IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken
Aernout Schmidt
Verantwoording Het voorliggende onderzoeksverslag is een vervolg op het dissertatieonderzoek van Eduard Oskamp (1998), dat weer deel uitmaakte van het 'Leidse project. Oskamp is na zijn promotie toegetreden tot het bedrijfsleven, alwaar hij een feitelijke bijdrage levert aan de inspanningen van de gezamenlijke gerechtshoven die willen körnen tot een databank voor straffen van vier jaar of meer. In het voorliggende onderzoek is aandacht besteed aan de nadere analyse van eerder beschikbaar gesteld straftoemetingsmateriaal. Met behulp daarvan zijn normatieve kaders voor strafoplegging bij zedendelicten en opiumzaken gespecificeerd. Daarnaast is nagegaan welke de redenen zijn die mede bepalen dat het ontwikkelen en inzetten van informatiesystemen voor straftoemeting in de ZM zo moeizaam verloopt. Die vraag kon niet beperkt blijven tot het gebruikersinterface, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Belangrijker zijn in dezen de vraagstukken van ontwerp en gebruik, en de opheldering van achterliggende verantwoordelijkheden.
111
1.
Rechtvaardige strafoplegging
1.1
Inleiding
Nadat, tijdens de conferentie van 23 april 1998124, is vastgesteld dat de techniek geen belemmeringen meer opwerpt tegen het ontwikkelen van juridische vakkennis over strafoplegging bezie ik nu of er juridische belemmeringen zijn, en zo ja, welke. In dit gedeelte gaat het over de Nederlandse praktijk van strafoplegging. Die berust op casu'istiek, en daarom maak ik gebruik van een voorbeeld (in paragraaf 2: de zaak Hans en Grietje). In een eerste analyse (in paragraaf 3: Rechterlijke afspraken als rechtsbron bij strafoplegging) stel ik de vraag of recht op een legitieme wijze met behulp van rechterlijke afspraken kan worden gevormd. Het antwoord luidt: soms. Maar aan de voorwaarden voor legitieme afspraken tussen rechters, in vergadering bij een, is bij de strafoplegging hier en nu (in Nederland en anno 1999) niet of nog niet voldaan. Daarom ga ik in paragraaf 4 (Andere ontwikkelingen contra legem) na waarom de feitelijke rechtsontwikkeling zozeer contrasteert met wat de wetgever van het Wetboek van Strafvordering rond 1914 voor ogen stond. Ik identificeer twee oorzaken. Ten eerste een instrumentele ambitie die overwegingen van rechtsbescherming heeft verdrongen en ten tweede een miskenning van het wederkerigheidsbeginsel bij de cassatierechtspraak. Beide zijn mogelijk geworden door (opnieuw) het mechanisme van de rechterlijke afspraak, het mechanisme dat in de tweede paragraaf op juridische gronden als rechtsbron voor bepaalde gevallen werd verworpen. Daarmee is de cirkel in zekere zin rond. Een belangrijke conclusie is, dat van onze Hoge Raad in dezen geen initiatieven hoeven te worden verwacht. In paragraaf 5 (een model voor rechtvaardige strafoplegging) wordt de schets gegeven van een werkwijze die aan de gevonden bezwaren tegemoet komt. Het in paragraaf 5 gepresenteerde model voor rechtvaardige strafoplegging fungeert in het tweede hoofdstuk in een experiment en wordt daar toegepast op de beschikbaar gestelde casusposities (eerst de zedendelicten, dan de opiumdelicten). Het derde hoofdstuk geeft de conclusies. In dit eerste hoofdstuk gaat het derhalve over de drempels die de Nederlandse 124 Waarvan in het voorafgaande deel van dit boek verslag werd gedaan. 113
Rechtvaardige strafoplegging rechtspraktijk zelf opwerpt tegen een rechtvaardiger praktijk van strafoplegging. 1.2.
De zaak Hans en Grietje
Strafoplegging geschiedt in Nederland per individueel geval. Ik maak ter illustratie gebruik van een enkele casuspositie, de zaak Hans en Grietje. De feiten zijn als volgt: Hans is 21 en brengt met zijn vaste vriendin Grietje de zaterdagavond door in hun stamcafe in Assen. Grietje raakt steeds meer gecharmeerd door Harry en maakt aanstalten om aan het eind van de avond met Harry te vertrekken in plaats van met Hans, ledereen heeft inmiddels teveel gedronken. Hans neemt het niet, slaat (na enige krenkende woordenwisselingen) een bierglas stuk op de tap en steekt naar het gezicht van Grietje. Deze wordt geraakt en krijgt een hevige bloeding die in het ziekenhuis wordt verholpen. Grietje heeft een ontsierend litteken in haar gezicht overgehouden. Dit kan niet worden hersteld. Hans en Grietje hebben inmiddels (ten tijde van de behandeling ter terechtzitting) weer vrede gesloten. Zware mishandeling (art. 302 lid 1 Sr) werd ten laste gelegd en bewezen verklaard. De zaak is juridisch rond. Deze casus werd door Oskamp (in het 'Leidse project') gebruikt om aspecten van IvS te illustreren125. 1.3
Rechterlijke afspraken als rechtsbron bij strafoplegging?
1.3.1
Het orientatiepunt als functioneel concept
De rechtspraktijk maakt anno 1999 ernst met rechterlijke afspraken over orientatiepunten voor strafoplegging. Ik citeer de rubriek Actualiteiten in het NJB van 8 januari 1999, p. 56: '... De voorzitters van de strafsectoren ... Sinds enkel jaren voeren zij hierover overleg ... Volgens de nu vastgestelde orientatiepunten levert diefstal uit een auto drie weken op, diefstal van een auto vijf weken en woninginbraak met diefstal tien weken. Voor zakkenrollerij Staat vier weken, voor winkeldiefstal met na betrapping eenvoudig geweld acht weken en voor eenvoudige tasjesroof (met verbale dreiging en/of een enkele ruk) twaalf weken. Dezelfde relatief hoge straf van twaalf weken stellen de rechters voor meineed voor'.
125 Zie: E.W. Oskamp, Computerondersteuning bij straftoemeting: de ontwikkeling van een databank, Deventer: Gouda Quint, 1998. 114
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Stel nu, dat de voorzitters van strafsectoren van rechtbanken en gerechtshoven, in hun vergadering van december 1999 bijeen, met aigemene stemmen een orientatiepunt hebben bepaald op 4 maanden (of 200 uren arbeid ten aigemene nutte) voor een 'kale' mishandeling bij een caferuzie die ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft. Een uitspraak in de zaak Hans en Grietje die met dit orientatiepunt rekening houdt luidt dan: '... dat na te noemen straf in overeenstemming is met de ernst van het feit, met de omstandigheden waaronder het is begaan en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte; dat deze immers niet zozeer afwijken van het 'kale' geval van een mishandeling bij caferuzie die ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft (en die de vergadering van voorzitters van strafsectoren bij hun vergadering van december 1999 voor ogen stond bij het vaststellen van het orientatiepunt), dat aanleiding bestaat om een van dat orientatiepunt afwijkende straf op te leggen. Veroordeelt Hans tot 200 uren arbeid ten aigemene nutte In deze uitspraak körnt tot uiting dat een afspraak tussen rechters als rechtsbron voor strafoplegging wordt gebruikt. Deze weg wordt in deze bundel genuanceerd bepleit door Van den Haak126, daarbuiten onder meer door Martens127, alsook door Vranken128 als deze laatste zegt: Overigens vind ik het vanzelfsprekend dat waar dit mogelijk en verantwoord is, onderlinge afstemming van rechtspraak plaatsvindt. Ik meen dat dit belang ook wordt ingezien, waarbij ik onder meer denk aan de straftoemeting, aan alimentatienormen en aan de implementatiecommissie bij de invoering van het nieuwe personen- en familieprocesrecht die enkele open begrippen nader heeft ingevuld zodat alle rechters zoveel mogelijk hetzelfde spoor kunnen volgen.' 1.3.2
De regel achter het orientatiepunt
Rechtseenheid bij strafoplegging wordt zo bevorderd door expliciete overeenstemming tussen rechters over de vraag wat in standaardgevallen zal worden opgelegd. Het gaat hierbij om een variant van rechtsvorming die tot regels leidt. De resulterende regels hebben de volgende grondvorm: bij een 'kaal' geval van X behoort Y. Wanneer we voor X een delictstypering 126 Zij zijn bijdrage aan de conferentie van 23 april 1998, opgenomen in deze bundel. 127 S.K. Martens, Mogelijkheden en grenzen van rechterlijke samenwerking, een verkenning. In: P. Ingelse, O.B. Onnes, G.B.C.M. van der Reep en G.J. Visser (red.), Mogelijkheden en grenzen van rechterlijke samenwerking, Prinsengrachtreeks 1997/4, Amsterdam: Gerechtshof Amsterdam, 1997, p. 7-25. 128 In: E.S.G.N.A.I. van de Griend en B.W.N. de Waard (red.), Rechtsvinding, Tjeenk Willink, 1996: p.108. 115
Rechtvaardige strafoplegging en voor Feen straf substitueren resulteert een orientatiepunt voor strafoplegging in een regel als de volgende: bij het 'kale' geval van een mishandeling bij caferuzie die ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft behoort 200 uren arbeid ten algemene nutte. 1.3.3
De grond onder de regel
Het gaat bij orientatiepunten om nagenoeg apodictische regels. Het voorschrift is helder, maar het biedt geen aanknopingspunt voor inhoudelijke redengeving. De grond onder de regel is het streven naar en bereiken van overeenstemming tussen rechters, niet het streven naar een passende straf die door de rechter in het voorliggende geval wordt opgelegd en uitgelegd aan de veroordeelde, van aangezicht tot aangezicht.129 Aan de regel achter het orientatiepunt kan dan ook geen inhoudelijke motivering worden ontleend. Op deze wijze worden wel de beginselen van de rechtsgelijkheid en de rechtszekerheid gediend, maar blijft toegespitste redengeving inhoudelijk, als uitspraak van behoren, leeg: deze straf behoort te worden opgelegd omdat wij, de betreffende leden van de ZM, dat zo hebben afgesproken. Het gaat in feite om een oligarchisch gelegitimeerde rechtszekerheid. 1.3.4
De afspraak als legitieme rechtsbron
Rechterlijke afspraken zijn in potentie efficient. Zo kunnen immers de meeste vertrouwde Instrumenten uit des rechters gereedschapskist ongebruikt worden gelaten, Instrumenten die hun werking hebben via de rechtspraak in individuele gevallen. Ik doel op de interpretatie van de regel in het licht van de feiten en vice versa, met behulp van de wetshistorie, de grammatica, de dogmatiek, het systeem, de prudentie en het rechtsgevoel. Het ongebruikt laten van die Instrumenten is prima fade kostenbesparend.130 Dat rechterlijke afspraken voor een dergelijke kostenbesparing in de praktijk van het recht niet noodzakelijk zijn kan onder meer worden afgeleid uit de mate waarin het onderscheiden van eenvoudige gevallen in de rechtspraktijk mogelijk wordt geacht.131 Eenvoudige gevallen, en daar-
129 Zie B.M. Kortenhorst, De motiveringsverplichting in strafzaken, Arnhem 1990. 130 Het oordeel over de kostenbesparing door rechterlijke afspraken dient te worden genuanceerd: misschien zijn de genoemde rechterlijke werkwijzen, die per geval kostbaarder zijn dan afspraken, toch wel ergens goed voor. Wie weet wat het kost om de schade te herstellen wanneer dat, waar de traditionele rechtsvinding goed voor is, verloren zou zijn gegaan. 131 Zie bijvoorbeeld C.E. Smith, Feit en rechtsnorm, Dissertatie Leiden, Maastricht: Shaker Publishing BV, p. 136, 137, 204. 116
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken om gaat het in een groot aantal strafzaken, vragen immers weinig bijzondere denkkracht bij besluitvorming en motivering. Zij hoeven daarom weinig te kosten aan de ZM, wanneer standaards voor toegespitste motivering beschikbaar zijn. Toegespitste sjabloonbeslissingen en sjabloonmotiveringen ondersteunen rechtszekerheid en rechtsgelijkheid vermoedelijk beter dan ontbrekende motiveringen. 1.3.4.1 Een theoretisch nieuwtje Schakers spreken over een theoretisch nieuwtje, wanneer een vooralsnog onvolledig geanalyseerde wijziging wordt geprobeerd, in afwijking van een ingeburgerde praktijk, bijvoorbeeld bij de opening van een partij. Bij de rechterlijke afspraak als rechtsbron kan, naar analogie, zonder terughoudendheid worden gesproken over een 'theoretisch nieuwtje' in de Nederlandse rechtspraktijk. Ik wil dat nieuwtje niet zonder meer en ongeclausuleerd verwerpen. Evenmin wil ik het zonder nadere reflectie aanvaarden. Het komt me zinnig voor om bij elke voorgestelde ZM-afspraak, die als rechtsbron moet gaan werken, na te gaan of een eventueel gebrek aan mogelijkheden voor democratische sturing en controle niet een grond is om het nieuwtje buiten toepassing te laten. Niet alles komt in aanmerking om via afspraken tussen rechters geregeld te worden, en vermoedelijk kan evenmin alles daarvan worden uitgesloten. De voorliggende vraag is dan: kunnen rechterlijke afspraken over straftoemeting op een juridisch correcte wijze worden gesloten? Welke zijn de te stellen voorwaarden? 1.3.4.2 Begrenzing van het domein Afspraken tussen rechters over strafoplegging gaan over de inperking van de doorgaans zeer ruime discretionaire bevoegdheid tot het opleggen van straf. Afspraken die de grenzen van die wettelijke bevoegdheid te buiten gaan laat ik als vanzelfsprekend ontoelaatbaar buiten beschouwing (bijvoorbeeld de afspraak om voor 'kale' gevallen van eenvoudige mishandeling 6 jaar gevangenisstraf op te leggen, terwijl het wettelijke strafmaximum 2 jaar is). Het gaat derhalve om afspraken binnen de ruimte die de (algemene) wettelijke voorschriften aan de rechter laten. Afspraken betreffen de discretionaire bevoegdheid, de vrije beleidsruimte, het 'freies Ermessen' bij de strafoplegging. 1.3.4.3 De rechter als bestuuraer? Afspraken tussen rechters over strafoplegging, ter beperking van beleidsruimte, doen denken aan beleidsvorming, aan een bestuurlijke benadering. De strafoplegging door de rechter in een individueel geval wordt 117
Rechtvaardige strafoplegging door die afspraken vergelijkbaar met een beleidsconform besluit. Het beleid wordt mogelijk belangrijker dan de individuele afweging. Die benadering past natuurlijk beter bij de cultuur en competentie van het openbaar bestuur dan bij de taak en de cultuur van de rechtspraak. Dat komt ook tot uitdrukking in de weg die destijds is gevolgd bij de strafrechtelijk geharmoniseerde afhandeling van enkele veelvoorkomende verkeersdelicten (fiscalisering van de afhandeling via de lex Mulder). Daarbij is aan het aanvankelijke rechterswerk het karakter van bestuursrechtelijke handhaving verleend. Deze oplossing, die in overeenstemming is met respect voor de institutionele posities van zowel de ZM als van het landsbestuur, pleit, althans prima fade., voor overheveling van taken van de ZM naar het bestuur wanneer rechters inhoudelijke afspraken willen gaan maken of hebben gemaakt. Belangrijke voordelen zijn: (i) de verliehting van de werkdruk bij de ZM, (ii) dat de alsdan bestuurlijke beleidsvorming bloot komt te staan aan democratische controle en (iii) dat de alsdan bestuurlijke besluitvorming bloot komt te staan aan rechterlijke toetsing. Het is echter de vraag of de rechterlijke afspraak zonder meer kan worden toegevoegd aan de gereedschapskist van de rechter. Om dit toe te lichten anticipeer ik in gedachten op de voortgaande verankering in de rechtspraktijk van de Trema-alimentatienormen en van de kantonrechtersnormen bij het bepalen van ontslagvergoedingen. Ik neem dan aan dat deze normen binnen afzienbare tijd zozeer tot de vaste praktijk zijn gaan behoren, dat er een grote rechtszekerheid is ontstaan. Alsdan zal de vraag kunnen opkomen of het wel zinvol is zozeer beleidsgebonden taken bij de (relatief kostbare) ZM te laten, in plaats van de in deze gevallen tot juridisch routinewerk gedevalueerde rechtspraak te delegeren aan gerechtsauditeurs - desnoods aan het bestuur over te dragen door een met de lex Mulder vergelijkbaar scenario te volgen. Het komt me voor dat zowel bij de alimentatienormen als bij de ontslagvergoedingen de rechtsontwikkeling zodanig kan uitkristalliseren, dat de gevormde modellen goede weergaven zijn van een uitontwikkelde, geharmoniseerde rechtspraktijk. Een praktijk, bovendien, die in de openbare discussie vorm kreeg en die daardoor niet noemenswaardig afwijkt van 'het rechtsgevoel' en derhalve een bepaalde mate van legitimiteit geniet. De behoefte aan rechtszekerheid, en derhalve: aan vaste strafoplegging bij de ZM is groot. Het is dan ook verleidelijk om af te wachten of de invoering van orientatiepunten bij de ZM zullen leiden tot een strafopleggingspraktijk die volgens een zozeer vast stramien gaat verlopen dat kan worden overwogen de taak aan gerechtsauditeurs, c.q. het landsbestuur over te dragen, beide onder toezicht van de ZM. De weg van het overhevelen van de strafoplegging naar het landsbestuur is constitutioneel zelfs 118
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken bij vrijheidsstraffen in beginsel mogeiijk.132 In de praktijk zijn wel wetswijzigingen nodig, in overeenstemming met de systematiek, neergelegd in art. l Sv. 1.3.4.4Legitimering van de inhoud Ik meen evenwel dat, ondanks deze perspectieven, rechterlijke afspraken over strafoplegging vooralsnog niet passen. Daartoe zijn de gevolgen van de toelating van rechterlijke afspraken in de gereedschapskist van de rechter te zeer uit balans. Niet alleen wat gewonnen wordt (rechtszekerheid, rechtsgelijkheid) dient te worden meegewogen, maar ook wat verloren gaat wanneer een taak onttrokken wordt aan de rechtspraak en wordt overgedragen aan het bestuur. Om van dit laatste een beeld te geven loop ik de verschillende vormen van rechtsvorming in Nederland längs. Ik onderscheid naast de internationale verdragen, die ik hier buiten beschouwing laat, drie vormen: wetgeving, beleid, rechtspraak. Wetgeving, democratisch gelegitimeerd Het is in een rechtsstaat allereerst nodig dat de algemene regels democratisch worden gelegitimeerd. Die wetten worden in sommige landen door rechters getoetst aan de grondwet; in Nederland kan die toetsing alleen aan verdragsbepalingen geschieden (en aan de hand van individuele gevallen)133. Bestuursbeleid, democratisch en rechterlijk gecontroleerd Ten tweede bepaalt het bestuur soms een beleid. Het schept daarmee rechtszekerheid en beperkt zijn 'freies Ermessen. Bestuursbeleid betreft uitvoerende of handhavende taken: het gaat om doeltreffendheid. Bestuursbeleid is dan ook een vorm van regulering die gebaseerd is op noties van algemeen geldende kennis of dicht bij kennis liggende vermoedens. Ik denk aan sociaal-economische beleidsuitingen op basis van de inbreng van het Planbureau en aan de discussies over de maakbare- en de ongekende samenleving. Bestuursbeleid krijgt geen vorm in algemene verbindende regels, maar in regels waaraan het bestuur gehouden kan worden (en in die zin gaat het dan om recht in de zin van art. 99 lid 2 RO). Rechtspraak, maatschappelijke en rechtswetenschappelijke fora Ten derde: rechtspraak gaat over individuele gevallen in het licht van eer132 Zie art.15 lid 2 Gw en art.6 EVRM. Mogeiijk anders: Mevis (1998) p. 29-33, 133 Art. 6:243 is mogeiijk (en zeker volgens Asser-Vranken, nr. 79) te construeren als een, zij het wettelijke, uitzondering op het samenhangende art. 12 AB. 119
Rechtvaardige strafoplegging der gestelde algemene regels. De algemeenheid van die regels maakt hen soms minder scherp. Waar de scherpte ontbreekt is er voor de rechter discrerionaire bevoegdheid. Door de rechtspraak, of, liever gezegd, door de verantwoording, verslaglegging en beschikbaarstelling daarvan in jurisprudentiele uitgaven, komt een publieke discussie op gang over de rechtvaardigheid van de invulling van de discretionaire bevoegdheid van de rechter. Deze publieke discussie wordt gevoed door de inbreng van partijen, advocaten, officieren van justitie en rechters.134 Wanneer rechters beleidsafspraken gaan maken om hun discretionaire bevoegdheid te beperken, voordat de publieke discussie tot een stabiele invulling heeft geleid, verliest de rechtspraak een belangrijk deel van haar functionele zeggingskracht. Wat verloren gaat is de individuele, onafhankelijke verantwoordelijkheid voor de individuele, ingrijpende beslissing - onder omstandigheden waarover geen 'scherpe' algemene regels bekend zijn of gesteld werden. Uit de bijbehorende 'duizend bloemen bloeien' cultuur135 kan bij integere motivering Vaste' rechtspraak ontstaan die een zuivere op het rechtsgevoel aansluitende legitimering geniet, die het gevolg is van een openbare gevoerde maatschappelijke (via de pers), rechtswetenschappelijke (via de vakbladen) en rechtsgeleerde (via de verdere jurisprüdentie) discussie. Het is, in deze analyse, onder omstandigheden aanvaardbaar wanneer rechterlijke afspraken worden gemaakt. Namelijk als articulatie en ter afsluiting van een voltooide ontwikkeling naar een vaste rechtspraak die is gelegitimeerd door een publieke discussie. De betekenis van de rechtspraak is dan terug te vinden in de rechtspraktijk. Het is in deze analyse evenwel onaanvaardbaar, wanneer rechterlijke afspraken in de vorm van algemene regels worden gemaakt ter articulatie van een gewenste, maar niet via de casui'stiek en het publieke debat eerder al de facto ontwikkelde, rechtseenheid. Op deze wijze wordt immers te kort gedaan aan de staatsrechtelijke taak van de rechterlijke macht. Een rechterlijke macht die via onderlinge afspraak reguleert neemt het risico de democratische rechtsstaat te ondermijnen.136 Niet voldaan aan de voorwaarden Bij de feitelijke vaststelling van orientatiepunten anno 1998 is de benodigde inhoudelijke vaste rechtspraak over strafoplegging nog steeds niet 134 In deze geest lees ik ook Asser-Vranken nr. 235. 135 Hier past een verwijzing naar het beeld dat Barendrecht (1992) geeft van het recht In analoge relatie tot de wetenschap: de hier genoemde 'duizend bloemen bloeien' cultuur is dan vanuit wetenschapstheoretisch gezichtspunt in overeenstemming met de 'preparadigmatische fase' van Kühn (1962), met het 'abnormal discourse' van Rorty (1979) en het 'non-standard discourse' van Geertz (1983). 120
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken beschikbaar en heeft de publieke discussie onvoldoende structuur en diepgang opgeleverd om rechterlijke beleidsvorming via afspraken als afronding van de rechtsontwikkeling naar vaste rechtspraak over strafoplegging te kunnen accepteren. Vanuit systematisch gezichtspunt acht ik het via afspraken vaststellen van orientatiepunten voor de strafoplegging in Nederland dan ook prematuur. Want er is in Nederland helemaal geen sprake van een strafopleggingspraktijk die inhoudelijk volgens een vast stramien verloopt: de orientatiepunten kunnen daarvan dan ook onmogelijk een weergave zijn. 1.3.4.5 Prudentie Dat de cassatierechter mede tot taak heeft te zorgen voor de rechtsontwikkeling betekent niet dat de rechters zieh zonder meer kunnen begeven op het competentiegebied van de wetgever. Prudentie houdt juist in dat staats-instituties zieh terughoudend opstellen ten aanzien van de competentiegebieden van de andere staatsinstituties. Het parlement treedt in beginsel niet, en als het moet, zo min mogelijk, op als rechter of als bestuur; het bestuur niet als wetgever of rechter en de rechter niet als wetgever of als bestuur. Prudentie is een noodzakelijke voorwaarde voor onafhankelijke rechtspraak. Soms kan de vermenging van competenties in redelijkheid niet worden vermeden, maar die situatie kan mijns inziens pas dan opgeld doen bij rechterlijke afspraken, als de andere mogelijkheden van rechtsontwikkeling zijn uitgeput. Naar straks zal blijken is dat bij de rechtsvorming over strafoplegging niet het geval. 1.3.4.6An. l Sv Het komt mij voor dat orientatiepunten voor strafoplegging meer het karakter krijgen van positiefrechtelijke rechtsregels, naarmate de binding, die daaraan door rechters in de praktijk wordt erkend of behoort te worden erkend, sterker wordt.137 De rol-afspraak telt voor rechters als recht, het is geen algemene regel: het beleid bindt de rechter jegens degeen die er belang bij heeft op het beleid te kunnen rekenen.138 Naarmate de beleidsregels over straftoemeting helderder, eenduidiger en algemener zijn (en dat
136 Anders: Martens (o.e. 1997), die zelfs zodanige kansen ziet voor de ZM op de 'markt' voor regulering dat hij komt tot een uitspraak als: 'Gaat het om regelgevende rechterlijke samenwerking, dan lijkt mij aangewezen bij de voorbereiding belanghebbenden te betrekken' (p.24). 137 Zie ook: M.F.J.M. De Werd, Institutionen verhoudingen van Rechtspraak, in: P.M. Langbroek, K. Lahuis en J.B.J.M. ten Berge (red.), Kwaliteit van rechtspraak op de weegschaal,W.E.J.TjeenkWillink, 1998: p.119-120. 138 Daartoe leidt immers HR 28 Juni 1996, NJ 1997, 495. 121
Rechtvaardige strafoplegging is het geval bij de orientatiepunten, zie ook het eerder gegeven citaat uit NJB 1999 nr 1) gaat het om rechtsregels van materieel procesrecht in spe. Op het gebied van de strafvordering spreekt art. l Sv. in dezen duidelijke taal: 'Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze, bij de wet voorzien'. Nu de wet niet voorziet in strafvorderlijke regelgeving door vergaderingen van rechters kunnen de orientatiepunten niet als zodanig worden opgevat. Gelet op het ontbreken van democratische controle op de totstandkoming en bekendmaking van genoemde orientatiepunten is deze conclusie ook in overeenstemming met het in de grondwet (artt. 16, 89, 107, 113, 120 en 121), de wet Algemene Bepalingen (artt. 11, 12 en 13) en de wet RO (artt. 20, 26, 28, 28a, 99) mee vastgelegde systeem van staatsrechtelijke bevoegdheden en plichten. Met andere woorden: inhoudelijke afstemming in de vorm van afspraken door rechters kan pas dan door de juridische beugel, wanneer de wet in die mogelijkheid voorziet. 1.3.4.7 Het rechtsgevoel: wie beschermt de wet tegen de rechter? De orientatiepunten zullen (zoals gezegd en in de geest van HR 28 juni 1996, NJ 1997, 495) voor de Hoge Raad vermoedelijk niet gelden als algemeen verbindende voorschriften. Ze zullen evenwel kunnen worden gedoogd als recht conform art. 99 RO dat tegen de ZM zal kunnen worden ingeroepen door partijen die er op rekenen. Wanneer heeft een verdachte daar nu iets aan? Alleen als de opgelegde straf hoger is dan het overeengekomen orientatiepunt. Dan zal hij in beroep op grond van het orientatiepunt kunnen vragen om een lagere straf (van inhoudelijke argumentatie zal geen sprake kunnen zijn, omdat het orientatiepunt niet rust op expliciet gemaakte inhoudelijke argumenten). En wanneer heeft het OM iets aan het orientatiepunt? Alleen als de opgelegde straf lager is dan het overeengekomen orientatiepunt. Doordat OM en veroordeelde tegenovergestelde belangen hebben ten aanzien van de orientatiepunten, zullen de door de ZM overeengekomen orientatiepunten als algemene voorschriften gaan werken. Tegen het orientatiepunt zelf genieten verdachte noch OM bescherming. Als de ZM bij onderlinge afspraak recht kan scheppen, dan kan de ZM desgewenst ook een nieuwe afspraak maken, als dat zo uitkomt. Dit139 is alles zozeer tegen het Nederlandse rechtsgevoel, dat het toepasselijke recht dat deze praktijk verbiedt niet moeilijk te vinden kan zijn. En er is dan ook een bekend argument in twee stappen. Ten eerste verbiedt art. 12 van de wet Algemene Bepalingen aan de rechter om in zijn uitspraak algemene regels te stellen en ten tweede verbiedt art. 11 van die139 De aanvaarding van een praktijk waarin de rechter zijn eigen rechtsregels maakt. 122
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken zelfde wet aan de rechter om de wet (en dus ook: art. 12 AB, en, me dünkt, in elk geval art. 11 AB zelf) op haar inhoudelijke Verdiensten te toetsen. Deze wetsartikelen moeten ons, lijkt het, onder rneer beschermen tegen rechterlijke afspraken over straftoemeting. Ze zijn door de wetgever specifiek gericht tot de rechter en zouden als zodanig bestand dienen te zijn tegen (want gerespecteerd bij) rechtsvorming via rechtspraak. Maar wie beschermt de wet in feite tegen de rechter? De art. 11 en 12 van de wet AB lijken hun zeggingskracht, althans voor de Hoge Raad, en dus in de hedendaagse dogmatiek, goeddeels te hebben verloren.140 Daarmee acht de Hoge Raad, zichzelf kennelijk bevoegd om wettelijke voorschriften die tot de Raad zijn gericht naast zieh neer te leggen, terwijl het haar taak is om toezicht te houden op de wijze waarop het gedrag van justitiabelen pleegt te worden afgemeten aan de wettelijke voorschriften die tot de justitiabelen zijn gericht. Deze taakopvatting doet tekort aan het wederkerigheidsbeginsel en kan aanleiding vormen tot het afnemen van het maatschappelijke aanzien van de ZM. 1.3.5
Samenvatting en conclusies
1. De formele, uitsluitend op het gelijkheidsbeginsel rüstende legitimering is onvoldoende om rechterlijke afspraken als rechtsbron te kunnen aanvaarden. Aangevuld door de legitimering van een uitgekristalliseerde publieke discussie, gevoed door gemotiveerde jurisprudentie en geleid hebbend tot vaste inhoudelijke rechtspraak kunnen afspraken over orientatiepunten wellicht worden aanvaard. Daarzonder zijn rechterlijke afspraken in strijd met de prudentie en met het democratiebeginsel. 2. Asser-Scholten (1931/1974, p.2) typeert de taak van de cassatierechter in deze termen: 'Bescherming van de wet tegen de rechter, ziedaar de taak van het cassatie-hof.' Maar Asser-Vranken benadrukt (1995, nrs. 78-80) de macht van de rechtspraak als hij spreekt over de machteloosheid van de wetgever. De generatiekloof tussen beide Algemene Delen van de Asserserie lijkt daarmee groot. De cassatie-rechter heeft inmiddels opgehouden om aan de art. 11 en 12 AB het karakter van hoeksteenbepalingen toe te kennen. De Hoge Raad heeft daarmee zelfde wettelijke bepalingen die haar hoofdtaak legitimeren goeddeels van hun kracht beroofd. Voor de strafoplegging heeft dat weinig bemoedigend uitgewerkt. Rechtsvorming via rechtspraak is afhankelijk van de beschikbaarheid van goed gemotiveerde, uitgewerkte vonnissen. De praktijk van verkorte vonnissen is evenwel door 140 Asser-Vranken (1995, nrs. 78-80) en Martens (o.e. 1997, p. 12, noot25), die volstaat met de verwijzing naar Asser-Vranken. 123
Rechtvaardige strafoplegging de cassarie-rechter in feite zozeer in vaste rechtspraak geduld, dat de wetgever gemeend heeft deze vaste rechtspraak te moeten legitimeren door de wet ermee in overeenstemming te brengen. Hier gaat het niet om bejubelde rechtspraak als die welke geleid heeft tot de aanpassing van de redactie van art. 99 lid 2 RO (van 'wet' naar 'recht'). Hier gaat het om het verkorte vonnis, een ondanks de inmiddels beschikbare mogelijkheden van ICT-ondersteuning van standaardklussen nog veelvuldig gebruikt, steeds beschämender product van juridische 'Realpolitik'. 3. Het lijkt erop dat bij de rechtsvorming over strafoplegging de ene ontwikkeling contra legem (verkorte vonnissen, schematische motiveringen en reductie naar het feitelijke) zal worden afgewisseld door de volgende (rechterlijke afspraken) en dat de dogmatiek, gelet op de betekenisuitholling van art. 11 en 12 van de wet AB, ons daartegen niet veel meer te bieden heeft. 4. Het argument dat de beoogde discussie niet tot het gewenste doel kan leiden, omdat dat de afgelopen 85 jaar ook niet is gelukt snijdt vooralsnog geen hout omdat gedurende de afgelopen 85 jaar in de ZM niet serieus is geprobeerd die discussie op gang te brengen. 5. Er valt mijns inziens niet aan te ontkomen — alvorens de ZM in redelijkheid tot inhoudelijke afspraken over strafoplegging kan overgaan moet een openbare discussie over regelmatige strafoplegging zijn ontstaan en goeddeels ten einde gevoerd. Die discussie moet worden gevoed door goed gedocumenteerde casu'istiek van de rechtspraak. Die casu'istiek bevat immers (als het goed is) van geval tot geval de redenen die de strafoplegging dragen. De gewenste regelmatigheid kan dan ontstaan in de openbare discussie. Met andere woorden: de ZM mag anno 1999 (nog) geen afspraken over strafoplegging maken omdat de ZM daarmee zijn authentieke rechtsvormende functie in de rechtsstaat miskent. Ja, mogelijk zelfs ondermijnt door voor de strafoplegging een positie als van wetgever te ambieren en in te nemen. 6. De onafhankelijkheid van de ZM is een wederkerige relatie met het bestuur en met de wetgever: die onafhankelijkheid wordt niet alleen aangetast door een Minister die zieh met de rechtspraak bemoeit, maar ook door een ZM, die zieh aan regelgeving overgeeft. 7. Pas als gebleken is dat de beproefde rechterlijke werkwijzen ook bij authentieke pogingen niet tot rechtsvorming over strafoplegging leiden kan in redelijkheid gezocht worden naar een alternatief. 8. Het meest passende zou dan zijn: aanvullende regelgeving door de wetgever. 9. Mijns inziens zijn inhoudelijke afspraken over strafoplegging tussen rechters derhalve anno 1999 in het Nederlandse rechtssysteem in strijd met het recht. 124
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken 1.4
Andere ontwikkelingen contra legem
Hoe heeft het zo kunnen lopen? Hoe is het gekomen dat de Nederlandse rechtspraktijk van de laatste 85 jaren zozeer anders is uitgepakt dan de wetgever in de 'Vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering' anno 1914 voor ogen heeft gestaan? Hoe is het gekomen dat de ZM zozeer het vertrouwen heeft verloren in de traditionele Instrumenten van de rechtsontwikkeling dat ze overgaat tot rechterlijke beleidsafspraken, een werkwijze waarvan de staatsrechtelijke schaduwzijden tot voor kort als vanzelfsprekend hebben overtuigd? Ik schets eerst het uitgangspunt van 1914, dan de praktijk van 1999, vervolgens twee redenen voor de verschillen (respectievelijk aangeduid met instrumentaliteit en wederkerigheid). Ik sluit af met een perspectief. 1.4.1
Het uitgangspunt van 1914
In de Handelingen van de Beide Kamers der Staten-Generaal, Zitting 1913-1914, Bijlagen 2e Kamer nr. 286.3 wordt op de pp. 139-142 een toelichting gegeven op 'een volledig stel voorschriften omtrent den vorm, in welken de vonnissen behoren te worden opgemaakt en hun verplichten inhoud.' Het gaat om de parlementaire behandeling van het Wetboek van Strafvordering dat in 1921 werd gepubliceerd in staatsblad nr. 14 en dat (in enigszins gewijzigde vorm) in 1926 in werking is getreden. Een karakteristieke passage op p. 140 van voornoemde Handelingen (over motiveringsvoorschriften) luidt als volgt: 'Deze eisch is er een van wezen, zoowel als van vorm. Zoowel de rechter in hoger beroep als die in cassatie zal derhalve voortaan controle moeten uitoefenen op datgene, wat men veilig zou kunnen noemen den logischen gedachtengang der vonnissen. Dat hierdoor in het bijzonder de taak van den cassatierechter, die blijkens de latere jurisprudentie reeds neiging heeft zieh in die richting te bewegen, aanzienlijk wordt uitgebreid, springt in het oog, terwijl het mede geen betoog behoeft, dat de lagere rechter door het verplicht op schrift stellen van de argumenten die hem logisch tot zijne conclusie leidden, genoopt zal worden zichzelf meer nauwkeurig rekenschap te geven van de waarde van het materiaal waaruit hij de conclusie opbouwt.' Deze passage betreft de motiveringsplicht en het doel daarvan bij bewijsbeslissingen, maar is evenzeer van toepassing op de beslissing tot strafoplegging. In het voorbeeldvonnis, dat in de memorie wordt afgedrukt op pp. 141-142 wordt ook duidelijk dat de wetgever zieh ervan bewust is dat 125
Rechtvaardige strafoplegging de bewijsbeslissing mede van belang is voor de straftoemeting, terwijl in het betreffende artikel, zoals dat uiteindelijk in de wet werd opgenomen, de nietigheid van het vonnis wordt geformuleerd als sanctie op het niet naleven van de motiveringsverplichtingen. art. 354 Sv luidt in Staatsblad nr. 14 van 1921 als volgt (voor zover relevant): 'Wordt, in strijd met het te dien aanzien door den verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer, ... aangenomen dat het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond niet aanwezig is, dan geeft het vonnis daarvan bepaaldelijk eene beslissing. Het vonnis vermeldt verder, ingeval van oplegging van straf of maatregel, de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond. Alles op straffe van nietigheid.' De gegeven citaten zijn duidelijk: er bestond een grote behoefte aan meer uitgebreide bewijs- en strafmotiveringen, met name ook ten dienste van de rechtsvorming via de beroeps- en cassatierechters - en zeker op de discretionaire gebieden bij de bewijsbeslissing en bij de strafoplegging. De wetgever rneende voor die ontwikkeling met genoemde wetsartikelen mede de voorwaarden te hebben geschapen. 1.4.2 De praktijk anno 1999 Meende de wetgever in 1914 met het nieuwe wetboek van strafvordering de voorwaarden te scheppen om via de rechtspraak en de cassatierechter een meer toegespitste rechtspraktijk te laten ontstaan op de gerelateerde gebieden van het strafrechtelijk bewijs en van de strafoplegging - daarvan is anno 1999 niet veel terechtgekomen.141·142 De belangrijkste voorwaarden waarop ik hier doel betreffen: a. de plicht om te beraadslagen: ex an. 350 Sv, art.26, 28 RO. Doordat de wetgever de rechter opdraagt om in een vertrouwelijke setting collegiaal te beraadslagen alvorens tot besluitvorming over te gaan schept hij de voorwaarden voor het formuleren en wegen van argumenten. b. de plicht om te beslissen: ex art. 351 Sv, art.26, 28 RO. Zonder besluit is er per definitie geen rechtsvorming via de rechtspraak. c. de inhoud en opstelling van het vonnis: ex art. 359, 365 a Sv. Over de inhoud en de opstelling van het vonnis valt wel iets te zeggen in relatie
141 Zie de over de straftoemeting bijvoorbeeld de bijdragen van Otte en van Machielse aan de conferentie van 23 april 1998 (gepubliceerd in deze bundel). 142 Zie vooral: RA.M. Mevis, Constitutioneel strafrecht, Inaugurele rede EUR, Deventer: Gouda Quint, 1998. 126
