2-10-2010
Stadsdeel zuidoost
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Hoofdstuk 1 Spelling
Luister-woorden Weet-woorden Leen-woorden Regel-woorden Afkortingen Meervoudsvormen Verkleinwoorden Samenstellingen Trappen van vergelijking Werkwoordspelling Vergelijk-woorden drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
1
2-10-2010
Luisterwoorden Spellen door goed te ‘luisteren’.
Voorbeeld: b-a-l-k-o-n balkon Er zijn lettercombinaties die anders worden geschreven dan dat je ze hoort. Deze moet je kennen.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Weetwoorden In het Nederlands kun je sommige klanken op twee manieren
schrijven: ei ou g f s
-
ij au ch v z
Leiden rouw lag Fin kaarsen
lijden rauw lach vin laarzen
Wat betekenen de voorbeeldwoorden? • Tip: Aan het eind van een woord, schrijf je bijna nooit een v of z.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
2
2-10-2010
Leenwoorden Woorden die ‘geleend’ zijn uit een andere taal. Uitspraak klanken afwijkend van Nederlands Meestal spreek je ze al goed uit, spelling is lastiger.
Engels: game T-shirt buggy hockeystick computer
Frans: mayonaise aquarium privé frêle scène
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Tip uitspraak: eau spreek je uit als oo é spreek je uit als ee è spreek je uit als een korte e th spreek je uit als t qua spreek je uit als kwa que spreek je uit als k
cadeau privé Helène thee aquarium cheque
kadoo prievee Helène tee aakwaarium sjek
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
3
2-10-2010
Regel-woorden Regelwoorden kun je foutloos spellen als je de regels toepast. - Eind d als t:
Als je aan het eind van een zelfstandig naamwoord een t hoort. (Bedenk dan hoe het woord in het meervoud klinkt: honden. Hoor je een d, dan schrijf je hond ook met een d.) - Eind b als p:
Als je aan het eind van een zelfstandig naamwoord een p hoort. (Bedenk dan hoe het woord in het meervoud klinkt: webben. Hoor je een b, dan schrijf je web ook met een b.) - Woorden met een ‘s aan het begin:
De combinatie ‘s komt uit het Oudnederlands en betekent: des. Dat betekent: ‘van de’ of ‘in de’. (‘s morgens: in de morgen) De combinatie ‘s wordt nooit in hoofdletters geschreven. Het woord erna krijgt pas de hoofdletter. (‘s Avonds wordt het vroeg donker.) drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Afkortingen Eén punt per afgekort woord:
n.a.v. nl. d.m.v.
naar aanleiding van namelijk door middel van
Twee uitzonderingen:
z.o.z. Dhr.
zie ommezijde (kijk aan de andere kant) de heer
Gebruik geen punten in afkortingen:
- voor apparaten (tv of pc of cd-speler) en dingen die we heel vaak zeggen (wc). - voor maten en gewichten (cm, kg). - waarin hoofdletters voorkomen (BTW). - van een ding of bedrijf/instelling (NS, gsm, bh, havo). drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
4
2-10-2010
Meervoudsvormen Meervoud op –en
de meeste woorden schrijf je in het meervoud met –en (mieren, banken, paarden). Meervoud met korte klank
Enkelvoud eindigt op korte klank en medeklinker (bal, put, web, zit, top), meervoud dubbele medeklinker (ballen, putten, webben, zitten, toppen). Meervoud met lange klank
Enkelvoud eindigt op dubbelklank en medeklinker (paal, been, pook, muur), meervoud met enkele klinker (palen, benen, poken, muren). Let op:
Een woord dat in enkelvoud eindigt op een –s of –f, meervoud: -z of – v. roos – rozen, huis – huizen, neef – neven, staaf - staven
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Meervoud bij -a, -i, -o, -u
Een woord dat in enkelvoud eindigt op -a, -i, -o, -u, schrijf je in meervoud met ‘s (drama – drama’s, taxi – taxi’s, foto – foto’s, accu – accu’s) Meervoud bij –ee, -é, -e
Een woord dat in enkelvoud eindigt op –ee, -é, -e, schrijf je in meervoud vaak met vaste s (dominee – dominees, coupé – coupés, horloge – horloges). Meervoud bij –y
Bij een woord dat in enkelvoud eindigt op een –y, kijk je eerst welke letter voor de y staat. Is dat een klinker (a, e, i, o, u) dan schrijf je in het meervoud een vaste s, anders schrijf je ‘s (jockey – jockeys, baby – baby’s) Meervoud bij Franse uitgang
Woorden uit het Frans die eindigen op een –eau, en –ui, schrijf je in het meervoud met een vaste s (bureau – bureaus, etui – etuis).
