HERDRUK.
ZITTING 1952 — 2 4 5 4 Werkstuk, opgesteld door de gemachtigden van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen nm te dienen als basis voor bespreking op de Conferentie NederlandSuriname-Nederlandse Antillen BRIEF VAN DE MINISTER VOOR UNIEZAKEN EN OVERZEESE RIJKSDELEN No. 2
(Het vorige stuk is gedrukt in de zitting 1951—1952)
's-Gravenhage, 24 Juli 1952.
Ten vervolge op mijn schrijven van 20 Februari jL, no. 1, waarbij werd aangeboden het Werkstuk met toelichting, opgesteld door de gemachtigden van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen om te dienen als basis voor bespreking op de Conferentie Nederland-Suriname-Nederlandse Antillen, heb ik de eer U hierbij aan te bieden ter inlichting van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal een beknopt verslag betreffende de Conferentie Nederland-Suriname-Nederlandse Antillen, vergezeld van de volgende stukken: a. de wijzigingsvoorstellen van de Nederlandse Delegatie van 5 April jl.; b. het ontwerp-Statuut van 13 Mei jl.; c. het ontwerp-Statuut van 16 Mei jl.; d. een afschrift van de verklaring der Surinaamse Delegatie van 13 Mei jl.; e. een afschrift van de verklaring van de Antillaanse Delegatie van 14 Mei jl.; ƒ. een afschrift van de brief van de Voorzitter der Surinaamse Delegatie aan de Voorzitter der Centrale Commissie van 20 Mei jl.; g. een afschrift van de brief van de Voorzitter der Nederlandse Delegatie aan de Voorzitter van de Centrale Commissie van 27 Mei jl. De Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, L. PETERS.
Aan de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 1 2454 2
1 Het voor-overleg en de totstandkoming van het werkstuk Ter inleiding van het nader overleg voor een tweede Confcrentie Nederland-Suriname-Nederlandse Antillen is in Februari 1950 aan de Landsregeringen van Suriname en de Nederlandse Antillen een schets aangeboden van een Statuut, inhoudende de grondslagen voor de samenwerking der drie rijksdelen in het Koninkrijk. Deze gaf de Landsregering van Suriname aanleiding haar gedachten samen te vatten in een meer uitvoerig ontwerp „Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden", aangeboden bij schrijven van 2 Juni 1950. Nadat in Februari 1951 ook de Interimregeling voor de Nederlandse Antillen geheel in werking was getreden, was de tijd gekomen de voorbereiding van een tweede Conferentie daadwerkelijk ter hand te nemen. Daartoe werden in September 1951 te 's-Gravenhage besprekingen gevoerd tussen de Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, de door de Landsregering van de Nederlandse Antillen afgevaardigde heren Mr. Dr. da Costa Gomez en Dr. W. Ch. de la Try Ellis, en de vertegenwoordiger van de Landsregering van Suriname, Mr. Dr. R. H. Pos. Als resultaat van deze besprekingen kwam een procedure van voorbereiding van de R.T.C, tot stand, waarbij werd overeengekomen. dat Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen elk enkele gemachtigden zouden aanwijzen tot het voeren van voor-overleg. Dit voor-overleg zou in de Nederlandse Antillen en zo nodig daarna ook in Suriname plaats hebben, met de bedoeling — na contact en in samenwerking met de Landsregeringen en de door deze in te stellen studiecommissies — ter plaatse tot een working paper te komen, en daaraan vervolgens op een nieuwe bijeenkomst in Den Haag zijn uiteindelijke vorm te geven. Voor Nederland werden als gemachtigde aangewezen Mr. J. R. H. van Schaik, Prof. Mr. W. C. L. van der Grinten en Mr. W. H. van Helsdingen; voor Suriname Mr. Dr. J. A. E. Buiskool en Mr. Dr. R. H. Pos, en voor de Nederlandse Antillen Mr. Dr. M. F. da Costa Gomez en Dr. W. Ch. de la Try Ellis. De besprekingen in de Nederlandse Antillen werden gehouden van 12—30 November 1951, waarna zij in Suriname werden voortgezet van 1—3 December d.a.v. Bij deze besprekingen werd uitgegaan van de boven vermelde schets voor een Statuut van Februari 1950, welke in Augustus 1951 enkele wijzigingen en aanvullingen had ondergaan. Als resultaat van deze besprekingen werd een schema van 33 punten opgesteld ("gedateerd 1 December 1951), hetwelk als voorlopige grondslag was gedacht voor een in onderling overleg tussen de drie landen vast te stellen Statuut. Met de algemene opzet van dit schema kon de Nederlandse regering zich verenigen, evenals de West-Indische Commissie van de Tweede Kamer. Omtrent een aantal punten was inmiddels nog deskundig advies ingewonnen. In het laatst van Januari en begin Februari 1952 kwamen de gemachtigden in Den Haag opnieuw bijeen, waarbij het schema aan een breedvoerige bespreking werd onderworpen, hetgeen ten slotte leidde tot het voor behandeling ter Ronde Tafel Conferentie bestemde gedrukte werkstuk van 11 Februari 1952. De voorbereiding van de Conferentie Aan het slot van het overleg tussen de gemachtigden van Nederland. Suriname en de Nederlandse Antillen over het Werkstuk is eveneens besproken op welk tijdstip de Conferentie zou kunnen aanvangen. Van Surinaamse en Antillaanse zijde werd toen nogmaals sterk aangedrongen de aanvangsdatum te bepalen op een dag in de maand Maart. Hiertegen is van Nederlandse zijde aanvankelijk bezwaar gemaakt, omdat de periode van voorbereiding dan wel zeer kort zou zijn.
Immers, de Nederlandse regering diende eerst haar standpunt ten aanzien van het werkstuk te bepalen, de delegaties moesten nog worden aangewezen en het werkstuk voor het begin der Conferentie bestuderen, adviezen van verschillende instanties worden ingewonnen, enz., in verband waarmede het aanvankelijk niet wel mogelijk werd geacht de Conferentie op zo korte termijn te doen aanvangen. De gemachtigden van overzee bleven er echter op aandringen de officiële opening in Maart te doen plaats vinden. Men stelde, dat reeds gedurende zo lange tijd de maand Maart genoemd was als streefdatum voor het begin der Conferentie en dat het nu psychologisch niet verantwoord zou zijn haar op een later tijdstip te doen aanvangen. Tenslotte meende de Nederlandse regering, gezien de stand van de voorbereidingen, het wel voor haar verantwoording te kunnen nemen de conferentie eind Maart of begin April te doen aanvangen. Overeengekomen werd. dat de delegaties eind Maart in Nederland zouden arriveren en de Conferentie op een nader te bepalen datum in de week aanvangende 30 Maart zou worden geopend. Dienovereenkomstig is bij het Koninklijk Besluit van 26 Februari j.1. No. 21 bepaald, dat te 's-Gravenhage een conferentie zou worden bijeengeroepen bestaande uit vertegenwoordigers van Nederland. Suriname en de Nederlandse Antillen, welke zou aanvangen op een door de Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen nader te bepalen datum in de week aanvangende op 30 Maart a.s. Bij hetzelfde besluit werden voorts o.m. de Landsregeringen van Suriname en de Nederlandse Antillen uitgenodigd Vertegenwoordigers voor hun land te benoemen, de Vertegenwoordigers voor Nederland en algemene adviseurs voor de Nederlandse Delegatie aangewezen, de Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen gemachtigd in het belang der Conferentie andere adviseurs aan de Nederlandse Delegatie toe te voegen, terwijl de Conferentie werd uitgenodigd een ontwerp voor een Statuut voor het Koninkrijk samen te stellen als basis van bespreking uitgaande van het door gemachtigden van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in overleg opgesteld werkstuk. Ter uitvoering van dit K.B. werd een 24-tal adviseurs (plaatsvervangers inbegrepen) aangewezen en aanstonds aangevangen met de bespreking van het werkstuk met de adviseurs. Daarnaast begon de Nederlandse Delegatie op 7 Maart 1952 met de behandeling van het werkstuk. Het intensief overleg met de adviseurs en in de Nederlandse Delegatie heeft geleid tot het formuleren vna een aantal wijzigingen in het werkstuk. Deze wijzigingen zijn neergelegd in het stuk van 5 April, dat in de op die datum gehouden derde plenaire vergadering van de Conferentie aan de Delegaties van Suriname en de Nederlandse Antillen is overhandigd. De door de Nederlandse Delegatie aan de Conferentie voorgestelde wijzigingen betroffen de considerans en 34 van de 48 punten van het oorspronkelijke werkstuk, terwijl een drietal nieuwe punten werd voorgesteld. Het merendeel der wijzigingen was van zuiver redactioneel-technische aard. Een meer principieel karakter droeg de gewijzigde redactie voor de considerans, de toevoeging van enkele onderwerpen aan en wijziging in de omschrijving van enige andere van de opsomming van aangelegenheden van het Koninkrijk, de wijziging van de bepalingen betreffende de wetgeving, in het bijzonder de — later ter Conferentie voorgestelde ') — schrapping van de clausule in punt 14 betreffende de mogelijkheid tot vragen van een gekwalificeerde meerderheid in de StatenGeneraal. Voorts die voor punt 20 betreffende de binding van internationale economische en financiële overeenkomsten, die voor ') In het stuk van 5 April werd t.a.v. punt 14 volstaan met het vermelden van ernstige bedenkingen bij de Nederlandse Delegatie tegen deze bepaling.
