kan nemen. Belangrijk is dat degene die coördineert, het vertrouwen van het gezin heeft.
Bron: folder VWS in samenwerking met de VNG: ‘Opvoed- en opgroeiondersteuning, de rol van de gemeente in het licht van de Wet op de jeugdzorg’, november 2004.
De woorden zorgstructuur, ketensamenwerking, (buurt)netwerk en zorgteam worden vaak door en naast elkaar gebruikt. Voor dit boekje gaan wij uit van het volgende. Er zijn verschillende niveaus te onderscheiden: • Ketensamenwerking: het afstemmen van primaire processen van organisaties waarbij het traject naar en van hulp van de klant leidend is. • Zorgstructuur: het geheel aan ketensamenwerkingsafspraken rondom doelgroepen, op beleidsmatig niveau. • Zorgteams/buurtnetwerken: op praktisch uitvoerend niveau invulling geven aan samenwerking rondom een kwetsbare doelgroep. Ketensamenwerking Het woord ketensamenwerking is een algemene aanduiding voor samenwerking tussen instellingen met als doel het hulpverleningsproces van klanten zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Niet het primaire proces van de eigen instelling of organisatie staat centraal, maar de route naar hulp en het hulpverleningsproces dat de klant doorloopt. Deze vorm van samenwerking is niet specifiek bedoeld voor een bepaalde doelgroep, maar kan er wel voor worden ingezet. Bij ketensamenwerking onderkennen organisaties dat ze verantwoordelijk zijn voor (slechts) een deel van de zorg en stellen ze zich tot doel de keten van signaleren tot zorgaanbod voor klanten zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Het deelnemen aan een zorgteam of buurtnetwerk kan een manier zijn van organisaties om invulling te geven aan ketensamenwerking. Zorgstructuur Wanneer we spreken van een zorgstructuur doelen we op het geheel van beleid, organisatie en randvoorwaarden om het zorgteam of de zorgteams heen. Een zorgstructuur kan worden opgezet vanuit een regionaal samenwerkingsverband, bijvoorbeeld de regionale jeugdzorg adviesteams voor het primair onderwijs in de Achterhoek of op gemeentelijk of lokaal niveau (denk aan de gemeente Arnhem die een dekkende zorgstructuur voor 0-23-jarigen ambieert voor heel Arnhem). In het onderwijs en in toenemende mate ook in organisaties voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang, spreekt men ook wel van interne zorgstructuur. Hiermee bedoeld men het geheel van afspraken dat ervoor zorgt dat er binnen een school problemen van kinderen gesignaleerd worden en hulp- of zorgtrajecten uitgezet worden.
9
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Zorgteams/buurtnetwerken Wanneer op uitvoerend niveau wordt samengewerkt door verschillende disciplines en/of deskundigen van verschillende instellingen, spreken we van een zorgteam of buurtnetwerk. We lichten ze beide toe. Zorgteam Een zorgteam functioneert op praktisch uitvoerend niveau. De deelnemers zijn deskundigen van verschillende organisaties. Het team bespreekt specifieke (zorgelijke of gecompliceerde) casuïstiek en zet meest wenselijke zorgtrajecten uit. Het signaleren en toeleiden vindt door de samenwerking in een team effectiever plaats dan wanneer de deelnemende organisaties dit alleen zouden doen. Sommige zorgteams hebben ook de taak een zorgtraject te coördineren en te volgen. De schaalgrootte kan verschillen: sommige teams bestrijken een hele plattelandsgemeente, andere het gebied van een samenwerkingsverband WSNS, weer andere een wijk in de stad. Essentieel in de werkwijze is dat hulpverleners deelnemen die met de zwaardere casuïstiek aan de slag kunnen.
10
Buurtnetwerk 0-12 Het kenmerk van buurtnetwerken 0-12 is dat ze een bredere insteek hebben. De methodiek buurtnetwerken 0-12 is beschreven (SWP 2003). Ook hier worden gezinnen door de deelnemers toegeleid naar de hulpverlening en er wordt naar gestreefd om steun of hulp dicht bij huis te bieden. Een buurtnetwerk heeft vaak als doel zicht te hebben op specifieke doelgroepen zoals kwetsbare of multiproblem gezinnen. Door de veelheid aan zorgteams (bijvoorbeeld in een wijk een buurtnetwerk en zorgteam op school) is het voor Integrale Vroeghulp of Bureau Jeugdzorg te kostbaar om aan alle teams deel te nemen. Buurtnetwerken krijgen daarom steeds meer een preventieve functie in dorp of wijk. Door hun samenstelling zijn ze het geëigende netwerk om preventief signalen op te vangen en er iets mee te doen: bijvoorbeeld activiteiten in het kader van de brede school of creatieve manieren om gezinnen te betrekken bij activiteiten voor de kinderen. Doorgaande lijn Welke invulling een gemeente ook kiest voor haar zorgstructuur, het is van belang dat de zorgteams op elkaar zijn afgestemd. Zo is een groot voordeel van buurtnetwerken het bereik van 0-12-jarigen zonder de ‘knip’ bij 4 jaar. Vanwege de ontwikkelingen in het onderwijs en vanwege de kosten die deelname aan de kleinschalige buurtnetwerken 0-12 voor regionale partners met zich meebrengen, zien we steeds meer aparte zorgteams voor 4-12-jarigen (c.q. 12-18-jarigen) ontstaan. Een zorg-
team 0-4 ontstaat vaak als reactie op deze ontwikkeling met als uitdaging om een doorgaande lijn naar 4-plus op casusniveau te waarborgen. Dit kan op verschillende manieren: • de coördinatoren (of bepaalde deelnemers) van de zorgteams hebben onderling contact om informatie uit te wisselen, wanneer ouders daarvoor toestemming hebben gegeven; • de gegevens van peuterspeelzaalwerk en kinderdagopvang gaan via een overdrachtformulier mee naar de basisschool; • het Integraal Dossier jeugdgezondheidszorg (spoedig te vervangen door het Elektronisch Kinddossier) zorgt voor informatieoverdracht van JGZ 0-4 naar JGZ 4-19. Wanneer zorgteams 4-12 en zorgteams 0-4 onderdeel vormen van dezelfde beleidsmatige en organisatorische zorgstructuur horen daar afspraken bij over de doorgaande lijn (ofwel over de overdracht van de ene naar de andere schakel in de keten).
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Figuur 2: Zorgstructuur en context
Algemeen aanbod en eerstelijns zorg
Participatie aanbod WMO
Ondersteuningsaanbod WMO
Specialistisch aanbod
Voorbeelden: • huisarts • verloskundige • consultatiebureau
Voorbeelden: • peuterspeelzaalwerk • opstapproject • brede school
Voorbeelden: • licht pedagogische hulp • opvoedingsvoorlichting • zorgcoördinatie
Voorbeelden: • Bureau Jeugdzorg • geïndiceerde zorg • Raad voor de Kinderbescherming
Zorgstructuur - vangnet
11 Toelichting Een zorgstructuur opzetten is nooit een geïsoleerde activiteit, maar vindt altijd plaats binnen een context. De handreiking WMO en dit figuur biedt een manier om alle maatschappelijke activiteiten binnen een gemeente in kaart te brengen. Omdat alle organisaties preventieve taken hebben en problemen kunnen signaleren, zijn alle organisaties potentiële deelnemers van een zorgstructuur. Dit figuur is gebaseerd op de indelingssystematiek zoals gehanteerd in de Handreiking ketensamenwerking in de WMO, maatschappelijke ondersteuning in samenhang door het NIZW in opdracht van VWS en VNG (juli 2005).
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
12
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
2. Succesfactoren van een zorgstructuur voor 0-4-jarigen
In het kader van de invoering van de WMO en zorgstructuren zijn een aantal publicaties verschenen over kwaliteitskenmerken. Zo schreef Spectrum een handreiking voor het realiseren van zorgstructuren; ‘Sluitende’ zorg in het onderwijs. In dit hoofdstuk hebben we een aantal kwaliteitskenmerken in de vorm van ‘succesfactoren’ op een rij gezet.
Succesfactor 1 Oriëntatiefase: Bezint eer gij begint Het ontstaan van een zorgstructuur Er zijn verschillende wegen waarlangs het initiatief voor een zorgstructuur kan ontstaan. • Vanuit de landelijke politiek wordt aandacht gevraagd voor een probleem en wordt de mogelijke oplossing aangegeven. Denk bijvoorbeeld aan gezinscoaching; in gang gezet door de staatssecretaris van VWS. De landelijke aandacht voor de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg heeft er toe geleid dat de zorgadviesteams in het onderwijs een snelle groei doormaken. • Al vanaf 2000 voert Spectrum in de provincie Gelderland het project zorgstructuren rond het onderwijs uit. Daarbij gaat het niet om het ontwikkelen van nieuwe methodieken, maar het implementeren van methodieken en samenwerkingsmodellen die zich in de praktijk bewezen hebben. • Op de regionale agenda van de Platforms afstemming jeugdzorg en jeugdbeleid staan de zorgstructuren rond het onderwijs bovenaan. De aandacht voor zorgstructuren voor de 04-jarigen is daar groeiende. • Lokale instellingen signaleren een probleem en bedenken een aanpak. Bijvoorbeeld het project Kijk op kleintjes in Nijmegen, ontstaan vanuit een lokale werkgroep van instellingen in samenwerking met de gemeente. Samengevat ontstaan zorgstructuren vanuit een maatschappelijk probleem (van instellingsniveau tot macroniveau) en vanuit het oogpunt van effectiviteit en efficiëntie. Bedenk vooraf het volgende: • Kijk om u heen en bestudeer de maatschappelijke context. Inventariseer welke oplossingen voor het gestelde probleem reeds bestaan. Zijn er bijvoorbeeld al vormen van samenwerking actief, bijvoorbeeld in het kader van VVE? Informeer niet alleen bij instellingen, maar denk ook aan collegabeleidsmedewerkers. • Stel vast welke organisaties kernpartners zijn. U hebt de vindplaatsen nodig voor de signalering, verwijzers om ouders en kinderen naar de juiste hulp te verwijzen en hulpverleners om te zorgen dat de juiste, laagdrempelige hulp
geboden wordt die aansluit bij de vraag. Andere organisaties kunnen later betrokken worden. Zorg voor een sociale kaart. • Stel vast op welke schaal oplossingen gezocht worden voor het gestelde probleem: in een kleine gemeente met kleine aantallen zorgkinderen kan het efficiënter zijn om een zorgteam 0-23-jarigen op te bouwen in plaats van per leeftijdsgroep. In het Nijmeegse Kijk op kleintjes is de gemeente gestart met de kernpartners GGD (jeugdgezondheidszorg 0-4), de grootste aanbieder van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in de stad (dit is Kion, de Stichting Kinderopvang Nijmegen), het welzijnswerk als aanbieder van opvoedingsondersteuning, het algemeen maatschappelijk werk, Integrale Vroeghulp en Bureau Jeugdzorg. De gemeente had de rol van regisseur en Spectrum die van projectleider. Deze groep bedacht wat nodig is om te zorgen dat elk kind onder de 4 jaar dat hulp nodig heeft, snel de passende hulp kan krijgen. Er is op een rij gezet welke activiteiten binnen de reguliere werkzaamheden konden worden uitgevoerd, en waar extra geld voor nodig zou zijn.
Succesfactor 2 Koersbepaling: Zorg voor een heldere visie en doelstelling Het is van belang dat het management van betrokken instellingen of organisaties de visie en doelen onderschrijven. Let op dat het doel ook daadwerkelijk een gemeenschappelijk doel is. En wees concreet. Vaak worden meerdere doelen nagestreefd, benoem die dan ook. Zorg voor voldoende toewijding van betrokkenen, zowel op directieniveau als op uitvoerend niveau. Het doel van Kijk op kleintjes is ontleend aan het gemeentebeleid dat als speerpunt had een sluitende zorgketen voor jeugdigen van 0-25. Het gemeenschappelijke hoofddoel was erg breed en is in deeldoelstellingen opgedeeld en door werkgroepen vanuit betrokken instellingen uitgewerkt. Op dat niveau zijn de volgende vragen beantwoord: • Wat is het doel van dit onderdeel van de zorgstructuur? • Wat is de visie? Is deze voldoende gemeenschappelijk? Organisaties kunnen projectdoelstellingen vertalen naar eigen interne instellingsdoelen of te leveren prestaties. Ook het beschrijven van visie en doelen van een nieuwe activiteit hoort hier bij, evenals de communicatie hierover: zowel op managementniveau als op het uitvoerend niveau.
13
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
We geven hier twee voorbeelden: de visie en doelstelling van de gemeente Arnhem over de zorgstructuur 0-12 en een vertaling van een algemeen projectdoel naar instellingsdoelen van de GGD in de gemeente Nijmegen.
