FILOSOFIE VAN DE KUNST
COLLEGES I. II. III. IV. V.
Het schone en het sublieme. Ethiek en esthetiek. Natuur en cultuur. Esthetische waarheid. Postmodernisme.
V. POSTMODERNISME
1. EEN ONVOLTOOID PROJECT Waarom zou het modernisme nog springlevend zijn? 2. VOORBIJ DE GROTE VERHALEN Wat is postmodernisme? 3. TERUG NAAR DE TOEKOMST Welke perspectieven zijn er voor de hedendaagse kunst?
1. EEN ONVOLTOOID PROJECT
EEN HEFTIG DEBAT
In de jaren tachtig woedde in de kunst en de filosofie een heftig debat tussen zogenaamde modernen en postmodernen. In de filosofie houden modernisten vast aan het project van de moderniteit. Jürgen Habermas omschrijft het project van de moderniteit in zijn beroemde Adorno-rede (1979) als “de poging de objectiverende wetenschappen, de universele fundamenten van moraal en recht en de autonome kunst vastberaden te ontwikkelen in hun specifieke eigenzinnigheid, maar tegelijkertijd ook de cognitieve potenties die zodoende ontstaan te bevrijden uit hun esoterische vorm en te benutten voor de praktijk, dat wil zeggen: voor een redelijke vormgeving van de levensverhoudingen. “ De postmodernen in de filosofie beargumenteren waarom dit project op sterven na dood is.
ARCHITECTUUR ALS VOORLOPER
Nog voordat het in de filosofie, de beeldende kunst, de literatuur of muziek en vogue was om over het postmodernisme te spreken, werd het begrip al in de architectuur gebruikt. In de architectuur werd een moderne van een postmoderne manier van bouwen onderscheiden. Hierbij ging het niet alleen om gebouwen, maar ook om stedenbouwkundige vraagstukken. Voor een goed begrip van het postmodernisme is het dan ook van belang om na te gaan wat in de architectuur en de stedenbouwkunde onder modernisme werd verstaan. Een opstapje daartoe biedt de filosofie en sociologie van Georg Simmel.
GEORG SIMMEL (1858-1918) Belangrijke werken: Das Wesen der Materie nach Kant’s Monadologie (1881). Philosophie des Geldes (1900). Die Großstädte und das Geistesleben (1903). Soziologie (1908). Goethe (1913). Rembrandt (1916). Konflikt der modernen Kultur (1918). Lebensanschauung (1918).
HET LEVEN IN DE STAD In de 19e eeuw werd de vraag opgeworpen of de verstedelijking desastreus is voor traditionele levensvormen. Ferdinand Tönnies (1855-1936) contrasteert in Gemeinschaft und Gesellschaft (1887) de traditionele en moderne levensvorm. Gemeenschap > dorp, collectivisme, affectieve relaties, lage mobiliteit en iedereen kent elkaar. Maatschappij > stad, individualisme, contractuele relaties, hoge mobiliteit en iedereen is een soort vreemdeling. Terwijl Tönnies over de transformatie van gemeenschap naar maatschappij pessimistisch is, wijst Simmel juist op de nieuwe vrijheden die dat met zich meebrengt.
INDIVIDU EN MAATSCHAPPIJ Simmel is geïnteresseerd in de wisselwerking (Wechselwirkung) tussen individu en maatschappij. Het individu belichaamt het leven (das Leben) dat verantwoordelijk is voor creëren van allerlei producten en instituties. Deze producten en instituties kunnen over het individu gaan heersen. De kunst is om zich van allerlei vormen van overheersing te bevrijden.
FORMELE SOCIOLOGIE Individualisering en vermaatschappelijking zijn twee zijden van dezelfde medaille. Simmel onderscheidt uitdrukkelijk de inhoud en de vorm van de vermaatschappelijking. De inhoud > de belangen, driften en wensen van individuen. De vorm > de aard van de vermaatschappelijking. Simmel pleit voor een formele sociologie die het kan stellen zonder aandacht te schenken aan de motieven voor het handelen van individuen en focust op de arbeidsdeling, de grootte van groepen, de strijd tussen of de boven- en onderschikking > analyse van veranderende relaties.
