Een filosofie van de fiets
De Bezige Bij Antwerpen
1 Winston Churchill zei dat hij had leren leven met ‘zijn zwarte hond’. Hij gebruikte de beeldspraak om de nabijheid en vertrouwdheid van zijn neerslachtige buien te typeren. Als militair deed Churchill verschillende continen ten aan. Hij schreef er boeken over, en analyses in kranten. Als eerste minister leidde hij Groot-Brittan nië door de Tweede Wereldoorlog. Hij won de Nobel prijs voor de Literatuur. Hoe kan zo iemand klagen over een zwarte hond? In zijn geval was dat overigens een zeer dorstig beestje dat koest moest worden gehouden met sloten whisky. Toch presteerde Churchill als geen ander. Het geeft hoop dat het kan, je leven rijk stofferen wanneer je al die tijd een zwarte vier voeter naast je hebt lopen. Ik denk niet dat er mensen bestaan zonder zwarte hond. Ik denk dat iedereen er een heeft. Sommigen hebben een grote, waar je niet naast kunt kijken. Of een gevaarlijke, een zwarte hond die gemeen bijt. Ande ren hebben een klein exemplaar dat goed afgericht is. Sommige mensen gaan elke dag met hun hond wan delen. Anderen sluiten hem liever op in de kelder. Het is volgens mij beter als je niet elke dag je zwarte hond uitlaat. Je kunt beter gaan fietsen. Ik geloof dat fietsen mensen goeddoet, en dat het belangrijk is dat
5
ze blijven fietsen. Ik geloof in de helende werking van de tweewieler. En ik wil meer doen dan mijn geloof belijden. Ik wil het onderbouwen. ‘Zit je nog vaak op de fiets?’ vraag ik altijd aan een oude vriend als ik hem een tijdlang niet heb gezien. De vraag is belangrijk. Zoals mijn grootmoeder altijd wil weten of ik nog voldoende groenten en fruit eet. Ik ken mijn vriend. Als hij fietst, is hij sterk. Sterker dan wie ook. Het laat de muizenissen uit zijn hoofd verdwijnen. Als hij niet aan fietsen toekomt, dan komen zijn gedachten in een knoop te liggen. We willen er niet aan denken wat er dan kan gebeuren. Ik ervaar mijn fiets ook als een barometer. Het komt voor dat ik mijn ijzeren paard enkele dagen op stal laat. In Londen zocht ik in die periodes mijn toe vlucht tot de metro. Totdat ik ging beseffen dat dit betekende dat er iets aan de hand was met mijn levens lust. Dat de lethargie terrein won. Dat de zwarte hond weer uit de kelder ontsnapt was. Dan stuurde ik bij. Dat deed ik door de volgende vijf avonden vol te boeken met film, theater en andere uitstapjes. De ingrepen gebeurden tijdig. Want wie kent het niet, het gevoel dat je strijd gestreden is? Dat je tijdens de gevechten geveld bent door een verloren kogel? Dat ze je mogen herdenken op de dag van de onbekende soldaat? Je bent niet in staat de oorlog voort te zetten. Het lot had geen glo
6
rieuzere rol voor je in gedachten. Op die momenten is een fiets een antidepressivum. Op een fiets voel je dat je beetje bij beetje vooruitkomt. Ik denk dan terug aan de dag dat ik de Mont Ven toux beklom, met weinig talent en helemaal geen voorbereiding. Ik stelde het afstappen keer op keer uit, tot de vol gende bocht, en dan nog een bocht verder. Ik ben bovengekomen. Fietsen is zoveel meer dan een transportmiddel. In een metropool geeft het je hele leven een extra dimen sie. Het is een lifestyle die je houding toont tegenover de wereld en tegenover jezelf.
7
2 Wie nooit aan slapeloosheid heeft geleden, kan zich niet voorstellen hoe een nacht je kan toetakelen. Tij dens een decembermaand in Brussel ging ik voor het eerst lijden aan structurele slaapproblemen. Op een nacht culmineerden mijn problemen volledig. Ver veling, verstikking en vooral veel radeloosheid namen me in het donker duchtig te grazen. Uren aaneen stompten ze me in het gezicht, in de maag, op mijn ribben. Ik liep naar mijn koelkast, en terug naar mijn bed. Ik wandelde naar het toilet, en ging opnieuw in bed. Vervolgens nam ik een koude douche. Vreselijk. Met koud water kalmeerden ze gekken in negentiende-eeuwse instellingen, dacht ik. Maar bij mij hielp het niet. Ik belandde murw in het hoekje. Knock-out. Kon geen oplossingen meer bedenken. Kon niet meer op staan. Ik had zo’n nacht nog nooit meegemaakt. Van één ding was ik echter heel zeker: dit wilde ik nooit meer. Ik moest hier weg. Ja, het kon niet snel genoeg. Ik had de haast van iemand die zich in de bovenste kamer van een brandend huis bevindt. Tussen vier en vijf uur in de morgen, diezelfde nacht, besloot ik dat ik Brussel zou verlaten. Enkele etmalen zouden volstaan om alle voorbereidingen te treffen.
8
De volgende ochtend ging ik naar een van de grote koffiebars op de Lemonnierlaan. Een waar Arabieren thuis zijn en waar vrouwen nooit verschijnen. Ik wilde Omar spreken. Dringend. Hij maakte me altijd rustig, deze ronde Tunesiër die elke twee minuten zijn broek optrekt. Ik vertelde hem over mijn besluit van die nacht. Hij ging een andere klant bedienen, en rekende af met twee tafels bij het raam. ‘Ga naar het Zuidstation en koop een ticket naar Parijs of Londen’, zei hij toen hij terug bij mij was. ‘Wacht geen vier dagen. Vertrek morgenochtend.’ Parijs en Londen vormden volgens hem de enige plaatsen waar ik heen kon, omdat ik geen tijd had om een nieuwe taal te leren of om een visum te regelen. ‘Waarom geen aardige provinciestad in het zuiden van Frankrijk?’ vroeg ik. ‘T’es pas un type pour vivre dans un village’, zei hij. Omar draagt elke dag dezelfde grijze trui en werkt zeven dagen per week in een koffiebar. Hij schat situa ties beter in en komt sneller tot een besluit dan vele managers. Ik dronk mijn koffie op en ging tickets kopen. De avond van de volgende dag zou ik vertrekken. Ik kon niet meteen overzien wat ik verder nog moest regelen, maar was bang in tijdgebrek te raken als ik Omars advies had opgevolgd om de volgende ochtend al te vertrekken.