3 de bepaling betreffende de bijdrage in de kosten verbonden aan de verzorging van aangelegenheden van het Koninkrijk (punt 28) en de toevoeging van een derde lid aan punt 35 betreffende de bekrachtiging bij Rijkswet van een wijziging van een aantal in dat punt aangegeven artikelen van de Landsregeling. Suriname en de Nederlandse Antillen hebben vóór het begin van de Conferentie geen critische opmerkingen over het werkstuk laten horen, ofschoon door de Nederlandse regering daarop tijdig was aangedrongen. In de laatste week van Maart kwamen de Vertegenwoordigers van Suriname en de Nederlandse Antillen in Nederland aan. Overeenkomstig het voorstel van de Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, plaatsvervangend voorzitter der Conferentie, vond op 1 April een bespreking plaats met de voorzitters der Surinaamse en Antillaanse Delegaties betreffende de procedure. Op deze bijeenkomst werd besloten aan de Conferentie voor te stellen een Centrale Commissie in te stellen voor regelmatig overleg tussen de drie delegaties en voorts de behandeling van het werkstuk te doen aanvangen met besprcking daarvan in twee secties, die elk een gedeelte van het werkstuk in behandeling zouden nemen. De Conferentie Op Donderdag 3 April vond de plechtige opening van de Conferentie plaats in de vergaderzaal van de Eerste Kamer. De openingsrede werd uitgesproken door de Voorzitter der Conferentie, Dr. W. Drees. Vervolgens werd gesproken door de Voorzitter der Nederlandse Delegatie, Ir. L. A. H. Peters, de Voorzitter der Surinaamse Delegatie, Mr. Dr. J. A. E. Buiskool, en de Voorzitter der Antillaanse Delegatie, Mr. Dr. M. F. da Costa Gomez. Dezelfde dag kwam de Conferentie bijeen in de eerste besloten plenaire vergadering. Het belangrijkste agendapunt was de bespreking der procedure. Besloten werd tot instelling van een Centrale Commissie bestaande uit 2 leden van elke delegatie met recht van iubstitutie, met als Voorzitter de plaatsvervangend Voorzitter van de Conferentie. Voorts om de Conferentie in twee secties te splitsen, die elk een gedeelte van het werkstuk in behandeling zouden nemen. De Voorzitter stelde daarbij nog voor om aan de behandeling in de Secties een of meer pleno-vergaderingen te doen voorafgaan ter bekendstelling van het standpunt van de delegaties ten aanzien van een aantal hoofdpunten van het werkstuk. Aanvankelijk rezen hiertegen bedenkingen van de zijde oer overzeese delegaties omdat zij daarvoor niet voldoende voorbereid waren, doch tenslotte stemden zij er in toe om in een volgende vergadering een uiteenzetting van het delegatiestandpunt m.b.t. de hoofdzaken van het werkstuk te geven. In de tweede plenaire vergadering gaf Mr. Mulderije ais woordvoerder van de Nederlandse Delegatie een uiteenzetting van het standpunt van deze delegatie m.b.t. het werkstuk. Hij verklaarde, dat „behoudens bezwaren op enkele nader te noemen onderdelen en verschillende wensen van ondergeschikte betekenis" de delegatie in het algemeen kon instemmen met de opzet van het werkstuk als basis voor de besprekingen, waarna hij overging tot een meer gedetailleerde bespreking van enige onderdelen van het werkstuk, daarbij melding makende van de nog over te leggen wijzigingsvoorstellen op een aantal punten. De daarna uitgesproken verklaring van de Voorzitter van de Antillaanse Delegatie was weinig gedetailleerd. „De delegatie is van mening, dat niet van meet af elk land zijn standpunt moet bepalen, maar dat, daar dit tot het wezen van een Conferentie als deze behoort, de opinies gemeenschappelijk dienen te worden gevormd. Standpunten, meent de Antillaanse Delegatie, moeten in deze Conferentie geboren worden uit gezamenlijk overleg." Hij verklaarde, dat de Delegatie in het algemeen kon instemmen met de structuur van het werkstuk. Voorts dat „het Statuut in zijn formuleringen moet trachten te vermijden, dat
te veel nadruk zal worden gelegd op belangensferen, aangezien daardoor de geneigdheid om contrasterende belangen te scheppen zal worden bevorderd, terwijl het streven zoveel mogelijk moet zijn de belangen der landen in gemeenschappelijk verband te brengen. Daarom is de Antillaanse delegatie van mening, dat de bepalingen van het werkstuk inzake samenwerking, overleg en bijstand bijzondere aandacht verdienen." Men wenst de gelijkwaardigheid duidelijker tot uitdrukking te doen komen en in de benaming der organen de Koninkrijksgedachte meer tot uitdrukking te brengen. Voorts vroeg men of de leden van het college voor intern beroep (punt 7 van het werkstuk) wel voldoende bewegingsvrijheid hebben of dat zij tengevolge van de samenstelling van de Ministerraad a priori gebonden zijn. Het eerste achtte men een primaire eis voor een bevredigende werking van het college. Medegedeeld werd, dat men bezig was de interne problemen van de Antillen met behulp van een subcommissie tot een oplosssing te brengen in verband met punt 45 van het werkstuk. Op de derde plenaire vergadering vond aanwijzing plaats van de leden der Centrale Commissie en der Secties, waarna Mr. Dr. Pos als woordvoerder der Surinaamse Delegatie een verklaring aflegde nopens het standpunt van die delegatie, m.b.t. het werkstuk. In deze verklaring werd herhaald de passage in de rede van de Voorzitter dier Delegatie bij de opening der Conferentie „dat het niet in de eerste plaats aankomt op geschreven bepalingen, maar veeleer op onderling vertrouwen en op de wil om eikaars behoeften en omstandigheden te begrijpen en te verstaan. De Surinaamse delegatie ziet de levende kracht in het toekomstig Koninkrijk in het elkaar vinden in vrij overleg meer dan in tot in details tredende bepalingen van staatsrcchtelijke aard." Men was voorts van oordeel, dat het werkstuk te veel bepalingen van dwingend recht inhield en te weinig overlaat aan de toekomstige ontwikkeling der verhoudingen. Men wilde de betrekkingen tussen de landen op andere wijze geregeld zien dan in het werkstuk is geschied en sprak voorkeur uit voor „een Statuut", waarin in een algemeen deel datgene wordt geregeld, wat alle drie landen aangaat, terwijl voor het overige de bijzondere betrekkingen tussen Nederland en Suriname enerzijds en die tussen Nederland en de Nederlandse Antillen anderzijds in afzonderlijke hoofdstukken worden geregeld. De wijziging van de bepalingen van deze beide bijzondere hoofdstukken ware voor elk afzonderlijk te regelen. Met de formulering der preambule van het werkstuk kon men zich niet geheel verenigen, men wenste zich nog te beraden over de verhouding Statuut-Grondwet voorts nadere propositien te doen t.a.v. een of meer in het werkstuk opgesomde aangelegenheden van het Koninkrijk. Men stelde, dat men geen binding van Suriname wenste door Rijksregelingen tegen zijn wil tenzij het volkenrechtelijk niet mogelijk zou zijn Suriname buiten de regeling te houden, met afwijzing derhalve van het welzijn van het Koninkrijk als norm voor binding. Tegen de regeling van de Defensie had men enige bezwaren en men zou nader wijzigingen voorstellen m.b.t. de Staatsinrichting der landen (punt 33 vgl.). Voor de regeling inzake onderlinge bijstand in overleg meende men dat volstaan kon worden met één algemene bepaling, zonder in bijzonderheden te treden, zoals in punt 30 was gedaan, terwijl men zich nog wenste te beraden over de wijze van aanvaarding van liet Statuut in de landen. Aan het eind van deze vergadering werden de bovenbesproken wijzigingsvoorstellen van de Nederlandse delegatie dd. 5 April overhandigd aan de delegaties van Suriname en de Nederlandse Antillen. Op 8 April vingen de beide secties aan met de bespreking van het aan elk hunner ter behandeling toegewezen gedeelte van het werkstuk, t.w. Sectie I met de punten 1 t/m 19, Sectie II met de punten 20 t/m 49. In beide secties vond een gedetailleerde bespreking van de materie van het werkstuk plaats, waarmede men op 16 April gereed was.
4 Op dezelfde dag vond de tweede bijeenkomst van de Centrale Commissie plaats ter bespreking van de verdere werkwijze ter conferentie. Van Antillaanse zijde werd daarbij gepleit voor een zodanig systeem, dat voldoende ruimte gelaten werd voor veelvuldig overleg in de delegaties. Besloten werd om niet — zoals aanvankelijk in het voornemen gelegen had — aanstonds te beginnen met een tweede lezing van het werkstuk in de Secties, doch eerst die punten ten aanzien waarvan in de Secties gebleken was, dat verschil van mening bestond en wijzigingsvoorstellen van de Nederlandse delegatie, die men gaarne nader zou zien toegelicht eerst in kleinere kring te bespreken en pas daarna te beginnen met een tweede lezing in de secties. De Centrale Commissie werd voorts uitgebreid met Mr. N. Debrot van de Antillaanse Delegatie, terwijl besloten werd dat ook de beide plaatsvervangende Nederlandse leden der Centrale Commissie Mr. N. S. Blom en H. C. W. Moorman, alsmede de algemeen adviseur Prof. Mr. W. C. L. van der Grinten de besprekingen regelmatig zouden bijwonen. Hierna volgde een intensief overleg in de Centrale Commissie en in de delegaties waarbij het besprokene in het centrale orgaan telkens in de drie delegaties werd behandeld. Toen op deze wijze nieuwe redacties tot stand gekomen waren voor de eerste 12 punten van het werkstuk en daarover overeenstemming was bereikt in de Centrale Commissie met openlating voorshands van punt 2/ betreffende de luchtvaart, besloot deze Commissie deze punten in bespreking te brengen op e^n besloten plenaire vergadering der conferentie. Deze vergadering werd gehouden op Dinsdag 29 April, nadat tevoren nog een korte bijeenkomst van de Centrale Commissie had plaats gevonden, waarop de Heer Buiskool meedeelde het niet uitgesloten te achten, dat met betrekking tot die 12 punten nieuwe voorstellen zouden worden gedaan door die leden van zijn delegatie, die geen zitting hadden in de Centrale Commissie. Inderdaad werden van Surinaamse zijde bij de behandeling der 12 punten verschillende nieuwe desiderata naar voren gebracht o.m. betreffende de titel van het Statuut, de naam en de vlag van het Koninkrijk, de toelating en uitzetting van Nederlanders, terwijl ernstig bezwaar gemaakt werd tegen de omschrijving van het criterium, dat wordt aangelegd bij het bepalen, of een der landen tegen zijn wil aan een bepaalde regeling kan worden gebonden. Men wilde alleen zwichten indien het volkenrechtelijk niet mogelijk zou zijn buiten de verbintenis te blijven. Besloten werd niet eerder tot een bespreking in pleno over te gaan dan nadat in de Centrale Commissie overeenstemming was verkregen over het gehele werkstuk. Het overleg in deze Commissie werd derhalve zeer intensief voortgezet, terwijl daarnaast de delegaties regelmatig bijeenkwamen ter bespreking van het behandelde in de Centrale Commissie. Op deze wijze kon door de Centrale Commissie op 3 Mei een nieuwe redactie van het werkstuk aan de delegaties worden voorgelegd. Enige belangrijke punten waarover nog geen overeenstemming was bereikt, waren hierin nog opengelaten. Inmiddels waren door de Centrale Commissie voor een drietal belangrijke onderwerpen van geschil bijzondere werkgroepen ingesteld met de taak in onderling overleg te trachten een formulering te ontwerpen welke alle partijen zou kunnen bevredigen. Zij betroffen de redactie van de luchtvaart-bepaling, het artikel betreffende internationale financiële en economische overeenkomsten (20 oud) en de regeling van de kostenverdeling (28 oud). De groep voor eerstgenoemd onderwerp stond onder leiding van Staatssecretaris Mr. N. S. Blom, die voor de beide andere onderwerpen onder leiding van Staatssecretaris L. Götzen. Op 12 Mei had het overleg in de werkgroepen zijn eindstadium bereikt en brachten de voorzitters verslag uit in de Centrale Commissie. De bespreking van het resultaat van de arbeid der werkgroepen leidde er toe, dat een nieuwe redactie van de desbetreffende bepalingen aan de delegaties voorgelegd werd. In dezelfde Centrale Commissie-vergadering werden alle verder nog opengebleven punten aan een diepgaande bespre-
