2003
commissieb u i t e n l a n
d
OKTOBER
r a p p o r t
“Een rechtvaardige aanpak”
Notitie van de C D A Commissie Buitenland
Een christen-democratisch
standpunt ten aanzien van het Israëlisch - Palestijns conflict
2
“Een rechtvaardige aanpak”
I nhoudsopgave Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .5
3. Externe factoren . . . . . . . . . . . . . . . .17
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6
Verenigde Naties . . . . . . . . . . . . . . . . . .17
1. Kernpunten van het conflict . . . . . . .7
Verenigde Staten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18
De nederzettingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19
Bestaansrecht en veiligheid van Israël . . . . .7
Nederland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20
Het recht op zelfbeschikking . . . . . . . . . . . .8
4. CDA-standpunt . . . . . . . . . . . . . . . . . .21
Beëindiging Palestijnse terreur . . . . . . . . . .8
Het Kwartet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .21
Het vluchtelingenvraagstuk . . . . . . . . . . . . .8
Grondhouding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22
De status van Jeruzalem . . . . . . . . . . . . . .8
Twee Staten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22
Water . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9
Uitwerking van de twee-statenoplossing . .23
2. Historisch overzicht en stand van zaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10
Normalisatie van betrekkingen . . . . . . . . .24 Nederlandse rol . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24
1900 - 1948: Balfour en een stichting van de staat Israël . . . . . . . . . . . . . . . . .10
Slotopmerking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24
1950 - 1979: Herziene verhoudingen . . .11
Bronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .25
Camp David akkoord (I) . . . . . . . . . . . . .11
Annex A: Veiligheidsraad resolutie 242 . . . . . . .26
Intifadah . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12 Annex B: Tekst routekaart . . . . . . . . . .27 Oslo-akkoorden . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12 Hebron-akkoord en Wye-memorandum . .13 Camp David akkoord (II) . . . . . . . . . . . . .13 Tweede Intifadah . . . . . . . . . . . . . . . . . .13 De stand van zaken in de regio . . . . . . . .14
“Een rechtvaardige aanpak”
3
“E en rechtvaardige aanpak”
Een christen-democratisch standpunt ten aanzien van het Israëlisch - Palestijns conflict
4
“Een rechtvaardige aanpak”
V oorwoord
Tijdens het schrijven van deze notitie was de situatie in het MiddenOosten voortdurend in beweging, nu nog. Op het moment dat de laatste wijzigingen in de tekst werden aangebracht leek er van een vredesproces geen sprake meer te zijn en leek uitvoering van de Routekaart in het geheel niet aan de orde. Toch houdt het CDA vast aan een Routekaartachtige benadering als enige uitweg uit het conflict. Alleen zo’n benadering met actieve steun van de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Verenigde Staten en Rusland, kan de strijdende partijen bij elkaar brengen en tot een duurzame oplossing leiden.
“Een rechtvaardige aanpak”
5
I nleiding
Op verzoek van de Commissie Buitenland heeft een projectteam zich gebogen over het CDA-standpunt ten aanzien van het Israëlisch-Palestijns conflict. Gezien de recente ontwikkelingen was dat een zeer noodzakelijke opgave. Momenteel staat de Midden-Oosten problematiek centraal in de belangstelling. Na het omverwerpen van het regime van Sadam Hussein in Irak is het eens te meer van belang dat er ook een einde komt aan het IsraëlischPalestijns conflict. Er zal met nog meer energie gewerkt moeten worden aan een oplossing. In het verleden is van verschillende kanten zowel aan de Europese Unie als aan de Verenigde Staten gevraagd om te bemiddelen tussen Israëli’s en Palestijnen, zodat het vredesproces hervat kan worden. De stellingen worden steeds opnieuw ingenomen, waardoor een akkoord steeds weer bemoeilijkt wordt. Het conflict en het beëindigen daarvan is uiteraard primair een zaak van de conflicterende partijen. Toch blijkt actieve betrokkenheid van de internationale gemeenschap onmisbaar en behoort het ook tot onze verantwoordelijkheid om, daar waar mogelijk is, een positieve bijdrage te leveren. Gelukkig is er het initiatief van de Verenigde Naties, de Verenigde Staten, Europese Unie en Rusland, het route-
6
“Een rechtvaardige aanpak”
kaart-initiatief. Vooral daarin moet worden geïnvesteerd. Dit rapport verschijnt onder auspiciën van de Commissie Buitenland van het CDA en is voorbereid door een projectteam. Leden waren: Drs. P. Bukman (voorzitter), Drs.Th.B.F.M. Brinkel, Mr. H. van den Broek, Ir. C.M.P.S. Eurlings, Mr. J.J.A.M. van Gennip, Drs. G. Goedhart, Drs. P.C.J. van Grinsven, Mr. J.S.L. Gualtherie van Weezel, Drs. A.M. Oostlander, Drs. J.J.M. Penders, Prof. Dr. A. Wessels, Drs. M. E. Winkelman en Drs. S. van Rosse (rapporteur). De leden van het projectteam worden hartelijk bedankt voor hun inzet bij de totstandkoming van deze notitie; het was geen eenvoudige opgave.
1. K ernpunten van het conflict
Het conflict in het Midden-Oosten kent een aantal kernpunten. Bij ieder initiatief voor een vredesproces komen deze aan de orde. Voor elk van deze punten moet een oplossing worden gevonden voor er sprake zal zijn van een duurzame vrede. Deze kernpunten zijn de kwestie van de nederzettingen, het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk, het vraagstuk van de Palestijnse vluchtelingen, de status van Jeruzalem en het probleem van de beschikbaarheid van water, alsmede uiteraard het bestaansrecht en de veiligheid van Israël en de beëindiging van Palestijnse terreur. Deze kernpunten komen in het navolgende aan de orde De nederzettingen
De bouw van joodse nederzettingen in de door Israël bezette gebieden begon kort na de oorlog van 1967. Het nederzettingenbeleid is sinds het begin van de jaren ’90 verder geïntensiveerd. Hoewel onder druk van de Verenigde Staten in de regeerperiode van de Arbeiderspartij onder Rabin/Peres (van juli 1992 tot mei 1996) de bouw van nieuwe nederzettingen werd bevroren, kregen de bestaande nederzettingen wel toestemming uit te breiden. Daarna ging de bouw weer ongehinderd voort. Diverse Israëlische regeringen hebben kolonisten gestimuleerd zich te vestigen op de Westelijke Jordaanoever, de Gazastrook en in het Oostelijk gedeelte
van Jeruzalem. Er zijn op dit moment 145 officiële1 nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, 19 nederzettingen in de Gazastrook en 12 in OostJeruzalem. Het totale aantal kolonisten is op dit moment ruim 400.000. De bouw van nederzettingen is in diverse resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties specifiek aan de kaak gesteld. Resolutie 446 (uit 1979) van de Veiligheidsraad stelt dat het Israëlisch beleid en de praktijk van de bouw van nederzettingen onwettig en onrechtmatig is en bestempelt de nederzettingenpolitiek als een ernstige belemmering voor het bereiken van een alomvattende, rechtvaardige en duurzame vrede in het Midden Oosten. Dit standpunt werd in resolutie 465 (1980) herbevestigd. Deze resolutie noemt de nederzettingenpolitiek een flagrante schending van de Vierde Geneefse Conventie. De tiende speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties nam in februari 1999 met overweldigende meerderheid een resolutie aan die de aanbeveling deed tot het bijeenroepen van de “High Contracting Parties” bij de Vierde Geneefse Conventie met het doel het toepassen van de Conventie in de Bezette Gebieden en Jeruzalem. In de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Unie van de top
in Kopenhagen in december 2002 werd in de verklaring van de Europese Raad verontrusting uitgesproken over het voortduren van de illegale bouw van nederzettingen, die de oplossing van het conflict in de vorm van twee staten onuitvoerbaar dreigt te maken. De EU dringt er bij de Israëlische regering op aan haar nederzettingenbeleid terug te draaien, en om ook de landonteigeningen voor de bouw van de zogenaamde veiligheidsmuur stop te zetten. Bestaansrecht en veiligheid van Israël
De staat Israël is door de Arabische landen lange tijd niet erkend. Egypte was het eerste land dat de betrekkingen met Israël normaliseerde, in 1980. In 1988 erkende de Palestijnse Nationale Raad in Algiers, voorgezeten door Arafat, het bestaansrecht van Israël en werd de twee-statenoplossing geaccepteerd. In 1998 werd het artikel in het handvest van de PLO dat oproept tot de vernietiging van Israël officieel geschrapt. Tijdens de jaren ’90, toen het vredesproces vooruitgang boekte, sloot Jordanië vrede met Israël, en verschillende andere Arabische landen begonnen voorzichtig een relatie met Israël. Syrië en Libanon zijn echter officieel nog steeds in staat van oorlog met Israël, en in alle buurlanden van Israël bestaan groeperingen die het bestaansrecht van Israël niet erken“Een rechtvaardige aanpak”
1. Geregistreerd bij het Israëlische Ministerie van Binnenlandse Zaken
7
nen. Sommige van deze groeperingen, zoals Hamas en de Islamitische Jihad in de Palestijnse Gebieden, en Hezbollah in Libanon, voeren actief strijd tegen Israël en hebben als doel de totale vernietiging van het land. Het recht op zelfbeschikking
Het Palestijnse volk heeft recht op zelfbeschikking zoals beschreven in het Handvest van de Verenigde Naties. De Algemene Vergadering van de VN nam
bezette gebieden (tegen militairen en kolonisten). Deze terreuraanslagen hebben als gevolg dat veel Israëli’s niets zien in een diplomatieke oplossing bij voortdurend geweld, en leiden veelal tot harde maatregelen tegen de Palestijnen. Hoewel de Palestijnse Autoriteit niet bij machte is om alle terreur te voorkomen (net zomin als de Israëli’s kunnen voorkomen dat zelfmoordenaars Israël binnenkomen) zullen de Palestijnse leiders alles moeten doen wat in hun macht ligt om de terreur te bestrijden.
