VakWerk H E T L E D E N B L A D VA N D E V E R E N I G I N G B E T E R O N D E R W I J S N E D E R L A N D
Nummer 9 | 7
e
Jaargang | december 2012
BON-symp
osiu
m 9 maart 2 0 TU/e Eind 13 hoven
Derivaten in het onderwijs een tikkende bom? ◆ De doorzichtigheid van managementtransparantie door René ten Bos
◆ Waardevol onderzoek
door Robbert Dijkgraaf & Ad Verbrugge
In dit nummer
Vakwerk is een uitgave van de vereniging Beter Onderwijs Nederland. Het tijdschrift verschijnt in een oplage van 5000 stuks. Redactie Ton Bastings, Presley Bergen, Marten Hoffmann, Pauline Riep, Ad Verbrugge, Fenna Vergeer, Gerard Verhoeven.
5 De doorzichtigheid van managementtransparantie Soms kun je mensen ineens doorzien. Ik heb het gevoel dat ik meteen zie wanneer iemand deugt of ergens goed in is. Maar bij managers is dat helemaal niet zo. En toch zijn zij doorgaans verantwoordelijk voor de transparantiecultuur die vooral in onderwijsinstellingen heerst.
8 Spelregels moeten op de schop De redactie van het Onderwijsblad legde begin september de financiële problemen bloot van zeventien onderwijsinstellingen. Megalomane bouwprojecten en veel te dure leerwerkbedrijven leiden er toe dat het primaire proces onder druk komt te staan.
Redactieadres Beter Onderwijs Nederland Antwoordnummer 57032 3507 VB Utrecht
[email protected] Bijdragen aan dit nummer Ton Bastings, René ten Bos, Robbert Dijkgraaf, Hans Duijvestein, Walter Dresscher, Tanja Jadnanansing, Jesse Jeronimoon, Ad Verbrugge, Fenna Vergeer Ben Verkroost. Bijdragen kunnen per e-mail worden gestuurd naar
[email protected] Het maximum aantal woorden is 2000. De redactie kan voor wat betreft de lengte van ingeleverde bijdragen van het maximum aantal woorden afwijken bijvoorbeeld bij congresbijdragen of reeds gepubliceerde artikelen in nationale media, wetenschappelijke tijdschriften e.d. Meer informatie over de vereniging www.beteronderwijsnederland.nl Adres ledenadministratie Beter Onderwijs Nederland Antwoordnummer 57032 3507 VB Utrecht Wijzigingen kunnen worden doorgegeven in een e-mail naar
[email protected] Grafische vormgeving en realisatie AriëS Grafische vormgeving / Ben Mobach Torenberglaan 42 5628 EP Eindhoven 040 - 242 23 66 / 06 248 60 322
[email protected]
12 Derivaten in het onderwijs
De afgelopen maanden is gebleken dat onderwijsinstellingen last kunnen hebben van verliezen op derivaten. Met de enorme verliezen van Vestia in het achterhoofd, wordt vanzelfsprekend negatief gereageerd op deze berichten. Wat zijn eigenlijk derivaten en waarom maken schoolbesturen gebruik van deze producten?
15 Lump sum + stichting = verdwijntruc Jesse Jeronimoon 16 Ook derivaten bij VU Amsterdam Uit het jaarverslag over 2011 van de VU in Amsterdam blijkt dat de instelling voor bijna 200 miljoen euro aan derivaten heeft uitstaan. Pikant detail is dat hier (nog) geen leningen tegenover staan. De negatieve waarde van deze contracten bedraagt eind 2011 ruim 81 miljoen euro.
Op 19 september vond er een gesprek plaats tussen Hans Duijvestijn en Paul van Deurzen. In dit gesprek zochten we naar overeenkomsten en verschillen tussen onderwijsinstellingen en woningcorporaties bij het gebruik van derivaten.
20 Fusiedwang & fusiedrang © Copyright Beter Onderwijs Nederland.
2
24 Recensie: Fictie of rapportage? Toen oud-leraar Ferdinand Bordewijk in 1934 zijn onderwijsroman Bint publiceerde, woei er een storm van verontwaardiging door het land. De romanpersonages werden verward met de auteur en voor de onderwijswereld was leraar Bordewijk een machtswellusteling. Al met al kan men stellen dat het begrip fictie in die tijd niet werd begrepen.
26 Onderwijscoöperatie een feit Op 1 oktober 2011 is de Onderwijscoöperatie opgericht, een samenwerkingsverband van AOb, CNV-onderwijs, FvOV, Platform VVVO en BON. Ondertussen is er veel gebeurd.
28 Red de leerkrachten van de commerciële regisseurs!
18 Gesprek over derivaten in onderwijs en woningbouw
7e jaargang nummer 9, december 2012 ISSN 1873-520
Feitelijke invloed van BON blijft groeien
woord in de Tweede Kamer. De tijd van de grote fusieoperaties ligt achter ons maar in menige bestuurskamer wordt de drang om grootschalige verbanden aan te gaan hevig gevoeld.
Kleinschaligheid is sinds enige jaren het toverVakwerk december 2012
Onlangs stond op site van een overkoepelende onderwijsorganisatie dat zij een negental bovenschoolse stafmedewerkers op de loonlijst heeft staan. Dat kostte de school een kleine twee fte aan leerkrachten. Zij "ondersteunen" het onderwijswerk, maar in de praktijk betekent dit voor de leerkrachten een enorme toename van de taakbelasting.
Van onze voorzitter
Colofon
30 Waardevol onderzoek Robbert Dijkgraaf en Ad Verbrugge staan een uurtje stil te bij de grote vragen over hoe het onderwijs vorm te geven en waar de universiteit in dit geheel voor staat.
35 Falend toezicht geeft bestuurders alle ruimte Het is de afgelopen jaren duidelijk geworden dat aan het toezicht in de semipublieke sector van alles mankeert. In het onderwijs wordt dit gebrek meer en meer pijnlijk zichtbaar.
38 Een trotse vakman word je niet vanzelf Sinds kort is Tanja Jadnanansing namens de PvdA ook woordvoerder mbo. Om een vliegende start te maken, organiseerde ze een rondetafelgesprek met mbo ’ers. Het uitgangspunt was een simpele vraag, namelijk ”wat zou jij meteen aanpakken bij het mbo als jij Tweede Kamerlid mocht zijn? ” Opvallend vaak werd het imago van de mbo’er genoemd. Een jongedame verwoordde het aldus: “Wij worden toch echt als minder gezien“.
Met het einde van het jaar in zicht, is het weer tijd voor een nieuwe uitgave van Vakwerk van Beter Onderwijs Nederland. Voor de Nederlandse politiek was 2012 een bewogen jaar: het kabinet Rutte I is gesneuveld en we hebben na een verrassende verkiezingsuitslag een kabinet Rutte II gekregen dat inmiddels ook al weer wat averij heeft opgelopen. Wat het aantreden van het nieuwe kabinet voor de kwaliteit van het onderwijs in Nederland zal betekenen, is nog niet precies duidelijk. Het lijkt er dit moment niet op dat we grote doorbraken zullen meemaken. Het onderwijs lijkt vooralsnog gespaard te blijven van grote bezuinigingen en dat is een heuglijk feit. Sterker nog, vrijwel iedereen benadrukt het grote belang van goed onderwijs om onze onzekere economische toekomst veilig te stellen. Daarmee begint ook het probleem.
van onnodige bureaucratie en van managementpraktijken waarin het belang van vakmensen wordt miskend. Nu zijn dat inmiddels wel slogans geworden die erg gemakkelijk worden uitgesproken, ook door mensen die er in de praktijk een andere moraal op na houden. Toch denk ik dat het kabinet en zeker Mark Rutte persoonlijk daarmee wel degelijk positie kiest: vele jaren geleden toen hij eens gastredacteur was bij het opinieblad Opinio vroeg hij mij een stuk te schrijven over de problematiek van de vakman. Het is dus ook een thema dat al lang zijn welgemeende belangstelling heeft. Wel vraag ik mij af of hij de systeemproblematiek overziet die er direct mee verband houdt. Zonder een grondige verandering van de (financiële)machtsverhoudingen binnen het onderwijs verbetert de positie van de vakman niet wezenlijk.
Niet alleen is een dergelijke economische legitimatie een reductie van de zin van goed onderwijs, zo kan ook al snel de mening postvatten dat men door het onderwijs financieel te ontzien, veel voor het onderwijs doet. Maar zoals BON al jaren geleden heeft verkondigd, is geld niet het centrale probleem binnen ons onderwijsstelsel. In een goed gesprek dat ik enkele weken geleden had met Doekle Terpstra, deelde deze mij mee dat hij door drastisch te moeten bezuinigen bij InHolland had ontdekt dat er in het verleden heel veel geld verkeerd was besteed. De noodzaak te bezuinigen, dwingt ons dus terug te keren naar de kerntaken en dat kan weer een einde maken aan onnodige overhead en bureaucratie; beter onderwijs voor minder geld zogezegd.
Het thema van het vrije vakmanschap van de leraar(onderzoeker) versus sturingsmodellen van managers is tevens een leidraad van mijn gesprek met Robbert Dijkgraaf bij Filosofie op de Zuidas aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Een impressie van dit gesprek is in dit blad opgenomen. Het is eveneens het centrale thema in een bijdrage van René ten Bos, hoogleraar filosofie en management in Nijmegen.
Uiteraard is dat van mijn kant natuurlijk geen pleidooi om stevig op onderwijs te bezuinigingen. Het bevestigt wel de oproep van BON om veel beter te kijken naar de manier waarop publieke gelden binnen het onderwijs worden besteed. De financiële cultuur binnen onze onderwijsinstellingen heeft mede gezorgd voor de verkoop van gebakken lucht en de algehele inflatie van de kwaliteit in ons onderwijs. Een groot deel van dit nummer van Vakwerk staat dan ook in het teken van deze financiële onderwijscultuur omdat het zo’n belangrijke rol speelt in de huidige problematiek. Onze financiële man Hans Duijvestijn die ook de kwestie van het Arcus College dit jaar aan de kaak stelde bij het VPRO-programma Slag om Nederland levert daartoe een paar zeer leerzame én schokkende bijdragen.
In het kader van de Onderwijscoöperatie (van, voor en door docenten!) hebben wij als vereniging het afgelopen jaar ons beziggehouden met deze problematiek. BON is één van de constituerende leden van deze coöperatie die tegenwicht moet bieden aan de bestuursraden en de VSNU. Zij heeft het afgelopen jaar sterk aan invloed gewonnen. Door de bezielende coördinatie van Cecile Heesterman, lerares wiskunde, heeft BON met haar commissieleden een grote stempel gedrukt op een paar belangrijke dossiers. Zo ligt er nu een prachtig document Bekwaamheidseisen op het bureau van de minister waarin als uitgangspunten voor de bekwaamheid van docenten weer vakinhoud, vakdidactiek en pedagogiek worden genomen in plaats van de zeven competenties van SBL! Mede dankzij de toegewijde en kundige inspanning van Huub Philippens, BON’er van het eerste uur, hebben we daarmee een heel belangrijk instrument in handen ter bescherming van de kwaliteit van ons onderwijs. De herwaardering van deze drie elementen van het docentenvak vormt in mijn ogen het begin van de lange weg van herstel in ons onderwijs.
De roep om een terugkeer naar de kerntaken lijkt zich in allerlei maatschappelijke geledingen te voltrekken, of het nu de woningbouwcorporaties, de politie, het onderwijs of de zorg betreft. Bovendien valt op dat dit kabinet, bij monde van de premier, uitdrukkelijk een lans breekt voor de vakman en vakvrouw. Die moeten gevrijwaard blijven
Inmiddels hebben ook andere belangrijke partners ingestemd met bij onze missie. In het bijzonder wil ik wijzen op het onlangs verschenen onderwijsrapport van McKinsey dat vrijwel eenzelfde boodschap als BON uitdraagt. McKinsey zal de komende jaren samen met de Onderwijscoöperatie actief zijn om een cultuurverandering binnen
Vakwerk december 2012
3
het onderwijsveld teweeg te brengen, zodat het primaire proces en de kwaliteit van de docent weer centraal komen te staan. Op het ministerie wordt dit signaal ook opgepikt en lijkt men gehoor te geven aan een andere grondslag van financiering dan de huidige ongeclausuleerde lumpsumbekosting waar BON zich al jaren tegen keert. De drama’s op InHolland en Amarantis, evenals de onrust rond de rentederivaten die nu zo’n anderhalf miljard euro blijken te bedragen, hebben de maatschappelijke druk tot verandering opgevoerd. BON zal zich de komende tijd ook via de media blijven inspannen. Tot slot wil ik benadrukken dat wij als bestuur u bijzonder erkentelijk zijn voor uw lidmaatschap van BON. Mede met het oog op het werk dat ons nog te doen staat, ook binnen de onderwijscoöperatie, zou het evenwel een goede zaak zijn als ons ledenaantal wordt uitgebreid. We hebben momenteel ruim vierduizend leden, maar we weten dat we een veelvoud aan sympathisanten hebben in het land. Die mensen willen we oproepen om lid te worden. We doen daartoe een klemmend beroep op u BON in uw omgeving onder de aandacht te brengen en nieuwe leden te werven. Voor ieder nieuw lid ontvangt u van BON ons boek De Onderwijsbubbel.
In de boekhandel
Van onze voorzitter
transparant We zullen het komend jaar weer zeer actief zijn. Er staat een nieuw symposium gepland op 9 maart 2013 met weer veel interessante sprekers rond de thema’s vakmanschap en de kwaliteit van lerarenopleidingen. Naast de vele activiteiten in het kader van de Onderwijscoöperatie willen we meer dan in het verleden het geval was onze website gaan gebruiken om mensen op de hoogte te stellen van ontwikkelingen in het onderwijs en gelijkgezinden samen te brengen. Daarvoor hebben wij begin december een geheel nieuwe website in de lucht laten gaan die ingrijpend is aangepast. De site is een stuk frisser en overzichtelijker geworden. Ik raad daarom iedereen aan om een kijkje te nemen. Meld u dan meteen ook aan voor onze Facebookpagina en Twitter account! In dat verband wil ik niet onvermeld laten dat jonge, getalenteerde en gedreven mensen ons internetteam zijn komen versterken. Dat geeft alleen maar aan hoezeer het geluid van BON weerklank vindt bij de nieuwe generatie: een bemoedigende ontwikkeling! Daar laat ik voorlopig maar even bij. Rest mij weer U goede feestdagen te wensen en een leerrijk 2013. Wij gaan er weer voor. Met vriendelijke groet, Ad Verbrugge
Julius Caesar gezegd te Waterloo In 2008 verscheen van Jesse Jeronimoon “Het nieuwe leren van de keizer”, door Prof. Bob Smalhout als de duivelsverzen van het onderwijs getypeerd. Een jaar later werd dit werk opgevolgd door “leraren doen het niet voor het geld”. En nu ligt de nieuwe bundel columns “Julius Caesar gezegd te Waterloo” in de boekhandel. Het is een bundel met kritische columns over de vernieuwingen die zich voltrekken in het hedendaagse onderwijs. Het is de derde ‘duivelsverzen van het onderwijs’ met voorwoord van Presley Bergen, bestuurslid Beter Onderwijs Nederland.
Werf een BON-lid en ontvang gratis de Onderwijsbubbel De vereniging BON wil graag groeien en haar ideeën onder zoveel mogelijk geïnteresseerden verspreiden. U kunt daarbij helpen. Als u iemand opgeeft als nieuw BON-lid, krijgt u een exemplaar van de BON-uitgave De Onderwijsbubbel gratis. Ga naar onze website voor verdere instructie. De contributie bedraagt minimaal € 15,- per jaar. Een lid opgeven kan via: http://www.beteronderwijsnederland.nl
Help BON groeien! 4
De doorzichtigheid van managementtransparantie
Het boek is uitgegeven in samenwerking met uitgeverij Clustereffect. Er is een E-book van “Julius” verkrijgbaar voor € 6,99 euro via www.bruna.nl. Het papieren boek kost € 14, 95 via www.bol.com. Per verkocht fysiek boek wordt € 1 en per verkocht E-book € 0,50 gedoneerd aan de vereniging Beter Onderwijs Nederland. De feestdagen komen eraan en daarbij ook de hoofdbrekens over het cadeautje. “Julius Caesar gezegd te Waterloo” is een prima cadeau. Vertel dit aan vrienden, kennissen, BON-sympathisanten, onderwijzers, studenten, leraren, docenten, ouders en alle anderen die onderwijs belangrijk vinden.