9
De bestemming werd Londen. Toen ik terug was in mijn Marollenwijk, belde ik een vriend. Ik had verwacht dat hij me waanzinnig zou noemen, maar hij vond mijn voornemen verstandig. ‘Wat me tegenstaat,’ ging ik tegen mijn eigen zaak pleiten, ‘als je in Londen van punt A naar punt B moet, zit je meteen een uur onder de grond.’ ‘Neem je fiets mee’, zei hij na enkele seconden. ‘Ga terug naar het Zuidstation en vraag of je je fiets mee op de trein kunt nemen.’ Zelfs bij de uitvoering van mijn Grote Vrijheidsplan deed ik vooralsnog niets anders dan wat andere men sen mij opdroegen. Eerst Omar, en dan mijn vriend. Een fiets mag op de Eurostar, op voorwaarde dat hij in een fietszak ingepakt wordt. Ik heb behoorlijk wat uren besteed aan het vinden van een verpakking voor mijn rijtuig. Uiteindelijk kon ik in een kleine gespecialiseerde winkel terecht, waar ze me 95 euro aanrekenden, volgens mij een belachelijk veelvoud van de kostprijs van een fietszak. Voor de rest viel er weinig te regelen. Ik bracht spullen naar de kelder van de een, en ging iets eten met de ander. Een afscheidsborrel voor verzamelde vrien den leek mij een gruwel. Ik was jaren eerder stilletjes naar Brussel gekomen, en wilde met even weinig gerucht vertrekken. Een meid – we hadden jaren van elkaar gehouden
10
tot er niets meer overbleef – vergezelde me naar het station. De rugzak zat op mijn rug, de fietstas droegen we samen tussen ons in. Van het afscheid herinner ik me niets meer. Ik neem aan dat we elkaar op de wang kusten en dat we zeiden dat we in contact zouden blijven. Ik kreeg al vaak te horen dat ik afstandelijk ben bij het afscheid nemen. Ik beweer dat dit uit bescheiden heid gebeurt, dat ik niet wil veronderstellen dat ik veel beteken voor iemand. Of bedien ik mij van excuses? Wat ik toen niet wist, was dat het de laatste keer zou zijn dat ik haar te zien kreeg. Ik herinner me niets van die avond in het Brusselse Zuidstation. Mijn groot moeder zegt dat wanneer je oud wordt, je de film van je leven dikwijls opnieuw moet bekijken. Misschien krijg ik de beelden ooit nog voorgeschoteld. Ik herinner me wel nog waaraan ik dacht toen ik wachtte op het inchecken. Ik hield me voor dat ik een betaalkaart op zak had, een geldig paspoort, een universitair diploma… Ik sprak vloeiend Engels, be- schikte over relevante werkervaring en hoefde niet verstopt in een container de overtocht te maken. Ik kon bovendien altijd de trein terug nemen als ik even de dingen die me dierbaar waren wilde terugzien. Toch voelde ik me onzeker. Hoeveel angst moeten de immigranten uit Irak, uit Soedan, uit Pakistan dan ervaren? Kunnen degenen die de mond vol hebben
11
van het beheersen van de immigratiestromen, zich die angst, die onzekerheid voorstellen? Kunnen zij die in een uitgebouwde welvaartsstaat hun bedje mochten spreiden en nooit iets anders gekend hebben, zich ook maar een begin van een voorstelling vormen van wat elke dag aan immigranten knaagt?
12
3 Door de eigenaardigheden van het massatransport kreeg ik een upgrade naar businessclass. Ik kwam in een wagon terecht met ruime zitplaatsen, en een bezet tingsgraad die de zenuwen niet geselt. Ik verwachtte niets anders dan rust. Die illusie duurde slechts enkele seconden. Een Nederlandse zakenman snauwde mij toe niet tegen zijn Armani-jas te gaan zitten. Hij had die boven mijn stoel gehangen, al zat hijzelf aan de andere kant van het gangpad. Ik keek hem aan en moest meteen denken aan Louis van Gaal. Hij had er behalve de nationaliteit ook de lichaams taal mee gemeen. Ik vond mijn buurman meteen sympathiek. Ik houd van etters omdat ik als de dood ben voor muurbloem pjes. Etters zijn leuk wanneer ze je niets kunnen maken. Ik raakte in gesprek met hem, over het gangpad heen, en toen het eten opgediend werd, vroeg ik of ik tegen over hem kon gaan zitten, waarmee hij instemde. Hij praatte enthousiast over de zaken die hij deed in de culturele sector in Londen, over de mensen die hij ontmoette, en over hoe hij hen overtuigde mee te gaan in zijn richting. Terwijl je zalm met pasta eet, praat je en hoef je niet te luisteren, leek een van de vele deviezen die hij erop na hield. Pas bij het nagerecht vroeg hij wat ik in Londen
13
ging doen. Ik vertelde dat ik mij in Londen ging ves tigen, dat ik verhuisde met niets dan een rugzak en een fiets. Wat ik toen niet begreep, was hoe de fiets zo zijn interesse wekte. Achteraf bekeken denk ik dat ik hem ontwapend heb door als nieuweling in een van de grootste steden ter wereld zelf voor mijn transport te gaan instaan. Uit zijn stem verdween de toon van tegen elkaar op pochende mannen in eersteklasserijtuigen. Hij gedroeg zich niet langer als een opgeblazen bal lon. Hij ontspande. Het is me daarna nog vaak opgevallen dat een fiets voor veel mensen een bijzondere betekenis heeft. Wanneer een fiets ter sprake komt, zijn veel mensen ontwapend. Velen ook niet trouwens. Integendeel. Ik legde Louis van Gaal uit dat er veel dingen bestaan waar ik niet van houd, en dat de metro hoog op de lijst staat. Ik verdraag de intimiteit niet. Het kunstmatige licht. De metalen geur. Ik legde uit dat het me er vooral om gaat dat ik op de fiets de controle over mijn eigen transport in handen neem. Dat het gevoel van controle mij op dat punt in het leven na aan het hart ligt. Het gesprek werd zeer persoonlijk. Hij voerde het woord en legde zich een hoog tempo op, als vreesde hij dat de trein te snel reed om hem genoeg tijd te geven een reeks gebeurtenissen uit zijn leven te duiden. Hij
14
had het over een moment waarop hij een keuze had moeten maken, iets waar hij niet overheen gekomen was, waarmee hij verder moest leven, iets waar hij nog elke dag aan dacht. Uit de mond van Louis van Gaal klonken deze woorden nog zo breekbaar. ‘Soms kun je meer kwijt aan een wildvreemde dan aan mensen die je goed kent’, sloot hij af, als wilde hij zich verontschuldigen. Een traan rolde over zijn rech terwang, en over mijn linker, bijna synchroon. In St Pancras bleef hij bij me. Hij keek toe hoe ik de fiets uit de tas haalde, en de wielen in het frame monteerde. Ik bedankte hem voor het gesprek, zei dat ik er zeer van genoten had. ‘Dat was wederzijds’, zei hij. ‘Wat ik jou verteld heb, weten verder alleen mijn vrouw en mijn beste vriend.’ Louis van Gaal gaf me een warme knuffel. ‘En nu kan ik fietsen’, zei ik. ‘Wanneer, waarlangs en waarheen ik zelf wil.’ ‘En op je eigen tempo. Altijd op je eigen tempo. Nooit sneller. Onthoud dat de volgende maanden.’