De status van de stad Jeruzalem vormt een splijtzwam
in 1960 met overweldigende meerderheid de resolutie 1514 aan. Daarin staat (1514 art. 2): "Alle volkeren hebben het recht van zelfbeschikking, hierdoor bepalen zij in vrijheid hun politieke status en streven zij in vrijheid hun economische, sociale en culturele ontwikkeling na." Beëindiging Palestijnse terreur
Ondanks herhaalde beloftes door Arafat en de Palestijnse Autoriteit om terreur tegen Israël te bestrijden en terroristische organisaties op te rollen, vinden met grote regelmaat terreuraanslagen plaats in Israël en in de
8
“Een rechtvaardige aanpak”
Het vluchtelingenvraagstuk
Er zijn twee groepen Palestijnse vluchtelingen. In de oorlog van 1948 zijn ongeveer 660.000 Palestijnen (ongeveer de helft van de totale Palestijnse bevolking) gevlucht of door Israël verbannen. De Algemene Vergadering stelde in haar resolutie 194 van 11 december 1948 dat: "...The refugees wishing to return to their homes and live at peace with their neighbors should be permitted to do so at the earliest practicable date, and that compen-
sation should be paid for the property of those choosing not to return and for loss of or damage to property which, under principles of international law or in equity, should be made good by the Governments or authorities responsible." In 1967 bezette Israël de Westelijke Jordaanoever en Gaza. Deze oorlog bracht een tweede vluchtelingenstroom op gang, geschat op meer dan 200.000 personen. Veel van de vluchtelingen wonen in vluchtelingenkampen in Jordanië, Libanon, Syrië en op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Na meer dan vijftig jaar zorgt het United Nations Relief and Works Agency Refugees (UNRWA) daar nog steeds voor onderwijs, gezondheidszorg en sociale hulpverlening voor meer dan 3,6 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Het levenspeil in de vluchtelingengemeenschappen is bijzonder laag. In verschillende resoluties door de jaren heen (bijv. 57/119 van december 2002) heeft de Algemene Vergadering herhaald dat de Palestijnse vluchtelingen het recht hebben terug te keren naar hun huizen en eigendommen. De status van Jeruzalem
Op 27 november 1947 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties resolutie 181 (II) over de gebiedsverdeling aan. In deze resolutie wordt vastgehouden aan één ongedeeld Jeruzalem. Voorgesteld werd om Jeruzalem onder internationaal (VN) gezag te plaatsen. Tot uitvoering van dit voorstel is het echter nooit gekomen. Met de oorlog die in 1948 tussen hen uitbrak en waar de omringende Arabische staten zich bij aansloten, werd Jeruzalem centraal geplaatst. De Israëlisch-Jordaanse
wapenstilstand van 1949 formaliseerde de de facto verdeling van de stad in een Oostelijk deel (met daarin de Oude Stad) bestuurd door Jordanië, en een Westelijk gedeelte onder gezag van de nieuwe staat Israël. De oorlog van 1967, welke resulteerde in de bezetting en uiteindelijk annexatie van Oost Jeruzalem door Israël, heropende het debat over de claims over Jeruzalem. Zowel Israël als de Palestijnen claimen Jeruzalem als hoofdstad. Voor veel Israëli’s is Jeruzalem het hart van het Zionisme en een kernelement van de Joodse identiteit en moet de stad ongedeeld blijven. Palestijnen (en met hen de Arabische en Islamitische wereld) hechten grote waarde aan de stad vanwege de Islamitische heilige plaatsen, en ze zijn niet bereid het gezag daarover aan Israël toe te kennen. De echte kern van het conflict ligt in de oude stad, en dan met name in het gebied rond de Klaagmuur, de Al-Aqsa moskee, en de Heilige Grafkerk. De discussie gaat intussen over de gehele stad, inclusief de nieuwe delen. Sinds 1967 heeft de Israëlische regering veel geïnvesteerd in verandering van de fysieke en demografische kenmerken van het oostelijke stadsdeel. Het oostelijke deel van de stad, dat sinds 1948 het Arabische deel is, is omsloten door nieuwe Joodse nederzettingen.
Water
Voor de regio, met een droog tot semidroog klimaat is het schaars beschikbare water van cruciaal belang voor het welzijn van de landen en de bevolking. In vergelijking tot de rest van het Midden Oosten zijn alleen de hoger gelegen gebieden van de Westelijke Jordaanoever rijk aan een aantal ondergrondse watervoorraden. Israël echter heeft het boren naar water, het bewerken en irrigeren van land door de Palestijnse bevolking sterk aan banden gelegd, waardoor slechts een kleine hoeveelheid van het beschikbare water ten dienste van de Palestijnse bevolking komt. Het Israëlisch beleid is erop gericht dat het meeste water van de Westelijke Jordaanoever ondergronds doordringt tot Israël. Daarnaast hebben de Joodse kolonisten een voorkeursbehandeling met betrekking tot de toegang tot watervoorraden. Als gevolg van deze door mensenhanden gecreëerde crisis, wordt de Palestijnse bevolking van deze essentiële levensbehoefte onthouden. Een eerlijke verdeling van de watervoorraden van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook is een essentieel onderhandelingspunt bij de vredesbesprekingen tussen de partijen.
De Israëlische claim op heel Jeruzalem is niet erkend door de internationale gemeenschap. Deze verwerpt het verkrijgen van gebiedsdelen door oorlog en geweld en is van mening dat daarom deze gebiedswijzigingen onrechtmatig en daarmee ongeldig zijn. Met de ontwikkelingen in het vredesproces is er een grote bezorgdheid dat de ontstane de facto situatie de uitkomsten over de status van Jeruzalem zal beïnvloeden. “Een rechtvaardige aanpak”
9
2. H istorisch overzicht en stand van zaken
1900 – 1948: Balfour en de stichting van de staat Israël
Sinds het einde van de negentiende eeuw pleitte de Zionistische Beweging voor de vorming van een eigen staat voor de joden die hen moest beschermen tegen vervolging. In 1917 stuurde de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Arthur Balfour (Groot-Brittannië had Palestina net veroverd op het Ottomaanse Rijk), een brief naar Lord Rothschild, leider van de zionistische federatie in GrootBritannië, waarin de Londense regering de vestiging van een nationaal tehuis voor het joodse volk “van harte ondersteunt” en beloofde “alles in het werk te zullen stellen dit doel te bereiken”, op voorwaarde dat de rechten van de “bestaande niet-joodse gemeenschappen” worden gewaarborgd. De joden hebben deze ‘Balfour Declaration’ altijd gezien als een internationale goedkeuring voor de stichting van de staat Israël. Tot 1918 was 2% van de grond van Palestina in bezit van joden. Voor het grootste deel was deze grond gekocht van grootgrondbezitters in Beiroet. Joden vormden destijds rond 9% van de bevolking van Palestina (in 1890 was dit slechts 2 %).
10
Palestina werd in 1920 als mandaatgebied aan Groot-Brittannië toegewezen. In de daaropvolgende jaren nam de immigratie van joden naar het gebied gestaag toe. In de jaren dertig nam deze dermate grote vormen aan, dat de spanning tussen de joodse immigranten en de lokale Palestijnse bevolking steeds verder opliep. Toen na de Tweede Wereldoorlog Palestijnse opstanden en geweld van zionistische strijdgroepen tot een hoogtepunt kwamen, gaf GrootBrittannië aan het gebied aan de Verenigde Naties (VN) over te willen dragen. In 1947 stelde de VN-commissie voor Palestina (UNSCOP) voor Palestina te delen2: één deel voor joden die na de Tweede Wereldoorlog Palestina binnenstromen, één deel voor de Arabische islamitische en christelijke bevolking van Palestina. Jeruzalem zou dan een internationale status krijgen onder leiding van een VNcommissaris. Op dat moment was door aankopen rond 7% van de grond van het mandaatgebied Palestina in joodse handen gekomen, waarvan 79% in bezit van zionistische organisaties. Niettemin werd in het verdelingsplan van de Verenigde Naties ruim 54% van het grondgebied aan de joodse bevolkingsgroep toegewezen, dat wil
“Een rechtvaardige aanpak”
2. A/RES/181(II) (A+B), Resolution 181 (II). Future government of Palestine, 29 November 1947.
zeggen het achtvoudige van wat op dat moment in joods bezit was, terwijl het mandaatgebied Palestina destijds werd bewoond door ruim tweemaal zoveel Palestijnen als joden (1,4 miljoen respectievelijk 650.000). Het Joodse Agentschap accepteerde het plan, maar vond de voorgestelde grenzen tussen de gebieden te kwetsbaar. De Palestijnen verzetten zich tegen het voorstel omdat zij de joodse aanwezigheid in Palestina als 'illegaal' beschouwen. De strijd tussen Arabische en joodse groeperingen verhevigde. Een groot aantal Palestijnen (naar schatting 660.000) sloeg op de vlucht voor het geweld van de joodse militaire organisaties. Op 14 mei 1948 riep David Ben Gurion de staat Israël uit. De Palestijnen en Arabische buren van Palestina accepteerden dit niet, en begonnen een oorlog die ze verloren van Israël. Na de oorlog hield Israël meer land over dan de staat volgens de VN-verdeling was toebedeeld, in plaats van 54% besloeg Israël nu rond 78% van het oorspronkelijke mandaatgebied. Tot aan de Juni-oorlog van 1967 vormde deze 78% het grondgebied van de staat Israël. Dit betekende dat vanaf 1948 nog slechts 22% van het grondgebied van het voormalige mandaatgebied Palestina in Palestijnse/Arabische handen bleef,
verdeeld over de Westelijke Jordaanoever en de Gaza Strook. 1950 – 1979: Herziene verhoudingen
In 1950 annexeerde Jordanië de Westelijke Jordaanoever. De Gazastrook kwam onder gezag van Egypte. De Egyptische president, Gamel Abdel Nasser, nationaliseerde in 1956 het Suez-kanaal. Het kanaal was tot dan toe Brits-Frans bestuurd gebied. In samenwerking met Israël bedachten Groot-Brittannië en Frankrijk een plan dat de kanaalzone weer in BritsFranse handen moest brengen. Onder druk van de Verenigde Staten werd dit plan een halt toegeroepen. De Israëliërs hadden toen echter de Sinaï al veroverd. Ze trokken zich terug op voorwaarde dat Egypte niet zou aanvallen. In het grensgebied werd een VN-macht gelegerd. De VN-vredesmacht verliet in 1967 op bevel van Nasser de Sinaï-woestijn. Nasser dreigde Israël met totale vernietiging. Ook vanuit Jordanië kwamen vijandige signalen. Als tegenactie viel Israël daarom op 6 juni haar buren aan en veroverde in 6 dagen de Gazastrook op Egypte, de Golanhoogte op Syrië en de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem op Jordanië. Veel daar wonende Palestijnen vluchtten naar Jordanië. Met deze verovering van de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza werd het restant van het voormalige mandaatgebied Palestina door Israël in bezit genomen. Het volledige Palestina was nu in Israëlische handen.
Na deze oorlog nam de VNVeiligheidsraad resolutie 242 aan om tot een vreedzame oplossing van het conflict te komen. Deze resolutie komt neer op de “land voor vrede” formule: terugtrekking uit bezet gebied door de Israëli’s, en beëindiging door de Arabische staten van de staat van oorlog met Israël en erkenning van het bestaansrecht van dat land achter veilige grenzen. De resolutie vormt de basis voor de vredesonderhandelingen sinds de jaren ’70 (volledige tekst van resolutie 242 is bijgevoegd in Annex A). Resolutie 338 uit 1973 sluit op deze resolutie aan. Intussen hadden zich Palestijnse strijdgroepen gevormd die vanuit de buurlanden aanvallen pleegden op Israël. In Jordanië brak in 1970 een burgeroorlog uit tussen strijdgroepen van de Palestijnse Bevrijdingsorgani-
guerrilla-activiteiten voort. Op de vastendag Yom Kippur (6 oktober 1973) vielen Egypte en Syrië Israël aan. De Egyptische president Sadat probeerde de Sinaï-woestijn te heroveren, zonder succes. De Arabische landen verenigden zich, met als gevolg een olieboycot tegen met Israël bevriende landen, waaronder Nederland. Hierop begon de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Henry Kissinger, vredesonderhandelingen tussen Israël en zijn buurlanden. Camp David Akkoord (I)
In 1979 kwamen Egypte en Israël in Camp David een vredesakkoord overeen dat voorzag in teruggaaf van de Sinaï-woestijn aan Egypte in ruil voor
De Egyptische president Sadat, de Amerikaanse president Carter en de Israëlische premier Begin bij de sluiting van het Camp Davidakkoord in 1979.