Jesse Jeronimoon (www.jeronimoon.nl)
Vakwerk december 2012
Soms kun je mensen ineens doorzien. Ik heb het gevoel dat ik meteen zie wanneer iemand deugt of ergens goed in is. Bij onderwijzers heb ik bijna altijd het gevoel dat ik dat meteen zie. Maar bij managers is dat helemaal niet zo. En toch zijn de laatsten doorgaans verantwoordelijk voor de transparantiecultuur die vooral in onderwijsinstellingen heerst. Tegenwoordig lijkt het erop alsof transparantie een soort deugd of beter nog, een discipline is waar iedereen naar verlangt. De school moet transparant worden. Alles en iedereen lijkt er in de ban van ongehoorde zaken als doorschijnendheid. Vooral degene die voor de klas staat, moet doorschijnend te zijn. De onderwijsprofessional leeft in de wereld van Star Trek: iedereen kan door hem heen kijken, iedereen weet of hij functioneert of goed in het team ligt. Vliegerdiagrammen, audits en spreadsheets helpen bij het formeren van deze onderwijsvreemde kennis. De professional die in de onderwijswereld nog zijn eigen gang gaat en weet dat de kwaliteit
van zijn werk volledig samenhangt met de soepelheid en gratie waarmee hij interacteert met leerlingen, zit ernstig in de verdrukking. Op die woorden – ‘soepelheid’ en ‘gratie’ – kom ik verderop terug. Nu stel ik vast dat de onderwijzer wordt gedisciplineerd ter meerdere eer en glorie van doorzichtigheid en resultaat. Maar is de denkwijze achter de hedendaagse transparantiecultus – niet alleen de onderwijswereld zucht onder het nieuwe juk – zelf ongedisciplineerd en gemakzuchtig? Ik stel voor om eens een klein beetje over transparantie na te denken, iets wat in tijden Vakwerk december 2012
van transparantie moeilijk is omdat denken dingen altijd wat minder transparant maakt. Ik hoop dat u dus begrijpt dat ik door nadenken transparantie zelf wat minder transparant maak. Dat is iets wat transparantie op grond van haar natuur niet graag toestaat. Transparantie houdt namelijk niet van denken. Dat is ook wat haar zo aantrekkelijk maakt voor managers: ze ontslaat hen van de plicht na te denken. De meeste managers zijn niet werkelijk geïnteresseerd in de kleine en grote werkgerelateerde dilemma’s waarover leerkrachten zich suf kunnen prakkiseren. En toch wil ik dat denken even vooropstellen. Ik begrijp dat zoiets in deze tijd niet al te 5
op: hoe komt het toch dat het raadsel uit de transparantie weg kon sluipen? Die vraag is moeilijk te beantwoorden, maar dat raadselachtigheid tegenwoordig het tegenovergestelde van transparantie is, staat buiten kijf. Ik vind dat raadselachtigheid weer deel moet uitmaken van transparantie. Laat ik om deze bewering te onderbouwen maar weer wat voorbeelden geven.
lang mag duren en ik zal het ook, geheel in overeenstemming met de eisen van onze tijd, simpel proberen te houden. Laten we eerst maar eens wat kleine problemen rondom transparantie benoemen. We associëren haar vaak met morele deugden als openheid en eerlijkheid. Maar is het wel zo goed als ik iemand de waarheid zeg? Is het bijvoorbeeld goed als ik, omdat ik zoiets nu eenmaal denk, iemand vertel dat hij lelijk en dom is? Is het goed als ik iemand die ik nauwelijks ken ronduit vraag of ik met haar naar bed mag? Is het goed als ik mijn student voor de voeten werp dat haar werkstuk het slechtste is wat ik ooit heb gezien? Ik mag al die dingen denken, maar mag ik ze ook zeggen? Dit is het eerste probleem.
over haar gevoelens moeten vertellen? Kent zij haar eigen gevoelens wel? Natuurlijk, ergens hoop ik dat ze niet liegt, maar ik hoef ook niet alle details te horen. De zaak is dus behoorlijk complex. Het is mij niet helemaal duidelijk wat ik er zelf precies over wil weten en bovendien stel ik me zo voor dat de verliefden zelf niet weten wat die verliefdheid te betekenen heeft. Zo’n klein en alledaags voorbeeld laat zien hoe ingewikkeld transparantie is. Managers claimen voortdurend dat transparantie iets te maken heeft met directheid, eenvoud en helderheid. Maar weten ze wel dat het concept ‘transparantie’ een lange geschiedenis heeft die juist heel sterk de raadselachtigheid ervan benadrukt? Het bewieroken van doorzichtigheid als een nieuwe discipline roept dus een fundamentele vraag
Het tweede probleem is verbonden met waarheid. Om dat duidelijk te maken, draai ik de zaak even om: niet ik vertel iets aan iemand, maar iemand vertelt iets aan mij. Laten we zeggen dat het gaat over een bepaalde gebeurtenis. Ik hoop dat hij open en eerlijk is. Maar veronderstelt deze hoop niet dat hij voor ogen heeft wat de betekenis van de betreffende gebeurtenis is?
U voelt het al aankomen: gevoelens die mensen hebben zijn allesbehalve transparant. Veel van onze gevoelens zijn twijfelachtig: Houd ik echt wel van deze jongen? Ben ik echt droevig vandaag? Waardoor wordt mijn blijheid, ingeperkt? Waarom is mijn gevoel niet echt mijn gevoel? Gevoelens zijn dus vaak niet helemaal transparant voor mezelf, laat staan voor een ander. Hoe moet je bijvoorbeeld de vraag of je gelukkig bent op je werk beantwoorden? Een simpel "ja" of "nee" volstaat meestal niet. Raadselachtigheid blijft dus altijd achter. Dit gebrek aan transparantie is niet alleen een min of meer vanzelfsprekend uitgangspunt
Ik zei het eerder: transparantie houdt niet van denken. Nu kan ik daaraan toevoegen: ze houdt ook niet van risico. Natuurlijk, managers proberen ondoorzichtigheid weg te halen, maar ik geloof niet dat dit kan. Hun activiteiten hebben weinig met de realiteit te maken en bevatten soms zelfs gevaarlijke utopieën. Juist daarom moeten we – geheel tegen de geest van het management in – proberen transparantie en raadselachtigheid toch met elkaar te verbinden. We krijgen daardoor een veel rijkere blik op transparantie.
Transparantie die gratie, charme of bevalligheid is, veronderstelt dat mensen in het duister tasten over de oorzaken ervan. We mogen bij het aanschouwen van deze doorzichtigheid nooit vermoeden dat harde Vakwerk december 2012
arbeid haar in het leven heeft geroepen. Transparantie gaat vanzelf en is nooit een kwestie van discipline hebben. Iemand die zichtbaar moeite moet doen voor zijn of haar charme verliest die charme. Iemand als Schiller kon transparantie zien als een soort mobiele schoonheid. Alles wat zich baadt in het licht, wordt verheven en krijgt een soort aura. Het raadsel is het schijnbare gemak waarmee de transparantie zich tooit. Natuurlijk, wie rationeel denkt en met een helder oog naar de werkelijkheid achter gratie en bevalligheid kijkt, weet dat pijn en arbeid nooit afwezig zijn. Een meisje op hoge hakken loopt meer kans op blaren en andere klachten. Een topvoetballer heeft lang moeten oefenen om zijn kunstjes te kunnen
zelfs vervalsend. Maar daarin ligt ook juist hun bekoorlijkheid. Zo wordt een gemeenschap van mensen niet hechter of beter door over alles een verterende helderheid te laten neerdalen. Ik kom niet dichter tot jou naarmate ik meer informatie over je heb. Integendeel zelfs, het raadsel van de transparantie bestaat juist in het inzicht dat je eigenlijk niets hoeft te weten om te begrijpen wanneer iets mooi, goed of inzichtelijk is. Dit laatste punt hebben managers in hun nooit aflatende speurtocht naar een bepaald soort weten op geen enkele manier begrepen. Ik geloof dat onderwijsprofessionals daar tegenwoordig veel last van hebben.
Je moet terug tot de middeleeuwen om een aanwijzing te vinden over hoe het raadsel weer in de transparantie kan worden gestopt. Transparantie werd toen vooral begrepen als een soort licht dat ergens doorheen stroomde. Ze is daarom beweeglijk, fluïde en ongrijpbaar. Ze lijkt dus in niets op de spreadsheet-logica die tegenwoordig zo vaak als transparant wordt gezien. Deze nieuwe, raadselloze transparantie fixeert alles in een getal. We moeten daar dringend vanaf want het leidt tot kwaliteitsarmoede. Een beroemd filosoof uit de late middeleeuwen, Cusanus, zag transparantie als een soort gratie die als licht een kamer vult zonder dat je precies weet wat de oorzaak van dat licht is. Veel later zou iemand als Wittgenstein transparantie in verband brengen met eerlijk denken, maar zijn beschrijving van dat eerlijk denken is opvallend: de eerlijke denker is als een koorddanser die in de lucht lijkt te lopen en daarom inziet dat zijn basis heel erg smal is. Hij weet ook dat de meeste mensen dit nooit zullen begrijpen. Maar dat is de raadselachtigheid waarin hij zich baadt.
Het moeilijke punt hier is dat aan deze helderheidsvoorwaarde bijna nooit voldaan wordt, zeker niet bij een gebeurtenis die we echt de moeite van het vertellen waard vinden. Verliefdheid is daar een voorbeeld van. De geliefden moeten het elkaar misschien vertellen of in ieder geval laten zien, maar moeten ze het ook anderen vertellen? En wát moeten ze dan vertellen? Ik zie dat mijn dochter verliefd is, maar wat zou zij mij 6
In de filosofie en psychologie wordt transparantie vaak verbonden met het bewustzijn. Een bepaald gevoel is transparant voor een persoon wanneer hij weet dat hij dit gevoel heeft. De wet luidt dan: als een persoon X in een toestand P is en zeker weet dat hij in deze toestand is, dan mag men spreken van transparantie. Je kunt je dus niet goed voorstellen dat pijn niet transparant is: iemand die pijn heeft, weet meestal ook dat hij pijn heeft. Omgekeerd: iemand die niet weet of hij pijn heeft, heeft deze waarschijnlijk niet.
in de filosofie, maar ook in de micro-economie. De verhouding in een bedrijf tussen aandeelhouder en manager, wordt altijd gekenmerkt door informatieongelijkheid: de opdrachtgever (aandeelhouder) weet per definitie niet of de opdrachtnemer (manager) zijn uiterste best doet om een goede prestatie te leveren. Het bekende micro-economische vraagstuk van de informatieasymmetrie is in feite een reflectie op de onvermijdelijke intransparantie of ondoorzichtigheid die ook het economische leven kenmerkt. Ze hangt in fundamentele zin samen met het risicoelement dat ieder economisch handelen impliceert.
doen. Achter het schijnbare gemak van de pianist schuilt jarenlange arbeid. Maar – en hier gaat het om – de kunst van de transparantie impliceert dat we niet geneigd zijn om oog in oog met bevalligheid aan al die arbeid en discipline te denken. Volgens de Italiaanse filosoof Mario Perniola is het geheim van transparantie dat ze iets zichtbaar maakt wat een koel en objectief oog nooit zou zien, maar wat toch voor iedereen die het wil zien, volkomen helder is. Schoonheid niet willen ontmaskeren als iets anders, maakt dus wezenlijk deel uit van transparantie. Dit impliceert illusie, discretie en verdraaiing. Op dezelfde manier zijn transparante stoffen in de natuur – stoffen waar je doorheen kunt kijken: water, glas, kristal,– altijd verdraaiend, vervormend en Vakwerk december 2012
Niet lang geleden luisterde ik naar voetbalkenner, schrijver en columnist Jan Mulder die te gast was in een praatprogramma. Hij legde de mensen nog eens omstandig uit dat een aficionado onmiddellijk ziet of een jongen van tien kan voetballen. Je hebt daar dus geen rapportages, tevredenheidsonderzoeken of andere vormen van bureaucratie voor nodig. Iets dergelijk geldt misschien ook voor onderwijzers. Ik zei het al: bij hen is de vraag of ze geknipt zijn voor hun vak een stuk duidelijker dan bij managers. Maar managers hebben dan ook geen vak. Vertrouw ze dus niet en maak hun transparantie met de nodige gretigheid minder transparant!
René ten Bos 7
van de aob
Om te beginnen is het bijzonder vreemd dat het Onderwijsblad zo stinkend zijn best moest doen om de lijst met scholen onder toezicht boven water te krijgen. Scholen waar de kwaliteit van het onderwijs onder druk staat, worden terecht door de Inspectie openbaar gemaakt. Om erachter te komen welke instellingen onder verscherpt financieel toezicht staan omdat ze wel eens zouden kunnen omvallen, moest een beroep worden gedaan op de Wet Openbaarheid Bestuur. Terwijl het voor studenten, ouders, zakenpartners en het personeel toch van groot belang is te weten dat het niet goed gaat. De publiciteit die de AOb de afgelopen weken zocht rond dit probleem is het startschot van een lobby richting ministerie: dit soort data moet openbaar. Natuurlijk zijn instellingen lang niet altijd door rare financieringsconstructies of enorme gebouwen in de problemen gekomen. Besturen die grote reserves aanlegden, waren de afgelopen jaren veel talrijker. Ook dat is niet goed: Nederland stelt jaarlijks miljarden beschikbaar voor goed onderwijs. Dat geld dient daar ook aan uitgegeven te worden. Op dat dossier heeft demissionair minister Van Bijsterveldt nu stappen gezet. Haar reflex om te vertrouwen op het goede inzicht van bestuurders, brengt risico’s met zich mee. Instellingen investeren de middelen niet in goede docenten of nascholing, maar het gaat op aan 'leuke dingen' als een mooi nieuw klimrek voor het schoolplein van de basisschool. Belangrijk? Jawel. Maar niet de prioriteit in een sector die onder druk staat.
Meeste onderwijsbestuurders hebben onvoldoende financiële kennis
Spelregels rond bekostiging moeten op de schop De redactie van het Onderwijsblad legde begin september de finan-
Vanuit het politiek ideologische motief dat de overheid op afstand moet blijven en de dagelijkse praktijk zoveel mogelijk zelf zijn boontjes moet doppen, vindt men in de Hoftoren dat bestuurders de zak met geld die ze krijgen min of meer naar eigen goeddunken kunnen uitgeven. Een eventuele lobby om dat idee terug te draaien, stuit in Den Haag op verzet. Om te beginnen is men bevreesd voor een stortvloed aan te controleren nota’s. Daarnaast zou het de indruk kunnen wekken dat onderwijsbestuurders niet te vertrouwen zijn.
ciële problemen bloot van zeventien onderwijsinstellingen die onder verscherpt financieel toezicht staan van de Onderwijsinspectie. Vooral mbo-instellingen zijn in zwaar weer terechtgekomen. Megalomane bouwprojecten en veel te dure leerwerkbedrijven leiden er toe dat het primaire proces onder druk komt te staan. Het is een
Nu steek ik niet voor iedere onderwijsbestuurder mijn hand in het vuur, maar voor de overweldigende meerderheid geldt een ander probleem: ze hebben zich vreselijk verkeken op de complexiteit van hun taak. Het draaiende houden van een onderwijsinstelling - klein of groot - is veel meer dan de juiste leraar op het juiste moment inroosteren. En investeren is niet hetzelfde als links wat weghalen om rechts iets te kunnen betalen. Het is een bijzonder lastige puzzel en de kennis om deze op vakkundige wijze op te lossen is zeer schaars.
ontwikkeling die voor de Algemene Onderwijsbond onacceptabel is. Tegelijkertijd worden we om erger te voorkomen wel gedwongen mee te denken met saneringsprojecten. Het is dus hoog tijd dat de minister van OCW de spelregels verandert. 8
Vakwerk december 2012
Dit uitstapje in mijn betoog raakt de kern van het probleem dat we in het onderwijs hebben: er lopen te weinig mensen rond met genoeg financiële kennis om een onderwijsinstelling op de juiste manier draaiende te houden. Ofschoon we vanuit de AOb de voorbeelden en mogelijke oplossingen al sinds jaar en dag aanreiken aan Den Haag, is er nog geen minister geweest die op basis van deze kennis besluit de controle anders in te richten.
Vakwerk december 2012
9
De Scholingsboulevard Enschede De gemeente Enschede moet vijf miljoen euro betalen om een financieel gat van de stichting Scholingsboulevard Enschede, een samenvoeging van drie middelbare scholen te dichten. Gebeurt dat niet, dan trekt de stichting de stekker eruit en gaat de scholengemeenschap failliet. De Scholingsboulevard werd in 2003 nog voorgesteld als de beste vmbo/mbo-school van Nederland met de mooiste schoolgebouwen. De gemeente heeft de gebouwen destijds gefinancierd met meer dan 60 miljoen euro. Dat bleek 17 miljoen boven de norm voor dit soort gebouwen te zijn. In de Scholingsboulevard zou Het Nieuwe Leren worden geïmplementeerd, een idee van de bestuurders. De docenten waren er toen al op tegen. Al twee maanden na de start in 2008 werd van het concept afgestapt. Voor het aanbrengen van wandjes om toch afgeschermde ruimtes te hebben, moesten miljoenen worden uitgegeven. Maar het ergste is nog dat docenten die destijds waarschuwden voor het concept werden weggezet als reactionair, later gelijk kregen. Zij staan nu te boek als docent op een slechte school, want met het veranderen van het concept is de kwaliteit gedaald.” Binnenlands Bestuur (12 september 2012).