DE MODERNE STAD
Simmel reflecteert over de vraag hoe het is om in een moderne stad te leven. Centrale vraag: waarin verschilt het leven in de stad van dat in een dorp op het platteland? In zijn artikel Die Grosßstädte und das Geistesleben bespreekt hij hoe mensen die in steden leven omgaan met de grootschalige veranderingen die zich daarin voltrekken. Een anonieme massa van individuen vormt een soort eigen leven. De mens neemt een rationeel-calculerende houding aan, die versterkt wordt door de geldeconomie. Om zich staande te houden, moet de moderne stedeling in zekere zin blasé zijn > een onverschilligheid die het mogelijk maakt om met het bombardement aan prikkels om te gaan. Dit soort reflecties over de moderne stedeling worden ook verondersteld in de moderne architectuur.
MODERNE ARCHITECTUUR De moderne architectuur komt vooral in het begin van de 20ste eeuw van de grond. Zij zet zich af tegen een architectuur die zich bedient van decoraties (o.a. Jugendstil) en vereenvoudigt radicaal de vormgeving. Belangrijke aspecten van de vormgeving > de vorm is dienstbaar aan de functie, eenvoud, helderheid en zoveel mogelijk recht willen doen aan het gebruikte materiaal. Enkele architecten die een grote impuls hebben gegeven aan de moderne architectuur: Frank Lloyd Wright, Walter Gropius, Ludwig Mies van der Rohe, Le Corbusier, Oscar Niemeyer, Louis Sullivan, Alvar Alto en Eero Saarinnen. De moderne architectuur omvat een grote verscheidenheid aan richtingen: o.a. het futurisme, het constructivisme, Deutschen Werkbund, De Stijl en het Bauhaus.
BAUHAUS
Bauhaus was een kunst-, design en architectuurschool die bestond tussen 1919 en 1933. De oprichter en eerste directeur van het Bauhaus was Walter Gropius. Zijn opvolgers als directeur waren Hannes Meyer (1928-1930) en Mies van der Rohe (1930-1933). Het Bauhaus kende drie locaties: 1. Weimar > 1919 - 1925. 2. Dessau > 1925 - 1932. 3. Berlijn > 1932 - 1933. Door toedoen van het nationaal-socialisme werden de deuren van het Bauhaus in 1933 definitief gesloten.
LAK AAN DE TRADITIE Vooronderstelling van het Bauhaus > na de Eerste Wereldoorlog is een nieuwe fase in de geschiedenis aangebroken die radicaal breekt met het verleden > alledaagse gebruiksvoorwerpen en gebouwen moeten functioneel, mooi en goedkoop zijn en massaal geproduceerd kunnen worden. Bauhaus vertolkt een ahistorische visie > historische motieven voor het bouwen zijn uit den boze. Het gaat erom zich niet door de traditie TE laten leiden, maar door een vernieuwingen recht te doen de tijdsgeest.
KUNST EN AMBACHT Het Bauhaus wilde interdisciplinair te werk gaan, dat wil zeggen designers, beeldend kunstenaars en architecten bij elkaar brengen, zodat ze elkaar kunnen inspireren. Naast interdisciplinariteit staat het Bauhaus voor een samenwerkingsverband tussen kunstenaars en ambachtslieden. Het Bauhausmanifest uit 1919 maakte zich sterk voor het ambacht: “Architekten, Bildhauer, Maler, wir alle müssen zum Handwerker zurück! (…) Der Künstler is teine Steigerung des Handwerkers.” Belangrijke kunstenaars als Johannes Itten, Lyonel Feininger, Oskar Schlemmer, Paul Klee, László MoholyNagy en Wassily Kandinsky doceerden aan het Bauhaus.
WALTER GROPIUS Korte biografie: 1883: geboren op 18 mei in Berlijn. 1903-1908: studeert architectuur zonder af te studeren. 1908-1910: werkt voor de architect Peter Behrens. 1911-1925: nauwe samenwerking met de architect en timmerman Adolf Meyer met wie hij het Fagos-Werk in Alfeld an der Leine ontwerpt. 1919-1928: directeur van het Bauhaus. 1937: professor aan de ‘Graduate School of Design’ van Harvard University. 1969: sterft op 5 juli in Boston.
HET BAUHAUSGEBOUW IN DESSAU Een van de bekendste ontwerpen van Gropius is het Bauhausgebouw (1925) in Dessau. De functionele differentiëring van het gebouw weerspiegelt zich in de vormgeving. Het gebouw vervult drie functies: 1. Een vleugel met werkplaatsen. 2. Een vleugel met de ‘Gewerbliche Berufsschule’. 3. Een vleugel met ateliers. De school en de werkplaatsen zijn verbonden door een brug voor de administratie. De werkplaatsen en ateliers zijn verbonden door een tussengebouw met een aula, mensa en podium.