satie (PLO), die hoofdkwartier hielden in Amman, en het Jordaanse regeringsleger. De Palestijnen werden met harde hand het land uitgezet en de PLO was genoodzaakt zich naar Libanon te verplaatsen. Vanuit Libanon zetten ze hun terreur en
erkenning van de staat Israël en vrede. Het akkoord voorzag ook in autonomie voor de Palestijnen maar de Palestijnen werden niet zelf bij de onderhandelingen betrokken. Zij weigerden dan ook medewerking aan de uitvoering van de overeenkomst. De “Een rechtvaardige aanpak”
11
Arabische landen (op Oman na) verbraken de betrekkingen met Egypte uit onvrede over het akkoord. Vanaf 1977 nam het gewapende verzet van de PLO, de door de Arabische landen erkende vertegenwoordiging van het Palestijnse volk, tegen de Israëlische bezetting van Palestina in hevigheid toe. Israël viel in 1982 Libanon binnen om de PLO te verjagen. Het hoofdkwartier van de organisatie werd daarop verplaatst naar Tunis. In 1985 trok het Israëlische leger zich grotendeels terug uit Libanon, maar stelde het een ‘veiligheidszone’ in in Zuid-Libanon, om de burgers in Noord-Israël te beschermen tegen aanvallen van Hezbollah en andere organisaties. Onder druk van de eigen bevolking trok Israël in mei 2000 zijn troepen terug uit ZuidLibanon. De door de VN vastgestelde grens tussen beide landen is sindsdien meermalen geschonden, door aanslagen en vergeldingsacties door Hezbollah en het Israëlische leger. Officieel bevindt Israël zich sinds 1948 nog steeds op voet van oorlog met zijn buurlanden Syrië en Libanon. Intifadah
De Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook kwamen na 20 jaar bezetting in 1987 in opstand tegen de Israëlische overheersing. Deze opstand, de Intifadah, kostte aan meer dan 1.000 burgers het leven. Het sterke Israëlische leger bleek niet ingesteld op een strijd tegen burgers, die plaatshad in het hart van de kampen en steden van de bezette gebieden. Op 30 oktober 1991 vond dankzij Amerikaanse inspanningen in Madrid
12
“Een rechtvaardige aanpak”
een Midden-Oosten-Vredesconferentie plaats. Nog niet eerder hadden de VS zo’n serieuze inspanning gedaan om een alomvattende oplossing voor het Midden-Oosten te bewerkstelligen. Deelnemers aan de conferentie waren Israël, Syrië, Libanon, Egypte en een gezamenlijke Jordaans-Palestijnse delegatie. De basis voor de onderhandelingen waren de Veiligheidsraadsresoluties 242 en 338 (land-voorvrede formule). Na de conferentie volgden verschillende rondes bilaterale onderhandelingen in Washington, die moeizaam verliepen. Oslo-akkoorden
Geheime onderhandelingen tussen de PLO en Israël leidden in 1993 tot de ondertekening van de 'Declaration of Principles' (Oslo-I). Israël erkende de PLO als vertegenwoordiger van het Palestijnse volk en kende een beperkte vorm van Palestijns autonomie toe in ruil voor erkenning van de staat Israël. Het vredesplan bestond uit een reeks van stappen die zouden moeten leiden tot een nog niet gedefinieerde vorm van Palestijns zelfbestuur. Grote resterende geschilpunten tussen beide partijen, zoals de status van Jeruzalem, de vluchtelingenproblematiek, grenzen, zouden later worden besproken. PLO-leider Yasser Arafat keerde terug naar de Gazastrook. Als onderdeel van ‘Oslo’ werd in 1994 de Palestijnse Autoriteit (PA) opgericht en begon Yasser Arafat zijn werkzaamheden als hoofd van de Palestijnse Autoriteit. Het PalestijnsIsraëlisch 'Interim-akkoord' (Oslo-II) van september 1995 regelde een verdere uitbreiding van de Palestijnse autonomie en terugtrekking van het Israëlische leger uit de grote steden op de Westelijke Jordaanoever.
Het Oslo II-akkoord voorzag in een opdeling van de Westelijke Jordaanoever in drie categorieën: A, B en C. Het A-gebied, 4% van de hele Westelijke Jordaanoever, omvatte de steden. Hier droeg Israël het burgerlijke en militaire bestuur over aan het Palestijns Nationaal Gezag (PNA). Het B-gebied, 25% van de Westelijke Jordaanoever, waren de dorpen. Hier kwam het burgerlijk bestuur in handen van de PNA, terwijl het militair gezag in handen bleef van het Israëlische leger. De overige 70%, Cgebied, waar zich de joodse nederzettingen, een aantal Israëlische kazernes en de verbindingswegen bevinden, was volledig onder Israëlisch bestuur. Hoewel zich nog verschuivingen tussen de categorieën A, B en C konden voordoen, betekende dit akkoord dat het grondgebied van de staat Israël formeel mogelijk verder zou worden vergroot. De Israëlische premier Rabin, de voormalige generaal die het vredesproces in Israël trok, werd in november 1995 vermoord door een religieuze Israëli. Zijn opvolger Peres zag minder steun voor ‘Oslo’ toen in het voorjaar van 1996 57 Israëli’s werden gedood bij een aantal zelfmoordaanslagen door de Palestijnse Hamasbeweging. Over het algemeen was er echter lange tijd grote steun voor het vredesproces onder zowel de Palestijnen als de Israëli’s. Tegen de achtergrond van het vredesproces ondertekenden Israël en Jordanië in oktober 1994 ook een vredesakkoord.
Hebron-akkoord en Wye-Memorandum
In april 1996 bombardeerde Israël 17 dagen lang Libanon in een grootscheepse actie tegen Hezbollah en raakte, naar eigen zeggen per ongeluk, een VN-basis. Bij het bombardement kwamen 110 burgers om. In mei won Likud-leider Netanyahu de verkiezingen. De onderhandelingen verliepen vanaf dat moment steeds moeizamer. De resultaten beperkten zich tot het 'Hebron-akkoord' (1997) die een gedeeltelijke Israëlische terugtrekking uit Hebron regelde en de ondertekening van het 'Wye Memorandum' in oktober 1998. Het akkoord bepaalde dat Israël zich voor februari terug zou trekken uit nog eens 13% van de Westelijke Jordaanoever en dat uiterlijk in september 2000 een vredesakkoord moest zijn ondertekend. De regering-Netanyahu viel over de manier waarop dit in de praktijk moet worden gebracht. Ehud Barak, leider van de Arbeiderspartij, won de volgende verkiezingen. De implementatie van het ‘Wye-Memorandum’ stagneerde. Camp David akkoord (II)
Onder leiding van Bill Clinton probeerden Arafat en de Israëlische premier Ehud Barak in 2000 in ‘Camp David’ een doorbraak te forceren in de vredesonderhandelingen. Hoewel de betrokken partijen niet tot een alomvattend akkoord konden komen, werd er op deelonderwerpen betreffende de definitieve oplossing wel vooruitgang geboekt. Barak was bereid 97% van de Westelijke Jordaanoever en de Gaza Strook over
te dragen aan de Palestijnen. Ook werd er voor het eerst daadwerkelijk onderhandeld over de gevoelige onderwerpen als de status van Jeruzalem, de Palestijnse vluchtelingenproblematiek, de onderlinge grenzen en de toekomst van de nederzettingen. Met name de status van Jeruzalem, de terugkeer van vluchtelingen en de nederzettingenproblematiek bleven echter onoverkomelijke problemen opleveren. Uitvoering van Camp David zou uiteindelijk neerkomen op Israëlische controle over alle grensovergangen van de Palestijnse staat en tot opdeling van de Palestijnse gebieden in enclaves. Daarnaast ging de bouw van nieuwe nederzettingen en de uitbreiding van bestaande nog steeds onverminderd door. Toen in Taba (januari 2001) Barak een andere kaart presenteerde waren de Palestijnen bereid tot verdere onderhandelingen. Toen Barak in februari 2001 de verkiezingen verloor verdween deze kaart van de agenda. Tweede Intifadah
Het uitblijven van een akkoord en de voortdurende onveiligheid leidden tot grote frustratie onder zowel de Palestijnen als de Israëli’s. Een bezoek van de toenmalige oppositieleider Ariel Sharon van de Likoedpartij aan de Tempelberg (tevens de Al-Aqsa moskee) in Jeruzalem, werd door de Palestijnse bevolking als zeer provocerend opgevat, en werd aangegrepen als aanleiding voor een hernieuwde Palestijnse volksopstand. Deze tweede Intifadah is op het moment van het schrijven van deze notitie nog niet voorbij, en heeft geleid tot hard Israëlisch optreden tegen de Palestijnen. Ook voert Israël preventieve acties uit tegen vermeen-
de Palestijnse terroristen. Om de Intifadah af te zwakken en de kans op bomaanslagen door Palestijnse militanten te minimaliseren sluit Israël met regelmaat steden, maar ook grotere gebiedsdelen zoals de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever van de buitenwereld af. Er zijn aan beide zijden veel slachtoffers gevallen. Bijna dagelijks vallen doden en gewonden tijdens Israëlische aanvallen en komen Israëlische soldaten en burgers om door Palestijnse zelfmoordacties en aanslagen. In de periode september 2000 (het begin van de tweede intifadah) tot april 2003 zijn meer dan 2000 Palestijnen gedood, onder wie 359 kinderen, en meer dan 700 Israëli’s, onder wie 224 soldaten en 92 kinderen3. Sinds de verkiezing van Ariel Sharon tot premier van Israël in februari 2001 is een spiraal van geweld ontstaan waarvan het einde nog niet in zicht is. Sharon koos voor de harde lijn wanneer het ging om de Palestijnen. In mei 2001 vond onder leiding van voormalig Amerikaanse Senator George Mitchell een Amerikaans onderzoek plaats naar aanleiding van het maanden durende Israëlisch-Palestijnse geweld. Het Mitchellrapport dat daarop verscheen wordt beschouwd als een belangrijke diplomatieke stap in de richting van beëindiging van de geweldsspiraal. Belangrijke punten uit het rapport zijn: de noodzaak voor Israël te stoppen met de bouw van nieuwe nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook, en de noodzaak dat de Palestijnse autoriteiten meer doen om aanslagen tegen Israëlische doelen te voorkomen. In het rapport worden beide partijen opgeroepen hun samenwerking op veiligheidsgebied onverwijld te herstellen.
“Een rechtvaardige aanpak”
3. Bron: Website B’tselem, The Israeli Information Center for Human Rights in the Occupied Territories, www.btselem.org
13
De Palestijnen verwelkomden het Mitchellrapport, al vonden zij dat de commissie ten onrechte niet had aangegeven hoe haar voorstellen moeten worden uitgevoerd. In Israël was de reactie minder positief. In een verklaring van de regering was vooral de suggestie om voorlopig geen nieuwe nederzettingen te bouwen steen des aanstoots. De regering-Sharon viel in november 2002 over de kwestie van de nederzettingen. Het bouwen en beschermen van de nederzettingen zou ten koste gaan van de sociale zorg in Israël. De Israëlische economie bevindt zich op een dieptepunt. In nieuwe verkiezingen in januari 2003 is Sharon echter met grote meerderheid herkozen. Het Israëlische volk lijkt te verharden als gevolg van de niet aflatende aanslagen. Inmiddels is Sharon begonnen met het bouwen van een muur die Israël van de Palestijnse gebieden moet scheiden. Hiervoor raken, net als bij de bouw van nederzettingen, Palestijnse landeigenaren grote stukken grond kwijt. Momenteel wordt via verschillende (diplomatieke) kanalen getracht een einde te maken aan het geweld en beide partijen weer rond de tafel te krijgen. Het belangrijkste initiatief daarbij is de ‘Routekaart’ die is voorbereid door de VN, de EU, de VS en Rusland, waarover meer in hoofdstuk 4. De stand van zaken in de regio
Israël Op dit moment wonen in Israël ongeveer 6,5 miljoen mensen (inclusief de bevolking van Oost-Jeruzalem en de geannexeerde Golan Hoogte) van wie 19% Arabieren.