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
5
2-10-2010
Verkleinwoorden Vaak:
-je (huisje) -pje (achter-m: boompje) Soms verandert de spelling als je er een verkleinwoord van maakt: (koning - koninkje, souvenir - souveniertje, diner - dineetje)
-tje (teentje)
Let op: bij woorden die eindigen op een medeklinker plus –a, -é, -o, -u, moet je de klinker verdubbelen: opa - opaatje, café- cafeetje, auto - autootje, paraplu - parapluutje Bij verkleinwoorden die eindigen op een stomme –e, vervalt de –e in het verkleinwoord. parachute - parachuutje, machine - machientje. Let op: bij woorden die eindigen op een –ing (zonder klemtoon) valt de –g weg: woning - woninkje, ketting - kettinkje Bij de meeste woorden die eindigen op een korte klinker met –g, -r, -n, -l verdubbelt de
eindletter, direct gevolgd door –etje: big - biggetje, kar - karretje, pen - pennetje
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Samenstellingen Samenstelling: een woord dat bestaat uit meerdere zelfstandige naamwoorden die je ook los van elkaar kunt lezen. Aan elkaar:
- zelfstandige naamwoorden: fietspomp - als ze uit een vreemde taal komen: parttime - als het eerste woord een naam is: Sinterklaasfeest - als het eerste en tweede woord bij elkaar horen: huisdeursleutel, fietspompslang drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
6
2-10-2010
Samenstellingen Streepje:
- heel lastig te lezen: jazz-zanger, auto-onderdeel - begint met een merk: Fanta-blikje - bevat een afkorting: tv-kijker, wc-bril - eindigt op een naam: kabinet-Balkenende - bevat gelijkwaardige delen: hink-stapsprong - bevat een vaste woordgroep: glas-in-loodraam - een niveau wordt aangegeven: assistent-arts - begint met: ex- (ex-roker), niet- (niet-roker), oud- (oud-voetballer), Sint- (Sint-Nicolaas) drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Trappen van vergelijking Stellende trap
Vergrotende trap
Overtreffende trap
leuk mooi
leuker mooier
leukst mooist
Maar: goed weinig veel graag
beter minder meer liever
best minst meest liefst
Tip: verbaasd
meer verbaasd
meest verbaasd
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
7
2-10-2010
Werkwoordspelling Bij een werkwoord hoort altijd een onderwerp:
- een persoon (enkelvoud): jij, de koning, u - meer personen (meervoud): de dames, wij - dingen, dieren, enz.: de koe, de meeste boeken De stam: Hele werkwoord min en Voorbeeld: krijgen min –en: krijg is de stam. Let op: dwalen min –en: dwal dwaal
De stam eindigt nooit op een v of een z leven – leev - leef drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Schema werkwoordspelling Onderwerp enkelvoud
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik .. .. ik? .. je/jij?
Stam
Stam + te / de of klinkerwisseling
Je/jij/u .. Hij/zij .. Het ..
Stam + t
Stam + te / de of klinkerwisseling
Hele werkwoord
Stam + ten / den of klinkerwisseling
Onderwerp meervoud Wij/we .. Jullie .. Ze/zij ..
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
8
2-10-2010
Schema werkwoordspelling Hele werkwoord: eindigt altijd op –n en meestal op –en Tegenwoordige tijd, enkelvoud: Bij ik en als je / jij achter het werkwoord staat: de stam Ik loop, loop je Tegenwoordige tijd, enkelvoud: Bij elk ander onderwerp in het enkelvoud: stam + t Hij loopt, de wind waait drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Schema werkwoordspelling Tegenwoordige tijd, meervoud: Bij elk onderwerp in het meervoud: hele werkwoord Wij lopen, de kinderen lachen Verleden tijd, enkelvoud 1. Stam + te 2. Stam + de 3. Het woord verandert (klinkerwisseling)
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
9
2-10-2010
Schema werkwoordspelling Stam + te of stam + de? Om te weten of er –te of –de achter de stam komt, gebruik je het woord k o f s ch i p t a x ie tj e. Haal van het hele werkwoord ‘en’ af. Kijk naar de laatste letter. Staat die letter in kofschiptaxietje schrijf je: stam + te. Het woord verandert / klinkerwisseling Voor woorden met klinkerwisseling zoals lezen – las – lazen kun je kofschiptaxietje niet gebruiken. Deze werkwoorden moet je proberen te onthouden. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Schema werkwoordspelling Verleden tijd, meervoud: 1. 2. 3.