Vertaling van algemeen projectdoel van ‘Kijk op kleintjes’ naar eigen prestaties
14
In 2004 is in Nijmegen de pilot Kijk op Kleintjes (signaleren en hulp aan kinderen van 0 tot 4 jaar) van start gegaan in de wijken Dukenburg en Lindenholt. Dit project, geïnitieerd door gemeente Nijmegen, is een samenwerkingsproject van de afdeling JGZ van de GGD Regio Nijmegen, Bureau Jeugdzorg, NIM, Kion, Integrale Vroeghulp en Tandem. Op ad hoc basis zijn ook huisartsen en speciaal basisonderwijs vertegenwoordigd geweest. De doelstelling is: Het realiseren van een sluitende zorgketen voor kinderen tot 4 jaar en het verbeteren van de signalering en verwijzing. Te leveren prestaties door de GGD zijn: • consultatiebureaus zien minimaal een keer per levensjaar alle kinderen van 0 tot 4 jaar; • interventiebereik: opsporen van onbereikte kinderen (ongeveer zestig); • multidisciplinair team: deelname aan zeventien bijeenkomsten; • video Home training: bereik twintig gezinnen; • een maal per jaar deelname van sociaal verpleegkundigen aan kwaliteitskring Kion; • twee maal per jaar verzorgen van een thema koffieochtend voor tien peuterspeelzaalgroepen, georganiseerd door Tandem. Bron: jaarverslag (2003 -2004)van GGD regio Nijmegen, afdeling jeugdgezondheidszorg, juli 2005.
Visie gemeente Arnhem De ontwikkeling van een dekkende zorgstructuur 0-12 vormt een belangrijk speerpunt binnen het Integraal Jeugdbeleid. Voor het jeugdbeleid heeft Arnhem als missie geformuleerd: concreet, in het leven van alledag, de perspectieven verbeteren voor een gezonde en gelukkige ontwikkeling van de jeugd. In de visie op betere ontwikkelingsmogelijkheden voor jongeren is een omgeving nodig die zicht kenmerkt door veiligheid, zorg en stimulans: Veiligheid Jongeren hebben een veilige omgeving nodig als eerste voorwaarde om zich te kunnen ontwikkelen. Een jongere zal zich veilig moeten kunnen voelen thuis, op straat, op school, in allerlei maatschappelijke instellingen, in de stad. Zorg Naast veiligheid hebben jongeren zorg nodig, zowel fysiek (voeding, kleding, hygiëne, lichamelijke ontwikkeling, huisvesting) als psychisch (gezien en gehoord worden, begrensd worden, aandacht krijgen voor de oplossing van hun specifieke noden). Stimulans Tot slot hebben jongeren een omgeving nodig, die hen voldoende uitdaagt om gebruik te maken van alle (ontwikkelings-)mogelijkheden die er zijn, om zich ten volle individueel en maatschappelijk te ontwikkelen. Deze stimulans hebben zij nodig zowel thuis als in het onderwijs, sport, cultuur, of bij vrije tijdsbesteding. Deze visie is vertaald naar veertien uitgangspunten. Vervolgens worden vijf doelen en prestaties beschreven: • optimaal bereik van kinderen die zorg en hulp behoeven; • dekkende zorgstructuur; • laagdrempelig en dichtbij; • vroegtijdig en snel; • professioneel en betrokken. Bron: beleidskader Zorgstructuur 0-12, raamwerk 2003 - 2005, Gemeente Arnhem, Dienst Maatschappelijke ontwikkeling, november 2003
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Succesfactor 3: De gemeente heeft overzicht en voert regie Het belang van de regiefunctie moet niet onderschat worden. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat gemeenten op dit gebied nog een verbeterslag kunnen en willen maken. Taken van een regisseur Ketenregie is het aansturen en regisseren van de afstemming en samenwerking tussen hulpverleningsorganisaties en zorginstellingen om een betere dienstverlening voor de klant te realiseren. Ketenregie verbindt de samenwerkingspartners aan de wensen van de cliënt doordat zij van tevoren afspraken maken over het gewenste resultaat. Dit kan als de gemeente de (potentiële) ketenpartners kan verleiden tot betere afstemming van hun activiteiten en het hulpaanbod.
Regisseren is mensenwerk ‘Een regisseur moet overzicht hebben over de situatie, zich verantwoordelijk voelen voor het geheel, gemeenschappelijke beleidslijnen uitzetten en samenwerking organiseren. Een goede regisseur onderhandelt, overlegt en overtuigt, op zoek naar nieuwe verhoudingen. Anders gezegd, een regisseur verstaat de kunst van het verleiden. Regisseren is in de eerste plaats mensenwerk. Het gaat verder dan het creëren van onderlinge afstemming en het verleiden van organisaties tot samenwerking.’ (K2 Brabants kenniscentrum jeugd, 2005)
Definitie van regie, Partners en Pröpper: Regie is een bijzondere vorm van sturen, gericht op afstemming van actoren, hun doelen en handelingen, met het oog op een bepaald resultaat. Er zijn vier componenten: • overzicht hebben over de gehele situatie; • verantwoording afleggen voor het geheel; • uitzetten van beleidslijnen ten aanzien van het geheel; • organiseren van samenwerking met het oog op het geheel. Deze taken kunnen worden uitgewerkt naar inhoud en noodzakelijke werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld in de notitie van Spectrum over gezinscoaching.
Regie op verschillende niveaus Berenschot maakt in haar notitie over gemeentelijke regie onderscheid in interne regie, bestuurlijke regie en uitvoerende regie. Interne regie is gericht op de interne toewijding binnen de gemeentelijke organisatie. Bestuurlijke regie is gericht op het verkrijgen van toewijding van relevante betrokken partijen over missie en doelstellingen. Bestuurlijke regie is noodzakelijk om de samenwerkingsverbanden duurzaam te laten zijn. Uitvoerende regie is gericht op de praktijk en zorgt ervoor dat op elk individueel niveau de structuur werkt. Tips voor regisseurs Allereerst is het belangrijk om een liefst simpele structuur aan te brengen in de zorgketen, vooral op de schakelmomenten. Breng duidelijk en inzichtelijk in kaart wie wat doet en waar de verantwoordelijkheden liggen, aan de hand van bijvoorbeeld de volgende vragen: • Wie signaleren er en hoe wordt de kwaliteit daarvan geregeld? • Is geregeld waar signaleerders met hun signalen naar toe moeten en weten en gebruiken zij dat? Bijvoorbeeld een meldpunt of een netwerk. Welke lokale instelling is verantwoordelijk voor het meldpunt of netwerk. • Het meldpunt of netwerk moet de mogelijkheden hebben om meer informatie te verzamelen en op het signaal in te gaan. Dit laatste kan variëren van consultatie aan signaleerder, verwijzingsmogelijkheden tot coördinatie van zorg. • Is geregeld dat er terugkoppeling naar de signaleerder en het gezin plaatsvindt? Meestal is het aanbrengen van structuur ook het in kaart brengen van de bestaande overlegvormen. In gemeenten bestaan vaak verschillende overlegvormen, waarin risicogezinnen op casusniveau besproken worden. Denk aan zorgadviesteams binnen het onderwijs, netwerken jeugdhulpverlening of justitiële casusoverleggen. Kortom een scala aan overlegvormen, waarbij op een of andere manier de zorg rondom een gezin al met meerdere betrokken organisaties besproken wordt. Voor de aansturing is het belangrijk om die verschillende al dan niet gezamenlijke overlegvormen te stroomlijnen, in samenhang met elkaar te brengen en goede afspraken te maken over de uitvoeringsregie.
15
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Succesfactor 4: Helderheid in taken en verantwoordelijkheden Het is van belang dat alle deelnemers van een zorgteam weten wat van ze verwacht wordt, hoe de werkwijze van het zorgteam is, welke bijdrage ze dienen te leveren, welke deskundigheid ze in te brengen hebben, enz. Verder is het belangrijk dat de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk uitgevoerd worden en dat de deelnemers elkaar hierop aanspreken (ook een taak van de coördinator van het team). Een bijeenkomst van een zorgteam is niet vrijblijvend. Het is raadzaam om de inzet van alle organisaties op bestuurlijk niveau vast te leggen (bijvoorbeeld in een convenant) om te waarborgen dat het een structurele samenwerking betreft.
16
Tips • Maak een heldere rolverdeling: benoem een (primair) procesmanager, de coördinator van het zorgteam en per zaak een casemanager vanuit een van de hulpverlenende organisaties. • Maak de uitvoeringsafspraken samen met de direct betrokkenen van de verschillende organisaties om zo een werkbare situatie tot stand te brengen en te houden. • Zorg voor realistische afspraken (SMART). Als van tevoren de doelen te hoog gesteld worden, is de kans op negatieve ervaringen groot. Maak niet alleen heldere afspraken voor de zorgteams, maar ook ten aanzien van de zorgstructuur (op stuurgroepniveau). In Kijk op kleintjes is per deeldoelstelling bepaald welke instellingen hierbij betrokken waren, welke taken moesten worden uitgevoerd en wat van iedereen verwacht werd.
Succesfactor 5: Besteedt aandacht aan de cultuur De cultuur van een zorgstructuur is minstens zo belangrijk als de structuur. Al staan de afspraken nog zo keurig op papier; als de bijbehorende cultuur ontbreekt, wordt het een moeizaam project. Cultuur behelst het geheel van normen en waarden die bestaan tussen mensen en organisaties. Cultuuraspecten die het samenwerkingsproces kunnen vertragen zijn: • beschermende houding naar de eigen organisatie; • elkaar niet aanspreken op werk of gemaakte afspraken; • eigen professionaliteit (beroepsnormen en waarden) centraal stellen.
Vaak zijn er cultuurverschillen tussen instellingen, zoals bijvoorbeeld tussen het welzijnswerk en de jeugdgezondheidszorg, die voortkomen uit de verschillende maatschappelijke opdracht van deze instellingen. Om tot succesvolle samenwerking te komen, is het belangrijk met elkaar het gesprek aan te gaan en de bereidheid te tonen open te staan voor onbekende, andere gebruiken of zienswijzen. Tip Organiseer een bijeenkomst met de betrokken samenwerkingpartners over organisatieculturen en beschrijf en creëer met elkaar een gezamenlijke samenwerkingscultuur. Focus op waar de aansluiting zit.
Succesfactor 6: Organisaties hebben hun interne werkprocessen op orde Door reorganisaties en ombouw van werkprocessen zijn de eigen interne processen van organisaties vaak (nog) niet op orde of ze staan ter discussie. Dit kan het samenwerkingsproces behoorlijk ophouden, zeker als er in de opzetfase van de zorgstructuur geen rekening mee is gehouden. Aan de andere kant zijn reorganisaties zo aan de orde van de dag, dat geen enkel samenwerkingsproject ooit van start had kunnen gaan als men gewacht had totdat alle interne processen gereed waren. Tijdens de voorbereiding van het project Kijk op kleintjes heeft Bureau Jeugdzorg Gelderland de interne werkprocessen herschreven als gevolg van de Wet op de jeugdzorg. Een tijd lang konden geen afspraken over onder andere verwijzing en terugkoppeling worden gemaakt, omdat eenvoudigweg nog niet duidelijk was wat Bureau Jeugdzorg wel en wat niet ging doen en hoe de processen er uit kwamen zien. Tip Heb oog voor de interne werkprocessen van organisaties. Maak er een extra taakopdracht van wanneer ze nog niet op orde zijn.
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Succesfactor 7: Investeer in het leren kennen van elkaar Een zorgstructuur opzetten is meer dan alleen afspraken maken en werkprocessen op elkaar afstemmen. Het is ook belangrijk dat de betrokkenen elkaar kennen. Dit heeft te maken met het opbouwen van nieuwe werkrelaties en samen werken aan een nieuwe samenwerkingscultuur.
Win-win Om een plezierige en succesvolle samenwerking te realiseren, is het belangrijk om met elkaar te werken aan een basisrelatie. Betrokkenheid voelen bij de andere organisatie is daarvan een onderdeel. Het is van belang beide er op gericht te zijn om er een win-winsituatie van te maken. Dus niet alleen uit zijn op eigen succes, maar ook op dat van de andere organisatie. Bron: werkboek Zorgadviesteams van ZioS (Zorg in en om School)
Tip Zorg dat de betrokken deelnemers elkaar leren kennen; bijvoorbeeld door het organiseren van gezamenlijke deskundigheidsbevorderingbijeenkomsten. Zorg verder voor up-todate contactlijsten met aanspreekpunten bij iedere organisatie. Maak ook iemand verantwoordelijk voor het up-to-date houden van de lijst met e-mailadressen en telefoonnummers. In het project Samen Starten (een landelijk project, o.a. in uitvoering te Rheden) hebben de wijkverpleegkundigen samen met de maatschappelijk werkers een training gevolgd over het contact met ouders. Hierdoor leerden ze elkaar beter kennen, wat zeer bevorderlijk was voor de samenwerking.