14
“Een rechtvaardige aanpak”
De Israëlische bevolking is traditioneel sterk verdeeld waar het gaat om de relatie met de Palestijnen. Aan de ene zijde bevinden zich de voorstanders van het creëren van een Palestijnse staat in ruil voor vrede en erkenning van de staat Israël, terwijl aan de andere kant zich partijen bevinden die zich uitspreken voor volledige annexatie van de bezette gebieden en het verdrijven van de Arabische bevolkingsgroep uit het aldus vergrote Israël. Naast de Palestijnse kwestie is de verhouding tussen staat en geloof een ander steeds terugkerend thema in de Israëlische politiek. De controverse tussen “seculieren” en “religieuzen” vloeit voort uit de inherente tegenstelling tussen de definitie van Israël als democratische, pluriforme staat enerzijds en als staat met een joods karakter anderzijds. Alhoewel het percentage “religieuzen” niet meer dan 20% van de bevolking bedraagt reikt hun macht ver. De meeste regeringscoalities komen tot stand door ze aan te vullen met kleine religieusorthodoxe partijen. De Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook: In de bezette gebieden wonen ruim 3 miljoen Palestijnen van wie op de Westelijke Jordaanoever 2.1 miljoen (incl. Oost-Jeruzalem) en in Gaza 1,2 miljoen (bevolkingsdichtheid in de Gazastrook is 3055 inwoners per km2). Daarnaast bevinden zich op de Westbank en Gaza thans ongeveer 145 nederzettingen met ruim 200.000 joodse kolonisten en wonen er meer dan 200.000 kolonisten in OostJeruzalem. Op 20 januari 1996 ging de bevolking voor het eerst naar de stembus voor
de samenstelling van de Palestijnse Wetgevende Raad (PLC) en het kiezen van de president. De twee belangrijkste islamitische partijen, de politieke vleugel van Hamas en de Islamitische Jihad boycotten de verkiezingen. PLOleider Yasser Arafat werd zowel de gekozen president van de Palestijnse Autoriteit (PA) als de voorzitter van de Uitvoerende Raad van de PLO. De president benoemde het kabinet en kon het kabinet ook weer ontbinden. Door de afwezigheid van een Palestijnse grondwet ontbrak het aan duidelijkheid over evenwicht tussen de uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht en was er geen sprake van een duidelijke afbakening van de bevoegdheden van het Palestijnse veiligheidsapparaat. In de praktijk lag de feitelijke politieke macht derhalve bij de president. Er waren veel klachten over corruptie binnen de Palestijnse Autoriteit. El-Fatah, de partij van Arafat, werd tijdens de verkiezingen gesteund door 40% van de bevolking en werd daarmee de grootste politieke groepering in de Palestijnse Gebieden. Hamas is na El-Fatah de belangrijkste politieke machtsfactor in de Palestijnse gebieden. De partij is vooral populair gebleken bij verkiezingen voor de universiteitsraden, Kamers van Koophandel en de vakbonden. Zowel Hamas als de Islamitische Jihad roepen op tot vernietiging van Israël en beschikken over een gewapende vleugel. Ook binnen Fatah bestaan groeperingen die gebruik maken van geweld en aanslagen tegen Israëlische burgerdoelen. De Palestijnse economie lijdt sterk onder de gevolgen van de Israëlische bezetting en de voortdurende geweldsspiraal. Sinds 1967 zijn de
Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook afgesloten van hun traditionele markten Jordanië en Egypte, waardoor in de praktijk vrijwel alleen handel met of via Israël handel gedreven kan worden. Door de mogelijkheid de Palestijnse Gebieden af te grendelen van de buitenwereld wordt deze afhankelijkheid verder versterkt. Daarnaast ontmoedigt het afsluitingsbeleid investeerders. De waterproblematiek en de politisering ervan door de regering van Israël hebben bovendien geleid tot een structureel watertekort in de landbouwgebieden. De Palestijnse economie vertoonde in 1999 nog een groei. Sinds het uitbreken van de tweede Intifadah is de algehele situatie in de Palestijnse Gebieden op veel terreinen verder verslechterd. De economische situatie is dramatisch. Veel Palestijnen die in Israël werkten zijn nu werkloos. Door het geweld van het Israëlische leger en door alle afgrendelingen is de lokale infrastructuur vrijwel geheel vernietigd. Arafat zit vast in zijn kantoor in Ramallah, en door uitgaansverboden en blokkades is bewegingsvrijheid van burgers ingeperkt. Het geweld, de afsluitingen en de vernietiging van eigendommen leiden tot frustratie en weerstand. Steeds meer Palestijnen zien daarom het gebruik van geweld als enige uitweg, waardoor er een vicieuze cirkel bestaat. Na lang aandringen door onder andere Israël en de VS heeft Arafat recentelijk ingestemd met de vorming van een nieuwe regering en de benoeming van een minister-president. Dit op grond van de Basic Law en de amendementen daarop (met hulp van de EU tot stand gekomen) waarover de Palestijnen inmiddels beschikken. In april 2003 wees de Palestijnse
Wetgevende Raad Mahmoud Abbas (ook bekend onder de naam Abu Mazen) aan voor de functie van premier. Met deze ontwikkeling zou er een einde moeten komen aan de alleenheerschappij van Arafat, en zou er grotere transparantie moeten komen binnen het bestuur van de PA. Onmiddellijk na zijn aanstelling heeft Abbas in een toespraak laten weten dat hij niet gelooft in een militaire oplossing van het conflict met Israël. Hij keurde terrorisme af en beloofde militante groepen te bestrijden en illegale wapens in te nemen. Verdeeldheid over wie het gezag over veiligheid heeft, duurt voort, maar er is wel een tendens naar devolutie van macht van president naar premier. Inmiddels is Abbas weer afgetreden vanwege zijn onvrede over de voortdurende machtsstrijd binnen het Palestijnse leiderschap. De regionale context De relatie tussen Israël en zijn buurlanden wordt beheerst door het Arabisch-Israëlisch conflict. In reactie op de dreigingen vanuit de omringende landen heeft Israël een sterk leger opgebouwd. Het leger kan worden aangevuld met meer dan 400.000 reservisten die binnen 24 uur kunnen worden gemobiliseerd. Voor alle Joodse staatsburgers geldt de dienstplicht. Tot 1992 vormde het tegengaan van Palestijnse onafhankelijkheid het centrale element in het buitenlands beleid. Met het ondertekenen van de Oslo-Akkoorden tussen Israël en de PLO werd het principe van verdeling van land geaccepteerd door de leiders van beide volkeren. Het aantreden van Ehud Barak in 1999 wekte in eerste instantie verwachtingen op het verbeteren van de
relaties met andere Arabische landen. De reacties van Arabische leiders waren voorzichtig positief en op een gegeven moment leek zelfs een vredesakkoord met Syrië mogelijk. Uiteindelijk wisten beide partijen, ondanks Amerikaanse bemiddeling, niet tot overeenstemming te komen en slaagde Barak er bovendien niet in met Arafat op één lijn te komen over een oplossing van het IsraëlischPalestijns conflict. De huidige Israëlische regering onder leiding van premier Sharon geniet weinig vertrouwen in de Arabische wereld. Israël gaat hierbij uit van het standpunt te willen onderhandelen om de (politieke) meningsverschillen te beslechten, maar is ook van mening dat een harde lijn noodzakelijk is om de veiligheid van de inwoners van Israël te garanderen. Egypte Egypte was het eerste Arabische land dat in 1979 vrede sloot met Israël. Door het uitblijven van een daadwerkelijke oplossing voor de Palestijnse kwestie is het nooit tot een hecht verbond gekomen. Egypte speelde een belangrijke rol in Arabische pogingen om het vredesproces, waarvoor in 1979 in Camp David en in 1991 in Madrid de basis werd gelegd, te bevorderen. Belangrijke akkoorden in het Vredesproces zijn vaak mede onder auspiciën van Egypte tot stand gekomen. Egypte legt de verantwoordelijkheid voor de huidige crisis in het vredesproces bij Israël. Naar aanleiding van volgens Egypte disproportioneel gewelddadig optreden van Israël trok Egypte in november 2000 zijn ambassadeur uit dat land terug. Toch blijft Egypte zich inspannen voor beteugeling van de crisis en tracht Israël en de Palestijnen tot hervatting van onderhandelingen “Een rechtvaardige aanpak”
15
te bewegen. Ook speelt Egypte in dit verband binnen de Arabische wereld een matigende rol. Jordanië In 1994 sloot Jordanië, in navolging van Egypte, een vredesverdrag met Israël. Dit heeft bij de overwegend Palestijnse bevolking in eigen land veel weerstand gewekt. Normalisering van de betrekkingen met Israël verloopt daarom ook moeizaam. In navolging van zijn vader speelt koning Abdullah waar mogelijk een faciliterende rol in het MiddenOostenvredesproces. Samen met Egypte heeft Jordanië mei 2001 een document opgesteld met als doel hervatting van de Israelisch-Palestijnse onderhandelingen. Samen met het Mitchellrapport, dat rond dezelfde periode werd gepresenteerd, vormde het Jordaans-Egyptische initiatief een belangrijke basis om het vredesproces vlot te trekken. Libanon Na de terugtrekking van Israël uit Zuid-Libanon op 23 mei 2000 hebben de Verenigde Naties de zogenaamde “Blue Line” vastgesteld, een demarkeringslijn (gebaseerd op de internationale grens van 1923) die de strijdende partijen van elkaar moet scheiden. Op enkele incidenten na is het sinds de Israëlische terugtrekking betrekkelijk rustig gebleven in het Libanees-Israëlische grensgebied. Syrië Syrische voorwaarde voor hervatting van de vredesonderhandelingen met Israël is dat de besprekingen worden hervat worden vanaf het punt waarop zij in 1996 te Wye River Plantation (VS) werden afgebroken. Het belangrijkste punt hierbij is teruggave van de door Israël bezette Golan.
16
“Een rechtvaardige aanpak”
In al deze landen bevinden zich terroristische groeperingen of partijen die de vernietiging van Israël als doel hebben. Dit geldt in het bijzonder voor de Hezbollah, die in Libanon politiek en militair actief is, en voor het Volksfront voor de bevrijding van Palestina in Syrië.