Stam + ten Stam + den Klinkerwisseling meervoudsvorm: liepen, vonden
Voltooid deelwoord: In de voltooide tijd staat er altijd een hulpwerkwoord in de zin (hebben, zijn, worden). Om te weten of een werkwoord zonder klinkerwisseling een t of een d op het eind krijgt, gebruik je opnieuw het woord kofschiptaxietje.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
10
2-10-2010
Schema werkwoordspelling Let op: - Je achter het werkwoord: stam
loop je Maar: Loopt je vader. - Soms moet je in de stam van een werkwoord de e laten staan:
racen – de stam wordt race - Eindigt de stam op een klinker, schrijf je altijd: stam + de(n)
en het voltooid deelwoord schrijf je met een d: hockey - gehockeyd
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Vergelijkwoorden Van veel Nederlandse woorden weet je hoe je ze schrijft, door ze te vergelijken met soortgelijke woorden. Woorden eindigend op –lijk, -ig Spreek uit als: ‘uh’ Schrijf: ij en i: wonderlijk, grappig Woorden eindigend op –isch(e) Woorden die op –isch(e) eindigen geven vaak aan hoe iets of iemand is. Het woord is meestal afgeleid van een zelfstandig naamwoord: komisch (komiek), tactisch (tactiek), Aziatisch (Azië) drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
11
2-10-2010
Vergelijkwoorden - Woorden eindigend op –heid Geven een toestand aan; het voorafgaande deel is vaak een los te lezen bijwoord: openheid, aardigheid - Woorden eindigend op –iaal, -ieel, -ueel Liniaal – prieel – actueel Let op: als bijvoeglijk naamwoord schrijf je een e minder: actuele en de ie krijgt een trema: officiële - Woorden eindigend op -air Woorden komen uit het Frans. Spreek uit als: èr Schrijf: -air: populair drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Vergelijkwoorden Woorden eindigend op –tie Spreek uit als ‘sie’: vakantie Woorden eindigend op –age, -oge Spreek uit als ‘aazje’ en ‘oozje’: garage – horloge Let op: alleen deze uitspraak bij Franse woorden Woorden beginnend met be-, ge-, verSpreek uit als :‘uh’ Schrijf: e behangen, gelukt, verhuizen Woorden beginnend met ontDe letters ont- staan meestal voor een werkwoord: onthouden drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
12
2-10-2010
Hoofdstuk 2 Leestekens en hoofdletters Leestekens Hoofdletters
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Leestekens Leestekens zijn tekens die je in een zin zet om het lezen makkelijker te maken. Punt (.)
Je gebruikt een punt: - Aan het eind van een zin. Ik wil er in dit geval geen punt van maken. Je gebruikt geen punt bij een vraag of uitroep. - Na afkortingen (z.o.z., a.u.b., V.V.V.) Kijk s.v.p. ook eens bij het hoofdstukje afkortingen.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
13
2-10-2010
Dubbele punt (:)
Je gebruikt een dubbele punt: - Vóór een opsomming. Men neme: een ei, 100 g suiker en 1 dl melk. - Vóór een verklaring (uitleg)
De brommer start niet: de benzine is op. - Vóór een citaat (iemand zegt iets).
Kas zei: ‘Ik wil geen beetje, ik wil het meest.’
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Vraagteken (?)
Je gebruikt een vraagteken: - Aan het eind van een vraagzin: Denk jij dat je er iets van snapt? • Uitroepteken (!)
Je gebruikt een uitroepteken: - Aan het eind van een uitroep. Je roept dan iets met harde stem of zet iets met veel nadruk. Stop daar toch eens mee! Jakkes!
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
14
2-10-2010
Komma (,)
Je gebruikt een komma: - Op die plek in de zin, waar je bij het lezen een rust hoort. -
-
Het is duidelijk, dat er door jullie te weinig wordt gelezen. Tussen twee werkwoorden van verschillende deelzinnen. Als hij mij niet vraagt, bekijkt hij het maar. Tussen de delen van een opsomming. Ik spreek Duits, Engels, Frans en een beetje Nederlands. Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die iets zeggen van hetzelfde zelfstandige naamwoord. Het is een vieze, vette verweerde vaatdoek. Voor of achter de naam van mensen die je aanspreekt. Lief bruidpaar, je mag nu zoenen. Voor en achter een tussenzin. Feijenoord, dat weet iedereen, heeft de trouwste aanhang van alle voetbalclubs. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Hoofdletters Je schrijft een hoofdletter: - aan het begin van een zin (1); - in namen (2); - bij het eerste woord van een directe rede (3). 1. Ik ga niet naar de brugklas zonder rugtas. 2. Mijn wiskundeleraar lijkt op George Bush. 3. Ali zei: ‘Vergeet het man!’