Succesfactor 8: Evalueer en stel bij In hoeverre is de praktijk in overeenkomst met hetgeen op papier staat? Worden de geformuleerde doelen gerealiseerd? Wat zijn de resultaten tot nu toe? Zijn de samenwerkingsafspraken tussen de instellingen op inzichtelijke manier beschreven en zijn ze geaccordeerd? En op uitvoeringsniveau: welke zaken worden ingebracht
binnen het zorgteam? En welke oplossingen volgen? Hoe is het gesteld met de tevredenheid over het functioneren van het zorgteam? Deze en andere vragen komen aan de orde bij een evaluatie. Evalueer minimaal 1 keer per jaar en maak een actieplan op basis van de uitkomsten. Tijdens het project Kijk op kleintjes is een nulmeting en een evaluatie (een jaar na de nulmeting) uitgevoerd. Daarnaast is ook de werkwijze van de verschillende werkgroepen geëvalueerd. Zo zijn de normatieve bevindingen – het project is succesvol – geobjectiveerd, zijn onderdelen bijgesteld en kon het implementatietraject goed onderbouwd worden.
Succesfactor 9: Communiceer! Als er ergens een zorgteam aan de slag gaat, is het uiteraard van belang dat iedereen in de regio weet van het bestaan ervan. Is voor iedereen duidelijk welke taken en functies het zorgteam vervult? En wie aanspreekpunt is en hoe zaken kunnen worden ingebracht? Geen eenvoudige opdracht; hulpverleners krijgen doorgaans een overvloed aan informatie en mailings. Tip Organiseer mondelinge informatie-overdracht via conferenties, start- of informatiebijeenkomsten. Ondersteun het geheel met een informatiefolder. Het project Kijk op kleintjes heeft deze taak consistent opgepakt. Elke instelling organiseerde eigen informatiebijeenkomsten voor het personeel. Er is een gezamenlijke conferentie geweest bij de start van de implementatie. Organisaties en professionals die niet van begin af aan betrokken waren, werden er gaandeweg bij betrokken. Met vertegenwoordigers van de huisartsen, kraamzorg en verloskundige praktijken zijn aparte bijeenkomsten geweest die tot versterking van de samenwerking hebben geleid. Met name de informatieoverdracht is beter geregeld. Kinderopvangorganisaties die niet bij de Kion waren aangesloten zijn apart benaderd en geïnformeerd. Voor de conferentie zijn alle mogelijke betrokkenen uitgenodigd. Het publiek is op de hoogte gehouden via een folder en de lokale krant.
17
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
18
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
3. Beschrijving van Kijk op kleintjes
3.1 Omschrijving project Een sociaal verpleegkundige Kijk op kleintjes heeft een lange voorgeschiedenis. In de beleidsnota van de gemeente Nijmegen in 2003: ‘Opvoeden doe je niet alleen’ wordt de sluitende zorgketen voor jeugdigen van 0-25 jaar als speerpunt benoemd. Het algemene doel: ‘Passende hulp voor elk kind dat hulp nodig heeft. Oftewel een sluitende zorgketen voor 0 tot 25 jaar.’ Met het samenwerkingsproject School & Hulp wordt de doelgroep van 4 tot 19 jarigen bediend. Spil en vindplaats van deze jeugdigen zijn de onderwijsinstellingen. De doelgroep 0-4-jarigen is het beste in beeld bij de consultatiebureaus, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. De samenwerking tussen deze en andere instellingen, die uiteindelijk uitmondt in Kijk op kleintjes loopt in Nijmegen al een aantal jaren. Het uitgangspunt is dat investeren in het jonge kind loont. Er is echter behoefte aan een experiment om te bekijken wat er precies nodig is en hoe dit georganiseerd dient te worden en dat wordt de pilot Kijk op kleintjes. Het specifieke doel voor Kijk op kleintjes: ‘Het verbeteren van de signalering, verwijzing, opvang en zorg voor risicokinderen van 0 tot 4 jaar.’ Hier zijn de volgende acties voor nodig: • De vindplaatsen (alle kindercentra en consultatiebureaus) verbeteren hun bereik van 0-4-jarigen, en daarmee van kinderen die mogelijk hulp nodig hebben. Tevens verbeteren zij hun werkwijze in het signaleren en verwijzen. • Het aanbod van opvoedingsondersteuning en lichte hulpverlening van respectievelijk Tandem Welzijnsorganisatie, de GGD (JGZ 0-4) en NIM Maatschappelijk Werk sluit beter aan bij de signalering in de vindplaatsen: zowel in omvang als in aanpak en methodes. • Voor verdere verwijzing en diagnostiek zijn afspraken met Bureau Jeugdzorg, Integrale Vroeghulp, het Speciaal Basisonderwijs en andere hulpverlenende instellingen nodig. In het nieuwe Coalitieakkoord Nijmegen 2006-2010 wordt Kijk op kleintjes inmiddels als een gegeven benoemd.
“We zien hier nog wel eens moeders met een kindje, dat niet op een peuterspeelzaal of andere opvang komt. Wij leggen dan uit dat dat bedoeld is om met andere kinderen te leren spelen, en om dingen te leren die op school van pas komen. Soms weten ouders dat gewoon niet. Maar er zijn ook ouders die niet of te weinig op het consultatiebureau komen. Ik vind dat ik dan contact moet leggen met die ouders, vaak eerst met de moeder. Samen kijken we dan wat haar kindje nodig heeft. Dat kost extra tijd, maar in dit project kan dat.”
Een peuterleidster “Eigenlijk zouden alle kinderen van twee en drie jaar een paar keer per week in een groep moeten kunnen spelen, met een leidster die weet hoe ze met kleintjes moet omgaan. Dat biedt net even iets anders dan thuis spelen. Bovendien kan de leidster een steun voor ouders zijn. Zij leert hun kind goed kennen. Als er zorgen zijn of twijfels over de ontwikkeling, kunnen ouders bij de sociaal verpleegkundige, maar ook bij de peuterleidster terecht. Samen weet je meer.”
Aanpak De volgende stappen zijn uitgevoerd: • opzetten van een projectstructuur: - een projectgroep op managementniveau (aangestuurd door gemeente); - een projectleider (Spectrum); - werkgroepen (tijdelijk, voor de uitwerking van de opdrachten van het plan). • schrijven van een projectplan; • uitwerken van opdrachten: in het projectplan worden de opdrachten beschreven die door werkgroepen in wisselende samenstelling zijn uitgevoerd. Er is berekend hoeveel tijd en geld (regulier en extra) er nodig was om de activiteiten uit te voeren. • uitvoeren van evaluaties: er heeft een nulmeting en een eerste evaluatie plaatsgevonden na een jaar om te kijken in hoeverre de doelen zijn gerealiseerd en tot welke resultaten het project heeft geleid.
19
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Ouders Het Nijmeegse project is vanuit professionals ingevuld. Ouders/opvoeders zijn niet betrokken geweest bij de opzet.
De resultaten Concrete resultaten van het project zijn: • nulmeting; • eerste evaluatie; • ontwikkeling van een stedelijke zorgstructuur 0-4; • handboek met gedetailleerde samenwerkingafspraken met alle betrokken partijen (digitaal beschikbaar via de website van Kion: www. kion.nl).
doelgroep. Hoe kunnen deze organisaties samenwerken en hun manier van signaleren verbeteren en op elkaar afstemmen? De doelen zijn dan ook: het verbeteren van de signalering bij kindercentra en consultatiebureau, het aanscherpen van de samenwerkingsafspraken en ondersteuning bieden bij signaleren en verwijzen. Opdracht 3: Zorg voor optimale diagnostiek en verwijzing: stel een zorgteam 0-4-jarigen samen Er worden zorgteams opgezet om alle 0-4-jarigen met een ontwikkelings- en/of sociale problematiek multidisciplinair te diagnosticeren en aan te melden bij de juiste hulp. Kort samengevat worden de taken van het zorgteam: zorgkinderen bespreken, informatie uitwisselen, professionals adviseren, keuze maken voor een zorgtraject, dit uitzetten en afspraken maken over de coördinatie. Ter ondersteuning van het zorgteam wordt een zorgcoördinator aangesteld.
3.2 Zeven opdrachten 20
Voor het realiseren van de doelstelling is het project opgedeeld in afgebakende opdrachten. In de volgende paragrafen worden de opdrachten uitgebreid toegelicht, in de logische volgorde waarin ze ook in het handboek staan beschreven. Opdracht 1: Heb zicht op alle 0-4-jarige kinderen in de wijk Om vroegtijdig ontwikkelingsproblemen van 0-4-jarigen te kunnen signaleren en om voor ieder kind passende hulp te organiseren, is het als eerste belangrijk om zicht te hebben op alle jonge kinderen in de wijk. De instelling die per definitie zicht heeft op jonge kinderen is het consultatiebureau. Daarnaast verblijven jonge kinderen vaak op peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven (voorschoolse voorzieningen). De GGD (JGZ 0-4) stelt zich tot doel 100% van de 0-4-jarigen uit de wijk minimaal een keer gezien te hebben. De peuterspeelzalen en de kinderdagverblijven stellen als doel dat alle 2-3 jarigen gebruik maken van hun aanbod. Later in het project is het percentage bijgesteld naar 85%. Opdracht 2: Zorg voor optimale signalering Het vroegtijdig signaleren van problematiek is een kerntaak van de consultatiebureaus. Daarnaast signaleren ook de leidsters van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven ontwikkelings- en/of sociale problematiek. Om dit optimaal te kunnen doen, is het belangrijk dat de medewerkers van deze organisaties samenwerken; samen hebben ze een beter zicht op de
Opdracht 4: Organiseer voldoende lichte hulp Het doel is om kinderen met problemen vroegtijdig te signaleren, te diagnosticeren en snel aan te melden bij de juiste hulp. Voorwaarde is dan wel dat er voldoende hulpaanbod voorhanden is waar geen indicatie van Bureau Jeugdzorg voor nodig is (lichte hulp). Deze hulp wordt geboden door het maatschappelijk werk en door de jeugdgezondheidszorg. Bij de start van het project was duidelijk dat deze lichte opvoedingshulp onvoldoende aanwezig, onvoldoende bereikbaar en onvoldoende afgestemd was. Daarnaast bieden ook de welzijnsinstelling en MEE lichte opvoedingsondersteuning en ook dit aanbod moest in kaart gebracht en afgestemd worden. Opdracht 5: Zorg voor effectieve toeleiding voor zorgweigeraars Ouders van 0-4-jarigen die weigeren hulp te accepteren, worden actief en met drang benaderd met als doel de juiste hulp voor het kind te realiseren. Het gaat dan om kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Drang houdt in dat zo nodig de Raad voor de Kinderbescherming wordt ingeschakeld. De opdracht luidt: stel gezamenlijk een werkwijze vast voor de aanpak van zorgweigeraars en breng die in praktijk. Opdracht 6: Organiseer overbruggingszorg Gezinnen met kinderen van 0-4 jaar die in het indicatietraject voor jeugdzorg zitten of op de wachtlijst staan, hebben behoef-
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
te aan ondersteuning. Leidsters in kindercentra constateren daarnaast dat ze tijdens een wachtperiode soms advies nodig hebben hoe met kind en ouders om te gaan. De opdracht is dan ook: maak afspraken met specialistische zorginstellingen over hoe te handelen in de overbruggingsperiode. Opdracht 7: Biedt opvoedingsondersteuning voor risicogroepen; preventief en groepsgericht Ouders van 0-4-jarigen uit risicogroepen dienen gericht benaderd te worden en ondersteund in de opvoeding met als doel hun opvoedingscompetenties te versterken. In de pilotwijken is naar verwachting specifieke inzet nodig voor Somalische, Antilliaanse en Marokkaanse ouders.
3.3 Uitwerking van de opdrachten In deze paragraaf worden alle opdrachten uitvoerig besproken aan de hand van de items: • de opdracht; omschrijving van de opdracht en het doel; • de uitwerking; beschrijving van de aanpak; • de resultaten; beschrijving van de resultaten inclusief verwijzingen naar praktische vragenlijsten, protocollen, etcetera; • de ervaringen of opmerkelijke bevindingen; korte impressies van ervaringen van de deelnemers aan het project of opmerkelijke bevindingen.
Handboek Kijk op kleintjes Alle protocollen, voorbeeldbrieven, checklisten en werkinstructies zijn digitaal beschikbaar via de website van Kion: www.kion.nl. U kunt doorklikken op projecten/Kijk op kleintjes.