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken tot de verwachtingen van de wetgever anno 1914. Als reactie op de grote werkdruk is een praktijk ontstaan (aanvankelijk contra legem) waarbij een verkort vonnis (met bewezenverklaring en opgelegde straf) werd gegeven en waarbij voor het overige geheel werd afgezien van het opstellen van een vonnis. Pas wanneer een rechtsmiddel was ingesteld werd het vonnis alsnog uitgewerkt en ondertekend. Dit heeft in 1996 geleid tot de inwerkingtreding van een wetswijziging die deze praktijk gedogend legitimeert (art. 365a Sv). d. de motiveringsplicht: ex art. 121 Gw, art, 9a, 359 Sv, artt.20, 28a RO. Er is een aanmerkelijk aantal wettelijke bepalingen die de rechter voorschrijven zijn besluiten en uitspraken te motiveren. In de praktijk van het strafrecht zijn (anders dan in de civiele- en bestuursrechtspraak) zeer algemene fomuleringen in zwang geraakt. Via de cassatierechtspraak zijn enkele verscherpingen geformuleerd. Het gaat inet name om het verbazingscriterium, en om het reageren op verweer. Overigens bevestigt de Hoge Raad herhaaldelijk de vrijheid van de rechter bij de selectie en weging van voor de strafoplegging relevante factoren. Dat houdt enerzijds in dat het enkele noemen van relevante factoren voldoende motivering is, en anderzijds dat er meerdere achterliggende regeis worden erkend (zo is, zakelijk samengevat, de voorgestelde regel geen strafzonder schuld gecasseerd maar is de regel straf naar schuld aanvaard. De laatste regel sluit de weging van andere regels niet uit). e. de openbaarmaking van het vonnis door middel van de uitspraak, art. 345, 362 Sv en inzage art. 365 lid 3. De uitspraak moet binnen twee weken bekend worden gemaakt. Dat geschiedt in de praktijk door het uitspreken van (delen van) het eerdergenoemde verkorte vonnis (waarvan ook een afschrift beschikbaar komt). Het uitgewerkte vonnis dient binnen vier maanden (sie!) na het instellen van het rechtsmiddel ondertekend te worden. Het kan direct na ondertekening worden ingezien door de verdachte of zijn raadsman. f. de rechtsvormende taak van de cassatierechter, art. 99 lid 2 RO. De straftoemetingsbeslissing is in de ogen van de Hoge Raad vooral een feitelijke beslissing. De cassatierechter mag bij deze opvatting143 vragen over straftoemeting niet in behandeling nemen. Art. 101 a RO geeft de cassatierechter dan nog de mogelijkheid om te volstaan met de motivering dat een aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot het beantwoorden van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid
143 Die overigens in strijd is met de uitdrukkelijke wens van de wetgever als gegeven in de hiervoor geciteerde passage van de Memorie vanToelichting van 1913/14. 127
Rechtvaardige strafoplegging of de rechtsontwikkeling. Pinckaers144 laat zien dat de Hoge Raad in 21 van de door heni onderzochte gevallen de verkorte motivering van art. lOla RO toepaste bij de afwijzing van cassatieverzoeken die samenhangen met de strafoplegging. Daarmee is het recht op rechtvaardige, regelmatige strafoplegging in Nederland, althans als gevolg van rechterlijke rechtsvorming, en dus: in de huidige rechtspraktijk, verkeken. Van de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever anno 1914 zijn de belangrijkste deviaties: • dat het merendeel der vonnissen niet wordt uitgewerkt, immers als er geen uitgewerkte vonnissen beschikbaar zijn kan over hun inhoud moeilijk worden gedebatteerd; • dat er geen toegespitste motiveringen worden bedacht en opgeschreven in vonnissen die wel worden uitgewerkt, zodat de innerlijke logica van het vonnis voor zover het gaat over de strafoplegging duister blijft; • dat er geen rechtsvormende impuls van de cassatierechter uitgaat doordat deze de strafoplegging als een feitelijke aangelegenheid beschouwt. Het gaat bij alledrie om een handelen door de ZM dat door de cassatierechter niet is gecorrigeerd en waarop — hoewel lange tijd contra legem — steeds de zegen van de Hoge Raad heeft gerust. Omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de ZM niet in Staat zou zijn om vonnissen uit te werken en om ze te motiveren, terwijl er evenmin redenen zijn om aan te nemen dat de rechtswetenschap en de pers niet in Staat zouden zijn om de achterliggende regels en beginselen waarop de strafoplegging blijkens die motiveringen rüsten te formuleren en in de maatschappelijke discussie te brengen is er maar een conclusie mogelijk: de ZM heeft, inclusief de Hoge Raad, die maatschappelijke discussie kennelijk nooit gewild en wil hem nog steeds niet. Deze conclusie is niet bemoedigend. 1.4.3
Vermeende instrumentaliteit
Ik meen dat de belangen die gemoeid zijn met het in stand houden van de instituties van de rechtsstaat voor een deel de verklaring geven van de wending die de rechtspraak ten aanzien van de rechtsvorming op het gebied van de strafoplegging in feite heeft genomen. In de rechtsstaat Nederland heeft, in elk geval in de laatste drie decennia, Justine onder zware maatschappelijke druk gestaan, een druk die niet lijkt te verminderen. En met 144 Zie bijvoorbeeld J.E.H.M. Pinckaers, Artikel 101a RO, dissertatie Maastricht, Deventer: Gouda Quint, 1997, p 212. Opmerkelijk is overigens, dat van de 170 rechtsmiddelen die in het onderzoek van Pinkaers aan de orde komen er 21 gericht zijn op de straftoemeting. 128
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Justitie bedoel ik de tot elkaar veroordeelde instituties van de rechtspraktijk, te weten: de Minister van Justitie, de Tweede Kamer der StatenGeneraal, het OM, de Politie, de Hoge Raad en de ZM. Bij de ZM zijn destijds bijvoorbeeld steeds grotere achterstanden, en daarmee: längere wachttij den ontstaan. Met de kritiek daarop kon de Minister, gelet op de onafhankelijkheid van de ZM weinig uitrichten. Voorts was de ZM zelf niet goed organisatorisch145 in Staat om door passende maatregelen ruimte te scheppen. De relatie Minister-ZM liep voornamelijk via het geld en de werklastmodellen. In die verhouding is het verkorte vonnis tot bloei gekomen. Het ging om een bijzondere win-win situatie.146 Het vervaardigen van standaardmotiveringen en standaardvonnissen is voor de ZM geen pretje en het kost wel tijd en aandacht (en dus: geld dat drukt op de begroting van de Minister) die niet kunnen worden bestemd om de achterstanden weg te werken. Anders dan in 1914, toen de Hoge Raad kennelijk zijn taken wilde uitbreiden, heeft de Hoge Raad anno 1987 een te hoog gestegen werklast.147 Zowel de Minister, als de ZM hadden er op de körte termijn voordeel van wanneer motiveringen karig en vonnissen verkort konden blijven. Mogelijk is dat een deel van de instrumentele verklaring voor de feitelijke gang van zaken. Een andere instrumenteel gekleurde verklaring zou zijn dat de groei van de ZM, die een causaal gevolg lijkt van de groei van het aantal voorgelegde rechtsvragen, een zodanige toenanie van het aantal rechters (ook in de Hoge Raad) met zieh mee zou brengen dat de organisatie van de ZM nog sterker onder druk zou körnen te staan. Achteraf bezien is daarbij verkeerd beoordeeld. Het is rnisschien zo dat op körte termijn enige winst kan worden gebockt door verkorte vonnissen en karige motiveringen: op de längere termijn blijkt dat averechts te werken. Verkorte vonnissen leiden tot een toenemend onbegrip en daarmee tot een verlies van draagvlak van de ZM, maar ook tot een toegenomen gebruik van rechtsmiddelen. Dit alles leidt uiteindelijk tot kostenverzwaring in plaats van besparing. 1.4.4
Verwaarloosde wederkerigheid
De kwestie rond de verkorte vonnissen heeft de ZM, die toch al een organisatie-achterstand heeft, ertoe gebracht inhoudelijk beleid te voeren. Het gaat 145 Het vertrouwde argument is hier de rechterlijke onafhankelijkheid. Dat heeft geresulteerd in de huidige reeks projecten voor modernisering van de ZM, zie onder meer het rapport Leemhuis ('Rechtspraak bij de tijd') en in de Contourennota van 18 december 1998. 146 Die achteraf beschouwd rnisschien als lose-lose situatie za\ worden getypeerd. 147 TK 1986-1987, 19 953, nr. 3, p. 1-2 (MvT art. 101a RO). 129
Rechtvaardige strafoplegging alsdan immers niet meer om een afweging in individuele gevallen. Misschien mede onder de druk van de Minister van Justitie en misschien mede uit vrees voor de gevolgen van een onbeheersbare omvang van de Hoge Raad is binnen de ZM een praktijk ontstaan als wäre de aßpraak gemaakt om strafvonnissen niet meer uit te werken en als wäre de aßpraak gemaakt om vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in cassatie verkort af te doen. Juist het rechterlijke karakter van het beleid c.q. de afspraken maakten en maken de resulterende praktijk hermetisch. Het gaat bij verkorte vonnissen om een bevoegdheid, en niet om een verplichting.148 De vrije beleidsruimte van de rechter ten aanzien van de art. 359 en 365a Sv is in de Nederlandse rechtspraktijk (juncto art. lOla RO) evenwel ingeklonken tot weihaast onaantastbaar, vast beleid, juist doordat het over tot de ZM zelf gerichte wettelijke voorschriften gaat. Net als bij de rechterlijke afspraken wordt ook hier het beginsel van wederkerigheid miskend.149 Nijboer150 zegt, als hij de strafrechtspraktijk voorafgaand aan de tweede wereldoorlog beschrijft: '... werkten via het stelsel van de rechtsmiddelen. Vanwege de ingebouwde expliciete verantwoording van handelen en beslissen kan dit systeem als het wäre als zelfreinigend worden bestempeld...' In feite is de ZM anno 1999 nog steeds de enige instantie die effectief toezicht kan houden op de ZM zelf. Het zelfreinigend vermögen van de ZM is daarmee een staatsrechtelijke functie van formidabele betekenis: als het mis gaat kan niemand meer iets doen. Daarbij is de naar ik meen betrekkelijk recente neiging van de Hoge Raad om de omvang van zijn feitelijke cassatiemacht als een redelijke begrenzing van zijn normatieve bevoegdheid te interpreteren van gewicht. De cultuur die daarbij is ontstaan komt in strijd met het aan het wederkerigheidsbeginsel verbunden rechtsgevoel. Asser-Vranken heeft derhalve gelijk als hij spreekt over de machteloosheid van de wetgever - en ongelijk als hij in die machteloosheid een bevoegdheid voor de Hoge Raad herkent. Het valt moeilijk uit te 148 Tussen alle mogelijke werelden is er een met een procestraditie waarin de ZM niet wenst te volstaan met verkorte vonnissen en sjabloon-motiveringen (zie ook Mevis, 1998: voetnoot 40). Die wereld komt mij wenselijker voor, althans in dit opzicht, dan de actuele. 149 In zekere zin is hiermee de cirkel rond. De rechterlijke afspraken over strafoplegging hebben mogelijk een maatschappelijk aantrekkelijker doel dan de rechterlijke afspraken over verkorte vonnissen; hun juridische merites zijn gelijk. 150 Hoezeer ik ook het betoog van Nijboer onderschrijf, voor zover hij (onder de curieuze titel Constitutionalisering van het strafprocesrecht sedert de tweede wereldoorlog, in: RM. Langbroek, K. Lahuis en J.B,Ü.M. ten Berge (red.), Kwaliteit van rechtspraak op de weegschaal, W.E.J. Tjeenk Willink, 1998: p. 77-92) een beschrijving geeft van het tot ontwikkeling komen van contra legem praktijken in de rechtspraak die na verloop van tijd worden gesanctioneerd door de wetgever - ik kan deze feitelijke gebeurtenissen niet als normatieve argumenten opvatten. 130
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken leggen dat de Hoge Raad zijn eigen besluiten niet behoeft toe te lichten (art. 101 a RO), terwijl dat wel wordt gevraagd bij elk bestuurs- en wetgeversbesluit, en terwijl elke justitiabele gehouden is inlichtingen te verschaffen en verantwoording af te leggen aan de overheid - ook als zij het druk hebben. De Hoge raad verliest daarmee in zijn arresten, en Vranken en Martens verliezen daarmee in hun geschriften de betekenis van een goed functionerend zelfreinigend vermögen van de ZM uit het oog.151 Scheltema zegt niets anders als hij zieh afvraagt of de ZM de eisen die hij aan het bestuur steh wel evenzeer aan zichzelf steh.152 Als de ZM daarbij in gebreke zou blijven, zou dat in strijd blijven met het wederkerigheidsbeginsel, dat zo fundamenteel voor de samenleving wordt gevonden, dat het wel als normatief konipas is aanbevolen bij de plaatsbepaling van de rechtsstaat in ontwikkeling.153 De ZM heeft naar mijn stellige overtuiging dat kompas hard nodig bij de körnende organisatorische en maatschappelijke vernieuwing. Ik acht daarbij de ontwikkelingen rond art. 101 a RO illustratief. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat van de 170 rechtsmiddelen die Pinckaers (o.e., 1997) bespreekt er 21, dat is ruim 12%, over de strafoplegging gaan. Men kan zieh als rechter dan afvragen of het grote aantal van deze kansloze cassatieberoepen is ingegeven door hebzucht van de advocatuur, die, tuk op de daaraan verbonden gage, de verdachten nodeloos tot cassatieberoep aanzetten. Men kan zieh evenwel ook afvragen of een relatief groot aantal kansloze cassatieberoepen op een bepaald rechtsgebied geen symptoom is van een authentieke en persistente onvrede met een rechtspraktijk waarvan de Hoge Raad zijn handen heeft afgetrokken en waarvan, daarmee, de rechtsontwikkeling is vastgevroren. Nu suggereert deze laatste formulering een rechtspraktijk, waarin de sturende hand van de Hoge Raad tevens bescherming biedt. Dat hoeft evenwel in feite niet het geval te zijn. Het is goed denkbaar dat vrees leeft bij de lagere rechter om gevoelig op de vingers te worden getikt in beroep of cassatie, wanneer gebruik wordt gemaakt van meer uitgebreide strafmotiveringen. Deze zullen immers rüsten op bewijsbeslissingen die, expliciet gemaakt, wel blootstaan aan cassatie. Mocht deze vrees bestaan (en mede
151 Tegen deze ontwikkeling lijkt geen kruid gewassen, al wordt in brede kring zorgen geuit en worden uiteenlopende argumenten aangevoerd. Ik noem, naast de bijdragen van Machielse en van Van den Haak in deze bundel: Jessurun d'Oliveira, Rechters die afstemmen en afhouden, NJB, 1999, pp.377-384 en de door hem geciteerde auteurs. 152 M. Scheltema, Hoe groot is de rechterlijke vrijheid. In: E.S.G.N.A.I. van de Griend en B.W.N. deWaard (red.), Rechtsvinding,TjeenkWillink, 1996: p. 26. 153 Dorien Pessers (1996),Wederkerigheid: het rechtsbeginsel van de informatiesamenleving? NJB, p. 836-844. 131
Rechtvaardige strafoplegging aan dragende motiveringen van bewijs en strafoplegging in de weg staan), dan is het wederkerigheidsbeginsel bij de ZM wel heel vergaand in het gedrang gekomen. 1.4.5 Samenvatting en conclusies 1. Een van de redenen om de rechterlijke afspraak als rechtsbron bij strafoplegging af te wijzen is het achterwege blijven van in vaste rechtspraak uitgekristalliseerd strafopleggingsrarÄi in de zin van art. 99 lid 2 RO. 2. De wetgever heeft de ontwikkeling van strafopleggingsrecht vanaf 1913/14 uitdrukkelijk gewild, en via wetgeving ook in beginsel mogelijk gemaakt. 3. De rechtspraak heeft die mogelijkheid in feite niet verzilverd. l Een van de redenen is dar getracht is de groeiende werklast te beheersen door te bezuinigen op het uitwerken van vonnissen en het geven van toegespitste motiveringen. 4. De oorzaak voor deze beleidskeuze is dat de ZM in de afgelopen eeuw zo weinig zichtbare innerlijke organisatorische structuur heeft weten te ontwikkelen, dat geen andere uitweg open leek te staan dan in de onderhandelingen met de Minister over financiering en werklastmodellen mee te werken aan het modelleren van kwaliteitsverlies (en aan de daarop volgende legitimering ervan via wetgeving). In deze bewustzijnsvernauwende omklemming van ZM en Minister is de mogelijkheid van het verkorte vonnis door beide partijen als een win-win situatie ervaren. 5. De geschiedenis van de rechtspraktijk ten aanzien van de rechtsontwikkeling bij strafoplegging van 1913/14 tot 1999 is er een van onwettige praktijken van de ZM die worden 'hersteld' door een volgzame wetgever. De lezing die Vranken (1995, o.e., nrs. 78-80) en Martens (1997, o.e.) aan de artikelen 11 en 12 AB geven, en die deze ontwikkeling conceptueel mogelijk maakt, is vooralsnog niet door de wetgever in een wijziging gelegitimeerd. Die wijziging (die het aan de Hoge Raad zou toestaan naar eigen inzicht wettelijke regelingen die de Hoge Raad zelf betreffen naast zieh neer te leggen) wordt hier niet aanbevolen. 6. De geschiedenis van de rechtspraktijk ten aanzien van de rechtsontwikkeling bij strafoplegging van 1913/14 tot 1999 is er van onwttige praktijken van de ZM die worden 'hersteld' door een volgzame wetgever. De lezing die Vranken (1995, o.e., nrs. 78-80) en Martens (1997 o.e.) aan de artikelen 11 en 12 AB geven, en die deze ontwikkeling conceptueel mogelijk maakt. is voorals nog niet door de wetgever in een wijziging gelegitimeerd. Die wijziging (die het aan de Hoge Raad zou toestaan naar eigen inzicht wettelijke regelingen die de Hoge Raad zelf betreffen naast zieh 132
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken neer te leggen) wordt hier niet aanbevolen. 7. De geschiedenis van de rechtspraak ten aanzien van de rechtsontwikkeling bij strafoplegging van 1913/14 tot 1999 leert dat de ZM, de Hoge Raad incluis, • heeft afgezien van rechtsontwikkeling op het gebied van de strafoplegging en • heeft gekozen voor actieve rechtsontwikkeling op het gebied van het Verlagen van de eisen die worden gesteld aan de verslaglegging over en de verantwoording van de besluitvorming van de ZM zelf (inclusief de besluiten die volgen op de beraadslagingen waarvan bijna alleen art. 350 Sv ons nog moet doen vertrouwen dat ze ook daadwerkelijk worden gevoerd). 8. De ZM miskende tot op heden bewust het wederkerigheidsbeginsel en neemt daarmee het risico van verlies van maatschappelijk vertrouwen. 1.5
Een model voor rechtvaardige strafoplegging
Alles goed en wel, daarmee is geen antwoord gegeven op de vraag of, en zo ja, hoe, strafopleggingsregels via de rechtspraak aan het positieve recht kunnen worden toegevoegd zonder overwegende juridische bezwaren. Want ook dan, net als bij de rechterlijke afspraken, lijkt op het eerste gezicht het argument van art. 11 AB (rechters mögen geen uitspraak doen bij wijze van algemene regel) roet in het eten te gooien. Het gaat er niet alleen om dat er meer recht voor straftoemeting beschikbaar komt, het gaat er vooral om dat het op een juridisch correcte (zo u wilt: rechtvaardige) wijze beschikbaar komt, dat wil zeggen: op een juridisch correcte wijze wordt voorgesteld, wordt beoordeeld en wordt gebruikt. 1.5.1
Aanvullende wetgeving?
De mogelijkheid van aanvullende wetgeving \\Qprimafacie voor de hand. Maar bezien vanuit de huidige taakverdeling tussen rechter en wetgever heeft deze mogelijkheid ten aanzien van de strafoplegging een läge prioriteit. Strafoplegging is een rechterstaak (art. 351 Sr). De wetgever is terecht terughoudend met het zieh begeven op het competentiegebied van de rechter door het geven van aanvullende voorschriften over de wijze waarop de taak van de rechter dient te worden uitgevoerd. Er zijn ook grenzen aan de mogelijkheden. Wetgeving maakt gebruik van algemene regels. En om die regels over strafoplegging te kunnen formuleren moet bekend zijn op welke wijze het beste strafrechtelijk kan worden gestraft, en moet daarover maatschappelijk overeenstemming zijn. Wanneer een wettelijke regel 133
Rechtvaardige strafoplegging fout is, gaat het, door het algemene karakter van de regel, ook op grote schaal fout. Het scenario waarbij rechtspraak wordt gevolgd door de wetgever kan worden gezien als een manier om via individuele beslissingen en uitspraken voldoende inzicht te krijgen in de algemeenheid van een bepaalde rechtspraktijk en de daarbij geldende redenen. In deze zin is de rechtspraak vergelijkbaar met bepaalde vormen van onderzoek en is de onafihankelijkheid van de rechter een voorwaarde voor het verkrijgen van onbevooroordeelde resultaten. Maar let wel: als regelgeving onmogelijk is, dat wil zeggen wanneer het onmogelijk is om voldoende draagvak te vinden voor algemene wettelijke regels, is de rechtspraak de enig overgebleven weg waarlangs conflicten in concreto en op individuele basis kunnen worden beslist. Met de toename van maatschappelijke plurifbrmiteit is een (vernieuwde) toename van conflicten te verwachten over vraagstukken die samenhangen met politiek-culturele verschillen en locale,154 groepsgebonden opvattingen (bijvoorbeeld over staking, abortus, discriminatie, de relatie kerk en Staat, strafwaardigheden, strafwijzen). Deze conflicten kunnen lang niet allemaal bevredigend worden weggereguleerd door de democratische wetgever, nog voordat een nieuwe maatschappelijke praktijk ingang heeft gevonden. De rechtspraak kan (en behoort) aan het vormen van die praktijk een bijdrage leveren. Dat kan alleen een positieve bijdrage zijn als er vertrouwen in de rechterlijke macht bestaat. Rechterlijke strafoplegging beoogt zo eigenrichting te voorkomen, en kan dat ook, wanneer vertrouwen in de rechter bestaat. Dat vertrouwen leidt schade wanneer de ZM zieh in een quod licet jovi non licet bovi positie waant of manoeuvreert.155 Van de ZM in functie verwacht men een integere, onkreukbare deugdzaamheid - in die zin vervult de ZM in een hedendaagse rechtsstaat de nog steeds belangrijke rol van elite.156 De wetgever heeft in 1914 laten weten behoefte te hebben aan gemotiveerde rechtspraak over strafoplegging. Vervulling van die behoefte zou tot een beargumenteerde rechtspraktijk en, in het spoor daarvan, tot nadere regelgeving hebben kunnen leiden. Met het niet vervullen van die behoefte in de daaropvolgende eeuw heeft de Nederlandse ZM, als gezegd, zijn staatsrechtelijke taak althans in dit opzicht miskend en, door een onaantastbare positie te kiezen het maatschappelijke vertrouwen in de ZM ondermijnd. Aanvullende wetgeving draagt het risico in zieh dat proces
154 In de zin van Clifford Geertz (1983), Local Knowledge, Basic Books. 155 Ik denk aan de extreme wijze waarop in Los Angeles werd gereageerd op de bijna cynische behandeling en uitspraak in eerste aanleg van de zaak Rodney King in 1992. 156 In deze geest (en minder kort door de bocht): A.A.M. Kinneging (1994), Aristocracy, Antiquity and History, Dissertatie Leiden, p. 319-320. 134
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken alleen maar te accentueren, wanneer die wetgeving opnieuw door ZM en Hoge Raad in de wind zou worden geslagen. l Alvorens aanvullende wetgeving te beproeven ligt dan ook een andere actielijn open: het bijdragen aan het ontwikkelen van gemotiveerde rechtspraak over strafoplegging door een integere ZM. De ZM heeft zieh weliswaar via de art. lOla wet RO en 365a Sv de bevoegdheidverschaft niet te motiveren, ze is daartoe niet gehouden. De Hoge Raad kan via de cassatierechtspraak zelf herstellen wat inmiddels werd aangericht. Dit betoog is daartoe een oproep. De reactie daarop kan met enig vertrouwen tegemoet worden gezien in het licht van de slotpassage van de bijdrage van de president van onze Hoge Raad over mogelijkheden en grenzen van rechterlijke samenwerking uit 1997·157 Omdat ze zo belangrijk zijn geef ik twee uitvoerige citaten, die in samenhang een beeld geven van de mogelijkheid van rechtsontwikkeling door de ZM: Bovendien verdient naar mijn mening aanbeveling, althans voorzover het gaat om 'regels' binnen het rechtsgebied waar de cassatierechter tot het bewaken van rechtseenheid is geroepen, vast te leggen dat in de utspraak naar die 'regels' moet worden verwezen en dat afwijkingen dienen te worden gemotiveerd. Worden de regels op deze punten nageleefd, dan geeft dat, voorzover beroep in cassatie mogelijk is, naar mijn mening de cassatierechter gelegenheid tot controle, waarbij mede kan worden bezien of de desbetreffende regel in overeenstemming is met het rechtl···'. Zo kan dit nieuwe Instrument worden ingepast in ons rechtssysteem. En:
ik kan tenslotte niet nalaten ook in dit verband nog eens te eiteren uit het antwoord van mijn Deense collega [...]. In Denemarken heeft Supreme Court de bevoegdheid straffen te toetsen. Mijn Deense Collega merkt op: 'So when for example the Supreme Court is faced with a case of drunken driving, the Court has to decide whether the Standard sanctions in the guidelines are acceptable. New guidelines are often issued in connection with changes in the legislation covering the area in question, and it is then - at least in questions regarding drunken driving normal practice that the Supreme Court is given the opportunity to review the guidelines within a fairly short time after they have been issued'.
157 Zie Martens (1997, o.e., p.25). 135
Rechtvaardige strafoplegging fout is, gaat het, door het algemene karakter van de regel, ook op grote schaal fout. Het scenario waarbij rechtspraak wordt gevolgd door de wetgever kan worden gezien als een manier om via individuele beslissingen en uitspraken voldoende inzicht te krijgen in de algemeenheid van een bepaalde rechtspraktijk en de daarbij geldende redenen. In deze zin is de rechtspraak vergelijkbaar met bepaalde vormen van onderzoek en is de onafhankelijkheid van de rechter een voorwaarde voor het verkrijgen van onbevooroordeelde resultaten. Maar let wel: als regelgeving onmogelijk is, dat wil zeggen wanneer het onmogelijk is om voldoende draagvak te vinden voor algemene wettelijke regels, is de rechtspraak de enig overgebleven weg waarlangs conflicten in concreto en op individuele basis kunnen worden beslist. Met de toename van maatschappelijke pluriformiteit is een (vernieuwde) toename van conflicten te verwachten over vraagstukken die samenhangen met politiek-culturele verschillen en locale,154 groepsgebonden opvattingen (bijvoorbeeld over staking, abortus, discriminatie, de relatie kerk en Staat, strafwaardigheden, strafwijzen). Deze conflicten kunnen lang niet allemaal bevredigend worden weggereguleerd door de democratische wetgever, nog voordat een nieuwe maatschappelijke praktijk ingang heeft gevonden. De rechtspraak kan (en behoort) aan het vormen van die praktijk een bijdrage leveren. Dat kan alleen een positieve bijdrage zijn als er vertrouwen in de rechterlijke macht bestaat. Rechterlijke strafoplegging beoogt zo eigenrichting te voorkomen, en kan dat ook, wanneer vertrouwen in de rechter bestaat. Dat vertrouwen leidt schade wanneer de ZM zieh in een quod licet jovi non licet bovi positie waant of manoeuvreert.155 Van de ZM in functie verwacht men een integere, onkreukbare deugdzaamheid - in die zin vervult de ZM in een hedendaagse rechtsstaat de nog steeds belangrijke rol van elite.156 De wetgever heeft in 1914 laten weten behoefte te hebben aan gemotiveerde rechtspraak over strafoplegging. Vervulling van die behoefte zou tot een beargumenteerde rechtspraktijk en, in het spoor daarvan, tot nadere regelgeving hebben kunnen leiden. Met het niet vervullen van die behoefte in de daaropvolgende eeuw heeft de Nederlandse ZM, als gezegd, zijn staatsrechtelijke taak althans in dit opzicht miskend en, door een onaantastbare positie te kiezen het maatschappelijke vertrouwen in de ZM ondermijnd. Aanvullende wetgeving draagt het risico in zieh dat proces
154 In de zin van Clifford Geertz (1983), Local Knowledge, Basic Books. 155 Ik denk aan de extreme wijze waarop in Los Angeles werd gereageerd op de bijna cynische behandeling en uitspraak in eerste aanleg van de zaak Rodney King in 1992. 156 In deze geest (en minder kort door de bocht): A.A.M. Kinneging (1994), Aristocracy, Antiquity and History, Dissertatie Leiden, p. 319-320. 134
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken alleen maar te accentueren, wanneer die wetgeving opnieuw door ZM en Hoge Raad in de wind zou worden geslagen. l Alvorens aanvullende wetgeving te beproeven ligt dan ook een andere actielijn open: het bijdragen aan het ontwikkelen van gemotiveerde rechtspraak over strafoplegging door een integere ZM. De ZM heeft zieh weliswaar via de art. lOla wet RO en 365a Sv de bevoegaheidverschaft niet te motiveren, ze is daartoe niet gehouden. De Hoge Raad kan via de cassatierechtspraak zelf herstellen wat inmiddels werd aangericht. Dit betoog is daartoe een oproep. De reactie daarop kan met enig vertrouwen tegemoet worden gezien in het licht van de slotpassage van de bijdrage van de president van onze Hoge Raad over mogelijkheden en grenzen van rechterlijke samenwerking uit 1997.157 Omdat ze zo belangrijk zijn geef ik twee uitvoerige citaten, die in samenhang een beeld geven van de mogelijkheid van rechtsontwikkeling door de ZM: Bovendien verdient naar mijn mening aanbeveling, althans voorzover het gaat om 'regels' binnen het rechtsgebied waar de cassatierechter tot het bewaken van rechtseenheid is geroepen, vast te leggen dat in de utspraak naar die 'regels' moet worden verwezen en dat afwijkingen dienen te worden gemotiveerd. Worden de regels op deze punten nageleefd, dan geeft dat, voorzover beroep in cassatie mogelijk is, naar mijn mening de cassatierechter gelegenheid tot controle, waarbij mede kan worden bezien of de desbetreffende regel in overeenstemming is met het recrm···!. Zo kan dit nieuwe Instrument worden ingepast in ons rechtssysteem. En:
Ik kan tenslotte niet nalaten ook in dit verband nog eens te eiteren uit het antwoord van mijn Deense collega [...]. In Denemarken heeft Supreme Court de bevoegdheid straffen te toetsen. Mijn Deense Collega merkt op: 'So when for example the Supreme Court is faced with a case of drunken driving, the Court has to decide whether the Standard sanctions in the guidelines are acceptable. New guidelines are often issued in connection with changes in the legislation covering the area in question, and it is then - at least in questions regarding drunken driving normal practice that the Supreme Court is given the opportunity to review the guidelines within a fairly short time after they have been issued'.
157 Zie Martens (1997, o.e., p.25). 135
Rechtvaardige strafoplegging De 'regels' waarom het in deze citaten gaat zijn het resultaat van rechterlijke afspraken. Er worden criteria gegeven voor door rechters afgesproken regels. Maar niet goed valt in te zien hoe de genoemde citaten niet eveneens zullen gelden voor door de lagere rechter bij de motivering van zijn vonnis gehanteerde en in zijn vonnis omschreven en beargumenteerde 'regels'.158 1.5.2
Rechtvaardige strafoplegging
De rechtspraak heeft tot nu toe in feite geleid tot standaarduitspraken in zeer algemene termen. In de casus Hans en Grietje is dan ook de volgende uitspraak gedaan: ... dat na te noemen straf in overeenstemming is met de ernst van het feit, met de omstandigheden waaronder het is begaan en met de persoon en depersoonlijke omstandigheden van de verdachte. Veroordeelt Hans tot 200 uren arbeid ten algemene nutte... Is dit nu een rechtvaardige strafopleggende uitspraak? Of niet? Kan dit wel een rechtvaardige uitspraak zijn? Rechtvaardigheid zie ik niet als een individuele, willekeurige kwalificatie, maar als een zoveel mogelijk objectieve, normatieve eigenschap van juridische uitspraken. Rechtvaardigheid is dan de eigenschap van een beslissing die ontstaat als gevolg van de rechtens zorgvuldige wijze waarop de beslissing tot stand kwam, werd verantwoord en gelegitimeerd. Op die manier wordt dan ook hier naar het antwoord op de vraag naar rechtvaardigheid gezocht. Kan de geciteerde uitspraak volgen uit zorgvuldige analyse en zorgvuldige afweging van juridische argumenten, gegeven het geldende recht, de bestaande rechtspraktijk en de feiten? 1.5.2.1 Het feit, de wettelijke regels Wat zijn de juridische argumenten, gegeven het geldende recht en de bestaande rechtspraktijk, bij de individuele strafoplegging? We bezien de zaak Hans en Grietje. Het gaat om art. 302 Sr (mishandeling, ernstig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend). Van de toepasselijke regels is art. 350 prominent. Het bepaalt dat wordt beraadslaagd over het begaan van
158 Martens (o.e., p. 25) geeft overigens ook twee overwegingen die in het licht van de voorafgaande analyse over de praktijk van de Nederlandse rechtsontwikkeling op het gebied van de strafoplegging minder bemoedigend zijn. Ik noem: 'Deugdelijke publicatie van het resultaat van regelgevende rechterlijke samenwerking is in elk geval geboden.' Dit klinkt, uit oogpunt van openbaarheid, goed, maar: 'Publicatie van de resultaten van rechterlijke samenwerking die tot richtinggevende afspraken strekt, lijkt mij geboden, noch wenselijk.' geeft dan weer te denken, mede door een enigszins regenteske en weinig overtuigende motivering. 136
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken het feit, de strafbaarheid van het feit, de strafbaarheid van de verdachte. De beraadslaging vindt in raadkamer plaats; alle rechters nemen deel aan de beraadslaging (art, 26 RO); de bij die beraadslaging geuite gevoelens blijven geheim (art. 28 RO); geheime informatie blijft geheim, tenzij enig wettelijk voorschrift tot mededeling verplicht (art. 28a RO). Art. 351 Sv bepaalt dat een straf of maatregel Op het feit gesteld' ook daadwerkelijk moet worden opgelegd. Art. 358 Sv noemt de beslissingen welke, achteraf, in het vonnis moeten worden vermeld en art. 359 Sv beveelt: 'het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op die de straf hebben bepaald.' Welke straffen heeft de wet gesteld op mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend? Naast het algemene minimum van art. 9 Sr geeft Art. 302 het wettelijke maximum: maximaal 8 jaar gevangenisstraf en/of een geldboete van de vierde categorie. Art. 11 Sr maakt een taakstraf als hoofdstraf mogelijk en art. 14 Sr geeft de mogelijkheid van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf; art. 15 Sr regelt de voorlopige invrijheidstelling. AI met al nogal wat mogelijkheden. Maar die mogelijkheden worden gereedgehouden voor alle denkbare overtredingen van art. 302 Sr. De aan Hans op te leggen straf moet binnen deze grenzen körnen te liggen. Welke concepten zijn van belang bij de juridische plaatsbepaling binnen deze grenzen? 1.5-2.2 Relevante concepten voor strafoplegging Er bestaan concepten waarvan de wetgever aangeeft dat ze bij de strafoplegging van belang zijn. Art. 9a Sr geeft de vijf redenen om geheel af te zien van het opleggen van straf als (i) de ernst van het strafbare feit, (ii) de omstandigheden waaronder het feit werd gepleegd, (iii) de persoon van de dader, (iv) de omstandigheden van de dader en/of (v) de omstandigheden die zieh sinds het strafbare feit hebben voorgedaan. Ik neem aan dat de redenen die van belang zijn voor het besluit om geheel af te zien van straf, eveneens van betekenis zijn bij het opleggen van straf. En het zijn juist deze 'wettelijke' redenen die steeds weer worden genoemd in de standaardmotivering. Deze standaardmotivering maakt zowel 'den logischen gedachtengang der vonnissen' als 'in het bijzonder de redenen die de straf hebben bepaald' onzichtbaar doordat elk willekeurig vonnis door een afschrift van dezelfde oerstandaardmotivering ('... dat de na te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het werd begaan, met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader...') wordt gedragen. 1.5.2.3 Afgeleide regels voor strafoplegging Welke zijn de regels die de rechter steunen bij het vinden van de passende straf? Algemene regels die de rechter inhoudelijk steunen bij de strafop137
Rechtvaardige strafoplegging legging geeft de wet niet. In beginsel zijn de concepten van art. 9a Sr evenwel geschikt bevonden om elke individuele straf betekenisvol te tnotiveren. Om dat te laten zien leid ik eerst uit de relevantie van de wettelijke concepten enkele achterliggende redengevende beginselen (of strafbpleggingsregels) af. De gedachte is de volgende: als een bepaald begrip relevant wordt gevonden voor het bepalen van de straf, dan is het mogelijk, dat het begrip kan worden gerelateerd aan een bepaalde mate. Zo kan aan 'de ernst van het feit' een bepaalde mate van ernst worden onderscheiden. Aan 'de zwaarte van de straf kunnen gewichten worden verbunden. Aan 'de gerichtheid van de wil' kan een mate van schuld worden afgelezen. In deze context kunnen adagia als 'straf naar ernst van het feit' en 'straf naar schuld' hun betekenis voor de hedendaagse rechtspraktijk meer expliciet verkrijgen. Het gaat dan niet om formele regels (als welke achter de orie'ntatiepunten verscholen liggen) maar om afwegingsregels: regels die een zekere kracht en richting tot uitdrukking brengen die bij zorgvuldige strafoplegging moet worden bepaald en meegewogen. Daarnaast zijn er relevante begrippen waarbij weliswaar inhoudelijke regels kunnen worden gevonden, maar waarbij het element van nieten en wegen niet zo voor de band ligt. Men kan daarbij denken aan een regel als 'straf naar incasseringsvermogen' die (gedeeltelijk) de betekenis van de persoonlijke omstandigheden van de dader bij de strafoplegging tot uitdrukking brengt. Bij vermogensstraffen speelt de inkomenspositie van de dader bijvoorbeeld een rol die bij veronachtzaming zou kunnen leiden tot een overheid die met de ene hand een boete int en die met de andere hand de ondraaglijkheid van de boete verzacht via sociale subsidies. Tenslotte zijn er relevante begrippen waarbij weliswaar een inhoudelijke regel kan worden geformuleerd, maar waarvan de samenhang alleen nog maar kan worden vermoed. Ik denk bijvoorbeeld aan de 'fair trial'-regel, die de betekenis van beginselen van behoorlijke rechtspraak cf art. 6 EVRM voor de strafoplegging wil uitdrukken. De betekenis van die regel kan nog slechts worden gegeven in termen van voorbeelden.159 De compensatie voor een onnodig lang tijdsverloop tussen vervolging en berechting is zo'n voorbeeld. De fair-trial regel past in de categorie omstandigheden die zieh na het feit hebben voorgedaan van art. 9a Sr. Als werktitel van de toepasselijke algemene regel zou gebruik ik verder 'compensatie bij de strafoplegging voor omstandigheden die zieh na het feit hebben voorgedaan', kortweg: 'compensatie.'