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
15
2-10-2010
Je gebruikt een hoofdletter ook: - in aardijkskundige namen en hun afleidingen.
Spanje, Spaans, Rijn, Utrechtse, Nederlander - in titels van boeken, films, toneelstukken.
De Griezels, Kruimeltje, Harry Potter en de vuurbreker. - in woorden die als heilig gelden. God, Allah, het is Zijn (Gods) wil. - in feestdagen.
Koninginnedag, Pasen, Pinksteren
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Je gebruikt een hoofdletter ook: - in aardijkskundige namen en hun afleidingen.
Spanje, Spaans, Rijn, Utrechtse, Nederlander - in titels van boeken, films, toneelstukken.
De Griezels, Kruimeltje, Harry Potter en de vuurbreker. - in woorden die als heilig gelden. God, Allah, het is Zijn (Gods) wil. - in feestdagen.
Koninginnedag, Pasen, Pinksteren
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
16
2-10-2010
Hoofdstuk 3 Taalkundig ontleden Het verdelen (ontleden) van zinnen in afzonderlijke woorden heet
taalkundig ontleden of woordbenoemen. - Lidwoord: de, het, een Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. - Zelfstandig naamwoord Een zelfstandig naamwoord is een naam voor een mens, dier, plant of ding. Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Voorbeeld: ruitenwissers, Bambi, koortsuitslag, liefde, Zaandam
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Werkwoord
Een werkwoord geeft aan wat iemand of iets doet (huilen) of wat er gebeurt (sneeuwen). Werkwoorden die je minder snel herkent: zijn, hebben, worden, blijken, zullen, kunnen. - De vorm van een werkwoord verandert door: 1. de tijd (nu: ik werk toen: ik werkte) 2. het aantal (één: ik zie meer: wij zien) 3. de persoon (ik: ik word hij: hij wordt) - Twee soorten werkwoorden: 1. Zelfstandige werkwoorden 2. Hulpwerkwoorden: kunnen niet alleen zin in een zin, met een ander (werk)woord wordt het pas een goede zin. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
17
2-10-2010
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord noemt een eigenschap van een zelfstandig naamwoord. Vaak staat het bijv. nw. voor het zelfstandig naamwoord: Voorbeeld: een griezelig verhaal, een rubberen handschoen Soms staat het bijv. nw. achter het zelfstandig naamwoord: Voorbeeld: de appel is rot, de meloen smaakte zoet - Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Laat zien waar het zelfstandig naamwoord van gemaakt is. Zij komen nooit achter het zelfstandig naamwoord. Voorbeeld: de koperen ketel, de gouden ring - Een voltooid deelwoord kan ook een bijvoeglijk naamwoord worden:
Schrijf het bijvoeglijk naamwoord dan zo ‘zuinig’ mogelijk op! Voorbeeld: de vergrote kamer drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Voornaamwoord Een voornaamwoord is (heel vaak) een klein woord - dat de plaats kan innemen van een zelfstandig naamwoord - dat vòòr een zelfstandig naamwoord kan staan 1. Persoonlijk voornaamwoord: ik, jij, je, u, hij, zij, het, wij, we, jullie, mij, me, jou, hem, haar, ons, hun, hen. Met deze woorden worden mensen bedoeld. 2. Bezittelijk voornaamwoord: mijn, m’n, jouw, uw, zijn, z’n, haar, d’r, ons, onze, jullie, hun. Deze woorden laten zien dat iets van iemand is. 3. Aanwijzend voornaamwoord: dit, dat, deze, die, zulke, zo’n. Deze woorden wijzen iets aan. De-woorden (de hond): die en deze. Het-woorden (het geld): dit en dat 4. Vragend voornaamwoord: wie, wat, welke. Deze woorden vragen naar dingen. Woorden zoals: hoe, wanneer, waarom enz. zijn vragende bijwoorden.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
18
2-10-2010
5. Onbepaald voornaamwoord: men, iemand, niemand, iets, niets, alles, wat (als je iets bedoelt), het (bij het regent enz.) Deze woorden wijzen naar mensen of dingen, maar ze vertellen weinig extra’s. Voorbeeld: iets klopt niet (je weet niet wat), men zegt dat het zo is (je weet niet wie het zegt) 6. Betrekkelijk voornaamwoord: die, dat, wat, wie, hetgeen Deze woorden slaan terug op woorden die eerder in de zin gebruikt zijn. Voorbeeld: De jongen die… Het kind dat... Dat is iets wat…
Voegwoord Een voegwoord verbindt twee zinnen. Ik haast me nooit, zodat ik wel eens te laat kom. Een voegwoord kan ook tussen twee woorden staan. De mooiste sporten vind ik wielrennen en waterpolo. Sommige voegwoorden verbinden zinnen met dezelfde woordvolgorde. Als je het voegwoord weg haalt, hou je twee goede zinnen over. want, en, noch, maar, doch, of Voorbeeld: Ik kan nu niet rekenen, want mijn rekenmachine is kapot. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Er zijn ook voegwoorden die zinnen verbinden met een verschillende woordvolgorde. Als je het voegwoord weghaalt, zie je dat de zinnen die overblijven verschillen. omdat, zodat, als, terwijl, zoals, toen, nadat, voordat, hoewel, ofschoon, mits, zoals Voorbeeld: Ik wil waterskiën, omdat ik van actie houd.