Binnen de meeste onderwijsinstellingen lopen geen mensen rond die alles weten van complexe modellen met derivaten, renteswaps of ingewikkelde leningen waarmee een nieuw pand kan worden gefinancierd. Willen ze daar inzicht in, dan huren ze die kennis in. De kans is groot dat zo'n hired hand een commercieel belang heeft bij een eventueel groot bouwproject. Maar zelfs als dat niet het geval is, moet een instelling om de tafel met financiers en projectontwikkelaars: hun bestaansrecht is gebouwd op dit soort deals. Zij hebben dus een enorme voorsprong op de delegatie die namens een onderwijsinstelling handelt. Projectonderhandelaars werken voor bedrijven die winst willen maken, want zij gaan over hun eigen risico. In het onderwijs komt dat risico echter voor rekening van ons allemaal. Het lijkt me dan ook niet meer dan logisch dat schoolbesturen dit soort knopen doorhakken in overleg met ons allemaal: via de overheid. De belangen zijn te groot om schoolbestuurders ceo'tje te laten spelen.
ren en taken van iets complexer zijn en dus meer geld vergen. Toch moet bijvoorbeeld een ROC zeventig procent van zijn budget wel reserveren voor het onderwijs zelf. Met zo'n staatje in het achterhoofd is het voor de Inspectie eenvoudig een eerste grove selectie te maken: alarmbellen moeten gaan rinkelen als het geld niet via die verdeelsleutel wordt uitgegeven. Dat is meteen een mooi moment om eens met een bestuurder van gedachten te wisselen. Bestuurders zelf moeten bij ministerie of Inspectie kunnen aankloppen als ze een renovatie of nieuwbouwproject willen beginnen: logisch dat zo'n operatie geld kost, maar met elkaar kunnen we er wel voor zorgen dat het op een andere manier gebeurt.
Verborgen bezuinigingen
Een methode als deze is om nog een reden van groot belang voor het gehele onderwijs: verborgen bezuinigingen zoals we die de laatste jaren hebben gezien, komen veel sneller aan het licht. De gestegen energieprijzen en toename van energiegebruik vanwege ict zorgen voor hoofdbrekens bij de rekenmeesters van verschillende instellingen: de overheid heeft de energieprijs immers niet geïndexeerd en de extra kosten worden betaald uit de lumpsum. Dat geld kan dus niet meer worden uitgegeven aan bijvoorbeeld nascholing. Op het moment dat dit soort rekeningen moet worden betaald uit vijftien procent van het budget, wordt veel eerder in Den Haag duidelijk dat het onderwijs een probleem heeft. We hebben Kamerleden over de vloer gehad die verbaasd waren over het feit dat onderwijsinstellingen bezuinigen op het personeel, omdat was afgesproken dat taakstellingen in het onderwijs ten koste moesten gaan van de randvoorwaarden. Die schrokken van de mededeling dat zij daar in feite niet meer over gaan. De energierekening is een probleem waarmee iedere instelling kampt. Er zijn natuurlijk ook voorbeelden denkbaar die voor bestuurders minder eenvoudig te duiden zijn zoals overmacht. Toen we de publiciteit zochten met dit onderwerp, maakte ik me wel boos over het wangedrag van enkelen. Voor schoolbestuurders die dromen van een chique leaseauto en een salaris dat totaal niet in verhouding staat met het loongebouw van de rest van het onderwijspersoneel, zou het een stuk moeilijker worden als ze weten dat ze met een strenge inspecteur van doen krijgen zodra de marges onder druk komen te staan. Controle vooraf houdt in dat we ons achteraf
niet hoeven te verbijten over de uitwassen.
De leraar is geen sluitpost
Daarnaast is het van belang dat de rol van de docent veel beter wordt gewaarborgd in het hele proces. Bestuurders, ouders, scholieren en studenten hebben van politiek Den Haag steeds meer invloed gekregen. De voorwaarde voor goed onderwijs is en blijft echter de leraar die zijn vak verstaat. Door de bestuurscultuur die we nu kennen, is die echter verworden tot een uitvoerder, een kostenpost; een bizarre ontwikkeling. Als instellingsbestuurders minder de ruimte krijgen om ons belastinggeld naar hun goeddunken uit te geven en we kunnen er bovendien voor zorgen dat onderwijsbestuurders zich weer dienend opstellen aan het primaire proces, dan kunnen we er binnen een paar jaar tegen de stroom in al wat florissanter voorstaan dan nu. De kwaliteit van het onderwijs moet leidend zijn. Daarom is het zaak dat leraren de
inhoudelijke hoofdrol kunnen opeisen. Een docententeam moet de mogelijkheid hebben 'nee' te zeggen op het moment dat een bestuurder instructeurs wil inhuren omdat die goedkoper zijn. Docenten weten waar het onderwijs aan modernisering toe is en wanneer er meer tijd nodig is voor bepaalde modules. Bestuurders in het onderwijs zijn er om de voorwaarden daartoe zo goed mogelijk te regelen. Daartoe kunnen ze deels gedwongen worden als ze het overgrote deel van hun budget moeten opmaken aan het onderwijs zelf. Zijn we er dan? Nee. Ook dan wordt er nog altijd te weinig geld uitgegeven aan onderwijs om ons te kunnen meten met de andere kennissamenlevingen, terwijl dat wel de ambitie is. Het is echter een stuk makkelijker om te pleiten voor geld als je een flink deel van de schaarse middelen niet hebt opgemaakt aan onzin en bijzaken. Walter Dresscher, voorzitter Algemene Onderwijsbond
Het ROC Leiden is onder verscherpt toezicht van de Onderwijsinspectie geplaatst. Het ROC heeft voor € 91 miljoen gespendeerd voor nieuwbouw. Vervolgens verkocht het ROC het gebouw voor ruim € 75 miljoen aan de vastgoedinvesteringsmaatschappij van textielbaron Zeeman. Na twintig jaar geïndexeerde huur (€ 3,1 miljoen in 2012) moet het ROC het pand weer terugkopen voor ruim € 73 miljoen. Ook is deze instelling verplicht om
jaarlijks voor een ton aan parkeerkaarten af te nemen bij de ondergrondse openbare parkeergarage. Daar bovenop komen de kosten voor een prestigieus tweede gebouw bij het CS dat in 2013 moet worden opgeleverd. Het betekent een hoog rendement voor de vastgoedsector, maar een klap voor het onderwijs. bron: AOb
Inspectie moet vooraf toetsen
Ofschoon we bij de AOb nooit erg enthousiast zijn geweest over de lumpsumfinanciering, pleit ik niet voor een heel nieuw bekostigingsmodel. Maar alleen verantwoording achteraf afleggen, waarna de minister zich kan verschuilen achter de verantwoordelijkheid van de Raad van Toezicht van een instelling, is te karig. Willen we ervoor zorgen dat het geld dat we investeren in ons onderwijs goed wordt besteed, dan moeten instellingen veel meer met meerjarenplanningen gaan werken en deze afstemmen met de Onderwijsinspectie of het ministerie. De Inspectie kan een vrij simpel rekenmodel in het achterhoofd houden bij die controle vooraf: schoolbesturen verstaan hun vak goed als ze het primaire proces - vakbekwame leraren voor werkbare groepen - als prioriteit beschouwen. Simpel gesteld: in het primair onderwijs kan 80 tot 85 procent van het budget naar het primaire proces en voor alle andere instellingsvormen geldt dat de structu10
Vakwerk december 2012
Vakwerk december 2012
11
Derivaten in het onderwijs
Derivaten in het onderwijs De afgelopen maanden is gebleken dat ook onderwijsinstellingen last hebben van (mogelijke) verliezen op derivaten. Zo heeft Fontys Hogescholen in mei 2012 voor de afkoop van een derivaat Derivaten zijn financiële producten waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde op een bepaald moment van bestaande of toekomstige producten. Het kan gaan om de graanoogst van volgend jaar of de prijs van grondstoffen. Er bestaan ook derivaten waarvan de waarde afhankelijk is van de rentevoet op een bepaald moment. Dit soort derivaten wordt swaps genoemd. In een tamelijk eenvoudige vorm kennen we ze eigenlijk allemaal. Als een particulier een huis koopt met een hypotheek van de bank, dan is het heel gebruikelijk om het renterisico voor vijf, tien of zelfs dertig jaar af te dekken door de rente vast te zetten. Vanzelfsprekend betaalt de huiseigenaar daar een bepaalde premie voor. De rente voor tien jaar vast is bijvoorbeeld 1% hoger dan de variabele rente. Op een hypotheek van € 300.000 betaal je dus € 3.000 per jaar gedurende tien jaar meer dan bij een variabele rente. Voor de bank is dit contract dus € 30.000 waard. Stijgt de rente de komende jaren meer dan 1%, dan verdampt de waarde voor de bank. De bank lijdt verlies op het contract. Daalt de rente daarentegen nog verder dan wordt het contract voor de bank alleen maar meer waard. Dat merkt de huiseigenaar als hij de hypotheek vroegtijdig wil aflossen. Hij moet dan een fikse boete betalen.
vier miljoen euro moeten betalen. Verschillende universiteiten, hogescholen en ROC'S hebben lopende derivatencontracten met een negatieve waarde, waardoor ze het risico zouden lopen op verliezen in de toekomst. Met de enorme verliezen van woningcorporatie Vestia in het achterhoofd, wordt in het onderwijs vanzelfsprekend negatief gereageerd op deze berichten. Wat hebben schoolbesturen nu weer voor stommiteiten uitgehaald met ons voor het onderwijs bestemde be-
Voor een huis van een paar ton is het voor de bank tamelijk eenvoudig om een vaste rente aan te bieden, maar voor schoolgebouwen van soms wel honderd miljoen euro ligt dat wat anders. Er wordt dan naast een hypotheek met een variabele rente een tweede contract afgesproken, soms zelfs met een derde partij, om het renterisico af te dekken. Dit tweede contract, de renteswap, heeft dan de vorm van een derivaat. Het kan in principe, los bestaan van de hypotheek en daar schuilt ook een gevaar.
lastinggeld? Alvorens daarover een gefundeerd oordeel te kunnen vellen, moeten we eerst de feiten goed onderzoeken. Wat zijn eigenlijk derivaten en waarom maken schoolbe-
Twee universiteiten hebben derivatencontracten afgesloten om het renterisico af te dekken op hypotheken die
sturen gebruik van deze producten? 12
Vakwerk december 2012
Vakwerk december 2012
nog niet afgesloten konden worden, omdat de nieuwbouw nog niet gestart was. Als de nieuwbouw, om welke reden dan ook, uiteindelijk niet doorgaat, zitten die universiteiten met een derivaat waarvan de waarde op dat moment wel miljoenen euro’s negatief kan zijn. Volgens het ministerie van OCW zijn deze constructies niet toegestaan, maar de universiteiten denken daar anders over. Een andere situatie deed zich voor bij Amarantis. Bij de opsplitsing van dit ROC moesten derivaten met een verlies worden afgesloten. Daar was nogal wat ophef over. Maar in feite hadden we hier te maken met dezelfde situatie als die van de huiseigenaar die zijn huis verkoopt, de hypotheek aflost en een boete moet betalen. We kunnen de conclusie trekken dat er in principe niet zo heel erg veel mis is met derivaten, mits ze gebruikt worden voor het juiste doel, namelijk het afdekken van renterisico. Het valt schoolbestuurders niet kwalijk te nemen dat ze zich willen verzekeren tegen hoge rentestanden, ook al lijkt dat bij de huidige extreem lage rentestanden achteraf gezien geen wijs besluit. Naar aanleiding van bovenstaande discussie rijst natuurlijk ook de volgende vraag. Wie betaalt eigenlijk die rente? Is dat het schoolbestuur zelf of wordt de rente vergoed via de lumpsum en dus door de overheid betaald. En, zo ja, met welke rente wordt er dan gerekend? Het antwoord op deze vragen is ontstellend eenvoudig. Er zit in de lumpsum geen stuiver voor door schoolbesturen te betalen rente. Om de verklaring te vinden voor deze situatie moeten we twintig jaar terug in de tijd. Twintig jaar geleden waren alle schoolgebouwen, met uitzondering van de universiteiten, eigendom van het rijk. De Rijksgebouwendienst (RGD) beschikte over een budget voor nieuwbouw dat het mogelijk maakte jaarlijks tientallen nieuwe schoolgebouwen verspreid over het land neer te zetten. Een schoolbestuur dat meende recht te hebben op nieuwbouw moest ervoor zorgen 13
Mede als gevolg hiervan kwam er een grote fusiegolf op gang. Een schoolbestuur moest immers de nodige omvang hebben om met de beschikbare bedragen voor nieuwbouw een goed beleid te kunnen voeren. Op deze manier ontstonden de huidige grote hbo-instellingen en ROC'S. Een schoolbestuur voerde nu bij voorbeeld het beheer over tien schoolgebouwen met een gezamenlijke nieuwbouwwaarde van wel negentig miljoen euro. Het nieuwbouwbudget bedroeg dan drie miljoen euro per jaar, zodat in principe elke drie jaar een nieuw schoolgebouw van negen miljoen euro kon worden neergezet. In dertig jaar tijd was het hele bestand aan schoolgebouwen netjes vervangen en kon de cyclus weer opnieuw beginnen. Er hoefde geen hypotheek aan te pas te komen en dus ook geen rente betaald te worden en er was, voor alle duidelijkheid, dus ook geen geld beschikbaar om rente te betalen. 14
Maar de schoolbesturen hadden andere plannen. Er moesten grote nieuwe schoolgebouwen komen waarin alle opleidingen, studenten en docenten geconcentreerd konden worden. Zo’n groot gebouw gaf status en het zou ook nog eens efficiënter zijn. Het schoolbestuur uit het voorbeeld wilde één gebouw neerzetten en alle andere gebouwen afstoten. Die nieuwbouw kostte negentig miljoen euro, want het moest natuurlijk wel een architectonisch verantwoord gebouw worden met veel glas, licht en lucht. Hoe zet je met een budget van drie miljoen euro per jaar toch in een keer een gebouw van negentig miljoen neer? Je leent bijvoorbeeld zestig miljoen euro van de bank. De rest moet komen van de opbrengst van de oude schoolgebouwen, maar deze gebou-
wen zijn op de markt soms maar een schijntje waard. In Heerlen staat bijvoorbeeld het oude gebouw van de HTS al meer dan twaalf jaar leeg. Als je zestig miljoen euro van de bank leent, dan weet je dat elk procent rentestijging het forse bedrag van 600.000 euro per jaar kost. Het is dus heel begrijpelijk dat schoolbesturen via een renteswap het renterisico proberen af te dekken. Maar zelfs met een renteswap wordt de te betalen rente al gauw vijf procent. Dat betekent dat alleen de rentekosten over deze hypotheek al drie miljoen euro per jaar bedragen. Voor afschrijving, en dus ook aflossing, is nog eens een bedrag van Vakwerk december 2012
column
op het lijstje van de RGD te komen. Daarvoor golden natuurlijk allerlei criteria, zoals verwachte aantal leerlingen en de staat van het oude schoolgebouw. Het was namelijk gemakkelijk in te zien dat de afhankelijkheid van een grote logge organisatie als de RGD bij schoolbesturen tot frustraties leidde. De roep om meer invloed op besluiten over nieuwbouw werd in Den Haag steeds luider. Den Haag besloot dan ook om de eigendom van schoolgebouwen over te dragen aan de onderwijsinstellingen, eerst het hbo en wat later, in 1997, het mbo. Het budget van de RGD voor nieuwbouw van scholen werd verdeeld over de onderwijsinstellingen en toegevoegd aan de lumpsum. Het spreekt vanzelf dat deze operatie tot een enorme versnippering leidde. Een schoolbestuur met één schoolgebouw met een nieuwbouwwaarde van bij voorbeeld negen miljoen euro, kreeg jaarlijks 300.000 euro voor nieuwbouw en moest dertig jaar sparen om dan een nieuwe school neer te kunnen zetten. De vertegenwoordiging van de schoolbesturen onderkende dit soort problemen en claimde een verhoging van het budget met 50%. Onderwijsminister Deetman stelde als voorwaarde voor de decentralisatie van de nieuwbouw van scholen dat een en ander budgetneutraal moest plaatsvinden. Er kwam dus geen cent bij het budget en de schoolbesturen moesten maar zien hoe ze het redden.
drie miljoen nodig. Samen is dat zes miljoen euro per jaar, terwijl in het budget, zoals we gezien hebben, maar drie miljoen euro per jaar beschikbaar was voor nieuwbouw. Die drie miljoen euro extra moet ergens in de exploitatie gevonden worden en gaat dus meestal ten koste van docentensalarissen en andere exploitatiekosten. Dankzij de lumpsum kunnen schoolbesturen verhullen dat zij de afgelopen vijftien jaar veel meer aan huisvestingskosten uitgeven dan oorspronkelijk via de decentralisatie hiervoor beschikbaar is.
Het grote schandaal is dus niet dat schoolbesturen zich blindelings op de derivaten gestort hebben, maar dat schoolbesturen via investeringen in te dure en te grote schoolgebouwen zich hypotheken op de hals gehaald hebben, waarvan ze de rentelasten helemaal niet kunnen dragen. Aangezien er in de lumpsum voor scholen geen vergoeding voor rentelasten zit, moeten die rentelasten opgebracht worden ten koste van andere uitgaven zoals de docentensalarissen.