159 Of van een extensie. Hierover (en over de relatie tussen recht en taal) Loth (1997). 138
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken 1.5.3
Interpretatie
Interpretatie van de relevante wettelijke bepalingen leidt tot de identificatie van abstracte concepten en regels die bij de strafoplegging rechtens relevant zijn. Interpretatie van deze abstracte concepten en regels kan leiden tot verduidelijking. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van extensionele verfijnende redeneringen (gevalsgebaseerd, de betekenis van het vergelijkbare geval), maar ook van intensionele verfijningen (waarbij de intensie van begrippen, of de abstracte regels, nader worden gespecificeerd). In een sequentieel spei van verfijningen kunnen potentiele tegenspraken ontstaan die bij voorkeur moeten worden opgehelderd. Die opheldering dient plaats te vinden in de openbare discussie. Die openbare discussie is van vitaal belang voor de rechtsstaat, zozeer dat de rechterlijke verplichting tot motiveren van vonnissen en opgelegde straffen in de grondwet is vastgelegd. Interpretatie kan voortbouwen op eerdere interpretatie en zo tot hele ketens van redeneringen leiden. Hieronder geef ik een paar abstracte regels voor de straftoemeting die via interpretatie uit art. 9a Sr worden afgeleid. 1.5.3.1 Straf naar schuld Als de omstandigheden waaronder het feit werd gepleegd een grond kan zijn om de strafoplegging geheel achterwege te laten, dan meen ik dat deze omstandigheden ook een rol behoren te speien bij de strafoplegging. Maar welke omstandigheden zijn dat? Welke zijn de omstandigheden waaronder het feit werd gepleegd? Bij zijn onderzoek identificeerde Oskamp (1998) een samenhang met de wil van de dader ten aanzien van de intredende gevolgen. De maatschappelijke rollen van dader en slachtoffer zijn daarbij dan weer betrokken. De meest voor de hand liggende achterliggende regel is mijns inziens: straf naar gerichtheid van de wil van de dader op het begaan van het strafbare feit en op het intreden van de gevolgen — kortweg: straf naar schuld. Maar wat wordt hier verstaan onder schuld? Ook de mate waarin de wil van de dader was gericht op de mogelijke gevolgen (die feitelijk niet zijn ingetreden)? Wordt de mate van schuld groter naarmate er een vertrouwensrelatie bestaat met het slachtoffer? Ook hierover, en vooral over de betekenis ervan bij de strafoplegging, kan de rechtspraak zoetjesaan opheldering verschaffen. Dit beginsel (straf naar schuld) wordt als wel het belangrijkste beginsel bij de strafoplegging beschouwd.160
160 De Hoge Raad heeft onder meer in het bekende Zwarte Ruiter arrest de exclusiviteit van het straf naar schuld beginsel verworpen. Dat houdt niet in dat het beginsel in de rechtspraktijk niet doorgaans als het meest belangrijke beginsel bij strafoplegging wordt gezien. 139
Rechtvaardige strafoplegging 1.5-3.2 Straf naar ernst van de gevolgen van het feit Als de ernst van het feit een grond kan zijn om de strafoplegging geheel achterwege te laten, dan zou men denken dat de achterliggende regel de volgende is: straf naar ernst van het feit. Dat houdt niet alleen in dat als het feit niets voorstelt, strafoplegging achterwege kan blijven. Dat houdt ook in dat hoe ernstiger het strafbare feit is, hoe zwaarder de straf is die behoort te worden opgelegd. Nu is de ernst van hetfeit het containerbegrip dat in de standaardmotivering een prominente plaats heeft gekregen en dat door zijn onbepaaldheid weinig heeft bijgedragen aan de rechtsontwikkeling bij de strafoplegging. Het begrip Staat voor de beoordeling van de buitenwereld (dus niet van de dader of het slachtoffer) van het strafbare feit als geheel, en dat wil meestal zeggen als resultante van de mate van schuld van de dader en de ernst van de gevolgen die de daad voor slachtoffer en samenleving heeft gehad. Omdat de rnate van schuld al in een regel is gevat moet een aanvullende regel mijns inziens de betekenis hebben dat een opgelegde straf niet rechtvaardig kan zijn, wanneer geen rekening is gehouden met de ernst van de gevolgen van het feit. De achterliggende regel is dan ook straf naar ernst van de gevolgen van het feit. En dat betekent dat de ernst van de gevolgen van het feit moet zijn vastgesteld door de strafopleggende rechter. Maar wat maakt de ernst van de gevolgen van het feit uit? De feitelijke gevolgen voor de slachtoffers? De gevaren waaraan de slachtoffers werden blootgesteld? De mate waarin een dergelijk feit door de samenleving wordt afgekeurd c.q. gevreesd? De commotie in de pers? Het is duidelijk dat een begrip als de ernst van de gevolgen van het feit heel veel facetten heeft die door de rechtspraak bij passende motivering kunnen worden opgehelderd. 1.5.3.3 Het gevaar voor de samenleving Als de persoon van de dader een rol speelt bij de vraag of de straf geheel achterwege zal worden gelaten dan behoort de persoon van de dader ook een rol te speien bij de strafoplegging. De persoon van de dader betreft hier al snel diens persoonlijkheid. Daarover worden door de ZM wel direct inductief vermoedens ontwikkeld op basis van de documentatie. Over de persoon van de dader wordt van sociaalwetenschappelijke zijde in sommige gevallen professioneel advies uitgebracht. Over de mate van toerekenbaarheid, bijvoorbeeld, en over de kans op recidive en over het risico dat invrijheidstelling van de verdachte voor de samenleving met zieh brengt. Dat het toegelaten is rekening te houden bij de strafoplegging met het gevaar voor de samenleving is een regel die ik (in het verlengde van het Zwarte Ruiter arrest) aan de persoon van de dader verbind.
140
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken 1.5.3.4 Compensatie, fair trial en herstel/schadeloosstelling Bij de omstandigheden die zieh na het plegen van het feit hebben voorgedaan wordt enerzijds vooral gedacht aan justitiele c.q. processuele161 omstandigheden die zieh buiten de macht van de dader voordoen. Bijvoorbeeld: de tijdsduur die is verstreken tussen opsporing en berechting; de tijdsduur die in voorlopige hechtenis is doorgebracht; de omstandigheid dat de verdachte nog in hechtenis wordt gehouden; de (over)bezetting van de gevangenissen en huizen van bewaring. Aan deze, processuele, aspecten kan ik geen andere regels ontlenen dan de algemene regel van art. 6 EVRM. Hier hebben we te maken met een regel waarvan de betekenis inderdaad via rechtspraak langzamerhand steeds duidelijker wordt gemaakt en nader ingevuld. Anderzijds speien de activiteiten die de dader heeft ontplooid om het leed en de schade die hij aanrichtte te verzachten c.q. te herstellen een rol bij de strafoplegging. Ze kunnen aanleiding geven tot compematie in vergelijking met de straf die normaliter zou zijn opgelegd. 1.5.3.5 De persoon van de verdachte!dader Bij het overleggen over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan diens incasseringsvermogen aan de orde worden gesteld. De wetgever geeft aan de regel straf naar incasseringsvermogen van de dader bijvoorbeeld inhoud in de context van de vermogensstraf: bij het opleggen van een boete dient rekening te worden gehouden met de vermogenspositie van de dader (art. 359 Sv). Ik leid daaruit de hier geformuleerde, meer algemene regel af die nader verfijnd kan worden via gemotiveerde de rechtspraak. Als bij het opleggen van straf de persoonlijke omstandigheden van de dader een rol mögen speien, kan rekening worden gehouden met de omstandigheden die de ontvankelijkheid voor positieve invloeden van de dader betreffen. Een ernstige verslaving zonder uitzicht op beeindiging kan een rol speien, net als het deel uitmaken van een stabiel gezin. Achter deze regel schuilt het respect voor de speciale preventie en voor de resocialiserende functie van de straf (een functie die enkele decennia geleden van meer belang werd gevonden dan thans). De betekenissen van deze regel kunnen ook weer via gemotiveerde rechtspraak worden opgehelderd. Het incasseringsvermogen van de dader en diens ontvankelijkheid voor positieve invloeden kunnen een rol speien bij de bepaling van een straf, wanneer verschillende alternatieven met vergelijkbare zwaarte kunnen 161 De andere omstandigheden die zieh na het feit hebben voorgedaan betreffen ofwel de persoon van de verdachte (die bij de persoonlijke omstandigheden is verwerkt), ofwel de onrust in samenleving (die bij de ernst van de gevolgen van het feit is verwerkt). 141
Rechtvaardige strafoplegging worden opgelegd. In extremo kunnen ze leiden tot een voorwaardelijke tenuitvoerlegging. 1.5.3.6 Compensatie voortgezette handelingl meerdaadse samenloop Een bekend probleem bij de strafoplegging betreft de behandeling van strafbare feiten als voortgezette handeling (art. 56 Sr) of als meerdaadse samenloop (art. 57 Sr). De meest directe benadering van meerdaadse samenloop betreft de bepaling van de verschillende samenstellende delicten per geval en die resultaten te sommeren, met als bovengrens het aangepaste wettelijke maximum cf. art. 57 lid 2 Sr. Deze werkwijze laat een expliciete verantwoording toe, die desgewenst gemotiveerd kan worden verbeterd. In de andere gevallen, wanneer er sprake is van een voortgezette handeling (en dat lijkt de keuze te zijn bij veel zedendelicten) geldt als cumulatiestelsel de absorptie.162 Alsdan is er bij de strafoplegging behoefte aan een aparte factor die de ernst van de duur en/of het aantal malen dat een strafbaar feit wordt geabsorbeerd in (de fictie van) een voortgezette handeling tot uitdrukking kan brengen. 1.5.4
Randvoorwaarden voor rechtsontwikkeling
De Hoge Raad heeft bij de rechtsvorming over strafoplegging bewust niet het initiatief genomen. Dat valt in de toekomst dan ook niet ineens wel te verwachten. Natuurlijk dient de Hoge Raad het gevormde recht desgevraagd wel te toetsen. Vanuit de uitvoering bezien is de eerste randvoorwaarde voor een praktisch effectief model voor rechtsvorming over rechtvaardige strafoplegging dat het initiatief buiten de Hoge Raad ligt. De tweede randvoorwaarde is dat de controle bij de Hoge Raad ligt (en dat er aandacht ontstaat voor mogelijke schending van het strafopleggingsrecht. De derde randvoorwaarde is (gelet op de betekenis die eerder in de rechterlijke organisatie wordt toegekend aan werklastmodellen en de ministeriele opvattingen daarover) dat de rechtsvorming over strafoplegging financieel binnen het bereikbare blijft, althans dat de wijze waarop de relatie tussen de financiering van de rechtspraktijk en de kwaliteit van de rechtsvorming zichtbaar is.163
162 ZieTekst & Commentaar Strafrecht, aantekening 4 bij art.56. 163 Dit is een wezenlijke, politieke problematiek. Mijns inziens behoort de ZM haar eigen boontjes te doppen en haar mannetje te staan in het onvermijdelijke publieke debat dienaangaande. 142
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken 1.5.4.1 Initiatiefen motivering Het initiatief voor rechtsvorming over straftoemeting ligt in het voorgestelde model niet bij de Hoge Raad, maar bij de lagere rechter. Dat initiatief krijgt vorm, wanneer gemotiveerd van de bestaande praktijk wordt afgeweken. Die afwijkingen kunnen betrekking hebben op de interpretatie van de relevante concepten in het licht van het voorliggende geval. Ze kunnen eveneens betrekking hebben op de waardering van de mogeiijke straffen naar zwaarte en naar doel. Ze kunnen tenslotte gaan over de manier waarop de regels en de correctiefactoren worden geconcretiseerd en tezamen worden afgewogen. 1.5.4.2 Cassatie Cassatie is mogelijk, wanneer de lagere rechter expliciet maakt welke regels voor strafoplegging hij heeft gebruikt, en op welke wijze. Zowel de veroordeelde, als het OM kunnen daartegen uiteindelijk beroep aantekenen in cassatie. Dat is alleen mogelijk, wanneer het toegepaste recht voldoende wordt verantwoord in de motivering. Er is geen enkele rechtsregel die een dergelijke verantwoording verbiedt, er zijn er veel die deze verantwoording vragen. De rechtspraktijkjWoögi het rechterlijke stilzwijgen in dezen. Dat gedogen genereerde een soort windstille in de rechterlijke straftoemetingspraktijk, niet in de maatschappelijke belangstelling daarvoor. 1.5.4.3 Financien Dat zorgvuldige besluitvorming over het opleggen van straffen kosten met zieh meebrengt spreekt vanzelf. Die kosten worden ook thans gemaakt. Het is de vraag of het verwezenlijken van verbeterde en meer dynamische rechtsvorming op het gebied van de strafoplegging niet te veel kosten met zieh mee zullen brengen. Die kosten zijn tot nu toe steeds een belangrijke drempel geweest. Eiders164 heb ik het ontbreken van toegespitste rechtsvorming wel ge'interpreteerd als het ontbreken van vakkennis op het gebied van de straftoemeting. Het ontbreken van vakkennis wordt over het algemeen verminderd door Studie, onderwijs en ervaring. Die laatste, de ervaring, kan tegenwoordig beschikbaar worden gemaakt met behulp van IGT. Voor dergelijke processen van kennisoverdracht, en de rechtsontwikkeling bij het opleggen van straf lijkt zo'n proces, is het zinvol wanneer de ZM een know-how systeem voor zichzelf inricht zoals de grote advocatenkantoren 164 A.H.J. Schmidt, Een databank voor straftoemeting?, Justitiele Verkenningen, nr. 8, 1992, p. 23-41. 143
Rechtvaardige strafoplegging plegen te doen op allerlei gebied.165 Dergelijke know-how Systemen zijn vermoedelijk niet in zwang geraakt bij de advocatuur omdat ze, alles overziend, kostenverhogend werken. In tegendeel. En de rechtsstaat Nederland zal meer baat dan kosten hebben bij het ontwikkelen van know-how Systemen van, door en voor de ZM op gebieden die nog slechts aan de hand van casu'istiek en ervaring normatief in kaart kunnen worden gebracht. 1.5.5 Afweging, besluitvorming en verantwoording Het is niet goed mogelijk om met alle ge'inventariseerde belangen die bij de strafoplegging in een individueel geval speien rekening te houden door via een receptachtige werkwijze min of meer mechanisch te körnen tot een op te leggen straf. De belangen moeten worden afgewogen, en die belangen zijn zeer uiteenlopend van aard. Bovendien krijgen ze in het recht zeer indirect betekenis, via wet en rechtspraktijk, en via de uitvoeringspraktijk (de wijze waarop straffen ten uitvoer worden gelegd). Dat neemt niet weg dat het uitvoeren van die afweging in een zodanig kader moet plaatsvinden, dat een kenbare en verdedigbare rechtspraktijk kan ontstaan. Het navolgende model beoogt een dergelijk kader te bieden. 1.5.6
Een model voor rechtvaardige strafoplegging
De genoemde algemene regels (straf naar ernst feit; straf naar schuld; rekening houden met het gevaar voor de samenleving; compensatie voor omstandigheen nadien; de persoon van de dader; compensatie voor duur/aantal malen) zijn geen van alle nieuw of, naar mijn oordeel, controversieel. Met andere woorden: anders dan de eerder besproken orientatiepunten voor strafoplegging komen deze regels/belangen wel in aanmerking om, na openbare discussie, aan vaste, transparante, rechtspraak bij te dragen. Volstaan met de standaardmotivering is door De Hoge Raad tot nu toe in de meeste gevallen gedoogd als zijnde binnen de grenzen van toelaatbare terughoudendheid bij de motivering van strafoplegging. Dat houdt niet in dat het volstaan met de standaardvoorwaarde ook als een rechtvaardige wijze van motiveren moet worden gezien. Dan zou discussie met de Hoge Raad zinloos zijn, en zo erg is het nu ook weer niet.106 Zo bieden de wetshistorische, en ook de grammaticale lezing van art.
165 Aldus E.G.M. Wagemakers in Prinsengrachtreeks 4, Amsterdam: Gerechtshof Amsterdam, 1997: p. 58. 166 Zie ook: Asser/Vranken (1995, nr. 175). 144
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken 359 Sv meer dan voldoende aanknopingspunten voor de opvatting dat her nooit de bedoeling van de wetgever is geweest om de rechtsontwikkeling via de rechtspraak over strafoplegging op het niveau van de standaardmotivering te laten steken, en dat zulks evenmin uit de tekst van art. 365a Sv kan worden gelezen. In het licht daarvan, en mede gelet op de eerder aangehaalde vaste rechtspraak die de rechter bij de strafoplegging vrijlaat in zijn selectie en beoordeling van relevante feiten, Staat het de rechter vrij om zijn gedachten en overwegingen met behulp van de gebruikelijke interpretatiegereedschappen te vormen en te verantwoorden. Het is mijn Stelling dat wanneer expliciet in strafvonnissen wordt overwogen welke concepten, feiten en beginselen hebben meegewogen, waarom en op welke wijze, dat alleen dan sprake kan zijn van rechtvaardige strafoplegging, tenminste, wanneer wordt recht gedaan aan de gebruikelijke rechtsgeleerde criteria. Daarbij speien (als gezegd) in elk geval de volgende gezichtspunten een rol: de wetshistorie, de grammatica, de dogmatiek, het systeem, de prudentie en het rechtsgevoel. De regels: straf naar ernst van de gevolgen van het feit en straf naar schuld houden beide in alle genoemde gezichtspunten stand: ze zijn niet controversieel, hoogstens wordt gestreden over de gewichten. Voor beide regels geldt dat geen rechtvaardige strafoplegging mogelijk is wanneer ze niet op het geval toegesneden zijn uitgelegd en in overweging genomen. De overige aspecten (gevaar voor de samenleving, compensatie voor omstandigheden nadien, incasseringsvermogen, ontvankelijkheid) gelden als correctiefactoren: zij zijn alleen dan relevant, wanneer ze een duidelijke rol speien in het voorliggende geval. Het model voor rechtvaardige strafoplegging heeft drie onderdelen: het eerste betreft de begripsvorming, de selectie en de waardering van de relevante juridische concepten in het licht van de casus. Het tweede betreft de begrenzing en indeling van het beschikbare Strafrepertoire waaruit zal worden gekozen. Het derde betreft de bepaling van de meest passende straf. Ik geef het model in de vorm van een kort scenario voor behoorlijke strafoplegging: 1. Bepaal voor het voorliggende geval op basis van de feiten en de bestaande rechtspraktijk zo goed mogelijk de ernst van de gevolgen van het feit. Wanneer daartoe reden is, stel dan een verfijning of vernieuwing voor van de bestaande rechtspraktijk en geef daarvoor een motivering. Zorg dat deze wordt gepubliceerd, zodat de verfijning of vernieuwing kan worden opgenomen in de rechtspraktijk. Herhaal deze activiteit voor de mate van schuld·, de omvang van het gevaar voor de samenleving, de mate waarin de dader moet worden gecompenseerd voor omstandigheden nadien, de persoon van de dader en de mate waarin duurlherhaling een rol speelt. 2. Bepaal voor het voorliggende geval de deelverzameling van straffen en 145
Rechtvaardige strafoplegging maatregelen waaruit moet worden gekozen en orden ze naar zwaarte en naar meest toepasselijk strafdoel op een wijze, vergelijkbaar met Oskamp (1998:45) en die inhoudelijk in overeenstemming is met de bestaande rechtspraktijk. Wanneer daartoe reden is, stel dan een verfijning of vernieuwing voor van de bestaande rechtspraktijk en geef daarvoor een motivering. Zorg dat deze wordt gepubliceerd, zodat de verfijning of vernieuwing kan worden opgenomen in de rechtspraktijk. 3. Bepaal de op te leggen straf door (i) een bandbreedte te bepalen op basis van de regels straf naar ernst van de gevolgen van hetfeit en straf naar mate van schuld. Bepaal (ii) binnen die bandbreedte nader een relevante, smallere, voorlopige strafband op basis van de afwegingen die behoren bij het gevaar voor de samenleving. Pas eventueel een correctie toe als compensatie voor omstandigheden nadien of als compensatie voor duurlaantal malen. Dit leidt tot de toepasselijke strafband. Bepaal tenslotte (iii) binnen de toepasselijke strafband de positie (die tot een concrete straf leidt) met behulp van de afwegingen over de persoon van de dader en diens omstandigheden, bijvoorbeeld het incasseringsvermogen van de dader en diens ontvankelijkheid voor invloeden ten goede. Bij deze laatste afweging gaan de strafdoelen mede een rol speien. Een voorbeeld van de toepassing van dit model op de zaak Hans en Grietje geeft paragraaf 2.2. l. 1.5.7 Samenvatting De in het voorafgaande beargumenteerde en voorgestelde werkwijze is rechtvaardig in eerdergenoemde zin, (1) omdat daarbij beter rekening wordt gehouden met wat de wetgever over rechtsontwikkeling voor ogen stond, (2) omdat de tekst van de wettelijke motiveringsverplichtingen van art. 359 Sv beter worden gerespecteerd, (3) omdat de rechter die volgens de dogmatiek en art. 12 AB gehouden is aan de wet zieh daaraan bij de strafrechtelijke motivering ook daadwerkelijk houdt, (4) omdat in het systeem van het Nederlandse rechtssysteem inhoudelijke motiveringen wel worden gevraagd en gegeven in het staatsrecht, het bestuursrecht en het civiele recht, en dat er geen redenen zijn om dat bij het strafrecht niet te doen (5) omdat dat de ZM ook past in het kader van de prudentie, de aanbevolen terughoudendheid ten aanzien van de op zichzelf mogelijke toeeigening van competenties van een andere Staatsmacht (in casu: de wetgever) en tenslotte (6) omdat de rechter zo voorkomt dat het rechtsgevoel wordt geschokt doordat de rechter anderen wel aan de wet houdt, maar zieh zelf, als dat zo uitkomt, niet (wederkerigheid). 146
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Genoemd model voldoet daarmee - althans in potentie - aanmerkelijk beter aan de in een rechtsstaat gebruikelijke juridische randvoorwaarden dan zowel de bestaande rechtspraktijk (het achterwege laten van dragende motiveringen en van toegespitste rechtsvorming via de rechtspraak) als de op handen zijnde rechterlijke afspraken. De belangrijkste oorzaken daarvoor zijn, ten eerste: het terugbrengen van de wederkerigheid in de verhouding rechter - verdachte; ten tweede: het behoud van de mogelijkheid van functionele onafhankelijkheid en, in samenhang daarmee, doordat de rechter altijd gemotiveerd kan afwijken, respect voor de persoonlijke overtuiging van de individuele rechter in functie. De belangrijkste vraag die in het midden is gelaten betreft de financiering van de eventueel benodigde extra inspanningen van de ZM om (weer) naar een juridisch kwalitatief aanvaardbare rechtspraktijk op het gebied van de strafoplegging te körnen. Deze laatste vraag is een politieke vraag die hier niet verder aan de orde wordt gesteld. Het is echter ook een instrumentele vraag. In die hoedanigheid komt hij in het derde hoofdstuk van dit deel aan de orde. Eerst wordt echter aandacht besteed aan het verkennen van de mogelijkheden van het gegeven model bij de rechtsontwikkeling op het gebied van de strafoplegging.
147
2. Straffen in zeden- en opiumzaken
2.1 Enkele overwegingen vooraf Het uitgangspunt voor regelmatige, dat wil zeggen: regelgebaseerde, strafoplegging is gegeven in de voorafgaande paragrafen. Daarbij is een eenvoudig model geschetst. Dat model ga ik gebruiken en kalibreren bij de behandeling van een reeks van gevallen. Daarbij probeer ik recht te doen aan het voor rechtsontwikkeling elementaire vereiste van motivering. De gevallen zijn beschikbaar gekomen in het straftoemetingsproject van Oskamp; hij heeft ze afgedrukt in de bijlagen van zijn dissertatie (Oskamp, 1998).l67 Op deze wijze wil ik laten zien dat het geschetste model een werkwijze voor rechtsvorming beschrijft die niet alleen verloopt längs de lijnen van rechtvaardige strafoplegging, maar die ook zonder omwegen en op basis van betrekkelijk weinig gevallen tot meer toegespitste en transparante rechtspraktijk op het gebied van de strafoplegging kan leiden. 2.1.1
Ordening van het Strafrepertoire
Voor het bepalen van de noodzakelijke ordening in straffen maak ik eveneens gebruik van het 'Leidse' straftoemetingsproject.168 Ik geef uitsluitend een ordening naar zwaarte. In de cellen van tabel l zijn steeds de bovenen ondergrenzen weergegeven. Zo is een voorwaardelijke boete zonder bijzondere voorwaarde de bovengrens van een minimale straf (band 1). Een niveau zwaarder worden de· onvoorwaardelijke boete die ineens wordt betaald geacht, en de voorwaardelijke boete met een bijzondere voorwaarde, en de voorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarde. Ook onbetaalde arbeid ten algemene nutte gedurende minder dan 50 uren valt in deze band. Op deze manier levert de voorgestelde indeling in straf167 Ik geef regelmatig enige aanvullingen uit de oorspronkelijke door de rechters ingevulde formulieren, wanneer dat licht kan werpen op de gebruikte argumentatie. 168 Oskamp gaf (1998: p. 45) een tabel waarin straffen in twee dimensies zijn geordend: naar zwaarte (in genummerde banden) en naar toepasselijk strafdoel. In dit uitgangspunt zijn aanpassingen aangebracht: het betreff vooral het opheffen van onduidelijkheden c.q. dubbelzinnigheden die in het feitelijk gebruik Problemen hebben opgeleverd. 149
Straffen in zeden- en opiumzaken banden meerdere, gelijkwaardige straffen op, per strafsoort en modaliteit. Een dergelijke indeling is een noodzakelijke voorwaarde om regels als 'straf naar schuld' te kunnen toepassen, daarvoor is het immers nodig straffen naar gewicht te kunnen ordenen. Ik acht het aannemelijk dat zowel binnen als buiten de ZM verschillend wordt gedacht over de beste indeling van het beschikbare Strafrepertoire naar doel en zwaarte. Ik acht het niet uitgesloten dat met behulp van sociaal-wetenschappelijke technieken een aanmerkelijk zuiverder en representatiever beeld van de maatschappelijke perceptie van de relatieve zwaarte van op te leggen straffen kan worden opgesteld. Het uitvoeren van een dergelijk onderzoek was evenwel hier, gelet op de randvoorwaarden waaronder het project tot stand kon komen, onmogelijk. Strafband Boete 1 (min) Vv 2 vv/bv - ov / 1 3 ov/1 < boete < ov/6 4 ov/6 < boete < ov/>12 5 6 7 8 9 W (max) Vv - voorwaardelijk, algemene voorwaarde Boete ov/1 - onvoorwaardelijke boete ineens Atan - arbeid ten algemene nutte
Atan
Vrijheidsstraf
vv vv/bv - ov 6d 1w< GVS <4w 4w < GVS < 6m 6m < GVS < 18m 18m < GVS < 3i 3l < Gvs-ov < 6l 6l < Gvs-ov < 12 12] < Gvs-ov < 20j vv/bv - voorwaardelijk, bijzondere voorw GVS - gevangenisstraf
0 u < atan < 48 u 48 u < atan < 160 u 160u < atan < 240 u
Tabel 1: Strafrechtelijke straffen in strafbandenbanden De strafbanden in tabel l zijn bedoeld als een weergave van de maatschappelijke perceptie van de zwaarte van straffen. De tabel doet dienst als representatie van de gemeenschappelijk achtergrond in de openbare discussie over strafoplegging. Ik geef in tabel l daarvan een hypothese. De strafbanden l t/m 4 bevatten straffen die, wanneer ze moeten worden ondergaan door iemand die werk heeft, niet noodzakelijkerwijze ten koste van dat werk behoeft te gaan. Vanaf band 6 gaat het voornamelijk om vrijheidsstraffen van aanmerkelijke duur. Daarbij is ervoor gekozen om de marges ruim te laten zijn. Deze ruime marges zijn noodzakelijk: nadere verfijning kan (nog) niet worden verantwoord. Misschien verdient de indeling van boetes nog nadere toelichting: ik heb er voor gekozen om de zwaarte van de boete te relateren aan het aantal termijnen: de belasting voor de dader die een boete van een omvang moet betalen die niet anders dan in termijnen kan worden opgebracht neemt toe met het aantal ter150
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken mijnen en is in deze zin, als leedtoevoeging, minder goed te relateren aan absolute hoogte van de boete in guldens. Voor de delinquent aan wie zojuist de hoofdprijs uit de postcodeloterij ten deel viel is een boete vanf 2500,- minder leedtoevoegend dan voor de delinquente 'bijstandsmoeder'. 2.1.2
De relevante begrippen
Bij het 'Leidse' project is uitgebreid aandacht besteed aan het, in samenspraak met strafrechters, opstellen en evalueren van tamelijk uitgewerkte begrippenschema's die bij de strafoplegging van belang zouden zijn. Die uitgewerkte Schemas zijn in Oskamp's IvS-systeem verwerkt en hebben aanleiding gegeven tot kritiek van de strafrechters die het systeem beproefden: het schema is te uitgebreid, te zeer 'wetenschappelijk'. Op die grond acht ik het beter te vertrekken bij een zeer beperkt begrippenarsenaal: de minimumverzameling die nodig is om de regels van het model te kunnen toepassen: de mate van schuld, de ernst van de gevolgen van het feit, de mate waarin de samenleving gevaar loopt. Aan de corrigerende factoren (compensatie voor omstandigheden nadien; incasseringsvermogen en ontvankelijkheid van de verdachte) wordt alleen aandacht besteed wanneer daartoe aanleiding bestaat. In onderstaand schema geef ik de relevante begrippen, met een uniforme mogelijkheid om gewichten te geven. De twee randcategorieen (minimaal en maximaal) zijn bedoeld als zeer uitzonderlijk: ze worden alleen toegekend in extreme gevallen. De middencategorieen vertegenwoordigen een globale driedeling. Minimaal
Minder Ernstig Zeer erg ernstig
Maximaal
Mate van gerichtheid van de wil Ernst van de gevolgen van het feit Gevaar voor samenleving Compensatiegrond Incasseringsvermogen dader Ontvankelijkheid dader Schema 1: de mogelijke waarderingen van de factoren
Genoemd schema (schema 1) zal ik gebruiken bij de toepassing van het model. Een dergelijk schema is toegepast door de rechters die het materiaal hebben beschikbaar gesteld aan het 'Leidse project'. Het gaat eigenlijk om factoren die bij de strafoplegging een rol speien. Die factoren (en hun gewichten bij een voorliggend geval) zijn conceptuele constructies, die 151
Straffen in zeden- en opiumzaken deels hun betekenis ontlenen aan een gebeurtenis (het strafbare feit) en die deels hun betekenis ontlenen aan de wijze waarop ze binnen de praktijk van de strafrechtspraak worden gemterpreteerd. De verbinding tussen de casu'istiek van de strafrechtspraak en meer gevestigde, publieke interpretatie (de praktijk) verloopt via de motivering. Daarbij wordt gebruik gemaakt van toekenningen. De taalkundige structuur van toekenningen wordt gekenmerkt door de operator 'geldt als'.169 Bij de zaak Hans en Grietje geldt het onherstelbare lidteken als zwaar lichamelijk letsel; dat zwaar lichamelijk letsel geldt als bestanddeel van het delict zware mishandeling (art. 302 Sr). Daardoor (en doordat het opzet van Hans gericht was op dit bestanddeel) is de maximumstraf 8 jaar gevangenisstraf. Binnen de context van het delict zware mishandeling geldt het onherstelbare lidteken van Grietje als minder ernstig in vergelijking met wat bij dit type delict kan voorkomen en ook pleegt voor te komen. De factor 'de ernst van de gevolgen van het feit' wordt op grond hiervan binnen de context van art. 302 Sr als 'minder erg' gewaardeerd. Hiermee zijn twee belangrijke aspecten van het model naar voren gehaald. Ten eerste: de factoren en hun waardering kunnen via toekenningen (de geldt als constructies) expliciet worden teruggeleid naar de feiten. Die ketens van toekenningen kunnen de functie van verantwoording en uitleg effectief vervullen. Ze worden individueel bepaald door een bepaalde strafkamer bij een bepaald geval. Ze kunnen dan ook, bij vergelijkbare feiten, verschillen. Verschillende kamers hebben dan vergelijkbare feiten verschillend beoordeeld. Door deze beoordeling in toekenningen te expliciteren maken de kamers die de beslissingen nemen een openbare juridische discussie mogelijk, en, daarmee, een publieke rechtscultuur. De formulieren die door de participerende rechters voor het 'Leidse project' werden ingevuld op basis van concrete gevallen geven de mogelijkheid om te zocken naar de moderne vormgeving van zo'n rechtspraktijk voor strafoplegging. Ten tweede: de waardering van de factoren geschiedt binnen de context van het strafbare feit, waarbij het wettelijke maximum werd gedefinieerd. Wanneer de opzet, gericht op het zware letstel bij de zaak Hans en Grietje niet zou hebben kunnen worden bewezen, zou het gegaan kunnen zijn om een ernstig geval van 'eenvoudige' mishandeling (met een wettelijke maximumstraf van 2 jaar), of, in geval van art. 300 lid 2 Sr, weer om een minder ernstig geval met een maximumstraf van 4 jaar. De wetgever maakt regelmatig gebruik van de mogelijkheid om strafbare feiten te kwalificeren en daarmee het strafmaximum te differentieren. Die kwalificatie gebeurt dan natuurlijk op basis van omstandigheden die ook de strafmaat be'in169 Zie ook Searle (o.e., 1995). 152
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken vloeden. De waardering binnen de context van het bewezen strafbare feit compenseert het gevaar dat een enkele omstandigheid bij de strafoplegging twee maal of nog vaker wordt aangerekend. 2.1.3
Het model en de zaak Hans en Grietje
Ter illustratie pas ik het model toe op de zaak Hans en Grietje. Allereerst bepaal ik de context op basis van het wettelijke strafmaximum feiten naar strafmaximum. art. 302 lid l Sr levert een wettelijk strafmaximum van 8 jaren en een boete van de vijfde categorie. Ik geef vervolgens als eerste kader een indeling naar zwaarte van de straffen die kunnen worden opgelegd in vijf bandbreedtes™. Dat kader geeft een feitelijke grondslag voor de waardering van straffen van minimaal, minder zwaar, zwaar en zeer zwaar tot maximaal binnen de context van zware mishandeling. Een van deze vijf bandbreedtes is het doel van de fase (in het model), waarin de uitkomsten van de regels straf naar mate van schuld en straf naar ernst van de gevolgen van het feit worden toegepast en afgewogen. Op basis van deze twee factoren wordt de toepasselijke bandbreedte bepaald. Bij de zaak Hans en Grietje wordt de mate van schuld, dat wil zeggen: de mate waarin de wil van Hans gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, als ernstig geoordeeld (op grond van het gebruiken van een stukgeslagen glas) en worden de gevolgen, als zware mishandeling (art. 302 Sr), minder ernstig geoordeeld (op grond van de relatief minder ernstige gevolgen).