21
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Opdracht 1 Krijg zicht op alle 0-4-jarige kinderen in de wijk Opdracht Om vroegtijdig ontwikkelingsproblemen van 0-4-jarigen te kunnen signaleren en om voor ieder kind passende hulp te organiseren, is het als eerste belangrijk om zicht te hebben op alle jonge kinderen in de wijk. De instelling die per definitie zicht heeft op jonge kinderen is het consultatiebureau. Daarnaast verblijven jonge kinderen vaak op peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven (voorschoolse voorzieningen). De GGD (JGZ 0-4) stelt zich tot doel 100% van de 0-4-jarigen uit de wijk minimaal een keer te zien. De peuterspeelzalen en de kinderdagverblijven stellen als doel dat alle 2-3 jarigen gebruik maken van hun aanbod. Later in het project is het percentage bijgesteld naar 85%.
Uitwerking
22
Om zicht te hebben op alle jonge kinderen in de buurt is het volgende stappenplan doorlopen: 1. Bereik van de GGD 0-4 bepalen: vergelijken van gegevens van de GGD met die van de gemeente. Na elk bericht van geboorte of verhuizing dient de sociaal verpleegkundige van de GGD 0-4 contact op te nemen met het gezin. In de pilot zijn gegevens handmatig vergeleken; met ingang van 2007 kunnen geautomatiseerde gegevens vergeleken worden. 2. Bereik van de GGD 0-4 aanscherpen. Dit heeft geresulteerd in nieuw beleid ‘Opsporen en contact herstellen’ als aanvulling op het bestaande ‘Niet-verschijnen-beleid’. Er wordt op systematische wijze contact gelegd met de gezinnen die niet in beeld zijn. Fysiek contact met het gezin wordt aangetekend in het dossier. 3. Bij signalen dat het kind ernstig bedreigd wordt in de ontwikkeling kan de sociaal verpleegkundige het zorgteam inschakelen. Dit betreft onder andere kinderen die een keer gezien worden, maar waar verder contact niet lukt. 4. Er zijn afspraken met de huisartsen en met de verslavingszorg KVO (kinderen van verslaafde ouders) over het doorgeven van informatie over 0-4-jarigen. Via de huisartsen wordt informatie met de GGZ en de ziekenhuizen uitgewisseld. KVO wordt ingeschakeld als het gaat om signalen van zorgweigeraars èn vermoedelijke verslavingsproblematiek. In het eerste jaar is er normaal gesproken acht keer contact tussen consultatiebureau en gezin, vanaf het tweede jaar nog slechts drie keer. De signaleringsfunctie van het consultatiebureau moet hier worden aangevuld met de signalering die in kindercentra gebeurt.
5. De sociaal verpleegkundige van de GGD 0-4 vraagt standaard na bij ouders of er gebruik gemaakt wordt van een vorm van voorschoolse opvang en registreert dit. Bij een verwijzing vraagt zij later na of de plaatsing gelukt is. De sociaal verpleegkundige wijst met name gezinnen die tot risicogroepen behoren op het belang van voorschoolse opvang voor de ontwikkeling van het kind. Wanneer men dit niet wil, wordt gevraagd naar de reden. De belangrijkste redenen waarom ouders geen gebruik maken van een voorziening zijn overigens wel bekend: de kosten en het kind voor de gezelligheid thuis willen houden. 6. Optimaal bekend en toegankelijk maken van peuterspeelzalen en kinderdagopvang door: • de informatie over kindercentra via consultatiebureaus en via het welzijnswerk te verspreiden; • het welzijnswerk (o.a. Home-Start, Instapje en themakoffie-ochtenden) wijst ouders van jonge kinderen op het belang van de peuterspeelzaal; • doorlopend aandacht te hebben voor diversiteitsbeleid in kindercentra; • alle ouders van kinderen van 1 jaar en 9 maanden via een brief van de gemeente te wijzen op de mogelijkheden.
Resultaten Consultatiebureaus bereiken 100% van de kinderen en de voorschoolse voorzieningen 85% van de 2-3-jarigen.
Ervaringen Ondanks dat het bereik zeer hoog is, constateren de samenwerkingspartners na een jaar de volgende knelpunten: • Er zijn te weinig contactmomenten bij de GGD om een goede signalering mogelijk te maken. • Het kost sociaal verpleegkundigen veel tijd om iedereen goed te blijven informeren, te beginnen bij de eigen collega’s. • Aan het contact met huisartsen moet gewerkt worden. • Kinderen van nieuwkomers worden opgevangen bij ROC, maar verdwijnen weer uit de opvang als de cursus stopt. Voor het kind zou het beter zijn als het op de opvang kon blijven. • Kinderen van asielzoekers: door (landelijke) ontwikkelingen (bijvoorbeeld vertrekcentra) wordt de situatie schrijnender, terwijl de sociaal verpleegkundigen daar de grootste risico’s voor jonge kinderen zien.
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Implementatie van het nieuwe beleid bij de GGD 0-4 De ervaring heeft geleerd dat binnen elk consultatiebureauteam het beste één van de medewerkers het nieuwe beleid kan gaan uitvoeren. Voordelen hiervan zijn dat het overzicht over het bereik in één hand blijft. Bovendien vindt niet iedereen de uitvoering een uitdaging, maar sommige mensen juist wel.
23
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Opdracht 2 Zorg voor optimale signalering Opdrachten Iemand om te bellen Het vroegtijdig signaleren van problemen is een kerntaak van de consultatiebureaus. Daarnaast signaleren ook de leidsters van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven ontwikkelingsen/of sociale problematiek. Om dit optimaal te kunnen, is het belangrijk dat medewerkers van deze organisaties samenwerken; samen hebben ze een beter zicht op de doelgroep. Zo is het contact tussen ouders en medewerkers van kindercentra van een andere aard en frequentie dan het contact dat ouders hebben met medewerkers van consultatiebureaus. Leidsters van kindercentra zien de kinderen wekelijks en het contact met ouders is informeler dan met een sociaal verpleegkundige van het consultatiebureau. Aan de andere kant maken niet alle kinderen gebruik van het aanbod van kindercentra. Hoe kunnen deze organisaties samenwerken en hun manier van signaleren verbeteren en op elkaar afstemmen?
Uitwerking 24
Voor het realiseren van de doelen zijn door Kion en de GGD de volgende activiteiten ontplooid: • De definitie van zorgkinderen (voor de kindercentra) en de definitie van risicokinderen/-gezinnen (voor het consultatiebureau) zijn uitgewisseld en vergeleken. Ze bleken voldoende overeen te komen om samenwerking mogelijk te maken. • De signaleringssystematieken van Kion en GGD zijn op elkaar afgestemd en vastgelegd in het handboek Kijk op kleintjes. • Er is extra actie ondernomen in beide organisaties om te zorgen dat de signaleringssystematieken daadwerkelijk in de praktijk gebruikt worden o.a. deskundigheidsbevordering. • Beschrijven van profiel en taken van de zorgcoördinator, die leidsters ondersteuning biedt bij het signaleren en verwijzen. • Werven en aanstellen van een zorgcoördinator. GGD en Kion hebben algemene samenwerkingsafspraken gemaakt en specifieke afspraken wanneer er zorgen zijn om een kind. Deze samenwerkingsafspraken zijn vastgelegd in het handboek Kijk op kleintjes.
“Wat fijn dat er straks altijd iemand is (de zorgcoördinator) die je kan bellen als je met vragen/twijfels zit over zorgsituaties met kinderen.” (een leidster tijdens de conferentie Kijk op kleintjes)
Resultaten De signalering is door alle acties beter onderbouwd, maar heeft na 1 jaar niet geleid tot een hoger aantal signalen. Door de ondersteuning van de zorgcoördinator zijn wel meer observaties en oudergesprekken in kindercentra uitgevoerd. Er is, ook bij de GGD, goed gebruik gemaakt van de nieuwe hulpmogelijkheden. Kortom: er is meer met de signalen gedaan. Een definitie van zorgkinderen in kindercentra Met zorgkinderen bedoelt Kion kinderen die bij de leidster zorg om hun ontwikkeling oproepen en/of zij hebben zorg nodig anders dan wat normaal geboden wordt in de kindercentra. Ook ouders kunnen zich zorgen maken en dit delen met de leidster. Kion spreekt over zorgkinderen en niet over risicokinderen. Zorgkinderen komen in alle lagen van de bevolking voor, op alle kindercentra worden leidsters in meer of mindere mate geconfronteerd met zorgkinderen. In bepaalde groepen komen problemen vaker voor. Bij Kion spreekt men dan van ‘doelgroepkinderen’ of kinderen uit risicogroepen. In een gezin waar meerdere problemen spelen, is de kans op het ontstaan van ontwikkelingsproblemen bij het kind groter. Echter niet alle kinderen die opgroeien in risicovolle omstandigheden zijn per definitie zorgkinderen. Volgens een onderzoek van Marant (2001) behoort 26% van de kinderen op de peuterspeelzalen tot een risicogroep. Criteria voor dit onderzoek waren: lage opleiding ouders; werkloosheid; ouders met niet-Nederlandse culturele achtergrond; een-oudergezinnen; sociale-medische indicatie. Het totaal aantal risicokinderen woonachtig in de twee Nijmeegse wijken werd grofweg geschat op 500 2-3-jarigen.
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Stralende ouders “Wij staan voor de kinderen en de ouders. Gelukkige kinderen op hun plek. Ouders met toenemend zelfvertrouwen is een groot goed. Als ik stralende ouders en kinderen zie ben ik trots dat ik onderdeel ben van een peuterspeelzaal. Kijk op kleintjes: zet hem op!” (een leidster tijdens de conferentie)
Definitie en signalering in consultatiebureaus De GGD heeft een eigen werkinstructie voor het signaleren van risicokinderen/-gezinnen. Naast het inschatten van de risico’s maakt de sociaal verpleegkundige ‘vraagzoekend’ een inschatting van de zorgbehoefte. De GGD hanteert hiertoe in een aantal gemeenten, maar nog niet in Nijmegen het instrument KIPPPI. Daarom zijn enkele instrumenten ontwikkeld voor de risico-inventarisatie: een definitie ‘risicokind’ (een lijst van risicofactoren en beschermende factoren) en een checklist voor de praktijk met bijbehorende werkinstructies.
Een risicokind • drie of meer risicofactoren zonder compensatie van beschermende factoren; • een of twee risicofactoren die door duur of intensiteit zwaar wegen; • taalachterstand (twee of meer negatieve Van Wiechen items), registreren vanaf 2 jaar; • niet Nederlands als moedertaal.
Een risico-inventarisatie is een hulpmiddel bij het opsporen van risicokinderen (individueel kindniveau) en bij het inzichtelijk maken van de specifieke risicofactoren (ouder-, kind- en omgevingsfactoren) en beschermende factoren. Het is tévens eeen hulpmiddel bij het inschatten en vaststellen van de zorgbehoefte. Hierdoor is het mogelijk een keuze te maken voor het intensiveren of juist het extensiveren van het zorgaanbod. Het consultatieteam is in principe in ieder contact alert op specifieke risico’s die een gezonde groei, ontwikkeling of opvoeding in de weg kunnen staan. Het is niet mogelijk en ook niet noodzakelijk om in ieder contact een uitgebreide risicoinventarisatie te doen. Wel is het belangrijk om met enige regelmaat alle informatie die relevant is voor een risico-inventarisatie, te bundelen en te actualiseren, want niet in ieder contact wordt het hele dossier doorgenomen. Wanneer wordt de risico-inventarisatie ingevuld? • in het standaard zuigelingen huisbezoek; • in een aantal consulten. Geadviseerd wordt dit te doen in principe tijdens het consult rond 7 maanden, 1,5 en 2,5 jaar, en bij de overdracht naar de basisschool. Signalering in kindercentra Voor de kindercentra van Kion zijn twee signaleringssystematieken opgezet: ‘Kijk op kinderen’ voor kinderdagverblijven en ‘Alert op ontwikkeling’ voor peuterspeelzalen. Uitgangspunt van beide methodes is het bieden van goede zorg met veel aandacht voor de samenwerkingsrelatie tussen ouders en kindercentrum. Het is niet de taak van de leidsters om systematisch gegevens te verzamelen over de ontwikkeling van alle kinderen, zoals het consultatiebureau dat doet. Wel hebben leidsters de taak om te signaleren wanneer de ontwikkeling van een kind anders verloopt dan normaal en dit te bespreken met de ouders. Alert op ontwikkeling’ en ‘Kijk op kinderen’ bevatten hulpmiddelen bij het signaleren en verwijzen, we noemen hier de onderdelen: Inhoud ‘Alert op ontwikkeling’ • formulier kindgegevens (bij kennismakingsgesprek); • uitnodiging en checklist eerste oudergesprek; • signaleringsprotocol; • handelen bij signalen van opvallend gedrag en vermoedens van een ontwikkelingsstoornis; • verwijsprotocol en hulpmiddelen hierbij; • overdracht naar de basisschool; • toelichting registratie, dossiervorming en privacy.