Het is goed om ons te realiseren dat het bovenstaande verhaal lang niet voor alle onderwijsinstellingen opgaat. Er zijn zeker ook schoolbesturen die een terughoudender beleid gevoerd hebben op het gebied van nieuwbouw. Alle schoolbesturen van Nederland hadden gezamenlijk eind 2010 voor 5,6 miljard euro op de bank staan (CBS, 2011). Een deel daarvan kan gezien worden als een bestemmingsreserve voor toekomstige nieuwbouw, maar een heel groot deel (vooral in PO en VO) is gewoon bespaard op het onderwijs en wordt er opgepot. Je zou kunnen redeneren dat dit geld zo snel mogelijk aan het onderwijs besteed moet worden. Als dat niet gebeurt, zou de volgende maatregel wel eens goed kunnen werken. Verplicht scholen om evenals lagere overheden te gaan schatkistbankieren. Dat houdt in dat zij hun spaargeld aanhouden als een tegoed bij de schatkist. Scholen die geld nodig hebben voor nieuwbouw kunnen dit ook bij de schatkist lenen. De schatkist vergoedt scholen met een positief saldo dezelfde rente die scholen met een negatief saldo moeten betalen. Die rente is laag, maar het beperkt de rentelasten enorm. Zoals bekend, kan de schatkist momenteel bijna voor niets geld lenen.
column
Lumpsum + stichting = verdwijntruc
Een zeventiental onderwijsinstellingen verkeert in geldnood, en hun getal is groeiende, heeft de Algemene Onderwijs Bond voor ons berekend. De collega’s die daar hun dagelijks brood verdienen, al dan niet in het zweet huns aanschijns, zijn het nieuwe schooljaar bibberend en bevend begonnen. Hoelang mogen ze nog genieten van hun dagelijkse gang naar school en hun maandelijkse beloning op de bankrekening? Voor hen een vraag en voor de voorzitters van de raden van bestuur, van de bijna bankroete scholen, een weet. In de bestuurskamers worden de reorganisatieplannen gesmeed en in die plannen past een aantal onderwijsgevenden niet meer. De discussie over het aantal onderwijsgevenden dat het veld moet ruimen en zodoende het instituut van de ondergang te redden, wordt straks gevoerd met de vertegenwoordigers van de bond die de berekeningen maakte. Aan de andere kant zijn er ook scholen die er het vorige jaar volop op vooruit zijn gegaan. Die hebben nog een paar miljoentjes op de al overvolle bankrekeningen bijgetankt. Dit moet dan weer gezien worden in het licht van de nog nieuw te bouwen campus. En zo’n bouwprogramma is op z’n zachts gezegd megalomaan te noemen. Een gebouw dat eruitziet als een UFO, als een World Trade Center of als een cluster van kleine hotelletjes, niets is te gek voor de bestuurder, geflankeerd door de bouwadviseur, zijn bouwdroom der bouwdromen waar wil maken. Uiteindelijk moet de conclusie zijn dat in beide gevallen, zowel het grote tekort als het grote overschot, ten koste gaat van het onderwijs, het primaire proces dus. Alles te danken aan de lang geleden ingevoerde autonomie der scholen met de daaraan gekoppelde lump sum , de financiële hoorn des overvloeds. In het ene geval, de tekortschool, heeft de bestuurder zich jarenlang schuldig gemaakt aan overinvestering in alles behalve het onderwijs. In het andere geval, de teveelschool, heeft de bestuurder jarenlang meer oog voor de bankrekening dan voor het onderwijs, hoe moet hij anders aan die overschotten komen? Alweer voor
mij en u, lezer, een vraag, voor de bestuurder in zijn designkantoor een weet, en een lach in het vuistje want de grote geldverdwijntruc werkt altijd en er is niemand die het ziet. Dat het gedoe met geld en de aanstaande faillissementen met ontslaggolf van duizenden collega’s niet aan het allesziende oog en alleshorende oor van de politici is voorbijgegaan, weten we ondertussen ook. Stilaan wordt de roep om een parlementaire enquête luider en luider. Of een enquête iets oplost, laat staan duidelijkheid geeft, is de vraag. Geheugenverlies, liegen onder ede, ich habe es nicht gewusst, afschuiverij en schouderophalen, zijn de kenmerken van een parlementaire enquête, gevolgd door dikke rapporten in diepe laden. Eén van de redenen van de tekort- en de teveelscholen is niets meer of minder dan de zwarte gaten en duisternis waar onze overheid jaarlijks tientallen miljarden in stort. Zwarte gaten die ‘stichting’ heten en zich dankzij deze titel kunnen ontrekken aan de simpelste vorm van toezicht, die tientallen amateurboekhouders die graag een paar nachtjes aan het rekenen zijn om de jaarcijfers van de scholen voor de buitenwacht kloppend te krijgen. Gewoon uit amateurisme, cijferfetisjisme en omdat ze dat graag doen, kijken waaraan onze zuurverdiende belastingcentjes door vetbetaalde megalomane bestuurdertjes worden uitgegeven. Met een stichting is dat niet mogelijk. Een stichting hoeft namelijk haar cijfers niet openbaar te maken, ook niet met de wet openbaarheid van bestuur (WOB) in handen is het mogelijk inzicht in de jaarcijfers te verkrijgen. Misschien dat onze volgende minister van Onderwijs het aandurft om de wet op de stichtingen zo te veranderen dat ook de jaarcijfers ten minste onder we WOB vallen. Dan is een parlementaire enquête niet nodig. Laat het dan maar over aan die tientallen amateurboekhouders, Dat gaan de bestuurders niet leuk vinden!
Vakwerk december 2011
Jesse Jeronimoon 15
Derivaten in het onderwijs
Ook derivaten bij de Vrije Universiteit Amsterdam
Dit is een bedrag van 15 miljoen aan rente per jaar. Daar komt nog bij dat de hoofdsom in twintig jaar afgelost moet worden, dat brengt 10 miljoen per jaar aan lasten met zich mee. In totaal moet de VU dus de komende jaren rekening houden met extra lasten, verband houdend met de nieuwbouw, van 25 miljoen euro per jaar.
Kon het ook anders? Ja, de VU schrijft jaarlijks voor 20 miljoen euro af op haar gebouwen. Er was eind 2011 zoals gemeld 60 miljoen euro in kas. Hiermee kan de VU in 2013 een gebouw van 100 miljoen euro realiseren zonder een beroep te hoeven doen op de kapitaalmarkt. Bij een gespreid huisvestingsbeleid kan de VU elke vijf jaar voor 100 miljoen euro aan nieuwbouw en renovatie uitgeven. Daarnaast zou de VU kunnen gaan schatkistbankieren en tegen veel voordeliger rentetarieven van de schatkist lenen. Helaas moeten er dan derivaten afgekocht worden, hetgeen een strop van rond de 80 miljoen euro zou betekenen. Toch kan zelfs dat nog voordeliger uitpakken dan 20 jaar lang 15 miljoen ( is 300 miljoen euro) rente betalen.
Uit het jaarverslag over 2011 van de VU in Amsterdam blijkt dat ook deze onderwijsinstelling voor bijna 200 miljoen euro aan derivaten heeft uitstaan. Pikant detail is dat hier (nog) geen leningen tegenover staan, waarvan het renterisico wordt afgedekt. De VU heeft sinds 2005 contracten voor derivaten afgesloten om de toekomstige renterisico’s af te dekken op hypotheken die in de toekomst worden aangegaan voor gebouwen die nu nog op de bedraagt eind 2011 ruim 81 miljoen euro.
De afgesloten derivaten vermelden rentepercentages tussen de 4,6% en 5,5%. Dit houdt in dat de VU in de komende twintig jaar (de looptijd van de derivaten) gemiddeld ongeveer 7,5% rente netto zal betalen. (Bovenop het rentepercentage dat via het derivaat is afgesproken, moet aan de bank nog een vaste opslag van 2,4% betaald worden).
tekentafel staan. De totale negatieve waarde van deze contracten
16
Hans Duijvestein De VU heeft bouwplannen voor ten minste 200 miljoen, maar het kan ook zomaar 250 miljoen zijn, er is immers ook nog 60 miljoen in kas. Daarmee wordt de huisvesting in een klap flink uitgebreid. De VU beargumenteert deze forse uitbreiding door te wijzen op de groei van het aantal studenten naar 25.000, terwijl de huidige gebouwen berekend zijn op 15.000 studenten. Gelijktijdig maakt de VU bekend dat er stevig bezuinigd moet worden op de exploitatiekosten. Er worden bedragen genoemd van 33 miljoen euro per jaar en dat zou zo’n 350 medewerkers hun baan kunnen kosten. Is er een verband tussen de kosten van de nieuwbouwplannen en het feit dat er zoveel bezuinigd moet worden?
Vakwerk december 2012
Vakwerk december 2012
17
Derivaten in het onderwijs
Gesprek over derivaten in onderwijs en woningbouw Op 19 september vond er een gesprek plaats tussen Hans Duijvestijn, bestuurslid van BON, en Paul van Deurzen, interim-manager bij woningcorporaties en docent aan de IVA Driebergen Business School. Het gesprek vond plaats in Driebergen bij de IVA, waarbij ook Marten Hoffmann, docent en BON-contactpersoon, aanwezig was. In dit gesprek zochten we naar overeenkomsten en verschillen tussen onderwijsinstellingen en woningcorporaties bij het gebruik van derivaten. Hierover is de laatste tijd de nodige ophef ontstaan.
Duijvestijn: Ik vind het wel begrijpelijk dat schoolbesturen proberen de rentelasten te beperken door het afsluiten van derivaten, de zogenaamde renteswaps. Het probleem in het onderwijs zit hem meer in het feit dat onderwijsinstellingen in de lumpsum helemaal geen geld krijgen voor te betalen rente, maar slechts een bedrag voor de afschrijving van schoolgebouwen. Daarvan kan je dan na 30 jaar een nieuw schoolgebouw neerzetten. Schoolbesturen hebben blijkbaar redenen om eerder hun gebouwen te vervangen en gaan dan voor één groot gebouw vaak miljoenen lenen. Dan willen ze natuurlijk graag de rente vastzetten en komt de bank met derivaten op de proppen. Van Deurzen: Het is de taak van woningcorporaties om sociale woningbouw te realiseren. Het eigen vermogen zit meestal vast in het bestaande bestand aan huurhuizen. Woningcorporaties moeten dus wel geld lenen op de kapitaalmarkt. Ze zouden natuurlijk hypotheken kunnen afsluiten tegen een vaste rente, zoals de gemiddelde particuliere huizenbezitter ook kan doen, maar ze hebben twee argumenten waarom derivaten de voorkeur verdienen. Derivaten in combinatie met een hypotheek met variabele rente zijn in het algemeen goedkoper dan een hypotheek met vaste rente. Bij derivaten is een langere looptijd mogelijk, tot wel vijftig jaar. Duijvestijn: Als een financieringsinstrument goedkoper is, dan zit er meestal ook een groter risico aan. Van Deurzen: Dat is juist. Naar mijn mening zouden woningcorporaties beperkt gebruik moeten maken van derivaten en zeker niet van derivaten met een zogenaamde CSA-clausule. Die houdt in dat er bij een bepaalde rentestand geld bijgestort moet worden. Bij een lage rente levert dat een hoog risico op voor de corporatie. Ik denk dat het binnen de woningcorporaties inmiddels goed is doorgedrongen dat we een maatschappelijke functie hebben die niet verdraagt dat onverantwoorde risico’s gelopen worden. De gebeurtenissen bij o.a. Vestia hebben een flinke schok teweeggebracht. Duijvestijn: Van een besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid heb ik bij schoolbesturen nog niet veel gemerkt. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar de meeste schoolbestuurders zien het als hun opdracht een fantastisch architectonisch verantwoord schoolgebouw neer te zetten, zonder oog te hebben voor het kapitaal waar het in het onderwijs echt om zou moeten gaan, namelijk de (kwaliteit van) docenten. Huisvesting en overhead maken nu tussen de 50% en 70% deel uit van de kosten.
18
Vakwerk december 2012
Hoffmann: IVA-Driebergen wordt niet door het rijk bekostigd. De kosten die studenten hier betalen, is ongeveer gelijk aan wat een hogeschool van het rijk krijgt. Wij kunnen echter daar veel meer contacturen voor leveren dankzij een lage overhead. Ook de leden van het management staan hier nog geregeld voor de klas. Onze overhead ligt zeer ruim onder de 50%. Duijvestijn: Op welke manier zouden onderwijsinstellingen nog iets kunnen leren van woningcorporaties op het gebied van financiering? Van Deurzen: Woningcorporaties moeten vaak grote bedragen lenen op de kapitaalmarkt. Zonder garanties zijn banken alleen bereid tegen hoge rentetarieven te lenen, omdat een individuele corporatie natuurlijk ook kan omvallen. Huurverhogingen worden nog steeds door de overheid bepaald, dus de financiële speelruimte is beperkt. Via het Fonds WSW kunnen woningcorporaties garanties krijgen waardoor ze goedkoper kunnen lenen bij de bank. Duijvestijn: Dat lijkt me een interessante mogelijkheid. Op basis waarvan geeft dat fonds garanties af en wie betaalt er als het fout gaat? Van Deurzen: Het fonds beoordeelt de kredietaanvragen en toetst op een aantal objectieve criteria. Er is nog geen beroep op garanties gedaan, maar als dat zou gebeuren staan alle woningcorporaties gezamenlijk garant. Duijvestijn: Dat bestaat binnen het onderwijs ook, er is bijvoorbeeld een Waarborgfonds BVE. Maar ik zou nog een stap verder willen gaan. Gemiddeld zijn onderwijsinstellingen in Nederland best wel rijk. Ze beschikken over een eigen vermogen van 10 miljard en een banksaldo van ruim 5 miljard. Daarmee kun je een eigen fonds vormen dat geld kan uitlenen. Dan moet er natuurlijk wel sprake zijn van onderlinge solidariteit. Die solidariteit ontstaat weer wat gemakkelijker als het fonds kredietaanvragen daadwerkelijk kritisch toetst. We moeten ook bedenken dat het eigen vermogen van onderwijsinstellingen voor het grootste deel bestaat uit publieke middelen. Het is geld dat door de overheid beschikbaar is gesteld voor onderwijs maar door schoolbesturen is bespaard en toegevoegd aan de eigen reserves. Het lijkt mij zinvol om dit geld ook in te zetten voor leningen aan schoolbesturen tegen een veel lagere rente dan banken vragen.
Vakwerk december 2012
19
schaalvergroting
Fusiedwang & fusiedrang Kleinschaligheid in het onderwijs is sinds enige jaren het toverwoord in de Tweede Kamer. De tijd van de grote opgelegde fusieoperaties ligt achter ons. Er is geen dwang meer van overheidszijde, maar in menige bestuurskamer wordt de drang om grootschalige verbanden aan te gaan hevig gevoeld. De prikkels tot schaalvergroting zijn sterk en verleidelijk.
Eerst het goede nieuws. De medezeggenschapsraad in het mbo en het hoger onderwijs krijgen instemmingsrecht bij een geplande fusie. Daartoe is een voorstel van SP-Kamerlid Jasper van Dijk in januari 2010 door een brede meerderheid in de Tweede Kamer aangenomen. In het basis- en voortge-
zet onderwijs staat dit al in de wet. Bij de Kamervragen over fusies die de SP in 2008 stelt zit een bijlage met een overzicht van de dan lopende fusies. Het zijn er 26. Ter illustratie noem ik een fusie die vermeld is in de bijlage:
Dwang en drang
In de jaren negentig wordt Nederland overspoeld door fusiegolven. De beweging is al enige tijd gaande. Het aantal scholen neemt tussen 1963 en 1989 met 30% af, omdat het vormen van brede scholengemeenschappen onderdeel is van beleid in de Mammoetwet (1968). Rond 1990 volgt er een sterke daling van de leerlingenaantallen, min 13%. Het aantal plaatsen op vbo-scholen neemt zelfs af met 30%. Van midden jaren tachtig tot halverwege jaren negentig brengt de overheid fusies op gang door de vaste voet uit de bekostiging te halen en de opheffingsnorm te wijzigen. Onder meer bezuinigingen houden de fusiedynamiek in stand. Teruglopende leerlingenaantallen spelen een rol, maar de sterkste fusieprikkel vormt de politieke wens om sterk te bezuinigen op de post onderwijs. In 1985 komt CDA-onderwijsminister Deetman met de Herziening Onderwijs Salarissen (HOS) en verlaagt drastisch de salarissen voor nieuwe leraren. Hiermee wordt de kiem gelegd voor het ontstaan van het huidige schrikbarende tekort aan bevoegde leraren. Deze generieke salarisverlaging gaat de achtereenvolgende ministers van onderwijs echter nog niet ver genoeg. Ze willen helemaal af van de financiële risico’s. Er waait een neoliberale wind. De overheid treedt terug. De financiële risico’s moeten bij de scholen komen te liggen. Daarom wordt de lumpsumfinanciering geïntroduceerd. Scholen mogen niet meer declareren, maar ontvangen jaarlijks een som geld waarvan ze alles moeten betalen. Overschrijdingen zijn voortaan voor rekening van de schoolbesturen. Om deze risico’s op te kunnen vangen gaan schoolbesturen fusies aan en investeren zij in management met boekhoudkundige in plaats van onderwijskundige kwaliteiten.