1. Minimaal 2. Minder zwaar 3. Zwaar 4. Zeer zwaar S. Maximaal
Bandbreedtes vv < boete < ov/1; vv gvs ov/1 < boete < ov/> 12; Ou < atan < 160u; vv/bv < gvs < 4w 160u < atan < 240u; 4w< gvs < 18m 18m < gvs < 6j 6j < gvs < 8j
Strafbanden 1-2 3-4 5-6 7-8 9
Tabel 2: De vijf bandbreedtes als kader bij zware mishandeling De beide beginselen die de argumenten aanreiken om de toepasselijke bandbreedte te bepalen stemmen niet geheel overeen. Er moet worden 170 Voor die indeling maak ik gebruik van enkele vuistregels. Allereerst: ik streef naar twee banden per bandbreedte (voor de bandbreedtes 2-4). De randvoorwaarde daarbij is dat de uiterste bandbreedtes uitzonderlijk (respectievelijk: minimaal, maximaal) blijven. Deze indeling dient derhalve per delictgroep te worden opgesteld.Ten tweede: ik streef ernaar dat het merendeel der in feite opgelegde straffen in de middelste bandbreedte vallen. 153
Straffen in zeden- en opiumzaken afgewogen. Straf naar schuld wordt over het algemeen als het belangrijkste beginsel gezien. In het geval Hans en Grietje houdt dit uitgangspunt stand: de omstandigheid dat de gevolgen in feite minder ernstig zijn is immers een kwestie van toeval: daarom geeft bij de uiteindelijke bepaling van de toepasselijke band de waardering van het schuldbeginsel de doorslag. Bij het geval Hans en Grietje wordt aldus bepaald dat in beginsel een zware straf (een straf uit de bandbreedte met zware straffen) dient te worden opgelegd. Deze bandbreedte ziet er als volgt uit:
3. Zwaar
Bandbreedtes T60u < atan < 240u; 4w< gvs < 18m
Strafbanden 5-6
De toepasselijke bandbreedte bij de zaak Hans en Grietje Binnen elk van de vijf bandbreedtes kunnen de meer beperkte strafoanden van figuur l worden onderscheiden. Deze geven een voorlopig kader voor de verdere verfijning met behulp van de overige factoren. Op basis van de factor gevaar voor de samenleving wordt binnen de relevante bandbreedte de toepasselijke strafband bepaald. Bij de zaak Hans en Grietje wordt het gevaar voor de samenleving (en daarmee: de noodzaak tot beveiliging) minimaal geoordeeld. Daarom wordt de laagste strafband (binnen de in de eerste fase geselecteerde bandbreedte) voorlopig toepasselijk. De voorlopig toepasselijke strafband bij de zaak Hans en Grietje is dan nummer 5 (dit nummer verwijst naar tabel 1). Vervolgens wordt onderzocht of er compensatie dient te worden toegepast, ofwel negatief op grond van duur/aantal malen, ofwel (meestal) positief op grond van omstandigheden nadien. Voor geen van beide factoren zie ik in de zaak Hans en Grietje compensatie.'71 De voorlopig toepasselijke strafband wordt daarmee de toepasselijke strafband (band 5). Binnen deze Streifband wordt nu gezocht naar een in concreto op te leggen straf waarbij rekening wordt gehouden met de persoon van de dader. Bij de zaak Hans en Grietje kan, op basis van het model, worden geconcludeerd dat de opgelegde straf van 200 uur atan (als weegegeven in paragraaf 1.5-2) binnen de marges van het regelmatige gebruik van het model voor strafoplegging past. Dat wil zeggen: wanneer de beginselen en de werkwijze van het model worden aanvaard kan van die straf worden verdedigd, dat het een rechtvaardige straf is. Ik geef de bijpassende verdediging in de vorm van een motivering. 171 Bij de behandeling van de zedendelicten blijkt dat de omstandigheid dat de verhouding authentiek is hersteld en de partijen weer samenwonen aanleiding is voor haast maximale compensatie, omdat alsdan de taak van het strafrecht niet meer vanzelfsprekend is. Dat argument geldt mijns inziens minder bij zware mishandeling. 154
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Het opzet (de schuld) van Hans om Grietje zwaar lichamelijk letsel toe te brengen is ernstig omdat hij daartoe, weliswaar in een opwelling, een glas stuksloeg om het als steekwapen te gebruiken. De gevolgen van het feit zijn minder erg dan bij gevallen van art. 302 Sr gebruikelijk is. Het gevaar voor de samenleving is gering omdat Hans de ernst van het gebeurde inziet. Verdere gegevens zijn onbekend. De toepasselijke bandbreedte kan worden verantwoord op basis van de toepassing van de beginselen straf naar mate van schuld en straf naar ernst van de gevolgen. De indicatie van straf naar schuld krijgt de voorkeur boven de (naastliggende) indicatie van straf naar gevolgen omdat het eerste beginsel als regel de voorkeur verdient en er in casu geen argument is daarvan af te wijken. De reden daarvoor is, dat de feitelijke ernst van de gevolgen mede van het toeval af heeft gehangen, en dat het willens en wetens aanvaarden van het risico van aanmerkelijk ernstiger gevolgen daarmee geenszins aan betekenis verliest. Het toepasselijke deelgebied binnen de bandbreedte kan worden verantwoord op basis van het geringe gevaar voor de samenleving. Op basis van de toepassing van de in het model opgenomen beginselen en op basis van de indeling van de wettelijke strafruimte bij zware mishandeling met behulp van de algemene indeling van strafrechtelijke straffen van tabel l wordt geconcludeerd dat de opgelegde straf van 200 uren atan valt binnen het toepasselijke deelgebied (band 5). Gemotiveerde wijziging van deze conclusie is alleen mogelijk door (a) ofwel de beginselen te wijzigen, (b) ofwel de waardering van de feiten in het licht van de beginselen te wijzigen, (c) ofwel door de indeling van straffen in bandbreedtes en in strafbanden te wijzigen, (d) ofwel door de wijze waarop de verschallende beginselen met elkaar worden afgewogen te wijzigen. Doordat al deze indelingen en werkwijzen expliciet gemaakt zijn, is een transparante, publieke discussie daarover in beginsel mogelijk. 2.1.4
Werkwijze
In de navolgende paragrafen wordt een begin gemaakt met die publieke discussie. De informatie die rechters bij het 'Leidse' project beschikbaar stelden over werkelijke zeden- en opiumzaken breng ik in verband met het model. Het is evenwel onvoldoende om met een beschrijvende benadering te volstaan. Als het bijvoorbeeld waar is dat er geen vakkennis bij rechters over strafoplegging bestaat,172 dan'is het aannemelijk dat geen enkel model voor 172 iets wat ik nog ongeclausuleerd durfde beweren in Justitiele Verkenningen, nr. 8 in 1992. 155
Straffen in zeden- en opiumzaken rechtvaardige strafoplegging stand zal kunnen houden wanneer het wordt getoetst aan de praktijk. Er zullen dan steeds uitspraken zijn die in feite van het model afwijken omdat bij afwezigheid van vakkennis ook een consistente rechtspraak zal ontbreken. Dat neemt niet weg dat de beschrijvende analyse als onderzoekstechniek zal kunnen worden ingezet, zij het niet zozeer om het model te toetsen (dat wil zeggen het op basis van waargenomen verschillen te kunnen verwerpen). De beschrijvende analyse zal kunnen laten zien of het model er vaak naast is in vergelijking met de rechtspraktijk, en als dat zo is, of dat steeds tot te hoge dan wel te läge straffen aanleiding geeft, dan wel nu eens te hoog en dan weer te laag. Dat laatste resultaat zou overigens mijn zoeven genoemde Stelling uit 1992 ondersteunen. In feite is de beschrijvende analyse de basis van de navolgende uiteenzetting. Dan wordt een casus getypeerd op basis van het beschikbare materiaal en wordt een virtuele strafband bepaald, dat wil zeggen de strafband waaruit volgens het model de straf had moeten worden geselecteerd. Aan de hand van deze beschrijvende analyse kunnen verschallende nadere vragen die voor de openbare discussie over rechtvaardige strafoplegging van belang zijn worden aangewezen. Dat is het eigenlijke doel van de nu volgende oefening: het bepalen van de vragen waarover in het juridische debat dient te worden besloten. Eerst bij de zedendelicten en daarna bij de opiumdelicten. Die vragen worden getypeerd in verschillende categorieen. De eerste betreft de waardering van feiten in factoren. Aan alle rechters is gevraagd om de feiten te vertalen naar factoren en die factoren te waarderen, van een gewicht te voorzien voor de strafoplegging in het voorliggende geval. Het is mogelijk dat de verschillende rechters de feiten verschillend waarderen. Dat kan een puur retorische of terminologische kwestie zijn. Daarvan zullen we voorbeelden zien bij de analyse achteraf, nadat de delicten waarover wordt gesproken zijn gepresenteerd. 2.1.5
De presentatie van de delicten
De delictsomschrijvingen werden aangeleverd door rechters in het kader van het 'Leidse project'. Daarvan is voor een deel verslag gedaan in de dissertatie van Oskamp (Oskamp, 1998). Hier wil ik in een oogopslag de meest belangrijke aspecten per geval laten zien. Daarvoor gebruik ik een schematische weergave per geval. Aan de hand van het schema van de eerste173 zedenzaak geef ik een toelichting. Middenboven geef ik (voorafgegaan door een volgnummer) de körte 173 Ik orden de gevallen oplopend naar strafmaximum en naar strafhoogte. 156
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken typering van het geval, aangevuld met zowel feitelijke als normatieve inforniatie, zoals die door de rechter is gegeven in het formulier. Rechtsmidden de artikelen waar de bewezen strafbare feiten worden genoemd. Rechtsonder de in werkelijkheid opgelegde straf. Het volgnummer wordt gebruikt om naar de verschillende gevallen te kunnen verwijzen in de discussie. Linksonder is een tabel waarin het model in verband wordt gebracht met het voorliggende geval. Links worden de relevante factoren opgesomd: vijf ervan kwamen al eerder aan de orde. Ik heb er uiteindelijk nog een aan toegevoegd omdat daarzonder de discussie niet goed kan worden gevoerd: compensatie voor meerdere malen/duur.I7'i Achter die factoren zijn twee kolommen opgenomen met getallen. De eerste geeft de getalswaardering door de rechter, de tweede geeft de getalswaardering zoals ik hem (gemotiveerd) heb gecorrigeerd. In het voorbeeld heb ik de als maximaal (5) gewaardeerde 'gerichtheid van de wil' en 'noodzaak tot beveiliging' gemitigeerd omdat in het voorliggende geval, dat (op grond van de opgelegde straf) als een van de lichtste van de 66 gevallen van zedendelicten die zullen worden behandeld moet worden beschouwd er geen sprake kan zijn van een in extremo gerichte wil en een uitzonderlijke, extreme noodzaak tot beveiliging. Rechts naast deze kolommen met waarderingen zijn de (tussen)resultaten van de virtuele, modelmatige strafoplegging gegeven. Eerst de toepasselijke bandbreedte die wordt bepaald door de beoordeling van de eerste twee factoren samen te nemen. Daaronder de voorlopig toepasselijke strafband, die binnen de toepasselijke bandbreedte wordt geselecteerd op basis van de behoefte aan beveiliging. Tenslotte de definitieve toepasselijke strafband, die mede, en beargumenteerd, vorm krijgt op basis van de factoren: (i) compensatie voor aantal malen/duur, (ii) compensatie voor omstandigheden nadien en (iii) de persoon van de dader. In de navolgende paragrafen worden alle beschikbare delicten op deze wijze gepresenteerd. Tijdens die presentatie zal ik waar nodig een interpretatie geven of aangeven welke vraag voor de openbare discussie aan de orde is. Vooruitlopend op die openbare discussie geef ik na de behandeling van de delicten een körte beschouwing. Dit doe ik elke keer dat de zaken met hetzelfde strafmaximum binnen een delictsgroep werden behandeld. 174 Het blijkt dat het bij veel zedendelicten gaat om reeksen van inbreuken gedurende längere periodes, soms gaat het om meerdere slachtoffers, terwijl de wijze waarop over het feit wordt geoordeeld in het merendeel van die gevallen aannemelijk maakt dat de fictie van een strafbaar feit wordt gehanteerd. Alsdan dient er een mogelijkheid te zijn om de invloed die op de strafoplegging uitgaat van meerdaadse samenloop in het model tot uiting te brengen, althans bespreekbaar te maken. 157
Straffen in zeden- en opiumzaken Ik sluit af — per delictsgroep - met een samenvatting van het in het licht van de gegeven analyses optimale beleid. 2.2
Strafoplegging bij zedendeiicten
Het gaat om werkelijk beoordeelde delicten. Rechters hebben formulieren ingevuld en ter beschikking gesteld voor het 'Leidse project.' Op die formulieren is de nu volgende analyse gebaseerd. Het gaat om gevallen van art. 249 Sr (incest; ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen) tot art. 242 Sr (verkrachting). Art. 248 Sr bevat aangepaste strafmaxima in verband met de gevolgen: ernstig letsel en dood. Delict
Slachtoffer
Geweld Ernstig Dood Max. letsel 249 ontucht, incest Misbruik gezag/vertrouwen 6 jaar 247 ontucht Onmachtige, kind 12-16 6 jaar 246 ontucht Ja 8 jaar 245 ontucht + binnendringen Beneden de leeftijd van 16 8 jaar 243 binnendringen Onmachtige 8 jaar 244 binnendringen Beneden de leeftijd van 12 12 jaar 242 binnendringen Ja 12 jaar 248 lid 1 ja [243, 245-247] 12 jaar ja 248 lid 2 ja [242-247] Ja 15 jaar Tabel 3: Enkele voor Strafoplegging relevante aspecten van zedendeiicten Op basis van deze gegevens heb ik een kleine tabel (tabel 3) opgesteld waarin de zedendeiicten naar strafmaximum en kwalificatiekenmerk oplopend zijn geordend. Kennelijk speien de begrippen ontucht en binnendringen een rol. Ontuchtige handelingen zijn handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.175 Ook binnendringen kan een ontuchtige handeling zijn. De term ontuchtig wordt gebruikt om aan te geven dat de mogelijkheid bestaat van niet-ontuchtige, seksuele handelingen in vergelijkbare situaties (artt. 245-247, 249 Sr). Die mogelijkheid is bij de andere zedendeiicten uitgesloten: binnendringen bij een kind jonger dan 12, bij een onmachtige of onder bedreiging met geweld is in alle gevallen ontuchtig. Ontucht wordt met een minder zwaar strafmaximum bedreigd. Ontucht wordt onderscheiden in ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen, ontucht met een 175 Zie bijvoorbeeld Tekst & Commentaar Strafrecht: aantekening 6 onder a) bij art. 247 S r. 158
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken bewusteloze, onmachtige, gestoorde of kind en ontucht met geweld of bedreiging - gebruik van geweld wordt met een hoger strafmaximum bedreigd. Hetzelfde geldt voor seksueel binnendringen: gebruik van geweld wordt met een even zwaar strafmaximum bedreigd als binnendringen bij een kind beneden de twaalf jaar. Minder zwaar wordt het strafmaximum bij binnendringen van een bewusteloze/onmachtige. untüchtig binnendringen bij een kind van 12 tot 16 jaar wordt met hetzelfde maximum bedreigd. Allereerst probeer ik de bestaande strafopleggingspraktijk bij zedendelicten, althans voor zover die spreekt uit de beschikbare formulieren176, te beschrijven in de termen van het model. Daarbij groepeer ik de strafbare feiten naar strafmaximum.177 Nadat per strafmaximum het kader (in bandbreedtes) is voorgesteld, worden de gevallen gepresenteerd, gegroepeerd naar strafhoogte (van laag naar hoog). Per geval wordt nagegaan of een aannemelijke motivering (in termen van het model) kan worden gegeven. Wanneer dat niet kan wordt onderzocht of een aanpassing, c.q. uitbreiding van het begrippenapparaat hulp kan bieden, en zo ja, welke. In die gevallen waarin dat niet mogelijk is wordt geconcludeerd dat de opgelegde straf kennelijk niet rechtvaardig is (in de zin van het model). 2.2.1
Zedendelicten met strafmaximum van 6 jaar
Bij een strafmaximum van zes jaar gaat het om ontucht met misbruik van gezag of vertrouwen (art. 247 Sr), dan wel om ontucht met een bewusteloze, onmachtige, gestoorde of kind (art. 249 Sr). 2.2.1.1 De banabreedtes (artt. 247 en 249 Sr) Veel vormen van incest vallen onder deze artikelen.178 Met behulp van de eerder gegeven vuistregels is een indeling van het beschikbare strafrepertoire gemaakt in tabel 4 (de vijf banden). De banden geven aanknopingspunten voor de beoordeling met behulp van de factoren mate 'ernst schuld'
176 Ik neem een deel van de inhoud van Oskamp (1998: bijlage III) over. 177 Respectievelijk 6 jaar bij de art.247 en 249 Sr, 8 jaar bij de art. 243, 245 en 246 Sr, 12 jaar bij de art. 242, 244 en 248 lid 1 jo [243, 245-247] Sr en 15 jaar bij art. 248 lid 2 jo [242-247] Sr. 178 De tekst van art. 247 luidt: 1. Hij die met iemand van wie hij weet dat hij in Staat van bewusteloosheid of lichamelijk onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in Staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden of met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt untüchtige handelingen pleegt of laatstgemelde tot het plegen of dulden van zodanige handelingen buiten echt met een derde verleidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 159
Straffen in zeden- en opiumzaken en 'ernst gevolgen'. Als het om een minder zwaar geval van incest gaat wordt maximaal 160 uur ATAN opgelegd, of een maximale boete, of 4 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een zeer zwaar geval leidt volgens deze indeling tot meer dan 18 maanden gevangenisstraf (en maximaal tot meer dan 5 jaar). Tevens zijn per bandbreedte de banden uit tabel l aangegeven. Bandbreedte Minlmaal Minder zwaar Zwaar Zeer zwaar Maximaal
Banden Aantal Strafmarges vv < boete < ov/1; gvs-vv 1-2 2 3-4 ov/1 < boete< ov/>12; Ou < atan < 160u; vv/bv< gvs < 4w 6 7 160 < atan < 240u; 4w < gvs < 18m 5-6 18m < gvs < 6j 7-8 3 0 9 6j
Tabel 4: De vijf bandbreedtes als kader bij het maximum van 6 jaar Er zijn in totaal 18 casusposities uit deze categorie van zedendelicten beschikbaar. Daarvan körnen van de opgelegde straffen er twee terecht in bandbreedte l (minimaal), zes in bandbreedte 2 (minder zwaar), zeven in bandbreedte 3 (zwaar) en drie in bandbreedte 4 (zeer zwaar). Niet een kwam terecht in bandbreedte 5 (maximaal). In paragraaf 2.5 zijn de 18 beschikbare casusposities van de zedendelicten met een strafmaximum van 6 jaar achtereenvolgens weergegeven. Daarbij is gebruik gemaakt van een Schema. De toelichting op het schema is gegeven in paragraaf 2.1.5. De casusposities zijn geordend naar zwaarte van de in werkelijkheid opgelegde straf. Het is mogelijk om via dit materiaal als lezer in debat te gaan met
zes jaren of geldboete van de vierde categorie. 2. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon beneden de leeftijd van zestien jaren, twaalf jaren of ouder is, heeft vervolging, buiten de gevallen van de artikelen 248 en 249, niet plaats dan op klacht. 3. Het derde en vierde lid van artikel 245 zijn van overeenkomstige toepassing. De tekst van Artikel 249 Sr luidt: 1. Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, Stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie. 2. Met dezelfde straf wordt gestraft: 1°. de ambtenaar die ontucht pleegt met een persoon aan zijn gezag onderworpen of aan zijn waakzaamheid toevertrouwd of aanbevolen; 2°. de bestuurder, arts, onderwijzer, beambte, opzichter of bediende in een gevangenis, rijkswerkinrichting, rijksinrichting voor kinderbescherming, weeshuis, ziekenhuis, of instelling van weldadigheid, die ontucht pleegt met een persoon daarin opgenomen; 3°. degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met Jemand die zieh als patient of clientaan zijn hulpof zorg heeft toevertrouwd. 160
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken de rechter(s) die de straf oplegden en, tegelijkertijd, met het model dat ik eerder presenteerde. Ik geef eerst de schema's zelf (met minimale toelichting). Vervolgens geef ik voor deze 18 casusposities mijn bevindingen in paragraaf 2.2.1.2. Nr - 1. Kinderiokker (met snoepjes) welke zeer jonge kinderen (Sjaar) betast (in park). De 72jarige dader is first offender en heeft een siechte gezondheid. Er is gevaar voor recidive. Mate van genchtheid van de wil 54 Art. 247 Sr, Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 247 lid 1 Sr Noodzaaktot beveiliging 5 4 Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 9 mnd GVS -vv Omstandigheden nadienPersoon dader 1 Strafband 7 Op basis van schuld en ernst van de gevolgen komt bandbreedte 4 (zeer ernstig) in aanmerking. Door de noodzaak tot beveiliging wordt strafband 8 voorlopig toepasselijk. De feitelijk geselecteerde strafband is 2: het verschil bedraagt 6 banden. Er is een belangrijk argument om van de in het formulier opgegeven waardering af te wijken. Het betreff mate van gerichtheid van de wil en de noodzaak tot beveiliging. De gebruikte vijfpuntsschaal voorziet erin, dat de uiterste waarden (l en 5) alleen voor de extreme gevallen worden gebruikt. De omschrijving van het delict in het formulier geeft geen ondersteuning van de Stelling dat in onderhavig geval de dader zijn wil in extremo (of: maximaal) op het strafbare feit en zijn gevolgen had gericht. Op die grond meen ik dat een met de conceptuele achtergrond strokende waardering eerder zeer ernstig (4) had moeten zijn in plaats van de opgegeven waardering als maximaal (5).179 Het voorgaande geeft evenwel onvoldoende verklaring van de verschillen. Een mogelijke andere verklaring is dat de omstandigheid dat de persoon van de dader (diens leeftijd, dat de dader een first offender is dat zijn gezondheid siecht is) tot een hoge compensatie heeft geleid. Deze vraag wordt behandeld wanneer een beeld over het geheel van de beschikbare zedendelicten is verkregen. De virtuele straftand is aanmerkelijk hoger dem de reele.
179 Dit type correctie komt vaker voor: ik zal de motivering niet herhalen. 161
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 2. Incest met stiefzoon gedurende meer dan 10 jaar. Was meer dan 12 jaar voor de vervolging werd ingesteld afgelopen. Ernstige, doch inmiddels zeer oude feiten. Het accent behoort thans, na zoveel jaar niet bij de strafmaat te liggen, maar bij de vaststelling dat een norm werd overtreden. Mate van gerichtheid van de wil 44 Art. 249 S r Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 1 1 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 1 jr Gvs-vv Omstandigheden nadien ? Persoon dader Strafband ? Op Basis van schuld en ernst van de gevolgen komt bandbreedte 4 (zeer ernstig) in aanmerking. Door de afwezigheid van de noodzaak tot beveiliging wordt strafband 7 voorlopig toepasselijk. De feitelijk geselecteerde strafband is 2: het verschil bedraagt 5 banden. De reden daarvoor is de compensatie voor omstandigheden nadien. Rechtvaardigt de omstandigheid dat de feiten 22-13 jaar voor de vervolging werden gepleegd een compensatie van 5 banden? Ook dit is een onderwerp voor bespreking nadat meer overzicht over het geheel is verkregen. De virtuele strafband is aanmerkelijk hoger dan de ree'le. Nr- 3. Leraar betast leerling op lagere school. Het gebeurde gedurende een periode van 2 jaar, 12 jaar voor de vervolging werd ingesteld. Het slachtoffer was toen 10/11 jaar. De dader heeft inmiddels een therapie gevolgd en vermijdt risicovolle situaties. Mate van gerichtheid van de wil 5 4 Art. 249 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 1 1 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 100 uren ATAN Omstandigheden nadien 2 Persoon dader Strafband 5 Tussen de mate van gerichtheid van de wil en de ernst van de gevolgen moet een keus worden gemaakt. De gangbare redenering is dat de mate van gerichtheid van de wil in dergelijke gevallen in beginsel de voorrang verdient; er zijn geen aanwijzingen om daarvan af te wijken. Wel is er iets anders: de strafopleggende rechter geeft aan dat de omstandigheid dat het gepleegde feit 12 jaar eerder werd gepleegd heeft meegewogen bij de relatief läge straf die in feite werd opgelegd. Ik neem dit mee onder compensatie voor omstandigheden nadien. Onder deze compensatie versta ik dan (a) de compensatie met de omvang van l strafband voor het enkele tijdsverloop van meer dan 5 jaar tussen daad en berechting en (b) de compensatie 162
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken van l strafband voor het actief benutten van die tijdspanne door de dader oni zijn leven te verbeteren (in casu: de therapie). De modelmatig bepaalde straf dient alsdan binnen strafband 5 te liggen. Binnen die strafband kan worden volstaan rnet een mindere straf op grond van de ontvankelijkheid van de dader. De virtuele strafband is naast- en hoger dan de reele. Nr - 4. Ontucht van stiefbroer (18) met stiefzus (10). Het betasten van vagina en borsten en het doen betasten van penis. Het gebeurde 5 keren, 11 jaar voor de vervolging werd ingesteld. Het slachtoffer was toen 10 jaar. Art. 247 Sr Mate van gerichtheid van de wil 3 3 Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging 1 1 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 100 uren ATAN en Omstandigheclen nadien 1 4 2 mnd GVS -vv Persoon daderStrafband Normbevestiging speelde voor de rechter een rol bij de strafoplegging, net als het schuldbesef bij de dader. Doordat er geen noodzaak is tot beveiliging leidt modelmatige beoordeling in eerste instantie tot een straf in band 3. Door het tijdsverloop is er compensatie met een band. De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr- 5. Naaktfoto's maken van, en betasten stiefdochter. Uit 'liefde' en belangstelling dochter in uitdagende poses gefotografeerd en gefilmd en ook wel aangeraakt. Het gebeurde gedurende een periode van 4 jaar. De dader is zelf politie-inspecteur en is disciplinair ontslagen. Mate van gerichtheid van de wil 5 4 Art. 249 Sr Ernst van de gevolgen 3 2 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging - 1 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 140 uren ATAN 1 Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 4 Bij de beschrijving 'in uitdagende poses gefotografeerd/gefilmd, ook wel aangeraakt' passen mijns inziens eerder 'minder ernstige gevolgen dan de ernstige gevolgen' die werd aangegeven. De compensatie voor omstandigheden nadien wordt ingeroepen omdat de dader disciplinair werd ontslagen. De virtuele strafband is gelijk aan de reele.
163
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 6 Ontucht waaronder gemeenschap met client Verdachte was arbeidstherapeut m innchting waar slachtoffer verbleef Het slachtoffer drong zieh aan de dader op Afwezighepd van documentatie, de dader heeft inmiddels huwehjkspenkelen Mate van genchtheid van de wil 2 2 Art 249 Sr Ernst van de gevolgen 2 2 Bandbreedte 2 Lid 3 Noodzaak tot beveiligmg - 1 Voorlopige strafband 3 Compensatie meerdere malen/duur 140 uren ATAN Omstandigheden nadien en Persoon dader Strafband 3 3 mnd Gvs-vv Op basis van het ontbreken van documentatie neem ik aan dat het gevaar voor recidive (en dus: voor de samenleving) gering is. Op die grond kan ik uit de toepasselijke bandbreedte de laagste strafband als toepasselijk verantwoorden. De virtuele strafband is naast- en lager dan de reele. Nr - 7 Ontucht met 9 jang vnendmnetje van eigen dochter waaronder penis vasthouden/aan penis laten hkken/aan vagma likken/ billen betasten Gedurende twee jaren Feiten zijn 7-8 jaar eerder begaan Omstandigheden die van belang werden geacht art 63 Sr (eerdere veroordeling voor soortgelijk feit, begaan in zelfde penode), recidivegevaar, er is een stabiel gezmsleven en werk (ega geeft laatste kans), werkt mee aan behandehng Mate van genchtheid van de wil 44 Art 249 Sr 3 3 Bandbreedte 4 Ernst van de gevolgen 3 3 Voorlopige strafband 8 Noodzaak tot beveiligmg Compensatie meerdere malen/duur 160uurATAN Omstandigheden nadien 2 en Persoon dader Strafband 6 4 mnd Gvs-vv De mate waarin de wil van de dader was gericht op het feit, tezamen met de ernst van de gevolgen maakt de bandbreedte 'zeer ernstig' van toepassing. De dader vertoont een goede geestelijke ontwikkeling, zodat er geen reden is van de gebruikelijke prioritering van straf naar schuld en straf naar gevolgen af te wijken. Doordat er een ernstige noodzaak tot beveiligen bestaat, wordt strafband 8 toepasselijk. Er is Compensatie voor de duur tussen begaan feit en berechting. Op welke wijze art. 63 Sr is meegewogen is onbekend: er wordt niets gezegd over de eerder opgelegde straf. Omdat wel vermeld wordt dat art. 63 een rol heeft gespeeld neem ik aan dat er een extra band wordt gecompenseerd. Daarmee komt de modelmatige strafoplegging uit boven de in feite opgelegde straf. De laagte van die straf kan in het gegeven model niet worden uitgelegd op een wijze, die consistent is met het tot nu toe gevormde beleid. Hier is derhalve opnieuw een geval aan de hand waarvan het beleid ten aanzien van strafoplegging kan worden opgehelderd. 164
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 8. Oom pleegt diverse malen ontucht met 13 jr oud nichtje. Familiegebeuren. Oom met zeer gebrekkige ontwikkeling pleegt meerdere malen ontucht met een 13 jaar oud nichtje. De feiten zijn 12/13 jaar voor berechting gepleegd. Als overwegingen worden normbevestiging, het blanco Strafregister van de dader en de schending van de behoorlijke procesorde genoemd. Mate van gerichtheid van de wil Art. 247 Sr 54 Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveiliging 2 1 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 160 urenATAN Omstandigheden nadien 1 en Persoon dader 8 mnd Gvs-vv Strafband 4 Er is weer een afweging noodzakelijk voor de bepaling van de toepasselijke bandbreedte. Tegen de gebruikelijke voorrang van de mate waarin de wil gericht is pleit de gebrekkige geestelijke ontwikkeling van de dader. Daarom kan bandbreedte 3 als toepasselijk worden verdedigd. Doordat er geen noodzaak is tot beveiliging is strafband 5 in beginsel toepasselijk. Door het tijdsverloop is er reden tot compensatie. De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr - 9. Ontucht met 4-6 jarig zusje, te weten laten betasten van het geslachtsdeel van de verdachte. Gedurende ruim 2 jaar. Het gaat om een jonge verdachte uit een probleemgezin, zelf slachtoffer van zedendelicten. De ontucht is relatief gering; er zijn geen aanwijzingen voor een pedosexuele geaardheid. Mate van gerichtheid van de wil Art. 247 Sr 3 3 Ernst van de gevolgen 2 2 Bandbreedte 2 Noodzaaktot beveiliging 3 3 Voorlopige strafband 4 Compensatie meerdere malen/duur 180 urenATAN Omstandigheden nadien en Persoon dader Strafband 4 6 mnd GVS -vv De gerichtheid van de wil en de ernst van de gevolgen worden verschillend gewaardeerd. De keus van de toepasselijke bandbreedte wordt (2) ingegeven door de omstandigheid dat de geestelijke ontwikkeling van de dader zeer gebrekkig is. Op grond van de omstandigheid dat de kans op recidive aanmerkelijk werd geoordeeld en de noodzaak van beveiliging ernstig, is band 4 toepasselijk. Het verschil is het gevolg van de wijze waarop de gebrekkige geestelijke ontwikkeling werd meegewogen. De virtuele strafband is lager dan de reele.
165
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 10. Ontucht met dochter, incl. seksueel binnendringen gedurende een periode van twee jaar. Dochter was 13/14. Er is een onwenselijk lange duur tussen verhoor en zitting. De ontucht vond 12/13 jaar eerder plaats. Bij de strafoplegging wordt van belang gevonden dat de lichamelijke integriteit van het slachtoffer werd geschonden, dat misbruik werd gemaakt van de positie die de dader als ouder had, dat de dader voorbijging aan de psychische schade die hij aanrichtte, dat de dader reeds contact heeft met Riagg en reclassering. Mate van gerichtheid van de wil 5 4 Art. 249 Sr Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 1 1 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 240 uren ATAN Omstandigheden nadien 2 Persoon dader Strafband 5 Modelmatige strafoplegging leidt tot de toepasselijke bandbreedte 'zeer ernstig'. Binnen die bandbreedte liggen de strafbanden 7 en 8. Strafband 7 is voorlopig toepasselijk omdat er geen noodzaak tot beveiligen is. Vervolgens wordt met twee banden gecorrigeerd voor omstandigheden nadien: daarbij is de onwenselijk lange duur tussen verhoor en zitting in aanmerking genomen en heeft tevens de benadering van het Riagg en de reclassering bijgedragen. De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr - 11. Oom pleegt over een lange periode ontucht met zijn jonge nichtje (10-14 jaar). Mate van gerichtheid van de wil 5 4 Art. 247 Sr Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 1 1 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 240 uurATAN mstandigheden nadien en Persoon dader Straf band 7 3 mnd Gvs-vvO De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 12. Ontucht van oom met nichtjes.Oom aanwezige seksboekjes als voorbeeld. 33 Mate van gerichtheid van de wil 44 Ernst van de gevolgen 22 Noodzaak tot beveiliging Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader
paste op als ouders weg waren en nam aldaar Art. 249 Sr
Bandbreedte Voorlopige strafband
Strafband
De virtuele strafband is gelijk aan de reele.
166
3 5
5
240 uren ATAN en 6 mnd GVS -vv
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 13. Ontucht van afdelingshoofd in centrum voor verstandelijk gehandicapten. Het feit (10-15 maal ontucht) werd 8 jaar voor de vervolging gepleegd. Als overwegingen bij de strafoplegging worden genoemd: de afhankelijkheidsrelatie, de verstandelijk gehandicapte slachtoffers, de ouderdom van de feiten, het blanco strafblad, een aantal inmiddels verjaarde feiten die de dader bekende zijn meegewogen. Mate van gerichtheid van de wil 44 Art. 249 Sr Ernst van de gevolgen 2 2 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging 1 1 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 240 uren ATAN Omstandigheden nadien 0 en 6 mnd GVS -vv Persoon dader Strafband 5 De gerichtheid van de wil en de ernst van de gevolgen leiden tot de toepasselijke, virtuele bandbreedte 'ernstig'. Doordat er geen noodzaak tot beveiliging is vastgesteld wordt strafband 5 toepasselijk. Er is aanleiding voor compensatie voor omstandigheden nadien omdat de feiten lang geleden zijn gepleegd. Die compensatie wordt weer tenietgedaan doordat eerdere feiten werden bekend (die overigens verlopen waren). Het lijkt er (voorlopig) op dat de wijze waarop meerdaadse samenloop bij deze zedendelicten wordt verdisconteerd het karakter heeft van iets dat op een voorgezette handeling lijkt: er is nergens sprake van het teilen en beoordelen van afzonderlijke ontuchtige handelingen binnen een 'relatie', of zelfs maar wanneer er meer verschallende slachtoffers zijn. Deze worden samen genomen. De langdurigheid van deze 'relatie' neem ik, wanneer daartoe aanleiding is, mee in de compensatie voor omstandigheden nadien (het nadien slaat in dit geval op de eerste keer dat ontucht werd begaan). De virtuele stra.fba.nd is gelijk aan de reele. Nr - 14. Langdurig seksueel misbruik van minderjarig nichtje. Dader is tussen 17-19 jr en het slachtoffer tussen de 8-11 jr. Dit vond plaats tijdens logeerpartijen, in het zwembad. Bij de strafoplegging speelde mee: de ernst van het feit, de längere periode, het leeftijdsverschil dader-slachtoffer, de gevolgen die sexueel misbruik voor kleinere kinderen heeft/hebben kan. dader is first offender, dader is bereid tot behandeling, ziet ernst van het feit in, werd verminderd toerekenbaar verklaard. Dader werd vrijgesproken van het primaire telaste gelegde. bekent subsidiaire eis deels. Art. 247 S r, 247 Mate van gerichtheid van de wil 2 2 lid 1 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging 1 1 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 4 mnd GVS -ov en Omstandigheden nadien Persoon dader 5 6 mnd GVS -vv Strafband De mate van de gerichtheid van de wil wijkt af van de ernst van de gevolgen. Doordat de geestelijke ontwikkeling van de dader gebrekkig is wordt de voorrang gegeven aan de ernst van de gevolgen als indicator voor de toe167
Straffen in zeden- en opiumzaken passelijke bandbreedte. De noodzaak tot beveiliging is gering, zodat de laagste strafband binnen de bandbreedte toepasselijk is. De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr - 15 Incest door stiefvader met stiefdochter Vmgeren Een keer of 10 Is overgegaan Mate van genchtheid van de wil 3 3 Art 249 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging - - Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 5 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien en Persoon dader 5 mnd Gvs-vv Strafband 5 De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr - 16 Langdunge (gedurende 6 jaar, 2 of 3 keer per maand) incest door vader van dochter (9-15 jr) Omstandigheden die bij de strafopleggmg van belang zijn psychologische dwang (scheidingsdreiging), gebruik voorwerpen, lange periode, hoge frequentie, grote gevolgen voor slachtoffer, dader is vader/ouder Mate van genchtheid van de wil 44 Art 249 Sr, 249 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 hd 1 Sr Noodzaak tot beveiliging 2 2 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 18 mnd GVS -ov Omstandigheden nadien 1 en Persoon dader Strafband 6 6 mnd GVS -vv De modelmatige strafoplegging leidt (zonder compensatie) tot de toepasselijke strafband nr 7. In samenhang met de eerdere virtuele rechtsontwikkeling is een praktijk ontstaan waarin voor een tijdsverschil tussen het beeindigen van de feiten en het beginnen van de vervolging wordt gecompenseerd als dat tijdsverloop langer duurt dan 5 jaar. Die compensatie dient dan ook te worden verleend wanneer het om een bijzonder weerzinwekkend feit gaat: die Omstandigheden körnen eiders tot uitdrukking. Uit het door de rechter aangeleverde materiaal valt wel af te leiden dat het genoemde tijdsverschil bestaat, maar niet dat daarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. Overigens is de opgelegde straf een dag meer dan het maximum in strafband 6. De virtuele strafband is hoger dan de reele.
168
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 17. Ontucht voor längere tijd (een periode van 7 jaar) met drie buurjongetjes (vanaf 11 jaar) waarop hij paste. Omstandigheden die bij de strafoplegging speelden: de duur, de stelselmatigheid, het misbruik van de positie, aantoonbare schade (schoolprestaties). Mate van gerichtheid van de wil 33 Art. 247 Sr, Ernst van de gevolgen 247/249 Sr 4 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging 4 4 Voorlopige strafband 6 Compensatie meerdere malen/duur 12 jaar en 6 mnd Omstandigheden nadien Gvs-ov Persoon dader Straf band 7 De modelmatige strafoplegging leidt via de inmiddels vertrouwde wijze naar de toepasselijke strafband nr. 6. De duur, en het aantal slachtoffers leidt tot een bij-stelling naar boven met een band (via de factor compensatie). Modelmatige strafoplegging leidt in dit geval tot identieke virtuele en reele strafbanden. Nr - 18. Gemeenschap met geestelijkgestoorde eigen kinderen (zoontjes). Gedurende 6 jaar. Moeder (geestelijk gestoord) deed mee. Mate van gerichtheid van de wil 5 4 Art 247 S r Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte 4 247/249 S r Noodzaak tot beveiliging - - Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 14 jr Gvs-ov Omstandigheden nadien Strafband 8 Persoon dader De modelmatige strafoplegging leidt via de inmiddels vertrouwde wijze naar de toepasselijke strafband nr. 7 De duur (langer dan 5 jaar) en het aantal slachtoffers (meer dan 1) leiden, net als in het voorafgaande geval, tot een bijstelling naar boven met een band (via de factor compensatie). De virtuele strafband is gelijk aan de reele. 2.2.1.2 Bevindingen (am. 247 en 249 Sr) Bij de 18 zedendelicten met een strafmaximum van zes jaar zijn er 10, waarbij de virtuele straf en de werkelijk opgelegde straf in dezelfde strafband vallen. Ik vat dit op als aanwijzing, dat het model tenminste aansluiting heeft bij de werkelijkheid. In 5 gevallen werd een hogere virtuele straf bereikt, in vier daarvan (l, 2, 7 en 11) gaat het om een aanmerkelijk hogere straf. In drie gevallen is de virtuele strafband lager. Deze verschillen geven aan dat het model geen getrouwe beschrijving geeft van de rechtspraktijk. Dat kan liggen aan het model, maar ook aan de rechtspraktijk (deze zou dan minder coherent zou zijn). Ik geef in tabel 5 de resultaten van de vergelijking in een Schema.
169
Straffen in zeden- en opiumzaken Virtueel Virtuele straf veel hoger ...reeel Casuspositie 1, 2, 7, 11
Virtuele straf naast-hoger 3
Virtuele straf gelijk reele 4, 5, 8, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 18
Virtuele straf naast-lager 6,9, 16
Virtuele straf veel lager
Tabel 5: model en werkelijkheid bij 247 en 249 Sr. Het meest aannemelijk is dar. de verschillen zijn toe te schrijven aan beide omstandigheden tegelijkertijd. Tijdens de analyse worden argumenten gegeven om het model te verfijnen en aan te passen waar dat kan. Anders wordt geconcludeerd dat het voorliggende geval een belangrijke rol kan speien in de openbare discussie tussen strafrechters over straftoemetingsregels omdat daarbij nog het een en ander valt op te helderen. Ik bezie de aanmerkelijk verschillend beoordeelde gevallen. Bij geval nr. l gaat het om en 72-jarige kinderlokker (art. 247) die vijfjarigen betast: de factor 'gerichtheid van de wil' is als maximaal gewaardeerd en de factor 'ernst van de gevolgen als zeer ernstig. Hoe zit het bij vergelijkbare gevallen? Het meest vergelijkbare geval (gelet op de waarderingen) is nr. 10. Daar zijn genoemde factoren op dezelfde wijze gewaardeerd. Die situatie betreff evenwel ontucht met een dochter (art. 249), inclusief binnendringen, gedurende een periode van twee jaar. De feiten zijn derhalve zeer verschillend, bijvoorbeeld vanuit het slachtoffer. In geval l het als vijfjarige ondergaan van een incidenteel betasten in een park door een 72-jarige vreemde. In geval 10 het als 13~l4-jarige dochter gedurende twee jaren en meermalen ondergaan van ontuchtige handelingen (inclusief binnendringen) van de eigen vader. Er is dan ook alle reden om de verschillende waarderingen van de factoren nader te bekijken. Een belangrijk verschil is de relatie tussen dader en slachtoffer, alsmede de duur en het aantal malen van de ontucht. Daarbij zij opgemerkt dat de rechtbank de ontucht gedurende twee jaren kennelijk heeft opgevat als een enkele, voortgezette handeling. Deze benadering heeft gevolgen voor de wijze waarop de mate waarin de wil van de dader op het feit is gericht kan worden gewaardeerd. Naarmate de periode van de ontucht langer duurt, kan dat worden gezien als indicatie voor een sterker gerichte wil van de dader. Maar dat houdt in dat de wil van de kinderlokker in relatie tot een enkel feit en een enkel slachtoffer als minder moet worden gewaardeerd. En daarmee moet dan, bij een modelmatige benadering, uitdrukkelijk worden rekening gehouden wanneer de gerichtheid van de wil bij andere zedendelicten wordt gewaardeerd. Bij de waardering van de gerichtheid van de wil bij geval nr. l is daarmee geen rekening gehouden. Ik noem dit argument (dat vaker kan voorko170
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken men bij de analyses) verder de standaardcorrectie gerichtheid van de wil bij zedendelicten. Een ander belangrijk verschil betreft mijns inziens het gevaar voor ernstige gevolgen. Daarbij gaat het natuurlijk (eveneens) om een inschatting: de ernst van de gevolgen kan in werkelijkheid bij veel zedendelicten immers pas later worden ge'inventariseerd. Het gaat dus in veel gevallen om het risico van de gevolgen. Het risico van zeer ernstige gevolgen is bij incest gedurende twee jaar met een 13-14-jarige groter dan bij incidenteel bestasten in een park van een vijf-jarige door een kinderlokker. Daarbij speelt dan eveneens een rol dat de wijze waarop rekening wordt gehouden met meerdaadse samenloop meestal het karakter van defictievan de voortgezette handeling volgt. Dat betekent, dat die factor voor een goed deel mede tot uitdrukking konit in de ernst van de gevolgen. En daarmee moet dan, bij een modelmatige benadering, opnieuw uitdrukkelijk worden rekening gehouden wanneer de ernst van de gevolgen bij andere zedendelicten worden gewaardeerd. Bij de waardering van de ernst van de gevolgen bij nr. l is daarmee geen rekening gehouden. Ik noem dit argument (dat vaker kan voorkomen bij de analyses) verder de standaardcorrectie ernst gevolgen bij zedendelicten. De gezondheid van de dader is niet goed. Dit heeft meegespeeld bij de strafoplegging. Onduidelijk is op welke wijze. Bij geval nr. 2 gaat het om langdurig incest (10 jaar) met stiefzoon. Hier is geen sprake van aanvechtbare waarderingen bij de eerste twee factoren. Het geval is evenwel zeer lang geleden (22-13 jaar). Volgens de rechter behoort 'het accent niet bij de strafmaat te liggen, maar bij de vaststelling dat een norm werd overtreden.' Ik heb problemen met deze körte vaststelling. Juist bij zedendelicten komt het zeer regelmatig voor dat de feiten pas na geruime tijd worden aangebracht. In casu 13 jaar nadat een periode van 10 jaren incest was afgesloten. Het loont de moeite om in dit soort gevallen een beargumenteerbare lijn uit te zetten. Ik zou — in deze virtuele voorronde van een publieke straftoemetingsdiscussie — willen uitgaan van een compensatie van l strafband naar beneden voor het enkele tijdsverloop van meer dan vijf jaar tussen feit en vervolging. Ik noem dit de correctie voor het enkele tijdsverloop. Bij geval nr. 7 gaat het om een twee jaar durende ontucht met een 9-10 jarig vriendinnetje van de eigen dochter. De verschillen in opgelegde en virtuele strafband zijn vermoedelijk ontstaan doordat in casu de dreiging van herhaling (het gevaar voor de samenleving) geen strafverhogende werking heeft gehad. Dit is in strijd met het model, dat tot dusver in het merendeel van de gevallen een praktijk-conforme straf oplevert. Het meewegen van het gevaar voor de samenleving lijkt een structurele rol te speien bij de bepaling van de voorlopige strafband. Naar aanleiding van casuspositie nr. 7 dient de keus te worden beargumenteerd waarom in dit geval het gevaar voor de samenleving 171
Straffen in zeden- en opiumzaken niet de werking heeft die het bij andere gevallen wel heeft. Te verdedigen valt dat de op Stapel staande behandeling en de laatste kans van de ega hun werking zouden missen bij een längere straf dan de opgelegde. Bij een instrumentele visie op de strafoplegging kan dit argument leiden tot een reductie van de voorlopige strafband tot aan strafband nr. 4 (de strafband die het normale maatschappelijke leven niet behoeft te doorkruisen). In het kader van de omstandigheden nadien zou dat argument kunnen worden geformuleerd als het laatste kans/therapie argument. Bij geval nr. 11 gaat het om een oom die gedurende een periode van vijf jaar ontucht pleegt met zijn jonge nichtje. De waarderingen van de eerste twee factoren leveren geen stof tot discussie. De resulterende virtuele strafband indiceert een gevangenisstraf tussen anderhalfen drie jaar, een strafband die in de goeddeels vergelijkbare gevallen van nr. 16, nr. 17 en nr. 18 ook in werkelijkheid is opgelegd. Er is een veel lagere straf opgelegd. Geval nr. 11 kan niet goed worden beargumenteerd, noch vanuit de bestaande rechtspraktijk, noch vanuit het model. Bij geval 11 is een te läge straf opgelegd. En als dat niet zo is, dan had extra informatie beschikbaar moeten zijn gemaakt om de verbazing weg te nemen. Samenvatting — tussenconclusies De behandeling van de grote verschillen levert de volgende verfijningen van het model: l. de standaardcorrectie gerichtheid van de wil bij zedendelicten; 2. de standaardcorrectie ernst van de gevolgen bij zedendelicten; 3. de vuistregel voor compensatie voor het tijdsverloop van vijf jaar tussen feit en vervolging van een strafband; 4. de vuistregel voor compensatie behorend bij het laatste kans/therapie argument. Er blijven ook vragen. Ten eerste: op welke wijze moet de siechte gezondheid van de dader worden meegewogen? Onduidelijk is bijvoorbeeld of in geval nr. l door de rechter bij zijn beoordeling aanvankelijk het model (of een soortgelijk model) is gevolgd om daarna aanmerkelijk te compenseren voor de gezondheid van de dader. Ten tweede: wat te doen met gevallen die niet in overeenstemming zijn met de rechtspraktijk, en evenmin in overeenstemming zijn met het model? Hier helpt op deze plaats geen verdere analyse - alleen een toereikende motivering en een toegespitste openbare discussie. In dergelijke gevallen typeer ik de incongruentie tussen casuspositie, rechtspraktijk en model als een casuspositie met onvoldoende motivering df botsende intu'ities.