25
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Inhoud ‘Kijk op kinderen’ • plaatsingsgesprek op een kinderdagverblijf; • eerste evaluatiegesprek; • signaleringsprotocol; • aanpak zorgkinderen op kinderdagverblijf (in ontwikkeling); • verwijsprotocol; • overdracht naar de basisschool; • groepsfunctioneren; • jaarlijkse analyse gegevens Kijk op kinderen; • facultatieve hulpmiddelen: ‘Welbevinden 0-2, 2-4 jaar’.
De zorgcoördinator In het project Kijk op Kleintjes is een nieuwe ondersteuningsfunctie gerealiseerd voor kindercentra ten behoeve van zorgkinderen. Dit is een onderdeel dat extra financiering vraagt. In de pilot gaat het om 28 uur per week (voor de twee wijken), ondergebracht bij Kion. De functienaam is zorgcoördinator. De zorgcoördinator is naast de ondersteuningsfunctie voor de kindercentra verantwoordelijk voor het zorgteam 0-4-jarigen. Voor de zorgcoördinator is een taakomschrijving gemaakt. Daarbij is onderscheid gemaakt in taken ten aanzien van de kindercentra, taken ten aanzien van het zorgteam 0-4-jarigen en taken ten aanzien van beleidsontwikkeling.
Hoe komt een vraag bij de zorgcoördinator?
26
Op de volgende wijze kan een vraag over een kind bij de zorgcoördinator terechtkomen: • een leidster van peuterspeelzaal of kinderdagverblijf neemt contact op; • een sociaalverpleegkundige 0-4 van de GGD neemt contact op; • een vestigingsmanager van Kion neemt contact op. Vragen kunnen ook anders ‘binnenkomen’: • de zorgcoördinator bezoekt een locatie en merkt daar een zorg over een kind op; • een professional van buiten de GGD of Kion neemt contact op met de zorgcoördinator. De zorgcoördinator is telefonisch bereikbaar, persoonlijk of via e-mail. In het telefonisch contact kunnen zorgen worden besproken, kan advies worden gevraagd of er kan een afspraak worden gemaakt voor een observatie door de zorgcoördinator op de locatie van het kindercentrum. Tijdens het telefonisch contact kan ook de keuze worden gemaakt voor het inbrengen van de zorgvraag in het zorgteam 0-4-jarigen. In dat geval zal de zorgcoördinator de leidster of de sociaal verpleegkundige vragen de inbrengformulieren voor het zorgteam in te vullen. Ook moet dan een akkoordverklaring door ouders worden ondertekend en alles wordt aan de zorgcoördinator toegestuurd. Vaak gaan aan deze inbreng meerdere contacten vooraf bijvoorbeeld een observatie.
De zorgcoördinator bezoekt twee maal per jaar elk kindercentrum om te informeren of er vragen zijn. Dit ondersteunt leidsters in het alert blijven op signalen van problematiek. Zij vraagt de leidster om alle op het centrum aangemelde kinderen even kort te bespreken. De kinderen waarover zorg bestaat, waarbij risicofactoren in het gezin aanwezig zijn of waarmee de leidster zelf niet goed verder kan, worden genoteerd en er worden per kind vervolgafspraken gemaakt. Het kan voorkomen dat een andere instelling of persoon direct contact opneemt met de zorgcoördinator om een zorgvraag in te brengen. De zorgcoördinator zal in dat geval navragen of het kind een kindercentrum in de betreffende wijk bezoekt en/of het kind bij het consultatiebureau bekend is. In dat geval dient de meldende persoon contact te leggen met ofwel de leidster van de peuterspeelzaal of met de sociaalverpleegkundige van de GGD. De zorgvraag wordt dan met die persoon besproken, en mogelijk door diegene ingebracht in het zorgteam 0-4-jarigen. Belangrijk is dat de persoon die de zorg heeft zelf aan ouders meldt dat er contact gelegd wordt met het kindercentrum of de GGD, met als mogelijk gevolg een bespreking in het zorgteam 0-4-jarigen. Bron: Handboek Kijk op kleintjes
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
De zorgcoördinator is ook verantwoordelijk voor een deel van het handboek, met name waar het gaat om het zorgteam. Taken ten aanzien van kindercentra: • observeren van kinderen, uitvoeren van individuele en/of groepsgerichte observaties; • plan van aanpak maken op basis van observaties; • advisering aan leidsters met betrekking tot ontwikkeling van kinderen; • motiveren van leidsters bij de aanpak van de zorg rond een kind; • contacten onderhouden met ouders; informeren, motiveren tot hulp, terugkoppelen; • contacten met instellingen onderhouden; informatie uitwisselen, verwijzen en terugkoppelen; • afspraken maken met leidsters over zorgkinderen en deze bewaken. De zorgcoördinator is in het pilotjaar voor 123 zorgkinderen ingezet: 103 voor consultatie en 20 voor het zorgteam. Samenwerkingsafspraken De afspraken zijn zowel vastgelegd in het Handboek Kijk op kleintjes als in de methode ‘Alert op ontwikkeling’ die bij Kion wordt gebruikt voor het signaleren en verwijzen van zorgkinderen op peuterspeelzalen. Er zijn algemene afspraken gemaakt over het versterken van de reguliere samenwerking en het beter leren kennen van elkaar (vergroten van het persoonlijk contact, het beschikken over een up-to-date adressenlijst met contactpersonen en het organiseren van kwaliteitskringen. Dit zijn scholingsbijeenkomsten van leidsters, waarbij eens per jaar de sociaal verpleegkundigen uit hetzelfde werkgebied aanwezig zijn). Verder zijn afspraken gemaakt bij zorg over een kind: over het eerste onderlinge contact over een kind, zorg delen, uitzetten van vervolgstappen, contact met ouders en delen van informatie. De samenwerkingsafspraken worden gemonitord en jaarlijks besproken. In eenderde van de gevallen hebben leidsters in het pilotjaar contact met het consultatiebureau gehad over zorgkinderen. Het verschil tussen de eerste evaluatie en de nulmeting is niet zo groot. Daarnaast geven niet alle leidsters aan dat de ondersteuning van het consultatiebureau is verbeterd ten opzichte van het nulmetingjaar. Een ruime meerderheid ziet de meerwaarde van het contact met het consultatiebureau.
Ervaringen Gaandeweg het project werd door de samenwerkingspartners geconstateerd dat er meer organisaties van belang zijn voor de doelgroep die nog niet betrokken was bij Kijk op kleintjes. In korte tijd zijn er samenwerkingsafspraken gemaakt met huisartsen. Dit wordt in 2006 geëvalueerd en met mogelijke bijstelling opgenomen in de werkwijze. Daarnaast waren er de kraamzorg en de verloskundige zorg. De contacten en het overleg met de GGD hebben het volgende opgeleverd. Knelpunten van de kraamverzorgenden betroffen onzekerheid rondom melden bij het AMK, de bereikbaarheid van sociaal verpleegkundigen, en onzekerheid of signalen vanuit de kraamzorg worden opgepakt. De organisatie doet voorstellen ter verbetering, onder andere het ontwikkelen van een protocol. De teamleider biedt ondersteuning bij het nemen van een besluit om te melden of om informatie aan de jeugdgezondheidszorg door te geven. De verloskundigen willen het protocol voor crisissituaties actualiseren en een brief samenstellen voor de overdracht naar GGD en huisarts. Ook willen ze informatie van de huisarts en GGZ terughoren. De simpelste oplossing lijkt om daar in de brief aan de huisarts om te vragen.
Betere communicatie “Door dit project is meer duidelijkheid welke stappen ik, als verloskundige, kan nemen bij vermoedens van problemen en grote zorgen bij een gezin waar een kind op komst is. Er is betere communicatie ontstaan tussen concultatiebureau en kraamzorg.” (een verloskundige op de conferentie)
Conclusies ten aanzien van Kijk op kleintjes • De kraamzorg en verloskundige zorg zullen de jeugdgezondheidszorg beschouwen als de ‘spin in het web’ met kennis van de sociale kaart en de mogelijkheden voor verwijzing voor de jeugd. Samen met de huisarts die het medische circuit kent, zijn zij de verantwoordelijke als het om verwijzing gaat. • Zorgweigeraars: de inzet van kraamzorg en verloskundige zorg is tijdelijk. Als de GGD en de huisarts de informatie goed doorkrijgen, pakken zij het traject verder op.
27
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Opdracht 3 Stel een zorgteam 0-4-jarigen samen Opdracht Het doel is dat alle 0-4-jarigen met ontwikkelings- en/of sociale problematiek multidisciplinair worden gediagnosticeerd en snel worden aangemeld bij de juiste hulp. Om dit te kunnen realiseren wordt een zorgteam samengesteld. Kort samengevat worden de taken van het zorgteam: zorgkinderen bespreken, informatie uitwisselen, professionals adviseren, multidisciplinair een zorgtraject uitzetten en afspraken maken over de coördinatie. Ter ondersteuning van het zorgteam wordt een zorgcoördinator aangesteld. Bij de opdracht van het zorgteam horen twee extra doelstellingen: • het realiseren van een doorlooptijd van maximaal 6 weken tussen aanmelding en eerste contact met de hulpverlener van GGD, NIM Maatschappelijk Werk, Integrale Vroeghulp of Bureau Jeugdzorg; • het verbeteren van de afspraken over verwijzing en terugkoppeling tussen enerzijds GGD en Kion, anderzijds Bureau Jeugdzorg, Integrale Vroeghulp en NIM Maatschappelijk Werk.
Uitwerking Voor het opstellen en operationeel maken van een zorgteam zijn de volgende activiteiten ontplooid: • aanstellen van een zorgcoördinator (en taken beschrijven); • samenstellen zorgteam; alle instellingen wijzen een deelnemer voor de zorgteams aan; • vaststellen van de werkwijze van het zorgteam (taken van het zorgteam bespreken, vaststellen, en evalueren); • werkwijze bekend maken.
Resultaten De resultaten zijn een goed functionerend zorgteam met een zorgcoördinator. De taken van het team en de deelnemers zijn beschreven in het handboek. De belangrijkste punten volgen hieronder. Taken van de zorgcoördinator ten aanzien van het zorgteam 0-4-jarigen zijn: • opstarten en voorbereiden; • bijeenkomsten organiseren en agenda maken; • voorzitten en het proces bewaken; • ophalen van zorgvragen bij kindercentra/inbrengen van zorgkinderen; • follow–up van zorgkinderen bewaken; • verslaglegging en registratie.
Taken van de zorgcoördinator in de beleidsontwikkeling: • ontwikkelen van hulpmiddelen, instrumenten en methodieken ten behoeve van de werkwijze zorgteam 0-4-jarigen; • trekker zijn in samenwerking met partners in het zorgteam en het oplossen van problemen in de samenwerking; • volgen van landelijke en lokale ontwikkelingen op het terrein van netwerken, signaleren, kindercentra, jeugdzorg/jeugdbeleid; • interne procedure ontwikkelen ten behoeve van samenwerking leidsters en zorgcoördinator; • bijdrage leveren aan het handboek.
Waar in dienst? Het is opvallend dat de zorgcoördinator van het project Kijk op kleintjes in dienst is van de organisatie voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang Kion. Voordeel is dat de ondersteunende functie van de zorgcoördinator richting leidsters gemakkelijk te organiseren is. Nadeel is dat kindercentra die niet bij deze organisatie zijn aangesloten net zo gemakkelijk buiten de boot vallen. Ook hebben kindercentra geen contacten met alle jonge kinderen en hun ouders, terwijl dat voor de functie zorgcoördinatie wel zinvol zou zijn.
Deelnemers aan het zorgteam 0-4 De zorgcoördinator is voorzitter en deelnemer (inbrenger) in het zorgteam. Vaste deelnemers aan het zorgteam 0-4-jarigen zijn verder: • Bureau Jeugdzorg (BJZ): een ambulant hulpverlener; • Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD): een sociaal verpleegkundige; • Nijmeegse instelling maatschappelijk werk (NIM): een maatschappelijk werkende; • MEE/Integrale Vroeghulp (IVH): een casemanager. Tevens is er een lege stoel, waarop een persoon plaats kan nemen die op afroep informatie komt geven over een ingebrachte zaak, of van wie verwacht kan worden dat het contact met het gezin (beter) tot stand komt. Dit kan een casemanager van BJZ of van IVH zijn, van de NIM of van de GGZ (Geestelijke Gezondheidszorg). Ook kan dit een ambulant begeleider zijn van het Speciaal basisonderwijs, of een huisarts. Met KVO
29
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
(Kinderen van drugsverslaafde ouders) is de afspraak gemaakt dat zij de lege stoel bezetten als het gaat om zorgweigeraars met (vermoeden van) verslavingsproblematiek. KVO zet zo nodig een outreachende werkwijze in. Als KVO verslavingsproblematiek constateert treedt het op als casemanager.