king onderworpen en verschillende redactiewijzigingen aangebracht. Voor de preambule werd een nieuwe tekst opgesteld, terwijl eveneens een nieuwe formule werd ontworpen voor het criterium voor binding van een land tegen zijn wil. De Centrale Commissie was van oordeel dat de bereikte overeenstemming voldoende was om de volgende morgen een nieuwe redactie in de vorm van een ontwerp-statuut aan de delegaties voor te leggen. Aldus geschiedde in de vorm van het stuk van 13 Mei. In dat stuk was de preambule nog opengelaten evenals het derde lid van punt 41, betreffende de bekrachtiging bij rijkswet van de wijziging der Landsregeling voorzover deze betrekking heeft op de in dat punt bedoelde artikelen. Omtrent de tekst der preambule bestond er nog te veel meningsverschil, terwijl de overzeese leden der Centrale Commissie zich tot het laatst toe bleven verzetten tegen een bemoeienis der Staten-Generaal met de materie bedoeld in punt 41. In deze Centrale Commissie-bijeenkomst was de verwachting, dat na een bespreking van het nieuwe ontwerp-Statuut in de delegaties nog slechts één vergadering van de Centrale Commissie nodig zou zijn om de resterende geschilpunten uit de weg te ruimen, waarmede de conferentie dan in een eindstadium gekomen zou zijn. Aangenomen werd, dat diezelfde week nog de slotzitting van de Conferentie zou kunnen plaats vinden. Zeer onverwacht kwam dan ook de verklaring, welke door de Voorzitter van de Surinaamse Delegatie werd afgelegd in de vergadering van de Centrale Commissie, gehouden in de namiddag van 13 Mei, houdende de mededeling, dat het op die dag overgelegde ontwerp „belangrijk afwijkt van de opvattingen en verlangens, welke in Suriname leven met betrekking tot de nieuwe rechtsorde in het Koninkrijk" in verband waarmede men het noodzakelijk achtte, „dat de tot nu toe verkregen resultaten van het overleg aan een rustige beschouwing in Suriname worden onderworpen, alvorens zij (de delegatie) hieromtrent advies aan haar regering uitbrengt." Daaraan werd toegevoegd, dat „de wijze waarop de verhouding tussen de zelfstandigheid der landen en de eenheid van het Koninkrijk in het ontwerp is geregeld, bij de delegatie twijfel wekt of de ontworpen nieuwe rechtsorde ook in Suriname instemming zal vinden." Men was daarom van oordeel, dat het overleg ter conferentie thans niet ware voort te zetten, teneinde de regeringen in de gelegenheid te stellen zich onderling te verstaan omtrent de verdere voorbereiding van de te vestigen nieuwe rechtsorde. Deze verklaring werd op 14 Mei gevolgd door een verklaring van de Antillaanse Delegatie waarin werd medegedeeld, dat deze delegatie, „met eerbiediging der opvatting van de andere delegaties voortzetting van het overleg in een of andere vorm, eventueel door een kerncomité gewenst achtte, waarbij rekening houdende met de resultaten, welke het tot nu toe gepleegde overleg heeft opgeleverd, gestreefd dient te worden naar een volledige overeenstemming omtrent de nieuwe rechtsorde." Ook de Nederlandse Delegatie sprak zich uit het wenselijk te achten het overleg in enigerlei vorm voort te zetten. Op 15 Mei kwam de Centrale Commissie bijeen onder leiding van de Voorzitter der Conferentie Dr. W. Drees ter bespreking van de situatie ontstaan door de Surinaamse verklaring. De Minister-President deed een beroep op de delegatie om het overleg voort te zetten. Van Surinaamse zijde werd toen gesteld, dat men de conferentie niet wilde afbreken, doch alleen verdagen, terwijl de organen der Conferentie zouden blijven voortbestaan. In kleine kring zou dan nader overwogen kunnen worden hoe het overleg zou worden voortgezet. De Antillaanse en Nederlandse Delegaties gaven uiting aan hun verlangen het overleg in een of andere vorm voort te zetten, waarbij de Minister-President wees op het ongunstig effect, ook naar buiten, dat een vertrek van de gehele Surinaamse Delegatie zou hebben. In deze vergadering werd van Nederlandse zijde nog naar voren gebracht, dat mogelijk een andere opzet gevolgd zou kunnen worden, die wellicht meer tegemoet zou komen aan de opvattingen, die in de Surinaamse Delegatie leven, n.1. die
5 waarbij in een beknopt Statuut slechts de grondslagen der nieuwe rechtsorde zouden worden opgenomen, terwijl de uitwerking daarvan zou kunnen plaats vinden in statutaire regelingen. Zolang en voorzover deze laatste regelingen nog niet tot stand gekomen zijn, zouden de bestaande [nterimregelingen van kracht blijven. De Centrale Commissie besloot dat de besprekingen zouden worden voortgezet door de Voorzitters der Delegaties. Laat in de avond van dezelfde dag deelde de Voorzitter van de Surinaamse Delegatie mede, dat de delegatie alsnog bclloten had niet in die week naar Suriname terug te keren, mede in verband met de van Nederlandse zijde in de Centrale Commissie-vergadering ontwikkelde gedachte, op voorwaarde o.m., dat de nadere uitwerking daarvan op korte termijn ter kennis van de Surinaamse Delegatie zou worden gebracht. De volgende dag besloot de Centrale Commissie, dat deze uitwerking zou plaats vinden door een kleine werkcommissie uit haar midden onder leiding van Dr. Beel. Deze werkcommissie kwam een dag later gereed met het opstellen van een ontwerp voor een beknopt Statuut. Dit ontwerp met 24 artikelen, werd op 17 Mei behandeld 'tl de Centrale Commissie, die besloot het ontwerp aan de drie delegaties toe te zenden, nadat het op enkele punten nog was aangevuld en gewijzigd. Van Nederlandse zijde was voorts voorgesteld om tegelijk met het ontwerp-Statuut enige ontwerpen van statutaire regelingen samen te stellen, betrekking hebbende op die materies ten aanzien waarvan ter Conferentie reeds overeenstemming was verkregen, teneinde het Statuut reeds aanstonds leven te geven. Dit denkbeeld werd echter door de Voorzitter van de Surinaamse Delegatie afgewezen. Hij achtte het beter, dat de Conferentie een commissie zou aanwijzen om bedoelde statutaire regelingen nader uit te werken. Op 20 Mei ontving de Voorzitter van de Centrale Commissie een brief van de Voorzitter der Surinaamse Delegatie met de mededeling, dat deze delegatie zich niet kon verenigen met het nieuwe ontwerp voor een beknopt Statuut. Men achtte het een onoverkomelijk bezwaar, dat „de verschilpunten, welke tot nu toe tijdens de conferentie zijn gebleken, naar latere tijdstippen worden verschoven, daar zij er prijs op stelt, dat de principiële aangelegenheden betreffende de toekomstige betrekkingen der landen in het Statuut zelf regeling vinden." Voorts werd medegedeeld, dat men bleef aandringen op een ontwerp-Statuut, „waarin bevredigende regelingen werden getroffen ten aanzien van de punten, welke de Surinnaamse Delegatie tijdens de plaats gevonden hebbende besprekingen principieel heeft gesteld." Daartoe moeten — aldus het schrijven — worden gerekend de voorstellen van de Surinaamse Delegatie betreffende: 1) de naam van het Koninkrijk, 2) de regeling van de vlag en het wapen, 3) de kwestie van de toelating en uitzetting, 4) het zelfbeschikkingsrecht, 5) de kwestie van de luchtvaart. 6) de bemoeiingen van de koninkrijksorganen met betrekking tot de staatsinrichting in de landen. en 7) de regeling in het ontwerp-Statuut van 13 Mei j.1. betreffende het intern appèl. De Surinaamse Delegatie ..acht het niet aanvaardbaar, dat de uiteindelijke beslissing omtrent de vraag, of een land al of niet aan een bepaalde voorziening gebonden moet worden, wordt overgelaten aan de Minister-President van het Koninkrijk. daar toch deze in feite een figuur is. die ingevolge hel in Nederland geldende parlementaire systeem verantwoordelijk blijft aan het Nederlandse Parlement. De delegatie zou een regeling van het intern appèl slechts dan kunnen aanvaarden, wanneer in dit orgaan de Nederlandse regering niet een meerderheid vormt. Zij wenst daarom, dat de voorzitter van dit orgaan een persoon zal wezen, die onafhankelijk staat tegenover de regeringen en volksvertegenwoordigingen der landen." I
2454
2
Opgemerkt moge worden, dat het laatste punt, de opmerking over de samenstelling van het college voor intern appèl een verrassing was, aangezien op dit stuk tijdens de conferentie overeenstemming was bereikt, terwijl van Surinaamse zijde noch in de Centrale Commissie, noch daar buiten hier op teruggekomen was. De brief werd besloten met de mededeling, dat de delegatie het bereiken van overeenstemming met betrekking tot de bovengenoemde punten noodzakelijk achtte, teneinde te kuniien komen tot een voor haar aannemelijk Statuut. De volgende dag bereikte de Voorzitter van de Centrale Commissie een schrijven van de Voorzitter van de Antillaanse Delegatie, waarin deze mededeelde, dat deze delagatie, teneinde uit de impasse te geraken, welke ontstaan was door de brief van de Surinaamse Delegatie, bereid was te bemiddelen tussen de Nederlandse en de Surinaamse Delegatie en daartoe de Voorzitter en twee leden van de delegatie had aangewezen. Dit bemiddelingsvoorstel werd door de Nederlandse Delegatie aanvaard. Hiervan werd mededeling gedaan in de vergadering van de Centrale Commissie op 21 Mei. In deze vergadering werden de bezwaren van Surinaamse zijde nader toegelicht, terwijl ook de Antillaanse vertegenwoordigers een overzicht gaven van de nog bij hen bestaande desiderata t.a.v. het ont-
werp-Statuut. Op 22 Mei deelde Dr. Buiskool namens de Surinaamse Delegatic aan de Voorzitter der Centrale Commissie mede, dat de delegatie het hcmiddelingsaanbod niet kon aanvaarden, aangezien hier geen sprake was van een geschil tussen twee delegaties. waarbij een derde delegatie zou kunnen interveniëren. Naar haar oordcel was de Centrale Commissie het forum voor de besprekingen. Aan het slot van het desbetreffend schrijven was echter gesteld, dat de afwijzing niet impliceerde dat de Heren Buiskool en Pos niet vrij zouden zijn om ook buiten de Centrale Commissie besprekingen te voeren, welke tot een bevredigende oplossing konden leiden. De daarop volgende dagen heeft Dr. da Costa Gomcz met de Heren N. Debrot en E. Jonckhcer verschillende besprekingen gehad met de Heren Buiskool en Pos en met enige leden van de Nederlandse Delegatie. Op 24 Mei deelden eerstgenoemde Heren aan de Voorzitter der Centrale Commissie mede, dat hun intermediair generlei resultaat had opgeleverd, zomede dat hun gebleken was. dat de Surinaamse Delegatie een duidelijk antwoord van de Nederlandse Delegatie verwachtte op haar brief van 20 Mei, in het bijzonder met betrekking tot de in het schrijven genoemde punten. Op 26 Mei vond nog een informele bespreking plaats van de Voorzitter der Centrale Commissie met de andere delegatievoorzitters benevens enige andere leden van de delegaties. Daarbij werd opnieuw van Surinaamse zijde gesteld, dat men in feite op volledig paritaire wijze naast elkaar wil staan in het Koninkrijk. In de vergadering van de Nederlandse Delegatie van 27 Mei werd een antwoord opgesteld aan de Surinaamse Delegatie. In het desbetreffende schrijven werd medegedeeld, dat „de bezwaren, welke van de zijde van Suriname worden aangevoerd tegen het ontwerp-Statuut van 13 Mei j.1., de grondslagen betreffen van de regeling van de rechtsorde van het Koninkrijk. De voorstellen van Surinaamse zijde naar voren gebracht wijken in belangrijke mate af van de constructie van hei Koninkrijk zoals deze in het werkstuk en in de stukken die na uitvoerig overleg door de Centrale Commissie ter overweging aan de delegaties zijn aangeboden, zijn neergelegd en hun verwezenlijking zou naar het oordeel van de Nederlandse Delegatie een doelmatige verzorging van de gemeenschappelijke belangen in de weg staan. De delegatie meent derhalve in deze voorstellen niet te kunnen treden." Naar aanleiding van de in de brief der Surinaamse Delegatie aangevoerde bezwaren tegen de samenstelling van het college van intern appèl werd nog opgemerkt, „dat de voorstelling van zaken gegeven in het schrijven van 20 Mei 1.1.. dat de uiteindelijke beslissing omtrent de vraag of een land al of niet aan een bepaalde voorziening gebonden moet worden, wordt over2
6 gelaten aan de Nederlandse regering, een miskenning inhoudt van de gedachte, die in het werkstuk en in het ontwerp-Statuut is neergelegd. In deze redenering wordt immers voorbij gezien, dat in deze stukken aan Suriname en de Nederlandse Antillen ejn reële zeggensmacht wordt gegeven in de Ministerraad van het Koninkrijk. Deze Ministerraad mag in de gevolgde opzet niet als een orgaan van het land Nederland worden gekwalificeerd. De ontworpen regeling biedt naar de mening van de Nederlandse Delegatie een afdoende waarborg, dat met de belangen van Suriname en de Nederlandse Antillen volledig rekening zal worden gehouden." Tenslotte werd medegedeeld, dat zowel het ontwerp Statuut van 13 Mei als hel stelsel van het ontwerp van 17 Mei voor de Nederlandse Delegatie aanvaardbaar werd geacht. Ten aanzien van eerstbedoeld ontwerp werd er nog uitdrukkelijk op gewezen, dat ,.deze aanvaardbaarheid door haar slechts wordt uitgesproken voor het geval deze regeling ook van andere zijde wordt aanvaard. De ontworpen regeling komt niet geheel overeen met haar aanvankelijke zienswijze, doch omwille van het bereiken van een resultaat is zij bereid over enige bezwaren harerzijds heen te stappen. Mocht echter deze regeling van andere zijde geen instemming ontmoeten dan beschouwt zij zich geheel vrij en niet gebonden door bovengenoemde verklaring." Dezelfde dag werd nog een vergadering gehouden van de Centrale Commissie waar het besluit werd genomen de Con1'ercntie tijdelijk op te schorten. De volgende morgen kwam de Centrale Commissie opnieuw bijeen ter opstelling van een ontwerp-resolutie, waarin het besluit tot opschorting werd vastgelegd, met de bepaling dat
een commissie aan de hand van het tot dusver gevoerde beraad het overleg over de samenstelling van een ontwerp-statuut zou voortzetten. Deze ontwerp-resolutie werd aan de drie delegaties voorgclegd. Nadat deze in de delegaties was besproken en op de 24ste vergadering van de Centrale Commissie nog enigszins was gewijzigd, werd zij op de vijfde besloten plenaire vergadering door de drie delegaties aanvaard. Zij luidt: De Conferentie Nederland-Suriname-Nederlandse Antillen, ingesteld bij koninklijk Besluit van 26 Februari 1952 No. 21. Overwegende, dat het wenselijk is gebleken de besprekingen ter Conferentie tijdelijk te onderbreken, teneinde een door haar aan te wijzen commissie in de gelegenheid te stellen aan de hand van het tot dusver gevoerde beraad het overleg over de samenstelling van een ontwerp-statuut voort te zetten en van de resultaten daarvan mededeling te doen aan de Conferentie; machtigt de Voorzitter der Conferentie, om op voordracht van de delegaties en in overleg met de betrokken regering de leden der Commissie aan te wijzen en in hun vervanging te voorzien, alsmede de commissie desnodig aan te vullen; en verzoekt de regeringen hiermede in te stemmen en de daartoe nodige voorzieningen te treffen. De conferentie werd vervolgens na een toespraak van de plaatsvervangend Voorzitter verdaagd. In verband met de verkiezingen in Nederland werd aan de vorenvermelde resolutie nog geen uitvoering gegeven, aangezien het voor de hand ligt, dat het nieuw te vormen kabinet zich hieromtrent zal wensen te beraden.