EEN WINDMOLEN Omdat het Bauwhausgebouw zich in drie richtingen L-vormig in de ruimte uitstrekt, lijkt het van boven op een windmolen. Ook in dit gebouw wordt gebruik gemaakt van een techniek die Gropius eerder had ontwikkeld: de ‘Curtain Wall’. Terwijl vroeger de muren de dragers van het gebouw waren, is het in dit geval een skelet waaraan de uit glas en metaal bestaande wanden als een soort huis opgehangen zijn.
2. VOORBIJ DE GROTE VERHALEN
EEN POSTMODERNE IDENTITEIT Lyotard wordt gezien als de filosoof die met La condition postmoderne (1979) het postmodernisme in de filosofie heeft geïntroduceerd. La condition postmoderne is een rapport dat Lyotard schreef in opdracht van de universiteitsraad van de regering van Quebec. Hij geeft een geheel andere invulling aan het begrip postmodernisme dan veel andere zogenaamde protagonisten. Postmodernisme betekent letterlijk: datgene wat na de moderniteit komt. De vraag is dan wat na en voor de getrokken streep komt, en vooral: waar wordt die getrokken?
VORMEN VAN POSTMODERNISME 1870 > Engelse schilder John Watkins Chapman stelt een ‘postmodern style of painting’ (contra het Frans impressionisme) voor. 1926 > Amerikaanse theoloog Bernard Iddings Bells verstaat onder het postmodernisme een nieuwe vorm van spiritualiteit. 1947 > Arnold J. Toynbee gebruikt het begrip postmodernisme om een nieuwe fase in de cultuur aan te duiden die in 1875 zou zijn begonnen (met de wereld als vertrekpunt van denken). 1959 > Irving Howe duidt met postmodernisme op een vervalsgeschiedenis van de moderne literatuur. 1977 > Charles Jencks wijst op een radicale wijziging van de taal van de architectuur > postmodernisme contra Bauhaus. 1978 > in de beeldende kunst wordt van de transavantgarde gesproken > afkeer van Concept Art en terugkeer van mythen.
DE TOESTAND VAN DE HUIDIGE CULTUUR
Bij Lyotard duidt het postmodernisme op de toestand van de cultuur. Sinds het einde van de negentiende eeuw is de cultuur sterk veranderd door transformaties van de spelregels in de wetenschap, de literatuur en de beeldende kunst. Deze transformaties zijn het gevolg van de crisis van de verhalen (crise des récits). De wetenschap meende – vertrekkende vanuit een soort metavertoog - dat haar verhaal beter was dan dat van andere verhalen. Modernisme > berust op een metavertoog oftewel groot verhaal (grand récit), zoals bijvoorbeeld de emancipatie van het proletariaat. Postmodernisme > verklaart het einde van de grote verhalen.
TAALSPELEN In de lijn van Wittgenstein analyseert Lyotard taalspelen. Taalspelen zijn gebonden aan regels die de betekenis van woorden vastleggen. Volgens Lyotard zijn de taalspelen incommensurabel en kenmerken ze zich door strijd. Hij vraagt naar de legitimatie van taalspelen. Het gaat met name om twee grote verhalen die kenmerkend zijn voor het modernisme: 1. Kennis staat in dienst van de emancipatie van de mens (bijvoorbeeld Kant). 2. Kennis bestaat uit de ontwikkeling van een idee (bijvoorbeeld Hegel).
TOTALITAIR DENKEN De basisintuïtie van Lyotard is dat het fout is wanneer een bepaald taalspel andere taalspelen overheerst. De grote verhalen die kenmerkend zijn voor het postmodernisme zijn totalitair, omdat ze te weinig rekenschap geven van de verschillen tussen taalspelen. Totalitair denken erkent niet de incommensurabiliteit van taalspelen en consolideert hiërarchische verhoudingen tussen hen.