Voorzetsel Een voorzetsel is meestal een kort woord. Voorzetsels helpen bij het aangeven van: 1. tijd: tijdens, gedurende, omstreeks, onder, in, sinds Voorbeeld: Wij mochten omstreeks drie uur pas vertrekken. 2. plaats: op, bij, in, uit, voor, achter, naast, onder , boven, beneden, tussen, aan, om, langs, tegen, binnen, buiten Voorbeeld: Alleen de lieverdjes zaten naast meester Willem. Andere voorzetsels: met, zonder, na, naar, over, per, te, tegen, tot, vanaf, via, volgens, wegens, door. Een voorzetsel hoort altijd bij één of meer andere woorden. Tip: voorzetsels die helpen bij het aangeven van een plaats herken je eenvoudig. Als je er het huis of de huizen achter kunt zetten, is het een voorzetsel. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
19
2-10-2010
Telwoord
Een telwoord laat zien: hoeveel er van iets is Hoofdtelwoorden:
wat de rangorde is Rangtelwoorden:
- bepaald hoofdtelwoord
- bepaald rangtelwoord
je weet precies hoeveel alle getallen: 3, acht, 1001, 2 ½
je weet precies welke plek iets of iemand heeft eerste, tweede, duizendste
- onbepaald hoofdtelwoord
- onbepaald rangtelwoord
je weet niet precies hoeveel
je weet niet precies welke plek iets of iemand heeft middelste, laatste, hoeveelste, zoveelste
veel, weinig, enkel(e), verscheidene, verschillende, wat (een paar), enig(e), ettelijke
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Hoofdstuk 4 Redekundig ontleden Redekundig ontleden of zinsontleden: het verdelen van zinnen in
zinsdelen. Zinsdeel
Elke zin in de Nederlandse taal kun je in stukken verdelen. Deze stukken heten zinsdelen: soms maar één woord, vaker een groepje woorden. Eerst moet je de persoonsvorm in de zin vinden, daarna kun je bepalen uit hoeveel zinsdelen de zin bestaat. Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Twee manieren om de persoonsvorm te vinden: 1. Zet de zin in een andere tijd 2. Maak de zin vragend drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
20
2-10-2010
Persoonsvorm vinden: 1. Zet de zin in een andere tijd
Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd. Verleden tijd wordt tegenwoordige tijd. Het woord dat verandert is de persoonsvorm. Voorbeeld: Ik word soms zo moe van leren. (tegenwoordige tijd) Ik werd soms zo moe van leren. (verleden tijd) ‘word’ verandert in ‘werd’ en is dus de persoonsvorm. 2. Maak de zin vragend
Maak een vraag die je met ja of nee kunt beantwoorden. Het woord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm. Voorbeeld: Lola is helemaal niet zenuwachtig voor de Cito-toets. Is Lola helemaal niet zenuwachtig voor de Cito-toets? ‘Is’ komt vooraan en is dus de persoonsvorm. Tip: Gebruik beide manieren om de persoonsvorm te vinden naast elkaar! drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Werkwoordelijk gezegde Dit zinsdeel bestaat uit: de persoonsvorm en alle andere vormen van een werkwoord in de zin. - Er zijn werkwoorden die je kunt splitsen: meegaan – gaan mee, nadoen – doen na, aankijken – kijken aan Die werkwoordstukjes (mee, na, aan) horen ook bij het w.w. gezegde. - Als ‘te’ en ‘aan het’ bij het werkwoord horen, horen ze ook bij het w.w. gezegde.