f
5 April 1952.
VOORSTEL VAN DE NEDERLANDSE DELEGATIE TOT HET AANBRENGEN VAN ENIGE WIJZIGINGEN IN HET WERKSTUK Oorspronkelijke tekst Considerans of
Preambule
Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen overwegende, dat zij uit vrije wil verklaard hebben verbonden te willen zijn in een Koninkrijk, waarin zij de eigen belangen zelfstandig behartigen en op voet van gelijkwaardigheid de gemeenschappelijke belangen verzorgen en wederkerige bijstand verlenen, hebben besloten in gemeen overleg het volgend Statuut vast te stellen. Het Koninkrijk De aangelegenheden van het Koninkrijk Punt 1. (1) Dit Statuut laat, voorzover het niet anders bepaalt, de regeling van het Koningschap, de Raad van State, de Regering en de wetgevende macht van het Koninkrijk, de Hoge Raad, de buitenlandse betrekkingen en de defensie over aan de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden. (2) De Grondwet wordt met dit Statuut in overeenstemming gebracht.
Voorgestelde wijzigingen Considerans
Gewijzigde tekst Considerans of
Preambule
De aanhef te doen luiden: „Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen overwegende, dat zij uit vrije wil verklaard hebben in het Koninkrijk der Nederlanden een nieuwe rechtsorde te aanvaarden, waarin enz.". Voorts het slot van de considerans te lezen: „in gemeen overleg het Statuut voor het Koninkrijk als volgt vast te stellen."
Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen overwegende, dat zij uit vrije wil verklaard hebben in het Koninkrijk der Nederlanden een nieuwe rechtsorde te aanvaarden, waarin zij de eigen belangen zelfstandig behartigen en op voet van gelijkwaardigheid de gemeenschappelijke belangen verzorgen en wederkerige bijstand verlenen, hebben besloten in gemeen overleg het Statuut voor het Koninkrijk als volgt vast te stellen.
Titel ..Het Koninkrijk" dient te vervallen. Punt 1 te lezen: (1) Het Koningschap, de organen van het Koninkrijk, de uitoefening van de koninklijke en de wetgevende macht worden, voorzover het Statuut hierin niet voorziet, geregeld bij de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden. (2) De Grondwet kan bepalingen inhouden omtrent de overige aangelegenheden van het Koninkrijk. (3) De Giondwet neemt de bepalingen van het Statuut in acht.
De aangelegenbeden van het Koninkrijk Punt I. (1) Het Koningschap, de organen van het Koninkrijk, de uitoefcning van de koninklijke en de wetgevende macht worden, voorzover het Statuut hierin niet voorziet, geregeld bij de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden.
Punt 2. Aangelegenheden van het Punt 2. De aanhef komt te luiden: Koninkrijk zijn: „Behalve de aangelegenheden bedoeld a. de handhaving van de onafhanke- in het eerste lid van punt 1 zijn aange1 ijkheid en de verdediging van het Ko- legenheden van het Koninkrijk". ninkrijk; 2 c wordt: ..de buitenlandse betrekb. het waarborgen van de fundamen- kingen, daaronder begrepen de rechtstele menselijke rechten en vrijheden, van kracht van internationale regelingen;". de rechtszekerheid en van de deugdelijkNa 2 d wordt ingevoegd: heid van het bestuur; „2 d'. de regeling van de adeldom, f. de buitenlandse betrekkingen; de ridderorden, de vlag en het wapen d. het Nederlanderschap; van het Koninkrijk". e. het stellen van algemene voor2 e wordt: „de regeling van de natiowaarden voor de uitgifte van zeebrieven; naliteit van schepen en het stellen van ƒ. het verlenen van vergunningen tot veiligheidseisen aan schepen". exploitatie van internationale luchtlijnen; f. De Nederlandse delegatie wenst g. het toezicht op de algemene voor- zich over dit onderdeel nader te beraden. waarden betreffende de toelating, vestiNa punt 2 g wordt ingevoegd: ging en uitzetting van Nederlanders; gl. het interregionaal recht. h. de uitlevering, alsmede ten aanAan punt 2 wordt een tweede lid toezien van vreemdelingen het stellen van gevoegd, luidende: algemene voorwaarden voor toelating, (2) Andere onderwerpen kunnen in vestiging en uitzetting. gemeen overleg tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden verklaard. Punt 42 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
(2) De Grondwet kan bepalingen inhouden omtrent de overige aangelegenheden van het Koninkrijk. (3) De Grondwet neemt de bepalingen van het Statuut in acht. Punt 2. (1) Behaive de aangelegenhcden bedoeld in het eerste lid van punt 1 zijn aangelegenheden van het Koninkrijk: a. de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk; />. het waarborgen van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, van de rechtszekerheid en van de deugdclijkheid van het bestuur; e. de buitenlandse betrekkingen, daaronder begrepen de rechtskracht van inlernationale regelingen; d. het Nederlanderschap: f/l. de regeling van de adeldom, de ridderorden, de vlag en het wapen van het Koninkrijk: e. de regeling van de nationaliteit van schepen en het stellen van vciligheid eisen aan schepen: ĥ g. het toezicht op de algemene voorwaarden betreffende de toelating, vestiging en uitzetting van Nederlanders; gl. het interregionaal recht: h. de uitlevering, alsmede ten aanzien van vreemdelingen het stellen van algemene voorwaarden voor toelating, vestiging en uitzetting. (2) Andere onderwerpen kunnen in gemeen overleg tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden verklaard. Punt 42 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
8 De Raad van
Ministers
Punt 3. (1) Suriname en de Nederlandse Antillen hebben ieder een gevolmachtigde landsminister, die zitting heeft in de Raad van Ministers. De gevo!machtigde landsminister handelt naar de instructies van de regering van zijn land, die hem benoemt en ontslaat. Hij moet de staat van Nederlander bezitten. (2) De regering bepaalt wie de gevolmachtigde landsminister bij belet of ontstentenis vervangt. Hetgeen in dit Statuut is bepaald voor de gevolmachtigde landsminister, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot zijn plaatsvervanger.
De Raad van
Ministers
De Raad van
Ministers
Punt 3. In de tweede regel van lid 1 wordt tussen „die" en „zitting" ingevoegd „met inachtneming van het bepaaldc in de punten 5 tot 7". In de tweede zin wordt „naar de instructies van" vervangen door: „namens". In lid 2 wordt na „De regering" ingevoegd „van het betrokken land".
Punt 3. (1) Suriname en de Nederlandse Antillen hebben ieder een gevolmachtigde landsminister, die met inachtneming van het bepaalde in de punten 5 tot 7 zitting heeft in de Raad van Ministers. De gevolmachtigde landsminister handelt namens de regering van zijn land, die hem benoemt en ontslaat. Hij moet de staat van Nederlander bezitten. (2) De regering van het betrokken land bepaalt wie de gevolmachtigde landsminister bij belet of ontstentenis vervangt. Hetgeen in dit Statuut is bepaald voor de gevolmachtigde landsminister, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot zijn plaatsvervanger.
Punt 5. (1) De gevolmachtigde landsministers van Suriname en de Nederlandse Antillen zijn bevoegd in de Raad van Ministers deel te nemen aan de behandeling van Koninkrijksaangelcgenheden, welke deze landen raken. (2) De Regeringen van Suriname en de Nederlandse Antillen zijn gerechtigd behalve de gevolmachtigde landsminister een lid van de Raad van landsministers te doen deelnemen aan het ministerieel overleg omtrent de aangelegenheden van het Koninkrijk, indien een bepaald onderwerp haar daartoe aanleiding geeft.
Punt 5. Lid 1 te lezen: „De gevolmachtigde landsminister van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, is bevoegd deel te nemen aan het overleg in de Raad van Ministers en in. de vaste colleges en bijzondere commissies uit de Raad, voorzover betreft de behandeling van Koninkrijksaangelegcnheden, welke zijn land raken." Lid 2 te lezen: „De Regeringen van Suriname en de Nederlandse Antillen zijn ieder gerechtigd — indien een bepaald onderwerp haar daartoe aanleiding geeft — behalve de gevolmachtigde landsminister een lid van de raad van landsministers met raadgevende stem te doen deelnemen aan het in het vorig lid bedoelde overleg."
Punt 5. (1) De gevolmachtigde landsminister van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, is bevoegd deel te nemen aan het overleg in de Raad van Ministers en in de vaste colleges en bijzondere commissies uit de Raad, voorzover betreft de behandeling van Koninkrijksaangelegenheden, welke zijn land raken. (2) De Regeringen van Suriname en de Nederlandse Antillen zijn ieder gerechtigd - - indien een bepaald onderwerp haar daartoe aanleiding geeft —• behalve de gevolmachtigde landsminister een lid van de raad van landsministers met raadgevende stem te doen deelnemen aan het in het vorig lid bedoelde overleg.