30
Doelen en taken van het zorgteam 0-4 Het zorgteam heeft tot doel om kinderen waar zorgen voor zijn snel op de juiste plek voor hulp te krijgen. De deelnemers zijn deskundig op het gebied van kind en/of gezinsproblematiek en kunnen op basis van hun kennis en ervaring een besluit nemen over het in te zetten vervolgtraject voor het betreffende kind en/of gezin. Uitgangspunt is dat problemen bij kind en/of gezin zo vroeg mogelijk worden gesignaleerd en dat de hulpverlening zo licht en zo kortdurend mogelijk is. De taken van het zorgteam zijn: • deskundig advies/consultatie bieden aan leidster, sociaal verpleegkundige en/of ouders bij vragen of zorgen over een gezinssituatie of de ontwikkeling van een kind; • een bijdrage leveren aan het verhelderen van zorgvragen en van ‘zachte signalen’; • hulpaanbod formuleren en doorverwijzing naar de passende instelling realiseren; • creëren van kortere verwijslijnen en daarmee de doorlooptijd verkorten; • voorkomen van het ‘laten liggen’ van zorgvragen; • maken van samenwerkingsafspraken tussen de deelnemende instellingen onder meer over een goede afstemming van het hulpaanbod; • het zorgteam handelt in geval van verwaarlozing, mishandeling, misbruik of andere bedreigende situaties voor het kind door dit te melden bij het AMK. De sociaal verpleegkundigen en de zorgcoördinator zijn de deelnemers die een zaak kunnen inbrengen in het zorgteam. De overige deelnemers vanuit Bureau Jeugdzorg, maatschappelijk werk, en MEE/Integrale Vroeghulp geven consultatie en dragen zorg voor het hulpaanbod. Werkwijze van het zorgteam 0-4 In het handboek Kijk op kleintjes (hoofdstuk 4.2) is een uitgebreide beschrijving opgenomen. Hierin is vastgelegd: frequentie en duur; inbrengen; privacy; vergaderorde; verloop na bespreking; registratie; en notulen.
De (gecombineerde) zorgteams van de twee pilotwijken kwamen 15 keer bij elkaar in een jaar. Zij bespraken daarin 51 kinderen en verwezen hen naar passende hulp, meestal bij een van de partners. Handzame formulieren en samenwerkingsafspraken • inbrengformulier voor sociaal verpleegkundigen en andere kinderopvangorganisaties dan Kion; • akkoordverklaring ouder/verzorger; • verwijsbrief; • formulier bespreekmethode; • formulier afspraken/actielijst na bespreking; • privacyconvenant netwerken; • samenwerkingsafspraken verwijzing en terugkoppeling BJZ, NIM Maatschappelijk Werk en MEE/Integrale Vroeghulp; • routes die leidsters van Kion gebruiken: - wat te doen bij lichte signalen bij kind en gezin; - wat te doen bij acute signalen van mishandeling, misbruik, gezinscrisis.
Ervaringen Uit de nulmeting bleek dat de leidsters van de kindercentra en de verpleegkundigen behoefte hadden aan een zorgteam. Bij de eerste meting blijkt dat de kindercentra 23% van de zorgkinderen hebben ingebracht ter bespreking en de sociaal verpleegkundigen 5% van de risicokinderen. Het gegeven dat de zorgcoördinator zelf langsgaat bij alle kindercentra, kan een verklaring zijn voor dit verschil. Aan de andere kant kwamen de signalen van een beperkt aantal vestigingen. De zorgcoördinator heeft zelf aangegeven dat het leidsters vaak nog ontbreekt aan kennis en tijd om te signaleren en problematiek op te pakken. Zij ondersteunt hen hier wel in, maar heeft niet met alle centra even vaak contact, en ook maar beperkte tijd. Ook is de vraag of het goed is dat de zorgcoördinator zaken ‘overneemt’ van leidsters. Voor sommige leidsters is dit stimulerend, voor andere misschien juist niet. Over het algemeen zijn de leidsters van de kindercentra en de sociaal verpleegkundigen van de consultatiebureau (zeer) tevreden over het zorgteam. Men is onder meer tevreden over de mate van deskundigheid, de samenstelling en de inhoud van de adviezen.
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Tips
Hulp accepteren
• Maak heldere criteria met betrekking tot prioriteit van cases in zorgteam. • Betrek ook bijvoorbeeld de wijkagent indien nodig en eventueel andere ‘gast’ hulpverleners m.b.t. specifieke hulp aan het gezin. (een deelnemer aan de conferentie)
Er zijn zorgen over een gezin met twee kinderen van 1 en 3 jaar. Het oudste kind zit op een peuterspeelzaal en het jongste kind is thuis. De leidster heeft zorgen over de ontwikkeling van het oudste kind en over de thuissituatie. Beide ouders hebben hun eigen problemen. De informatie over de thuissituatie is bekend bij de sociaal verpleegkundige van de GGD 0-4 en zij legt geregeld een huisbezoek af. De leidster overlegt met de zorgcoördinator en er wordt op de speelzaal met toestemming van de ouders een observatie uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan besluit men de zorgen in het zorgteam 0-4-jarigen te bespreken. Ook de GGD lijkt het zinvol om deze zorgen en de gezinssituatie te bespreken. De ouders gaan daar mee akkoord. In het zorgteam constateren de aanwezigen dat de problemen die het kind laat zien, voortkomen uit de moeilijke thuissituatie. Er wordt voorgesteld om ouders hulp te bieden in de omgang met hun kind en ze hiervoor te verwijzen naar Bureau Jeugdzorg. Tevens krijgen ouders het advies om zelf hulpverlening te accepteren voor hun eigen problematiek. Moeder stemt in en gaat naar de huisarts met een verzoek voor verwijzing naar de GGz. Maar de vader heeft er moeite mee en zegt het nog even af te willen wachten. Deze zaak zal tot het moment dat de hulpverlening bij Bureau Jeugdzorg is opgepakt, terugkomen in het zorgteam 0-4-jarigen. Ook wanneer ouders alsnog hulpverlening afwijzen, zal de zaak opnieuw besproken worden.
Succesfactoren en knelpunten De succesfactoren van het zorgteam zijn de korte lijnen, de korte doorlooptijd, heldere formulieren als hulpmiddel, ontlasting van leidsters en sociaal verpleegkundigen. De afspraken over verwijzing en terugkoppeling voldoen. De gewenste doorlooptijd wordt in verreweg de meeste gevallen gehaald. Knelpunt voor het functioneren van het zorgteam is dat er soms geen mogelijkheid is tot het snel inzetten van passende hulpverlening. Door de inzet van het zorgteam wordt duidelijker voor hoeveel kinderen en/of gezinnen er niet direct passende hulpverlening beschikbaar is. De leden van het zorgteam hebben in de evaluatie de volgende aanbevelingen gegeven: • zorg voor vaste personen, vaste tijd en plaats, continuïteit bevorderen door een intentieverklaring te maken; • bekijk het privacyconvenant nog eens kritisch, o.a. op het doorgeven van informatie tussen zorgteams onderling; • vergroot de bekendheid van de zorgteams 0-4.
31
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Opdracht 4 Organiseer voldoende lichte hulp Opdracht Het doel van Kijk op kleintjes is om kinderen met problemen vroegtijdig te signaleren, te diagnosticeren en snel aan te melden bij de juiste hulp. Voorwaarde is wel dat er voldoende hulpaanbod voorhanden is, vooral vrijwillige hulp aan kind en ouders waar geen indicatie van Bureau Jeugdzorg voor nodig is (lichte hulp). Deze hulp wordt geboden door instellingen als het maatschappelijk werk, de jeugdgezondheidszorg, MEE en Home-Start (in Nijmegen ondergebracht bij de welzijnsinstelling). Bij de start van het project was duidelijk dat deze lichte opvoedingshulp onvoldoende aanwezig, onvoldoende bereikbaar en onvoldoende afgestemd was. Verbetering van het signaleren heeft in dat geval weinig zin. Er is in Kijk op kleintjes extra financiering gekomen voor uitbreiding van het aanbod van het maatschappelijk werk, de jeugdgezondheidszorg en Home-Start.
Uitwerking 32
• Visie, taken en kwaliteitseisen voor lichte hulp formuleren op managementniveau; • in kaart brengen van mogelijke vormen van lichte hulp van verschillende aanbieders: welke aanvulling is nodig en wat zijn de extra kosten daarvan; • afspraken maken over afstemming en toeleiding; • werkwijze lichte hulp beschrijven voor het handboek; • PR-materiaal maken voor ouders over lichte hulp.
Kleine lijntjes “Zorg dat de kleine lijntjes niet verdwijnen. Juist lichte hulp door snel reageren is heel belangrijk. Niet te veel praten.” (een deelnemer aan de conferentie)
Resultaten Een werkgroep van instellingen die lichte hulp en video-hometraining bieden is met de opdrachten aan de slag gegaan. Het bleek geen overbodige luxe om het aanbod en zoveel mogelijk ook de verwijscriteria van elke instelling te verduidelijken. Naast maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg en MEE hebben in de evaluatiefase Gespecialiseerde Verzorging en Dunamis een bijdrage geleverd. Beide bieden (onder meer)
video-hometraining op indicatie aan. In het handboek Kijk op kleintjes is het aanbod van lichte hulp dat in de pilot kon worden ingezet beschreven. Hieronder volgt een korte weergave. Lichte hulp bij de GGD (JGZ 0-4) De ‘lichte hulp’ van de GGD regio Nijmegen is een vorm van opvoed- en gezinsondersteuning gebaseerd op de indeling van Kousemaker en Timmers-Huigens: het aanbod omvat het terrein van ‘opvoedingsvragen’ en ‘opvoedingsspanning’. De GGD heeft een stroomdiagram ontwikkeld: dit start met een huisbezoek na een intern contact met ouders of na verwijzing. De sociaal verpleegkundige stelt vast aan welke steun of hulp behoefte is en maakt een risico-inventarisatie. Op basis daarvan kan begeleiding van drie gesprekken geboden worden, maar als dat niet voldoende is kan er meer. In overleg met ouders zijn er de volgende mogelijkheden: • Vijf tot tien oudergesprekken met de ‘Stap voor stap methode’, een gestructureerde begeleidingsmethodiek als er praktische pedagogische problemen zijn die behoren bij de leeftijdsfase van het kind. • Vijf tot tien oudergesprekken die gericht zijn op het doorbreken van lastige patronen op basis van de leertheorie. Deze methode wordt ingezet als verbeteren van het pedagogisch inzicht niet haalbaar is en/of als er door foutieve patronen in bijvoorbeeld eet- en slaapgedrag van het kind een crisissituatie dreigt te ontstaan. • Drie tot tien contacten volgens de methode video-hometraining als de positieve interactie tussen ouder en kind niet goed op gang komt of door tijdelijke omstandigheden verstoord raakt. Het zelfvertrouwen en de opvoedingscompetentie van de ouders wordt versterkt. Het gaat om relatief lichte opvoedingsproblematiek die in tien contacten (vijf keer opnemen en vijf keer nabespreken) aan te pakken is. Verwijzen gebeurt het meest via de consultatiebureaus - de lichte hulp wordt door sociaal verpleegkundigen zelf uitgevoerd en via de kindercentra. Lichte hulp bij de opvoeding door NIM Maatschappelijk Werk Het aanbod voor de ouders van 0-4-jarigen bestaat uit de verschillende vormen van hulpverlening die het maatschappelijk werk biedt. Dit is telefonische informatie en advies, het open spreekuur voor informatie en advies, individuele gesprekken, systeembegeleiding (waarbij relevante anderen betrokken worden), cursus opvoedingsondersteuning, casemanagement en video-home-training. Rondom echtscheiding is er een aanbod ter ondersteuning van het hele gezin. De maatschappe-
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
lijk werkers gebruiken oplossingsgerichte en competentieversterkende methodes. In Kijk op kleintjes wordt met name naar het maatschappelijk werk verwezen als er een combinatie is van opvoedingsproblemen en andere problemen zoals relatieproblemen, financiële problemen, problemen in de buurt, ontbreken van een sociaal netwerk, psychosociale problematiek bij ouders of weinig sociale vaardigheden van ouders. Verwijzen kan via het centrale meldpunt, maar ook via de maatschappelijk werker in het zorgteam 0-4. Home-Start Home-Start is een internationaal programma dat door middel van getrainde vrijwilligers ondersteuning, praktische hulp en vriendschap biedt aan ouders met jonge kinderen tot en met 6 jaar. De gezinnen geven zèlf aan op welke gebieden zij steun wensen: hun vragen staan centraal. Home-Start wil met het programma het zelfvertrouwen van ouders vergroten en hun sociale relaties versterken. Home-Start wordt in meer dan 70 gemeenten in Nederland aangeboden. In Nijmegen is HomeStart ondergebracht bij het welzijnswerk (Tandem Welzijnsorganisatie). De coördinator kreeg uitbreiding van uren om in de pilotwijken van Kijk op kleintjes Home-Start aan te kunnen bieden. Lichte (pedagogische) hulp vanuit MEE MEE biedt informatie, advies, ondersteuning en belangenbehartiging aan mensen met een beperking en hun verwanten. In het kader van opvoeding kan MEE het volgende bieden: • informatie en advies aan kinderen en ouders; • consultatie aan leerkrachten, speelzaalleidsters en scholen; • casemanagement: samen met de ouders de regie voeren over de zorg, bij een veelheid aan betrokken instanties (multiproblem situaties); • opvoedingsondersteuning. Er wordt gewerkt aan verandering. Dit kan gericht zijn op de ontwikkeling van het kind, gericht op de omgeving, gericht op de interactie tussen gezinsleden, gericht op de opvoedingstaken van de ouder. Het kunnen ook combinaties zijn. Als video-home-training hierbinnen past wordt dit ook aangeboden. Looptijd max. een half jaar met 3-15 contacten; • groepsbijeenkomsten als Opvoeden & Zo, sociale vaardigheidscursussen, moederochtenden voor vrouwen met een verstandelijke beperking; • Integrale Vroeghulp in Nijmegen en omgeving: MEE Gelderse Poort coördineert IVH en is kassier van het samenwerkingsverband.