15
4 Toen ik uit het station stapte, keek ik minutenlang om me heen. De voetpaden in Londen verschilden van die welke ik gewend was. De verkeerslichten ook. De wegmarkeringen op de straat waren anders. Evenwij dig met het trottoir liepen lijnen in het geel of in het rood. Die zouden een vertrouwd beeld gaan vormen, dat ik binnenkort niet meer zou opmerken. De ge bouwen die ik zag waren volgens andere principes gebouwd. De ramen gingen anders open. Als je goed let op die details, dan kun je in een geglobaliseerde wereld nog altijd weten waar je je bevindt. Dan doet het er niet toe dat winkelstraten op alle continenten dezelfde geworden zijn. De moderne mens heeft heel wat afgereisd, en wan neer hij op een nieuwe locatie aankomt, wordt hij onmiddellijk operationeel. Hij handelt overal volgens dezelfde basisprincipes. Hij volgt de pijlen uit het station of uit de luchthaven. Per taxi, met de metro of per trein verlaat hij de luchthaven en begeeft zich naar het hotel waar hij een kamer geboekt heeft. In de nieuwe stad bezoekt hij enkele restaurants, en brengt uren door in de conferentieruimte. Of gaat de trekpleisters bezoeken. Voordat hij de tijd en de rust heeft gevonden om de nieuwe omgeving tot zich te laten doordringen, vertrekt hij weer. Zo ontmoet hij
16
mensen, die zelden de kans krijgen betekenis te ver werven. Ik verschil niet van die moderne mens. Ik func tioneer net zo. Ik werd me daar geweldig van bewust toen ik in Brussel op een dag het bezoek kreeg van een neef die enkele jaren ouder was. Hij had haast zijn hele leven in zijn geboortedorp doorgebracht en was niet vaak in Brussel geweest. Toen we samen door de straten van de stad wandelden, moest ik voort durend inhouden. Hij keek rond dat het een lust was, hield halt voor winkelruiten. Hij wees me in mijn eigen buurt dingen aan waar ik al honderd keer aan voor bijgegaan was zonder ook maar iets gewaar te worden. Ik beneed hem ervoor. Ik mag morgen naar Lima vlie gen en zal zoveel verwondering niet meemaken. Een afgestompte mens ben ik. Maar niet toen ik Londen aankwam. Op dat moment percipieerde ik de kleine dingen die verschil maken. Mijn zintuigen registreerden geuren, geluiden, kleine zaken die ik nu nog weet. Ik bleef staan aan de Ring Road, de avondlucht en de uitlaatgassen opsnuivend. De vreemdheid van de stad die voor mij lag – een groot verschil met het mij vertrouwde Brussel – deden mij denken aan hoe mannen als Columbus of Livingstone of Stanley nieuwe gebieden ontdekten. ‘Wij bestonden al voor we ontdekt werden’, heb
17
ik al verschillende nazaten van de volkeren daarginds horen opmerken. Dat doet me keer op keer onbedaar lijk lachen. Londen bestond al voor mijn aankomst. Ik voelde heel nauwkeurig aan dat die stad op dat moment dui zenden andere zorgen had dan mij welkom te heten. Mijn verblijf zou niets veranderen aan Londen. Hele maal anders dan bijvoorbeeld de regio’s in CentraalAmerika waar Cortés passeerde. Deze werden nooit meer dezelfde. Kan één individu in onze tijden nog zoveel impact hebben? Als de wereld nu verandert, gebeurt dat dan niet veel meer volgens een inherente logica, volgens een onontkoombare noodzakelijkheid? Worden de periodes en de evoluties tegenwoordig geijkt met willekeurige iconen als Lady Gaga, als totems van ge meenschappen veel groter dan een indianenstam? Ik gleed af in de peinzende modus waarin ik gemak kelijk terechtkom. Een modus die mij compleet immo biliseert en mij weghoudt van alle interactie en daad kracht. Een modus waarin ik me graag nestel en die ervoor zorgt dat ik minder dan gemiddeld participeer aan de gebeurtenissen op deze aardbol. Al laat zoiets zich niet eenvoudig narekenen. Maar die avond stond ik daar op het kruispunt met mijn tas op mijn rug. Het was bijna tien uur en ik moest mijn slaapplaats nog vinden. Ik had mijn aan
18
dacht weer bij de zaak. De geluiden van motoren, claxons en sirenes drongen weer tot me door. Ik zag overal auto’s. Veel taxi’s in dit geval. Ik verbaas mij nog altijd en overal over de kuddes vierwielers, als ver liet ik de gevangenis na een verblijf van 99 jaar.
19
5 Voor mijn vertrek had ik op Google Maps bekeken welke route ik moest volgen. Het ontbrak me echter aan een aanknopingspunt. Dat overkomt me vaak als ik een metrostation via een van zijn vele uitgangen ver laat. Ik raak compleet gedesoriënteerd. ‘Waar moet je heen?’ vroeg de persoon die ik aan gesproken had. ‘Vauxhall.’ ‘O, een lange rit staat je te wachten.’ ‘Ik heb lange benen’, zei ik. Hij wees aan in welke richting de Theems zich bevond, niet onlogisch de weg die zacht naar beneden liep. Ik kon opnieuw de windroos tekenen en vatte dapper mijn route aan. Na drie minuten was ik het volledig gewend om links te rijden. Mijn vader zei me in mijn jonge tiener jaren eens: ‘Jij bent niet links, jij bent niet rechts, jij bent averechts.’ Misschien daarom dat aan de ver keerde kant rijden mij niet de minste moeite kostte. Een oude, rijke Engelsman uit Fulham vertelde me maanden later dat links rijden stamt uit de tijd van de ridders. Omdat ridders rechtshandig waren, leid den ze hun paarden links van de weg. Als een vijand uit de andere richting kwam, dan konden ze zich met hun zwaard optimaal verdedigen.
20
Als dit klopt, dan waren de continentale ridders ofwel linkshandig, ofwel dommer. Terug naar mijn eerste avond. In iets meer dan een kwartier stond ik in Vauxhall. Londen is niet zo groot als zijn bewoners denken. Dat was een gerust stelling. Ik had mijn bestemming met gemak gevonden. Tegelijk besefte ik dat ik niet mocht teren op dit eenmalige succes. Een mens mag dat nooit. De vol gende dag kocht ik een BlackBerry met een ingebouwd navigatiesysteem, dat zich ontpopte tot mijn kompas in de eerste weken.