Voorbeeld: Ik wil in de brugklas hard werken. Persoonsvorm wil w.w. gezegde wil werken Tip: Als er geen andere werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm het werkwoordelijk gezegde.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
21
2-10-2010
Onderwerp Het onderwerp in een zin geeft vaak aan wie (of wat) iets doet. Het onderwerp hoort direct bij de persoonsvorm. Twee manieren om het onderwerp te vinden: 1. De vraagmanier 2. De aantalmanier 1. De vraagmanier
Je vraagt: wie of wat + het werkwoordelijk gezegde Voorbeeld: Tijdens Franse les droomde Mees van zijn vakantie. Persoonsvorm droomde w.w. gezegde droomde Vraag: wie droomde? Antwoord: Mees onderwerp
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
2. De aantalmanier
Je zoekt de persoonsvorm en verandert deze: - van enkelvoud naar meervoud - van meervoud naar enkelvoud Het woord dat moet mee veranderen (samen met de woorden die erbij horen) is het onderwerp. Voorbeeld: Liz droomt over haar wiskundetoets. Persoonsvorm droomt droomt (enkelvoud) wordt dromen (meervoud) Liz dromen over haar wiskundetoets. Liz moet mee veranderen. Liz onderwerp
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
22
2-10-2010
Lijdend voorwerp Het lijdend voorwerp in een zin vind je door het beantwoorden van de vraag: wat (of wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? Voorbeeld: De ochtend voor de Cito-toets eet ik zeker zes broodjes. w.w. gezegde eet onderwerp ik Vraag: wat eet ik? Antwoord: zes broodjes zes broodjes is het lijdend voorwerp in de zin. Let op: niet elke zin heeft een lijdend voorwerp. Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Meewerkend voorwerp Het meewerkend voorwerp in een zin vind je meestal door het beantwoorden van de vraag: aan (voor) wie + w.w. gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Controle: Controleer hierna of je het woordje ‘aan’ of ‘voor’ kunt weglaten of toevoegen. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Voorbeeld meewerkend voorwerp vinden: Henrik stuurt zijn jarige meester een grappig smsje. w.w. gezegde stuurt onderwerp Henrik lijdend voorwerp een grappig smsje - Vraag: aan wie stuurt Henrik een grappig smsje? Antwoord: aan zijn jarige meester zijn jarige meester is het meewerkend voorwerp - Controle: Kan ik het woordje ‘aan’ of ‘voor’ in de zin toevoegen? Ja: Henrik stuurt aan zijn jarige meester een grappig smsje. De zin blijft een goede zin.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
23
2-10-2010
Hoofdstuk 5 Tekst schrijven en begrijpen Soorten teksten: Fictie: verzonnen tekst Non-fictie: de tekst gaat over iets wat echt gebeurd is. Non = niet 3. (Auto)biografie: een boek over het levensverhaal van iemand die echt heeft geleefd, of nog leeft. Een autobiografie is door de hoofdpersoon zelf geschreven. 4. Artikel: een kort verhaal over een bepaald onderwerp. Artikelen vind je vaak in tijdschriften en kranten. 5. Column: een kort stukje tekst in een krant of tijdschrift, waarin de auteur (= schrijver) zijn mening geeft over gebeurtenissen die hij meemaakt. Meestal regelmatig (iedere dag of iedere week). Vaak zie je bij de column een foto van de auteur. 1.
2.
Tip: Als je een tekst snel en goed wil begrijpen, zoek dan eerst uit om wat voor soort tekst het gaat!
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Alinea
Een tekst is opgebouwd uit alinea’s. Je kunt een alinea herkennen aan de laatste zin: vaak stopt die halverwege een regel. …………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………. Een alinea gaat over een bepaald onderwerp. Zodra de tekst over een ander onderwerp gaat, komt er een nieuwe alinea. Een alinea heeft dus altijd een eigen onderwerp, oftewel een eigen: titel of kernwoord.
Kernwoord Kernwoorden zijn de belangrijke woorden in een tekst. Ze kunnen niet weggelaten worden. Vaak zijn het zelfstandig naamwoorden of werkwoorden.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
24
2-10-2010
Kernzin Een kernzin is een belangrijke zin in een tekst. In een alinea staat meestal een kernzin. Een tekst met meerdere alinea’s heeft meerdere kernzinnen.
Samenvatting Een samenvatting is een verkorte versie van de tekst. Je krijgt een goed beeld van wat er in de tekst verteld wordt. Alle kernzinnen en kernwoorden worden in verhaalvorm opgeschreven. Tip: Als je een lange tekst moet leren, onderstreep dan de kernwoorden en de kernzinnen. In iedere alinea staat wel een kernwoord of kernzin. Schrijf ze op en teken er eventueel iets bij!