172
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken 2.2.2
Zedendelicten met strafmaximum van 8 jaar
2.2.2.1 De bandbreedtes (artt 243, 245, 246 Sr) Bij een strafmaximum van acht jaar gaat het om ontucht met geweld, ontuchtig binnendringen bij een kind jonger dan 16 jaar en om binnendringen bij een bewusteloze, onmachtige, gestoorde of kind.180 Met behulp van het genoemde maximum is overeenkomstig het model een indeling gemaakt die vrijwel gelijk aan is de indeling bij het maximum van zes jaar; alleen de zwaarste categorie is uitgebreid (zie tabel 5). Bandbreedte Minimaal Minder zwaar Zwaar Zeer zwaar Maximaal
Strafmarges vv < boete < ov/1 ; vv gvs ov/1 < boete < ov/>6; du < atan < 160u; vv/bv < gvs < 4w 160u < atan < 240u; 4w < gvs < 18m 18m < gvs < 6j 6j < gvs < 8j
Banden Aantal 1 1-2 3-4 0 11 5-6 7-8 3 9 0
Tabel 6: De vijf bandbreedtes als kader bij het maximum van 8 jaar In paragraaf 2.6 zijn de 15 beschikbare casusposities van de zedendelicten met een strafmaximum van 8 jaar achtereenvolgens weergegeven. Daarbij is gebruik gemaakt van schema's. De toelichting op het Schema is gegeven in paragraaf 2.1.5. De casusposities zijn opnieuw geordend naar zwaarte van de in werkelijheid opgelegde straf. Het blijft mogelijk om als lezer in debat te gaan met de rechter(s) die de straf oplegden en, tegelijkertijd, met het model. Ik geef minimale toelichting bij de schema's zelf. Daarna geef ik voor deze 15 casusposities mijn bevindingen in paragraaf 2.2.2.2. 180 De tekst van art. 243 luidt: Hij die met iemand van wie hij weet dat hij in Staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in Staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie. De tekst van art.245 Sr luidt: 1. Hij die met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie. 2. Vervolging heeft, buiten de gevallen van de artikelen 248 en 249, niet plaats dan op klacht. 3.Tot de klacht bedoeld in het tweede lid is naast de wettelijke vertegenwoordiger in 173
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 19. Incest van vader met vierjarige dochter. Poging. Dader is vermoedelijk als gevolg van het feit in een psychiatrische inrichting opgenomen. Heeft een gebrekkige geestelijke ontwikkeling Mate van gerichtheid van de wil Art. 244/45 S r 2 2 Ernst van de gevolgen 2 2 Bandbreedte 2 Noodzaak tot beveiliging 1 1 Voorlopige strafband 3 1 jr Gvs-vv/bv Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 2 Modelmatige strafoplegging leidt tot de voorlopige strafband nr. 3. De omstandigheid dat de dader inmiddeis in een psychiatrische inrichting is opgenomen wordt met een band gecompenseerd. De virtuele strafband is lager dan de reele. Nr- 20. Ontucht van opa (70) met (stief)kleindochter (13). Het slachtoffer voelde zieh klem zitten tussen moeder en opa. Ze durfde toen geen ruchtbaarheid aan de feiten te geven. De feiten werden gepleegd 12 jaar voordat vervolging werd ingesteld. Mate van gerichtheid van de wil 44 Art. 245 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 4 1 1 Voorlopige strafband 7 Noodzaak tot beveiliging 240 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur 1 Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 6 De modelmatige strafoplegging leidt via de naar de toepasselijke strafband nr. 7. Via de tijdsverloop tussen feit en vervolging tot een De virtuele strafband is naast- en hoger dan
inmiddeis vertrouwde wijze factor compensatie leidt het bijstelling naar band 6. de reele.
burgerlijke zaken, bedoeld in artikel 65, eerste lid, tevens bevoegd de raad voor de kinderbescherming. 4. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 64 tot en met 66 is degene ten aanzien van wie het feit is gepleegd te allen tijde tot de klacht gerechtigd, in dier voege dat de termijn gedurende welke de klacht kan worden ingediend eindigt op de dag waarop de verjaringstermijn, bedoeld in artikel 70, eindigt. De tekst van art.246 Sr luidt: Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie. 174
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 21. Manegehouder die zijn vrouwelijke pupillen tussen 12-14 jr over längere perioden betastte bij borsten en vagina. Art. 246 Sr, 4x 44 Mate van gerichtheid van de wil 4 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte Noodzaak tot beveiliging 2 2 Voorlopige strafband 7 240 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Straf band 7 Persoon dader De modelmatige strafoplegging leidt via de inmiddels vertrouwde wijze naar de toepasselijke strafband nr. 7. In werkelijkheid werd een straf uit band 5 opgelegd. De virtuele stra.fba.nd is hoger dan de reele. Nr - 22. Beheerder (Surinaamse afkomst) van buurthuis betast meisje van 13 jaar aan borsten en aan vagina. Een rol bij de beoordeling heeft gespeeld: de mindere ernst van het feit, de geschoktheid van het slachtoffer, first offender, weinig kansop recidive, baan kwijt, aanbod schadevergoeding. Art. 245 Sr Mate van gerichtheid van de wil 3 3 3 Ernst van de gevolgen 2 2 Bandbreedte 1 1 Voorlopige strafband 5 Noodzaak tot beveiliging 240 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur en 6 mnd GvsOmstandigheden nadien 1 Strafband 4 vv Persoon dader De modelmatige strafoplegging leidt via de inmiddels vertrouwde wijze naar de toepasselijke strafband nr. 5. De factor compensatie (baan kwijt plus aanbod schadevergoeding) leidt tot een bijstelling met l band. De virtuele strafband is naast- en lager dan de reele. Nr - 23. Verdachte was werkzaam in de zwakzinnigenzorg waar hij 's nachts een aan zijn zorg toevertrouwde zwakzinnige patient heeft gevingerd. Drie maal gedurende een aantal maanden. Art. 243 Sr 44 Mate van gerichtheid van de wil 4 4 4 Bandbreedte Ernst van de gevolgen 2 2 Voorlopige strafband 7 Noodzaak tot beveiliging 240 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur en Omstandigheden nadien Straf band 7 6 mnd Gvs-vv Persoon dader De virtuele strafband is naast- en hoger dan de reele.
175
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 24 Misbruik van het achtjange buurmeisje, ontucht behalve gemeenschap Overwicht als Oom' Lange penode (5 jaar), en intensief Gevaar voor recidive, behandehng noodzake hjk Gevolgen voor het slachtoffer Art 244/45 Sr, Mate van genchtheid van de wil 5 4 247 Sr Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg 5 4 Voorlopige strafband 8 240 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur en Omstandigheden nadien 6 mnd GVS -vv Persoon dader StrafbandS De strafbare poging van 244 Sr. brengt de casus in de categorie zedendelicten met een maximum van 8 jaar. De in feite opgelegde straf is aanmerkelijk lager dan de virtuele. Onduidelijk is waarom. De virtuele strafband is lager dan de reele. Nr- 25 Ontucht en penetratie anaal/oraal van Mate van genchtheid van de wil 3 3 5 5 Ernst van de gevolgen Noodzaak tot beveiligmg 4 4 Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader
lonqens die op bezoek kwamen bu verdachte Art 245 Sr Bandbreedte 4 Voorlopige strafband 8 4 mnd Gvs-ov en 8 mnd Strafband 8 GVS vv
De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 26 Gemeenschap met geestelijk gehandicapte buurtgenote Twee maal Art 243 Sr Mate van genchtheid van de wil 44 3 3 Bandbreedte 4 Ernst van de gevolgen - - Voorlopige strafband 7 Noodzaak tot beveiligmg 5 mnd GVS ov Compensatie meerdere malen/duur en 7 mnd GVS Omstandigheden nadien Strafband 7 vv Persoon dader De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 27 Incest met 12 jange dochter Mate van genchtheid van de wil Ernst van de gevolgen Noodzaak tot beveiligmg Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader
33 4 4 1 1
Art 245 Sr
Bandbreedte Voorlopige strafband
Strafband
176
3 5
5
6 mnd GVS ov en 3 mnd GVS vv
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken De modelmatige strafoplegging leidt via de inmiddels vertrouwde wijze naar de toepasselijke strafband nr. 5. De virtuele strafband is gehjk aan de reele. Nr - 28 Het m de huisehjke sfeer maken van foto's van porno-situaties, en het plegen van ontuchtige handelmgen met een meisje jonger dan 16 Slachtoffer is 14/15 Aspecten, van belang bij strafoplegging ernstige zedendehcten, tekortschieten als volwassene m zijn verantwoordehjkheid jegens minderjange Misbruik geestehjk overwicht Lichtehjk vermmderd toerekenbaar Eigen lustbelevmg prevaleerde Mate van genchtheid van de wil 44 Art 245 Sr, 246 ? 7 Bandbreedte Ernst van de gevolgen ? Sr 1 1 Voorlopige strafband ? Noodzaak tot beveihgmg Compensatie meerdere malen/duur 12 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 De modelmatige strafoplegging kan niet goed worden gerealiseerd omdat de waardering van de ernst van de gevolgen ontbreekt. Een toereikende motivering kan zo niet worden gegeven. Nr - 29 Ontucht met kmderen Verdachte ging doelbewust op pad om jaar) te ontmoeten Mate van genchtheid van de wil 5 5 Ernst van de gevolgen 2 2 Bandbreedte Noodzaak tot beveihgmg 3 3 Voorlopige strafband Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Straf band
zeer jonge kmderen (5 Art 246 Sr
4 7 2 mnd Gvs-ov en 6 mnd Gvs-vv 7
De modelmatige strafoplegging leidt via de inmiddels vertrouwde wijze naar de toepasselijke strafband nr. 7. De virtuele strafband is naast- en hoger dan de reele. Nr - 30 Samen met mededader slachtoffer (14) op straat legen haar wil meegenomen naar wonmg en nadat mededader het slachtoffer 3x had verkracht zieh door slachtoffer laten pijpen Dader is meeloper, mededader 19 jaar Was ernstig onder mvloed alcohol Heeft zeer gebrekkige geestehjke ontwikkelmg Mate van genchtheid van de wil 3 3 Art 245 S r, 245 hd 1Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveihgmg 3 3 Voorlopige strafband 5 16 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 8 mnd GvsStrafband 5 vv Persoon dader De modelmatige strafoplegging leidt via de inmiddels vertrouwde wijze naar de toepasselijke strafband nr. 5. 177
Straffen in zeden- en opiumzaken De virtuele strafband is naast- en lager dan de reele. Nr - 31 Verkrachting/ dulden van ontuchtige handelmgen, aanranding eerbaarheid/seksueel bmnendrmgen lichaam en ontucht met mmderjang stiefdochters (2) van 12 en 16 jr Geen geweld ten aanzien van de oudste stiefdochter, jongste stiefdochter poging tot bmnendringen bewezen 44 Mate van genchtheid van de wil ~ Art 242/45 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 245-246 S r 4 1 1 Voorlopiga strafband 7 Noodzaak tot beveiliging 1 1 Compensatie meerdere malen/duur 18 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is ook de reele. Nr - 32 Ontucht met twee stiefdochters (12-16), waaronder seksueel binnendnngen Tirannieke sfeer binnen het gezin Gedurende twee jaar Dreigend, tyranniek optreden Mate van genchtheid van de wil 5 5 Art 245 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging - - Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 24 mnd Gvs-ov en 8 mnd GvsOmstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 vv De modelmatige strafoplegging leidt via de inmiddels vertrouwde wijze naar de toepasselijke strafband nr. 7. De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr- 33 Samen met mededader slachtoffer op straat legen haar wil meegenomen naar wonmg en daar 3x verkracht Initiatiefnemer en leider Onder mvloed van alcohol Documentatie over geweldsdelicten Feit gepleegd m proeftijden van twee eerdere voorwaardehjke veroordelmgen Mate van genchtheid van de wil 3 3 Art 245 Sr, 245 hd 1 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging 3 3 Voorlopige strafband 6 Compensatie meerdere malen/duur 30 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 6 De modelmatige strafoplegging leidt naar de toepasselijke strafband nr. 6. Modelmatige strafoplegging leidt in dit geval (en op deze wijze) tot een lagere virtuele dan reele strafband.
178
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken 2.2.2.2 Bevindingen (artt 243, 245, 246 Sr) Bij de 15 zedendelicten met een strafmaximum van zes jaar zijn er 10, waarbij de virtuele straf en de werkelijk opgelegde straf in dezelfde of de naburige strafband vallen. In 4 gevallen werd een aanmerkelijk hogere virtuele straf bereikt. Ik geef in tabel 7 deze resultaten in een Schema. Virtueel Virtuele straf Virtuele straf veel hoger naast-hoger ...reeel Casuspositie 21,24,25,26 20,29
Virtuele straf gelijk reele 27,31,32
Virtuele straf naast-lager 19, 22, 23, 30,33
Virtuele straf veel lager 0
7: de verschillen bij art. 243, 245 en 246 Sr Ik bezie de aanmerkelijk verschillend beoordeelde gevallen. Bij geval nr. 21 gaat het om een manegehouder die zijn vrouwelijke pupillen (12-14) betastte. De factor 'gerichtheid van de wil' is als zeer ernstig gewaardeerd, net als de factor 'ernst van de gevolgen'. Mijns inziens is het grote verschil tussen virtuele en werkelijke straf te verklaren met de standaardcorrecties gerichtheid van de wil- en ernst gevolgen bij zedendelicten. Bij geval nr. 24 gaat het om misbruik van een aanvankelijk achtjarig buurmeisje, gedurende een periode van vijf jaar. Er is gevaar voor recidive. De opgelegde straf is niet in overeenstemming met het model. Enkele van de gevallen waarin vergelijkbare straffen werden opgelegd zijn minder ernstig beoordeeld (bijvoorbeeld: de gevallen 20 en 22). Geval 24 is derhalve een geval van onvoldoende motivering en botsende intu'ities. Bij geval nr. 25 gaat het om misbruik van jongens die op bezoek kwamen bij verdachte. De opgelegde straf is niet in overeenstemming met het model. Er zijn geen vergelijkbare gevallen in de zin dat de belangrijkste factoren op dezelfde wijze werden gewaardeerd. Geval 25 is derhalve een geval van onvoldoende motivering. Bij geval nr. 26 gaat het om misbruik van een geestelijk gehandicapte buurtgenote. Er is geen gevaar voor recidive. De opgelegde straf is niet in overeenstemming met het model. Een geval waarin een vergelijkbare straf werd opgelegd is als minder ernstig beoordeeld (geval 20). Geval 26 is derhalve een geval van onvoldoende motivering en botsende intu'ities. Samenvatting — tussenconclusies De behandeling van de grote verschillen bij art. 243, 245 3n 246 Sr levert geen verdere verfijningen op. Er is, tussen de 15 behandelde gevallen er een
179
Straffen in zeden- en opiumzaken waar de standaardcorrectie moet worden toegepast. Voorts zijn er drie gevallen van onvoldoende motivering. 2.2.3
Zedendelicten met maximum van 12 jaar
2.23.1 De bandbreedtes (an. 242, 244 en 248 lid l Sr) Bij een strafmaximum van 12 jaar gaat het om verkrachting, binnendringen onder bedreiging van geweld of van een kind jonger dan 12. Het maximum van 12 jaar wordt eveneens opengesteld tegen de andere zedendelicten, wanneer die ernstig letsel tengevolge hebben.181 Met behulp van het uniforme maximum is overeenkomstig het model een indeling van het beschikbare Strafrepertoire gemaakt (de vijf banden). Deze is vrijwel gelijk aan de indeling bij het maximum van acht jaar; alleen de zwaarste categorie is uitgebreid (zie tabel 8). De banden geven aanknopingspunten voor de beoordeling met behulp van de factoren 'ernst feit' en 'ernst gevolgen'. Hoewel te verwachten valt dat de nadruk nu meer zal komen te liggen bij de längere gevangenisstraffen wordt een zeer verwante indeling in bandbreedtes gebruikt. Het is immers zeer waarschijnlijk dat de zedendelicten in een gezamenlijk kader worden beoordeeld. Aanmerkelijke aanpassing van dat kader voor de zwaardere zedendelicten zou de zaken maar nodeloos compliceren.
181 De tekst van art. 242 luidt: Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid Jemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie. De tekst van art.244 Sr luidt: Hij die met Jemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie. De tekst van art.248 Sr luidt: 1. Indien een der in de artikelen 243 en 245-247 omschreven misdrijven zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. 2. Indien een der in de artikelen 242-247 omschreven misdrijven de dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. 180
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Bandbreedte M/nimaal Minder zwaar Zwaar Zeer zwaar Maximaal
Strafmarges w < boete < ov/1; vv gvs ov/1 < boete < ov/>6; Ou < atan < WOu; vv/bv < gvs < 4w 160u < atan < 240u; 4w< gvs < 18m 18m < gvs < 6j 6j < gvs < 12j
Banden Aantal 1-2 2 3-4 0 5-6 12 7-8 17 1 9-10
Tabel 8: De vijf bandbreedtes als kader bij het maximum van 12 jaar In paragraaf 2.7 zijn de 33 casusposities van zedendelicten met een strafmaximum van 12 jaar achtereenvolgens weergegeven. Daarbij is wederom gebruik gemaakt van schema's. De toelichting op het schema is gegeven in paragraaf 2.1.5. De casusposities zijn geordend naar zwaarte van de in werkelijkheid opgelegde straf. Het is mogelijk om als lezer in debat te gaan met de rechter(s) die de straf oplegden en, tegelijkertijd, met het model. Ik geef minimale toelichting bij de schema's zelf. Daarna geef ik voor deze 33 casusposities mijn bevindingen in paragraaf 2.2.3.2. Nr - 34. Verkrachting binnen relatie. Na ruzie over vermeend overspel. 'Voor straf. Dader is dronken en gebruikte 'Nederwiet'. Inmiddels verzoend, wonen weer samen. Beroepszaak, in eerste aanleg 6mnd ov opgelegd. Mate van gerichtheid van de wil 3 3 Art. 242 Sr 2 2 Bandbreedte Ernst van de gevolgen 3 1 1 Voorlopige strafband 5 Noodzaaktot beveiliging 6 mnd gvs-vv Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien M Persoon dader Strafband 2 De modelmatige strafoplegging leidt via de inmiddels vertrouwde wijze naar de voorlopige toepasselijke strafband nr. 5. Via de factor compensatie (alles is inmiddels vergeven en vergeten) leidt dit tot bijstelling. Maar is dit een bijna maximale bijstelling? Dat valt te verdedigen vanuit het gezichtspunt dat de rol van het strafrecht zijn evidentie heeft verloren in dit geval. Aangenomen wordt dat bij zedendelicten tussen partners of expartners de rol van het strafrecht tot een minimum wordt beperkt wanneer een authentieke verzoening heeft plaatsgevonden en de (vaste) relatie is hersteld. Dit argument is vergelijkbaar met het laatste kam/therapie argument: ik noem het verder het alles kits argument. De compensatie tendeert naar een volledig voorwaardelijke straf. De virtuele straftand is gelijk aan de reele.
181
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 35 Misbruik van 10-jange dochter van bekende tijdens logeerpartijen bij verdachte Geen documentatie, een slachtoffer, feiten van oudere datum Mate van genchtheid van de wil 44 Art 244 S r Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveihgmg Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 240 uren ATAN Omstandigheden nadien 1 en 6 mnd Gvs-vv Persoon dader Strafband 7
Dat de feiten van oudere datum zijn acht ik ten onrechte meegewogen, de feiten hebben gedurende anderhalf jaar plaatsgevonden, ten laatste twee jaar voor de veroordeling. Maar ook voor het overige komt de modelmatige strafoplegging aanmerkelijk hoger uit dan de reele. Hoe en wanneer speelt de omstandigheid dat het gaat om een first offender mee? De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 36 Vnend van de famihe welke mee was op vakantie heeft in een spelsituatie het kmd (12 jaar) betast en een vmger in haar vagina gestoken Dit heeft twee maal plaatsgevonden Misbruik machtspositie, geestelijk letsel bij slachtoffer, first offender, heeft oprecht berouw, feiten vier jaar oud, geen sterk bedreigend karakter het gebeurde in een spelsituatie, geen sprake van brüte verkrachtmg Mate van genchtheid van de wil 3 3 Art 242 Sr Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveihgmg 1 1 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 240 uren ATAN Omstandigheden nadien en Persoon dader 6 mnd GVS -vv Straf band 5 De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr - 37 Meisje van 16 kwam veelal bij verdachte en zijn gezin thuis Verdachte heeft een aantal jaren diverse malen seksuele handelmgen bij haar verncht Meisje 16-18, misbruik machtspositie/vertrouwensrelatie, geestelijk letsel bij slachtoffer, meerdere jaren (twee), first offender, oprecht berouw, geen sterk bedreigend karakter, slachtoffer zocht dader steeds weer op, geen sprake van brüte verkrachtmg Mate van genchtheid van de wil 3 3 Art 242 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveihgmg 1 1 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 240 uren ATAN en Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 6 mnd GVS -vv De virtuele strafband is gelijk aan de reele.
182
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 38. Binnen een knipperlichtrelatie heeft verdachte onder invloed van veel drank vriendin bedreigd en gemeenschap met haar gehad legen haar wil. Niet helder is of de relatie echt ten einde was. In knipperlichtrelatie. Onder invloed van veel drank. Het is niet duidelijk of relatie echt ten einde was. Er is uitgebreide documentatie. Mate van gerichtheid van de wil 33 Art. 242 S r, / Ernst van de gevolgen 2 2 Bandbreedte 3 285 Noodzaaktot beveiliging Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 8 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien en Persoon dader Strafband 5 4 mnd Gvs-vv De virtuele strafband is naast-lager dan de werkelijke straf. Nr-39. Seksuele handelingen bij zeer jonge kinderen (3-5 jaar). 'Buurtgebeuren'. Schade voor kinderen is al gebleken (therapie loopt) en mogelijke lange termijn effecten. Onrust in de buurt, vertrouwen beschaamd. Dader was toezichthoudende oudere als kinderen kwamen speien. Geen documentatie. Mate van gerichtheid van de wil 5 4 Art. 244 S r Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte 4 247 S r Noodzaaktot beveiliging 4 4 Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 10 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien en Persoon dader Strafband 8 5 mnd Gvs-vv De dader isfirstäffender. De virtuele strafband is hoger. Nr - 40. Verkrachting van ex-vrouw (19) onder bedreiging van een mes. Dit vond plaats in de woning van de dader. Dader lijdt aan bezittingsdrang. Ernst feit; gebrek inzicht; gebruikt geweld; gebrek aan respect voor ex.; beperkte hoeveelheid niet-specifieke recidive. Dader is licht verminderd toerekenbaar. 22 Art. 242 S r Mate van gerichtheid van de wil Ernst van de gevolgen - ? Bandbreedte 2 Noodzaaktot beveiliging Voorlopige strafband ? Compensatie meerdere malen/duur 10 mnd GVS -ov Omstandigheden nadien en 5 mnd GVS -vv Persoon dader Strafband ? Modelmatige strafoplegging kan wegens gebrek aan informatie niet worden uitgvoerd. De beoordelend rechter beschikt kennelijk niet over informatie aangaande de ernst van de gevolgen, of vindt die voor de strafoplegging in dit geval irrelevant.
183
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 41 In therapeutische relatie verkrachting van twee patienten Afhankelijke situatie van de slachtoffers die in de reguliere geneeskunst geen heil vonden en in het alternatieve circuit genezmg probeerden te vinden Verdachte is elf fobiepatient Is door aanhoudig depressief en suicidaal geworden Is een half jaar opgenomen geweest (na het plegen van de feiten) Is thans m dagbehandelmg Geen strafblad Art 242 Sr, Mate van genchtheid van de wil 1 1 242/249 hd 2 Sr Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 2 Noodzaak tot beveihgmg 1 1 Voorlopige strafband 3 1 jr Gvs-vv Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien 1 Persoon daderStrafband 2 Modelmatige strafoplegging leidt tot de voorlopige strafband nr. 3. De psychische problemen van de dader compenseren achteraf de op te leggen straf met een band. Alsdan is de virtuele strafband dezelfde als de reele. Nr-42 Wekehjkse verkrachting zusje (13) gedurende een jaar door broer (31) Periode, frequentie, overmacht, psychische en lichamehjke gevolgen Alcoholmisbruik Beperkte hoeveelheid niet-specifieke recidive Art 242 Sr Mate van genchtheid van de wil 5 4 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveihgmg 1 1 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 12 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien en 6 mnd Gvs-vv Persoon dader Strafband 7 De feitehjk opgelegde straf is naast-lager dan de virtuele. Nr - 43 Verkrachting na verbroken relatie Verdachte probeerde relatie bij te leggen waarbij het gesprek escaleerde en geweld werd gebruikt (slaan, keel dichtkmjpen) en de vrouw uit emdelijk vagmaal werd verkracht met penis Beroepszaak In eerste mstantie 20 mnd geeist, 6 opgelegd In beroep 16 mnd geeist Aantasting mtegnteit vrouw, geschokte rechtsorde, toegepast geweld tegenover blanco strafbad,problematische relatie Art 242 Sr Mate van genchtheid van de wil 22 Ernst van de gevolgen 2 2 2 Bandbreedte Noodzaak tot beveihgmg 1 1 Voorlopige strafband 3 12 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur en 6 mnd Gvs-vv Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 3 De feitelijk opgelegde straf is aanmerkehjk hager dan de virtuele.
184
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 44. 19-jarige verdachte vergreep zieh aan 15-jarig slachtoffer tijdens een logeerpartij. Kennelijk sexuele obsessie. Recidive (niet van verkrachting, wel van openlijke schennis). Dader en slachtoffer hebben iets als een 'knipperlichtrelatie' gehad. Art. 242 Sr Mate van gerichtheid van de wil 5 4 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 2 2 Voorlopige strafband 7 Noodzaaktot beveiliging 12 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur en 6 mnd Gvs-vv Omstandigheden nadien Strafband 7 Persoon dader De feitelijke straf is naast-lager dan de virtuele. Nr-45. Relatie van 35-jarige (buur)man met 10 jarig meisje. Recidivegevaar, psychiatrische diagnose, beperkte hoeveelheid specifieke recidive. Art. 244 S r 5 4 Mate van gerichtheid van de wil 4 Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte Noodzaak tot beveiliging 5 4 Voorlopige strafband 8 1 jr Gvs-ov + tbs Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Strafband 8 Persoon dader Modelmatige strafoplegging leidt hier tot een zeer zware straf (strafband : minimaal 3 jaar gevangenisstraf. De opgelegde vrijheidsstraf is aanmerkelijk lager, maar komt door de tbs toch weer dichter in de buurt. Nr - 46. Incest van opa (58) met kleindochters (vanaf 9 jaar). Ernst en lange duur van de feiten; jonge leeftijd slachtoffers; voorbijgaan aan geestelijke schade slachtoffers, puur gericht op eigen lustbeleving; nauwelijk inzicht in eigen fouten: de schuld ook naar de slachtoffers schuiven. Art. 242 S r Mate van gerichtheid van de wil 5 4 4 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte Noodzaak tot beveiliging 2 2 Voorlopige strafband 7 16 mnd GVS -ov Compensatie meerdere malen/duur en Omstandigheden nadien Strafband 7 8 mnd GVS -vv Persoon dader Modelmatige strafoplegging leidt tot de naast-hogere strafband.
185
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 47 Ontucht met drie kmderen (11-12) voor een längere periode (1-2 jr) die bij de verdachte thuis kwamen om de Computer te gebruiken voor spelletjes en muziek te luisteren Ernst van het feit, gelet op wettehjk maximum, afhankehjke positie van slachtoffers, jeugdige leeftijd van slachtoffers - licht verminderd toerekenmgsvatbaar, kans op recidive als geen behandeling volgt; rapportage behandelmg m forensisch-psychiatrische klmiek van belang, bereidheid te veranderen, ziet ernst van het feit m Art 244 Sr Mate van genchtheid van de wil 5 4 244/245/247 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg - - Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 16 mnd Gvs-ov 1 Omstandigheden nadien en 8 mnd Gvs-vv Persoon dader Strafband 6 De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr - 48 Verkrachtmg ex-echtgenote De vrouw kwam net uit het ziekenhuis na een heupoperatie en hep op krukken Zij mocht ι v m seksueel overdraagbare ziekten en heupoperatie op doktersadvies geen gemeenschap hebben 2 Jonge kmderen in kamer naast plaats delict Aanvankehjk ontkennende verdachte, alsnog opgepakt na uitslag DNA test, Ethiopier, acht moslimhuwelijk nog bestaand tussen slachtoffer en hem (asielzoekers), Acht zieh m die context bedrogen door ex die een relatie heeft met een andere Somalier Heeft ruzie met haar over geld (kmderbijslag), heeft meerdere malen zonder toestemmmg geld van haar rekening opgnomen Mate van genchtheid van de wil 3 3 Art 242 Sr Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveihgmg 1 1 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 18 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is lager. Nr - 49 Gemeenschap met kmderen onder 16 jaar Licht verminderd toerekenbaar, leraar basisschool, slachtoffers zijn leerlmgen, m omgevmg zwaar opgenomen is ontslagen en verhuisd, bekent en wil behandeld worden Hoeveel kmderen, welke periode is met vermeld Art 244 Sr, Mate van genchtheid van de wil 44 Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte 4 244/245 Sr Noodzaak tot beveiligmg 1 1 Voorlopige strafband 7 18 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 6 mnd Gvs-vv Persoon dader Strafband 7 Modelmatige strafoplegging leidt tot de gelijke strafband.
186
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 50 Ontucht (penis in mond, tong of vingers in vagma) met stiefkinderen voor een peno de van meer dan 1 jr en het eenmahg ontucht plegen met een meisje jonger dan 12 jr onder bedreigmg van een zakmes op haar keel Ernstige aantastmg hchamelijke en geestehjke integriteit slachtoffers, bereidheid tot deelname aan therapie Mate van genchtheid van de wil 4 4 Art 244 Sr, Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 244/246 S r Noodzaak tot beveiligmg f ~> Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 18 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien en 6 mnd GVS Persoon dader Strafband 7 vv Modelmatige strafoplegging leidt tot de gelijke strafband. Nr - 51 Brüte verkrachtmg van een tien jaar oud meisje na haar van de fiets te hebben gerukt en in de auto te hebben gesleurd Verdachte (34) was meermalen in de omgevmg gesignaleeid, kennehjk op zoek Zeer ernstig feit, sterke vrees voor herhalmg, al drie keer eerder voor zedendehcten veroordeeld, heeft 10 jaren tbs ondergaan, weigert mee te werken aan psychiatrisch/psychologisch onderzoek Mate van genchtheid van de wil 5 5 Art 242 Sr Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg 5 5 Voorlopige strafband 8 2 jr GVS -ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 Modelmatige strafoplegging leidt tot een naast-hogere strafband. Nr - 52 Jarenlange verkrachtmg van een zusje tussen haar zevende en vijftiende levensjaar (waarvan 1,5 jaar telaste is gelegd) door 4 bekennende broers waarvan deze verdachte (21) er een was Het slachtoffer woont mmiddels eiders en is thuis met langer welkom Mate van genchtheid van de wil 44 Art 242 S r, 2x Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg 3 3 Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 2 jr GVS ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 Modelmatige strafoplegging leidt tot de naasthogere strafband. Nr - 53 Anale verkrachtmg in asielzoekerscentrum van een jongen van 11 jaar Ernst feit, leeftijd slachtoffer, mate van geweld/dwang, tragische Omstandigheden, oprecht spijt Mate van genchtheid van de wil Art 242 Sr 44 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg 1 1 Voorlopige strafband 7 24 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Straf band 7 Persoon dader 187
Straffen in zeden- en opiumzaken Modelmatige strafoplegging leidt tot dezelfde strafband. Nr- 54 Verkrachten (tongzoen) en aanranden (betasten) van een man door een man Tongzoen plus betasten man-man Ontkennende verdachte, geen besef van zijn handelen Grote hoeveelheid specifieke recidive Mate van genchtheid van de wil 5 4 Art 242 + 246 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveihgmg 1 1 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 24 mnd GVS ov Omstandigheden nadien en 6 mnd Gvs-vv Persoon dader Strafband 7 Modelmatige strafoplegging leidt tot dezelfde strafband. Nr - 55 Verkrachting binnen de gezmssfeer Vriend van moeder verkracht dochter Inbreuk vertrouwenssituatie Eerdere veroordelmg wegens verkrachting in zelfde situatie Ernst feit, eerdere veroordelmg wegens verkrachting in zelfde soort situatie, eerdere veroordelmg ander zedendehct, persoon dader, volledig toerekenmgsvatbaar Mate van genchtheid van de wil 44 Art 242 Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg 4 4 Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 24 mnd GVS -ov Omstandigheden nadien en 6 mnd GVS -vv Persoon dader Strafband 8 Modelmatige strafoplegging leidt tot de naast-hogere strafband. Nr - 56 Meermalen brüte verkrachting van ex-vrouw na binnendringen wonmg Gebruik van aanzienhjk geweld Extra kwetsend voor het slachtoffer Brüte verkrachting, oraal en anaal, meermalen gepeegd, gedurende aantal jaren, met aanzienhjk geweld Mate van genchtheid van de wil 5 4 Art 242 S r Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg 5 5 Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 24 mnd GVS -ov Omstandigheden nadien en 12 mnd GVS Persoon dader Strafband 8 vv Modelmatige strafoplegging leidt tot de hogere strafband. Nr - 57 Incest met mmderjang Stiefkind (meisje), verkrachting Incest met dochter van meuwe vriendm en verkrachting van haar vnendin in het buitenland tijdens vakantie Meerdaadse samenloop Verdachte terronseerde gezm en was gewelddadig Bedreigmg met brieven aan de moeder van het slachtoffer Mate van genchtheid van de wil 4 4 Art 247 (oud) Ernst van de gevolgen 5 5 Bandbreedte 4 242, 244 Sr Noodzaak tot beveiligmg Voorlopige strafband 7 30 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 6 mnd GvsPersoon dader vv Straf band 7 188
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Modelmatige strafoplegging leidt tot dezelfde strafband. Nr - 58 Verkrachtmg van een bekende (17) bij verdachte (34) thuis, waarbij het slachtoffer aan het bed geboeid was en tegenover haar dreigende taal werd geuit Misbruik van overwicht (leeftijd), dwang, slachtoffer is bekende van dader, gevolgen (psychische schade) voor slachtoffer Mate van genchtheid van de wil 44 Art 242 S r Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 2 2 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 30 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 Modelmatige strafoplegging leidt tot dezelfde strafband. Nr - 59 Vriend (44) van moeder misbruikt over een längere periode meerder malen 6 jarige dochter seksueel Terwijl moeder met dochter bij vnend blijft slapen en eenmaal terwijl zij aan zijn zorg is toevertrouwd Ernst feit, jonge leeftijd slachtoffer, lange periode en meerdere malen, feiten gepleegd m proeftijd van voorwaardehjke veroordelmg Mate van genchtheid van de wil 5 4 Art 244 S r, Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte 4 244/249 Sr Noodzaak tot beveiliging 5 4 Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 3 jr Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon daderStrafbandS Modelmatige strafoplegging leidt tot dezelfde strafband. Nr- 60 Verkrachtmg van 2 verstandehjk gehandicapte vrouwen m een mnchting, waarbij een slachtoffer werd betast en met de vmgers werd gepenetreerd, en de ander met enig geweld tot gemeenschap werd gedwongen Als verzorger (26) misbruik gemaakt van zijn positie ten opzichte van de slachtoffers en het overschnjden van zijn beroepsethiek Gedurende anderhalf jaar Geen documentatie Mate van genchtheid van de wil 2 2 Art 242 Sr Ernst van de gevolgen 1 1 Bandbreedte 2 Noodzaak tot beveiliging 5 4 Voorlopige strafband 4 Compensatie meerdere malen/duur 3 jr GVS -ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 4 Modelmatige strafoplegging leidt tot de lagere strafband.