21
6 De eerste zaterdagavond in Londen wilde ik niet binnen blijven. Ik had mensen ontmoet met wie ik kon uitgaan, maar ik twijfelde of ik ze een hele avond zou kunnen verdragen. Ik wist uit ondervinding dat je dan beter alleen kunt zijn. Ik cruisede op mijn fiets door Chelsea en Fulham, en vandaar naar de centrale wijken van Londen, uren lang, als had de kou geen vat op mij. Ik fietste door Mayfair, deed alle straten van Soho, trok door naar Angel, zakte vandaar zuidwaarts af tot op de South bank, die ik weer westwaarts volgde, om vervolgens weer in Vauxhall, mijn verblijfplaats voor de eerste weken, aan te komen. De Southbank vormt een streep langs de rivier, gaande van Modern Tate tot het reuzenrad van de London Eye. Ik weet nog steeds niet hoe ik dat gedeelte van de stad moet inschatten. De Southbank werd aangelegd als een centrum van cultuur, maar als je dat niet weet, dan merk je vooral de massa kuieren de toeristen op. Veel gebouwen, zoals het National Theatre of de Haywark Gallery, getuigen van een com munistische voorkeur voor lelijkheid en vervreem ding. Toch doet Londen iets met zijn rivier. In Kinshasa moet je hemel en aarde bewegen om de Congostroom
22
nog maar te zien te krijgen. In Parijs lopen er vaak drukke autowegen langs de Seine. De plaatsen waar je bij de rivier kunt, zijn niet altijd optimaal ingericht. En dan, wat een grauw flutstroompje is de Theems! Ga bijvoorbeeld eens in Nijmegen aan de Waal staan. Daar grijpt de kracht van het water op je in. Maar klagen over de Southbank hield ik nooit vol. Ik stuitte er altijd op iets wat me vrolijk stemde, bij voorbeeld op vier mannen die een aardige versie van ‘When the Saints’ stonden te trompetten. Ik vergaf telkens alles. Terug naar de eerste zaterdagavond. Door de stra ten van Londen trokken duizenden mensen. In het centrum en in het oosten maakte de massa echt indruk. Londenaars kennen een urge to go out, als beseffen ze beter dan overal elders dat de zaterdagavond zich maar één keer per week aandient. Minder dan op het continent wordt uitgaan er in de loop van de avond opgebouwd, waarbij je op voor hand niet weet hoe laat het zal worden, of er gedanst zal worden, of het een wilde nacht wordt, of een kalme. Britten schieten zichzelf als een kanonskogel de lucht in. Het resulteert in straten die trillen van energie. Geen enkele stad kan daartegen op, alleen Barcelona misschien. De feestvreugde strekt er zich niet uit over evenveel acres, maar wel tot op het strand, en over zeven dagen in de week. Tot diep in de nacht worden er uit
23
de rioolputjes langs de straat blikken bier gehaald – rattenbier genoemd – die er koud staan. Barcelona valt niet te vergelijken met Londen. Being out on the streets is voor Spanjaarden meer een natuurlijke habitus. Londen raakt ontketend op zaterdag avond. Iedereen wil het circus in brand steken, om het met een Portugese uitdrukking weer te geven. Van de straten dampt de drang om zich in het uitgaans leven te storten. De drang dampt van de dames die in lange rijen aanschuiven voor restaurants, voor bars en voor clubs. Hun kledij heeft soms meer met filatelie te maken dan met confectie. Ze lijken zichzelf net op te warmen aan het feit dat ze schaars gekleed zijn, net zoals de lads om hen heen. Anders kan ik niet verklaren hoe veel vrouwen het uithouden in de kou. Een uur wachten vormt absoluut geen uitzondering. ‘Good girls go to heaven, bad girls go to London’, las ik op het zwarte T-shirt van een dame in een stretchy jeans. Ik toerde op mijn fiets en laadde mijn persoonlijke batterijen op aan al deze energie, in zoveel verschil lende wijken. Ik bevond mij in een vrij unieke positie. Veel Lon denaars hadden waarschijnlijk nog nooit zoveel plaat sen op eenzelfde zaterdagavond te zien gekregen. Uit gewoonte begeven ze zich in de foule, die voor hen vanzelfsprekend aandoet, zonder de verwondering die ik als nieuwkomer ervoer. Ze gaan in metro’s en
24
bussen naar de plaats waar ze hun vrienden ontmoe ten, en keren terug in een minicab als het te laat wordt. De nabijheid die de fietser ondervindt bij zoveel gezelschappen waartoe hij zelf niet behoort, onder vinden zij niet, al hangt er in de metro’s en bussen op zaterdagavond eveneens een sfeer die apart te noemen valt. Tegelijk bleef ik die avond een buitenstaander, een eenzame cowboy, veroordeeld tot het draven op mijn ijzeren paard. Ik hoorde er niet bij. Zelfs al was ik afgestapt en een drukke pub binnengelopen, het had niets uitgehaald. Ik hoorde er nog niet bij. Ik was naar Londen overgestoken en de stad lag niet op mij te wachten. Niemand zat op mij te wachten. Was dat de vrijheid die ik had gezocht? Ja, ging ik mezelf bij elke pedaalomwenteling overtuigen. Een gelaagde stad die zich beetje bij beetje zou ontvou wen. Sneller mocht het niet gaan. Ik moest geduldig blijven. Londen legt veel beloftes en verwachtingen op tafel, aangename en minder aangename. Het nacht leven behoorde voor mij na die eerste fietstocht zeker tot de belevenissen waar ik naar uitkeek. Maar ik zou me niet beperken tot het nachtleven. In de avondlucht brandde mijn ambitie om Londen volledig te bevat ten. Mijn analyse zou even kwalitatief worden als die van de Amerikaanse democratie door Alexis de Toc
25
queville, een Franse filosoof die in de negentiende eeuw de Atlantische Oceaan overstak.