Structuurwijzigingen
Ook complete structuurwijzigingen moeten leiden tot meer efficiëntie in de Rijksuitga20
Vakwerk december 2012
Vakwerk december 2012
ven. Zeer ingrijpend is de fusie tussen het lager ofwel voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het middelbaar algemeen vormend onderwijs (mavo) tot voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Alsof deze samenvoeging van ongelijksoortige opleidingen nog niet problematisch genoeg is, worden ook nog eens de moeilijk lerende en opvoedbare jongeren (voorheen ivo, mlk en lom) geïntegreerd. De gedwongen fusieoperatie wordt overgoten met een idealistische maar helaas niet op kennis en ervaring gestoelde pedagogische saus van gelijkheidsdenken. Tot overmaat van ramp blijft het niet bij het huisvesten van ongelijksoortige opleidingen onder een bestuurlijk dak, maar legt de overheid ook didactische concepten op. De basisvorming, het middenschoolideaal, wordt zeer tegen de zin van de docenten en met onvoldoende geldmiddelen opgelegd aan de gehele onderbouw. Ook dit versterkt de drang tot het aangaan van grotere bestuurlijke verbanden. De Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen, de Commissie-Dijsselbloem, constateert: “Voor het welslagen van de doelstellingen van de basisvorming is schaalvergroting van groot belang. De gedachte hierachter was dat brede scholengemeenschappen (vbo, mavo, havo, vwo) beter aansloten op de doelstellingen van de basisvorming (brede instroom van leerlingen die na de gezamenlijke drie jaren pas kozen voor een bepaalde vervolgoplei-
Plaats: Zoetermeer
Betreft: (Bestuurlijke) fusie (er is na fusie één bestuur voor 23 scholen voor basisonderwijs, waaronder een school voor speciaal basisonderwijs, met in totaal ruim 6900 leerlingen en 800 medewerkers). En er komt één brede scholengemeenschap voortgezet onderwijs (het Oranje Nassau College met ruim 2300 leerlingen), Primair Onderwijs en Voortgezet Onderwijs Partijen: Una Scholengroep (met 11 protestants-christelijke basisscholen en het ONC) en Stichting voor Katholiek Onderwijs Zoetermeer (SKOZ) met 12 rooms-katholieke basisscholen. De fusietoets is een eerste stap op weg naar schaalverkleining in het onderwijs. 21
geheugen. Hoewel ook zelf promotor van het studiehuis, signaleert de Inspectie van het Onderwijs al vroeg het ontbreken van adequate leerlingbegeleiding: “De inspectie is van mening dat leerlingen recht hebben op een goede begeleiding en in het geval van de studiehuis-projecten gaat het dan om begeleiding naar zelfstandigheid of begeleide zelfstandigheid. Leerlingen die eenmaal in de bovenbouw zijn gearriveerd, mogen niet ‘aan hun lot’ worden overgelaten.”
ding in de bovenbouw). Ook was schaalvergroting van belang voor de bekostiging: door schaalvergroting konden scholen efficiënter werken (bijvoorbeeld grotere klassen, betere benutting lokalen) en dat leverde het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen een bekostigingsvoordeel op, de zogenaamde fusieopbrengsten.” In 2004 maakt de Tweede Kamer na de motie Marijnissen een einde aan de verplichte basisvorming. Het rapport Dijsselbloem signaleert ook de groeiende kloof tussen schoolleiding en docenten: “Feit is dat veel aandacht van de schoolleiders vooral uitgaat naar fusies en zaken rond het beheer. Tijd voor onderwijsinhoud is er bij het management nauwelijks. Het management oordeelt in het onderzoek van de Universiteit Utrecht overigens wel negatief over de (rol) van docenten, die het uiteindelijk toch moeten waarmaken. Voor docenten voorwaar geen gemakkelijke uitgangspositie om met hoofd en hart te werken aan vernieuwde didactiek.”
Bureaucratisering
Schaalvergroting zorgt er eveneens voor dat er steeds minder geld uit de lumpsum naar het primaire proces gaat. Vrijwel al het extra geld dat de afgelopen twintig jaar naar het onderwijs gaat, komt niet terecht bij het onderwijs aan leerling en student. Taken die samenhangen met administratie, beleid en beheer, hebben het geld opgeslokt. Tussen 2002 en 2007 was ik de aanvankelijk eenzame vertolker van de nu Tweede Kamerbreed gedragen wens om een norm te stellen voor het beperken van overhead, administratie en reserves in het onderwijs, zodat er meer geld naar het onderwijs zelf kan. Hoe groot het geloof in de zaligmakende uitwerking van de 22
liberalisering van de publieke sector dan nog is, mag blijken uit de reactie van minister Van der Hoeven op mijn voorstel om binnen de lumpsum het geld voor de leraren af te schermen van de aanzuigende werking van de overhead. Zij noemt mijn voorstel ‘destructief ’. De Onderwijsraad constateert dat de stijging van het onderwijsbudget vanaf de jaren tachtig nauwelijks ten goede van de leerling komt. De Inspectie van het Onderwijs stelt vast dat geld voor klassenverkleining naar het aanstellen van coördinatoren is gegaan. Het overheadbudget neemt in twintig jaar met 80% toe. Beide organisaties zijn van mening dat schaalvergroting tot op zekere hoogte en onder bepaalde voorwaarden die de overheid regelt, voordelen heeft. De autonomie van de scholen is nu echter te ver doorgeschoten en dat leidt tot verspilling van gemeenschapsgeld.
Van leraar tot kostenpost
Sinds de invoering van de lumpsum is de docent veranderd van menselijk kapitaal in een kostenpost. Investeren in goede leraren lijkt lucratief voor het opleidingsniveau van ons land, maar als het gaat om de boekhoudkundige doelen van de school dan zet juist het bezuinigen op het onderwijsgevend personeel zoden aan de dijk. Dat uit zich in het vervroegd laten afvloeien van eerstegraders, het ontprofessionaliseren van docenten tot begeleiders en het extensiveren van het onderwijs. En déjà vu, ook deze bezuinigingsoperatie wordt verdedigd met pedagogisch didactische theorieën, deze keer over de zelfwerkzaamheid van de moderne leerling. Het studiehuisdebacle ligt nog vers in het Vakwerk december 2012
De meeste docenten zijn bezorgd, maar worden nauwelijks gehoord. De zeggenschap in onderwijsland is overgenomen door projectbureaus. Het PMVO, Proces Management Voortgezet Onderwijs, blijkt een rapport van J.D. Imelman, hoogleraar theoretische en historische pedagogiek, die in opdracht van het PMVO onderzoek verricht naar de vernieuwing in het middelbaar onderwijs, te hebben achtergehouden. Een bijlage bij het rapport dat in juni 1997 gereed is, bevat een vernietigend oordeel over het studiehuis: “het studiehuis is gebouwd op fundamenten van eenzijdige leerpsychologie, goede bedoelingen en veel new speak (sic). Daarop bouw je geen studiehuis, daarop bouw je een pedagogische ruïne.” Het PMVO meent echter dat het onderzoek niet aan de opdracht voldoet. In 2008 wordt het onderwijsjargon uitgebreid met een nieuwe term: ophokuren. De Tweede Kamer debatteert herhaaldelijk over de urennorm. Het aantal contacturen is te gering en wordt regelmatig ingevuld door onbevoegde docenten. Ouders en leerlingen komen in opstand. De politiek eist dat er aan de urennorm voldaan moet worden. De schoolbesturen zeggen geen geld te hebben. Tegelijk houden de middelbare scholen echter een reserve van een miljard euro op de plank en gaat er wel geld naar management en administratief personeel om de problemen te lijf te gaan.
Sinds de leraar niet meer op declaratiebasis door OCW betaald wordt, is hij voor de school een kostenpost geworden. Sterker nog, een lastenpost. Er ligt momenteel een wet in de Tweede Kamer die de professionele ruimte van de docent moet regelen. Onder het kopje ‘noodzaak’ schrijft de minister: “De leraar heeft een centrale rol in het realiseren van de kwaliteit van het onderwijs. Het zijn de leraren die dagelijks invulling geven aan het primaire proces op school en daarmee de sleutel tot goed onderwijs vormen. Het is dan ook van groot belang de leraar zodanig in positie te brengen dat hij zijn deskundigheid zo goed mogelijk in dienst kan stellen van de leerling.” Dankzij de besturingsfilosofie van (financiële) autonomie is het heden ten dage blijkbaar nodig geworden om de leraar wettelijk het recht te geven om zijn werk goed te doen. Het afwaarderen van de vakdocent en het verminderen van het aantal contacturen met een bevoegd docent is al wettelijk geregeld. Een school krijgt tegenwoordig niet meer de Inspectie van het Onderwijs op zijn dak als de wiskundeleraar Nederlands geeft. Ook niet als de leerlingen opdrachten maken met een lol-leraar (leraar op loopafstand). In de onderbouw is dit ontbreken van een vakbevoegde leraar recent gelegitimeerd door wetgeving. Zelfs huiswerk maken of telewerken valt onder het begrip ‘les’, aldus voormalig minister Van der Hoeven in antwoord op mijn vragen over gatenroosters.
Mbo
Ten slotte nemen we een kijkje in het mbo waar het docent-arme onderwijs in groot-
schalige settings extreme vormen heeft aangenomen. De fusieoperatie in het mbo is een uitvergrote illustratie voor de hele onderwijssector. Ook hier zien we enerzijds fusiedwang opgelegd door de overheid, anderzijds fusiedrang als autonome ontwikkeling ten gevolge van de nieuwe besturingsfilosofie. In twee fusieoperaties worden in een periode van ongeveer zes jaar 400 mbo-scholen en 150 à 200 kleinere instellingen op het gebied van de volwasseneneducatie samengevoegd tot 40 à 50 Regionale Opleidingen Centra. Van meet af aan wordt de urennorm niet gehaald. Jaar na jaar toont de Inspectie van het Onderwijs zich bezorgd. Ook in het mbo roeren studenten zich. In 2007 luiden LAKS, JOB en LSVb de noodklok. Het regent klachten van studenten over ‘Het Nieuwe Leren’, het competentiegericht onderwijs (cgo). De maat lijkt in 2010 eindelijk vol. In augustus is in opdracht van het ministerie het onderzoek Tijd voor kwaliteit verschenen. Dit rapport legt bloot hoe de opgelegde fusies gepaard gaan met de ontwikkeling van een drastisch andere bestuurlijke relatie tussen de nationale overheid en het veld. De herziene besturingsfilosofie betreft onder meer de afschaffing van de leraarlessentabellen en landelijke examens per opleiding, de invoering van lumpsumbekostiging en vergaande bestuurlijk autonomie, en bovendien de invoering van een CAO en arbeidsvoorwaardenoverleg tussen werkgevers (nieuw gevormde instellingsbesturen) en het personeel. Het primaire proces blijkt uitgehold. Daarentegen doen de uitgaven voor nieuwe ge-
bouwen en overhead de haren te berge rijzen en is er met name bij mbo en hbo sprake van zelfverrijking van het management.
Zelfverrijking
Ondanks het feit dat het kabinet-Balkenende hamerde op matiging van topsalarissen, blijken in 2010 zestig onderwijsbestuurders boven de balkenendenorm te zitten. Het kabinet-Rutte noemt de extreme beloningen en het waterhoofd aan secundaire lasten, ‘ondoelmatig’ besteed publiek geld. Dat de verspilling in korte tijd kan exploderen wordt door de Algemene Onderwijsbond (AOb) treffend in beeld gebracht. In het basisonderwijs zijn er – anticiperend op de komende lumpsum – in vier jaar tijd (2002-2006) iets minder directeuren en adjuncten gekomen, maar het aantal bovenschoolse managers is met bijna de helft gegroeid tot 1267. In die groep valt een forse salarisstijging te constateren. Is het in 2002 normaal voor bovenschoolse managers om schaal 10, 11 of 12 te krijgen, in 2005 zitten de meesten in 11, 12 of 13, terwijl 14 eveneens flink groeit. De groep bovenschoolse managers in het vo neemt van bijna nul in 2002 toe tot 322 fulltime banen in 2005. Daarnaast is er nog een stijging van 43 procent bij de ‘overige directiefuncties’: functies bij bestuursbureaus en locatiemanagers. Op de ROC'S en vakscholen is tussen 2003 en 2005 sprake van een ware managementexplosie: twintig procent. De groei zit vooral in het legertje interim-directeuren dat de ROC'S overspoelt: in 2003 waren dat maar 23 fulltime banen, in 2005 telde OCW er 196. Afsluitend kunnen we vaststellen dat er in de Tweede Kamer een brede consensus is over de voordelen van kleinschaligheid. Opgelegde fusies lijken niet meer te verwachten. De overheidsdwang mag verdwenen zijn, de drang echter bij lange na niet. De prikkels tot schaalvergroting en het inzetten van handen aan het bureau in plaats van in de klas zijn voelbaar in alle poriën van het onderwijs. Het is de betreurenswaardige consequentie van een achterhaalde politiek. Bij de doorgeschoten bestuurlijke en financiële autonomie van de schoolbesturen holt de Tweede Kamer van het ene spoeddebat naar het andere. Wat de minister van onderwijs echt nodig heeft, is moed. Er is moed voor nodig om de regie terug te nemen en door een eigentijdse bekostigings- en besturingsfilosofie de leraar zijn vak terug te geven.
Leraren zijn binnen de ongeclausuleerde lumpsum vogelvrij geworden. Het primaire proces kreunt onder de zware beheers- en verantwoordingslasten die de bestuurlijke en financiële autonomie met zich meebrengt. Op het symposium van BON in 2010 waarschuwde de minister van onderwijs (toen staatssecretaris), Van Bijsterveldt, voor de administratieve belasting van het oude declaratiestelsel. Dat kwam haar op hoongelach van de aanwezige docenten te staan. Zij waren van mening dat de administratieve belasting van de scholen door de invoering van de lumpsum vele malen hoger is geworden.
Door: Fenna Vergeer
Vakwerk december 2012
23
recensie
Het raadsel van indirect engagement
Fictie of rapportage bij Marcel de Jong? Toen oud-leraar Ferdinand Bordewijk in 1934 zijn onderwijsroman Bint publiceerde, woei er een storm van verontwaardiging door het land. Bordewijk die zich, door de invloed van reformpedagogen zoals Ligthart, zorgen maakte over de slapte bij de jeugd in 'de eeuw van het kind’, deed in zijn roman bij monde van leraar De Bree en directeur Bint enkele pittige uitspraken over de gewenste toestand van ons onderwijs. Een staalhard tuchtregime moest kerels kweken die opgewassen waren tegen de noden van de tijd: de wereldwijde economische crises en de opkomst van het fascisme. Half Nederland viel over Bordewijk heen. Bint werd een van de meest controversiële romans van de twintigste eeuw. De romanpersonages werden verward met de auteur en voor de onderwijswereld was leraar Bordewijk een machtswellusteling. In de literaire kritiek werd hij zelfs afgeschilderd als een kwartiermaker voor het fascisme. Al met al kan men stellen dat het begrip fictie in die tijd niet werd begrepen. 24
Vakwerk december 2012
Hoe is dat anno 2012? Het is zeker dat het onderwijs zich mag verheugen in een toenemende belangstelling van literaire auteurs. In het laatste decennium verschenen opvallend veel romans die het onderwijs als thema hadden. Nog opvallender is het dat de laatste vijf jaar drie romans verschenen die zich afspelen in het middelbaar beroepsonderwijs. In 2009 verscheen van de hand van Bart Koubaa de onderwijsroman De leraar en een jaar later kwam H.H. Uitdewaard met Het Bastion. Beide romans kennen een verrassende plot met een hoog fictief gehalte. In het boek van Koubaa ontpopt de hoofdpersoon, leraar De Kraai, zich als kannibaal. Hij doodt en consumeert zijn leerling. Omdat het duidelijk fictie betrof, nam niemand aanstoot aan deze gruwelijkheden. Koubaa werd geprezen omdat hij de westerse moraal onderuithaalde en men noemde zijn boek 'een Bint van de eenentwintigste eeuw'. Bij Uitdewaard wordt door vijf docenten het complete College van Bestuur gegijzeld. Na de gijzeling ziet het CvB het licht en maakt het kenbaar voortaan de koers van de docenten te varen. In feite heeft Uitdewaards roman een hoog realiteitsgehalte, maar een wensdroom als plot zet alles weer op losse schroeven. Totaal anders is dit in het in 2011 verschenen boek van Marcel de Jong Geen les meer. Zeker is er sprake van een plot. Een bevlogen leraar wordt ontslagen na het schrijven van een kritisch artikel over onderwijs. Omdat men het in hogere onderwijskringen niet heeft begrepen op betrokken en kritische leraren, is dit niet opzienbarend. Wat echter wel opvalt in dit boek is dat, zeker voor insiders in het middelbaar beroepsonderwijs, de scheidslijn fictie-realiteit nauwelijks of zelfs in het geheel niet is te trekken. Met uiterste nauwgezetheid en een akelige precisie schetst De Jong de puinhopen die Het Nieuwe Leren heeft opgeleverd. Werkelijk alles komt aan bod. Van het bedroevend niveau van de docenten tot en met het bedrog van het projectonderwijs. Van de macht van de schoolbesturen tot en met de holle leuzen over de Einsteingeneratie. Het is allemaal zo levensecht getekend dat men alleen maar kan concluderen dat de auteur zelf als leraar daar heeft rondgelopen en dat er zodoende eerder sprake is van een rapportage dan van een roman. Natuurlijk zijn er ook passages waarbij men de wenkbrauwen fronst. Zo zal bijvoorbeeld geen enkel College van Bestuur tolereren dat een docente zich afficheert op een pornosite. Hier kan de auteur zich rechtvaardigen door de karikatuur te hanteren om wantoestanden uit te vergroten. Een grensoverschrijdende groteske, niet als genre maar als stijlfiguur, om de 'roman' wat smeuïger te maken. Of heeft De Jong een sleutelroman geschreven? Een sleutelroman beschrijft reële personen en gebeurtenissen onder verzonnen namen, met dien verstande dat ze voor ingewijden herkenbaar zijn via bepaalde aanwijzingen die als een sleutel het verhaal ontsluiten. De charme zit hem dus in het verhullen en ontmaskeren. Die sleutel ontbreekt echter en omdat wat De Jong beschrijft op vrijwel ieder ROC in Nederland voorkomt, is dat dus ook niet nodig. Het motto van Alexis de Toqueville dat De Jong aan zijn boek meegeeft, " de aanblik van deze absolute gelijkvormigheid verbijstert en bedroeft mij”, is ook een soort sleutel. De auteur blijkt oprecht betrokken en lijdt daar zichtbaar onder. Hij is daarom het alter ego van het hoofdpersonage, de leraar Leo, de rechtgeaarde vakman die in een dergelijk milieu niet langer kan gedijen en roemloos de gedwongen aftocht blaast.