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Titel Elke tekst heeft een titel. Een titel is de naam van de tekst.
Kop Een kop vertelt je waar het volgende stukje (alinea) over gaat.
titel kop / tussentitel
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
25
2-10-2010
Voorwoord en inleiding Voorwoord: Een persoonlijk bericht van de schrijver voordat het boek begint.
Inleiding: Het eerste stuk van een tekst; daarin lees je waar de tekst over zal gaan. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Hoofdzaak Elk verhaal heeft een hoofdzaak. Dat is waar het om draait. De hoofdzaak is belangrijk. Het is de kern van het verhaal. Het is de rode draad van de tekst.
Bijzaak
Bijzaken zijn stukjes tekst die minder belangrijk zijn. Bijzaken verduidelijken te tekst of maken het plezierig om te lezen. Tip: Om de hoofdzaak van een tekst te vinden, moet je de kernwoorden en kernzinnen zoeken.
Het citaat Een stuk tekst waarin een uitspraak van iemand wordt aangehaald. Een citaat staat tussen aanhalingstekens of het is schuin gedrukt.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
26
2-10-2010
Zoek het citaat in de tekst: Robert Vos maakte zijn winnende foto tijdens de Olympische Spelen in China. Je ziet het moment vlak nadat bekend is geworden dat de Nederlandse zwemmer Maarten van der Weijden eerste is geworden op de tien kilometer zwemmen in open water. Zijn ploeggenoot Pieter van den Hoogenband, die ook het emotionele commentaar deed bij de wedstrijd (“Maarten! Je hebt 'm!“), vangt hem op. De foto won in de categorie sport en werd uit achtduizend inzendingen ook gekozen tot beste nieuwsfoto. Robert Vos werkt als fotograaf voor het ANP. Er zijn ook prijzen uitgereikt voor beste portretfoto, fotojournalist van het jaar en binnenlands documentair. Je kunt de foto's bekijken in het Fotomuseum in Den Haag.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Feit Een feit is iets dat vast staat. Je kunt het controleren. Het is zo.
Een volwassen giraf kan een hoogte van 5 meter bereiken. Mening: Een giraf is een mooi dier.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
27
2-10-2010
Objectief – subjectief Objectief: je kijkt zonder vooroordelen. Je bekijkt iets van alle kanten.
Subjectief: je hebt vooroordelen. Je denkt in eerste instantie aan je eigen mening en gevoel.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Voorbeeld Een voorbeeld maakt duidelijk wat er bedoeld wordt. Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, ter verduidelijking, zo
Conclusie Een conclusie zegt wat je van een (deel van) een tekst kunt leren. Een conclusie stelt iets vast. Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, concluderend, slotsom
Vergelijking Een vergelijking laat verschillen of overeenkomsten zien. Signaalwoorden: net als, net zoals, evenals, vergeleken met, beide(n)
Tegenstelling Een tegenstelling laat een duidelijk verschil zien. Signaalwoorden: maar, echter, toch, desondanks.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
28
2-10-2010
Letterlijk en figuurlijk - Letterlijk: Wat je leest is echt. Je kunt het zien, horen, ruiken, voelen en proeven. - Figuurlijk: Met een zin of een woord wordt iets anders bedoeld. Voorbeeld: Kas zit in de put. In de Nederlandse taal worden veel woorden en zinnen figuurlijk gebruikt. - Spreekwoord: Een vaste zin met een figuurlijke betekenis. - Uitdrukking/gezegde: Een vaste groep woorden met een figuurlijke betekenis.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Verwijswoord Een verwijswoord is een woord dat terugwijst naar woorden die eerder in de tekst gebruikt zijn. Verwijswoorden staan bijna in elke tekst! Als verwijswoord gebruik je vaak: 1. Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden Vrouwelijke woorden verwijswoorden: zij, ze, haar Mannelijke woorden verwijswoorden: hij, hem, zijn Onzijdige woorden verwijswoorden: het, zijn 2. Betrekkelijke voornaamwoorden De-woord verwijswoord: die Het-woord verwijswoord: dat Meervoud verwijswoord: die Tip: Soms verwijst een woord naar woorden die nog komen. Een verwijswoord kan ook op een grotere groep woorden of zelfs een hele zin slaan.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
29
2-10-2010
Synoniem Een synoniem is een woord met (bijna) dezelfde betekenis als een ander woord. Voorbeeld: Stuk is een synoniem voor kapot.