189
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 61. Brüte verkrachting meisje in opwelling van dader (44). Verkrachting van 14-jarig meisje dat gewoon op straat fietste op klaarlichte dag. Gedurende 5 uur rondgereden en continu misbruikt Dat alles omdat dader een onbedwingbare neiging tot seks had. Er een beperkte hoeveelheid niet-specifieke recidive. Mate van gerichtheid van de wil 54 Art. 242 Sr Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 5 4 Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 4 jr Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 Modelmatige strafoplegging leidt tot dezeifde strafband. Nr - 62. Veelvuldig en langdurig seksueel misbruik door vader (thans 46) van twee dochters. Gedurende een periode van 11 jaren. Dochters zijn vanaf hun 10e jaar het slachtoffer. Zeer veelvuldig geslachtsverkeer. Beperkte hoeveelheid specifieke recidive. Liep in de proeftijd van de (enige) veroordeling voor een soortgelijk delict. Art. 244 S r, Mate van gerichtheid van de wil 44 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 244/245 Sr Noodzaak tot beveiliging 5 5 Voorlopige strafband 8 4 jr GVS -ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 Modelmatige strafoplegging leidt tot dezeifde strafband. Nr-63. Sextoerisme naar Filippijnen/kinderseks. Dader is prostituant t.o.v. kinderen in onderontwikkelde gebieden. Welbewust uit op sex, ook met kinderen; ook als zij onmachtig waren (slaappillen?); ook d.m.v. verkrachting, d.w.z. tegen hun wil; alles op film en video; thuis grote voorraad porno. Het effect op de slachtoffers is niet bekend. Mate van gerichtheid van de wil 5 5 Art. 242, 243, 244, 245Sr Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 5 jr Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 Modelmatige strafoplegging leidt tot de naast-lagere. Nr - 64. Stiefvader pleegt met grof geweld ontucht met zeer jonge kinderen (vanaf 3 jaar). Geweld is groot; binnendringen. Geen documentatie. Mate van gerichtheid van de wil Art. 242 S r, 5 4 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 242/246 Sr Noodzaak tot beveiliging - - Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 5 jr Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Straf band 7 Modelmatige strafoplegging leidt tot de naast-lagere strafband. 190
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 65. Verkrachten van jonge vriendinnen (vanaf 13 jaar) en hen tot prostitutie brengen. Marokkaanse jongen (21); contacten met jonge Nederlandse meisjes; mishandelingen; tot postitutie brengen. Ernstige inbreuk op persoonlijke en lichamelijke integriteit; grote onverschilligheid jegens slachtoffers; gericht op eigen lustbeleving en geldelijk gewin; ernstige psychische schade; weerzinwekkende wijze van profiteren van prostitutie door vaak zeer jonge meisjes. Verdachte maakte misbruik van de omstandigheid dat de slachtoffers smoorverliefd op hem waren en moeilijkheden thuis hadden. Daardoor (moeilijkheden thuis) is de ernst van de geestelijke schade moeilijk te schatten. Er is schadevergoeding gevorderd van f 108.085,-, (voor het grootste gedeelte Verdiensten uit prostitutie die door verdachte werden opgestreken) - niet van eenvoudige aard en dus buiten strafzaak gelaten. Mate van gerichtheid van de wil 5 5 Art. 242 Sr Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 4 4 Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 6 jr GVS -ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 Modelmatige strafoplegging leidt tot de naast-lagere strafband. Nr - 66. Het plegen van meerdere verkrachtingen en ontuchtige handelingen. Deels pogingen, grotendeels geslaagd. Gedurende 3 jaar. Man van middelbare leeftijd zoekt via 06-nummers en contactadvertenties met jonge vrouwen ( tenminste vijf) die daarna op grove wijze worden verkracht, bij voorkeur oraal en langdurig. Recidivist, eerder al tbs gesteld. Wenst geen behandeling. Mate van gerichtheid van de wil Art. 242 Sr, Ernst van de gevolgen Bandbreedte 242/246 S r Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 7 jr Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband Modelmatige strafoplegging leidt tot de naast-lagere strafband. 2.23.2 Bevindingen (artt 242, 244 en 248 lid l Sr) Bij de 33 zedendelicten met een strafmaximum van twaalf jaar zijn er 26, waarbij de virtuele straf en de werkelijk opgelegde straf in dezelfde of de naburige strafband vallen. In 3 gevallen werd een aanmerkelijk hogere virtuele straf bereikt. En eveneens in 3 gevallen een aanmerkelijk lagere. Ik geef in tabel 7 deze resultaten in een schema. Virtueel Virtuele straf ...reeel veel hoger Casuspositie 35, 39, 45
Virtuele straf Virtuele straf naast-hoger gelijk reele 42, 44, 46, 34, 36, 37, 51, 52, 55, 56 41, 47, 49, 50, 53, 54, 57, 58, 59, 61, 62
Virtuele straf naast-lager 38, 63, 64, 65,66
Virtuele straf veel lager 43, 48, 60
Tabel 9: de verschillen bij art. 242, 244 en 248 lid l Sr 191
Straffen in zeden- en opiumzaken Ik bezie de aanmerkelijk verschillend beoordeelde gevallen. Van de navolgende zes gevallen is er een dat binnen het model een plaats kan vinden. De overige vijf leiden niet tot verfijning c.q. aanpassing van het model en kunnen evenmin worden gezien als exponent van een bestaande praktijk. Bij geval 35 gaat het om het misbruiken van de 10-jarige dochter van een bekende tijdens een logeerpartij bij verdachte. Er is geen gevaar voor recidive. De opgelegde straf is niet in overeenstemming met het model (lager). Enkele gevallen waarin een vergelijkbare of zelfs zwaardere straf werd opgelegd zijn als minder ernstig beoordeeld (de gevallen 36, 37, 38). Een qua feiten enigszins vergelijkbaar geval werd aanmerkelijk zwaarder bestraft (geval 44). Geval 35 is derhalve een geval van onvoldoende motivering en botsende intuities. Bij geval 39 gaat het om seksuele handelingen bij zeer jonge kinderen (35 jaar). Er is gevaar voor recidive. De opgelegde straf is niet in overeenstemming met het model (lager). Enkele gevallen waarin een vergelijkbare of zelfs zwaardere straf werd opgelegd zijn als minder ernstig beoordeeld (de gevallen 38, 40, 4l). Geval 39 is derhalve een geval van onvoldoende motivering en botsende intuities. Bij geval 43 gaat het om een verkrachting na een verbroken relatie. Er is geen gevaar voor recidive. De waardering van de gewichten van de factoren is aanmerkelijk lager dan bij de gevallen die op vergelijkbaar niveau werden gestraft (42, 44, 45). Geval 39 is derhalve een geval van onvoldoende motivering en botsende intuities. Bij geval 45 gaat het om een man (35) die een relatie is aangegaan met een 10-jarig buurmeisje. Er is gevaar voor recidive. De waardering van de gewichten van de factoren 'gerichtheid van de wil' en 'ernst van de gevolgen' is gelijk aan de gevallen die op vergelijkbaar niveau werden gestraft (44, 46). Maar het gevaar voor de samenleving is in het voorliggende geval aanmerkelijk zwaarder beoordeeld. Als gevolg daarvan indiceert het model een aanmerkelijk zwaardere straf. In het voorliggende geval werd evenwel de tbs-maatregel opgelegd. Dit is eeri alternatief dat goed kan worden beargumenteerd (de psychologisch-psychiatrische rapportage). Geval 45 is derhalve bij nader inzien niet in strijd met het model. Bij geval 48 gaat het om de verkrachting van een ex-echtgenote. Het model indiceert een lagere dan de opgelegde straf. Er zijn complexe aspecten van multiculturele aard: het (ex) echtpaar is afkomstig uit Somalie en heeft asiel gekregen. In casu speelt tevens een rol dat de dader van oordeel is dat het (moslim) huwelijk in het geheel niet is ontbonden. Geval 48 is derhalve vooralsnog een geval van onvoldoende motivering en botsende intuities. Het gaat hier om een geval waarbij het onafhankelijke en goed gemo192
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken tiveerde oordeel van de ZM van maatschappelijk zeer groot belang zal kunnen zijn, omdat in de beoordeling tevens tot uitdrukking komt de betekenis van de multiculturele aspecten die niet (of niet goed) door de wetgever kan worden uitgedrukt in termen van algemene regels.182 Bij geval 60 gaat het om de verkrachting van twee verstandelijk gehandicapte vrouwen in een inrichting, door een verzorger. De rnate van de gerichtheid van de wil bij de dader is minder ernstig, terwijl de gevolgen als minimaal worden beoordeeld. Volgens het model is alsdan een straf van maximaal 160 uur atan c.q. vier weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. In werkelijkheid werd drie jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Bij de enigszins vergelijkbare gevallen (6, 13, 23, 26, 4l) wordt steeds aanmerkelijk lichter gestraft dan in het voorliggende geval. Geval 60 is derhalve vooralsnog een geval van onvoldoende motivering en botsende intuities. 2.2.4 Samenvatting en conclusies zedendelicten De gevalsbeschrijvingen werden geanalyseerd in het licht van de praktijk (dat wil zeggen: per geval vergeleken met de overige gevallen), maar ook in het licht van het model (dat wil zeggen: in het licht van de virtuele, regelgebaseerde straffen bij het gebruik van het model als wäre het een goede beschrijving van de geldende rechtspraktijk). Die werkwijze leverde in elk geval het acute besef dat het gaat om niet een, maar om twee bewegende doelen. Het eerste is beschrijvend: hoe leggen rechters in feite straffen op? Het tweede is normatief: binnen welke marges behoren straffen te worden opgelegd in het licht van de voorliggende feiten en het geldende recht? Virtueel Virtuele straf ...reeel veel hoger Casuspositie 1,2,7, 11, 21, 24, 25 26, 35, 39, 45
Virtuele straf naast-hoger 3, 20, 29, 42, 44,46, 51, 52, 55, 56
Virtuele straf gelijk reele 4, 5, 8, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 18, 27,31,32, 34, 36, 37, 41,47,49, 50, 53, 54, 57, 58, 59, 61, 62
Virtuele straf naast-lager 6, 9, 16, 19 22, 23, 30, 33, 38, 63 64, 65, 66
Tabel 10: de verschillen bij zedendelicten 182 Zie ook paragraaf 1.3.4.4 193
Virtuele straf veel lager 43, 48, 60
Straffen in zeden- en opiumzaken In tabel 10 is een overzicht gegeven dat het mogelijk maakt een relatie te leggen tussen de beide bewegende doelen. Daarbij zijn twee perspectieven relevant. Vanuit het model bezien zijn van de 66 gevallen er 11 veel te laag, en drie gevallen veel te hoog bestraft. Vanuit de praktijk bezien leidt het model in dezelfde 11 respectievelijk 3 gevallen tot veel te hoge c.q. te läge straffen. Eerst zeg ik iets over het model als conceptueel raamwerk, dan iets over de praktijk bezien vanuit het model en vervolgens iets over het model, bezien vanuit de rechtspraktijk. Ik sluit af met de aldus gefundeerde schets van een normatief kader voor strafoplegging bij zedendelicten. 2.2.4. l Het model als raamwerk bij de bestraffing van zedendelicten In tabel 10 is de Nederlandse rechtspraktijk bij zedendelicten anno 1997, zoals die spreekt uit de 66 gevalsbeschrijvingen die door rechters zijn beschikbaar gesteld, in verband gebracht met het model voor rechtvaardige strafoplegging zoals ik dat eerder beschreef. Dat model biedt enkele conceptuele kaders die moesten worden gespecificeerd om het te kunnen gebruiken bij zedendelicten. Ik doel vooreerst op de globale indeling in strafbanden (tabel 1). Deze indeling is een benadering. Het is een schattingva.n een zinvolle indeling van straffen in banden en naar gewicht. Het is aannemelijk dat bij een radicaal verkeerde indeling naar gewichtsbanden het model geen aansluiting heeft bij de praktijk. Gelet op de resultaten in tabel 10 kan die conclusie evenwel niet worden getrokken. Er zijn weliswaar verschillen, maar die zijn redelijk verdeeld. Er zijn zowel afwijkingen naar boven als naar beneden. En het zwaartepunt ligt bij de gevallen waarbij de toepasselijke band volgens het model overeenstemt met de in werkelijkheid opgelegde straf. De indeling in strafbanden levert bij de beschrijving van feitelijke straffen een schaal die zieh aanvaardbaar gedraagt als Instrument voor de beschrijving van waarderingen.183 Met andere woorden: er zijn geen klemmende argumenten om de hele analyse op losse schroeven te zetten omdat de indeling in strafbanden naar zwaarte onvoldoende relatie zou hebben met de algemene maatschappelijke opvatting over een redelijke indeling van straffen naar zwaarte. Als tweede doel ik op de indelingen in bandbreedtes per strafmaximum (de tabellen 4, 6 en 8). Daarbij konden twee keuzes worden gemaakt: ofwel de zedendelicten conceptueel onderscheiden naar wettelijk strafmaximum, ofwel de zedendelicten als een homogene groep beschouwen, waarbij alleen de bandbreedte voor maximale straffen werd vergroot. Ik heb voor de laatste werkwijze gekozen omdat het anders te artificieel en te 183 In de voorliggende beschrijving kunnen zelfs de kenmerken van een normale verdeling worden herkend. 194
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken complex zou worden, en daarmee: onbegrijpelijk. Voor het overige is het model opgebouwd uit de conceptuele bouwstenen die de (zeer beperkte) wettelijke formuleringen aanreiken. Het gaat om de verschillende factoren en de daarbij behorende waarderingen. Die werden eerder beargumenteerd als normatief noodzakelijk. Deze bouwstenen hebben dan ook weinig arbitrairs: ze konden direct worden afgeleid uit het geldende recht. 2.2.4.2 Depraktijk bezien vanuit het model De 14 gevallen die bij modelmatige beoordeling aanmerkelijk afwijkende straffen zouden hebben opgeleverd in vergelijking met de in werkelijkheid opgelegde straffen heb ik alle nader getracht te interpreteren. In 9 van de 14 gevallen moest ik concluderen dat er sprake was van onvoldoende motivering en botsende intu'ities. Dat wil zeggen dat in 9 van de 14 sterk afwijkende gevallen niet alleen het model tot afwijkende resultaten kwam, maar ook soortgelijke gevallen konden worden opgespoord in de praktijk zelf met afwijkende opgelegde straffen. Met andere woorden: 9 van de 14 sterk afwijkende gevallen wijken niet alleen af van het model, maar ook van de praktijk zelf. Met het model en de praktijk tezamen kunnen derhalve 9 discutabele gevallen184 worden ge'identificeerd. 2.2.4.3 Het model bezien vanuit de praktijk In de resterende 5 van de 14 sterk afwijkende gevallen is er reden om het model nader te verfijnen. Het gaat om gevallen die niet tot een incidenteel verschil met de praktijk leiden. Die verschillen bleven zieh voordoen, ook (bij het merendeel) der vergelijkbare gevallen. Dat wil zeggen dat in 5 van de 14 sterk afwijkende gevallen vanuit de praktijk aanwijzingen konden worden gegeven voor verbetering van het model. 2.2.5
Een normatief kader voor strafoplegging bij zedendelicten
Hiermee is bevestigd dat het model niet alleen een beschrijvende, maar ook een normatieve betekenis heeft. Het model wil een beschrijving zijn van de wenselijke rechtspraktijk. Als die praktijk met het model overeenstemt, is de bestaande rechtspraktijk tevens de wenselijke. Als de praktijk van het model afwijkt is (i) ofwel het voorliggende geval verkeerd beoordeeld (als voor de afwijkende beoordeling geen reden kan worden gegeven), of is (ii) het model ondergespecificeerd (als voor de reden die voor de afwijkende beoordeling werd gegeven geen plaats is ingeruimd in het model). Dit mechanisme is de basis geweest van de nadere invulling van het 184 Discutabel in letterlijke zin: gevallen waarover het de moeite waard is te discussieren. 195
Straffen in zeden- en opiumzaken model voor rechtvaardige strafoplegging van paragraaf 1.5.6 rnet behulp van de analyse van de 66 beschikbaar gestelde beschrijvingen van misdrijven tegen de zeden. Op die wijze kan een praktisch normatief kader voor de strafoplegging bij zedendelicten worden gegeven: 1. Neem tabel l als referentiekader voor de indeling van strafrechtelijke straffen in strafbanden. 2. Neem tabel 8 als referentiekader voor de indeling van strafrechtelijke straffen bij zedendelicten in bandbreedtes. 3. Bepaal aan de band van de waardering van de factoren 'de mate van gerichtheid van de wil' en 'de ernst van de gevolgen en 'het gevaar voor de samenleving de voorlopig relevante strafband. Pas hierbij desgewenst de standaardcorrecties op de waarderingen toe. Verdisconteer, nu een incestrelatie ah een voortgezette handeling wordt gezien, duur en intensiteit daarvan in de waardering van deze factoren. 4. Ga na of er behoefie aan correctie bestaat naar aanleiding van het enkele tijdsverloop tussen strafbaar feit en moment van berechting. 5. Ga na of er behoefie aan correctie bestaat naar aanleiding van het laatste kansltherapie argument. 6. Ga na of er behoefie bestaat aan correctie naar aanleiding van andere omstandigheden nadien (bijvoorbeeld: alles kits/relatieherstel, ziekte dader, bedreigingenltirannisering). 7. Overweeg dat bij zeer ernstig gevaar voor de samenleving een längere straf kan worden gecompenseerd met de tbs-maatregel. Bovengenoemd kader geeft een redelijke indicatie van de straf die in de praktijk wordt opgelegd in vergelijkbare gevallen, terwijl de keus van die straf op grond van normatieve overwegingen (de eerder geformuleerde regels voor strafoplegging) kan worden verdedigd. Een laatste element is bij dit praktische normatieve kader voor strafoplegging voor zedendelicten natuurlijk onmisbaar: 8. Geef, wanneer in feite een strafwordt opgelegd die niet in overeenstemming is met de uitkomst van de voorafgaande werkwijze de argumenten waarom een andere straf toepasselijk is en geef aan op welke wijze dit argument het beste kan worden opgenomen in het model. Het geschetste normatieve kader is een begin. Dat betekent, dat het kader op een tamelijk grove wijze betrouwbaar is: de in feite opgelegde straffen waren in 52 van de 66 gevallen in overeenstemming met de strafband die door het model werd gei'ndiceerd, of lag in een naastgelegen strafband. 196
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Het is heel goed denkbaar, dat het model aanmerkelijk kan worden verbeterd door de nadere analyse van de kleinere verschillen tussen rechtspraktijk en model. Ik acht het wenselijk dat die analyse wordt uitgevoerd, maar oordeel haar pas opportuun nadat in de rechtspraktijk een oordeel is gegeven over dit eerste, wat grovere model. Wel stel ik hier een andere nadere analyse van het model aan de orde: aan de hand van 81 opiumdelicten. 2.3
Strafoplegging bij opiumdelicten
Net als de zedendelicten, worden de opiumdelicten opgevat als een homogene, samenhangende groep van delicten. In tabel 11 is voor de opiumdelicten de grote lijn van de strafmaxima geschetst, net als in tabel 3 bij de zedendelicten. De relevante wettelijke bepalingen zijn de art. 2A t/m 2D, 3A t/m 3D, 10 en 11 van de Opiumwet. Kennelijk wordt bij de strafmaxima rekening gehouden met iets als de persoonlijke levenssfeer. er gelden aanmerkelijk lagere maximumstraffen wanneer het gaat om hoeveelheden voor eigen gebruik. Eveneens gelden lagere strafmaxima wanneer het gaat om overtredingen die niet opzettelijk zijn begaan (gerelateerd aan de factor gerichtheid van de wil). Verder is het soort stof van belang. Lijst I en lijst II onderscheiden hard- en soft drugs. Hier gaat het om het gevaar voor de volksgezondheid (gerelateerd aan de factor ernst van de gevolgen). Opzet- Hard telijk Ja Nee
3A binnen en buiten Nederland brengen 3B bereiden, verkopen, afleveren, vervoeren 3C aanwezig hebben 3A binnen en buiten Nederland brengen 3B bereiden, verkopen, afleveren, vervoeren 3C aanwezig hebben, 3D vervaardigen 2A binnen en buiten Nederland brengen 2B bereiden, verkopen, afleveren, vervoeren 2C aanwezig hebben, 2D vervaardigen 2A binnen en buiten Nederland brengen 2C aanwezig hebben 3B bereiden, verkopen, afleveren, vervoeren 3C aanwezig hebben, 3D vervaardigen 3A binnen en buiten Nederland brengen 2B bereiden, verkopen, afleveren, vervoeren 2C aanwezig hebben, 2D vervaardigen 2A binnen en buiten Nederland brengen
Eigen Maximum gebruik straf Ja 1 maand hechtenis
Nee
Nee
Nee
1 maand hechtenis
Nee
Ja
Nee
6 maanden hechtenis
Ja
Ja
Ja
1 jaar
Ja
Nee
Nee
2 jaar
Ja Ja
Nee Ja
Nee Nee
4 jaar 8 jaar
Ja
Ja
Nee
12 jaar
Tabel 11: Enkele voor strafoplegging relevante aspecten van opiumdelicten 197
Straffen in zeden- en opiumzaken Anders dan bij de zedendelicten gaat het bij opiumdelicten om een delictgroep die intrinsiek controversieel is, dat wil zeggen, dat de strafwaardigheid van de feiten niet voor ieder vanzelfsprekend is. Dat drugs een probleem opleveren in de samenleving is niet omstreden, maar wel de criminalisering ervan. De discussies hierover betreffen voornamelijk (a) de contraproductieve effecten van het binnen het criminele circuit brengen van wat eigenlijk een aangelegenheid van volksgezondheid zou moeten zijn, (b) de onmogelijkheid om op dit gebied een te zeer van de internationale standaard afwijkend beleid te kunnen voeren, (c) de bedreigingen die uitgaan naar de integriteit van politie en justitie vanuit de gecriminaliseerde drugshandel en de aanmerkelijke Vermögens die daarmee daardoor gepaard gaan en (d) de extravaganties die politie en justitie zieh veroorloven bij opsporen en vervolgen en die leid(d)en tot mega-zaken en parlementaire enquetes. Voor de strafoplegging hoeft de/e discussie niet van direct belang te zijn. De ZM is er niet mee belast uitspraken te doen over de strafwaardigheid van wettelijk beschreven en door het OM vervolgde opiumdelicten. Daarvoor is art. 9a niet bedoeld. De rechter heeft eenvoudigweg straf op te leggen, wanneer art. 351 Sv toepasselijk is geworden. Om daarbij van het eerder beschreven model gebruik te kunnen maken zal weer een tabel beschikbaar moeten zijn die de straffen ordent in strafbanden en vijf bandbreedtes. Ik maak gebruik van de tabel die voor de zedendelicten werden gebruikt en transponeer die naar de opiumdelicten. Daarmee wordt voldaan aan de minimumvereisten die nodig zijn om het model voor rechtvaardige strafoplegging ook te kunnen toepassen op de beschikbaar gestelde zedenzaken. Ik geef het resultaat in tabel 12. Bandbreedte Minimaal Minder zwaar Zwaar Zeer zwaar
Strafmarges Banden Aantal vv< boete < ov/1; vv gvs 1-2 ov/1 < boete < ov/>6; Ou < atan < 160u; vv/bv < gvs < 4w 3-4 160u < atan < 240u; 4w < gvs < 18m 5-6 18m < gvs < 6j7-8Maximaal6j S gvs < 72; 9-10
Tabel 12: De vijf bandbreedtes als kader bij opiumdelicten 2.3.1
De richtlijn en het model
Maar er is meer informatie beschikbaar. Anders dan bij de zedendelicten bestaan voor de opiumdelicten tamelijk ver uitgewerkte OM-richtlijnen voor de te vorderen straffen. Deze richtlijnen zijn verwoord in de 198
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet, zoals die zijn vastgesteld door het College van Procureur-Generaals op 10 September 1996, Stert. 1996, 187. BijlageAbij de richtlijn geeft aanwijzingen voor opsporing en vervolging bij hard drugs. Er wordt vooral uitgesplitst naar de rol (voor eigen gebruik, dealerindicatie, straathandel/panddealen, tussenhandel, groothandel, productie, invoer en uitvoer) en naar hoeveelheid stof/duur van de straathandel. Voorts is van belang of gedeald wordt met kwetsbare groepen (minderjarigen, psychiatrische patienten). Bijlage B ziet op soft drugs. Hier speelt vooral de hoeveelheid een rol. Wanneer er meer dan 30 gram aanwezig is wordt uitgegaan van dealen. De hoeveelheid wordt zowel uitgedrukt in gewicht als in hoeveelheid planten. Bij recidive binnen vijf jaar kan de eis met een kwart worden verhoogd. Het is aannemelijk dat, wanneer het OM deze richtlijnen hanteert, de onderscheidende begrippen van belang zijn te achten voor het bepalen van gewichten bij de relevante factoren. De verschillende rollen kunnen worden gerelateerd aan de factor gerichtheid van de wil. De soort en de hoeveelheden van de stof kunnen worden gerelateerd aan de ernst van de gevolgen (het risico voor de volksgezondheid). De recidive kan worden gerelateerd aan de waardering van de noodzaak tot beveiliging. Ik geef in tabel 13 een overzicht van de relaties tussen derichtlijnen indeling in strafbanden. band 1 2 3 4 4 5 6 6 7 7 7 8 9 10
Lijst 1 (hard drugs) <0.5g
Lijst 2 (soft drugs) <5g 5<stof<30g 30<stof<1000g
<5g
5<stof<15g / 1mnd handel 15<stof<300g / 3 mnd handel
1<stof<5k 5<stof<25k
meer dan 100 planten
25<stof<100k ... 100k<stof tot 1000 planten 300g<stof<1k / > 3 mnd handel Meer dan 1000 planten 1 k<stof<5k 5k<stof
Tabel 13: Strafbanden en de richtlijn opiunidelicten
199
wil gev. 1 1 1 2 2 2 2 2 3 2 3 3 4 3 4 3 4 3 4 4 5 3 4 5 5 5 5 5
Straffen in zeden- en opiumzaken Dat overzicht geeft een aanknopingspunt voor de waardering van de factoren, althans volgens de richtlijnen van het OM. Minimale ernst van de mate van gerichtheid van de wil en van de ernst van de gevolgen wordt kennelijk aanwezig geacht, wanneer de hoeveelheid van de aangetroffen stof aannemelijk maakt dat de stof uitsluitend beschikbaar wordt gehouden voor eigen gebruik. Het opiumdelict is dan niet gericht op het beschikbaar stellen van de stof in de samenleving. Naarmate de hoeveelheid stof groter wordt, is de gerichtheid van de wil op het in de samenleving brengen van de schadelijke Stoffen sterker. In dat licht is alleen bij de waardering van de hoeveelheid harddrugs tot 5 gram een afwijking te constateren: daarvan kan heel goed worden aangenomen dat het een voorraad voor eigen gebruik betreft, iets wat aanmerkelijk minder aannemelijk is voor een kilo softdrugs. In dat licht lijkt de richtlijn niet in overeenstemming niet de geest van het model. In het vervolg wordt het model toegepast op de beschikbaar gestelde beschrijvingen van opiumzaken. Daarvan waren er geen met een strafmaximum van minder dan 2 jaar. De richtlijn biedt geen aanknopingspunten voor de waardering van persoonlijke omstandigheden. Het model wel (zie bijvoorbeeld zaak 7). Soms is niet duidelijk of, en zo ja, hoe persoonlijke omstandigheden meespelen (zie bijvoorbeeld zaak 34). 2.3.2
Opiumdelicten met strafmaximum van 2 jaar
Bij een maximum van 2 jaar gaat het orn art. 3B-3D Opiumwet: het opzettelijk bereiden, verkopen, afleveren, vervoeren, aanwezig hebben, vervaardigen of in bezit hebben van soft-drugs, meer dan voor eigen gebruik. Ik geef eerst de Schemas van de 4 beschikbare gevallen. Daarna de bevindingen. Nr - 1 . Hennepkwekerij en verkoop. 39-jarige verdachte kweekte 100 hennep planten, verkocht aan ongeveer 15 vaste klanten. Nog geen winst maar wei apparatuur (3.500) terugverdiend. Verdachte recidiveerde beperkt. Zelf matig verslaafd aan softdrugs. Mitigerend: tijdsverloop (hoewel aan verdachte toe te rekenen). Mate van gerichtheid van de wil 53 Art. 3 lid 1 C Ernst van de gevolgen 1 2 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveiliging 1 - Voorlopige strafband 5 4 wkn Gvs-vv, Compensatie meerdere malen/duur 1 Omstandigheden nadien 2.000 (termijn Persoon dader Strafband 4 betaling) Tussen de waarderigen van de rechter die het formulier invulde en de modelmatige waarderingen zijn verschillen. Deze verschillen hebben hun 200
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Basis in de interpretatie van de richtlijn OM. Die interpretatie relateert de waardering van de factoren aan formele beschrijvingen van soorten en hoeveelheden drugs, en hoe lang c.q.hoe vaak etc. De formele beschrijvingen zijn ontleend aan de richtlijn. Op die wijze wordt de richtlijn een minder apodictisch — de richtlijn kan zo immers worden begrepen in termen van straftoemetingsregels. Maar op die wijze worden de modelmatige waarderingen als het wäre voorgeschreven door de interpretatie van de richtlijn: bij meer dan 5 kilo hard drugs is de mate van gerichtheid van de wil op het opiumdelict maximaal, en is ook de ernst van de gevolgen (althans de beoogde gevolgen of de gevolgen waarmee rekening gehouden moest worden) maximaal. Het ligt voor de hand, dat er bij de behandeling van de opiumdelicten meer verschillen zullen optreden tussen waarderingen van de rechters en de modelmatige waarderigen, omdat bij de zedendelicten (bij gebrek aan beschikbaar exopliciet waarderingsmodel) geprobeerd is de rechterlijke waarderingen zoveelmogelijk te volgen. Bij de opiumdelicten gaat het ook overigens over zaken waarbij de relatie dader-slachtoffer minder direct bepalend is, zodat een formeel houvast voor de waardering van relevante factoren ook veel meer voor de hand ligt. Bij de conclusies besteed ik enige aandacht aan de vraag of, en hoe, het OM-model voor de ZM-praktijk kan worden beschreven als normatief richtsnoer. De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 3). Nr - 2. Groots opgezette hennepkwekerij. 48-jarige verdachte had professionele groots opgezette (rond 5000 planten en 30.000 zaadjes) hennepkwekerij, verstopt achter gat in muur. In Periode van 15 maanden. Mate van gerichtheid van de wil 5 5 Art. 3 Ernst van de gevolgen 3 3 Bandbreedte 4 2 Voorlopige strafband 7 Noodzaak tot beveiliging 240 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 6 mnd GvsPersoon dader vv Strafband 7 De virtuele strafband is aanmerkelijk hoger dan de reele (strafband 5). Nr - 3. Coffeeshophouder en dealer kilo's softdrugs. 39-jarige verdachte verkocht gedurende 4.5 jaar kilo's softdrugs. 5 4 Art. 3 B en C Mate van gerichtheid van de wil Ernst van de gevolgen en 140 lid 1 Sr ? 3 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging ? - Voorlopige strafband 7 30 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7
201
Straffen m zeden- en opiumzaken De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Opmerkelijk is dat de opgelegde straf hoger is dan het wettelijke maximum voor dit opiumdelict. Er is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het lid zijn van een criminele organisatie biedt. Nr - 4 Man achter de schermen softdrugs dealer 42-jange, beperkt recidiverende verdachte zorgde gedurende 4 5 jaar voor levenng van kilo's softdrugs A h w de stille vennoot van de coffieshophouder Meerdaadse samenloop (o a ) met 140 lid 1 Sr Art 3 B en C en Mate van genchtheid van de wil 5 4 Ernst van de gevolgen 7 3 Bandbreedte 4 140 lid 1 Sr Noodzaak tot beveiligmg ? Voorlopige strafband 7 30 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Opmerkelijk is dat de opgelegde straf hoger is dan het wettelijke maximum voor dit opiumdelict. Er is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het lid zijn van een criminele organisatie biedt. 2.3.2.1 De bevmdingen (sofi drugs) Het enige geval waarin de opgelegde straf aanmerkelijk afwijkt van de viituele is geval 2. In vergelijking met de gevallen 3 en 4 is inderdaad moeilijk te begrijpen waarom de opgelegde straf in geval 2 zoveel lager uitkomt. Het gaat om een geval van onvoldoende motivering en botsende intuities. 2.3.3
Opiumdelicten met strafmaximum van 4 jaar
Hier gaat het om het binnen en buhen Nederland brengen van soft drugs, op een schaal die niet voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Er is maar een geval beschikbaar: Nr - 5 Georganiseerde softdrugshandel met export naar Dultsland 25-jange verdachte vormde met 2 mededaders leidmg van organisatie Georganiseerd verband, wmstbejag, verkoop aan kmderen < 16 jr van hasj, manhuana > 10 kg (geschatte totale waarde 250 000) Meerdaadse samenloop met export en 140 Sr Mate van genchtheid van de wil 5 3 Art 140 Sr, 3 lid 3 1 A+B Ernst van de gevolgen 1 3 Bandbreedte Noodzaak tot beveiligmg Voorlopige strafband 5 140 uren ATAN, Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien 3 mnd Gvs-vv Persoon dader Strafband 5 en ontn 20 000 De virtuele straf is hoger dan de reele (band 4). 202
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Omdat er geen aanmerkelijke verschillen zijn tussen de opgelegde strafen de virtuele straf is er vooralsnog geen reden om het voorliggende geval nader te analyseren. 2.3.4
Opiumdelicten met maximum van 8 jaar
Bij een maximum van 8 jaar gaat het om art. 2B-2D Opiumwet: het opzettelijk bereiden, verkopen, afleveren, vervoeren, aanwezig hebben, vervaardigen of in bezit hebben van hard-drugs, meer dan voor eigen gebruik. Ik geef eerst de Schemas van de 55 beschikbare gevallen. Daarna de bevindingen. Nr - 6. Vermeend koerier. 31-jarige verdachte zou 6 gram hero'ine en coca'ine (straatwaarde ca. 1.000) hebben gekocht voor een ander. Het is echter meer dan een normale gebruikershoeveelheid: koerier ? Samenloop met overtreding Wet wapens en munitie. Art. 2 lid 1 C OW 3 Mate van gerichtheid van de wil 3 Bandbreedte 3 Ernst van de gevolgen Voorlopige strafband 5 Noodzaak tot beveiliging 60 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur en 4 wkn Gvs-vv Omstandigheden nadien Straf band 5 + o.a.k.v. Persoon dader De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 4). Nr-7. Beginnend dealerschap XTC in grotere hoeveelheden. 25-jarige, beperkt harddrugsverslaafde, verdachte dealde vele malen 200 ä 300 pillen per transactie. Feit vond geruime tijd geleden plaats. First offender in opiumzaken en de huidige situatie verdachte is zeer ten goede gekeerd. Verdachte toont zieh blij met door OM gevorderde straf (conform oplegging). Medeverdachte kreeg dezelfde straf. Art. 2 lid 1 Mate van gerichtheid van de wil 5 4 A+B 4 Ernst van de gevolgen - 3 Bandbreedte Voorlopige strafband 7 Noodzaak tot beveiliging 80 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur en 10 mnd Gvs1 Omstandigheden nadien vv Strafband 6 Persoon dader De virtuele strafband is aanmerkelijk hoger dan de reele (strafband 4).
203
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr-8 Dealerschap amfetamme en XTC in eigen vnendenknng 21-jange verdachte (first offender), zelf matig verslaafd aan harddrugs dealde m eigen vnendenknng m disco gedurende jaar ongeveer 40 gram speed (800 gülden) en 60 XTC pillen (900 gülden) Art 2 hd 1 B Mate van genchtheid van de wil 43 Ernst van de gevolgen 2 3 Bandbreedte 3 2 Voorlopige strafband 5 Noodzaaktot beveiligmg Compensatie meerdere malen/duur 100 uren ATAN Omstandigheden nadien Persoon dader - Strafband 5 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 4). Nr-9 Dealerschap harddrugs in eigen vnendenkrmg 26-jange matig hard- en softdrugs verslaafde verdachte dealde in eigen vnendenknng Ging om 30 gram amfetamme en meerdere malen < 30 gram hennep Verdachte is bereid tot ATAN Art 2 hd 1 B Mate van genchtheid van de wil 43 Ernst van de gevolgen 2 2 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiligmg 2 Voorlopige strafband 5 120 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 4). Nr- 10 Dealerschap XTC en amfetammen eigen vnendenkrmg 21-jange zelf gebruikende verdachte dealde gedurende 9 maanden aan vnendenkrmg m disco Ging om 150 XTC pillen en 50 gram amfetamme (geschatte totale waarde 750 gülden) Meerdaadse samenloop meermalen kleine hoeveelheden Verdachte is first offender en bereid tot ATAN Art 2 hd 1 B Mate van genchtheid van de wil 43 Ernst van de gevolgen 1 2 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiligmg 2 Voorlopige strafband 5 140 uren ATAN Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 4). Nr - 11 Medephchtigheid aan dealen 39 jarige, gematigd harddrugsverslaafde verdachte stelde wonmg beschikbaar voor kleine handel gedurende ongeveer 6 maanden Het ging om ongeveer 8 klanten per dag en gebruikershoeveelheden herome Verdachte is first offender Mate van genchtheid van de wi!2 3 Art 2 hd 1 B + Ernst van de gevolgen 3 4 Bandbreedte 3 48 Sr Noodzaak tot beveiligmg 1 - Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 140 uren ATAN Omstandigheden nadien en 3 mnd Gvs-vv Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 4). 204
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr-12 Dealerschap harddrugs vanuit pand verslaafde kennis 38 jarige Ernstig en langdung verslaafd geweest Recidivist Trok met haar verslaafde vriend in bij een verslaafde kennis Ze zetten samen een handel op De kennis kreeg voor zijn gastvnjheid gratis heroine Omzet 3 mnd a 5 gram/dag Verdachte is inmiddels afgekickt en verregaand geresociahseerd Reclassermgsbelang Tijdsverloop Meerdaadse samenloop met niet-stelselmatige helmg Mate van genchtheid van de wil 43 Art 2 hd 1 B Ernst van de gevolgen 3 4 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveihgmg 1 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 140 uren ATAN, 1 Omstandigheden nadien 3 mnd GVS vv Strafband 4 Persoon dader De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 4). Omstandigheden nadien: de verdachte is afgekickt. Nr-13 Eenvoudige cocame dealer 34-jange beperkt recidiverende verdachte dealde ca 19 gram cocame (stiaatwaarde 3 200) Verdachte is onlangs met meer met justit tie m aanrakmg geweest Art 2 hd 2 C Mate van genchtheid van de wil 43 Ernst van de gevolgen 2 3 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveihgmg Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 140 uren ATAN Omstandigheden nadien en 3 mnd GVS Strafband 5 vv Persoon dader De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 4) Nr - 14 Eenvoudige panddealer heroine en cocame 24-jange verdachte dealde (2 χ 45 gram) vanuit wonmg Had geld nodig voor reizen naar Suriname Art 2 hd 1 B + Mate van genchtheid van de wil 53 hd2C Ernst van de gevolgen ' 4 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveihgmg ~> - Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 180 uren ATAN Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is gekjk aan de reele
205
Straffen m zeden- en opiumzaken Nr- 15 Terbeschikkmgstelhng wonmg aan dealers 47-jange matig hardrugsverslaafde verdachte stelde gedwongen wonmg ter Deschikkmg aan dealers Kreeg soms drugs als vergoeding (kleine hoeveelheden voor eigen gebruik) Gaat om meerdere malen maar beperkte penode (8 maanden) Art 2 hd 1 C Mate van genchtheid van de wil 33 Ernst van de gevolgen - ? Bandbreedte 3 Voorlopige strafband 5 Noodzaak tot beveiligmg 4 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 3 mnd GVS vv Persoon dader 5 Strafband De virtuele strafband ts gehjk aan de reele (strafband 5). Nr- 16 Eenvoudige gebruiker 52 jange beperkt recidiverende ernstig harddrugsverslaafde verdachte Gaat om meerdere malen gedurende 14 maanden en 1kg cocaine met straatwaarde van 70 000 Art 2 hd 1 C Mate van genchtheid van de wil 34 Ernst van de gevolgen - 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg 3 - Voorlopige strafband 7 240 uren ATAN, Compensatie meerdere malen/duur 3 mnd Gvs-vv Omstandigheden nadien en ontn Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is aanmerkehjk hoger dan de reele (strafband 5). Nr- 17 Dealerschap harddrugs om eigen gebruikte beköstigen 28-jange ernstig en langdurig verslaafde verdachte dealde vanuit eigen wonmg veelvuldig in körte penode (dagehjks/4 maanden) Liet ook anderen voor zieh dealen Art 2 hd 1 B Mate van genchtheid van de wil - 3 Ernst van de gevolgen - 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiligmg Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 240 uren ATAN Omstandigheden nadien en 3 mnd Gvsvv Persoon dader Straf band 5 De virtuele strafband is geltjk aan de reele (strafband 5). Nr- 18 Panddealer cocaine (crack) 45-jange verdachte was gedurende 4 maanden kleine handelaar in gebruikershoeveelheden HIJ zou handelen om het cocaine gebruik van zijn vriendm te kunnen opbrengen Verdachte is first offender en had slechts enkele klanten Art 2 lid 1 B Mate van genchtheid van de wil 43 Ernst van de gevolgen 2 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiligmg 3 - Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 240 uren ATAN Omstandigheden nadien en 6 mnd GvsPersoon dader vv - Strafband 5 De virtuele strafband is gehjk aan de reele
206
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr- 19. Dealerschap en koerier harddrugs. 36-jarige verdachte dealde in groepsverband vanuit cafe heroine en coca'ine (300g). Bewaarde 47g heroine. Vervoerde 4 χ 500g (winst verdachte f 14.000). Schade volksgezondheid. Mitigerend: oude feiten, verdachte heeft voluit aan onderzoek meegewerkt en er zijn 'hogeren' in de organisatie opgespoord en vervolgd. 34 Art. 2 Mate van gerichtheid van de wil Ernst van de gevolgen - 4 Bandbreedte 4 Noodzaaktot beveiliging 3 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 240 uren ATAN, Omstandigheden nadien 6 mnd Gvs-vv, 2 Persoon dader Strafband 5 ontn. 14.000 Compensatie voor het tijdsverloop en voor meewerken (omstandigheden nadien). De virtuele strafband isgelijk aan de reele (strafband5). Nr- 20. Huishandel heroine. Gewoonteheling. 20-jarige verdachte is tussenhandelaar heroine, uit op geldelijk gewin. Verhandelt ettelijke malen gedurende 4 mnd. veel drugs voor in totaal enkele duizenden guldens. Samenloop met 417 Sr. Art. 2 en 417 Sr Mate van gerichtheid van de wil 2 3 Ernst van de gevolgen 3 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 5 240 uurATAN Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 6 mnd Gvsvv Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr-21. Dealerschap harddrugs. Betaling met ine/coca'ine) accepteert betaling met gestolen Meerdaadse samenloop met heling. Mate van gerichtheid van de wil 5 3 Ernst van de gevolgen 3 4 Noodzaaktot beveiliging 2 Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader
gestolen goederen. 26-jarige panddealer (herogoederen. Is zelf gematigd verslaafd. Bandbreedte Voorlopige strafband
Strafband
3 5
5
Art. 2 lid 1 B + 416 Sr 240 uren ATAN en 6 mnd Gvsvv
De virtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr - 22. Verslaafde panddealer. 22-jarige verdachte, zelf ernstig harddrugsverslaafd dealde gedurende 4 maanden vanuit verschillende panden (alleen) gebruikershoeveelheden hero'ine en coca'ine. Verdachte heeft gunstig toekomstperspectief (relatie, woning, werk). Art. 2 lid 1 B Mate van gerichtheid van de wil 43 Ernst van de gevolgen 3 4 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveiliging 3 Voorlopige strafband 5 7 mnd Gvs-ov, Compensatie meerdere malen/duur 1 3 mnd Gvs-vv Omstandigheden nadien en bijz.vw. Persoon dader - Strafband 4 De virtuele straf is aanmerkelijk lager dan de reele (strafband 6).