3. E xterne factoren
Verenigde Naties
Algemene Vergadering Het joods-arabische vraagstuk werd voor het eerst aan de orde gesteld in 1947. Met resolutie 181 besloot de Algemene Vergadering (AV) van de Verenigde Naties tot de deling van Palestina in twee staten, een Arabische en een Joodse waarbij Jeruzalem onder internationaal toezicht geplaatst zou worden. Na de oprichting van de staat Israël en de oorlog van 1948, werd het Palestijnse vraagstuk voornamelijk behandeld als vluchtelingenvraagstuk, of in de context van regionale vrede en veiligheid. In 1949 werd door de Algemene Vergadering de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) opgericht. In 1974 werd het Palestijnse vraagstuk weer actief op de agenda van de Algemene Vergadering geplaatst. Resolutie 3236 herbevestigde het onvervreemdbare recht van het Palestijnse volk op zelfbeschikking, nationale onafhankelijkheid en soevereiniteit en het recht van de Palestijnen om terug te keren naar hun huizen en eigendommen. Door de jaren heen is het vraagstuk en alle daaraan gerelateerde kwesties, onderwerp geworden van vele resoluties en besluiten van de reguliere jaarlijkse Algemene Vergadering, als ook van de
bijzondere zittingen. Veiligheidsraad Onder het VN-Handvest, heeft de Veiligheidsraad (VR) primair de verantwoordelijkheid voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid. Sinds 1948 heeft de Veiligheidsraad daarom de situatie in het Midden Oosten en de Palestijnse kwestie meermalen besproken. Op momenten dat vijandigheden uitbraken, deed de Veiligheidsraad een oproep tot een staakt-het-vuren of dwong een staakthet-vuren af om escalatie te voorkomen. Ook werden militaire waarnemers uitgezonden, (de allereerste operatie waaruit het concept van VN peace-keeping forces voortkwam) die in de regio de spanningen moesten reduceren en de strijdende partijen uit elkaar moesten houden. De Veiligheidsraad heeft in resolutie 242 van 1967 een aantal basisprincipes neergelegd voor een vreedzame oplossing van het conflict in het Midden Oosten (“land-voor-vrede” formule). Resolutie 242 stelt twee uitgangspunten als voorwaarden voor een rechtvaardige en duurzame oplossing: terugtrekking van de Israëlische gewapende troepen uit bezette gebieden, en de daarmee samenhangende beëindiging van alle aanspraken en/of oorlogshandelingen en respect voor en erkenning van de soevereiniteit, de
territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van elke staat in de regio en hun recht om in vrede te leven, binnen veilige en erkende grenzen, zonder bedreigingen. De resolutie bevestigt tevens de noodzaak tot het bereiken van een rechtvaardige oplossing voor het vluchtelingenprobleem. Sinds de opstelling van deze resoluties heeft de Veiligheidsraad bij alle mogelijke gelegenheden zijn bezorgdheid uitgesproken over de situatie. Alle pogingen van de Israëlische regering om de status van Jeruzalem te wijzigen zijn door de Veiligheidsraad stelselmatig afgekeurd. Ditzelfde geldt voor de bouw van Israëlische nederzettingen. Ook erkent de Veiligheidsraad de toepassing van de vierde Geneefse Conventie op de door Israël bezette gebieden (waaronder ook Jeruzalem). De laatste jaren groeit de bezorgdheid over de ontstane impasse in de vredesonderhandelingen. De Algemene Vergadering is opgeroepen om de verslechterde omstandigheden in de bezette gebieden in haar vergaderingen te behandelen. De belangrijkste zorgpunten die het vredesproces voortdurend ondermijnen zijn de toenemende agressie tegen burgers, de positie en de acties van de Israëlische regering ten aanzien van Jeruzalem, de uitbreiding van de nederzettingen, de confiscatie van Palestijns land, de voortdu“Een rechtvaardige aanpak”
17
rende terroristische aanslagen tegen Israëlische burgers en de buitenproportionele collectieve vergeldingsacties door het Israëlische leger. Recent heeft de Veiligheidsraad zijn steun betuigd aan de onmiddellijke hervatting van de onderhandelingen in het vredesproces met het doel een definitieve oplossing te bereiken. De VN maken deel uit van het Kwartet dat een voorstel ontwikkeld heeft om tot een oplossing te komen. Verenigde Staten
De VS geven Israël al sinds de jaren zestig substantiële militaire en politieke steun. Vanwege deze afhankelijkheid is de relatie met de VS de hoeksteen van het buitenlands beleid van verschillende Israëlische regeringen geweest. Dit is ook een van de redenen dat Israël een voorkeur heeft voor de VS als bemiddelaar bij de MiddenOostenvredesonderhandelingen en voor de EU slechts een ondersteunende rol op het gebied van economische ontwikkeling ziet. Een aantal gebeurtenissen versterkte de belangen van de VS en de dominante positie in de regio. In de jaren ’50 en ’60 zagen de VS het Midden-Oosten als regio in eerste instantie enkel in de context van de Koude Oorlogpolitiek. Terwijl meer en meer Amerikaanse oliebedrijven zich vestigden in SaoediArabië en de golfstaten, zagen de VS in Israël een bondgenoot in de strijd tegen het communisme en tevens als beschermer van de Westerse belangen. Egypte en Syrië daarentegen onderhielden beide nauwe banden met de Sovjet Unie en werden daarom als een bedreiging van die Westerse belangen gezien. Nadat de toenmalige Egyptische president Sadat in 1972 de Sovjetadviseurs zijn land uitzette was
18
“Een rechtvaardige aanpak”
de deur open voor een betere relatie met de VS en ook beïnvloeding door de VS. Onder andere vanwege de westerse afhankelijkheid van Arabische olie was het belang van stabiliteit in de regio groot. Om die reden stelden de VS alles in het werk om een oplossing te bereiken. Minister van Buitenlandse Zaken Henri Kissinger begon na 1973 met pendeldiplomatie tussen Israël en de omringende landen. Met hulp van President Jimmy Carter kwam in 1979 het Camp Davidakkoord tussen Israël en Egypte tot stand. De daaropvolgende periode van grote invloed van de VS kwam met de Golf Oorlog in 1991 en de vredesconferentie in Madrid. Met de ineenstorting van cosponsor Sovjet Unie werden de VS de enige supermacht en de belangrijkste speler in de regio. Dit werd opnieuw duidelijk toen de VS in maart dit jaar Irak binnen viel om een einde te maken aan het regime van Saddam Hussein. De Amerikaanse suprematie stemde zowel tot optimisme als tot pessimisme bij de diverse partijen met belangen in het Midden-Oostenconflict. De Arabische landen erkenden dat de VS de enige was die zowel politieke als economische invloed op Israël kan uitoefenen. De enige hoop dat Israël zou buigen voor de druk om de VNVeiligheidsresoluties te aanvaarden en uit te voeren, en zich terug te trekken uit de bezette gebieden, lag in de handen van Washington. Tegelijkertijd echter, zagen de Arabische landen hoe het Amerikaanse beleid ten aanzien van het Midden-Oosten in hun ogen vaak openlijk partijdig is in het voordeel van Israël, waardoor zij eigenlijk ongeschikt zijn om als onafhankelijke bemiddelaars in het conflict op te treden.
In 1998 was President Bill Clinton gastheer van de negen-dagen durende topontmoeting tussen de Palestijnse leider Yasser Arafat en de Israëlische premier Benjamin Netanyahu die leidde tot het Wye River memorandum. In de zomer van 2000 bemiddelde president Clinton bij het Camp David II. Tot zijn grote (persoonlijke) teleurstelling liep dit overleg vast. Naar aanleiding van het geweld dat de tweede Intifada met zich mee bracht stelden de Amerikanen in mei 2001 een onderzoek in onder leiding van voormalig Senator George Mitchell. Het Mitchellrapport dat op basis van het onderzoek werd opgesteld, werd gezien als een belangrijke diplomatieke stap voor de beëindiging van de geweldsspiraal. Toen het Mitchellplan faalde ontwikkelde CIA-directeur George Tenet, met instemming van de twee partijen, een plan dat tot beëindiging van het geweld en hernieuwde onderhandelingen moest leiden. Dit plan ging in juni 2001 in, maar hervatting van onderhandelingen was voor de Israeli’s pas mogelijk na een week zonder geweld. Die week kwam niet. Toen deze eis in maart 2002 werd ingetrokken was het Israëlische leger de Palestijnse Gebieden ingetrokken na een Palestijnse terreuraanslag en wilden de Palestijnen niet onderhandelen totdat Israël zijn troepen terugtrok. Na de gebeurtenissen van 11 september 2001 en de Amerikaanse reactie daarop, was het opvallend dat de VS Israël voor het eerst openlijk onder druk zetten. De aangekondigde strijd tegen het terrorisme verschafte Israël geen carte blanche om naar eigen inzicht militante Palestijnse strijders aan te pakken. En om de Arabische landen positief tegemoet te treden sprak Bush wederom over de mogelijk-
heden van een zelfstandige levensvatbare Palestijnse staat naast Israël. Met de rede die president George W. Bush in juni 2002 hield, werd duidelijk dat de Amerikaanse regering zich voorbereidde om opnieuw een bemiddelende rol in het IsraëlischPalestijnse conflict te gaan spelen. Bush zei dat de Amerikanen in drie jaar tijd een vredesregeling tot stand willen helpen brengen. Het einddoel van die regeling zou een democratische, op een vrije markteconomie gebaseerde Palestijnse staat moeten zijn die vreedzaam kan bestaan naast Israël. In zijn rede verklaarde Bush dat er een eind moet komen aan de Israëlische nederzettingenactiviteiten en uiteindelijk aan de bezetting, op basis van resoluties 242 en 338 van de Veiligheidsraad van de VN. Daartegenover staat dat het Palestijnse volk moet kiezen voor nieuwe staatsinstellingen en afstand moet doen van de terreur. Op 12 maart 2002 nam de Veiligheidsraad resolutie 1397 aan die expliciet spreekt van twee staten. Intussen stond Bush Israël impliciet toe de huidige vergeldingsacties en bezetting van delen van de Westelijke Jordaanoever voort te zetten zolang Palestijns terrorisme Israël onveilig maakt. Europese Unie
In het verleden heeft de EU zich grotendeels afzijdig gehouden om de diplomatieke pogingen van de VS niet voor de voeten te lopen met eigen initiatieven. De EU-inmenging ging nauwelijks verder dan politieke en praktische steun voor de diverse vredesplannen en –initiatieven. Bij de Madrid conferentie van ’91 was voor de EU slechts de rol van waarnemer wegge-
legd. Door deze verhoudingen lijkt een vaste rolverdeling te zijn ontstaan. De VS voeren de politieke regie en de EU schikt zich naar de haar toebedeelde taken op financieel-economisch (ondersteunend) terrein. Toch kan niet verwacht worden dat de EU zich in deze rol blijft schikken. Als grote financiële donor verwacht zij ook politieke invloed. Zeker als duidelijk zichtbaar wordt dat het optreden van de VS niet het beoogde resultaat boekt. Ten aanzien van het ArabischIsraëlisch-Palestijnse probleem gaat de EU uit van het principe van land voor vrede, het recht op veiligheid voor alle landen en volken in de regio, het recht op erkende grenzen en het recht van het Palestijnse volk op een acceptabele vorm van zelfbeschikking en een stelselmatige veroordeling van het Palestijns terrorisme. De EU neemt een kritische houding in tegenover Israël. In de vele rapporten en verklaringen stelt zij het Israëlische beleid en gedrag in vaak zeer scherpe bewoordingen aan de kaak. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat er vanuit Israël weinig positief wordt aangekeken tegen bemiddeling van de EU in het conflict. Een ander probleem in het spelen van een rol in het conflict is dat de EU-landen onderling vaak verdeeld zijn en geen eenduidig signaal af kunnen geven. Door de onderlinge verdeeldheid en de, in Israëlische ogen, te pro-Arabische houding, is de EU niet in staat om Israël een reële militaire en diplomatieke veiligheidsgarantie te verschaffen. Amerika kan, als de nood aan de man komt, de staat Israël van een dreigende ondergang redden. Om die reden richten Israëlische regeringen zich vooralsnog bijna exclusief op de Amerikanen.