PARALOGIE Het moderne denken is gericht op effectiviteit en efficiëntie. Lyotard wijst erop dat de samenleving niet functioneert als een systeem waarvan de output (effectief en efficiënt) berekend kan worden op grond van een specifieke input. De ontwikkeling van kennis loopt niet via een dergelijk deterministisch model. Lyotard stelt voor om de ontwikkeling van kennis niet te legitimeren op grond van effectiviteit en efficiëntie, maar op grond van wat hij paralogie noemt. Paralogie > wat buiten de heersende rede valt; wat afwijkt; wat tot paradoxen leidt.
VAN CONSENSUS NAAR DISSENSUS Door aandacht te vragen voor de paralogie wil Lyotard de aandacht vestigen op de heterogeniteit van verhalen en de onmogelijkheid van een metaverhaal dat ongerijmdheden tussen en binnen deze verhalen opheft. In plaats van te zoeken naar een consensus, moet de dissensus onder de aandacht worden gebracht. De consensus is hooguit een toestand tijdens een discussie, maar nooit het doel ervan. De paralogie is de drijvende kracht achter de ontwikkeling van kennis. Omdat de paralogie destabiliseert, leidt ze tot vernieuwingen in het denken. Het is onmogelijk om a priori vast te stellen of een bepaald systeem effectief en efficiënt zal zijn.
EEN RECHTVAARDIGHE PRAKTIJK Lyotard kritiseert zowel de systeemtheorie als het marxisme omdat beide (impliciet) uitgaan van het model van gesloten systemen. Gesloten systemen hebben een terroristisch karakter omdat ze in de praktijk de paralogie miskennen en daardoor elke afwijking van a priori geformuleerde ideeën onderdrukken. Een rechtvaardige praktijk heeft oog voor verschillen. Tegenover het model van gesloten systemen, moet het model van open systemen worden gesteld, zodat homogeniteit plaats maakt voor heterogeniteit. Ethiek > rechtvaardigheid betekent het verhinderen van de dominantie van een bepaald taalspel.
EEN KWESTIE VAN HOUDING
Lyotard gebruikt het begrip postmodernisme niet om een periode aan te duiden, maar een geestelijke houding > het open staan voor de pluriformiteit en incommensurabiliteit van taalspelen. Het postmodernisme maakt een einde aan het vooruitgangsgeloof en de emancipatiegedachte, omdat ze zijn misbruikt voor het legitimeren van repressie. Postmodernisme is het bewustzijn dat een verzoening van de verschillende taalspelen onmogelijk is. In de postmoderne architectuur kenmerkt zich dan ook door een mixture aan stijlen.
POSTMODERNE ARCHITECTUUR Ook al zijn er tal van voorlopers, de postmoderne architectuur manifesteert zich vooral sinds het einde van de jaren zeventig. Postmoderne architectuur verzet zich tegen diverse elementen die kenmerkend zijn voor de moderne architectuur, zoals het functionalisme, het minimalisme, de fixatie op verticale en horizontale lijnen en transparantie. Terwijl bijvoorbeeld de moderne architectuur het platte dak celebreerde, introduceerde de postmoderne architectuur weer het puntdak. Het waren met name Jane Jacobs met The Death and Life of great American Cities (1961) en Robert Venturi met Complexity and Contradiction in Architecture (1966) die tekeer gingen tegen de maakbaarheidsgedachte van de modernistische bouwwijze. Tegenover de beroemde uitspraak “Less is more” van Mies van der Rohe stelt Venturi: “Less is a bore”.
DE GESCHIEDENIS Terwijl de moderne architectuur de traditie en daarmee de geschiedenis radicaal afwijst, om zodoende ruimte te scheppen voor het nieuwe, vraagt de postmoderne architectuur juist aandacht voor de geschiedenis. Zo citeren postmoderne architecten vrijelijk uit een zak vol vormelementen (pilaren, nissen, ornamenten) uit het verleden. Dit leidt tot eclecticisme.
The Sony Building in New York, ontworpen door Philip Johnson.
CONTEXTUALISME
Museum Abteiberg in Mönchengladbach, ontworpen door Hans Hollein.
Niet alleen de geschiedenis, maar ook de alledaagse ervaring leert dat de context waarin een gebouw staat van groot belang is. Postmoderne architectuur verzet zich tegen het verwaarlozen van de context door de moderne architectuur. Context-gevoeligheid is een deugd die door de postmoderne architectuur hoog in het vaandel wordt geschreven.