207
Straffen m zeden- en opiumzaken Nr - 23 Dealerschap heroine en cocame Op verzoek van ander in ruil voor dagvergoedmg 23-jange verdachte dealde vanuit pand gedurende een maand in z'n eentje op verzoek van een ander m ruil voor dagvergoedmg Verdachte handelde voor eigen financieel gewin maar is first offender Ging om 20 dagen χ 35 bolletjes met een geschatte totale waarde van 15000 Mate van genchtheid van de wil 5 3 Art 2 hd 1 B Ernst van de gevolgen - 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveihgmg Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 8 mnd GVS ov, Omstandigheden nadien 4 mnd GVS- v v, Persoon dader Boete 500/10 Strafband 5 en bijz vw reclass Toezicht of proj 'de Kans' De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6) Nr - 24 Vervoer heroine en vermoeden dealerschap 22-jange verdachte (first offender) ver voerde 50 gram heroine (waarschijnlijk tussenhandelaar) Gevaar voor volksgezondheid en oorzaak cnmmaliteit Mate van genchtheid van de wil Art 2 lid 1 B 43 Ernst van de gevolgen 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveihgmg 3 - Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 8 mnd GVS ov, 4 mnd Gvs-vv Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6). Nr- 25 Verslaafde heromedealer 34 jange, ernstig en langdung verslaafde verdachte handelde gedurende 10 a 11 maanden met 5 a 10 afnemers grammen heroine per week First offender op dit gebied Samenloop met wapenbezit Mate van genchtheid van de wil Art 2 OW, 26 5 3 Ernst van de gevolgen 2 4 Bandbreedte 3 en 55 Wet wa pens en munitie Noodzaak tot beveihgmg Voorlopige strafband 5 9 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6).
208
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr-26. Dealerschap coca'ine. Straat- en tussenhandelaar. 24-jarige verdachte verhandelde in 6 maanden vele malen coca'ine. Puur voor de winst (130 gram met straatwaarde 16.000 gülden). Had een veelheid van afnemers Risico voor volksgezondheid. Mededader met broer. Mate van gerichtheid van de wil Art. 2 lid 1 53 Ernst van de gevolgen 3 4 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveiliging Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 9 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6). Nr - 27. Dealerschap coca'ine. Straat en tussenhandelaar. 21-jarige verdachte verhandelde in 6 maanden vele malen coca'ine (met broer). Puur voor de winst (130 gram met een straatwaarde van 16.000). Had veel afnemers. Risico volksgezondheid. Art. 2 lid 1 B Mate van gerichtheid van de wil 5 3 Ernst van de gevolgen 3 4 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveiliging Voorlopige strafband 5 9 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6). Nr- 28. Verslaafde hero'ine panddealer. 41-jarige zwaar recidiverende, ernstig en langdurig verslaafde (geen brood-dealer) verdachte dealde gedurende ruim 6 maanden gebruikershoeveelheden hero'ine aan een beperkte klantenkring (geringe omzet). Meerdaadse samenloop in de zin van meerdere malen. Verdachte bij verstek veroordeeld. Mate van gerichtheid van de wil 4 3 Art. 2 lid 1 B Ernst van de gevolgen 2 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging 2 - Voorlopige strafband 5 9 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader - Strafband 5 De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6). Nr - 29. Verkoop harddrugs vanuit dealerpand. 52-jarige veelvuldig recidiverende verdachte verkocht welbewust maandenlang op ruime schaal heroine aan verslaafden (gebruikershoeveelheden). Mate van gerichtheid van de wil - 3 Art. 2 lid 1 Ernst van de gevolgen - 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging - Voorlopige strafband 5 9 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is lager dan aan de reele (strafband 6).
209
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 30 Medeplichtigheid dealen 40 jarige, ernstig en langdung verslaafde zware recidivist stelde gedurende 10 maanden aan meerdere dealers zijn wonmg beschikbaar Ging om gebruikershoeveelheden harddrugs Mate van genchtheid van de wil Art 2 lid 1 A, B 43 Ernst van de gevolgen en 48 lid 2 Sr 3 4 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveiligmg 4 Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 10 mnd GVS ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is lager dan aan de reele (strafband 6). Nr-31 Dealer amfetamme, XTC en cocaine 19 jarige gematigd harddrugsverslaafde ver dachte (eenvoudige gebruiker) dealde gedurende 4 a 5 maanden eerst aan vnenden, daarna uitgebreider, maar slechts in weekend om extra geld te verdienen Verdachte dealde aan jongeren (17-20 jaar) Aangetroffen 400 pillen , 2 1 gram cocaine en 8 8 gram amfetamme Art 2 lid 1 B+C Mate van genchtheid van de wil 53 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 3 1 Voorlopige strafband 5 Noodzaaktot beveiligmg 10 mnd Gvs-ov, Compensatie meerdere malen/duur 5 mnd GVS vv Omstandigheden nadien en ontn 1 650 Persoon dader 5 Strafband De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6). Nr-32 Huishandel herome Gewoontehelmg 21-jange verdachte is tussenhandelaar, uit op geldehjk gewm die veel herome verhandelt voor enkele duizenden guldens (in periode van 4 mnd etteli|ke keren) Samenloop met 417 Sr Art 2 + 417 Sr Mate van genchtheid van de wil 33 Ernst van de gevolgen 3 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiligmg Voorlopige strafband 5 — Compensatie meerdere malen/duur 10 mnd GVS ov, Omstandigheden nadien 5 mnd GVS vv Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafbcmd is lager dan de reele (strafband 6). Nr-33 Dealerschap harddrugs Mede voor eigen gebruik Samenloop met ernstige bedrei ging 27-jange verdachte (gebruiker/panddealer/organisator) dealt meerdere malen kleine hoeveelheden cocaine en herome gedurende twee penodes van twee maanden Mede ter voorzienmg m eigen gebruik Schade t a v gebruikers en samenlevmg Meerdaadse samen loop met ernstige bedreigmg Beperkte recidive Mate van genchtheid van de wil Art 2 lid 1 A+B 5 3 Ernst van de gevolgen en 285 Sr 2 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiligmg Voorlopige strafband 5 1 10 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 5 De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6). 210
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 34 Dealerschap cocaine 22 jange, beperkt recidiverende verdachte dealde sannen met coffeeshophouder diverse malen cocaine Verdachte wenst andere wendmg aan zijn leven te geven Is jeugdig en Marokkaans Mate van genchtheid van de wil 43 Art 2 lid 1 B Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte 3 Noodzaaktot beveihgmg 4 4 Voorlopige strafband 6 Compensatie meerdere malen/duur 10 mnd GVS ov. 1 Omstandigheden nadien 5 mnd GVS bv Persoon dader Strafband 5 Recl + De Kans De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6). Nr - 35 Mede dealer harddrugs uit woning 35-jange, beperkt recidiverende, matig hard drugsverslaafde verdachte dealde gedurende 7 maanden vanuit verschillende panden (gebruikershoeveelheden) Het betrof meerdere dealers en de verdachte had geen hoofdrol Gevaar volksgezondheid en 'uitlokking' andersoortige criminahteit Mate van genchtheid van de wil 4 3 Art 2 hd 1 B Ernst van de gevolgen - 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveihgmg Voorlopige strafband 5 Compensatie meerdere malen/duur 10 mnd GVS ov Omstandigheden nadien en 5 mnd GvsPersoon dader Strafband 5 vv De virtuele strafband is lager dan de reele (strafband 6). Nr - 36 Dealer herome vanuit gewoon woonhuis 32 jange, ernstig en langdung verslaafde verdachte dealde gedurende ongeveer 5 maanden gebruikershoeveelheden Verdachte heeft lang strafblad met vermogensdelicten en recente Opiumwet recidive Ziet herome als medi cijn, moet gebruiken, wil perse met afkicken Wil met anderen duperen Ziel dealen aan gebrui kers als het mmst kwahjke (heeft ervoor gekozen opdat hij met meer zou hoeven m te breken maar verliest daarbij uit het oog dat anderen moeten mbreken om bij hem te kunnen kopen) Mate van genchtheid van de wil 53 Art 2 hd 1 B Ernst van de gevolgen 2 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveihgmg 4 4 Voorlopige strafband 6 Compensatie meerdere malen/duur 12 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien 6 Persoon dader - Strafband De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 6).
211
Straffen m zeden- en opiumzaken Nr - 37 Producent MDMA 44-jange verdachte heeft zieh in periode van 7 maanden bezig gehouden met productie MDMA (10 kg) en is gebruiker van hashish Verdachte heeft zieh (ook t a v persoonhjke omstandigheden) op zijn zwijgrecht beroepen Gevaar harddrugs t a v gebruiker en tijdsverloop Mate van genchtheid van de wil 5 5 Art 2 hd 1 B + 3 C Ernst van de gevolgen 5 Bandbreedte 5 Noodzaak tot beveihgmg 7 Voorlopige strafband 9 1 jaar Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 9 De virtuele strafband is aanmerkelijk hoger dan de rede (strafband 6). Nr- 38 Dealen cocame vanuit cafe 26-jange, matig harddrugsverslaafde verdachte dealde gedurende lange periode (2 jaar) meerdere malen (elk weekend ongevereer 1 gram cocame per koper) Wmst werd omgezet in eigen gebruik Het ging orn relatief jonge slachtoffers en soms grote hoeveelheden (5 gram) Mitigerend jeugdige dader, geen documentatie, gewone werkkrmg (ma-vr) Art 2 hd 1 B Mate van genchtheid van de wil 5 4 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveihgmg 3 3 Voorlopige strafband 7 12 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur 6 mnd Gvs-vv Omstandigheden nadienen Persoon dader 1 Strafband 6 en ontn 5 200 De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 6). Nr - 39 Dealer cocame en XTC vanuit wonmg 24-jange, matig hard- en softdrugsverslaafde verdachte dealde gedurende een jaar tussen 5 a 10 gram cocame en 15 XTC pillen per dag (waarde 750 gülden/dag) Gevaar volksgezondheid en creeren andere vormen cnminahteit Art 2 hd 1 B Mate van genchtheid van de wil 5 5 Ernst van de gevolgen 2 5 Bandbreedte 5 Noodzaak tot beveihgmg Voorlopige strafband 9 15 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 6 mnd GvsPersoon dader Straf band 9 vv en recl De virtuele strafband is aanmerkelijk hoger dan de reele (strafband 6). Nr-40 Dealerschap hard- en softdrugs (huishandel) Commerciele kwekenj Gewoontehelmg 25-jange verdachte heeft huishandel in cocame, herome en hennep Gaat om grote hoeveelheden, lange duur (1 jaar, ettelijke malen) en vele duizenden guldens Geldehjk gewin is dnjfveer Commerciele kwekenj Samenloop met 417 Sr Mate van genchtheid van de wil 3 4 Art 2 OW en 417 Sr Ernst van de gevolgen 3 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveihgmg Voorlopige strafband 7 16 mnd Gvs-ov, Compensatie meerdere malen/duur 8 mnd Gvs-vv Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 6). 212
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 41. Dealer coca'fne voor vrienden en kennissen. 60-jarige, beperkt recidiverende verdachte met gematigde harddrugsverslaving verstrekte gedurende lange periode (een jaar) per week 5 gram coca'ine in porties van 0.5 gram binnen zeer uitgebreide vrienden- en kenissenkring. Totale waarde ongeveer 20.000. Verdachte ziet ernst niet in (gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef), werd bekend in woonplaats. Leeftijd speelt rol evenals volksgezondheidsgevaar en criminaliteit. Mate van gerichtheid van de wil 44 Art. 2 4 Ernst van de gevolgen 1 5 Bandbreedte 1 Voorlopige strafband 7 Noodzaaktot beveiliging Compensatie meerdere malen/duur 16 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien en 8 mnd GvsPersoon dader 7 vv Strafband De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 6). IMr-42. Handlanger dealer. 42-jarige verdachte werd er na een eerdere straf wegens soortgelijke feiten te hebben uitgezeten mee geconfronteerd dat zijn (ook verslaafde) partner de handel inmiddels aan huis had voortgezet. Ernstig en langdurig harddrugs verslaafde verdachte slaagde er niet in zieh niet met die handel te bemoeien: 21 wkn ä 100 gram heroine. Verdachte speelde ondergeschikte rol, reclasseringsbelang speelt mee. Mate van gerichtheid van de wil 2 4 Art. 2 lid 1 B Ernst van de gevolgen 3 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 2 Voorlopige strafband 7 16 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 5 mnd tul Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 6). Nr - 43. Tussendealer hero'ine. 33-jarige verdachte, bekend t. a. v. Opiumwet delicten, reist tussen Amsterdam en Deventer en verkoopt zelf op bestelling en zet uit: tussenhandelaar. Lange duur (13 maanden) en vrij veel klanten. Gaat om ongeveer 1 kilo hero'ine met een straatwaarde van 100.000. Mate van gerichtheid van de wi!5 4 Art. 2 lid 1 B Ernst van de gevolgen - 4 Bandbreedte 4 5 Voorlopige strafband 7 Noodzaak tot beveiliging 18 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 7).
213
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 44 Kleine dealer 25 jange, ernstig verslaafde en beperkt recidiverende verdachte dealt als straathandelaar gedurende twee jaren vele malen herome (onzen) Verdachte ging na schorsing voor afkicken weer in de fout met als gevolg opheffmg schorsmg Aantal afnemers en hoeveelheid zijn straftoemetmgsfactor Mate van genchtheid van de wil 5 4 Art 2 hd 1 B Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveihgmg 5 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 18 mnd GVS ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 De vtrtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 7). Nr - 45 Dealerschap MDA, amfetamme en cocame vanuit eigen wonmg 29-jange verdachte verkocht gedurende anderhalf jaar harddrugs uit eigen wonmg met name aan 13- en 14-jan gen Buurtbewoners ondervonden veel overlast Verdachte had slechts oog voor geldehjk gewin, hoeveel precies Staat met vast maar wel dat verdachte er veel aan heeft verdiend Schade volksgezondheid en 'uitlokkmg' andersoortige crimmaliteit Mate van genchtheid van de wil 4 Art 2 hd 1 B Ernst van de gevolgen 3 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveihgmg Voorlopige strafband 7 18 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 6 mnd GVS vv Persoon daderStrafband? De virtuele strafband is gehjk aan de reele (strafband 7). Nr - 46 Straatdealer herome en cocame 33 jange verdachte dealde gedurende ongeveer 21 maanden op grote schaal gebruikers hoeveelheden herome en cocame (totaal geschatte waarde ι v m overboekmgen 74 000) Professionele opzet uit wmstbejag Verdachte zegt gokproblemen te hebben Welbewust handelen Grote gevaren voor gezondheid, crimmeel gedrag gebruikers Geen gronden voor matigmg Art 2 B Mate van genchtheid van de wil 54 Ernst van de gevolgen 5 4 Bandbreedte 4 7 Noodzaak tot beveihgmg Voorlopige strafband 7 20 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien en 4 mnd Gvs-vv Persoon daderStrafband? De virtuele strafband is gehjk aan de reele (strafband 7) Nr - 47 Ontvanger pakket met 2 kg Cocame 33-jange verdachte ontvmg eenmalig postpak ket met 2 kg Cocame uit Brazihe Zijn rol is onduidehjk maar gelet op zijn bankrekenmg was hij met alleen maar postadres maar heeft ook voor het spul betaald Mate van genchtheid van de wil Art 2 hd 1 A 44 Ernst van de gevolgen 1 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveihgmg 1 Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 20 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Straf band 7 De vtrtuele strafband is gehjk aan de reele (strafband 7).
214
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr - 48. Dealerschap cocame vanuit groep. 20-jarige matige harddrugsverslaafde verdachte was gedurende 1,5 jaar straatdealer van met name cocame (ongeveer 165 gram met straatwaarde 16.500), verkocht vanuit een groep op straat rondhangende Antillianen. Meerdaadse samenloop met 312 Sr enWWM. Mate van gerichtheid van de wil 5 3 Art. 2 lid 1 A+B Ernst van de gevolgen 2 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging 3 Voorlopige strafband 5 22 mnd Gvs-ov, Compensatie meerdere malen/duur 6 mnd Gvs-bv Omstandigheden nadien recl.+14 d Sr Strafband 5 Persoon dader De virtuele strafband is aanmerkelijk lager dan de reele (strafband 7). Nr-49. Dealerschap. Recidiverende tussenhandelaar heroine. Aanzienlijke (tussen) handel (500 gr. Heroine). Puur financieel gewin. Beperkte recidive OW (18 mnd GVS) + andere feiten. Art. 2 lid 1 B Mate van gerichtheid van de wil 5 4 Ernst van de gevolgen 4 3 4 Bandbreedte Noodzaak tot beveiliging 4 4 Voorlopige strafband 8 24 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Strafband 8 Persoon dader De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 7). Nr - 50. Eenmalig koerier cocame. Α-typische vervulling delictsomschrijving. 29-jarige verdachte had grote hoeveelheid (1002 gr.) coca'ine voorhanden om doorte verkopen.Tevens veroordeling voor poging tot doodslag. Mate van gerichtheid van de wil 4 4 Art. 2 lid 1 C Ernst van de gevolgen - 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 7 24 mnd Gvs-ov, Compensatie meerdere malen/duur 6 mnd Gvs-vv Omstandigheden nadien Persoon daderStrafband? De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 7). Nr - 51. Tussenhandelaar en Organisator XTC. 28-jarige verdachte verkocht, verstrekte, vervoerde en leverde samen met anderen aanzienlijke hoeveelheden (meer dan 3000 pillen) XTC op professionele wijze. Verdachte had initierende en actieve rol en deed aan actieve acquisitie. Meerdaadse samenloop: meermalen gepleegd. Mate van gerichtheid van de wil 1 4 Art. 2 lid 1 B Ernst van de gevolgen ? 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging ? Voorlopige strafband 7 24 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur en 6 mnd GvsOmstandigheden nadien vv Persoon dader Straf band 7 De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 7).
215
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr- 52. Dealerschap harddrugs.Tussenpersoon en schakel in verkooporganisatie. 33-jarige gematigd harddrugsverslaafde verdachte was tussenpersoon en bewerker coca'i'ne (gedurende 14 maanden meerdere malen, 10 kg met straatwaarde 700.000). Mate van gerichtheid van de wil Art. 10 lid 3 3 5 Ernst van de gevolgen - 5 Bandbreedte 5 Noodzaak tot beveiliging 4 Voorlopige strafband 9 Compensatie meerdere malen/duur 2 jaar Gvs-ov, 1 Omstandigheden nadien jaar Gvs-vv en ontn. Persoon dader Strafband 9 De virtuele straftand is aanmerkelijk hoger dan de reele (strafband 7). Nr - 53. Dealerschap hard- en softdrugs (huishandel). Gewoonteheling. 24-jarige verdachte heeft huishandel in coca'ine, heroine en hennep. Gaat om grote hoeveelheden, lange duur (1 jaar, ettelijke malen) en vele duizenden guldens. Financieel gewin Verdachte heeft matige harddrugsverslaving. Samenloop met 417 Sr. Art. 2 OW en Mate van gerichtheid van de wil 34 417 Sr Ernst van de gevolgen 3 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 7 24 mnd Gvs-ov, Compensatie meerdere malen/duur 6 mnd Gvs-vv Omstandigheden nadien Strafband 7 Persoon dader De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 7). Nr - 54. Dealerschap met acceptatie gestolen goederen. 39-jarige verdachte kocht 2 of 3 keer per week heroine in in Rotterdam, geschatte totale waarde meer dan 10.000. Liet zieh betalen met gestolen goederen. Panddealer. Art. 2 lid 1 B Mate van gerichtheid van de wil 5 4 Ernst van de gevolgen 4 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 1 Voorlopige strafband 7 30 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur en 6 mnd GvsOmstandigheden nadien vv en ontn. Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 7). Nr - 55. Dealerschap harddrugs. Langdurig tussenhandelaar en Organisator. 27-jarige verdachte dealt langdurig fors (enkele kilo's) heroine en coca'ine met 2 mededealers. Uit op geldelijk gewin (niet zelf verslaafd). Bedreiging volksgezondheid. Meerdaadse samenloop met steunfraude. Mate van gerichtheid van de wil 5 5 Art. 2 lid 1 B Ernst van de gevolgen 4 5 Bandbreedte 5 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 9 Compensatie meerdere malen/duur 3 jaar Gvs-ov en Omstandigheden nadien ontn. 13.500 Persoon dader Straf band 9 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 8).
216
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr-56. Dealerschap harddrugs. Samenloop met bedreigingen. Met mededaders (2 broers) lange tijd uit geldelijk gewin harddrugs dealen. Enkele kilo's heroine en coca'i'ne. Ernstige bedreiging volksgezondheid. Meerdaadse samenloop met steunfraude en bedreigingen. Mate van gerichtheid van de wil 54 Art. 2 lid 1 B Ernst van de gevolgen 4 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 3,5 jaar Gvs-ov Omstandigheden nadien en ontn. 18.000 Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is lager dan de reele (straft>and 8). Nr - 57. Voorhanden hebben, verkopen en vervoeren van 100 kg coca'ine. 57-jarige, beperkt recidiverende (eerder veroordeeld in Spanje) verdachte uit Chili bewaakte grote hoeveelheid coca'ine met straatwaarde van 4 miljoen gülden. Verdachte was handlanger van Organisator en vormde welbewust onderdeel van criminele organisatie. Mitigerend: slechts bewakersrol. Mate van gerichtheid van de wil 5 5 Art. 2 A, B Ernst van de gevolgen ? 5 Bandbreedte 5 Noodzaak tot beveiliging 3 3 Voorlopige strafband 9 Compensatie meerdere malen/duur 4 jaar Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 9 De virtuele straftand is hoger dan de reele (strafband 8). Nr- 58. Dealerschap en het in opdracht leiden van een verkooporganisatie van harddrugs. 33-jarige verdachte was tussenpersoon, groothandelaar en Organisator. Gaat om meerdere malen gedurende 14 maanden en ongeveer 20 kg met een straatwaarde van 1.400.000. Mate van gerichtheid van de wil 5 5 \ Art. 2 A, B Ernst van de gevolgen - 5 Bandbreedte 5 Noodzaak tot beveiliging 4 Voorlopige strafband 9 Compensatie meerdere malen/duur 4 jaar Gvs-ov Omstandigheden nadien en ontn. Persoon daderStrafband9 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 8). Nr- 59. Op grootte schaal XTC vervaardigd in criminele organisatie. 34-jarige verdachte was producent enorme hoeveelheden XTC (straatwaarde 1.000.000). Verdachte recidiveerde t.a.v. OW en t.a.v. criminele organisatie. Mate van gerichtheid van de wil Art. 2 5 5 Ernst van de gevolgen 5 5 Bandbreedte 5 Noodzaak tot beveiliging 5 Voorlopige strafband 9 Compensatie meerdere malen/duur 7 jaar Gvs-ov Omstandigheden nadien Strafband 9 Persoon dader De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 9).
217
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 60. Leiden van criminele organisatie die op zeer grote schaal XTC maakte. 28-jarige, beperkt recidiverende verdachte hac leidingevende rol (Organisator) in organisatie die op zeer grote schaal XTC (straatwaarde ongeveer 1.000.000) produceerde. Art. 2 Mate van gerichtheid van de wil 5 5 Ernst van de gevolgen 5 5 Bandbreedte 5 Noodzaak tot beveiliging 5 Voorlopige strafband 9 8 jaar Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 9 De virtuele strafband is geüjk aan de reele (strafband 9). 2.3.4.1 De bevindingen (hard drugs, niet voor eigen gebruik) Bij de 55 opiumdelicten met een strafmaximum van acht jaar zijn er 48, waarbij de virtuele straf en de werkelijk opgelegde straf in dezelfde of de naburige strafband vallen. In 4 gevallen werd een aanmerkelijk hogere virtuele straf bereikt. En in 2 gevallen een aanmerkelijk lagere. Ik geef in tabel 14 deze resultaten in een Schema. Virtueel Virtuele straf ...reeel veel hoger Casuspositie 16, 37, 39, 52
Virtuele straf naast-hoger 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 40,41,42, 49, 55, 57, 58
Virtuele straf gelijk reale 12, 14, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 36, 38, 43, 44, 45, 46, 47, 50,51, 53, 54, 59, 60
Virtuele straf naast-lager 23, 24, 25 26, 27, 28, 29, 30,31, 32, 33, 34, 35,56
Virtuele straf veel lager 22, 48
Tabel 14: de verschillen bij hard drugs, niet voor eigen gebruik Ik bezie de aanmerkelijk verschillend beoordeelde gevallen. In geval 16 gaat het om een hoeveelheid van meer dan een kilo. In overeenstemming van de waardering, gebaseerde op de richtlijn van het OM gaat het dan om een toepasselijke strafband van tussen 18 en 36 maanden gevangenisstraf. In feite werd evenwel 240 uur arbeid ten algemene nutte opgelegd. Omdat in een aantal gevallen bij vergelijkbare feiten wel in overeenstemming met genoemde waardering werd gestraft (bijvoorbeeld: 43, 46, 47) is hier sprake van onvoldoende motivering en botsende intu'ities. In de gevallen 37, 39 en 52 gaat het om het verhandelen van ruimschoots meer dan 5 kilo harddrugs, hetgeen volgens derichtlijnstrafband rechtvaardigt. Er werden evenwel straffen uit strafband 6 of 7 opgelegd, 218
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken zonder nadere uitleg. Ook hier is derhalve sprake van onvoldoende motivering en botsende intu'ities. In de gevallen 22 en 48 gaat het om straatdealers van relatief beperkte hoeveelheden harddrugs die (in vergelijking met het merendeel van de overvloedig aanwezige) vergelijkbare gevallen daarvoor zwaar worden gestraft. Eveneens: onvoldoende motivering en botsende intu'ities. 2 3.5 Opiumdelicten met maximum van 12 jaar Hier gaat het om het binnen en buiten Nederland brengen van hard drugs, op een schaal die niet voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Er zijn 21 gevallen. Nr-61 Eenmahg cocaine koener 42-jange verdachte had 1173 gram cocaine verstopt in schoenen bij aankomst per vliegtuig uit Venezuela Dader was first offender en verkeerde in siechte financiele situatie, geen recidivegevaar Mate van genchtheid van de wil 3 4 Art 2 hd 1 A Ernst van de gevolgen - 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 10 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 De virtuele strafband is aanmerkelijk hoger dan de reele (straftand 6). Nr- 62 Rijke cocaine koener 30-jange, betrekkelijk njke verdachte uit Equador gaat in op aanbod om 'smaragden' te vervoeren Later blijkt dat hij cocaine moet slikken Gaat om 585 gram Zegt dit onder bedreigmg gedaan te hebben Verdachte is first offender Rb ordeelt geen mitigerende omstandigheden Mate van genchtheid van de wil 3 4 Art 2 hd 1 A Ernst van de gevolgen 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiligmg Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 10 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 6).
219
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 63. Eenmalig cocal'ne koerier. 55-jarige verdachte had 1198 gram coca'i'ne verstopt in schoenen. Ontdekt bij aankomst per vliegtuig uit Venezuela. Dader verkeert in schrijnende financiele omstandigheden, moet zorgen voor gezin en is first offender. Geen recidivegevaar. Mate van gerichtheid van de wil 34 Art. 2 lid 1 A Ernst van de gevoigen - 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 10 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Straf band 8 De virtuele strafband is aanmerkelijk hoger dem de reele (strafband 6). Nr- 64. Eenmalig koerier heroine. 38-jarige Fransman vervoerde 100 gram heroine vanuit Nederland naar Frankrijk met zijn Personenauto. Mate van gerichtheid van de wil Art. 2 lid 1 A 43 Ernst van de gevoigen - 4 Bandbreedte 3 Noodzaak tot beveiliging 3 Voorlopige strafband 6 Compensatie meerdere malen/duur 12 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 6 De virtuele strafband is gelijk aan de reele (strafband 6). Nr- 65. Dealerschap heroine. 29-jarige verdachte dealde dagelijks op straat (en leverde aan huis) tussen 1 ä 3 gram gedurende een jaar (=> tussen 500 en 1 kg), verdachte had beperkt aantal afnemers (en ook klanten in Belgie). Samenloop met heling. Lange strafprocedure. Mate van gerichtheid van de wil 44 Art. 2 lid 1 A+B 4 Ernst van de gevoigen 2 5 Bandbreedte Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 12 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 De virtuele strafband is aanmerkelijk hoger dan de reele (strafband 6). Nr- 66. Eenmalig koerier XTC naar Duitsland. 26-jarige verdachte bracht grote hoeveelheid 805 gram XTC (2500 pillen) en 2 gram coca'ine naar Duitsland. Verdachte handelde puur uit winstbejag. Schade gezondheid gebruikers. Mate van gerichtheid van de wil 44 Art. 2 lid 1 A Ernst van de gevoigen - 4 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 7 Compensatie meerdere malen/duur 12 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 7 De virtuele strafband is hoger dan de reele (strafband 6).
220
IGT en rechtvaardige strafopleggmg bij zeden- en opiumzaken Nr - 67 Eenmalig cocaine koener 22-jange Equadonaanse verdachte gaat in op aanbod om voor $3000 cocaine te slikken en naar Geneve te vervoeren Ging om 1047 gram Persoonhjke omstandigheden zijn onduidelijk Schulden Heeft welbewust en uit wmstbejag feit begaan Art 2 hd 1 A Mate van genchtheid van de wil 5 4 Ernst van de gevolgen 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 15 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 l
De virtuele strafband is aanmerkehjk hoger dan de reele (strafband 6). Nr-68 Eenmalig cocaine koener 31-jange verdachte is zanger uit Equador Gaat in op aanbod om voor $4000 cocaine te slikken en te vervoeren Bhjkt te gaan om 1040 gram Doet het om Europa te kunnen zien Verdachte is first offender maar maakt bewuste keuze met oog op geldehjk gewm Art 2 hd 1 A Mate van genchtheid van de wil 54 Ernst van de gevolgen - 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 15 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Strafband 8 Persoon dader De virtuele strafband is aanmerkehjk hoger dan de reele (strafband 6). Nr-69 Verslaafde cocaine koener 38-jarige, zielige, ziekehjke en kansloze man (matige harddrugs en ernstige alcoholverslaving) vervoerde 2259 gram cocaine (totale waarde ongeveer 169 725) Beperkte recidive 4 Art 2 hd 1 A Mate van genchtheid van de wil - 5 Bandbreedte 4 Ernst van de gevolgen Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 18 mnd GVS ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 70 Eenmalig cocaine koener 31-jange verdachte vervoerde bijna 3 kg cocaine (onge veer 220 000) m pakketten op het hchaam vanuit Peru Dakloze verdachte die m opvangtehuis geronseld werd kan met beloning m een klap schuld van 15 000 aflossen Verdachte zegt sociaal en fmancieel met rüg tegen de muur te staan Art 2 hd 1 A Mate van genchtheid van de wil 54 Ernst van de gevolgen - 5 Bandbreedte 4 Voorlopige strafband 8 Noodzaak tot beveiliging 18 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Straf band 8 Persoon dader De virtuele strafband is hoger dan de reele. 221
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 71. Eenmalig coca'i'ne koerier. 22-jarige Surinaamse man gaat naar Nederland voor familiebezoek. Krijgt voorstel vlees mee te nemen voor 5000 gülden. Gaat er op in vanwege schulden. Wist wel dat er cocame in zat. Ging om 1986 gram coca'i'ne. Verdachte is first offender. Geen mitigerende omstandigheden. Mate van gerichtheid van de wil 4 4 Art. 2 lid 1 A Ernst van de gevolgen - 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 21 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 72. Buitenlandse coca'i'ne koerier 41-jarige niet armlastige verdachte vervoerde 2471 gram coca'i'ne (straatwaarde 185.340) in wanden van koffer. Art. 2 lid 1 A Mate van gerichtheid van de wil Ernst van de gevolgen Bandbreedte Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 21 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 73. Eenmalig cocame koerier. 51-jarige, door man in de steek gelaten Italiaanse vrouw zonder inkomsten gaat in op voorstel om chemische stof (methanol) naar Italie te smokkelen. Stof blijkt 2781 gram coca'ine. Dame is first offender maar maakte bewuste keuze om dmv. smokkelen geld te verdienen. Geen verachtende omstandigheden. Mate van gerichtheid van de wil Art. 2 lid 1 A 34 Ernst van de gevolgen - 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 24 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 74. Coca'ine koerier. 45-jarige gematigd harddrugsverslaafde aan lager wal geraakt Surinamer die door omstandigheden na een baan in moeilijkheden is geraakt: schulden en uitkering. Vervoerde bijna 3 kg coca'ine met waarde van bijna 219.000. Verdachte is geronseld. Mate van gerichtheid van de wil Art. 2 lid 1 A 5 4 Ernst van de gevolgen 5 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 24 mnd Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 De virtuele strafband is hoger dan de reele.
222
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nr- 75. Eenmalig Koerier coca'i'ne in koffer. 64-jarige verdachte accepteerde vliegreis maar moest koffer meenemen. In koffer zat 6544 gram coca'me. Verdachte is oudere man, first offender en er is kennelijk misbruik gemaakt van zijn na'iviteit. Mate van gerichtheid van de wil Art. 2 lid 1 A 2 5 Ernst van de gevolgen 1 5 Bandbreedte 5 Noodzaaktot beveiliging Voorlopige strafband 9 Compensatie meerdere malen/duur 24 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 9 De virtuele stmfband is aanmerkelijk hoger dan de reele (strafband 7). Nr-76. Coca'ine koerier. 50-jarige, beperkt recidiverende verdachte met uitkering en schulden vervoerde 2850 gram coca'me met een geschatte totale waarde van 214.200. Verdachte zei handelaar in goud te zijn geweest die dacht dat hij goud smokkelde. Mate van gerichtheid van de wil 54 Art 2 lid 1 A Ernst van de gevolgen 5 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 28 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Straf band 8 De virtuele strafband is hoger dan de reele. Nr - 77. Coca'ine koerier. 36-jarige verdachte gaat in op aanbod om legen 5000 gülden beloning reis naar Nederland te maken en 'groente en vlees' mee te nemen. Verdachte begrijpt dat het om coca'me gaat. Blijkt 5398 gram te zijn. Verdachte is first offender, maakte bewuste keuze om via smokkel geld te verdienen. Geen mitigerende Omstandigheden. Mate van gerichtheid van de wil 45 Art. 2 lid 1 A Ernst van de gevolgen - 5 Bandbreedte 5 Noodzaaktot beveiliging Voorlopige strafband 9 Compensatie meerdere malen/duur 30 mnd Gvs-ov Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 9 De virtuele strafband is aanmerkelijk hoger dan de reele (strafband 7). Nr - 78. Coca'ine koerier. 41-jarige, ernstig verslaafde verdachte laat op door familie betaalde reis door Suriname ticket verlopen ivm. coca'inegebruik. Heeft geen geld meer en gaat dan in op aanbod te smokkelen: 4689 gram coca'me. Grote hoeveelheid. Standaard geval: geen verzachtende Omstandigheden. Mate van gerichtheid van de wil 44 Art. 2 lid 1 A - 5 Bandbreedte 4 Ernst van de gevolgen Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 8 3 jaar Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 De virtuele strafband is hoger dan de reele.