26
7 Ik had pas het gevoel dat ik Londen begon te begrij pen – en ik maak een sprong vooruit op de tijdslijn – toen ik bijna een jaar later de stad voor het eerst voor enkele weken verliet. Met mijn rugzak nam ik de metro naar Heathrow. De andere vier Londense lucht havens, Luton, Gatwick, Stansted en City, zijn kleiner. Heathrow werd onlangs flink uitgebreid en vormt een van de grootste luchthavens ter wereld. Tegelijk bestaan er plannen om in Londen een zesde luchthaven te bouwen. Ik vloog naar Thailand, om van daaruit meteen naar Cambodja en Vietnam te trekken. Bangkok zou ik bezoeken in de dagen voor de terugvlucht. Zoals vaak ging ik alleen op reis. Er bestaan weinig mensen die ik weken naast mij kan verdragen. Ik ben trouwens zelf geen aangename reisgenoot. Ik lees te veel, maak nauwelijks onderscheid tussen dag en nacht, en houd niet van gevit. De vakantiebestemming viel mij tegen. Ik had waar schijnlijk beter Laos in mijn reisschema kunnen opne men. Bangkok vond ik dan weer uitermate boeiend. Niet dat de Thaise hoofdstad zo geweldig bij mij in de smaak viel. Op mij kwam Bangkok over als de decadent ste grootstad die ik heb aangedaan. Naar decadentie
27
mogen we graag kijken, merkte ik op, en dat besef hielp me soms wanneer ik terug was in Londen. In het Verre Oosten liep ik ongelooflijk veel Lon denaars tegen het lijf. Britse hoofdstedelingen gaan blijkbaar veel meer op reis dan andere specimens. Misschien omdat de lonen hoger liggen (hoewel), mis schien omdat ze klein behuisd zijn en tijdens vakanties weg moeten, misschien omdat er meer kinderloze mensen wonen, misschien omdat zoveel luchthavens met alle denkbare bestemmingen vlakbij zijn, mis schien omdat minder mensen een auto hebben om door Frankrijk te toeren, misschien een combinatie van deze factoren aangevuld met nog enkele andere. Het trof mij hoe ik onder westerse toeristen Lon doners er van een afstand kon uitpikken, zelfs nog voor ik ze Engels hoorde praten. De kledingstijl helpt zeker en vast. Britten tooien zich meer punky, terwijl con tinentalen zich of traditioneler of meer bohemien kleden. Maar het was niet op de kledingstijl alleen dat ik kon afgaan. Ik denk dat het ook een kwestie van mimiek is, een type glimlach die op de gezichten ligt. De lichaamsbewegingen hielpen mij het meest bij het detecteren van Londenaars. Het kan fantasie zijn, maar ik meen iets als een Londense tred te onderken nen. Bestaat zoiets? Een manier waarop de inwoners van die stad lopen die anders zou zijn? Ik kan niets
28
bewijzen. Een computer die lichaamsbewegingen op meet, zou kunnen helpen. Die tred beschrijven valt in elk geval niet mee. Er straalt een zekere lichtvoe tigheid, geluk en zelfbewustzijn van af. Londenaars plaatsen hun voeten met plezier wat in een v – de hie len samen, de tenen uiteen – alsof het geen afwijking betreft. Ik kan nog meer hypotheses produceren, hypo theses die mijn vorige veronderstellingen zouden ver klaren. Londen is een competitieve stad waar succes belangrijk is. Als je het succes niet bereikt hebt – nog niet, het is een kwestie van tijd – dan toon je je toch al gelukkig, want je wilt duidelijk maken dat je trots bent op wat je binnengehaald hebt, en dat je er niet aan twijfelt dat de rest volgt. Het veronderstelt even eens een groter geloof in leerstellingen als ‘de kracht van positief denken’. Als je positief in het leven staat, dan trek je gemakkelijker positieve energie aan. Op het continent worden dergelijke leerstellingen sneller als esoterisch bestempeld. De Britten heten gereserveerd te zijn, wat onhan dig in de sociale omgang, en een tikkeltje sip. Ik heb daar nooit iets van gemerkt. In clichés schuilt dus niet noodzakelijk veel waarheid. De Britse mentaliteit doet mij meer denken aan de Amerikaanse vriendelijkheid, openheid en oppervlakkigheid. Iedereen glimlacht. Alles is fantastisch. Great!
29
In Bangkok had ik vaak de indruk dat de Londe naars zichzelf exporteren als ze op reis gaan. Ze behouden hun manier van lopen, hun manier van zich te kleden, ze blijven hun bieren drinken en naar hun muziek luisteren. Van veel inspanningen om kennis te maken met de lokale gewoonten kun je ze niet ver denken. Jaren later zat ik koffie te drinken op een pleintje in Barcelona met een Afrikaanse kunstschilder die in Berlijn en Londen zijn opleiding genoten had. Voor ons passeerden twee jonge mannen, getooid in een onderhemdje, een nauw aansluitende jeans en All Stars, en met een grote zonnebril op hun neus. ‘Londenaars’, zei hij. ‘Hoe zie je dat?’ vroeg ik, hopend dat hem ook het tredje opgevallen was. ‘Als ze hun stad verlaten, lopen ze rond als mensen die de zoo bezoeken.’ Zijn woorden. Vergeleken met de humeurige Parijzenaars zijn de Londenaars altijd in een feestelijke stemming, vind ik. Ik houd van hun extravagantie. Van hun uitgelaten heid. Maar ik kan tegelijk volgen wanneer mijn schil dervriend hooghartigheid en een gebrek aan empathie bij hen suggereert. Op het vliegtuig terug naar Heathrow ervoer ik niets dan tevredenheid. Londen wachtte weer. Ik had
30
nog veel te ontdekken. En ik kreeg houvast. Ik nam me ook voor niet meer als een complete beginneling aan Londenaars te vragen om hun stad te beschrijven.
31
8 ‘Hoe zou je Londen beschrijven?’ In mijn eerste weken legde ik de vraag voor aan mensen die er al langer woonden. Op die manier leerde ik niet alleen iets over de stad, maar kon ik tegelijk peilen naar de manier van kijken van mijn gespreks partner. Bovendien houden mensen ervan dat er naar hun mening geluisterd wordt. Een jongen van zeventien dacht zo lang na dat ik overwoog hem uit zijn gepeins te bevrijden door over iets anders te beginnen. Plots zei hij: ‘Londen is een speeltuin voor volwassenen.’ Zeventien, en afkomstig uit Portugal. Mijn mond viel open. Sindsdien kleurde deze metafoor vaak mijn obser vaties in deze wereldstad. Een jonge vrouw antwoordde: ‘London is a trap.’ ‘Een valstrik?’ vroeg ik. ‘Dat klinkt negatief.’ ‘Ja’, zei ze. ‘Maar ook: nee. Londen is geen kooi. Er zit geen ketting aan je been. Je kunt eruit als je dat wilt. Vergelijk het met gokverslaafden. Ze kunnen van de speeltafel weg. Ze zouden er beter aan doen. Maar ze blijven zitten omdat ze geïntrigeerd zijn door het spel. Ze blijven zitten in de veronderstelling dat het grote geluk die avond aan hun zijde zal staan. Met Londen is het precies hetzelfde.’