RICARDO BOFILL Een goed voorbeeld van postmoderne architectuur is de door de Catalaanse architect Ricardo Bofill ontworpen Parijse wijk Saint-Quentin-en-Yvelines die tussen 1972 en 1986 van de grond kwam. Kenmerkend is dat Bofill expliciet refereert aan het monumentaal classicisme. Deel van het project is Le Viaduc dat tussen 1978 en 1980 werd gerealiseerd. He zijn zes woontorens die in een kunstmeer zijn opgetrokken en met arcades verbonden worden.
Le Viaduc in Parijs, ontworpen door Ricardo Bofill.
3. TERUG NAAR DE TOEKOMST
NA EEN VERHIT DEBAT Niet alleen in de architectuur, maar ook in de beeldende kunst, literatuur en filosofie was het debat een tijd zeer verhit (vooral in de jaren tachtig van de vorige eeuw). Nu is het bijna geen punt van discussie meer. Daar zijn diverse redenen voor te noemen: 1. Postmodernen hadden tot op zekere hoogte gelijk met de stelling dat het grote verhaal van het modernisme te weinig ruimte schiep voor andere zienswijzen. 2. Inmiddels is er een grotere diversiteit aan stijlen. 3. Als reactie op het postmodernisme is er een neomoderne architectuur ontstaan. 4. Veel architecten richten zich op urgente problemen, zoals het ontwerpen van duurzame gebouwen. Waar zowel modernen als postmodernen worstelen is het aloude vraagstuk van leven en kunst.
LEVEN EN KUNST Adorno is positief over de avant-garde kunst in zoverre zij een waarheidswaarde heeft. Maar Adorno wijst echter een centrale gedachte van veel avant-garde kunstenaars af: de autonome kunst op te heffen door ze te integreren in het alledaagse leven. Adorno vindt dat kunst zo veel mogelijk autonoom moet blijven om haar waarheidswaarde te behouden, zodat wat ongezien is wordt gezien en wat ongehoord is wordt gehoord. Zowel binnen het modernisme als het postmodernisme wordt de poging ondernomen om leven en kunst met elkaar te verzoenen.
MACHT EN RUIMTE In de hedendaagse filosofie wordt vooral naar de relatie tussen de inrichting van de ruimte en macht gekeken. Met name Foucault is in deze een belangrijk filosoof. Zijn gedachten over het panopticum van Bentham worden tegenwoordig gemobiliseerd om na te denken over grote stedenbouwkundige projecten die voorbij de tegenstelling tussen modernisme en postmodernisme worden ontwikkeld. Hier gaat het ook om het oscilleren tussen utopisch en dystopisch denken.
ZEKERHEID EN PRIVACY Terwijl het panopticum bij Bentham nog positieve connotaties heeft, krijgt het bij Foucault negatieve connotaties. De positieve connotatie > effectieve bewaking van mensen. De negatieve connotatie > de bewaking van mensen ondermijn hun vrijheid (privacy). Tegenwoordig worden allerlei elektronische middelen (camera’s, computers, etc.) ingezet om mensen effectief te controleren. Het dilemma: deze controle (‘surveillance’ gebaseerd op ‘zien zonder zelf gezien te worden’) is ook van belang om voor zekerheid en duurzaamheid te zorgen. Een goede casus is hier een nieuw stedenbouwkundig project: Songdo International Business district in Korea.
SONGDO CITY
Songdo is een voorbeeld van een zogenaamde ubiquitous (van het Lat. overal) city planning. Het zou hier gaan om een ‘smart city’ waarbij een probleem als duurzaamheid aangepakt wordt. Dit leidt tot het dilemma dat er veel gegevens over burgers verzameld moeten worden om effectief te zorgen voor een duurzame stad. Opnieuw komt het spanningsveld tussen esthetiek en ethiek om de hoek kijken. Wie wil in zo’n stad daadwerkelijk leven?
AANBEVOLEN
Lezen: 1. Alain de Botton > The Architecture of Happiness (2006) [vertaald in het Nederlands]. 2. Arthur C. Danto > The Transfiguration of the Commonplace (1981). 3. René Boomkens > Een drempelwereld. Moderne ervaring en stedelijke openbaarheid (1998). Bekijken: 1. Bauhaus School of Art and Design (1994): www.youtube.com/watch?v=syF8grlV7WU 2. Fast Sketch - Postmodern Architecture: www.youtube.com/watch?v=d1zWfFKXYcY 3. Songdo City: www.youtube.com/watch?v=fHO_zkHPTaI