Het EU-beleid ten aanzien van het Midden Oosten In 1995 besloot de EU in Barcelona een Euro-Mediterraan partnerschap (Euromed) aan te gaan met 12 landen rond de Middellandse Zee, waaronder Israël. Voornaamste elementen zijn een regelmatige politieke dialoog, de vorming van een Euro-mediterrane vrijhandelszone, alsmede samenwerking op sociaal en cultureel gebied. In dit kader hebben de EU en Israël in 1995 een associatieverdrag getekend, dat in juni 2000 in werking is getreden. Op producten die geproduceerd zijn in nederzettingen in de bezette gebieden zijn deze preferentiële voorwaarden niet van toepassing. Voorstellen binnen de EU voor economische sancties tegen Israël door de EU hebben het, uit vrees voor nadelige beïnvloeding van de verhoudingen in het Midden-Oosten, nooit gehaald. In de jaren negentig, met name ten tijde van het Osloproces, was de EU een grote donor bij opbouw van infrastructuur en instituties voor de Palestijnse Autoriteit. In 1997 tekende de EU een ‘Interim-Associatie Akkoord voor Handel en Samenwerking’ met de PLO (als vertegenwoordiger van het Palestijnse volk). Het akkoord voorziet enerzijds in afspraken over economische samenwerking, anderzijds in bepalingen over preferentiële markttoegang. Vooralsnog hebben de Palestijnen echter slechts in beperkte mate gebruik kunnen maken van hun handelspreferenties. Israëlische veiligheidsmaatregelen bemoeilijken het zelfstandig exporteren door Palestijnse bedrijven en organisaties. De EU is, de Amerikaanse steun op militair gebied buiten beschouwing gelaten, verreweg de grootste donor in het Midden-Oosten Zo verleent de EU “Een rechtvaardige aanpak”
19
via European Commission's Humanitarian Aid Office (ECHO) en in samenwerking met NonGouvermentele Organisatie’s humanitaire hulp aan Palestijnse vluchtelingen in Jordaanse vluchtelingenkampen. In het kader van de Europese Politieke Samenwerking werd een 'speciale coördinatiegroep voor het MiddenOosten' opgezet. Deze groep volgt de vooruitgang in de bilaterale onderhandelingen en bereidt de multilaterale besprekingen voor. Sinds 1996 heeft de EU een speciale gezant voor het vredesproces in het MiddenOosten, Miguel Angel Moratinos. Moratinos, speelde een actieve rol bij de totstandkoming van het Hebron Akkoord van 1997. Het mandaat van deze gezant werd in oktober 1998 uitgebreid met veiligheidsaangelegenheden. Nederland
Nederland en Israël onderhouden traditioneel goede bilaterale relaties. Op regerings-, parlementair- en ambtelijk niveau vindt regelmatig contact plaats, terwijl op economisch, sociaal-maatschappelijk en cultuurgebied ook samenwerking en uitwisselingen via maatschappelijke organisaties of op individuele basis tot stand komen. Tijdens de oorlog in 1973 verleende Nederland militaire steun aan Israël. Dit resulteerde in een door de Arabische landen afgekondigde olieembargo tegen Nederland. Ook de betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit en de Palestijnse bevolking zijn goed. President Arafat bezocht Nederland meerdere malen, en voerde bijvoorbeeld in september 1999 gesprekken met zowel minister-
20
“Een rechtvaardige aanpak”
president Kok als minister van Buitenlandse Zaken Van Aartsen. Van Aartsen bezocht tijdens twee reizen door het Midden-Oosten, in 1999 en 2001 ook de Palestijnse Gebieden. Kok deed hetzelfde tijdens zijn reis door het Midden-Oosten in 2000. Diverse Nederlandse ministers hebben sindsdien contacten gehad met hun Palestijnse ambtsgenoten. De ondertekening van de ‘Declaration of Principles’ in september 1993 leidde tot een aanzienlijke intensivering van de Nederlandse hulp aan de Palestijnse bevolking. In de overtuiging dat het vredesproces moest worden ondersteund door een verbetering van de levensomstandigheden van de Palestijnse bevolking, richtten de Nederlandse hulpinspanningen zich in eerste instantie op activiteiten gebaseerd op economische groei en daarmee verbandhoudend op de verbetering van de fysieke en institutionele infrastructuur. Na 1995 werden de Nederlandse inspanningen in toenemende mate gericht op bestendiging van de ontwikkelingen die in de eerdere fase op gang zijn gebracht
4. C DA-standpunt
Het Israëlisch-Palestijns conflict verergert zienderogen. Israël versterkt zijn greep op de bezette gebieden. De zelfmoordaanslagen door Palestijnen en de vergeldings- en represaille-acties van Israël blijven elkaar opvolgen. De situatie lijkt uitzichtloos en het wordt steeds moeilijker om de twee partijen voor onderhandelingen bij elkaar te brengen. De vrede lijkt verder weg dan ooit. Het conflict wordt ook meer en meer als een groeiend internationaal risico beschouwd. Escalatie naar de direct omringende landen is niet zozeer het grootste gevaar. Israël heeft immers bestendige vredesakkoorden met Egypte en Jordanië en is militair superieur. Het Israëlisch-Palestijns conflict kan echter een negatieve invloed hebben op de stabiliteit in de Islamitische wereld. Nu het regime van Saddam Hussein omver is geworpen en westerse regeringen zich zo nadrukkelijk met het bestuur in het Midden-Oosten bezig houden, is het noodzakelijk dat er ook snel een oplossing wordt gevonden voor het Israëlisch-Palestijns conflict. Het conflict zit diep, erg diep. Geen wonder, gezien de aard en de achtergrond ervan. Er is ter plaatse onvoldoende gezaghebbend leiderschap om met het oog op de wederzijdse belangen op langere termijn – het vreedzaam samenleven van twee volkeren – de tegenstellingen te overbruggen;
althans daartoe van weerszijden geloofwaardige pogingen te doen. Die constatering is niet nieuw. Nieuwe argumenten om de conflicterende partijen te overtuigen van de noodzaak om een andere weg in te slaan zijn er niet. Vandaar dat er al sinds jaar en dag inspanningen worden verricht om de partijen tot een oplossing te bewegen. Soms lijkt dat succesvol, zoals bij Camp David, Wye River en het Oslovredesproces. Kenmerkend voor alle drie is dat er nieuwe hoop werd gegenereerd, dat er bemoedigende stappen voorwaarts leken te worden gezet, maar dat beide partijen betrekkelijk snel weer in de traditionele patronen terugvielen. De weg van internationale bemiddeling heeft dus (nog) niet tot hoopgevende en blijvende resultaten geleid; een understatement. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om net als in Irak een einde te maken aan de voortdurende schending van VNresoluties. De internationale gemeenschap in de vorm van het zogenaamde Kwartet is inmiddels met een nieuw initiatief gekomen. Het Kwartet
De Verenigde Naties, de Verenigde Staten, de Europese Unie en Rusland hebben, door ervaring wijzer geworden, de handen ineengeslagen om als
kwartet regelmatig de situatie in het Midden-Oosten te bespreken en gezamenlijk ernaar te streven om binnen drie jaar een definitieve oplossing te bewerkstelligen. De oplossing waaraan gewerkt wordt is gebaseerd op de Twee-Statenbenadering: Israël en een onafhankelijke, levensvatbare en democratische Palestijnse staat, naast elkaar bestaand in vrede en veiligheid, zoals weergegeven in resolutie 1397 van de VN-Veiligheidsraad. Het Kwartet wil zich niet beperken tot bemiddeling en uitoefening van druk, maar ook alle mogelijke hulp bieden op politiek, economisch en humanitair terrein, en daarnaast de Palestijnse staat assisteren bij de opbouw van instituties die horen bij een democratische rechtstaat. Het Kwartet heeft hiertoe de zogenaamde routekaart opgesteld: een gemeenschappelijk draaiboek met duidelijke termijnen en stappen voor de oprichting van een Palestijnse staat in 2005. Alle belangrijke geschilpunten komen daarin aan de orde (de volledige tekst van de routekaart is bijgevoegd in Annex B). Het CDA vindt dat het beleid erop moet worden gericht dit initiatief te doen slagen; de roadblocks van de routekaart verwijderen. Wij moeten ons als beweging derhalve daarop concentreren, zowel in de lijn CDA – Nederland“Een rechtvaardige aanpak”
21
se regering – EU – Kwartet, als in de lijn CDA – EVP – EU. Dit betekent dat er naar onze opvatting weinig ruimte is voor een eigenstandige rol van Nederland in het conflict. Nederland kan wel invloed uitoefenen binnen de context van de Europese Unie en zo het EU-standpunt binnen het Kwartet beïnvloeden. Immers, Nederland onderhoudt traditioneel goede banden met Israël en met de Palestijnse Autoriteit. Dit geldt zowel op het terrein van de buitenlands politiek als de ontwikkelingssamenwerking. Niet alle EU-lidstaten bevinden zich qua beleid in die positie. Het Kwartet is meer dan een noodsprong, omdat is gebleken dat noch de VS, noch de EU op eigen houtje voldoende effectief kunnen bemiddelen tussen de conflicterende partijen. De EU alleen heeft onvoldoende vertrouwen in de regio, en is zelf intern te verdeeld. De EU heeft een vrij kritische houding ten opzichte van Israël en heeft meer oog voor de belangen van de Palestijnen dan de VS. De VS hebben wel veel gezag in Israël, maar zijn toch in hun pogingen het conflict op te lossen onvoldoende succesvol gebleken, mede vanwege de eenzijdigheid van hun steun, die in de Arabische wereld uiteraard argwanend wordt bekeken. Als enige bemiddelaar hebben zij ook weinig kans op succes. In het Kwartet met de VS en de EU als hoofdrolspelers zijn uiteenlopende benaderingswijzen en belangen politiek bijeengebracht en dat betekent dat het initiatief van de routekaart extra toegevoegde waarde heeft. Gezamenlijk optreden van VS en EU, met Rusland en de VN kan nét die extra druk opleveren die een effectieve doorbraak mogelijk maakt.
22
“Een rechtvaardige aanpak”
De inzet van het Kwartet is hoopgevend. Echter, als diplomatieke en praktische initiatieven niet leiden tot een effectief vredesproces staan we voor een moeilijk dilemma. Op welke manier kan een oplossing dan nog worden afgedwongen? Hoe geloofwaardig blijft de inzet van een bemiddelaar in het conflict als partijen zich hier voortdurend aan kunnen onttrekken? Een politiek van sancties en drukmiddelen kan dan een alternatief zijn. De Europese Unie beschikt over drukmiddelen. Israël geniet belangrijke handelspreferenties in het kader van een samenwerkingsverdrag. Ook importeren veel Europese lidstaten wapensystemen vanuit Israël. Daarnaast geeft de EU aanzienlijke economische en humanitaire steun aan de Palestijnse gebieden. Deze drukmiddelen kunnen ingezet worden bij het afdwingen van een doorbraak. Deze drukmiddelen kunnen achter de hand worden gehouden indien één van beide of beide partijen de in de routekaart voorgestelde maatregelen weigeren te aanvaarden en uit te voeren. Grondhouding
Het CDA heeft een bijzondere sympathie voor het joodse volk. De ervaringen van de Tweede Wereldoorlog en de holocaust liggen ten grondslag aan deze houding. Het grote onrecht dat het Joodse volk in Europa is aangedaan maakte eenieder overtuigd van twee vormen van garantie dat zoiets nooit meer zou gebeuren. Ten eerste was dat de noodzaak van de vorming van een eigen staat waar joden uit de hele wereld een veilig heenkomen zouden kunnen vinden. Ten tweede was dat de ontwikkeling van de volkenrechtelijke bescherming van de mensenrechten, die na de Tweede Wereldoorlog met de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens een aanvang nam. Beide zijn richtinggevend. De sympathie ten opzichte van het Joodse volk mag dan ook niet leiden tot partijdigheid of het negeren van de normen van mensenrechtenbescherming van wie dan ook. Ook vanuit onze traditie en onze opdracht om op te komen voor onderdrukten en slachtoffers van onrecht zijn wij altijd een voorstander geweest van het oorspronkelijke VN-verdelingsplan: een Joodse en een Arabische staat naast elkaar. Het onrecht dat het ene volk is aangedaan mag niet ten koste gaan van de andere partij, het Palestijnse volk. Het gaat om de randvoorwaarden vrede, veiligheid, voorspoed en vrijheid voor beide volkeren. Twee staten
Het CDA steunt daarmee een twee-staten-oplossing, vanouds de basis van het VN-verdelingsplan van 1947 en opnieuw inzet van het Kwartet. De voortdurende bezetting en de versterking van de greep op de bezette gebieden zijn, als de twee-staten-oplossing inderdaad wordt beoogd, heilloze middelen. Daarom moet Israël worden duidelijk gemaakt dat het nederzettingenbeleid het streven naar een tweestaten-oplossing, en een duurzame vrede in de weg staat. Door eenzijdig forceren van een fait-accompli door Israël heeft de druk op de Palestijnen om hunnerzijds de geweldsspiraal te doorbreken weinig effect. Tegelijkertijd moet de Palestijnse Autoriteit laten zien dat het de Palestijnen ernst is met het beëindigen van de terreur. De nieuwe ministerpresident moet zijn beloftes over het bestrijden van militante groeperingen waarmaken. Terrorisme is ook een blokkade op de routekaart.