32
‘Kun je de vergelijking doortrekken?’ vroeg ik. ‘Kun je veronderstellen dat de mensen hier een poker gezicht opzetten, dat wat je van hun gezicht afleest niet echt is? Dat de mensen zich anders voordoen dan ze zijn?’ ‘Het spel is echt, en we zijn allemaal echte spelers’, antwoordde ze. Later ontdekte ik dat deze jonge vrouw in het ge heim getrouwd was. Het huwelijk had niet heimelijk plaatsgevonden, neem ik aan, maar ze heeft het bestaan ervan voor mij geheimgehouden. Ik heb nooit zeker geweten of ze het over de Britse hoofdstad had toen ze zei dat Londen een valstrik is. Had ze het over haar huwelijk? Toen ze zei: ‘We zijn allemaal echte spelers’, sprak ze dan over zichzelf? Ze verdween spoedig uit mijn leven.
33
9 De BlackBerry kende zijn tekortkomingen. De inge bouwde navigator beschikte over twee rollen: die van voetganger en die van automobilist. Als je als fietser voor de voetganger kiest, dan gebeurt het dat je een eenrichtingsstraat ingestuurd wordt. Kies je voor de rol als automobilist, dan word je over snelwegen ge leid. Vervelend was verder dat ik mijn gsm tijdens het fietsen constant uit de zak van mijn jas moest vissen. Er bestond op dat moment nog geen fietskit om het apparaat op je stuur te bevestigen. Op de een of andere manier onttrekken wij fietsers ons langer aan het oog van de marketeers en productontwikkelaars. Naarmate de weken verliepen, steunde ik minder en minder op mijn BlackBerry. Ik begon de stad te kennen en ontwikkelde andere manieren om me te oriënteren. Op een keer wist ik niet hoe het centrum uit te komen. Een bus in de richting van Willesden passeerde en ik reed erachteraan. Ik woonde niet zo ver als Willesden, maar ook in het noordwesten. Ik kwam waar ik moest zijn. Voor mensen die de weg kwijt zijn, bestaan er veel manieren om je opnieuw te oriënteren. Die gedachte stelt gerust. Andere fietsers wezen me vaak de richting aan. Ik
34
sprak hen aan voor stoplichten en stond er vaak van versteld hoe goed ze de weg kenden. Ik ben ook nooit op iemand gestuit die me niet te woord stond. Ik meende zelfs iets als een subculturele solidariteit waar te nemen. Het onuitgesproken idee luidde dat wij tweewielers allemaal dapperen zijn, die onbaatzuchtig en op eigen kracht onze weg banen. Op nachtelijke uren ontspon zich vaak een gesprek met iemand aan wie ik de weg gevraagd had, een gesprek dat duurde zolang we dezelfde richting uit gingen. We praatten over veel meer dan de richting. Een actrice vertelde over de voorstelling waarin ze meespeelde, en vroeg of ik niet wilde komen kijken. Een week later zat ik tussen veertig andere toeschou wers nabij Shepherd’s Bush. Een maand later kwam ik terecht in een even klein zaaltje in Dalston, opnieuw op houten britsen, opnieuw in een publiek dat niets van doen had met de musicalbezoekers. Op het podium brachten professionele acteurs frisse en eigentijdse stukken, geschreven door inge huurde auteurs. Ze waren allemaal samengebracht door agents, zo had de actrice gezegd. Contacten komen minder informeel tot stand. Anders dan bij het bekijken van klassiekers als The Importance of Being Earnest in de openlucht in Regent’s Park had ik bij de contemporaine voorstellingen de indruk in kleine hoeken van de stad authentieke din
35
gen te zien te krijgen, die contrasteerden met de reus achtige doorgangsstad van luchthavens, grote metro stations en wereldvermaarde toeristische attracties.
36
10 Het lukte niet altijd de weg te vinden. Ik kon deerlijk verdwalen. Al heeft verdwalen, als het met mate ge beurt, ook zijn charmes. Een avond ging het helemaal verkeerd. Ik had mijn BlackBerry de dag tevoren niet opgeladen. De plaatsnamen op de borden zeiden me niets. Ik reed alleen, en ontmoette niemand meer. Ondanks het late uur verlangde ik nog niet naar mijn bed. De temperatuur en de nachtlucht bevielen me. Ik beeldde me in dat mijn toestand voor de rest van mijn leven niet meer zou veranderen, dat ik eeuwig verder zou fietsen door straten en buurten die ik niet kende, zonder ooit te weten waar ik me bevond. Ik zag het perfect zitten. Een zeldzame nachtwinkel bleek nog niet gesloten. De winkelbediende zei me welke weg aan te houden om thuis te komen. Toen ik een andere keer bij nacht terugkeerde naar mijn woning in het noordwesten belandde ik – zonder te kunnen navertellen hoe – op Abbey Road, een trek pleister voor toeristen die van The Beatles houden. Ze steken het beroemde zebrapad over en laten zich daarbij fotograferen. Uit mezelf zou ik me niet naar Abbey Road begeven – ik heb het niet zo op The Bea tles – maar toen ik er mij toch bevond, reed ik de straat af om dat zebrapad te vinden. Het is me niet gelukt. Zoals gezegd was het nacht,
37
en de precisie waarmee ik me de misschien wel bekend ste elpeehoes voor de geest kon halen, liet te wensen over.
38
11 Tot zover verliep alles volgens het plan dat ik met de Nederlander op de trein beraamd had. Ik ging wan neer, waarlangs en waarheen ik wilde. Ik hoefde me niet te haasten om de laatste metro terug te nemen. Ik had de controle. Ik deed alles ook op mijn eigen tempo. Ik raasde niet door het verkeer. In de Britse hoofdstad valt er weinig te klimmen en te dalen. Dat kwam goed uit, want in het naar bene den rijden ben ik geen held. Ik slaag er nooit in om voluit te kiezen voor de sensatie van het vaart maken. Ik ga altijd remmen, om minder angst te ervaren. Was ik in alles maar even voorzichtig geweest als bij het dalen! Londen kent plaatsnamen die reliëf suggereren, zoals Maida Hill of Maida Vale, terwijl ik daar nooit iets als een heuvel of een vallei gezien heb. Ik wist niet goed waar die wijken exact beginnen en waar ze ophouden. Het zijn vage plekken op wat zich in mijn hoofd voordoet als een kaart van Londen. Mijn eerste huisgenoot in Londen, John, kende evenzeer de liefde voor de fiets en had vijf jaar erva ring in de stad. Hij stelde op onze tweede zondagmid dag voor om samen een tocht te maken. We gingen nergens heen, en stopten voor koffie op Fulham Road. De weken die volgden gingen we naar het grootste
39
openluchtzwembad in Europa, in het treurige Toot ing. Of we gingen zwemmen in de vijvers van Hamp stead Heath. Vaak gleden we langs Regent Canal, dat je van het noordwesten van de stad naar Camden brengt, en dan verder oostwaarts naar Victoria Park en dan weer zuidwaarts naar de Limehouse Basin. Ik genoot ervan achter hem aan te rijden. Ik hoefde me die middagen niet te bekommeren om de weg. Ik volgde hem, niets meer, met muziek van Interpol in mijn oortjes. Op de een of andere manier vond ik na enkele maanden Londen de rust waarnaar ik op zoek was. Ik heb vrienden die fietsweekends organiseren in de Ardennen, of erger, in de Vogezen, om zich op de hellingen in de vernieling te rijden. Hoe halen ze het in hun hoofd? In Frankrijk vind je de mooiste kanalen door godvergeten en vooral vlakke streken. Daar gaan ze echter niet naartoe. Ze kicken op de uitdaging van de beklimming. Ik wist ondertussen met zekerheid dat ik liefst in de stad fietste. De bewoners kleden zich modieus, je spot cafés en restaurants, winkels die je niet kent, buur ten met een eigen karakter, gebouwen in verschillende stijlen, huizen waar beroemde mensen woonden, be kende musea, legendarische concertgebouwen waar van je het bestaan vergeten was. Londen is voor dit alles een topstad.