Engagement is misschien wel het belangrijkste kenmerk van onze naoorlogse literatuur. In het postmoderne tijdperk zit de schrijver niet meer in een ivoren toren te mijmeren over zoete liefdes en idyllische landschappen. Hij is de straat opgegaan, signaleert maatschappelijke problemen en neemt stelling. Als dat via de roman gebeurt, kan men spreken van indirect engagement. Dat heeft voor een onderwijsroman ook nog het voordeel dat de leraar- auteur vrijelijk zijn kritiek kan spuien zonder dat hij hoeft te vrezen voor zijn baan. Toch lijkt me dat niet van toepassing op Marcel de Jong. Buiten de roman kiest hij namelijk ook voor het essay om zijn oprechte bezorgdheid over ons huidige onderwijs kenbaar te maken. Zo komen we in het NRC Handelsblad van 2 oktober 2012, in een stuk van zijn hand, dezelfde uitwassen tegen als in zijn roman Geen les meer: leraren die verworden zijn tot procesbegeleider en mental coach, de perverse prikkels van de diplomafinanciering en de ongebreidelde macht van de schoolbesturen. De aanbevelingen in dat stuk corresponderen met de lessen die we kunnen trekken uit zijn roman: een strikte controle van de overheid op het financieel beleid van scholen, verbeterd toezicht op de kwaliteit door de inspectie, de noodzaak van defusie en vooral de conclusie dat goed onderwijs valt of staat met de leraar en dat die leraar derhalve weer centraal dient te staan. Concluderend kan ik stellen dat Geen les meer een schoolvoorbeeld is van wat Thomas Vaessens in zijn geruchtmakend boek De revanche van de roman 'defictionalisering' noemt. De ommekeer van fictie naar non-fictie. Hoewel ook nu de verwarring alom is, vraagt die ommekeer een andere benadering van een onderwijsroman dan ten tijde van Bint. Ten slotte zij nog vermeld dat Geen les meer naadloos aansluit op het gedachtegoed van Beter Onderwijs Nederland. Een betere introductie over de grieven en idealen van BON kan men zich niet wensen! Ton Bastings
Vakwerk december 2012
25
Een impressie
Onderwijscoöperatie een feit Op 1 oktober 2011 is de Onderwijscoöperatie (OC)
ratie-bekwaamheid.html?onco&artikelen&408
opgericht, een samenwerkingsverband van AOb,
Sinds het najaar van 2011 is een groep bezig de zogenaamde “professionele ruimte” van leraren vorm te geven. Dit is niet alleen een belangrijke activiteit voor de OC, maar in het bijzonder ook voor BON: “geef de leraar zijn vak terug”.
CNV-onderwijs, FvOV, Platform VVVO en BON. Ondertussen is er veel gebeurd. Een impressie Sinds 1 mei liggen de nieuwe, in jargon “herijkte”, bekwaamheidseisen ter goedkeuring op de tafel van de demissionaire minister. Eindelijk, en mede of vooral dankzij BON, krijgen vakinhoud en vakdidactiek weer de aandacht die zij moeten krijgen. In de oorspronkelijke SBL-competentiematrix vormden deze twee samen slechts een van de zeven bekwaamheden en stonden ze ergens op de derde plaats. Gedurende het proces van herijken was het opvallend hoe ook vertegenwoordigers van de andere lidorganisaties het over het algemeen eens waren met de inbreng van de BON-leden in de groep.
Het kan nog even duren voor de herijkte bekwaamheidseisen de vigerende, niet door leraren, opgestelde of gesanctioneerde competenties vervangen. De politieke besluitvorming is traag. Onze verwachting is wel dat minister en Kamer met het document in zullen stemmen. Het is totstandgekomen in een zorgvuldig uitgevoerd traject, waarin een representatieve groep van honderd leraren uit alle sectoren en vanuit de vijf lidorganisaties van de OC, de hoofdrol speelde. De stem van die leraren kan de politiek niet zomaar negeren. Voor meer informatie zie http://www. onderwijscooperatie.nl/onderwijscoope-
De term professionele ruimte komt uit de wereld van managers. Veel leraren kunnen zich dan ook geen exact beeld vormen van wat zij onder professionele ruimte moeten verstaan. De projectgroep heeft zich over deze vraag gebogen en hanteert nu de volgende definitie: “Professionele ruimte is de ruimte voor de leraar om zijn expertise te benutten ten gunste van onderwijskwaliteit. Het gaat dan om de ruimte om te beslissen ten aanzien van onderwijsinhoud, onderwijsinrichting (didactisch, pedagogisch en organisatorisch) en professionele ontwikkeling”. Het is vooral dankzij onze leden Teja Bodewes en Pieter Lettinga dat de definitie niet slechts vaag spreekt over medezeggenschap waarbij het gewicht van de stem van de leraar omineus in het midden blijft. Het gaat daadwerkelijk over de ruimte van de leraar om te beslissen over richting en inrichting van onderwijs en van professionalisering. Arbeidsvoorwaardelijke facilitering is een conditio sine qua non voor de verwezenlijking van professionele ruimte van docenten. In principe betreft het hier een onderwerp waar de vakbonden over gaan. De OC houdt zich vooral bezig met de inhoud van het vak en alles wat tot het vakmanschap van
26
Vakwerk december 2012
de leraar behoort, maar zal niet schromen om aan te geven welke arbeidsvoorwaarden noodzakelijk zijn, wil professionele ruimte een feit worden. Om een voorbeeld te noemen: als men een succes wil maken van het van elkaar leren van docenten, in jargon “peer review”, dan moeten de roosters dat natuurlijk toestaan. Maar dat is nog niet genoeg, er gaat immers veel tijd zitten in het bezoeken van elkaars lessen. Plat gezegd, docenten moeten er ook gewoon voor betaald worden. De OC werkt voor en achter de schermen ook aan het imago van de leraar. Voor de schermen gaat het bijvoorbeeld om de verkiezing van de leraar van het jaar en de dag van de leraar, dit jaar op respectievelijk 5 en 6 oktober. Meer informatie kunt u vinden op: http:// www.dagvandeleraar.nl/?nl/nieuws/ Op 15 februari 2012 is het lerarenregister opengesteld voor leraren in po, vo, mbo en (v)so: www.registerleraar.nl. Onze hoop is dat het register een stap op weg is naar beter onderwijs. Wij werken er in elk geval hard aan. Onder docenten bestaat een begrijpelijke weerstand tegen het register. Wij weten welke ongelukken er gebeuren als managers vakmanschap afbreken. Nu de Onderwijscoöperatie het register echter zelf beheert, kan dat er juist aan bijdragen dat de leraar zijn vak terug krijgt. Onze beroepsgroep heeft nu eindelijk de kans zelf mee te praten over zijn functioneren. Niet alleen kan het register de professionele ruimte van de docent ten aanzien van zijn eigen ontwikkeling, en in de toekomst ook ten aanzien van de landelijke professionaliseringsagenda, vergroten. In het bijzonder biedt het leraren de kans binnen het nascholingsaanbod het kaf van het koren te scheiden. En dat is nodig ook! Het is van het grootste belang dat in het woud van alle professionaliseringscursussen eindelijk een onderscheid gemaakt wordt tussen zinvol en zinloos (of soms zelfs schadelijk). In de nabije toekomst zal een grote groep mensen aan de slag gaan met het beoordelen van nascholingsaanbod. Het is niet vanzelfsprekend dat deze eerste
schifting alle zinloze of slechte cursussen uitsluit. Registerleraren kunnen daarom op de site hun mening geven over door hen zelf gevolgde nascholing. Nascholingsaanbod dat op die manier opvallend veel negatieve beoordelingen krijgt, zal door de OC onder de loep genomen worden. Het register biedt leraren de mogelijkheid hun eigen scholingsactiviteiten op een rijtje te zetten. Het reglement (in pdf via https:// www.registerleraar.nl/overregisterleraar/) verkeert op dit moment echter nog in status nascendi. Zo worden er voor verschillende bezigheden wonderlijke urenaantallen opgevoerd. Om een voorbeeld te noemen: men gaat er vanuit dat in 12 uur wel een publicabel artikel geproduceerd kan worden. “Need we say more?”. Wie zich dit jaar in het register inschrijft, heeft de mogelijkheid invloed uit te oefenen op de uiteindelijke vormgeving en inhoud van het register. Wij raden u daarom aan om zich, als u voor de klas staat, wel in te schrijven, maar onder het kopje bekwaamheidsonderhoud nog even niet te veel activiteiten op te voeren. Het reglement is immers nog niet klaar. Mocht het register uiteindelijk niet brengen wat u ervan verwacht, dan kunt u dat als registerleraar aan de OC kenbaar maken. Op al uw vragen en opmerkingen wordt gereageerd. Voor de volledigheid, in het uiterste geval kunt u zich natuurlijk ook weer uitschrijven. In het registerreglement worden de verschillende categorieën professionaliseringsactiviteiten opgesomd. Het gaat daarbij niet alleen om de bekwaamheid, maar ook om kwaliteitszorg binnen de school en om versterking van de beroepsgroep in het algemeen. De activiteiten die men kan ondernemen, worden qua inhoud onderscheiden naar de herijkte bekwaamheidseisen: vakinhoud voorop en daarna vakdidactiek, pedagogiek en zo men wil ook algemene zaken betreffende het professioneel functioneren. Daarbij is de Vakwerk december 2012
registerleraar die in het vo werkt, verplicht elke vier jaar ten minste 40 uur te besteden aan vakinhoud. BON is zeer opgetogen over deze clausule, maar het zou nog mooier zijn als de voorwaarde ook gold voor leraren in po en mbo. Verder juichen wij toe dat er binnen de soorten activiteit ook een categorie zelfstudie is opgenomen. En dat hebben wij bewerkstelligd. Een goed opgeleide en zichzelf respecterende leraar kan immers ook zonder begeleiding vanuit studiecentra en wat dies meer zij aan zijn kennis en bekwaamheid werken. Natuurlijk is het lastig om te controleren of die zelfstudie daadwerkelijk is verricht en of men daar iets van geleerd heeft. Dat laatste geldt echter ook, en hier en daar zelfs meer, voor het deelnamen aan een studiedag. Het register gaat echter positief uit van de waarde en betrouwbaarheid van onze beroepsgroep en hanteert daarom het principe van ‘high trust’. Registerportfolio’s zullen wel steekproefsgewijs gecontroleerd worden. Het register gaat niet alleen over nascholing en professionele ruimte. De ambitie is dat registerleraar.nl op den duur bijdraagt aan het imago en het zelfbewustzijn van de beroepsgroep. Beide, imago en aanzien van de beroepsgroep enerzijds en anderzijds zelfbewustzijn en beroepstrots binnen de beroepsgroep, zijn noodzakelijke voorwaarden voor goed onderwijs. Dat is waar het u en ons om te doen is, beter onderwijs. Op alle bezigheden van de OC probeert BON haar stempel te drukken. Veelal lukt dat, en dat terwijl BON een kleine vereniging is. BONleden die in de OC actief zijn geweest of nog steeds zijn, worden hartelijk bedanken voor hun nimmer aflatende, betrokken, waardevolle en kundige inzet. Dankzij hen is BON in de OC een factor van belang. Zo is het!
27
de praktijk
Overpeinzingen van een basisschoolleerkracht
Onderwijs 2012; red de leerkrachten van de commerciële regisseurs! Elke goede basisschoolleerkracht is inmiddels hoorndol geworden van deze jarenlange geselingen. Zij typeren het werk in de klas inmiddels steevast als “Mission Impossible”. Voor deze ingehuurde bedrijven is het ”Uurtje factuurtje” en onder het mom van de zogenaamde professionalisering schijnt werkelijk alles te worden toegestaan.(?) Deze gang van zaken, die al jaren plaatsvindt, zorgde ervoor dat het resultaat was dat een enorme groep van duurbetaalde ondersteuningsbureaus de daadwerkelijke klassensituatie vanachter hun bureau bepalen. Daar valt mijns inziens niets aan te veranderen. Het zou een goede politieke keuze zijn om deze dure bureaucraten en technofielen van de scholen te ontkoppelen en te verwijderen. Ook zou het een genezend effect teweegbrengen als zij hun plannen concreet in de groepen zouden gaan uitvoeren en daarmee de leerkrachten ontlasten. Van de bespaarde miljarden zou de gemiddelde groepsgrootte van een basisschoolklas gemakkelijk onder de 25 komen. In een eerste stap naar beter onderwijs zouden we ons moeten bevrijden van dit soort bureaufuncties. Een leerkracht zou weer zeggenschap in zijn eigen klas dienen te krijgen. Deze bureaus verdienen miljoenen euro's en blijven dat doen door het onderwijswerk zo ingewikkeld mogelijk voor te stellen. Steeds weer bedenkt men nieuwe problemen en vraagstukken en dat levert geld op.
Ik ben het schooljaar weer enkele weken geleden begonnen met 34 kinderen in de klas. Bijna al de groepen van onze basisschool tellen meer dan dertig leerlingen. Onlangs zag ik op site van onze overkoepelende plaatselijke onderwijsorganisatie dat zij een negental bovenschoolse stafmedewerkers op de loonlijst heeft staan. In concreto kost dat onze school een kleine twee fte aan leerkrachten. Zij "ondersteunen" ons onderwijswerk, maar in de praktijk betekent dit voor ons een enorme lastenverzwaring. Er is verder sprake van bemoeizucht, betweterigheid en complicering van taken. Elk detail binnen de klassenorganisatie wordt met hulp van zeer dure professionele bedrijven tegen het licht gehouden. Altijd volgt dan een dik boekwerk waarin tot in detail de taken van met name leerkrachten worden vermeld en de manier waarop die gecontroleerd dienen te worden. 28
Vakwerk december 2012
toen zij dit vroeg. In al haar voorgaande stageperioden heeft ze alleen "losgeslagen" groepen aan het werk gezien en nergens een klas die naar behoren functioneerde. Het is triest dat het fenomeen van “onwerkbare klassen” zich breed binnen het onderwijsveld voordoet.
hebben. Deze schoolleiding wordt momenteel ook geheel geregisseerd en gemanaged door de hogere machten. De leiding heeft zelf nauwelijks enige invloed op wat er in de school gebeurt en wordt net als alle anderen gestuurd. Men moet constant verantwoording afleggen.
De echte crisis zit volgens mij in het gebrek aan orde in de klassen en zeggenschap van de leerkracht. Deze basisvoorwaarde legt het succes voor leervorderingen en gewenst sociaal gedrag. Alle oudere leerkrachten die ik spreek, zijn het met deze stelling eens. De jongere leerkrachten hebben hier totaal geen weet meer van en zijn verwikkeld in een energievretende en verstikkende zoektocht naar individuele onderwijsaanpassingen.
Leerkrachten vinden het prettig iets te kunnen beteken voor kinderen. Alleen een ordelijk, deels klassikaal model, met zeggenschap voor de groepsleerkracht zal een goede basis kunnen leggen voor de intellectuele en sociale ontwikkeling van onze jonge kinderen. Er is niks mis mee dat kinderen zich aanpassen en zich sociaal gedragen; even op je beurt wachten en naar elkaar luisteren, prima toch! De doldwaze passend-onderwijs-hype zal ik rustig op me af laten komen en de onwerkbare onderdelen ervan zullen vanzelf een roemloze dood sterven. Gewoon laten gebeuren is mijn motto. Ik heb al een koptelefoon aangevraagd en een concentratiehokje zodat ik als leerkracht ook af en toe ongestoord kan werken.