De routekaart zoals die wordt ontwikkeld door het Kwartet bevat alle stappen die gezet moeten worden om tot een succesvolle twee-staten-oplossing te komen. Voor Israël zijn beëindiging van de bezetting en de stichting van een Palestijnse staat, zoals beschreven in de routekaart, de best mogelijke investeringen in veiligheid, omdat hiermee de voornaamste voedingsbodem voor het Palestijnse aanslagen weggenomen wordt. Een dergelijk scenario biedt meer perspectief dan een steeds grotere inzet van militaire middelen en uitoefening van indirect geweld zoals het ontzeggen van toegang tot water, voedsel en medische zorg en de steeds daarop volgende reacties die het conflict wederom verergeren. Nederland en de EU zullen zich zeer moeten inspannen om de uitvoering van de routekaart te realiseren. In de eerste fase van de routekaart staan centraal een onvoorwaardelijk stilzetten van geweld en politieke hervormingen door de Palestijnen, en het bevriezen van nederzettingenuitbreidingen en terugtrekking uit gebieden die sinds september 2000 bezet zijn door de Israël. Uitwerking van de twee-statenoplossing
Om voldoende draagvlak te creëren en om adequate garanties te bieden aan beide partijen moet de uitwerking van de twee-staten-oplossing aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden hangen nauw met elkaar samen. In onze ogen zullen voor een twee-staten-oplossing de volgende met elkaar samenhangende elementen in ieder geval aan de orde moeten komen: - Terugtrekking van Israël uit de sinds 1967 bezette gebieden zoals vastge-
legd in VN-Resoluties 242 en 338 - Einde aan alle geweld en garanties tegen terrorisme - Ontmanteling van de nederzettingen. Per direct moet Israël de bouw van nieuwe nederzettingen en de uitbreiding van reeds bestaande stopzetten. - Garanties voor respect voor mensenrechten, democratische waarden en vrijheid van godsdienst in Israël en de Palestijnse gebieden - Wederzijdse veilige en erkende grenzen. Een mogelijke Palestijnse staat mag daarvoor, bijvoorbeeld door de opbouw van een offensieve legermacht, geen bedreiging vormen. Daartegenover staat dat ook Israël de veiligheid van een onafhankelijke Palestijnse staat niet in de weg mag staan. - Volledige toegang tot water en andere natuurlijke hulpbronnen - Erkenning door Arabische landen van de staat Israël - Toegang tot externe markten, - Vrije verbindingsweg tussen de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook In dit verband moet verder een billijke oplossing worden gevonden voor het complexe vraagstuk van Jeruzalem alsmede een rechtvaardige effectieve oplossing met voldoende draagvlak voor het probleem van de Palestijnse vluchtelingen. Het vluchtelingenvraagstuk Het vluchtelingenvraagstuk is een kwestie die de gemoederen al sinds 1948 bezighoudt. Een akkoord hierover zal dus ook niet zomaar bereikt worden. Het grote geschilpunt is de vraag of het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen naar plaatsen in het gebied van de huidige staat Israël, nog steeds moet gelden na instelling van een soevereine Palestijnse staat. Zij
zouden dan tenslotte een eigen staat hebben om naar terug te kunnen keren, en hiermee vervalt dan, in de ogen van Israël, de noodzaak tot terugkeer naar delen van het voormalige mandaat, het huidige Israël. Het CDA kan deze redenatie wel volgen, maar is van mening dat het bij voorbaat al sluiten van de deur het vredesproces niet ten goede komt en ook niet past in het routekaartbeleid. Ook bij het vinden van een oplossing voor dit geschilpunt moet de internationale gemeenschap haar verantwoordelijkheid nemen. De status van Jeruzalem Speciale aandacht moet uitgaan naar de stad die voor drie Abrahamitische godsdiensten een bijzondere betekenis heeft. Dit maakt een dialoog tussen christendom, islam en jodendom over de grondslagen van een rechtvaardige vrede met bijzondere aandacht voor de heilige plaatsen noodzakelijk. De uiteindelijke onderhandelingen over de status van Jeruzalem zullen een uiterst delicaat proces zijn waarvan de uitkomst vooral voor de direct betrokken partijen binnen de kaders van het internationaal recht gezocht moet worden. Ondanks het feit dat Camp David op dit punt zonder overeenkomst eindigde moet vermeld worden dat er wel vooruitgang was geboekt. Voor de allereerste keer is de verdeling van Jeruzalem in overweging genomen. In Taba kwamen de partijen nog dichter bij elkaar en werd gesproken over de verdeling van het gezag in Oost-Jeruzalem waarbij de arabische wijken deel zouden uitmaken van de Palestijnse staat en de joodse wijken van Israël. Eventueel zou er ook gekozen kunnen worden om de oude stad onder internationaal toezicht te stellen.
“Een rechtvaardige aanpak”
23
Hoe de definitieve constellatie ook mag zijn: één ding staat vast. Jeruzalem moet een stad zijn waar mensen met diverse religieuze achtergronden vrij zijn te reizen en zich te vestigen, waar het Palestijnse zelfbestuur zich kan vestigen en waar vrij verkeer van goederen en kapitaal mogelijk is. Normalisatie van betrekkingen
In het verlengde van de beëindiging van de bezetting en de vorming van een soevereine Palestijnse staat naast Israël zal normalisatie van de betrekkingen tussen Israël en Palestijnen op gang kunnen komen; een periode van herstel van vertrouwen. Zo zouden er uiteindelijk twee staten zijn die naast elkaar bestaan binnen veilige en erkende grenzen en die normale betrekkingen met hun buurlanden onderhouden. Het zal duidelijk zijn dat de veiligheid van de ene staat met de veiligheid van de andere staat is verbonden. Nederlandse rol
Het CDA wil dat er een rechtvaardige oplossing komt voor het probleem. Daarbij staat voor het CDA de routekaart centraal. Dat wil zeggen dat een twee-staten-oplossing wordt nagestreefd door middel van de routekaart zoals boven is beschreven. Voor Nederland is in de opvatting van het CDA een eigenstandige rol voorlopig dus niet aan de orde. Dat neemt niet weg dat Nederland wel een duidelijke positie kan innemen en haar standpunt binnen de EU kan uitdragen en bewerkstelligen. Het eerste waarop Nederland nu moet aandringen is onmiddellijke stopzetting van uitbreiding van nederzettingen, en op het waarmaken van de beloftes die
24
“Een rechtvaardige aanpak”
Mahmoud Abbas gedaan heeft ten aanzien van het beëindigen van terreur. Nederland moet zich verder inspannen voor grotere eenheid in de EU ten aanzien van het MiddenOosten, opdat de EU binnen het Kwartet nog sterker naar voren kan komen. Het mislukken van het initiatief van het Kwartet zou afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de internationale diplomatie. Aan obstructie door één van de partijen in de uitvoering van de routekaart zouden dan ook sancties mogen worden verbonden. Nederland kan vanwege de goede banden met Israël en de Palestijnse Autoriteit binnen de EU en via de EU in het Kwartet met veel meer kracht initiatieven naar voren brengen en door middel van ondersteuning in het kader van ontwikkelingssamenwerking een bijdrage leveren aan de vrede. Het CDA hecht belang aan de opkomst van een vitaal maatschappelijk middenveld. In onze ogen kunnen maatschappelijke organisaties ook in dit conflict een positieve rol spelen. Tal van initiatieven, gericht op samenwerking, wederzijds begrip, onafhankelijke informatievoorziening en hulp, zijn in Israël en in de bezette gebieden ontplooid. Het is van belang om voeling te houden met dergelijke organisaties om te weten wat er in de samenleving leeft en gebeurt. Bestaande initiatieven verdienen onze aandacht en zo mogelijk steun. Daarnaast moeten programma’s worden ontwikkeld voor de (weder)opbouw van civil society organisaties. Dat kan Nederland op eigen initiatief. Ook willen wij graag een bijdrage leveren en onze steun toezeggen aan een
interreligieuze dialoog in Israël en in de bezette Palestijnse gebieden, met name gericht op de jonge generaties, als basis voor vrede op lange termijn. Wij willen daartoe de betrokken partijen bijstaan. Juist voor de jeugd zijn ook onafhankelijke media en onpartijdig onderwijs in zowel Israël als in de bezette gebieden van groot belang. Slotopmerking
Er is alle reden om zich intensief bezig te houden met het IsraëlischPalestijnse conflict. Het CDA meent dat het Nederlandse buitenlandse beleid een bijdrage moet leveren aan het handhaven en herstellen van de internationale rechtsorde, rechtstreeks maar in dit geval primair via de EU en het Kwartet. De routekaart van het Kwartet is een hoopgevende poging om via bemiddeling te komen tot een rechtvaardige oplossing van het conflict, opdat er twee staten zullen zijn en zowel Israëli’s als Palestijnen kunnen leven binnen veilige en soevereine grenzen, in democratie en welvaart.
B ronnen
- Nieuwe wegen, vaste waarden, aanzet tot een strategisch beraad binnen het CDA, november 1995 - Program van Uitgangspunten CDA, december 1993 - Ministerie van Buitenlandse Zaken: landenoverzichten Midden-Oosten en Noord Afrika: Israël (03/02) - Ministerie van Buitenlandse Zaken: landenoverzichten Midden-Oosten en Noord Afrika: Palestijnse gebieden (03/02) - Ministerie van Buitenlandse Zaken: landenoverzichten Midden-Oosten en Noord Afrika: Egypte (12/01) - Ministerie van Buitenlandse Zaken: landenoverzichten Midden-Oosten en Noord Afrika: Jordanië (08/01) - Ministerie van Buitenlandse Zaken: landenoverzichten Midden-Oosten en Noord Afrika: Libanon (02/02) - Ministerie van Buitenlandse Zaken: landenoverzichten Midden-Oosten en Noord Afrika: Syrië (06/02) - Instituut Clingendael: Een nieuw Europees engagement in het Midden Oosten? Kanttekeningen bij een moeizame relatie, Alfred Pijpers, maart 2002 - Internetpagina NRC, dossier Midden Oosten: http://www.nrc.nl/dossiers/midden-oosten - Internetpagina B’tselem, The Israeli Information Center for Human Rights in the Occupied Territories: http://www.btselem.org - Internetpagina Centrum Informatie Documentatie Israël: http://www.cidi.nl - Internetpagina Nederlands Palestina Komitee, http://www.palestina-komitee.nl - Internetpagina Verenigde Naties: http://www.un.org - Internetpagina Verenigde Naties: Questions of Palestine, http://www.un.org/Depts/dpa/qpal/index.html - Internetpagina Europese Unie: http://europa.eu.int/council - Internetpagina BBC News : http://www.bbc.co.uk - Middle East News & World Report Directory - Ha’aretz - Jerusalem Media and Communications Centre - Israël Ministery of Foreign Affairs - Avi Shlaim, “The Iron Wall; Israël and the Arab World”, 2000, London
“Een rechtvaardige aanpak”
25
A nnex A
UNITED NATIONS Security Council Resolutie 242 S/RES/242 (22 November 1967)
pendence of every State in the area and their right to live in peace within secure and recognized boundaries free from threats or acts of force;
The Security Council, 2. Affirms further the necessity Expressing its continuing concern with the grave situation in the Middle East, Emphasizing the inadmissibility of the acquisition of territory by war and the need to work for a just and lasting peace in which every State in the area can live in security, Emphasizing further that all Member States in their acceptance of the Charter of the United Nations have undertaken a commitment to act in accordance with Article 2 of the Charter, 1. Affirms that the fulfilment of Charter principles requires the establishment of a just and lasting peace in the Middle East which should include the application of both the following principles: (i) Withdrawal of Israel armed forces from territories occupied in the recent conflict; (ii) Termination of all claims or states of belligerency and respect for and acknowledgment of the sovereignty, territorial integrity and political inde-
26
“Een rechtvaardige aanpak”
(a) For guaranteeing freedom of navigation through international waterways in the area; (b) For achieving a just settlement of the refugee problem; (c) For guaranteeing the territorial inviolability and political independence of every State in the area, through measures including the establishment of demilitarized zones; 3. Requests the Secretary-General to designate a Special Representative to proceed to the Middle East to establish and maintain contacts with the States concerned in order to promote agreement and assist efforts to achieve a peaceful and accepted settlement in accordance with the provisions and principles in this resolution; 4. Requests the Secretary-General to report to the Security Council on the progress of the efforts of the Special Representative as soon as possible. Adopted unanimously at the 1382nd meeting.