Punt 6. (1) Ten aanzien van de defensie wordt aangenomen, dat de defensie van het grondgebied van Suriname, onderscheidenlijk dat van de Nederlandse Antillen, zomede overeenkomsten of afspraken betreffende het Caraïbische gebied, Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken. (2) Ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen wordt aangenomen, dat buitenlandse betrekkingen, waarbij belangen van Suriname onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen in het bijzonder betrokken zijn, dan wel wanneer de voorziening daarin gewichtige gevolgen voor deze belangen kan hebben, Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken. (3) De regeringen van Suriname en van de Nederlandse Antillen kunnen elk vooraf aangeven welke aangelegenheden, behalve die in de voorafgaande leden genoemd, naar haar oordeel hun belangen raken. De beslissing of een aangelegenheid bedoelde belangen raakt, berust bij de Raad van Ministers. (4) Regelingen omtrent Nieuw-Guinea en aangelegenheden betreffende de Nederlands-Indonesische Unie worden geacht Suriname en de Nederlandse An-
Punt 6. Als aanhef invoegen: „Voor de deelneming aan het in het vorig punt bedoelde overleg gelden de volgende regelen:". Het derde lid van punt 6 wordt gesplitst in twee leden, t.w. „(3) De regeringen van Suriname en van de Nederlandse Antillen kunnen elk vooraf aangeven welke aangelegenheden van het Koninkrijk, behalve die in de voorafgaande leden genoemd, naar haar oordcel hun belangen raken. (3a) De vraag of een aangelegenheid behoort tot de onderwerpen bedoeld in het eerste en het tweede lid, dan wel anderszins de belangen van Suriname of de Nederlandse Antillen raakt, wordt onderworpen aan het oordeel van de Raad van Ministers. Dit oordeel wordt geacht het betrokken land te raken."
Punt 6. Voor de deelneming aan het in het vorig punt bedoeld overleg gelden de volgende regelen: (1) Ten aanzien van de defensie wordt aangenomen, dat de defensie van het grondgebied van Suriname, onderscheidenlijk dat van de Nederlandse Antillen, zomede overeenkomsten of afspraken betreffende het Caraïbische gebied, Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken. (2) Ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen wordt aangenomen, dat buitenlandse betrekkingen, waarbij belangcn van Suriname onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen in het bijzonder betrokken zijn, dan wel wanneer de voorziening daarin gewichtige gevolgen voor deze belangen kan hebben, Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken. (3) De regeringen van Suriname en van de Nederlandse Antillen kunnen elk vooraf aangeven welke aangelegenheden van het Koninkrijk, behalve die in de voorafgaande leden genoemd, naar haar oordeel hun belangen raken. (3«) De vraag of een aangelegenheid behoort tot de onderwerpen bedoeld in het eerste en het tweede lid, dan wel
Punt 4 (geen wijzigingen).
tillen niet te raken, behoudens de bevoegdheid van Suriname en de Nederlandse Antillen bedoeld in het voorgaande lid. (5) Voorstellen tot naturalisatie worden geacht Suriname en de Nederlandse Antillen slechts te raken, indien het personen betreft die ingezetenen van het land zijn.
anderszins de belangen van Suriname of de Nederlandse Antillen raakt, wordt onderworpen aan het oordeel van de Raad van Ministers. Dit oordeel wordt geacht het betrokken land te raken. (4) Regelingen omtrent Nieuw-Guinea en aangelegenheden betreffende de Nederlands-Indonesische Unie worden geacht Suriname en de Nederlandse Antillen niet te raken, behoudens de bevoegdheid van Suriname en de Nederlandse Antillen bedoeld in het voorgaande lid. (5) Voorstellen tot naturalisatie worden geacht Suriname en de Nederlandse Antillen slechts te raken, indien het personen betreft die ingezetenen van het land zijn.
Punt 7. (1) Indien de gevolmachtigde landsminister van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen ernstig bezwaar heeft tegen het gevoelen van de Raad van Ministers over enige aangelegenheid, aan de behandeling waarvan hij heeft deelgenomen, wordt op zijn verzoek het overleg voortgezet. (2) In dit geval geschiedt dit overleg tussen de Minister-President, twee ministers, de gevolmachtigde landsminister en een lid van de Raad van landsministers of een door de betrokken regering aan te wijzen bijzondere gemachtigde. (3) Wensen beide landsministers aan het voortgezet overleg deel te nemen, dan geschiedt dit overleg tussen de MinisterPresident, twee ministers en de beide gevolmachtigde landsministers. (4) De Raad van Ministers beslist overeenkomstig de uitkomst van het overleg.
Punt 7. Lid 1. In plaats van „gevoelen" wordt gelezen „aanvankelijk oordeel". Na „overleg" worden ingevoegd de woorden „met inachtneming van een daartoe door de Raad van Ministers te bepalen termijn". Lid 3. Tussen „beide" en „landsministers" invoegen „gevolmachtigde". Lid 4 wordt „De Raad van Ministers oordeelt overeenkomstig de uitkomst van het voortgezet overleg. Wordt van de gelegenheid tot het plegen van voortgezet overleg niet binnen de bepaalde termijn gebruik gemaakt, dan bepaalt de Raad van Ministers zijn oordeel."
Punt 7. (1) Indien de gevolmachtigde landsminister van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen ernstig bezwaar heeft tegen het aanvankelijk oordeel van de Raad van Ministers over enige aangelegenheid, aan de behandeling waarvan hij heeft deelgenomcn, wordt op zijn verzoek het overleg met inachtneming van een daartoe door de Raad van Ministers te bepalen termijn voortgezet. (2) In dit geval geschiedt dit overleg tussen de Minister-President, twee ministers, de gevolmachtigde landsminister en een lid van de Raad van landsministers of een door de betrokken regering aan te wijzen bijzondere gemachtigde. (3) Wensen beide gevolmachtigde landsministers aan het voortgezet overleg deel te nemen, dan geschiedt dit overleg tussen de Minister-President, twee ministers en de beide gevolmachtigde landsministers. (4) De Raad van Ministers oordeelt overeenkomstig de uitkomst van het voortgezet overleg. Wordt van de gelegenheid tot het plegen van voortgezet overleg niet binnen de bepaalde termijn gebruik gemaakt, dan bepaalt de Raad van Ministers zijn oordeel.
De Raad van State
De Raad van State
De Raad van State
Punt 8. (1) De Koning benoemt, indien de regering van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen de wens daartoe te kennen geeft, voor Suriname en de Nederlandse Antillen ieder een staatsraad, wiens benoeming geschiedt in overeenstemming met de regering, het ontslag na overleg. Leden 2 en 3 (ongewijzigd).
Lid 1, slot: In plaats van „regering" „regering van het betrokken land".
Punt S. (1) De Koning benoemt, indien de regering van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen de wens daartoe te kennen geeft, voor Suriname en de Nederlandse Antillen ieder een staatsraad, wiens benoeming geschiedt in overeenstemming met de regering van het betrokken land, het ontslag na overleg.
De wetgeving
De wetgeving
De wetgeving
Punt 9. (1) Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk worden — behoudens het bepaalde in het vierde lid — bij rijkswet of bij algemene maatregel van rijksbestuur vastgesteld. (2) Indien de regeling niet aan de rijkswet is voorbehouden, kan zij geschie-
Punt 9. Lid 1 wordt gelezen: „Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk worden — behoudens het bepaalde in het vierde lid — bij of krachtens rijkswet of algemene maatregel van rijksbestuur vastgesteld, onverminderd de internationale regelingen. De bepalingen
Punt 9. (1) Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk worden — behoudens het bepaalde in het vierde lid — bij of krachtens rijkswet of algemene maatregel van rijksbestuur vastgesteld, onverminderd de internationale regelingen. De bepalingen van de Grondwet worden hierbij in acht genomen.
I
2454
2
3
10 den bij algemene maatregel van rijksbestuur. (3) Bij een rijkswet of algemene maatregel van rijksbestuur kan de regeling of nadere regeling van rijksaangelegenheden, dan wel de uitvoering daarvan worden opgedragen of overgelaten aan landsorganen. (4) Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk, welke noch in Suriname noch in de Nederlandse Antillen gelden, worden bij wet of bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Als zodanig worden onder meer beschouwd wetten tot naturalisatie van personen die geen ingezetenen van Suriname of de Nederlandse Antillen zijn.
van de Grondwet worden hierbij in acht genomen." Aan lid 2 wordt de volgende zin toegevoegd: „Bij een zodanige algemene maatregel kunnen in Suriname en de Nederlandse Antillen geldende strafbepalingen worden vastgesteld, welke niet zijn gegrond op de rijkswet." In lid 3 wordt na „bij" ingevoegd „of krachtens". De tweede zin van lid 4 wordt gelezen: „Naturalisatie van personen, die geen ingezetenen van Suriname of de Nederlandse Antillen zijn, geschiedt bij of krachtens de wet."
(2) Indien de regeling niet aan de rijkswet is voorbehouden, kan zij geschieden bij algemene maatregel van rijksbestuur. Bij een zodanige algemene maatregel kunnen in Suriname en de Nederlandse Antillen geldende strafbepalingen worden vastgesteld, welke niet zijn gegrond op de rijkswet. (3) Bij of krachtens een rijkswet of algemene maatregel van rijksbestuur kan de regeling of nadere regeling van rijksaangelegenheden, dan wel de uitvoering daarvan worden opgedragen of overgelaten aan landsorganen. (4) Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk, welke noch in Suriname noch in de Nederlandse Antillen gelden, worden bij wet of bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Naturalisatie van personen, die geen ingezetenen van Suriname of de Nederlandse Antillen zijn, geschiedt bij of krachtens de wet.
Punt 10. Indien de gevolmachtigde landsminister van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen onder aanwijzing van de gronden, waarop hij benadeling van zijn land verwacht, heeft verklaard, dat zijn land niet gebonden wil worden door een voorgenomen regeling, welke in dat land zou gelden, zal de regeling niet voor het betrokken land worden vastgesteld, tenzij het naar de beslissing van de Raad van Ministers volkenrechtelijk niet mogelijk is het land buiten de regeling te houden, dan wel het welzijn van het Koninkrijk de gebondenheid eist.
Punt 10. Dit punt wordt gelezen: „Indien de gevolmachtigde landsminister van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen onder aanwijzing van de gronden, waarop hij benadeling van zijn land verwacht, met inachtneming van een daartoe door de Raad van Ministers te bepalen termijn, heeft verklaard, dat zijn land niet gebonden wil worden door een voorgenomen regeling, welke in dat land zou gelden — internationale overeenkomsten daaronder begrepen, onverminderd het bepaalde in punt 20 — kan de regeling niet in dier voege, dat zij in het betrokken land geldt, worden vastgesteld, tenzij de Raad van Ministers van oordeel is, dat het volkenrechtelijk niet mogelijk is het land buiten de regeling te houden, dan wel dat het welzijn van het Koninkrijk de gebondenheid eist."
Punt 10. Indien de gevolmachtigde landsminister van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen onder aanwijzing van de gronden, waarop hij benadeling van zijn land verwacht, met inachtneming van een daartoe door de Raad van Ministers te bepalen termijn, heeft verklaard, dat zijn land niet gebonden wil worden door een voorgenomen regeling, welke in dat land zou gelden — internationale overeenkomsten daaronder begrepen, onverminderd het bepaalde in punt 20 — kan de regeling niet in dier voege, dat zij in het betrokken land geldt, worden vastgesteld, tenzij de Raad van Ministers van oordeel is, dat het volkenrechtelijk niet mogelijk is het land buiten de regeling te houden, dan wel dat het welzijn van het Koninkrijk de gebondenheid eist.
Punt 13. Lid 1. „landsministers" en „gedelegeerden" in enkelvoud te lezen.