De nieuwe onderwijsmethoden zijn uitstekend geschikt om op een gedeeltelijk klassikale manier tegemoet te komen aan de verschillen in leertempo en leerniveau. Hiermee kunnen nagenoeg alle kinderen uitstekend vooruit. Onderwijs doe je samen en dat vraagt van iedereen aanpassingen. Niet het eigenbelang van een leerling, maar het groepsbelang zou centraal moeten staan. De basis van het onderwijzen is werkelijk niet zo ingewikkeld als velen het willen doen geloven. Een directeur en adjunct zijn prima in staat een school te leiden en alleen dan deskundigheid in te huren als zij daar behoefte aan
Een “vrijdenkende” basisschoolleerkracht (auteur geanonimiseerd omdat volgens haar kritiek onherroepelijk leidt tot maatregelen en/of ontslag)
De vraag is wie er onder deze omstandigheden nog leerkracht wil zijn. De jongere collega's lopen een serieuze kans om binnen tien jaar op te branden, oudere leerkrachten houden het alleen vol als zij beschikken over een flinke dosis ervaring, gezond verstand en overlevingsstrategieën. Een stageleerkracht zei dat ze in de klas "de koude rillingen over haar rug voelde lopen", toen ze merkte dat de kinderen echt naar haar luisterden en gewoon aan het werk gingen
Vakwerk december 2012
29
overpeinzing
Filosofie op de Zuidas
Robbert Dijkgraaf & Ad Verbrugge over waardevol onderzoek Robbert Dijkgraaf en Ad Verbrugge staan een uurtje stil bij grote vragen over hoe we het onderwijs vormgeven en waar de universiteit in dit geheel voor staat. In onderzoek zie je soms dat je eindeloos met elkaar moet praten en discussiëren om een heel kleine stap vooruit
waarom ze bij een universiteit willen werken, iets is wat zich heel gemakkelijk naar een groot publiek laat vertalen. We kunnen iets van de enorme creativiteit die we in het onderzoek leggen, ook vertalen naar het grote publiek.
in onze kennis te zetten. Ook denken we te gemakkelijk over de belangrijke beslissingen, wat een universiteit is en hoe die zich moet ontwikkelen. Soms denken we dat we dat in één vergadering kunnen afhandelen en afhameren. We hebben veel meer locaties nodig en we kunnen met veel meer participanten praten over wat een universiteit is en kan zijn. 30
Vakwerk december 2012
RD
Er is een lange geschiedenis en traditie dat wetenschap moet worden uitgedragen. In sommige landen gaat dat wel terug tot de zestiende eeuw. Ik denk dat het idee dat alles wat op een universiteit bedacht wordt, ten dienste staat van de hele samenleving en dat mensen daar in principe allemaal voor openstaan en geïnteresseerd in zijn. Ik denk dat het een soort opdracht is die we moeten heruitvinden: we kunnen veel meer plekken bedenken waar we met de samenleving in contact kunnen komen over wetenschap en samenleving. Ik denk dat het enthousiasme dat onderzoekers, docenten, onderwijzers en studenten in zich dragen én de reden
De waarde van wetenschap is een omvangrijk onderwerp. Ik ben natuurkundige en ik begeef me graag in veel dimensies. Maar hier, met betrekking tot dit onderwerp, wil ik me beperken tot drie dimensies. Ik wil drie onafhankelijke componenten van waardebepaling schetsen die we kunnen onderscheiden. De eerste component is de intrinsieke waarde van de wetenschap. Meestal probeer ik dat duidelijk te maken door aan te geven waar we staan in het grotere geheel. Soms, als dat kan, ga ik naar een bord en aan de hand van een schets of tekening geef ik dan aan “hier bevindt u zich” ten opzichte van het grotere geheel. De wetenschap is erg succesvol geweest in het schetsen van die context. Vakwerk december 2012
Die wetenschap zorgt er ook voor dat ze ons leven en onze samenleving kan vormgeven en zelfs gaat construeren. Dit is de tweede dimensie, de maatschappelijke component van wetenschap: in hoeverre kan wetenschap en daarmee samenhangend de technologie bijdragen aan de samenleving? Dat kan op heel veel verschillende manieren, maar ik denk dat we anno 2012 ook moeten zeggen dat er een heleboel problemen zijn die ons, de samenleving en de wereld als geheel, bedreigen. Het is een aantal problemen dat de wereld verbindt. Het is eigenlijk heel cynisch dat wij, de wereld, verbonden zijn en worden door onze problemen. Maar anderzijds verkeert de wetenschap in een uitstekende positie om bij te dragen aan de oplossing van die problemen. De laatste en derde dimensie is de economische dimensie. Wetenschap leidt ook tot een hoge (hogere) bedrijvigheid. Helaas, als je aan economen vraagt ‘bereken voor mij dat effect?’ dan krijg je niet zulke precieze antwoorden. 31
kijken, we juist niet moeten denken in Ipads of medicijnen en/of andere producten, maar moeten denken in mensen en aan mensen met kennis.
AV
Eigenlijk heeft de universiteit richting gymnasia, maar ook de hogescholen ten opzichte van het beroepsonderwijs, haar verantwoordelijkheid laten liggen als het gaat om onderwijs. Het gaat over een mentaliteit. De nadruk die bij ons op onderzoek is komen te liggen, de nadruk op de carrières die je maakt binnen onderzoek, is een houding met een sterke productiegerichtheid om te beantwoorden aan allerlei kwalificaties. Anderzijds zie je dat het onderwijs op zichzelf minder belangrijk wordt geacht. En dat werkt door bij het opleiden van leraren. Waarom is Finland zo succesvol? Alle leraren worden daar universitair geschoold, terwijl bij ons de houding overheerst dat, ‘als je leraar wilt worden, dan ga je maar hbo doen’.
RD
Dus die drie assen, die drie dimensies, vormen een soort driedimensionale figuur waarbij je tegelijkertijd al die drie componenten in de gaten moet houden. Ze horen bij elkaar en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Wat wel eens wordt gezegd, is dat wetenschap iets is of levert waar niemand om heeft gevraagd. Vaak blijkt achteraf dat de wetenschap toch haar nut bewijst. Ik vat het soms wel eens samen met een frase die niet van mij is en die luidt… “the use of useless knowledge”: het nut van het nutteloze onderzoek. En ik denk dat deze ene zin het dilemma samenvat voor de poging om die drie verschillende assen tegelijkertijd in de gaten te houden.
AV
Wat me opvalt, is dat je eigenlijk wijst op de culturele taak van de universiteit waar het gaat om een houding van “laat ons even met rust…want dan krijgen jullie ook wat terug”. Het is bijna weer het aspect van via contemplativa: ‘dit voedt ons wanneer je de wetenschap in zichzelf laat gedijen’. Het is cultuur, het moet worden onderhouden en het heeft 32
te maken met iets wat wordt doorgegeven. Je noemt in dit kader op twee momenten het onderwijs. Het is iets wat je meegeeft aan studenten en de idee dat waar je zelf bent gevormd, dat je dát ook weer moet voeden. Ik ben het daar mee eens. Amerika is wat dat betreft ook een opmerkelijk voorbeeld als je ziet dat de binding van studenten met de plaats waar ze onderwijs genoten hebben enorm groot is.
RD
De studietijd is een cruciale fase. De periode waarin mensen studeren is denk ik de tijd waarin ze het meest veranderen. Daar wordt immers de richting bepaald voor de rest van je leven. Wat ik zo mooi vind, we durven er eigenlijk niet over te denken, is: ’wat is nu het product van het onderwijs van een universiteit?’ Dat zijn natuurlijk de jonge mensen met bepaalde gaven. En wat ik zo bijzonder vind, en over onderwijs maak ik weleens een grap: het is alsof je een product maakt wat het over 25 jaar in een compleet nieuwe wereld moet gaan doen. En ik denk, dat als we naar de producten van wetenschap Vakwerk december 2012
Dit is een punt dat te maken heeft met wat ik net aan de orde bracht, namelijk dat de universiteit een lange tijd een beetje met de rug naar de samenleving heeft gestaan. Zij heeft niet de verantwoordelijkheid genomen en heeft zich geen vragen gesteld wat in tegenstelling hiermee wel van de studenten wordt gevraagd, namelijk open staan naar de samenleving. En ik denk ook dat de universiteit een flinke tijd in een reflex van klagen heeft gezeten, bijvoorbeeld over het begingedrag van nieuwe studenten: het klagen over ‘ze kunnen dit niet en ze kunnen dat niet’. Ik vind dat je daar zelf een verantwoordelijkheid voor dient te nemen en moet zeggen: ‘wacht even’. Als het bijvoorbeeld misgaat met de wiskunde in Nederland, of het nu de staartdeling is of iets anders. Dan moet er een alarmbel afgaan, iemand moet wakker worden en de telefoon opnemen! Ik denk dat we bij sommige dingen zien dat het ene beter en het andere minder goed is georganiseerd, maar tóch dient het zenuwcentrum met die telefoon ergens in die universiteit te zitten. Want daar zit de bron van de kennis, dus daar moet ook die verantwoordelijkheid liggen. Dat werpt de vraag op: wat is nu eigenlijk de maatschappelijke footprint van de universiteit? Onderwijs is een fantastische manier om in alle lagen van de samenleving en in alle leeftijdscategorieën zichtbaar te zijn. Maar we hebben geen cultuur waarin we dat een vooraanstaande rol geven. En ik denk dat dat jammer is omdat onderwijs zo’n enorme gemakkelijke rode draad is om alles
aan elkaar te verbinden. Ik denk dat dat ook te maken heeft met de manier waarop we tegen onderwijs aankijken. Het is een soort van relativiteitstheorie die ik daarop zou willen toepassen, namelijk, dat we heel erg kijken naar allerlei schooltypen. Daar stromen dan leerlingen in en die gaan op een gegeven moment weer weg en dan komen er weer nieuwe binnen en zo verder. We kijken dus altijd vanuit de instituties naar het onderwijs. Maar je kunt natuurlijk ook de persoon volgen, van begin tot het eind, van groep 1 naar het eind. En dat eind kan ook onderwijs voor ouderen zijn. Het zijn individuen die door al die lagen heengaan. En eigenlijk zou dat ons perspectief moeten zijn. We zouden veel meer vanuit de persoon moeten denken. Wat kan jij? Wat zit er in jou? Hoe kunnen we je helpen om dat te ontwikkelen? Dat zijn hele grote woorden, maar ik denk dat als je die niet omarmt en als je die geen plek geeft, dit tot een enorme culturele armoede leidt.
AV
Dat doet me veel deugd om je dit te horen zeggen. Dit is een van de redenen waarom ik al jaren zo actief ben. Ik houd van het onderwijs geven zélf, maar ik zie het ook als een bepaalde culturele taak van de universiteit om dat onderwijsbouwwerk te vitaliseren en te inspireren om daar voortdurend een
bezielende werking van te laten uitgaan. Ik denk dan ook dat op dit punt precies het nodige mis is gegaan. Je geeft mensen iets mee voor heel hun leven zoals Aristoteles zei: “de vervulling van de leraar ligt in de leerling” en tegelijkertijd weet je niet wat er met die leerling gaat gebeuren. Je geeft iets mee waarvan je maar moet zien waar het naar toe zal gaan. Maar tegelijkertijd weet je dat het enorm belangrijk is en dat het misschien een schat is die je niet zelf in de hand hebt. Want dat is de eigenlijke betekenis van diversiteit, namelijk dat er geen uniforme manier van regelen mogelijk is. In dat opzicht onderscheidt bestuur zich ook van techniek. Dat laat zich bijvoorbeeld zien in de tegenstelling van het automatisme van een rekenstelsel met zoveel studenten doe je dit, met zoveel doe je dat -, en een complex ecosysteem dat onderhouden moet worden, zoals je dat bijvoorbeeld tegenkomt in het landsbestuur. Dan weet je, als ik dit doe dan kan het díe prikkels hebben en dít kleine is op dit moment belangrijk en dát moet ik steunen met dít grote. Is het ook niet het bestuurlijk denken dat op dit moment onder druk staat?
RD
Ik denk het wel. Dit is best wel een lastig punt om onder de aandacht te brengen. Je merkt als je het over onderwijs of over
Vakwerk december 2012
wetenschap hebt, dat mensen snel in een discussie verzeild raken wat de optimale manier is om iets te doen.
AV
Dat is het risico van ons wetenschapsbeleid. Omdat je alleen nog maar naar instituties en massa kijkt. Er ontstaat in zekere zin ook een klimaat van verstarring. Er is geen oog meer voor wat volkomen onverwacht of onvoorspelbaar is, en dat heeft vervolgens dan ook geen kans meer om naar boven te komen. Het anarchistische en het afwijkende en die ene onderzoeker die samen met zijn collega wat voortbrengt, heeft geen omvang en geen massa.
RD
Ik denk dat het een wereldwijd verschijnsel is. Ik vind het treffend in mijn eigen vakgebied. Ik ben een halve wiskundige. Je kunt beargumenteren dat voor wat betreft de wiskunde we echt in een gouden eeuw leven. Er zijn twee problemen die de laatste twintig jaar zijn bewezen. Dat zijn de laatste stelling van Fermat (die 350 jaar geleden is geformuleerd) en het vermoeden van Pointcaré (van 100 jaar geleden). Dit zijn echt prestaties van formaat, een gouden plak waard en vergelijkbaar met de beklimming van de Mount Everest. Een dergelijke prestatie maak je
33
toezicht gewoonlijk maar één keer in een generatie mee, maar onze generatie maakt dat nu al twee keer mee. In beide gevallen betreft het mensen die in het geheim, zonder dat met iemand te delen, daar tien jaar aan hebben gewerkt. Dat is een vreemde cultuur want wat eigenlijk begonnen is als een vrijplaats, (de universiteit) is in deze gevallen verworden tot het tegendeel. Maar het geeft toch aan dat we daarover, die vrijplaats en haar tegendeel, niet ruim genoeg kunnen en moeten denken. En als je mij vraagt of ik daar nu optimistisch over ben, dan ben ik dat eigenlijk niet. Misschien moet je juist wel die onzekerheid omarmen. Je kunt omarmen dat de dingen continu anders zijn dan dat je dacht. Je moet omarmen dat er misschien juist bij een universiteit door een nieuwe generatie studenten die ieder jaar weer binnenkomt, er weer hele andere dingen aan je gevraagd gaan worden. Misschien wordt het tijd om daar maar eens naar te gaan luisteren. Er is niemand die de universiteit dwingt om iedere keer voor datzelfde ideaalmodel te gaan. Dat betekent dat je een enorme verscheidenheid kan hebben. De manier waarop we daar binnen de universiteit naar kijken, is dat we steeds weer iemand vervangen. Bijvoorbeeld een hoogleraar algebraïsche topologie: in die context hebben we er maar één. Een soort Nikkelen Nelis met een trom. Maar het moeten natuurlijk binnen de universiteit niet allemaal van dit soort trommelslagers zijn. Waar het om gaat, is dat het te maken heeft met het organisch verband.
34
Dat is iets waar we over moeten denken, dat geeft variatie en een enorme ruimte. In dit geval kan het zijn dat we deze trommelslager nemen omdat hij om bepaalde redenen geweldig scoort. En dat compenseren we wel weer met iemand anders die te zijner tijd de Nobelprijs binnenhaalt. De universiteit kan ook zich veel dingen aantrekken en over de wijze waarop het een en ander georganiseerd is. Ik vind wel dat in het onderwijs in Nederland in zijn algemeenheid, we op de een of andere manier niet dat vlammetje hoog genoeg brandend kunnen krijgen. Maar ik voel wel dat het iets is wat je kunt doorbreken. Het is niet zo dat het genetisch in de Nederlander zou zitten dat hij of zij niet wil. Integendeel, volgens mij zijn we een heel ambitieus land, laten we daar ook eerlijk in zijn. Nederland doet het op een heleboel punten gewoon geweldig. Maar over het onderwijs zit er iets, een soort deken van middelmatigheid die we er maar niet echt afkrijgen. En ik vind dat een enorm probleem. Het raakt mij echt omdat ik vind dat we op een verkeerde manier daar mee bezig zijn. Eigenlijk vind ik dat we zoveel mensen onrecht aandoen, juist omdat iemands studietijd aan een universiteit of ander instituut zo’n geweldige tijd is waarin hij zich kan ontwikkelen.
AV
We hebben al jaren een discussie over pabo’s. En als je het leraarschap als beroep niet serieus neemt, als je alleen nog maar meisjes voor de klas hebt die uit het mbo komen en
Vakwerk december 2012
er eigenlijk geen jongens meer zijn die interesse hebben, dan wordt het op deze wijze een beroep van de tweede garnituur. Het is helaas niet anders dat branches waar veel vrouwen werken, ondergewaardeerd worden. Daar kan ik niets aan doen. Wanneer het daar al begint en als dit zich doorzet tot aan het voorbereidend onderwijs, dan moet je niet verwachten dat je op de universiteit studenten krijgt die opeens wel heel gemotiveerd zijn. Overigens denk ik, en ik sluit me helemaal aan bij Robbert Dijkgraaf, dat als je eisen stelt en als je bevlogen bent, kan de ambitie er ook ineens inschieten als mensen achttien zijn. Maar het stimuleren van die bevlogenheid heeft ook met de universiteit zelf te maken.
RD
Wat ik nu zo gek vind, is dat ik altijd hoor, dat als Nederlandse studenten naar het buitenland gaan ze op de eerste plaats schrikken van hoe hard er daar gewerkt wordt maar er vervolgens ook van schrikken dat ze dat zelf ook kunnen en dat ze prima mee kunnen komen. Zo van, die negens die zitten gewoon in mij! Vandaar dat het een grote verantwoordelijkheid van een instelling als de universiteit is om dit mogelijk te maken. Dat betekent dat iedereen die daar werkt er een rol in heeft en dat het niet alleen maar een zaak van het bestuur is. Ik vind dat studenten veel meer een onderdeel van die verantwoordelijkheid zouden moeten zijn. Ze zouden veel meer betrokken kunnen worden bij het onderwijs zelf. Ik vind dat een enorm potentieel dat we ondergebruiken. Neem bijvoorbeeld de website proefjes.nl. Die werkt zo goed omdat het studenten waren die met dat idee kwamen. Die hadden daar veel betere ideeën over dan ik. Het ging bijvoorbeeld over een basisschool waar ze naartoe gingen. Daar staat zo’n leraar voor de klas, pas tweeëntwintig en net van de pabo af, dus ze hadden al meteen contact en een goede verbinding met elkaar om die proeven te doen. Er zijn dus enorm veel hulptroepen die je bij het onderwijs zou kunnen inschakelen. Dat is een andere manier van denken dan dat we nu gewoon zijn te doen. Meestal huren we een pr-adviseur in die vervolgens een communicatiebureau een opdracht geeft om het een en ander uit te werken. Dat werkt niet; het zélf doen is de oplossing. En wat ik zo leuk vind, is dat zoals we hier zitten of als er een lezing gegeven moet worden, dit ook door studenten of door promovendi gedaan kan worden. Ik probeer ze altijd mee te nemen en ze te laten zien dat het niet een speciaal iemand is maar dat we dat allemaal kunnen doen.