A nnex B
The full text of a "roadmap" to peace in the Middle East, presented to Palestinian and Israeli leaders by Quartet mediators - the United Nations, European Union, United States and Russia. A performance-based roadmap to a permanent two-state solution to the Israeli-Palestinian conflict The following is a performance-based and goal-driven roadmap, with clear phases, timelines, target dates, and benchmarks aiming at progress through reciprocal steps by the two parties in the political, security, economic, humanitarian, and institutionbuilding fields, under the auspices of the Quartet. The destination is a final and comprehensive settlement of the IsraelPalestinian conflict by 2005, as presented in President Bush's speech of 24 June, and welcomed by the EU, Russia and the UN in the 16 July and 17 September Quartet Ministerial statements. A two state solution to the IsraeliPalestinian conflict will only be achieved through an end to violence and terrorism, when the Palestinian people have a leadership acting decisively against terror and willing and able to build a practicing democracy based on
tolerance and liberty, and through Israel's readiness to do what is necessary for a democratic Palestinian state to be established, and a clear, unambiguous acceptance by both parties of the goal of a negotiated settlement as described below. The Quartet will assist and facilitate implementation of the plan, starting in Phase I, including direct discussions between the parties as required. The plan establishes a realistic timeline for implementation. However, as a performance-based plan, progress will require and depend upon the good faith efforts of the parties, and their compliance with each of the obligations outlined below. Should the parties perform their obligations rapidly, progress within and through the phases may come sooner than indicated in the plan. Non-compliance with obligations will impede progress. A settlement, negotiated between the parties, will result in the emergence of an independent, democratic, and viable Palestinian state living side by side in peace and security with Israel and its other neighbours. The settlement will resolve the Israel-
Palestinian conflict, and end the occupation that began in 1967, based on the foundations of the Madrid Conference, the principle of land for peace, UNSCRs 242, 338 and 1397, agreements previously reached by the parties, and the initiative of Saudi Crown Prince Abdullah - endorsed by the Beirut Arab League Summit - calling for acceptance of Israel as a neighbour living in peace and security, in the context of a comprehensive settlement. This initiative is a vital element of international efforts to promote a comprehensive peace on all tracks, including the Syrian-Israeli and Lebanese-Israeli tracks. The Quartet will meet regularly at senior levels to evaluate the parties' performance on implementation of the plan. In each phase, the parties are expected to perform their obligations in parallel, unless otherwise indicated. Phase I: Ending terror and violence, normalising Palestinian life, and building Palestinian institutions (present to May 2003) In Phase I, the Palestinians immediately undertake an unconditional cessation of violence according to the steps outlined below; such action should be accompanied by supportive measures undertaken by Israel. “Een rechtvaardige aanpak”
27
Palestinians and Israelis resume security co-operation based on the Tenet work plan to end violence, terrorism, and incitement through restructured and effective Palestinian security services. Palestinians undertake comprehensive political reform in preparation for statehood, including drafting a Palestinian constitution, and free, fair and open elections upon the basis of those measures. Israel takes all necessary steps to help normalise Palestinian life. Israel withdraws from Palestinian areas occupied from September 28, 2000 and the two sides restore the status quo that existed at that time, as security performance and co-operation progress. Israel also freezes all settlement activity, consistent with the Mitchell report. At the outset of Phase I: Palestinian leadership issues unequivocal statement reiterating Israel's right to exist in peace and security and calling for an immediate and unconditional ceasefire to end armed activity and all acts of violence against Israelis anywhere. All official Palestinian institutions end incitement against Israel. Israeli leadership issues unequivocal statement affirming its commitment to the two-state vision of an independent, viable, sovereign Palestinian state living in peace and security alongside Israel, as expressed by President Bush, and calling for an immediate end to violence against Palestinians everywhere. All official Israeli institutions end incitement
28
“Een rechtvaardige aanpak”
against Palestinians. Security Palestinians declare an unequivocal end to violence and terrorism and undertake visible efforts on the ground to arrest, disrupt, and restrain individuals and groups conducting and planning violent attacks on Israelis anywhere. Rebuilt and refocused Palestinian Authority security apparatus begins sustained, targeted, and effective operations aimed at confronting all those engaged in terror and dismantlement of terrorist capabilities and infrastructure. This includes commencing confiscation of illegal weapons and consolidation of security authority, free of association with terror and corruption. GOI takes no actions undermining trust, including deportations, attacks on civilians; confiscation and/or demolition of Palestinian homes and property, as a punitive measure or to facilitate Israeli construction; destruction of Palestinian institutions and infrastructure; and other measures specified in the Tenet work plan. Relying on existing mechanisms and on-the-ground resources, Quartet representatives begin informal monitoring and consult with the parties on establishment of a formal monitoring mechanism and its implementation.
are consolidated into three services reporting to an empowered Interior Minister. - Restructured/retrained Palestinian security forces and IDF counterparts progressively resume security cooperation and other undertakings in implementation of the Tenet work plan, including regular senior-level meetings, with the participation of US security officials. Arab states cut off public and private funding and all other forms of support for groups supporting and engaging in violence and terror. All donors providing budgetary support for the Palestinians channel these funds through the Palestinian Ministry of Finance's Single Treasury Account. As comprehensive security performance moves forward, IDF withdraws progressively from areas occupied since 28 September 2000 and the two sides restore the status quo that existed prior to 28 September 2000. Palestinian security forces redeploy to areas vacated by IDF. Palestinian institution-building
Implementation, as previously agreed, of US rebuilding, training and resumed security co-operation plan in collaboration with outside oversight board (US-Egypt-Jordan). Quartet support for efforts to achieve a lasting, comprehensive ceasefire.
Immediate action on credible process to produce draft constitution for Palestinian statehood. As rapidly as possible, constitutional committee circulates draft Palestinian constitution, based on strong parliamentary democracy and cabinet with empowered prime minister, for public comment/debate. Constitutional committee proposes draft document for submission after elections for approval by appropriate Palestinian institutions.
- All Palestinian security organizations
Appointment of interim prime minister
or cabinet with empowered executive authority/decision-making body.
in accordance with prior agreements between the parties.
GOI fully facilitates travel of Palestinian officials for PLC and cabinet sessions, internationally supervised security retraining, electoral and other reform activity, and other supportive measures related to the reform efforts.
Humanitarian response
Continued appointment of Palestinian ministers empowered to undertake fundamental reform. Completion of further steps to achieve genuine separation of powers, including any necessary Palestinian legal reforms for this purpose. Establishment of independent Palestinian election commission. PLC reviews and revises election law. Palestinian performance on judicial, administrative, and economic benchmarks, as established by the International Task Force on Palestinian Reform.
Israel takes measures to improve the humanitarian situation. Israel and Palestinians implement in full all recommendations of the Bertini report to improve humanitarian conditions, lifting curfews and easing restrictions on movement of persons and goods, and allowing full, safe, and unfettered access of international and humanitarian personnel. AHLC reviews the humanitarian situation and prospects for economic development in the West Bank and Gaza and launches a major donor assistance effort, including to the reform effort. GOI and PA continue revenue clearance process and transfer of funds, including arrears, in accordance with agreed, transparent monitoring mechanism. Civil society
As early as possible, and based upon the above measures and in the context of open debate and transparent candidate selection/electoral campaign based on a free, multi-party process, Palestinians hold free, open, and fair elections.
Continued donor support, including increased funding through PVOs/NGOs, for people to people programs, private sector development and civil society initiatives. Settlements
GOI facilitates Task Force election assistance, registration of voters, movement of candidates and voting officials. Support for NGOs involved in the election process. GOI reopens Palestinian Chamber of Commerce and other closed Palestinian institutions in East Jerusalem based on a commitment that these institutions operate strictly
GOI immediately dismantles settlement outposts erected since March 2001. Consistent with the Mitchell Report, GOI freezes all settlement activity (including natural growth of settlements). Phase II: Transition (June 2003-
December 2003) In the second phase, efforts are focused on the option of creating an independent Palestinian state with provisional borders and attributes of sovereignty, based on the new constitution, as a way station to a permanent status settlement. As has been noted, this goal can be achieved when the Palestinian people have a leadership acting decisively against terror, willing and able to build a practicing democracy based on tolerance and liberty. With such a leadership, reformed civil institutions and security structures, the Palestinians will have the active support of the Quartet and the broader international community in establishing an independent, viable, state. Progress into Phase II will be based upon the consensus judgment of the Quartet of whether conditions are appropriate to proceed, taking into account performance of both parties. Furthering and sustaining efforts to normalise Palestinian lives and build Palestinian institutions, Phase II starts after Palestinian elections and ends with possible creation of an independent Palestinian state with provisional borders in 2003. Its primary goals are continued comprehensive security performance and effective security co-operation, continued normalisation of Palestinian life and institution-building, further building on and sustaining of the goals outlined in Phase I, ratification of a democratic Palestinian constitution, formal establishment of office of prime minister, consolidation of political “Een rechtvaardige aanpak”
29
reform, and the creation of a Palestinian state with provisional borders. International conference: Convened by the Quartet, in consultation with the parties, immediately after the successful conclusion of Palestinian elections, to support Palestinian economic recovery and launch a process, leading to establishment of an independent Palestinian state with provisional borders. - Such a meeting would be inclusive, based on the goal of a comprehensive Middle East peace (including between Israel and Syria, and Israel and Lebanon), and based on the principles described in the preamble to this document. - Arab states restore pre-intifada links to Israel (trade offices, etc.). - Revival of multilateral engagement on issues including regional water resources, environment, economic development, refugees, and arms control issues. New constitution for democratic, independent Palestinian state is finalised and approved by appropriate Palestinian institutions. Further elections, if required, should follow approval of the new constitution. Empowered reform cabinet with office of prime minister formally established, consistent with draft constitution. Continued comprehensive security performance, including effective security cooperation on the bases laid out in Phase I. Creation of an independent Palestinian
30
“Een rechtvaardige aanpak”
state with provisional borders through a process of Israeli-Palestinian engagement, launched by the international conference. As part of this process, implementation of prior agreements, to enhance maximum territorial contiguity, including further action on settlements in conjunction with establishment of a Palestinian state with provisional borders. Enhanced international role in monitoring transition, with the active, sustained, and operational support of the Quartet.
toward a comprehensive Middle East settlement between Israel and Lebanon and Israel and Syria, to be achieved as soon as possible.
Quartet members promote international recognition of Palestinian state, including possible UN membership.
International efforts to facilitate reform and stabilise Palestinian institutions and the Palestinian economy, in preparation for final status agreement.
Phase III: Permanent status agreement and end of the IsraeliPalestinian conflict (2004-2005) Progress into Phase III, based on consensus judgment of Quartet, and taking into account actions of both parties and Quartet monitoring. Phase III objectives are consolidation of reform and stabilisation of Palestinian institutions, sustained, effective Palestinian security performance, and Israeli-Palestinian negotiations aimed at a permanent status agreement in 2005. Second international conference: Convened by Quartet, in consultation with the parties, at beginning of 2004 to endorse agreement reached on an independent Palestinian state with provisional borders and formally to launch a process with the active, sustained, and operational support of the Quartet, leading to a final, permanent status resolution in 2005, including on borders, Jerusalem, refugees, settlements; and, to support progress
Continued comprehensive, effective progress on the reform agenda laid out by the Task Force in preparation for final status agreement. Continued sustained and effective security performance, and sustained, effective security cooperation on the bases laid out in Phase I.
Parties reach final and comprehensive permanent status agreement that ends the Israel-Palestinian conflict in 2005, through a settlement negotiated between the parties based on UNSCR 242, 338, and 1397, that ends the occupation that began in 1967, and includes an agreed, just, fair, and realistic solution to the refugee issue, and a negotiated resolution on the status of Jerusalem that takes into account the political and religious concerns of both sides, and protects the religious interests of Jews, Christians, and Muslims worldwide, and fulfils the vision of two states, Israel and sovereign, independent, democratic and viable Palestine, living side-by-side in peace and security. Arab state acceptance of full normal relations with Israel and security for all the states of the region in the context of a comprehensive Arab-Israeli peace.
“Een rechtvaardige aanpak”
31
Deze brochure is een uitgave van de Commissie Buitenland van het CDA.
Dr. Kuyperstraat 5, Postbus 30453 Den Haag, Telefoon: 070 3424888, fax: 070 3603635, e-mail:
[email protected], Internet: www.cda.nl
Colofon