Punt 13. (1) De gevolmachtigde landsminister van het land, waarin de regeling zal gelden, wordt in de gelegenheid gesteld in de Kamers der Staten-Generaal de openbare behandeling van een ontwerp van rijkswet bij te wonen en mondeling zodanige voorlichting aan de Kamers te verstrekken als hij gewenst oordeelt. (2) Het vertegenwoordigend lichaam van Suriname en dat van de Nederlandse Antillen kunnen besluiten voor de behandeling van een bepaald ontwerp in de Staten-Generaal een bijzondere gedelegeerde af te vaardigen, die eveneens gerechtigd is de openbare behandeling bij te wonen en mondeling voorlichting te geven. (3) De voor leden van de Kamers geldende bepalingen van het reglement van orde, zijn voor de gevolmachtigde
Punt 11 (ongewijzigd). Punt 12 (ongewijzigd). Punt 13. (1) De gevolmachtigde landsministers van het land, waarin de regeling zal gelden, worden in de gelegenheid gesteld in de Kamers der Staten-Generaal de openbare behandeling van een ontwerp van rijkswet bij te wonen en mondeling zodanige voorlichting aan de Kamers te verstrekken als zij gewenst oordelen. (2) Het vertegenwoordigend lichaam van Suriname en dat van de Nederlandse Antillen kunnen besluiten voor de behandeling van een bepaald ontwerp in de Staten-Generaal een bijzondere gedelegeerde af te vaardigen, die eveneens gerechtigd is de openbare behandeling bij te wonen en mondeling voorlichting te geven. (3) De voor leden van de Kamers geldende bepalingen van het reglement van orde, zijn voor de gevolmachtigde
II landsministers en de bijzondere gedelegeerden van overeenkomstige toepassing. (4) De gevolmachtigde landsministers en de bijzondere gedelegeerden zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering van de Kamers der Staten-Generaal nebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd. (5) De gevolmachtigde landsministers en de bijzondere gedelegeerden zijn bevoegd bij de behandeling in de Tweede Kamer wijzigingen in het ontwerp voor te stellen.
landsminislers en de bijzondere gedelegeerden van overeenkomstige toepassing. (4) De gevolmachtigde landsministers en de bijzondere gedelegeerden zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering van de Kamers der Staten-Generaal hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd. (5) De gevolmachtigde landsministers en de bijzondere gedelegeerden zijn bevoegd bij de behandeling in de Tweede Kamer wijzigingen in het ontwerp voor te stellen. Punt 14. (1) Indien de gevolmachtigde landsminister van Suriname of die van de Nederlandse Antillen zich tegen het ontwerp verklaart, kan de Kamer, in wier vergadering deze verklaring wordt afgelegd, een zodanig ontwerp niet aannemen dan met drie vijfden van het aantal uitgebrachte stemmen. Wanneer een bijzondere gedelegeerde aanwezig is, komt hem de bevoegdheid toe deze verklaring af te leggen. (2) De bepaling van het vorige lid is niet van toepassing, indien het ontwerp een voorstel tot wijziging van de Grondwet betreft.
Punt 14. Tegen dit punt bestaan van de zijde van de Nederlandse delegatie ernstige bedenkingen. Zij meent dat de ontworpen regeling kan leiden tot een onzuiverheid in de staatsrechtelijke verhoudingen, omdat de oppositie in de Staten-Generaal een te sterk reliëf kan krijgen. Zij is daarbij van oordeel dat de waarborg voor medezeggenschap van Suriname en de Nederlandse Antillen gelegen is in de punten 7 en 10, terwijl dit punt voor de plaats van deze rijksdelen van secundaire betekenis is.
Punt 14a. Na punt 14 wordt een nieuw punt opgenomen luidende: „Op een voorstel tot verandering in de Grondwet, houdende bepalingen, die in Suriname en de Nederlandse Antillen zullen gelden, alsmede op het ontwerp van wet, dat er grond bestaat een zodanig voorstel in overweging te nemen, zijn de punten 11 tot 13 van toepassing. Punt 14 is niet van toepassing."
Punt 14a. Op een voorstel tot verandering in de Grondwet, houdende bepalingen, die in Suriname en de Nederlandse Antillen zullen gelden, alsmede op het ontwerp van wet, dat er grond bestaat een zodanig voorstel in overweging te nemen, zijn de punten 11 tot 13 van toepassing. Punt 14 is niet van toepassing.
Punt 15. Het bepaalde in de punten 13 en 14 is voor de behandeling in de verenigde vergadering van de StatenGeneraal van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat het bepaalde van punt 14 niet van toepassing is, indien het ontwerp de benoeming van een Koning of een troonopvolger betreft.
Punt 15. In punt 15 wordt na Koning een komma ingevoegd en vervalt „of", terwijl na „troonopvolger" wordt ingevoegd „of een reger.t".
Punt 15. Het bepaalde in de punten 13 en 14 is voor de behandeling in de verenigde vergadering van de StatenGeneraal van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat het bepaalde van punt 14 niet van toepassing is, indien het ontwerp de benoeming van een Koning, een troonopvolger of een regent betreft.
Punt 16. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het bepaalde in de punten 11—15.
Punt 16. In plaats van „algemene maatregel van rijksbestuur" te lezen „rijkswet".
Punt 16. Bij rijkswet kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het bepaalde in de punten 11—15.
Punt 17, Indien na gepleegd overleg met de gevolmachtigde landsministers van Suriname en de Nederlandse Antillen, in geval van oorlog of in andere gevallen, waarin onverwijld moet worden gehandeld, het naar het oordeel van de Koning onmogelijk is het resultaat van het in punt 12 bedoelde onderzoek af te wachten, kan van de bepaling van dit artikel worden afgeweken.
Punt 17. Na „indien" wordt een komma geplaatst. In de laatste regel in plaats van „dit artikel" te lezen „dat punt".
Punt 17. Indien, na gepleegd overleg met de gevolmachtigde landsministers van Suriname en de Nederlandse Antillen, in geval van oorlog of in andere gevallen, waarin onverwijld moet worden gehandeld, het naar het oordeel van de Koning onmogelijk is het resultaat van het in punt 12 bedoelde onderzoek af te wachten, kan van de bepaling van dat punt worden afgeweken.
Punt 18 (ongewijzigd).
12 De Hoge Raad
De Hoge Raad
De Hoge Raad
Punt 19. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kan de Hoge Raad der Nederlanden rechtsmacht worden toegekend ten aanzien van rechtszaken in Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen. Bij deze maatregel wordt de mogelijkheid geopend aan de Raad een lid, plaatsvervangend of adviserend lid toe te voegen na overleg met de regering van het land, nadat het hoogste rcchtscollege in Suriname, onderscheidenlijk in de Nederlandse Antillen in de gelegenheid is gesteld een aanbeveling te doen.
Punt 19. Eerste zin te lezen: „De rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van rechtszaken in Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen wordt geregeld bij algemene maatregel van rijksbestuur." Tweede zin: Na het woord „geopend" wordt ingevoegd „met het oog daarop". Het woord „plaatsvervangend" wordt gewijzigd in „buitengewoon".
Punt 19. De rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van rechtszaken in Suriname, onderscheiden1 ijk de Nederlandse Antillen wordt geregeld bij algemene maatregel van rijksbestuur. Bij deze maatregel wordt de mogelijkheid geopend met het oog daarop aan de Raad een lid, buitengewoon of adviserend lid toe te voegen na overleg met de regering van het land, nadat het hoogste rechtscollege in Suriname, onderscheidenlijk in de Nederlandse Antillen in de gelegenheid is gesteld een aanbeveling te doen.
Verdragen
en
overeenkomsten
Internationale
overeenkomsten
Internationale
overeenkomsten
Punt 20. Aan economische en financiële verdragen en overeenkomsten bindt de Koning Suriname en de Nederlandse Antillen niet, indien de gevolmachtigde landsminister onder aanwijzing van de gronden, waarop hij daarvan benadeling van zijn land verwacht, heeft verklaard, dat zijn land niet verbonden wil worden. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing bij opzegging van economische en financiële verdragen en overeenkomsten.
Punt 20. Eerste regel. In plaats van „economische en financiële verdragen en overeenkomsten" te lezen „internationale handels- en monetaire overeenkomsten". Dezelfde wijziging wordt aangebracht in de slotzin van het punt. In plaats van „Suriname en de Nederlandse Antillen" wordt gelezen „Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen". Opschrift van de paragraaf, beginnende met punt 20, te lezen „Internationale overeenkomsten". Aan het slot toe te voegen „ , welke uitsluitend verbindend zijn voor Suriname en de Nederlandse Antillen".
Punt 20. Aan internationale handelsen monetaire overeenkomsten bindt de Koning Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen niet, indien de gevolmachtigde landsminister onder aanwijzing van de gronden, waarop hij daarvan benadeling van zijn land verwacht, heeft verklaard, dat zijn land niet verbonden wil worden. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing bij opzegging van internationale handels- en monetaiie overeenkomsten, welke uitsluitend verbindend zijn voor Suriname en de Nederlandse Antillen.
Punt 21. Op de voet van gesloten verdragen en aangegane overeenkomsten kunnen Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen als lid tot internationale organisatie toetreden.
Punt 21. De eerste regel komt te luiden: „Op de voet van door het Koninkrijk aangegane internationale overesnkomsten". In plaats van „internationale organisatie" te lezen „volkenrechtelijke organisaties".
Punt 21. Op de voet van door het Koninkrijk aangegane internationale overeenkomsten kunnen Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen als lid tot volkenrechtelijke organisaties toetreden.
Punt 22. Suriname en de Nederlandse Antillen worden betrokken in de voorbereiding en de uitvoering van verdragen en overeenkomsten met vreemde mogendheden, welke voor Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen verbindend zijn.
Punt 22. De woorden „verdragen en" in de tweede regel worden geschrapt; „vreemde" vóór „mogendheden" wordt „andere". Het slot vanaf „welke" wordt gewijzigd in „welke voor Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen financiële, economische of sociale rechten en verplichtingen meebrengen."
Punt 22. Suriname en de Nederlandse Antillen worden betrokken in de voorbereiding en de uitvoering van overeenkomsten met andere mogendheden, welke voor Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen financiële, economische of sociale rechten en verplichtingen meebrengen.
Punt 23. Plaatsing van een geldlening van Suriname of de Nederlandse Antillen buiten het Koninkrijk behoeft de goedkeuring des Konings.
Punt 23. Achter het woord „geldlening" worden ingevoegd de woorden „ten name of ten laste".
Punt 23. Plaatsing van een geldlening ten name of ten laste van Suriname of de Nederlandse Antillen buiten het Koninkrijk behoeft de goedkeuring des Konings.
De defensie
De defensie
De defensie
Punt 24. De regeling van de defensie in de landen geschiedt bij of krachtens rijkswet.
Punt 24 komt te vervallen.
Punt 25 (ongewijzigd). Punt 26 (ongewijzigd). Na punt 26 wordt ingevoegd een nieuw punt 26a. luidende: „De vordering in eigendom en in gebruik van goederen, de beperking van het eigendoms- en gebruiksrecht, de vor-
Punt 26a. De vordering in eigendom en in gebruik van goederen, de beperking van het eigendoms- en gebruiksrecht, de vordering van diensten en de inkwartieringen ten behoeve van de defensie ge-
13 dering van diensten en de inkwartieringen ten behoeve van de defensie geschieden in Suriname en de Nederlandse Antillen volgens bij Rijkswet te stellen algemene regels." Punt 27. Lid 1 (ongewijzigd). Lid 2 (ongewijzigd). (3) Bij die regeling kan worden bepaald, dat bevoegdheden van het burgerlijk gezag ten opzichte van de openbare orde en de politie geheel of ten dele op het militaire gezag overgaan en dat de burgerlijke overheden te dezen aanzien aan de militaire ondergeschikt worden. Daarbij kan worden afgeweken van de bepalingen der Landsregelingen betreffende de vrijheid van drukpers, het recht van vereniging en vergadering, zomede betreffende onschendbaarheid van woning en het postgeheim. (4) Voor het in staat van beleg verklaarde gebied kunnen in geval van oorlog het militaire strafrecht en de militaire strafrechtspleging geheel of ten dele op niet-militairen van toepassing worden verklaard.