40
Met John, die voor me uit reed, hoefde ik me geen zorgen te maken. Hij kende de route, weg van de bekende paden die de toeristenbussen afleggen. De muziek drong via mijn oren in mijn lichaam door en bewerkstelligde een soort trance, daarin geholpen door mijn herhaalde bewegingen, de buitenlucht en de inspanning. De weg werd voor me gebaand, het tempo bepaald.
41
12 De winter is geen vijand van de fietser. Handschoenen, twee sjaals, en vooral – dit is een geweldige tip die veel te weinig mensen toepassen – twee paar sokken. Koud heb je het niet. Je bent in beweging. En je komt buiten op dagen dat anderen zich te veel binnen opsluiten. De winter staat evenveel aan onze zijde als de andere seizoenen. De tegenstanders bevinden zich elders. Ik heb het nog niet eens over de sneeuw gehad. Een festijn! Je bereikt je bestemming met een blos. Met de blijdschap die je als kind ervoer wanneer je een middag met de slee geravot had. Ik voerde in Londen een beleefdheidsgesprek met een Thai die enkele jaren in Helsinki geleefd had. ‘Ik kan mij inbeelden dat de winters een probleem vormden’, zei ik. Hij begon te lachen. Tegelijk gingen zijn ogen in onrust alle kanten uit, onbestemd. ‘Je kunt niet geloven hoe ik die winters mis’, zei hij. ‘Ik houd er enorm van te sporten in de kou. Je huid tintelt van pijn en genot. Je overtreft jezelf, alleen maar om het warm te krijgen. Toen ik na drie jaar ontslagen werd, vond ik geen ander werk in Finland. Ik heb moeten terugkeren naar Londen.’ Hij beklemtoonde het werkwoord ‘moeten’.
42
Vervolgens klaagde hij erover dat zijn bier niet koud was. Hij bestelde een andere pint. Sneeuw doet zich zelden voor en vormt een bele venis. Ik zag bij een sneeuwbui in Spanje ooit de mensen op straat rennen om te dansen en om foto’s te maken. Een meisje plukte het witte goed van haar kinderparaplu en liet het smelten in haar mond. In Noord-Europa loopt het niet zo’n vaart. Toch bestaat er een soort collectieve dankbaarheid om het speciale moment. Ikzelf waardeer de sneeuw het meest om het licht die ze in de stad brengt op een donkere winter dag. Van de regen houden ligt minder voor de hand. Engeland heeft een slechte reputatie op dat vlak. In de praktijk valt het mee. Statistieken geven aan dat er slechts zeven procent van de tijd neerslag valt. De neerslag kun je bovendien vaak vermijden door twin tig minuten later te beginnen aan je tocht. Het lukt na tuurlijk niet altijd. Londen kent dagen dat het gewoon niet stopt met regenen. Vloeken is dat. Of niet? In de typisch Londense taxi’s is er plaats genoeg om met je fiets in te stappen. Ik kan niet beweren dat alle taxichauffeurs het waarderen, zeker niet als je met z’n tweeën bent. Ze vrezen dat je hun taxi zult bescha digen of bevuilen. Maar je komt droog terug. Toch wilde ik bij neerslag niet altijd de taxi nemen. Ik vind het iets voor sissy’s. De regen is onvermijdelijk,
43
maar is afzien niet optioneel? Ik slaag er vaak in om van de regen te genieten. Ik ben blij de natuur te voe len in de stad. Mijn broek die doornat wordt, de spet ters op mijn gezicht. Soms denk ik aan het memorabele wereldkam pioenschap wielrennen in de regen dat een piepjonge Lance Armstrong won. Dat was vóór zijn kanker en vóór zijn lange reeks tourzeges. Renners die van slecht weer houden, zien de regen niet als een vijand, maar als een bondgenoot die de tegenstanders van de straat veegt. Zelf vat ik het fietsen niet competitief op. Ik heb een snelle fiets en toch word ik regelmatig ingehaald. Ik vergelijk het fietsen in de regen eerder met schrij ven. De omstandigheden zijn zwaar en je vraagt je af waarmee je bezig bent. Thuis neem je een douche, je bekijkt je tenen die een rare kleur overgenomen heb ben van je schoenen, je trekt andere kleren aan en drinkt een kop soep. De voldoening groeit.
44
13 In Londen wemelt het op de voetpaden. In Oxford Street rijden zo veel bussen dat je de overkant van de straat niet meer ziet. Zebrapaden zijn er niet breed genoeg om de mensenmassa naar de overkant te bren gen. In metrostations denk ik aan het krioelen op een mierennest. Luchthavens lijken elke keer een uitzon derlijke gebeurtenis te verwerken. Maar de duizenden mensen passeren er gewoon elke dag. Overal. Ik kan er ontzettend nerveus van worden. Gewoon van over een voetpad te lopen en constant te moeten inhouden en uitwijken. Met private ruimtes is het niet beter gesteld. Ik heb in de stad bedrijfsliften gezien die geen seconde rust kennen. In kantoren zitten de werknemers veel dichter opeen dan brandvoorschriften kunnen toe staan. Omdat er geen vergaderruimtes meer bestaan – die zijn ingenomen door bureaus – wordt er vergaderd op de trappen. En in wifi-bars schuiven freelancers aan, allemaal met hun laptop, vaak tot laat op de avond. De nieuwe economie ten top. Hoe blijven stedelingen geestelijk gezond? En hoe moet dat in de toekomst? Want aan de bevolkings groei en de verstedelijking komt geen einde. De vast goedprijzen stijgen alvast. Dan komt de zondagmorgen, en dan gaat alles
45
anders. In vele grote steden – en Londen vormt geen uitzondering – drukt er iemand op een heel grote pauze knop. Geen kat op straat te bespeuren. Ik neem aan dat de bewoners uitslapen, dat de zondagmorgen hun cesuur betekent in het helse ritme dat hun de rest van de week opgelegd wordt. Ik geloof zelfs dat ze zonder de zondagmorgen de waanzin nooit volhouden. Net zoals ik ’s nachts graag door de straten struin, houd ik er geweldig van te gaan fietsen op zondagmor gen. Ik hoef dan niet uit te wijken voor andere mensen, of andere voertuigen. ‘L’enfer, c’est les Autres’, schreef Sartre. Maar op zondagmorgen bestaan er geen an deren. Mijn gedachtegang wordt niet constant onder broken. Ik kan me concentreren op wat ik zie. Het lukt me dan om de stad gade te slaan, van kruispunt naar brug, naar park, naar toren, naar appartemen tenblok. Ik zie hoe gebouwen een buurt vormen, hoe buurten samenklitten, of hoe de Theems een natuur lijke grens vormt. De samenhang in de samenleving zie ik in stenen, asfalt en beton vastgelegd.