Mooie brug “De gemeente heeft een mooie brug weten te slaan in omgekeerde zin: van geïndiceerde hulp naar vrij toegankelijk: van duur naar minder duur. Meer mensen krijgen hulp!” (een deelnemer aan de conferentie)
Ervaringen Uit de eerste evaluatie blijkt dat er een groot verschil is in het aantal doorverwijzingen naar lichte hulp vanuit het consultatiebureau en de kindercentra: 62 versus 20. Dit lijkt te verklaren door het gegeven dat de consultatiebureaus gemakkelijk intern doorverwijzen. Zowel GGD 0-4 als NIM zijn in grote lijnen tevreden over het verloop van het traject lichte hulp. Ze hebben in het pilotjaar respectievelijk 52 en 30 gezinnen hulp geboden. Er hebben zich geen obstakels voorgedaan in de uitvoering. Het verwijzen van de jeugdgezondheidszorg naar het maatschappelijk werk loopt goed, de lijnen zijn korter geworden. De tevredenheid van klanten en resultaten van de inzet zijn niet meegenomen in de evaluatie. Natuurlijk hanteert iedere instelling bij bepaalde methodes eigen evaluaties, maar de uitkomsten daarvan zijn niet bekend.
Sterk onderdeel “Lichte hulp is een zeer sterk onderdeel van het project. Blijf hierin investeren.” (Monitor eerste jaar Kijk op kleintjes, oktober 2005)
33
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Opdracht 5 Zorg voor effectieve toeleiding voor zorgweigeraars Opdracht Ouders van 0-4-jarigen die weigeren hulp te accepteren worden actief en met drang benaderd met als doel de juiste hulp voor het kind te realiseren. Het gaat dan om kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Drang houdt in dat zo nodig de Raad voor de Kinderbescherming wordt ingeschakeld. De opdracht luidt: stel een werkwijze vast voor de aanpak van zorgweigeraars en breng die in praktijk.
Uitwerking
34
Voor het realiseren van deze opdracht heeft de werkgroep van samenwerkende instellingen rond zorgweigeraars de volgende activiteiten uitgevoerd: • Er is een definitie van zorgweigeraars opgesteld. • Er is een inventarisatie gemaakt van specifieke kwaliteitseisen in het omgaan met zorgweigeraars. Dit leidt tot gerichte deskundigheidsbevordering van leidsters en sociaal verpleegkundigen. • Er is een samenwerkingsprotocol opgesteld, de ‘route zorgweigeraars’.
Resultaten Definitie zorgweigeraars Onder zorgweigeraars verstaan we gezinnen die verwijzing naar hulp weigeren bij signalen dat het kind ernstig bedreigd wordt in groei en ontwikkeling. ‘Weigeren’ kan betrekking hebben op verschillende stappen in het proces van het accepteren van hulp, en het wil zeggen dat: • signalen niet bespreekbaar zijn; • probleem niet erkend worden; • hulp niet bespreekbaar is; • verwijsadvies niet geaccepteerd wordt; • nodige acties voor het starten van hulp niet ondernomen worden door ouders; • hulpcontact voortijdig wordt afgebroken.
Wat valt buiten deze definitie: Gezinnen die de jeugdgezondheidszorg 0-4 niet bereikt met haar basisaanbod (vaccinaties en consulten), terwijl er geen andere signalen zijn. Er is onvoldoende zicht op omdat het contact met het consultatiebureau onvoldoende/afwezig is. Deze gezinnen krijgen aandacht in het Niet-verschijnenbeleid van de GGD en de acties van de GGD om het bereik te vergroten. Gezinnen waar een 'niet pluis gevoel' bij is, maar waar nog geen duidelijke signalen zijn dat het gaat om een ernstige bedreiging voor groei en ontwikkeling van het kind, worden actief door de GGD benaderd om contact te krijgen met als doel dat er zicht ontstaat op de gezinssituatie en groei en ontwikkeling van het kind. Verder: gezinnen waar de signalen door professionals niet aangekaart zijn of pogingen daartoe zijn ondernomen. Dat is essentieel, omdat het betrekken van ouders nodig is om met hulp aan de slag te kunnen. Wat voor gezinnen zijn het die veelal weigeren? • ouders die als kind ervaring hebben in de jeugdhulpverlening/jeugdbescherming; • alcohol/drugsverslaafden; • ouders met psychiatrische problemen; • licht verstandelijke gehandicapten; • buitenlandse gezinnen die onbekend/onvertrouwd zijn met de mogelijkheden van de Nederlandse hulpinstellingen en/of culturele belemmeringen ervaren; • gezinnen met heel veel (onoverzienbare) problematiek; • hoog opgeleiden die zelf diagnosticeren. Resultaten van een individueel toeleidingstraject, oplopend in effectiviteit zijn: • de signalen zijn bespreekbaar en de professional krijgt gelegenheid tot acties om de ontwikkeling van de signalen goed te volgen (bijvoorbeeld extra oproepen consultatiebureau, huisbezoeken, observaties, contacten derden); • erkenning van het probleem/gedeelde zorg; • hulp is bespreekbaar; • het uiteindelijke verwijsadvies/hulpaanbod wordt geaccepteerd; • de nodige acties worden ondernomen om hulp te realiseren (aanmelding, eerste gesprek hulpinstantie); • het hulptraject wordt geheel doorlopen.
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Deskundigheidsbevordering ontwikkeld en uitgevoerd In de gezamenlijke kwaliteitskring van leidsters en sociaal verpleegkundigen is door de incidentmethode ingegaan op de definitie van en het omgaan met zorgweigeraars. Daarnaast is de JGZ (sociaal verpleegkundigen 0-4) getraind in het ‘motiveren en confronteren’ van ouders, om ondersteuning of hulpverlening te accepteren. Gehanteerde uitgangspunten/methodieken: • standaard communicatie en bejegening (J. Caris en L. Muller); • ‘Zorgen delen’ (K. Kooijman, NIZW expertisecentrum kindermishandeling); • ‘Draaideurmodel’ Stadia van verandering (Prochaska & DiClemente), training van Spectrum.
Ervaringen In de projectperiode is nog weinig ervaring opgedaan met de routes voor zorgweigeraars. Het accent lag vooral op de ontwikkeling en implementatie (door deskundigheidsbevordering), dit was net vòòr de tweede meting gereed. Een bevinding uit de eerste evaluatie is dat de consultatiebureaus over het algemeen meer tevreden zijn en meer vertrouwen hebben in de opgestelde zorgroute, dan de leidsters van de kindercentra.
Twee routes voor zorgweigeraars; voor het consultatiebureau en de kindercentra. Doel van deze routes is een heldere en sluitende werkwijze voor alle betrokkenen. De afspraken zijn als volgt. • Kion: de zorgcoördinator bewaakt en ondersteunt de aanpak zorgweigeraars binnen Kion. • GGD: de sociaal verpleegkundige betrekt Bureau Jeugdzorg of het zorgteam 0-4-jarigen bij het traject wanneer na drie contacten de toeleiding niet lukt. • GGD en Kion kunnen zorgweigeraars ook zonder toestemming van de ouders bespreken in het zorgteam. Dus ook als het niet lukt om met het gezin in contact te komen. • Bureau Jeugdzorg, NIM Maatschappelijk Werk, MEE/Integrale Vroeghulp, verslavingszorg/KVO en de huisarts kunnen een outreachende aanpak inzetten in samenwerking met de ‘toeleider’ van Kion of GGD. Bureau Jeugdzorg kan dat ook zonder toestemming van ouders. • Het zorgteam blijft het gezin volgen wanneer de ouders niet tot hulp te motiveren zijn. Na een nader overeen te komen periode gaat men over tot melding bij het AMK. • Resultaat is een rechtstreekse doorgeleiding van gezinnen van het zorgteam naar de indicatiecommissie van Bureau Jeugdzorg. De routes zijn te vinden in het Handboek Kijk op de kleintjes.
35
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Opdracht 6 Organiseer 0verbruggingszorg Opdracht Gezinnen waarvan kinderen van 0-4 jaar in het indicatietraject voor jeugdzorg zitten of op de wachtlijst staan hebben behoefte aan ondersteuning. Leidsters in kindercentra constateren daarnaast dat zij zelf tijdens de periode dat het kind op de wachtlijst staat soms advies nodig hebben hoe met kind en ouders om te gaan. De opdracht is dan ook: maak afspraken met specialistische zorginstellingen over tussenoplossingen bij wachttijd voor jeugdzorg of tijdens het indicatietraject.
Uitwerking Voor de uitvoering van de opdracht ondernam de werkgroep van samenwerkende instellingen de volgende activiteiten: • vaststellen definitie van overbruggingszorg; • verkenning van mogelijkheden in de regio; • betreffende instellingen in kaart brengen; • overzichten van overbruggingszorg opstellen; één voor de kindercentra en één voor het consultatiebureau.
36
Resultaten Definitie overbruggingszorg Hieronder verstaan we zorg die door zorginstellingen aan ouders/leidsters/consultatiebureaumedewerkers geboden kan worden gedurende de periode dat de cliënt wacht op de daadwerkelijke hulp (geïndiceerde hulp).Het gaat om: • overbruggingszorg Bureau Jeugdzorg van aanmelding tot zorgtoewijzing; • overbruggingszorg MEE/Integrale Vroeghulp van aanmelding tot zorgtoewijzing; • overbruggingszorg na zorgtoewijzing: afspraken van Bureau Jeugdzorg Gelderland met jeugdzorgaanbieders en met de geestelijke gezondheidszorg; • overbruggingszorg na zorgtoewijzing: afspraken van Kion met De Waarden (jeugdzorg: mkd), de Open Cirkel (voor kinderen met communicatieve beperkingen (Viataal)), de Driestroom (voor kinderen met verstandelijke beperkingen) en de zorgcommissie in het basisonderwijs. Naast de afspraken over overbruggingszorg zijn afspraken gemaakt over ambulante begeleiding die door zorginstellingen geboden wordt aan leidsters van kindercentra. Het gaat dan om kinderen die wachten op een plaatsing binnen een zorginstelling of die al geplaatst zijn in een zorginstelling en tevens van een kindercentrum gebruik maken (combinatieplaatsing).
De overzichten De overzichten geven informatie aan consultatiebureaumedewerkers en leidsters over de wijze waarop de overbruggingszorg geregeld is. In het overzicht voor leidsters staat bovendien informatie over de wijze waarop de ambulante begeleiding geregeld is. Het gaat niet om nieuw aanbod, maar maakt duidelijk wat er reeds is. Doel van deze informatie is om helder te maken wat het aanbod is en zicht te krijgen op lacunes of knelpunten. Hiertoe zullen signalen over onduidelijke, ontbrekende of ontoereikende afspraken door werkers bijgehouden worden. De overzichten zetten de vormen van ondersteuning op een rijtje. Wie doet wat tijdens de periode van onderzoek en indicatiestelling? Wie doet wat tijdens de periode van indicatiebesluit tot de start van de hulp? Wanneer leidsters of consultatiebureaumedewerkers signaleren dat: de invulling van de overbruggingszorg onvoldoende is; de hulp niet binnen de afgesproken termijn start; er veranderingen in de hulpvraag zijn of als er sprake is van een crisis, kunnen ze ouders adviseren opnieuw contact te leggen met de zorgaanbieder. De consultatiebureaumedewerkers kunnen in samenwerking met ouders de casemanager van Bureau Jeugdzorg inschakelen. Leidsters kunnen dit met ondersteuning van de zorgcoördinator doen.