Antoniem of tegenstelling Een antoniem of tegenstelling is een woord met de tegenovergestelde betekenis van een ander woord. Voorbeeld: open is het antoniem/tegenstelde van gesloten.
Homoniem Een homoniem is een woord met meer dan één betekenis. Voorbeeld: bon: - papier in ruil waarvoor je iets kunt krijgen - bekeuring - papiertje waarop staat hoeveel iets kost
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Spreekbeurt/presentatie 1. Onderwerp kiezen 2. Informatie zoeken Zorg ook voor ondersteunend materiaal (voorwerpen, foto’s, enz.). 3. Informatie lezen en ordenen Lees de informatie zorgvuldig, maak hoofdstukken en zet ze in de goede volgorde. 4. Schrijven - Inleiding: een pakkende inleiding. Vertel kort iets over het onderwerp. Trek de aandacht. - Middenstuk: schrijf de hoofdstukken van het middenstuk in duidelijke, niet te moeilijke taal. Gebruik voorbeelden. - Slot: een duidelijk slot. Dat kan een korte samenvatting zijn. 5. Controleren en steunbriefje voorbereiden Lees de tekst aandachtig. Maak een steunbriefje of powerpointpresentatie met trefwoorden (titels van je hoofdstukken). 6. Oefenen Oefen de presentatie een paar keer hardop. Probeer je powerpointpresentatie uit.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
30
2-10-2010
Bronnen Een bron is de plaats waar je informatie zoekt. Voorbeeld: een persoon of bedrijf, de overheid, een boek/tijdschrift/krant, cd-rom’s/dvd’s, het internet. De twee grootste informatiebronnen zijn het internet en de bibliotheek. Tip: Bij het verzamelen van informatie is het verstandig om van meerdere bronnen uit te gaan. Je controleert op die manier of jouw informatie betrouwbaar is.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
In bronnen zoals een woordenboek, een encyclopedie of een telefoongids staat de informatie in alfabetische volgorde. Als de eerste letter gelijk is, kijk je naar de tweede letter. Voorbeeld: aai, abdij, accent, adder. Als de tweede letters gelijk zijn, kijk je naar de derde letter. Voorbeeld: pias, pierement, pikeur, pioen. Als de derde letters gelijk zijn, kijk je naar de vierde letter, enz. Voorbeeld: klaagzang, kladblok, klamboe, klaroen. Tip: De letter ij telt in het woordenboek als twee losse letters: de i en de j. De ij is een andere letter dan de y (de Griekse y of ypsilon). Het woord ijver zoek je bij de letter i.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
31
2-10-2010
Het woordenboek Achter en zelfs in woorden in een woordenboek tref je verschillende tekens aan: Voorbeeld: accep’teren [aksep’teren]
- De komma tussen de p en de t geeft de klemtoon aan. - Tussen de rechte haakjes staat de uitspraak. - Tussen de <-tekens staat de vervoeging van het werkwoord. ‘drukker < de ~ (m.); -s > iemand die drukwerk maakt. - De komma voor de d van drukker geeft de klemtoon aan. - Het woordje de geeft aan dat het een mannelijk woord is (de-woord). - Het ~ teken staat voor het vetgedrukte woord (drukker) - De m. tussen haakjes staat voor mannelijk. Tip: Als je in een woordenboek een spreekwoord zoekt, kijk je bij het trefwoord. Dat is het belangrijkste woord. Linksboven op de linkerpagina staat het eerste woord van de pagina. Rechtsboven op de rechterpagina staat het laatste woord van de pagina. drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Hoofdstuk 6 Een encyclopedie is een boek of reeks boeken met tekst en illustraties. Hierin vind je informatie over mensen, dieren, voorwerpen, gebeurtenissen, enz.
In een encyclopedie staan feitjes en weetjes over verschillende onderwerpen.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
32
2-10-2010
De gids De telefoongids De telefoongids is een nationale gids met meer dan 6,1 miljoen telefoonnummers. De gids voor de eigen regio (omgeving) wordt gratis thuisbezorgd. In de telefoongids worden ook 06-nummers, faxnummers, e-mailadressen, adressen en postcodes vermeld. Bovenaan de pagina’s staan de woonplaats en het bijbehorende kengetal.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
De tv-gids
De natuurgids
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
33
2-10-2010
De roman
Een roman is een leesboek. Een boek met een verhaal. Het verhaal kan fictie of non-fictie zijn.
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
Het nieuwsbericht
De instructietekst/gebruiksaanwijzing
drs. W.M.F. Beuker, training en begeleiding in onderwijs
34