46
14 Op een zondagmorgen doorkruiste ik het westen van de stad. De mensen lagen nog te slapen, of ontwaak ten langzaam. Ik hield een zuidelijke richting aan, door een wirwar van straatjes, volgebouwd met rijen dezelfde kleine huisjes. Ik dacht terug aan de lange gesprekken die ik voerde op het bureau van de promo tor van mijn thesis zovele jaren geleden. Hij was een zeer belezen chaoot. Van enige rode draad in een con versatie met hem kon geen sprake zijn. Het leek me zelfs dat hij een geordend gesprek verafschuwde in de overtuiging dat waarheidsvinding zich enkel voor doet via vrije associaties. Als je zijn bureau verliet, wist je gewoonlijk niet meer waarvoor je gekomen was. In de tweede helft van de negentiende eeuw waren Engelse stedenbouwers bang van de stad, heeft hij uitgelegd. ‘De plaatsen waar mensen dicht op elkaar leefden, beschouwden ze als oorden van drugs en alcohol en ander verderf. Het slechtste in mensen zou naar boven komen. Er circuleerden zelfs studies die moesten aan tonen dat de bewoners van gebouwen die meer dan vijf verdiepingen telden, meer geneigd zouden zijn zelf moord te plegen. Deze school van urbanisten streefde een stedelijkheid na als een aaneenschakeling van tuin
47
wijken. Steden die opgebouwd zouden worden als uitgestrekte dorpen.’ Hij vertelde nog veel meer. Ik kon mij echter, als jonge student, niet voorstellen hoe Engelse steden er dan in werkelijkheid uitzagen. Vanaf de fiets kon ik die morgen zien hoe Londen in zijn groei geleidelijk de dorpen om zich heen inge palmd had. De grootstad die aan de randen muteert tot een eindeloos dorp. Van onder een auto verscheen een stadsvos voor mijn wielen. Er zouden er 10.000 leven in Londen. Het scheelde weinig of ik had het aantal tot 9999 terug gebracht. David Byrne, frontman van de jarentachtigband The Talking Heads, schreef columns over zijn fiets ervaringen in verschillende wereldsteden. Ik ben geen fan, maar zijn zin over de Londense a-stedelijkheid pende ik meteen over. Byrne beschreef erin hoe de Engelsen zichzelf zien: ‘We zijn dan wel gesofisticeerd, chic en upper class, we zijn creatieve titanen, wereld ontdekkers en -veroveraars, maar in de grond zijn we simpele huisjesmensen.’ Je kunt de ideologie van de Engelse stedenbou wers kneuterig vinden, maar Londen doet er zijn voor deel mee. Weinig buurten worden er kapotgemaakt door grote verkeersaders. Je treft er zelden gebouwen die zijn opgetrokken in een maat die te groot is voor
48
mensen, zoals in steden in het Oostblok, of zoals de buurt rond de Défense in Parijs. In tegenstelling tot Amerikaanse steden als Dallas, waar een auto een ver eiste is, kun je in Londen als voetganger of fietser haast altijd uit de voeten. Als kosmopolitische metropool zadelt Londen zijn bewoners weinig op met een vervreemdende erva ring. Overal blijft de stad bevattelijk, met dus de bijbe horende dosis kneuterigheid. Ik meen zelfs dat de dorpsarchitectuur die grote gebieden in Londen beheerst, een van de weinige din gen is die de hoofdstad gemeen heeft met het hinter land. Parijzenaars geven om de Franse regio’s met hun onderling sterk verschillende identiteiten. Parijse markten staan bol van de streekproducten. De nieuwe beaujolais wordt er elk jaar gevierd. En in de vakanties trekken Parijzenaars naar de streek waar ze vandaan komen. Parijs is de hoofdstad van Frankrijk, terwijl Londen zich veel meer losgekoppeld heeft van de rest van Groot-Brittannië. De stad fungeert eerder als de hoofdstad van hun voormalige wereldrijk, de Com monwealth, als de hoofdstad van de Angelsaksische wereld, een eer die ze constant moet bevechten met New York. Met de rest van Engeland heeft Londen weinig gemeen. Behalve dan de vele kleine Britse wonin gen. Die verzoenen de wereldstad met de rest van het
49
land. Britten uit de provincies kunnen in Londen toch hun hoofdstad herkennen. Ik stak de Theems over en fietste via Clapham Com mon naar Peckham in het zuiden. Ik bleef niets dan dorpshuizen aantreffen. Eindeloos. Londen deint al eeuwen uit. Hoe lang kan dit nog verdergaan? Het aantal bewoners neemt immers nog steeds toe. Ik kan niet bedenken waarom dat zou veranderen in de vol gende decennia. De bewoners delen al hun flats, en room sharing blijft oprukken. Toch is het niet gelukt de stad compact te houden. Om een cirkel rondom Greater London te maken heeft de autoweg M25, ook wel de London Orbital genoemd, 188 kilometer nodig. Het gebied daarbinnen is vrijwel volledig volgebouwd, en aardig wat gebieden daarbuiten behoren vanuit de lucht bekeken eveneens tot de stedelijke agglomeratie. Wil men een verdere uitwaaiering aan banden leg gen, dan zal er toch in de hoogte gebouwd moeten worden. De planologen die werkten voor de vorige bur gemeester, Ken Livingstone, beseften dit heel goed. Hun ontwerpen staan bol van de hoogbouw. Zouden de bewoners in hedendaagse tijden niet langer uit hun torens springen? Heeft de mens zich in twee eeuwen aangepast aan de stedelijke habitat?
50