223
Straffen in zeden- en opiumzaken Nr - 79 Cocame koener 32-jange, beperkt recidiverende verdachte vervoerde 10 248 gram cocame met geschatte totaalwaarde van 768 600 Verdachte had schuld van naar zeggen 60 000 bij de man die hem liet smokkelen Mate van genchtheid van de wil 5 5 Art 2 hd 1 A Ernst van de gevolgen 5 5 Bandbreedte 5 Noodzaak tot beveiliging Voorlopige strafband 9 4 jaar Gvs-ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 9 De virtuele strafband is hoger dan de rede (8). Nr - 80 Invoer cocame in Nederland vanuit Suriname 34-jange, beperkt recidiverende verdachte voerde als Organisator grote hoeveelheid cocame m m Nederland (onderschept 2 χ 1500 gram op Schiphol en Belgie) Werkte in georganiseerd verband Gedurende 11 maanden meerdere malen Art 2 hd 1 A Mate van genchtheid van de wil 5 4 Ernst van de gevolgen 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 4 4 Voorlopige strafband 8 Compensatie meerdere malen/duur 4 jaar GVS ov Omstandigheden nadien Strafband 8 Persoon dader De vtrtuele strafband is gelijk aan de reele. Nr - 81 Invoer cocame in Nederland vanuit Suriname 41-jange verdachte voerde als Organisator grote hoeveelheid cocame m m Nederland (onderschept 2 χ 1500 gram op Schiphol en Belgie) Werkte in georganiseerd verband Art 2 hd 1 A Mate van genchtheid van de wil 5 4 Ernst van de gevolgen 5 Bandbreedte 4 Noodzaak tot beveiliging 4 4 Voorlopige strafband 8 4 jaar GVS ov Compensatie meerdere malen/duur Omstandigheden nadien Persoon dader Strafband 8 De virtuele strafband is gelijk aan de reele. 2.3.5.1 De bevindingen (in- en uitvoer van hard drugs) Bij de 21 opiumdelicten met een strafmaximum van acht jaar zijn er 19, waarbij de virtuele straf en de werkelijk opgelegde straf in dezelfde of de naburige strafband vallen. In 7 gevallen werd een aanmerkelijk hogere virtuele straf bereikt. En in geen enkel geval een lagere of een aanmerkelijk lagere. Ik geef in tabel 15 deze resultaten in een schema. Er is een onbalans te bespeuren in tabel 15. Het zwaartepunt ligt niet bij de categorie waar de opgelegde straffen overeenkomen met de virtuele (of modelmatige). En het rechterdeel van de tabel is leeggebleven. De voor de hand liggende conclusie is dat het model geen goede beschrijving geeft van de
224
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken praktijk. Het model geeft structureel te hoge straffen bij in- en uitvoer van hard drugs. Virtuele straf Virtueel ...reeel veel hoger Casuspositie 61, 63, 65, 67, 68, 75, 77
Virtuele straf naast-hoger 62, 66, 69, 70,71,72, 73, 74, 76, 78,79
Virtuele straf gelijk reele 64, 80, 81
Virtuele straf naast-lager
Virtuele straf veel lager
Tabel 15: de verschillen bij in- en uitvoer van hard drugs Geconcludeerd wordt dan ook dat bij in- en export van hard drugs de rechtspraktijk structureel lager straft dan de OM-richtlijnen Voorschrijven'. De ZM voert kennelijk een eigen beleid. Maar dan moeten de straffen die in overeenstemming met het model zijn opgelegd worden opgevat als buitenbeentjes. En dat zijn ze ook. Bij nr. 64 gaat het om een relatief kleine hoeveelheid drugs (100 gram) die eenzelfde strafband oplevert als de gemiddelde straffen bij import van veel grotere hoeveelheden (meer dan 1000 gram in de gevallen 61,63, 65, 67 en 68). Het gaat om een geval van onvoldoende motivering en botsende intu'ities. Bij de nrs. 80 en 81 gaat het om ongeveer drie kilo harddrugs — vergelijkbare feiten worden doorgaans lager (69, 70, 72, 74, 76) bestraft. Ook hier gaat he om een geval van onvoldoende motivering en botsende intu'ities. 2.3.6 Een normatief kader voor strafoplegging bij opiumdelicten Als aspirant model voor de strafoplegging bij opiumdelicten is een combinatie gemaakt van de richtlijn OM en de begrippen en vuistregels die ook bij de zedendelicten een rol speelden. Die combinatie heeft geresulteerd in een tabel die redelijk heeft voldaan (al basis voor de beschrijving van overeenkomsten en verschillen), behalve bij in- en uitvoer: daar was het aspirant model structureel te hoog. Dientengevolge kan als uitgangspunt voor verdere rechtsontwikkeling een aanpassing worden voorgesteld: De onderscheidende begrippen die van belang zijn te achten voor het bepalen van gewichten bij de relevante factoren blijven dezelfe. De verschillende rollen kunnen worden gerelateerd aan de factor gerichtheid van de wil. De soort en de hoeveelheden van de stof kunnen worden gerelateerd aan de ernst van de gevolgen (het risico voor de volksgezondheid). 225
Straffen in zeden- en opiumzaken De recidive kan worden gerelateerd aan de waardering van de noodzaak tot beveiliging. Ik geef in tabel 16 een aangepast overzicht van de relaties tussen de richtlijn en indeling in strafbanden. bandLijst 1 2 3 4 4 5 6 6 7 7 7 8 9 10
1 (hard drugs) <0.5g
<5g
5Sstof<15g / 1mnd handel 15<stof<300g / 3 mnd handel 300g<stof<1 k / > 3 mnd handel 1k<stof<5k 5k<stof
Lijst 2 (soft drugs) <5g 5<stof<30g 30<stof<1000g
wil gev. 1 1 2 1 2 2 2 2 3 2 1<stof<5k 5_stof<25k meer dan 100 planten 3 3 3 4 4 3 25<stof<100k ... 4 3 100k<stof tot 1000 planten Meer dan 1000 planten 5 3 4 4 4 5 5 5 5 5
Tabel 16: Een kader voor de opiumdelicten Dat overzicht geeft een aanknopingspunt voor de waardering van de factoren, thans niet zozeer volgens de richtlijnen van het OM, rnaar in overeenstemming met de rechtspraktijk (zoals die spreekt uit het releatief beperkte aantal beschikbaar gestelde gevallen). Minimale ernst van de mate van gerichtheid van de wil en van de ernst van de gevolgen wordt kennelijk aanwezig geacht, wanneer de hoeveelheid van de aangetroffen stof aannemelijk maakt dat de stof uitsluitend beschikbaar wordt gehouden voor eigen gebruik. Het opiumdelict is dan niet gericht op het beschikbaar stellen van de stof in de samenleving. Naarmate de hoeveelheid stof groter wordt, is de gerichtheid van de wil op het in de samenleving brengen van de schadelijke Stoffen sterker. Het door rechters aangeboden materiaal laat voorts zien, dat in veel gevallen persoonlijke omstandigheden bij de bepaling van de hoogte van de straf hebben meegewogen. Het is evenwel in dit Stadium nog niet mogelijk daaraan inhoud te geven. De conceptualisering een meer algemeen normatief uitgangspunt voor opiumdelicten heeft voorrang: pas daarna worden wellicht de relevante verfijningen op basis van persoonlijke omstandigheden van de dader zichtbaar gemaakt en besproken. Geconcludeerd wordt dat de bestraffing van opiumdelicten betrekkelijk goed in een nog vrij algemeen model kan worden ondergebracht. Het gaat 226
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij Heden- en opiumzaken om veel voorkomende delicten van een technische aard: de schadelijkheid kan aan de stof en het gewicht nauwkeurig worden afgemeten. Hetzelfde geldt voor de mate van de gerichtheid van de wil.
227
3. Conclusies
Ter afsluiting geef ik de oorspronkelijke onderzoeksvragen en beantwoord hen kort aan de hand van de bevindingen uit de eerdere hoofdstukken. De eerste onderzoeksvraag betreft de juridisch inhoudelijke aspecten van informatievoorziening voor straftoemeting. De tweede onderzoeksvraag gaat over vraagstukken van interactie tussen de strafopleggende rechter en de computertoepassing die hem ondersteunt. 3.1
De eerste onderzoeksvraag
Welke zijn defeitelijke omstandigheden en defactoren die bij de straftoemeting over zedendelicten en over opiumdelicten in Nederland in het begin van 1997 een rol speien? De feitelijke omstandigheden die bij de straftoemeting over zedendelicten en over opiumdelicten een rol speien zijn beschreven in paragraaf 2.2.5 en in paragraaf 2.3.7. Ze zijn geen van alle verrassend. Het zijn: de mate waarin de dader zijn wil heeft gericht op het plegen van het delict, de ernst van de gevolgen, de noodzaak tot beveiliging. Van belang is voorts in hoeverre het gaat om een vorm van samenloop die als voortgezette handeling wordt opgevat (bijvoorbeeld: duur en ernst van de incestueuze relatie c.q. duur en ernst van het dealen). Tenslotte speelt het tijdsverloop tussen feit en vervolging een rol, alsmede de maatschappelijke ontwikkeling die de dader in die tijd heeft doorgemaakt. Het is de vraag in hoeverre de als feitelijk aangeduide omstandigheden ook daadwerkelijk feitelijk zijn. Niet alles kan eenduidig worden vastgesteld, en achter de waardering van de genoemde feitelijke omstandigheden gaan verschillende constellaties van feiten en feitjes schuil. Aan de hand van de analyse van de gevallen is daarvan een verzameling aangelegd. Welke verschillen zijn er en welke overeenkomsten? Met behulp van die verzameling kunnen verschillen en overeenkomsten worden geanalyseerd. Daartoe is een eenvoudige werkwijze voor het bepa229
Conclusies len van de toepasselijke strafband ingezet (zie paragraaf 1.5). Voorts is een indeling van straffen in 10 strafbanden gegeven (zie paragraaf 2.1). Uitgaande van de omstandigheid dat de rechtspraktijk (nog) geen homogene strafoplegging laat zien zijn feitelijke straffen die in of naast de aldus toepasselijk geoordeelde strafband vallen voorlopig opgevat als overeenkomstig. Als werkelijk verschillend, dat wil zeggen: als zodanig verschillend dat een nadere verklaring gewenst is zijn de overige zaken. Bij de zedendelicten waren dat er 14 van de 66. Bij de opiumdelicten waren dat er 6 van de 81. Dat houdt in dat de overeenkomsten en de verschillen effectief zichtbaar gemaakt worden via de structurering van de strafoplegging met behulp van relevante basisbegrippen, vuistregels (paragraaf 1.5.3), strafbanden, en een schematische werkwijze voor het bepalen van de toepasselijke strafband. Opmerkelijk is dat de richtlijnen ÖM bij opiumdelicten goed kunnen worden gerelateerd aan dit model. Toetsing van de OM richtlijn aan de praktijk van bestraffing van opiumdelicten werd zo mogelijk en leverde een structureel te hoge waardering van drugsimport. De oorzaken voor de verschillen in strafoplegging zijn • Verschilfende interpretaties van de feiten in feitelijke omstandigheden (zie bijvoorbeeld de standaardcorrecties zoals beschreven in paragraaf 2.2.1) • Verschillende waarderingen van het gewicht van de factoren bij de strafoplegging. Dit is zeer veelvuldig waar te nemen in de weergegeven tabellen, alwaar naast de modelgebaseerde waardering de waardering is opgenomen die de strafopleggende rechters hebben gegeven. Daarin is heel grote varieteit te bespeuren. Dit is een heel belangrijke oorzaak voor verschillen die met behulp van overleg kan worden weggenomen. • Onvoldoende motivering. In de enkele gevallen kunnen de grote verschillen worden verklaard op een constructieve wijze. Deze werkwijze leidt tot verfijning van het model. Ik heb haar bij de analyse van de zedendelicten verschillende malen kunnen toepassen. Dit zijn de gevallen waarbij expliciete motivering voor de rechtsvorming essentieel is. • Onvoldoende motivering en botsende intu'ities. In de andere gevallen kunnen de grote verschillen niet worden verklaard op een constructieve wijze. Daartegen vormen vergelijkbare gevallen die wel in overeenstemming met het model werden beoordeeld een belemmering (bij het ontbreken van verdere inhoudelijke aanwijzingen). Dit zijn de gevallen waarover een discussie tussen rechters gewenst is.
230
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Op welke wijze kan de ondersteuning van discussie over harmonisering vorm
Voor de ondersteuning van de discussie zijn zeer verschilfende mogelijkheden in beginsel beschikbaar. Het meest voor de hand ligt een databank die is verbunden met een zogenoemde 'shared workspace' en die via betrouwbare communicatie over het Internet beschikbaar is voor discussie door rechters en voor redactiewerkzaamheden door een redactie. Sinds 1997 heeft de infbrmatie-industrie een wending genomen die raamwerken voor deze ondersteuning Off the shelf beschikbaar maakt.185 Geconcludeerd wordt dat er juridisch inhoudelijke, noch technische belemmeringen zijn voor de ondersteuning van effectieve discussie en samenwerking tussen strafrechters over strafoplegging en met behulp van IGT. 3.2
De tweede onderzoeksvraag
Welke zijn de belemmeringen die het huidige user-interface opwerpen voor een effectief gebruik van een informatiesysteem voor straftoemeting? Zoals in paragraaf 2.1.2 werd opgemerkt is de hoeveelheid van relevante begrippen zoals die in het 'Leidse project' is gehanteerd door de praktijk als te veelomvattend, te verfijnd, te bewerkelijk, te wetenschappelijk opgevat. In dat licht heb ik in deze analyse ervoor gekozen om met een beperkter begrippenarsenaal te werken. De gebruikersinterface is dan ook aanmerkelijk vereenvoudigd: volstaan kan worden met de presentatie per geval zoals die in de Schemas werd gegeven. Als gebruikersinterface vragen dergelijke Schemas naar schatting per geval niet meer dan een minuut, en het moet mogelijk zijn om met behulp van de hedendaagse kennis en künde op het gebied van webpage design tot een aanvaardbaar ontwerp van de bovenbeschreven discussie- en samenwerkingsondersteuning te körnen. Maar over vormgeving gaat de vraag niet. Welke zijn de voorwaarden die aan een effectieve gebruikers-interface moeten worden gesteld. Een effectieve gebruikersinterface moet niet alleen voldoen aan vereisten van goede vormgeving. Het interface moet voldoen aan het vereiste van doeltreffendheid (de gebruiker ervaart dat hij iets aan de toepassing heeft). 185 Ik denk aan omgevingen als Lotus-Notes met Domino designer client en als Oracle 8i. 231
Conclusies Dit is veel gevraagd. Als een rechter geen behoefte heeft aan discussie over strafoplegging kan een gebruikersinterface, hoe doeltreffend ook ontworpen, hem daartoe niet aanzetten. De voorwaarde voor een effectief gebruikers Interface is de gebruiksbehoefte. Een belangrijk deel van het onderzoek is dan ook gestoken in de analyse van de vraag of rechters wel behoefte hebben aan discussie over strafoplegging. Er is niet een antwoord op die vraag gevonden, maar meerdere. Want er zijn andere mogelijkheden: afspraken over orientatiepunten, bijvoorbeeld. De paragrafen 1.1, 1.2 en het eerste deel van 1.3 zijn aan deze vragen gewijd. Daarbij is de conclusie bereikt dat rechterlijke discussie en samenwerking over strafoplegging aan de hand van de bespreking van individuele gevallen op juridische gronden de voorkeur verdient. Anders gezegd: rechters die straffen opleggen behoren genoemde gebruiksbehoefte te hebben. Het is een deel van hun professionele taakuitoefening. Toch blijven er belemmeringen: er is een wildgroei aan verschillende ondersteunende Systemen, waarvan er overigens slechts een (IvS) de beargumenteerde rechtsontwikkeling via rechtspraak ondersteunt. Hoe kunnen deze voorwaarden worden verwezenlijkt? Maar is het wegnemen van deze belemmeringen wel op te vatten als een voorwaarde voor een effectief gebruikersinterface? Ik denk van niet. Als de verantwoordelijkheid van het ontwerp van een effectief gebruikersinterface zieh uitstrekt tot maatregelen in de organisatie van de gebruikers worden de grenzen in ruime mate overschreden. De conclusie is dat de voorwaarden voor een effectief gebruikersinterface (qua design) zijn verwezenlijkt. En dat de voorwaarden voor effectieve en rechtmatige samenwerking binnen de ZM met behulp van ICT-ondersteuning (qua organisatie en werkafspraken) bij lange na nog niet zijn verwezenlijkt. Voor het overige laat de voorliggende Studie zien dat de rechtsontwikkeling over straftoemeting via rechtspraak niet slechts juridisch wenselijk, maar ook praktisch mogelijk is.
232
Literatuur
J. Simon van der Aa, Over de straftoemeting, Tijdschrifi voor Strafrecht 1921, p. 208 e.v. E.A. Alkema, Een 'strafmaat-hof en het EVRM, Trema 1992, p. 106 e.v. B.J. Asscher, Magistraat met beleid: de officier van justitie en zijn omgeving. In de Van Steenderen-feestbundel, Gouda Quint, 1992. J.M. Barendrecht, Recht als model van rechtvaardigheid: beschouwingen over vage en scherpe normen, over binding aan het recht en over rechtsvorming, Kluwer, Deventer, 1992. H.W.R. Beerling, Motivering door de rechter van de strafmaat, NJB 1973, p. 125-137. A.C. Berghuis, De harde en de zachte hand — een statistische analyse van verschillen in sanctiebeleid, Trema, 1992, p. 84-92. A.J. Blök en L.Ch. Besier, Het Nederlandse strafyroces, deel II, Haarlem 1925. A.F.M. Brenninkmeijer, De grenzen van de samenwerking tussen rechters, NJB 1989, p. 1621-1634. A.F.M. Brenninkmeijer, Wegen voor behoorlijke straftoemeting, Justitiele Verkenningen 1994, p. 62-67. D.J. Buijs en F.A.M. Stroink, SR 1997, p. 32 e.v. G.J.M. Corstens en P.C. Vegter, Samenwerking tussen strafrechters, NJB 1989, p. 1635-1641. G.J.M. Corstens, Eenheid van rechtspraak, NJB 1998, p. 300. G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Arnhem 1995. L. Dupont, Schuld en boete. Beschouwingen over buitenwettelijke criteria voor straftoemeting, Panopticon 1987. K. Engisch, Auf der Suche nach der Gerechtigkeit, 1971. Ch.J. Enschede, de Moor-Smeets en A.H.J. Swart, Strafuorming, 1975. Enschede-Mulder, De wettelijke regelen betreffende de straftoemeting in Nederland, bewerkt door L.C.M. Meijers, 1979. Ch.J. Enschede, De grenzen van de functie van de strafrechter, R.M. Themis 1974, p. 622-624. Ch. J. Enschede, Een nieuw handboek, Delikt en Delinkwent 1975, p. 1-6. J.P.S. Fiselier, Regionale verscheidenheid in de strafrechtspleging, Delikt en Delinkwent 1985, p. 204 e.v. en p. 283 e.v. 233
Literatuur P.C. Fliek, Rechter Tie, Trema 1987, p. 10-16 H. Franken, Onafhankelijk en verantwoordelijk, Deventer: Gouda Quint, 1997. L. Frijda, Strafinotivering als onderdeel van een consistente strafioemeting, Prinsengrachtreeks 1996/1, Amsterdam: Gerechtshof Amsterdam 1996. L. Frijda, Verantwoord beslissen. Enkele opmerkingen over de explicatiefunctie van het strafvonnis, Delikt en Delinkwent 1988, p. 407 e.v. ClifFord Geertz, Local Knowledge, Basic Books, 1983. E.S.G.N.A.I. van de Griend en B.W.N. de Waard (red.), Rechtsvinding, TjeenkWillink, 1996. H.F. van den Haak, Straftoemeting: beleid of brokken?, Trema 1992, p. 125. J. ter Heide, De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, oratie Rotterdam, Amsterdam/Brüssel 1970. P.J. van den Hout en M. Otte, Beschaamd vertrouwen in verkeer en bedrijf. Grenzen van de rechtsbescherming, Delikt en Delinkwent 1992, p. 1015P.J. van den Hout, Oplichting: knooppunt van valsheid en bedrog·, dissertatie KUB, Arnhem 1993 Jessurun d'Oliveira, Rechters die afstemmen en afhouden, NJB, 1999, pp· 377-384. D.H. de Jong, Rechterlijk straftoemetingsbeleid en onafhankelijkheid, Delikt en Delinkwent 1990, p. 597 e.v. G. Kannegieter, Ongelijkheid in de Straftoemeting: de invloed van de sociale positie van de verdachte op strafrechtelijke beslissingen, Wolters Noordhof, 1994. C. Kelk en J. Silvis, Vrijheid inzake Straftoemeting, Justitiele Verkenningen 1992, pp. 18-19. C. Kelk, De menselijke verantwoordelijkheid in het strafrecht, Arnhem 1994 A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History, Dissertatie Leiden, 1994. G. Knigge, Beslissen en motiveren, Alphen aan den Rijn 1989. G. Knigge, Het irrationele van de straf, oratie RÜG, Arnhem 1989. G. Knigge, De prijs van de gelijkheid, R.M. Themis 1998, pp. 209-210. P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.F.M. Crombag (red.), Het hart van de zaak, 1997. B.M. Kortenhorst, De motiveringsverplichting in straßzaken, dissertatie RUL, Arnhem, 1990. G.E. Langemeijer, Inleiding tot de Studie van de wijsbegeerte des rechts, TjeenkWillink 1970. J.C.M. Leijten, Het zal je hof maar wezen, NJB 1997, pp. 1793-1797. 234
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken J.C.M. Leijten, Afweging en de mythe van de weegschaal, NJB 1997, p. 636. J.C.M. Leijten, De rechter op de schopstoel, Deventer 1970. J.C.M. Leijten, Eigen wijsheid en andermans recht, NJB 1989, 16601663. J.C.M. Leijten, We need stories, 1991. J.C.M. Leijten, Kroniek van het straf(proces)recht, NJB 1997, p. 1417. J.A.W! Lensing, Het rapport van de commissie-Leemhuis en de straftoemeting, Delikt en Delinkwent 1998, p. 892. JJ. Loeff, Er is geen rust voor het recht, Deventer 1971, p. 19, opgenomen in: Rechtsvinding (Über amicorum J.M. Pieters). AJ. Machielse, Strafrechter en straftoemeting: dictatoriaal of collegiaal?, in: De rechter als dictator, Van de Brink en co, Lochern, 1987. S.K. Martens, Mogelijkheden en grenzen van rechterlijke samenwerking, een verkenning. In: P. Ingelse, O.B. Onnes, G.B.C.M. van der Reep en G.J. Visser (red.), Mogelijkheden en grenzen van rechterlijke samenwerking, Prinsengrachtreeks 1997/4, Amsterdam: Gerechtshof Amsterdam, 1997. AJ. Marx, Straftoemeting, R.M. Themis 1919, pp. 30-74 L.C.M. Meijers, Verdragen strafproces: gedachten over een methode van werken, oratie RÜG, Zwolle 1993. A. L. Melai, De straf en het gezichtspunt van de econometristen, in: Speculum Langemeijer, Zwolle 1973. P.A.M. Mevis, Constitutioneel strafrecht, Inaugurele rede EUR, Deventer: GoudaQuint, 1998. P.A.M. Mevis, Hoofdlijnen van het strafrechtelijk sanctiestelsel, Zwolle 1997 Minister van Justitie, Contourennota van 18 december 1998. A. Mulder, Met mate: verkenningen naar enkele maatstaven in het strafrecht, oratie Leiden, Tjeenk Willink, 1961. W. Nieboer, Schets materieel strafrecht, Arnhem 1990 J.H. Nieuwenhuis, Een discursieve grootheid, NJB 1995, pp. 1387-1391 D. Oehler, Das objektive Zweckmoment in der rechtswidrige Handlung, 1959. E. d'Oliveira-Prakken, Het Hoger Handboek, Delikt en Delinkwent 1975, pp. 128-132. E. d'Oliveira-Prakken, Handboek (supplement), Delikt en Delinkwent 1975, pp. 469-474. C.P.Chr.M. Oomen, Rationaliteit en gelijkheid in de straftoemeting, Delikt en Delinkwent 1978, p. 314 e.v. E.W. Oskamp, Computerondersteuning bij straftoemeting. De ontwikkeling van een databank, dissertatie RUL, Arnhem 1998. M. Otte en J. van der Vinne, Het modelleren van de straftoemeting, 235
Literatuur Delikt en Delinkwent 1996, p. 104 e.v. Blaise Pascal, Gedachten, uitgave Brunschvigg, 1919. Dorien Pessers , Wederkerigheid: het rechtsbeginsel van de informatiesamenleving? N JE 1996, pp. 836-844. J.E.H.M. Pinckaers, Artikel 101α RO, dissertatie Maastricht, Deventer: Gouda Quint, 1997. H.M. Poelman, Het nieuwe art. 359 Sv: de nieuwe kleren van de keizer?, Delikten Delinkwent, 1984, p. 587. W. Pompe, De mens in het strafrecht, in: Vijf opstellen van Wittern Pompe, TjeenkWillink, 1975. Antoine De Saint-Exupery, Le Petit Prince, Parijs 1943. J.Chr.F. van Sandick, De strafioemeting. Statistisch onderzoek naar de straftoemeting in 1929 vergeleken met die in 1913, Martinus Nijhof 1933 A.H.J. Schmidt, Een databank voor straftoemeting, Justitiele Verkenningen 1992, pp. 23-42. P. Schölten, Algemeen Deel bij de Asserserie, Zwolle, 1973 (Asser-Scholten) J. Searle, The construction ofsocial reality, Penquin Books, 1995. C.E. Smith, Feit en rechtsnorm, Dissertatie Leiden, Maastricht: Shaker Publishing BV, 1998. E W. M. van Straelen en C. van der Werff, Gelet op de ernst van het gepleegde feit, Tijdschrifi voor Criminologie 1977, pp. 3-17. Th.W. van Veen, Van strafrecht wordt teveel verwacht, R.M. Themis 1978, p. 1. P.C. Vegter, Naar een nieuw sanctiestelsel?, Sancties 1994, pp. 65-68. De vergadering van presidenten van de appelcolleges, Toegang tot de (appel)rechtspraak: signalement van de rechtspraak bij de vijf gerechtshoven '96Γ97, uitgave in eigen beheer, verkrijgbaar bij het secretariaat van de vergadering van presidenten van de appelcolleges, R.B.C.M. de Ruijter, Prins Clauslaan 60, 2595 Den Haag, tel. 070 - 3813982. J.B.M. Vranken, Algemeen Deel bij de Asserserie, Zwolle, 1995 (AsserVranken). GJ. Wiarda, Drie typen van rechtsvinding, 1988.
236
Jurisprudentieregister
EHRM 24 mei 1988, NJ 1991, 685 (Müller) EHRM 24 april 1990, NJ 1991, 523 (Kruslin/Huvig) EHRM 24 september 1992, NJ 1993, 523 (Herczegfalvy) EHRM 22 november 1995, NJ 1997, l Gerechtshof Amsterdam 30 januari 1998, 23-0000445-97 HR 24 februari 1936, NJ 1936, 452 HR 25 februari 1947, NJ 1947, 16l (Goldflake) HR 12 Juni 1951, NJ 1951, 554 HR 10 september 1957, NJ 1958, 5 (de Zwarte Ruiter) HR 19 februari 1963, NJ 1963, 512 m.n. Röling HR 9 mei 1972, NJ 1972 HR 18 Juni 1974, NJ 1974, 452, m.n. ThWvV HR 8 maart 1977, NJ 1977, 365 HR 18 september 1978, NJ 1978, 658 HR 4 Juni 1985, NJ 1986, 94 HR 15 juli 1985, NJ 1986, 184 HR 19 mei 1987, NJ 1988, 419, m.n. ThWvV HR 22 mei 1990, NJ 1990, 801 HR 28 maart 1990 NJ 1991,118 m.n. M.S HR 19 juni 1990 NJ 1991, 119, m.n. ThWvV en MS HR 29 juni 1990 NJ 1991, 120 HR l november 1991, NJ 1992, 30 HR 15 juni 1993, NJ 1993, 748 HR 10 september 1993, NJ 1994, 507 m.n. HJS HR 28 juni 1996, NJ 1997, 495, m.n. HJS
237
59 59 59 59 51 37 5 29 51, 139 36 29 122 55 29 39 38 37 29 76 76 76 81 37 77 77, 122
Wettenregister
art. HAB art. 12 AB art. 13 AB
122,123,133 119,122,123,132,133,146 122, 132, 133
art. 8:69 Awb
83
art. 6:243 BW art. 7:686 BW
119 80
art. 6 EVRM
37, 83, 119, 138, 141
art.!5lid2Gw art. 16 Gw art. 89 Gw art. 107 Gw art. 113 Gw art. 120 Gw art. 121 Gw Gw (algemeen)
119 122 122 122 122 122 122, 127 75
art. 20 RO art. 26 RO art. 28 RO art. 28a RO art. 99 RO art. 99lid2RO art. lOlaRO Wet op de Rechterlijke Organisatie
122, 127 122, 126, 137 122, 126, 137 122, 127, 137 77, 81, 122 124,127,132 127,130,131 75
art. art. art. art. art.
9 Sr 9aSr HSr 14 Sr 15 Sr
137, 138, 139 127,137,138,198 137 137 137 239
Wette n reg ister art. 56 Sr art. 57 Sr art. 57 lid 2 Sr art. 242 Sr artt. 245 Sr art. 247 Sr art. 248 Sr art. 249 Sr art. 302 Sr
142 142 142 158 158 158, 170 158, 170 158 136, 137
art. l Sv art. 345 Sv art. 350 Sv art. 351 Sv art. 358 Sv art. 359 Sv art. 362 Sv art. 365 lid 3 Sv art. 365aSv
118,121 127 126, 133, 136 126, 133, 137, 198 137 127, 130, 137, 14l, 144, 146 127 127 127,130,145
art. 48 Rv
83
art. 30 Reglement I (14 sept. 1838) art. 34 Reglement I (14 sept. 1838)
96 80
Bekendmakingswet
84
art. 2A t/m 2D Opiumwet art. 3A t/m 3D Opiumwet art. 10 Opiumwet art. 11 Opiumwet
197 197 197 197
richtlijn 83/189
73
240
Namenregister
Aa, van der Alkema, E.A. Asscher, B.J. Balkema, J.P. Barendrecht Beerling, H.W.R. Berge, J.B.J.M. ten Berghuis, A.C. Besier, L.Ch. Blök, A.J. Brenninkmeier, A.F.M. Buijs, D.J. Cleiren, C.P.M. Corstens, G.J.M. Cortsens, G.J.M. Crombag, H.F.M. De Saint-Exupery, A. Dupont, L. d'Oliveira-Prakken, E. d'OliveiraJ. Engisch, K. Enschede·, Ch. J. Fiselier, J.P.S. Fliek, P.C. Franken, H. Frijda, L. Geertz, C. Gerbrandy Gerven, W. van Griend, E.S.G.N.A.I. van de Haak, H.F. van den Heide, J. ter Hesseling, mr. J. Hessing, D.J.
35 35 53 44 120 39 130 25, 60, 68 39 39 26, 49 80 73 16, 27, 32, 36, 37, 62 49 6l 57 50, 55 53 131 59 5, 14, 48, 51, 53 25, 60 48 8, 49, 25, 77 48, 79 120, 134 67 57 115, 131 26, 105, 107, 131 48 99 61
241
Namenregister Heuvel, L.H. van den Hout, PJ. Van den Hullu, de Ingelse, P. Jong, D.H. de Kannegieter, G. Kelk, C. King, R. Klaauw-Koops, F.A.M. van der Knigge, G. Koning, H. de Koppen, PJ.van Kortenhorst, B.M. Krabbe Kühn Lahuis, K. Langbroek. P.M. Langemeijer, G.E. Leemhuis Leijten, J.C.M. Lensing, J.A.W. Lewin, Kurt LoeffJJ. Loth Machielse, AJ.M. Makkink Martens, S.K. Marx Meijers, L.C.M. Melai, A.L. Mevis, P.A.M. Moorsmeets Mulder, A. Nieboer, W. Nieuwenhuis, J.H. Nijboer Oehler, D. Onnes, O.B. Oomen, C.P.Chr.M.
80 28 24, 39 85,115 49 25 27, 31, 50 134 105 24, 32, 36, 37, 45, 55 67 61 32, 34, 36 37, 38 120 130 130 26 13, 15, 67, 68, 70, 71, 103 23, 35, 49, 55, 57, 6l 25, 32 79 31 138 26, 44, 48, 71, 126, 131 27 27, 73, 75, 76, 81, 83, 115, 121, 132, 136 25 47 31 31, 119, 126, 130 51 46, 55 30, 52 51 130 59 85,115 26
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Oskamp, E.W.
5, 42, 48, 49, 74, 99, 102, 103 107, 111, 114, 139, 149, 159 26, 28, 40, 107, 126 56 131 128 39 67 56 49 115 85 62 36 120 79 25, 35 131 42, 49, 74, 102, 103, 143 123 31,50 12, 73 5 25 80 51 36 39, 56 27, 46, 49, 54 106 24, 26, 40 85,115 50, 115, 119, 120, 123,131,132 67 115,131 68, 73, 144 73 25 67 62
Otte, M. Pascal Pessers, D. Pinckaers, J.E.H.M. Poelman, H.M. Poll, van der Pompe, W. Ras, H.E. Reep, G.B.C.M. van der Reep, G.B.C.M. van der Reijntjes, J. Röling Rorty Ruijter, R.B.C.M. de Sandick, J.Chr.E van Scheltema, M. Schmidt, A.HJ. Schölten Silvis,]. Snijders, HJ. Spigt Straelen, EW.M. van Stroink, EA.M. Swart,A.HJ. Taverne Veen, Th.W. van Vegter, P.C. Verbürg Vinne, J. van der Visser,GJ. Vranken, J.B.M. Vries, de Waard, B.W.N. de Wagemalcers, E.C.M. Werd, EJ.M. de Werff, C. van der Werkhoven, van Wiarda, GJ.
243
Trefwoordenregister
Aanlevering van jurisprudentie Aanvaardbare ongelijkheid Aanvullende wetgeving Afspraken Alles kits argument
102 50 133 II, 32 181
Bandbreedtes Begrippenapparaat Binding BÖS
9, 29, 33, 51, 153, 154 50 79 9, 15, 53, 54, 70, 106
Cassatie COMPAS Compensatie Compensatie voor omstandigheden Compensatie voortgezette handeling/ meerdaadse samenloop Consistenter straftoemeting Criteria Cumulatieve tenlasteleggingen Cynisme
143 67 141 162, 167 142 41 51 54 30
Daadkenmerken 27 Daderkenmerken 28 De persoon van de verdachte/dader 27, 141 De correctie voor het enkele tijdsverloop 171 Dehumanisering 10 Democratische controle 118 Den logischen gedachtengang Der vonnissen 125, 137 Discretionaire vrijheid 35 Factoren Feiten Financien
17 17 143 245
Trefwoordenregister Gefixeerde uitgangspunten Gelijkheidsbeginsel Gelijkmatiger strafoplegging Gelijkmatiger straftoemeting George
33, 51 23, 34, 123 50 42 100, 103, 104
Het gevaar voor de samenleving Hoge Raad
140 37, 38, 55, 75, 76, 77, 82, 113, 122, 123, 129, 130, 139,144 46
Hoofdstraffen IGW-project Individualisering Informatie Informatieplicht Infbrmatievoorziening Inhoudelijke ondersteuning Initiatief Instrumentalisering IvS
100 7, 10, 35 7, 8 25 49 18 143 9 15,19,20,43,46,47,48,52, 54,70, 101, 114
Juco's Juridisering Justex
100, 102 10 99, 101, 102, 103, 104, 105
Kernprodukt Know-how Systemen Kosten Kwaliteit Kwaliteitsverbetering
102 144 67 24, 67, 99 21
Laatste kans/therapie argument Leidse model
172, 181 42
Maatgevend rechterlijk beleid Meerkosten Motiveren Motivering Motiveringseisen Murphy Museum voor hedendaagse straftoemeting
78 21 138 38, 143 59 67 64
246
IGT en rechtvaardige strafoplegging bij zeden- en opiumzaken Nonorganisatie Nostra
75 8, 12, 15, 40 ,4l, 42, 43, 44, 47,51,54,70, 106,
Onafhankelijkheid Onderzoek en ontwikkeling Ongelijkheid Ongelijksoortigheid van de hoofdstraffen Onveiligheidsgevoelens Onvervulbare verwachtingen Onvoldoende motivering en botsende intumes Openbaarheid Openbaarmaking Orientatiep unten Overeenstemming
11 68 29, 33 54 55 39 172, 179, 192, 202, 225 84 79 66, 122 51
Persoonskenmerken POLARIS-richtlijnen Politiek Publicatie Publieke verontwaardiging
47 15 60 47 60
Raad voor de Rechtspraak Raadkanieroverleg Realpolitik Rechterlijk beleid Rechterlijke afspraken Rechterlijke onafhankelijkheid Rechterlijke samenwerking Rechterlijke stilzwijgen Rechtersredacteuren Rechtsbescherming Rechtseenheid Rechtsgelijkheid Rechtsgevoel Rechtsongelijkheid Rechtsontwikkeling Rechtsorde Rechtsvorming Rechtszekerheid Rechtvaardigheid
103 49 124 79 114,117 78 74, 75 143 100 70 63, 75, 76 25, 62, 74, 75, 116 39 46 133 62 115, 143 59,75,116 59
247
Trefwoordenregister Redengevend verband Redengevende strafmotivering Regelgevende rechterlijke samenwerking Regelgeving Requireerrichtlijnen Richtlijnen
45 39 82 79 53 32
Samenwerking Speciaal-preventieve werking Speciale preventie SSR Standaardcorrecties Standaardmotivering Statistische ondersteuning Straf naar schuld Straf naar incasseringsvermogen Straf naar ernst van de gevolgen Strafbanden Strafmotivering Strafpuntenstelsel Straftoemeting Straftoemetingscriteria Straftoemetingsrichtsnoeren Strafverhoging
79 38 63 103 179 55, 137 18 139 141 140 150, 154 5, 8, 25, 36, 45, 52 54 60 16 53 33
Toepasselijke bandbreedtes Transparante Straftoemeting Transparanter strafoplegging
153 74 38
Vakkennis Vergelijkbare gevallen Verkorte vonnis Verschillen Verslaglegging Vertrouwen Vervlakking
65, 143 7, 10, 18, 62 47, 63, 70, 129 8 133 13 34
Wederkerigheid Wederkerigheidsbeginsel Werkbelasting Werkdruk Werklastmodellen
130 133 12 64,118 129 248
Summary
In April 1998, E.W. Oskamp finished his doctoral thesis on IGT and sentencing. He showed that IGT support can help judges to create more coherent and transparent sentencing practices. But will judges in the Netherlands allow ICT-systems to do so? This was the main question of the Conference of April 23d. The participants to the Conference were mainly judges and legal officers. The presentations focused on organisational issues. The Secretary of Justice showed her (financial) commitment and concurrently displayed apt respect for judicial independence. Oskamp provided the highlights of his research, resulting in the conclusion that IGT support is viable to fair sentencing. Otte, a practising judge with deep understanding of Oskamp's system, provided a balancing analysis: he separated justified beliefs from undue expectations. Machielse, a supreme court officer, reviewed the wisdom of the current practice where it depends on shortcuts in the presentation and exposition of arguments relevant to individual criminal case rulings. Schmidt, co-researcher to Oskamp, reveald unexpected research results, i.e., research results not looked for (like the importance of organisational effort and coherence within the realm of the judiciary). Van den Haak, president of the Amsterdam court of appeal, searched for criteria to apply to questions concerning legitimacy. That is: legitimacy, according to Dutch law, of judges, making general agreements on sentencing pincies to be applied in individual cases. Van den Berg, dean of the Dutch academy for the judiciary (SSR), provided insights in organisational issues derived from experience with in-house case databases. Finally, the committee that organised a survey on judges' attitude towards judges, agreeing on Standards for legal issues (like sentencing) has in this issue found a medium for presenting the results. In the second part of the book, Schmidt provides the results of the ITeRproject that is a follow-on to Oskamps research. First, a more in-depth alalysis is given of the legal obstacles, preventing IGT support to be more effective to the judiciary. In the Netherlands, the judiciary has turned too soon to agreements and policy making. In order to show an alternative, first a model is presented, which could help judges provide Solutions via 249
Summary the public discourse. Second, this model is applied to 66 sex related crimes and to 81 drugs related crimes äs they were reported to Oskamp. The analysis yields two templates for fair sentencing.
250