Falend toezicht geeft bestuurders alle ruimte Steeds duidelijker is de afgelopen jaren geworden dat aan het toezicht in de semipublieke sector van alles mankeert. In het onderwijs kunnen we erover meepraten. De voorbeelden liggen voor het oprapen. Deskundigen zijn het erover eens dat er veel meer aan de hand is dan enkele incidenten. In een onlangs verschenen studie Falend toezicht in de semipublieke organisaties oordeelt de Tilburgse hoogleraar Rienks Goodijk over de gebeurtenissen bij Inholland dat het toezicht faalde. Er was onvoldoende countervailing power: er werden signalen genegeerd, er bestonden veel te nauwe persoonlijke relaties tussen toezichthouders en bestuurdersen er was een te bedrijfsmatige benadering in relatie tot de publieke taak naast een gebrek aan verantwoording richting stakeholders. Vervolgens concludeert hij: “De raad van toezicht liet na om - ondanks ernstige signalen - tijdig in te grijpen, maar kon zich die houding blijkbaar ook lange tijd veroorloven vanwege een tekortschietend
systeem van externe controle en verantwoording in het intern toezicht” Kortom: het toezicht op het toezicht faalde ook . Hoeveel toezicht wil je hebben? De verdienste van het boek van Goodijk is dat de problemen met het toezicht, zoals die de afgelopen jaren aan het licht zijn gekomen, ten volle worden onderkend. Goodijk behoort niet tot diegenen die om het hardst roepen dat de problemen “incidenten” zijn en dat het voor de rest toch hartstikke goed gaat. Het staat vol met voor velen herkenbare opmerkingen en observaties. Bij het lezen moest ik denken aan de toespraak van Doekle Terpstra op het laatste BON-symposium (maart 2012) waarin hij zei dat het bestuur van Inholland geheel was losgezongen van de basis. Vakwerk december 2012
In het boek wordt een aantal significante voorbeelden aangehaald, dat we deels ook al uit de media kennen. In de Volkskrant van 16 juni 2012 zegt Goodijk terecht dat deze niet als incidenten kunnen worden afgedaan. Er is een patroon en als daaraan niets wordt gedaan, is het wachten op de volgende affaire. Goodijk, die als adviseur bij semipublieke organisaties betrokken is, zegt verder: “We verbazen ons over het tamelijk vrijblijvende toezicht op afstand. Raden van Toezicht laten het afweten als er werkelijk iets aan de hand is en misstanden kleuren toch sterk de beeldvorming en niet ten onrechte”. Adviseurs maken in de praktijk te vaak mee dat toezichthouders onvoldoende 35
intensief betrokken zijn bij het bestuur om de kansen en risico’s adequaat te kunnen inschatten. In veel situaties is het not done om additionele informatie te vragen zoals bij het middelmanagement, stafspecialisten, de ondernemingsraad of de cliëntenraad. Volgens Goodijk zien we nog te vaak dat toezichthouders het lastig vinden om de eigen vertrouwde bestuurders kritisch en zakelijk te benaderen. Toezichthouders houden het liever ‘gezellig’.
Achtergrond
Het toezicht binnen het governance in de semipublieke sector blijkt zeer slordig geregeld te zijn. De praktijk heeft uitgewezen dat vrijblijvendheid in het toezicht schering en inslag is. Weliswaar verscheen voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs in 2009 een zeer uitgebreide en fraai uitgegeven Toolkit Toezicht Onderwijs met 47 checklists en honderden tips voor goed toezicht binnen het governancemodel. Maar men krijgt niet de indruk dat deze toolkit als gids voor toezichthouders echt een rol gespeeld heeft. Daarvoor is het verschil met de praktijk te groot gebleken en lijkt hier voornamelijk sprake van window dressing. De gevolgen van wanbeleid zijn voor toezichthouders, zo is uit onderzoek gebleken zeer beperkt. Falende toezichthouders verwerven gemakkelijk weer nieuwe toezichtfuncties. Het falen wordt ze binnen de kring van toezichthouders niet kwalijk genomen omdat men zich formeel niet verantwoordelijk acht. Het wettelijk
36
aansprakelijk stellen van toezichthouders is moeilijk omdat ze voor informatie te veel afhankelijk zijn van de bestuurders. Dus is het lastig hen verantwoordelijk te stellen als ze slecht geïnformeerd zijn. Toezichthouders verschuilen zich hier graag achter als het misgaat. Zij wassen hun handen in onschuld zonder hun eigen, kennelijk onmachtige functie, ter discussie te stellen. Jan van Moolen, toezichthouder bij Vestia, vond dat er niet naar hem is geluisterd. Sheila Sitalsing, columniste van de Volkskrant, schreef daarop: “dat hij daarmee kennelijk zijn eigen Centraal Fonds Volkskhuisvesting (CFV) profileert als deurmat, als een flauwekulinstituut waar jarenlang niemand naar heeft geluisterd neemt hij kennelijk voor lief ”. De reputatieschade valt voor toezichthouders erg mee. Zittende toezichthouders halen gemakkelijk collega’s binnen die elders een scheve schaats hebben gereden. De benoeming vindt immers vaak plaats via coöpteren. Zo houdt men elkaar de hand boven het hoofd en een vrijblijvend baantjescircuit in stand. Zo is goed toezicht houden nauwelijks mogelijk.
Oplossingen?
Deskundigen zoeken de oplossing in een meer open selectie en in een grotere betrokkenheid van de toezichthouders. Dit zou kunnen door over te gaan van het zo geheten two tiers system, waarin bestuur en toezicht organiek gescheiden zijn, naar een one tier board waarin zowel bestuur-
Vakwerk december 2012
ders als onafhankelijke toezichthouders zitting hebben. Er is dan alleen nog een functionele scheiding binnen één bestuur tussen de bestuurlijke en toezichthoudende rol. De one tier board, het eenlaagse bestuursmodel, maakt het mogelijk dat toezichthouders dichter op het bestuur zitten en intensiever bij de beleidsontwikkeling betrokken zijn. De vraag daarbij is of die grotere betrokkenheid weer niet gaat ten koste van de noodzakelijke onafhankelijkheid bij de beoordeling en toetsing van het beleid en de nu al tekortschietende contacten met de ondernemingsraden en andere stakeholders. Ook met een duaal model is grotere betrokkenheid, meer verantwoordelijkheid en tegelijkertijd een actiever en onafhankelijk toezicht in theorie mogelijk. Maar hoe bereik je dat? Men zou kunnen denken aan het meer aansprakelijk stellen van toezichthouders. Toezichthouders kunnen zich, zoals gezegd, tot nu toe verschuilen achter het gebrek aan informatie ten opzichte van de bestuurders. Acht op de tien Nederlanders vinden dat ook de toezichthouders bij falend beleid aansprakelijk moeten kunnen worden gesteld. Juridisch is dit echter een probleem. Toezichthouders zoeken het vooral in een gewenste gedragsverandering en een andere waardenoriëntatie. Marius Buiting, directeur van de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in Zorginstellingen NVTZ, zegt het zo: “De stichtingen komen van oudsher voort uit maatschappelijke
echelons en waren sterk missie-gedreven. De oude waarden zijn nogal eens onhelder geworden door een overmatige aandacht voor geld en schaalvergroting”. Hij benadrukt het eigen karakter van dit soort organisaties, die niet verward moeten worden met bedrijven. De raden van toezicht moeten daar rekening mee houden. Meer dan door juridische aansprakelijkheid zouden mensen moeten worden aangesproken op hun gedrag.
Toezicht geen leertuin
Als we dit alles nog eens op een rijtje zetten, krijgen we het volgende beeld. Toezichthouders erkennen binnen het huidige governancemodel hun eigen onmacht maar doen daar verder weinig mee. Men houdt elkaar in het benoemingsbeleid nog steeds te vaak comfortabel de hand boven het hoofd. Zelfkritiek, zoals die van de NVTZ, lijkt eerlijk gezegd rijkelijk laat te komen. Men is huiverig voor structurele oplossingen. Een andere waardenoriëntatie is op zich in prima, maar men zou zich daarbij vooral eens af moeten vragen hoe het ooit zo ver heeft kunnen komen dat men in een aantal gevallen de oorspronkelijke waarden zo heeft kunnen negeren. Daarom lijkt aan structurele aanpassingen niet te ontkomen. Goodijk zegt in De Groene dat een ander type toezichthouder vereist is: professioneel en echt onafhankelijk. Een simpele oplossing ziet hij niet maar wellicht moet de overheid er weer dichter op zitten en kan wetgeving excessen voorkomen. Het antwoord op de schandalen van de afgelopen tijd moet volgens Goodijk komen van een scherper, actiever en meer betrokken toezicht. Dat zou onder meer betekenen: betere werving en selectie van de leden, meer erbovenop zitten, betere contacten met de stakeholders en andere belanghebbenden en meer verantwoording richting de overheid vooral m.b.t. de publieke taken. Wat het laatste betreft zouden er duidelijkere kaders en richtlijnen voor toezicht moeten komen. Dat alles betekent een betere invulling van het model van raad van toezicht. Voor een failliet verklaren van het model is het nog veel te vroeg. “Geef de sector de tijd om te leren”, zegt hij in de Volkskrant. “Laat het maar eens misgaan”. Wat het laatste betreft, gaat Goodijk wel heel erg kort door de bocht. Leg dat de ontslagen medewerkers van bijvoorbeeld de GGZ-instelling Zonnehuizen maar eens uit. Er is al meer dan genoeg misgegaan en niemand zit te wachten op de volgende catastrofe. De semipublieke sector is geen leertuin voor bestuurders. Natuurlijk
Minister Plasterk ontvangt het eerste exemplaar van de Toolkit Toezicht Onderwijs uit handen van bestuursvoorzitter Trudy Blokdijk van het Nationaal register Commissarissen en Toezichthouders. De toolkit bevat in totaal 47 checklists voor interne toezichthouders en bestuurders/directieleden van instellingen voor primair, voortgezet en beroepsonderwijs.
bestaan er geen perfecte bestuursmodellen. Garanties zijn er niet. Maar voor de gerezen problemen dienen op korte termijn stevige oplossingen te komen.
Stevig wettelijk kader
Het lijkt onbegonnen werk om, gezien het voortdurend falen van het toezicht, de oplossing aan het toezicht zelf over te laten. In het onderwijs zijn de gerezen problemen niet los te zien van de organisatie van de sector. In de eerste plaats moet dan gedacht worden aan de lumpsumfinanciering. Deze heeft de tot dan toe vanzelfsprekende besteding van het overgrote deel van de onderwijsbudgetten aan het primaire proces op losse schroeven gezet en heeft eigenlijk ook het hele begrip uitgehold. Toezichthouders hebben hierin geen kritische rol van betekenis gespeeld omdat ze onderdeel van het systeem waren. Het primaire proces is in het toezicht nauwelijks vertegenwoordigd en dat werd in het businessmodel ook wenselijk geacht. Voor wat het zeer omstreden beloningsbeleid voor het management betreft, functioneerde het toezicht als aangever. Zo kon de aandacht vooral gaan naar de financiering van schaalvergroting, managementstructuren, bouwprojecten, vage onderwijsconcepten Vakwerk december 2012
onder verwaarlozing en zelfs ontsporing van de primaire taken zoals bij InHolland en Amarantis. Daarom zit het onderwijs te springen om een duidelijker wettelijk toezichthoudend kader waaraan toezichthouders zich hebben te houden en waarvoor ze ook verantwoordelijk gesteld kunnen worden. Daarin dient primair een doelmatige en transparante besteding van de lumpsum te staan.
Ben Verkroost Ben Verkroost is oud-docent en auteur van Raden van toezicht in het onderwijs: overbodige ballast. In: De onderwijsbubbel (2011) uitgave van BON Rienk Goodijk, Falend toezicht in semipublieke organisaties, Van Gorcum 2012, BON-symposium, 31 maart 2012, onderzoek Erasmus school of law (ESL) en het Wetenschappelijk Onderzoeks- en documentatiecentrum (WODC) 2012, De Volkskrant, 6 juli 2012, onderzoek MarketResponse 2012, De Groene, 5 juli 2012, De Groene, 5 juli 2012, De Volkskrant, 16 juni 2012
37
Een trotse vakman word je niet vanzelf gericht op de behoeften van lokale werkgevers is hier een voorbeeld van. Er moet dus veel meer tijd en energie worden gestoken in een herkenbaar profiel van zowel student als werkgever. Dat geldt evenzeer voor het hbo. De praktijk laat vaak zien dat hbo’ers meteen een interne cursus wordt aangeboden door de organisatie waar ze in dienst treden. De kneepjes van het vak leren, is goed, daar moet zo’n organisatie ook in investeren. Maar een werkgever mag er toch vanuit gaan dat een hbo-diploma betekent dat de sollicitant klaar is voor de arbeidsmarkt. Waar ik samen met de studenten steeds op uitkom, is de verzuchting dat wij echt op een andere manier deze discussie moeten gaan
opinie
voeren. Willen wij echt zorgen dat jongeren trots zijn op hun opleiding dan moeten wij als politici, bestuurders, docenten en uiteraard de studenten zelf stoppen met verwijtend naar elkaar te wijzen. De term zelfreflectie is vaak gevallen maar daaraan moet een ieder meedoen, dus niet alleen de studenten, politiek of docenten maar ook de bestuurders. We moeten af van de gedachte dat het aan de ander ligt en veel meer in de modus geraken om dit op een constructieve manier gezamenlijk op te lossen. De studenten zijn er klaar voor, nu de rest nog. De eerste pizzasessie met bestuurders, docenten en alle andere “stakeholders” organiseer ik graag. Tanja Jadnanansing Tanja Jadnanansing is woordvoerder mbo en hoger onderwijs voor de PvdA in de Tweede Kamer
Sinds kort ben ik namens PvdA ook woordvoerder mbo. Om een vliegende start te maken, organiseerde ik een rondetafelgesprek met een aantal
Foto: PvdA Amsterdam
mbo’ers. Het uitgangspunt voor dat gesprek was een heel simpele vraag, namelijk ”wat zou jij meteen aanpakken bij het mbo als jij Tweede Kamerlid mocht zijn? ” Opvallend vaak werd het imago van de mbo’er genoemd. Een jongedame verwoordde het aldus: “Wij worden toch echt als minder gezien“.
bleem. Pas als je een universitaire opleiding volgt, word je volgens hen voor vol aangezien.
In de afgelopen twee jaren organiseerde ik in de Tweede Kamer de inmiddels beroemd geworden pizzasessies voor hbo-studenten waarbij ik veelvuldig met ze sprak. Ook de hbo’ers legden de nadruk op hun imagopro-
In elke uitgave van Vakwerk krijgt een onderwijswoordvoerder van een politieke partij de gelegenheid zijn visie op het onderwijs te beschrijven. De inhoud van dit artikel hoeft niet te stroken met de visie van BON 38
We hebben het in dit land vaak over de kenniseconomie. Dit is een soort paraplubegrip geworden waarmee allerlei zaken worden ermee aangeduid. Wat daarbij opvalt, is dat de universiteiten vaak een prominente rol spelen bij deze ideeën terwijl het mbo en hbo amper genoemd worden. Met mij zijn er velen die beseffen dat er toch moeilijk sprake kan zijn van een goede opgeleide beroepssector zonder de professionals die hun talenten ontwikkelen binnen het beroepsonderwijs. Ja, wetenschap is enorm belangrijk maar op alleen daarop kun je geen economie, laat staan een land, bouwen. Vakwerk december 2012
Mbo’ers en hbo’ers bouwen onze huizen, beveiligen onze bedrijven, en zij worden de leraren die kinderen en pubers klaarstomen voor de toekomst. Zij zijn het die het verschil maken in de zorg. Dat is iets om trots en zuinig op te zijn. Dat men dat soms lijkt te vergeten, is voor een groot deel te wijten aan het imagoprobleem van het beroepsonderwijs. Ik ben me ervan bewust dat ik eraan bijdraag door in dit stuk wederom het imago van het beroepsonderwijs te problematiseren. Als een probleem evenwel erkend wordt, is de oplossing vaak nabij. Hoe komt het nu dat het imago zo beroerd is? Schaalvergroting, wordt vaak gezegd, of dure nieuwbouwprojecten. Ik ben het er vaak ook mee eens, maar ik ben ervan overtuigd
dat een onderwijsvorm uiteindelijk wordt afgerekend op de inhoud van het onderwijs en niet op bijzaken. Aan dat onderwijs lijkt veel verbeterd te zijn maar er schort nog wel iets aan. Zo zijn er op dit moment vaak te weinig docenten per student, wat ertoe leidt dat studenten en leerlingen niet voldoende begeleiding krijgen in hun studie. Ik wil meer docenten en minder randzaken. Een ander probleem is de aansluiting met de arbeidsmarkt. Bedrijven schreeuwen om beroepskrachten en toch zijn er veel afgestudeerde jongeren werkloos. Veel ROC’S zoeken de aansluiting met werkgevers in de regio maar het moet over meer gaan dan alleen om stageplekken. Het inrichten van vakken
Vakwerk december 2012
39
VakWerk Nummer 9 | 7e Jaargang | december 2012
HET LEDENBLAD VAN DE VERENIGING BETER ONDERWIJS NEDERLAND
Antwoordnummer 57032 3507 VB Utrecht
[email protected]
www.beteronderwijsnederland.nl