Ervaringen Tijdens de projectperiode is vooral geïnvesteerd in het ontwikkelen van de samenwerkingsafspraken en het bekend maken ervan. Er zijn nauwelijks bevindingen in de eerste evaluatie hierover vermeld. De evaluatie van de werkgroep (Spectrum, april 2006) geeft aan dat de kindercentra pas twee keer gebruik maakten van de overbruggingszorg. Uit de evaluatie die Kion inmiddels bij alle peuterspeelzalen heeft uitgevoerd, blijkt dat de leidsters positief zijn over de afspraken. De GGD heeft er nog geen gebruik van gemaakt. De overzichten overbruggingszorg kwamen voor de sociaal verpleegkundigen op een moment dat er veel andere zaken om aandacht vroegen. Ook is de behoefte bij leidsters aan deze informatie waarschijnlijk groter dan bij sociaal verpleegkundigen. Het grootste knelpunt bij de verpleegkundigen betreft de wachttijd aan de voorkant van de indicatiestelling bij Bureau Jeugdzorg en daar is de overbruggingszorg, zoals hier bedoeld, geen oplossing voor. Een ander knelpunt waar aandacht aan besteed moet worden is het gebrek aan doorstroming naar het speciaal basisonderwijs.
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Opdracht 7 Biedt opvoedingsondersteuning voor risicogroepen Opdracht Respect Benader ouders van 0-4-jarigen uit risicogroepen gericht en ondersteun ze in de opvoeding met als doel hun opvoedingscompetenties te versterken. Ontwikkel in de pilotwijken een specifiek aanbod voor (naar verwachting) de Somalische, Antilliaanse en Marokkaanse ouders.
Uitwerking • Tandem, de Nijmeegse welzijnsorganisatie, ontwikkelt en verzorgt een groepsgericht aanbod opvoedingsondersteuning: thema-koffieochtenden bij kindercentra en series bijeenkomsten voor specifieke groepen ouders, op basis van een onderzoek naar de wensen en behoeften van de doelgroep in de wijken; • Tandem, de kindercentra en de GGD zorgen voor werving van ouders voor de bijeenkomsten opvoedingsondersteuning; • De sociaal verpleegkundige voert enkele thema-koffieochtenden uit.
Resultaten Thema-koffieochtenden Thema koffieochtenden voor peuterspeelzalen en kinderdagverblijven waar relatief veel risicokinderen verblijven (45% of meer volgens de ‘gewichtenregeling’). De doelen van deze ochtenden zijn: • Ouders krijgen informatie en advies ten aanzien van opvoedingsthema’s. • Ouders bieden elkaar steun door uitwisseling van ervaringen en tips tussen ouders onderling. • De betrokkenheid van ouders bij de peuterspeelzaal/het kinderdagverblijf en de ontwikkeling van hun kinderen wordt groter. • Ouders worden toegeleid naar preventieve voor- en vroegschoolse activiteiten en voorzieningen, zoals Ouder Kind Centra en Home-Start. • De uitvoerders krijgen signalen van individuele ouders over opvoedingsproblemen die ouders nog niet elders hebben neergelegd.
“Uitwisseling van ervaringen in kleine veilige groep, inzicht krijgen in ‘onzichtbare’ problematiek. Ouders kunnen het gevoel krijgen gezien te worden en daaruitvolgend respect, en betrokkenheid bij peuterspeelzaal en peuterproblematiek.” (een deelnemer aan de conferentie)
Naast het inhoudelijke, opvoedingsgerichte karakter van deze thema koffieochtenden is aandacht voor groepsprocessen van wezenlijk belang. Dit om het mogelijk te maken dat ouders voldoende erkenning en vertrouwen ervaren om opvoedingsvragen en –onmacht met elkaar te delen, ondersteuning aan elkaar te durven geven en van elkaar te accepteren. Juist bij een groep ouders waarvan de kinderen vallen onder de categorie ‘risico’ speelt bekendheid met en vertrouwen in de begeleiders van deze ochtenden een grote rol. Vandaar dat gekozen is voor de samenwerking tussen kinderopvang en welzijnswerk. Dit maakt het mogelijk dat de ochtenden begeleid worden door personen die de ouders regelmatig ontmoeten bij laagdrempelige activiteiten. Bovendien zorgt deelname van de leidster er voor dat er een verbinding gemaakt wordt tussen de opvoeding thuis en op de peuterspeelzaal/het kinderdagverblijf. De thema-koffieochtenden worden regelmatig aangeboden, zodat ouders het normaal gaan vinden om over opvoedingsvragen met elkaar te praten en zowel tijdens als buiten deze bijeenkomsten onderlinge steun te vragen en te bieden. Uitgangspunt zijn maandelijkse ochtenden gedurende het schooljaar. Dit komt neer op minimaal zeven tot acht bijeenkomsten per jaar met een maximum van tien bijeenkomsten, afhankelijk van het verdere aanbod voor deze groep ouders. Als ouders nog vragen hebben vanuit een ochtend kan de medewerkster met een ouder individueel nog even ‘napraten’. Dit kan meteen daarna, maar het kan ook op een ander moment, bijvoorbeeld bij de ouder thuis. Als een ouder een probleem aangeeft tijdens de thema-koffieochtend dat zij (nog) niet bij anderen heeft neergelegd, kan de medewerkster met deze ouder kortdurend individueel contact onderhouden met als doel het toeleiden van deze ouder naar de zorgcoördinator of de GGD.
37
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Specifieke bijeenkomsten De ontwikkeling van dit aanbod start met een kort inventariserend onderzoek dat antwoord geeft op de vragen: • Waarom wordt onvoldoende gebruik gemaakt van het bestaande aanbod? • Welke groepskenmerken zijn er waar rekening mee gehouden moet worden? (bijvoorbeeld tijdelijk verblijf in Nederland, gangbare sociale verbanden in de eigen groep, zeer beperkt sociaal netwerk) • Welke behoefte aan opvoedingsondersteuning leeft bij de groep? (bijvoorbeeld meer bekendheid met de Nederlandse manier van opvoeden of met het Nederlandse systeem van opvang en school).
38
Doelen van dit aanbod zijn: opvoedingscompetenties versterken, toeleiden naar peuterspeelzaal of kinderdagverblijf of toeleiden naar andere (preventieve) activiteiten die het opvoedingsklimaat positief beïnvloeden. Kenmerk van het aanbod is dat het in principe kortdurend is: in een periode van een half jaar circa vier activiteiten voor een bepaalde groep. Het aanbod dient verder op maat aangeboden te worden. Dit houdt in dat onder andere de groepsgrootte, de locatie waar de activiteit plaatsvindt, de inhoud van de opvoedingsondersteuning, de mogelijkheid van individuele contacten naast het groepsaanbod en de werkvormen kunnen verschillen.
Ervaringen Het te bereiken percentage van 65% van de ouders heeft (minstens een keer) meegedaan aan de thema-koffieochtenden en het specifieke aanbod heeft 21 Somalische en Antilliaanse ouders bereikt. Er is steeds op basis van vragen van de ouders gewerkt, maar de tevredenheid van de klanten is niet meegenomen in de evaluatie. De succesfactoren van de groepsgerichte opvoedingsondersteuning zijn het ontstaan van een vaste kern van deelnemers, verbondenheid met de wijk, en de samenwerking. In de praktijk vormt zich een vaste kern van ouders met hieromheen een aantal ouders die onregelmatig komen. De ouders die de vaste kern vormen hebben een positieve invloed gehad op de werving van de thema-koffieochtenden. Een andere succesfactor in het betrekken van ouders bij het aanbod in de wijk is dat de uitvoerende Tandemmedewerkster bekend is in de wijk en met het aanbod. Alleen dan kan zij waar nodig iets extra’s doen in het motiveren van ouders tot het
accepteren van steun of hulp. Zij zorgt dat het aanbod van Kijk op kleintjes is afgestemd met ander aanbod zoals vanuit de open wijkscholen. Opvallend is dat vooral door de kindercentra is doorverwezen naar dit specifieke aanbod en nauwelijks door het consultatiebureau. Uit de evaluatie blijkt niet wat hiervan de oorzaak is: waarschijnlijk zijn leidsters nauwer betrokken bij dit aanbod. Doorslaggevend in het succes van het aanbod opvoedingsondersteuning is het samenspel dat ontstaat tussen de instellingen (c.q. professionals) GGD, kindercentrum en welzijnswerk. Dat wil zeggen: op positieve manier naar elkaar verwijzen, bundelen van krachten rond kind of gezin indien nodig, kennen van elkaars werk en aanbod in de wijk. In de periode van implementatie van Kijk op kleintjes zal de GGD eigen groepsactiviteiten per stadsdeel gaan aanbieden.
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
39
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
40
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
Ter afsluiting
Bronnen
Zoals we in de inleiding al vermeldden: zorgstructuren zijn populair en ongetwijfeld zijn er binnen uw gemeente verschillende vormen hiervan actief. Of u bent bezig met de voorbereiding voor een nieuw op te zetten zorgstructuur. Hoe dan ook: met deze brochure hebben we u verschillende tips en ideeën willen geven waarmee u in de praktijk aan de slag kunt. Helaas is er nergens een blauwdruk te vinden, een subliem recept te geven dat succes garandeert. U kunt veel leren van ervaringen van anderen en volop putten uit hun (deel) producten. Maar toch blijft het opzetten van een zorgstructuur een uitdagende klus.
Geraadpleegde literatuur
Tot slot geven we u nog graag een aanbeveling mee: geniet van uw successen die u bereikt en vier ze samen met uw partners, hoe groot of hoe klein ze ook zijn! Mocht u naar het lezen van de brochure ondersteuning wensen van een ervaren medewerker van Spectrum, dan kunt u contact opnemen met het team jeugd. Voor meer informatie over de verschillende projecten waarbij Spectrum betrokken is, verwijzen we u graag naar onze website: www.spectrum-gelderland.nl
• De kracht van verbinden, Coördineren van zorg op lokaal niveau. Op weg naar meer helderheid over de vijfde gemeentelijke functie van opvoed- en gezinsondersteuning, uitgave van Spectrum, NIZW jeugd, K2, JSO, juni 2006. • Werkboek Zorgadviesteams, ZioS (Zorg in en om School), januari 2006. Te downloaden via www.zios.nl • ‘Gemeentelijke regie in de jeugdketen’: eindrapportage over de regiefunctie van de dertien JONGgemeenten, Berenschot, april 2006 • Notitie ‘Lokale regie uit macht of onmacht?’, Partners en Pröpper, april 2004 • Model voor coördinatie van zorg en gezinscoaching en handvatten voor implementatie, Spectrum, september 2005 • Opvoed- en opgroeiondersteuning, de rol van de gemeente in het licht van de Wet op de jeugdzorg, folder van VWS in samenwerking met de VNG, november 2004 • ‘Buurtnetwerken 0-12. Problemen bij kinderen vroegtijdig signaleren en aanpakken’, SWP, 2003 • Sluitende zorg rond het onderwijs. Een handreiking voor het realiseren van zorgstructuren, Spectrum november 2004
Handige internetadressen • • • •
www.samenstarten.nl www.jeugdinterventies.nl www.kion.nl (met o.a. het handboek) www.invoeringwmo.nl
41
ZORGSTRUCTUUR VOOR 0-4-JARIGEN
42
Colofon Een zorgstructuur voor 0-4-jarigen Het Nijmeegse project Kijk op kleintjes als sluitende keten voor de allerjongsten
ISBN-10: 90-5880-013-X ISBN-13: 978-90-5880-013-8 Een uitgave van Spectrum, Centrum Maatschappelijke Ontwikkeling Gelderland Postbus 8007, 6880 NB Velp Tel. (026) 384 62 00 E-mail:
[email protected] Website: www.spectrum-gelderland.nl Teksten: Eindredactie: Vormgeving Fotografie: Drukwerk:
Miranda Huijs, Elise Roelofse Paul van Dijk Gerard Wagemans BNO, Velp Marijke Schellekens Advadi, Arnhem
Arnhemsestraatweg 19, Velp Postbus 8007, 6880 CA Velp tel. (026) 384 62 00 fax (026) 384 63 00
[email protected] www.spectrum-gelderland.nl