Punt 27.
schieden in Suriname en de Nederlandse Antillen volgens bij Rijkswet te stellen algemene regels.
Punt 27.
Lid 3. In de eerste regel wordt voor „bevoegdheden van het burgerlijk gezag" gelezen „bevoegdheden van organen van het burgerlijk gezag". Na „ten dele" in de derde regel wordt ingevoegd: „op andere organen van het burgerlijk gezag of". Na „overheden" in de vierde regel wordt ingevoegd „in het laatste geval". Lid 4, laatste regel. In plaats van „nietmilitairen" te lezen „een ieder".
(3) Bij die regeling kan worden bepaald, dat bevoegdheden van organen van het burgerlijk gezag ten opzichte van de openbare orde en de politie geheel of ten dele op andere organen van het burgerlijk gezag of op het militaire gezag overgaan en dat de burgerlijke overheden in het laatste geval te dezen aanzien aan de militaire ondergeschikt worden. Daarbij kan worden afgeweken van de bepalingen der Landsregelingen betreffende de vrijheid van drukpers, het recht van vereniging en vergadering, zomede betreffende onschendbaarheid van woning en het postgeheim. (4) Voor het in staat van beleg verklaarde gebied kunnen in geval van oorlog het militaire strafrecht en de militaire strafrechtspleging geheel of ten dele op een ieder van toepassing worden verklaard.
Bijdragen in de kosten
Bijdragen in de kosten
Bijdragen in de kosten
Punt 28. (1) Suriname en de Neder landse Antillen dragen in overeenstemming met hun draagkracht bij in de kosten verbonden aan de verzorging van Koninkrijksaangelegenheden voor zover deze ten nutte van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen strekt. (2) Jaarlijks vóór 1 Juli wordt door de Raad van Ministers de raming der kosten van voorzieningen van het Koninkrijk ten nutte van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen voor het volgende begrotingsjaar opgemaakt. Punt 7 is van overeenkomstige toepassing. (3) Het bedrag dat ten laste van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen komt, wordt vastgesteld door de Raad van Ministers. Punt 7 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat beslissingen slechts kunnen worden genomen met eenparigheid van stemmen.
Punt 28. Lid 1. Voor „Koninkrijksaangelegenheden" wordt gelezen „aangelegenheden van het Koninkrijk". Tussen lid 1 en 2 wordt een nieuw lid la ingevoegd luidende: „Voor zover niet bij rijkswet of bij algemene maatregel van rijksbestuur ten aanzien van bepaalde voorzieningen reeds een regeling is getroffen gelden terzake de volgende bepalingen." Lid 2. In plaats van „Jaarlijks vóór 1 Juli wordt door de Raad van Ministers" wordt gelezen: „Door de Raad van Ministers wordt tijdig". Lid 3. Na „bedrag" wordt ingevoegd „van de in het vorig lid bedoelde raming". De passage aan het slot „met dien verstande stemmen" wordt geschrapt. Aan het slot wordt toegevoegd: „Dit bedrag maakt deel uit van de begroting van het betrokken land."
Punt 28. (1) Suriname en de Nederlandse Antillen dragen in overeenstemming met hun draagkracht bij in de kosten verbonden aan de verzorging van aangelegenheden van het Koninkrijk voor zover deze ten nutte van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen strekt. (la) Voor zover niet bij rijkswet of bij algemene maatregel van rijksbestuur ten aanzien van bepaalde voorzieningen reeds e:n regeling is getroffen, gelden terzake de volgende bepalingen. (2) Door de Raad van Ministers wordt tijdig de raming der kosten van voorzieningen van het Koninkrijk ten nutte van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen voor het volgende begrotingsjaar opgemaakt. Punt 7 is van overeenkomstige toepassing. (3) Het bedrag van de in het vorig lid bedoelde raming, dat ten laste van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen komt, wordt vastgesteld door de Raad van Ministers. Punt 7 is van overeenkomstige toepassing. Dit bedrag maakt deel uit van de begroting van het betrokken land.
Onderlinge bijstand en overleg
Onderlinge bijstand en overleg
Onderlinge bijstand en overleg
Punt 29 (ongewijzigd). Punt 30. Omtrent alle aangelegenheden, waarbij gemeenschappelijke of wederzijdse belangen van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen betrokken zijn, wordt overleg gepleegd.
Punt 30, eerste alinea, wordt gelezen: „Omtrent alle aangelegenheden van Nederland, Suriname of de Nederlandse Antillen, waarbij belangen van twee of drie landen betrokken zijn, wordt overleg
Punt 30. Omtrent alle aangelegenheden van Nederland, Suriname of de Nederlandse Antillen, waarbij belangen van twee of drie landen betrokken zijn, wordt overleg gepleegd. Daartoe kunnen
I
2454
2
4
14 Daartoe kunnen bijzondere vertegenwoordigers worden aangewezen of gemeenschappelijke lichamen worden ingesteld Als aangelegenheden bedoeld in dit artikel worden onder meer beschouwd: a. de bevordering van de culturele en sociale betrekkingen tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen; 6. de bevordering van doelmatige economische, financiële en monetaire betrekkingen tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, alsmede het overleg omtrent vraagstukken inzake munt- en geldwezen, bank- en deviezenpolitiek; c. de bevordering van de economische weerbaarheid door onderlinge hulp en bijstand van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, waaronder begrepen het bevorderen, dat wettelijke regelingen ten aanzien van beroeps- en bedrijfsuitoefening voor Nederlanders gelijkelijk gelden: d. aangelegenheden de luchtvaart betreffende; c. de samenwerking op het gebied van telegrafie, telefonie en radioverkeer.
gepleegd. Daartoe kunnen bijzondere vertegenwoordigers worden aangewezen of gemeenschappelijke organen worden ingesteld." Van 30 b vervalt de zin „alsmede het overleg, enz." en wordt ingevoegd: „61. het overleg omtrent vraagstukken inzake munt- en geldwezen, bank- en deviezenpolitiek;". Tussen d en e wordt ingevoegd: „t/l. aangelegenheden de scheepvaart betreffende;".
bijzondere vertegenwoordigers worden aangewezen of gemeenschappelijke organen worden ingesteld. Als aangelegenheden bedoeld in dit artikel worden onder meer beschouwd: a. de bevordering van de culturele en sociale betrekkingen tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen; b. de bevordering van doelmatige economische, financiële en monetaire betrekkingen tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen; 6'. het overleg omtrent vraagstukken inzake munt- en geldwezen, banken deviezenpolitiek; c. de bevordering van de economische weerbaarheid door onderlinge hulp en bijstand van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, waaronder begrepen het bevorderen, dat wettelijke regelingen ten aanzien van beroeps- en bedrijfsuitoefening voor Nederlanders gelijkelijk gelden; d. aangelegenheden de luchtvaart betreffende;
Punt 31. (1) (ongewijzigd). (2) Een voorstel tot ingrijpende wijziging van de bestaande wetgeving op dit stuk wordt niet aan de Tweede Kamer, onderscheidenlijk de Staten, gezonden — dan wel door deze vertegenwoordigende lichamen in behandeling genomen — alvorens de regeringen in andere rijksdelen in de gelegenheid zijn gesteld hieromtrent voorlichting te verstrekken.
Punt 31. Lid 2, slot: In plaats van „hieromtrent voorlichting te verstrekken" te stellen: „van haar zienswijze hieromtrent te doen blijken".
Punt 31. (2) Een voorstel tot ingrijpende wijziging van de bestaande wetgeving op dit stuk wordt niet aan de Tweede Kamer, onderscheidenlijk de Staten, gezonden — dan wel door deze vertegenwoordigende lichamen in behandeling genomen — alvorens de regeringen in andere rijksdelen in de gelegenheid zijn gesteld van haar zienswijze hieromtrent te doen blijken.
De staatsinrichting van de landen
De staatsinrichting van de landen
Punt 34. Lid 1. „In het Koninkrijk wordt" te wijzigen in: „In het Koninkrijk is". Het woord „staatsregeling" te wijzigen in: Staatsregeling" (met hoofdletter).
Punt 34. (1) In het Koninkrijk is de staatsinrichting van Nederland geregeld in de Grondwet, die van Suriname en van de Nederlandse Antillen in de Landsregeling, welke als Staatsregeling kan worden aangeduid.
Punt 35. Lid 1 letter b wordt: „de artikelen betrekking hebbende op bevoegdheden van de Gouverneur;". Lid 2. De woorden: „dan wel bij initiatiefontwerpen" worden gewijzigd in: „noch bij een initiatief-ontwerp". Toegevoegd wordt een derde lid, luidende: (3) Een wijziging van de in het eerste lid genoemde artikelen van de Landsregelingen treedt niet in werking alvorens deze bij rijkswet is bekrachtigd.
Punt 35. (1) In de Landsregelingen kunnen de volgende bepalingen niet worden gewijzigd dan in overeenstemming met de Regering van het Koninkrijk: a. de artikelen betrekking hebbende op grondrechten en individuele staatkundige rechten; 6. de artikelen betrekking hebbende op bevoegdheden van de Gouverneur; c. de artikelen betrekking hebbende op bevoegdheden van de vertegenwoordigende lichamen; d. de artikelen betrekking hebbende op het rechtswezen in de zin waarin dit thans door de Landsregelingen wordt verstaan.
Punt 32 (ongewijzigd). De staatsinrichting van de landen Punt 33 (ongewijzigd). Punt 34. (1) In het Koninkrijk wordt de staatsinrichting van Nederland geregeld in de Grondwet, die van Suriname en van de Nederlandse Antillen in de Landsregeling, welke als staatsregeling kan worden aangeduid. (2) (ongewijzigd). Punt 35. (1) In de Landsregelingen kunnen de volgende bepalingen niet worden gewijzigd dan in overeenstemming met de Regering van het Koninkrijk: a. de artikelen betrekking hebbende op grondrechten en individuele staatkundige rechten: 6. de artikelen betrekking hebbende op bevoegdheden van de Gouverneur, vertegenwoordiger des Konings; c. de artikelen betrekking hebbende op bevoegdheden van de vertegenwoordigende lichamen; d. de artikelen betrekking hebbende op het rechtswezen in de zin waarin dit thans door de Landsregelingen wordt verstaan.
15 (2) Een ontwerp-landsverordening betreffende de voorgaande bepalingen wordt niet aan het vertegenwoordigend lichaam aangeboden, dan wel bij initiatiefontwerpen door dit lichaam in onderzoek genomen, dan nadat overeenstenv ming met de Regering van het Koninkrijk verkregen is.
Punt 36. (1) De Koning is het hoofd van de Regering van elk der landen. Hij is onschendbaar. De Ministers zijn verantwoordelijk. Hij wordt in Suriname en de Nederlandse Antillen vertegenwoordigd door de door hem benoemde Gouverneur. De Gouverneur is vertegenwoordiger des Konings en vertegenwoordiger van de Regering van het Koninkrijk. Zijn bevoegdheden, verplichtingen en verantwoordelijkheid als vertegenwoordiger van de Regering van het Koninkrijk worden bij algemene maatregel van rijksbestuur geregeld. (2) De regeling van de benoeming en het ontslag van de Gouverneur en al hetgeen daarmede verband houdt, geschiedt bij algemene maatregel van rijksbestuur.
Punt 37. (1) De ministers en de leden van het vertegenwoordigend lichaam in de landen leggen alvorens hun ambt te aanvaarden, een eed van trouw aan het Statuut af. (2) De ministers en de leden van het vertegenwoordigend lichaam in Suriname en in de Nederlandse Antillen leggen de eed af in handen van de vertegenwoordiger des Konings. Punt 38. (1) Bepalingen van enige regeling in een der landen, die in strijd zijn met internationale regelingen, het Statuut, rijkswetten of algemene maatregelen van rijksbestuur zijn niet verbindend. (2) Wetgevende en bestuurlijke maatregelen in Suriname en de Nederlandse Antillen, die in strijd zijn met internationale regelingen, het Statuut, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen, welker verzorging rijksaangelegenheid is, kunnen door de Koning worden geschorst en vernietigd. Het besluit van de Koning regelt de gevolgen van de vernietiging. Punt 39. Wanneer een orgaan niet of niet voldoende voorziet in hetgeen het krachtens een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur moet verrichten, kan een algemene maatregel van rijksbestuur bepalen, welk gezag zodanig orgaan vervangt.
Punt 36 wordt gelezen: (1) De Koning is het hoofd van elk der landen. Hij wordt als zodanig in Suriname en de Nederlandse Antillen vertegenwoordigd door de Gouverneur. De Koning is onschendbaar. De Ministers zijn verantwoordelijk. (2) De Gouverneur is voorts vertegenwoordiger van de Koning als hoofd van het Koninkrijk. Zijn bevoegdheden, verplichtingen en verantwoordelijkheid als zodanig worden, onverminderd de mogelijkheid hieromtrent voorzieningen te treffen bij of krachtens rijkswet of algemene maatregel van rijksbestuur, geregeld in het Reglement op de Gouverneur van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, welke bij algemene maatregel van rijksbestuur worden vastgesteld. Lid 2 wordt lid 3. Aan lid 3 wordt toegevoegd de zinsnede: „De benoeming geschiedt door de Koning als hoofd van het Koninkrijk." Punt 37. Lid 1. In plaats van „aan het Statuut" wordt gelezen „aan de Koning en het Statuut".
Punt 38. Lid 1. De Nederlandse delegatie wenst zich over het toetsingsrecht nog nader te heraden. Lid 2. De zevende regel wordt gelezen: „kunnen door of vanwege de Koning als Hoofd van het Koninkrijk worden geschorst en door Hem vernietigd."
Punt 39. Na „orgaan" in te voegen „in Suriname of de Nederlandse AntiN len". Na „internationale regeling" in te voegen „het Statuut".
(2) Een ontwerp-landsverordening betreffende de voorgaande bepalingen wordt niet aan het vertegenwoordigend lichaam aangeboden, noch bij een initiatief-ontwerp door dit lichaam in onderzoek genomen, dan nadat overeenstemming met de Regering van het Koninkrijk verkregen is. (3) Een wijziging van de in het eerste lid genoemde artikelen van de Landsregelingen treedt niet in werking alvorens deze bij rijkswet is bekrachtigd. Punt 36. (1) De Koning is het hoofd van elk der landen. Hij wordt als zodanig in Suriname en de Nederlandse Antillen vertegenwoordigd door de Gouverneur. De Koning is onschendbaar. De Ministers zijn verantwoordelijk. (2) De Gouverneur is voorts vertegenwoordiger van de Koning als hoofd van het Koninkrijk. Zijn bevoegdheden, verplichtingen en verantwoordelijkheid als zodanig worden, onverminderd de mogelijkheid hieromtrent voorzieningen te treffen bij of krachtens rijkswet of algemene maatregel van rijksbestuur, geregeld in het Reglement op de Gouverneur van Suriname,onderscheidenlijk van deNederlandsc Antillen, welke bij algemene maatregel van rijksbestuur worden vastgesteld. (3) De regeling van de benoeming f.-n het ontslag van de Gouverneur en al hetgeen daarmede verband houdt, geschiedt bij algemene maatregel van rijksbestuur. De benoeming geschiedt door de Koning als hoofd van het Koninkrijk. Punt 37. (1) De ministers en de leden van het vertegenwoordigend lichaam in de landen leggen alvorens hun ambt te aanvaarden, een eed van trouw aan de Koning en het Statuut af. (2) De ministers en de leden van het vertegenwoordigend lichaam in Suriname en in de Nederlandse Antillen leggen de eed af in handen van de vertegenwoordiger des Konings. Punt 38. (1) (2) Wetgevende en bestuurlijke maatregelen in Suriname en de Nederlandse Antillen, die in strijd zijn met internationale regelingen, het Statuut, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen, welker verzorging rijksaangelegenheid is, kunnen door of vanwege de Koning als hoofd van het Koninkrijk worden geschorst en door Hem vernietigd.
Punt 39. Wanneer een orgaan in Suriname of de Nederlandse Antillen niet of niet voldoende voorziet in hetgeen het krachtens een internationale regeling, het Statuut, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur moet verrichten, kan een algemene maatregel van rijksbestuur bepalen, welk gezag zodanig orgaan vervangt.
16 Punt 40. De landsverordening kan aan de Koning met diens goedkeuring bevoegdheden met betrekking tot landsaangelegenheden toekennen.
Punt 40. Na „Koning" wordt ingevoegd: „als Hoofd van het Koninkrijk".
Punt 41 (ongewijzigd). Overgangs- en
slotbepalingen
Punt 42. (1) Wijziging van dit Statuut geschiedt bij rijkswet. (2) Een voorstel tot wijziging, door de Staten-Generaal aangenomen, wordt door de Koning niet goedgekeurd alvorens het door Suriname en de Nederlandse Antillen bij landsverordening is aanvaard.
Punt 43 (ongewijzigd). Punt 44. (1) De op het tijdstip van inwerking treden van het Statuut voor Suriname en de Nederlandse Antillen geldende landsregelingen blijven van kracht, voorzover het Statuut zelf in enig onderwerp niet anders voorziet. (2) De artikelen van het hoofdstuk van de defensie van de Landsregelingen van Suriname en de Nederlandse Antillen worden geacht geen deel meer uit te maken van deze Landsregelingen, behoudens de artikelen 161 en 163 van de Landsregeling van Suriname en de artikelen 170 en 172 van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen. Genoemd hoofdstuk, met uitzondering van bovenbedoelde artikelen, wordt geacht de rijkswet te zijn als bedoeld in punt 24. (3) De artikelen van de eerste en derde afdeling van het tweede hoofdstuk van de Landsregelingen van Suriname en de Nederlandse Antillen worden geacht geen deel meer uit te maken van deze Landsregelingen. De bovenbedoelde artikelen worden geacht de algemene maatregelen van rijksbestuur te zijn als bedoeld in punt 36.
Punt 45 (ongewijzigd). Punt 46 (ongewijzigd).
Overgangs- en
slotbepalingen
Punt 40. De landsverordening kan aan de Koning als Hoofd van het Koninkrijk met diens goedkeuring bevoegdheden met betrekking tot landsaangelegenheden toekennen. Overgangs- en
slotbepalingen
Punt 42. Een derde lid toe te voegen, luidende: „(3) Indien een voorstel tot wijziging van dit Statuut in strijd met de Grondwet is, kunnen de Kamers der StatenGeneraal dit voorstel niet aannemen dan met twee derden der uitgebrachte sternmen."
Punt 42. (3) Indien een voorstel tot wijziging van dit Statuut in strijd met de Grondwet is, kunnen de Kamers der Staten-Generaal dit voorstel niet aannemen dan met twee derden der uitgebrachte stemmen.
Punt 42a, Na punt 42 wordt een nieuw punt 42a opgenomen, luidende: „De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit Statuut bestaande autoriteiten, verbindende wetten, reglementen en besluiten blijven gehandhaafd, totdat zij door andere volgens dit Statuut zijn vervangen."
Punt 42a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit Statuut bestaande autoriteiten, verbindende wetten, reglementen en besluiten blijven gehandhaafd, totdat zij door andere volgens dit Statuut zijn vervangen.
Punt 44. De leden 2 en 3 worden vervangen door 4 nieuwe leden, luidende: „(2) Artikel 162 van de Landsregeling van Suriname vervalt. De artikelen 155 tot en met 160 worden uit de Landsregeling gelicht en verkrijgen de staat van rijkswet. Zij kunnen worden aangehaald als Defensiewet voor Suriname. (3) Artikel 171 van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen vervalt. De artikelen 164 tot en met 169 worden uit de Landsregeling gelicht en verkrijgen de staat van rijkswet. Zij kunnen worden aangehaald als Defensiewet voor de Nederlandse Antillen. (4) De opschriften van de afdelingen van het tweede hoofdstuk van de Landsregelingen van Suriname en de Nederlandse Antillen vervallen. De artikelen der eerste en derde afdeling worden uit de Landsregelingen gelicht en verkrijgen de staat van algemene maatregel van rijksbestuur. Zij kunnen worden aangehaald als Reglement op de Gouverneur van Suriname, onderscheidenlijk als Reglement op de Gouverneur der Nederlandse Antillen. (5) De teksten der Landsregelingen van Suriname en van de Nederlandse Antillen worden door de Koning bekend gemaakt in een doorlopend genummerde reeks van hoofdstukken en artikelen met nummering voor zoveel nodig van de leden der artikelen en wijziging voor zoveel nodig van de aanhaling van artikelen en leden van artikelen der Landsregeling zelf of van andere wetten en met in arhtneming van de spelling, gevolgd in de van de Regering uitgaande stukken, ook wat betreft het gebruik van hoofdletters." (ontleend aan Overgangsbepaling 6 van de Landsregeling Nederlandse Antillen).
Punt 44. (2) Artikel 162 van de Landsregeling van Suriname vervalt. De artikelen 155 tot en met 160 worden uit de Landsregeling gelicht en verkrijgen de staat van rijkswet. Zij kunnen worden aangehaald als Defensiewet voor Suriname. (3) Artikel 171 van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen vervalt. De artikelen 164 tot en met 169 worden uit de Landsregeling gelicht en verkrijgen de staat van rijkswet. Zij kunnen worden aangehaald als Defensiewet voor de Nederlandse Antillen. (4) De opschriften van de afdelingen van het tweede hoofdstuk van de Landsregelingen van Suriname en de Nederlandse Antillen vervallen. De artikelen der eerste en derde afdeling worden uit de Landsregelingen gelicht en verkrijgen de staat van algemene maatregel van rijksbestuur. Zij kunnen worden aangehaald als Reglement op de Gouverneur van Suriname, onderscheidenlijk als Reglement op de Gouverneur der Nederlandse Antillen. (5) De teksten der Landsregelingen van Suriname en van de Nederlandse Antillen worden door de Koning bekend gemaakt in een doorlopend genummerde reeks van hoofdstukken en artikelen met nummering voor zoveel nodig van de leden der artikelen en wijziging voor zoveel nodig van de aanhaling van artikelen en leden van artikelen der Landsregeling zelf of van andere wetten en met in achtneming van de spelling, gevolgd in de van de Regering uitgaande stukken, ook wat betreft het gebruik van hoofdletters.
17 Punt 47. De Algemene Vertegenwoordigers van Suriname en van de Nederlandse Antillen in Nederland, die als zodanig fungeren op de datum van inwerkingtreding van dit Statuut, zijn van deze datum de gevolmachtigde landsministers.
Punt 47. Dit punt wordt gelezen: „De Algemene Vertegenwoordigers van Suriname en van de Nederlandse Antillen in Nederland zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Statuut de gevolmachtigde landsministers."
Punt 47. De Algemene Vertegenwoordigers van Suriname en van de Nederlandse Antillen in Nederland zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Statuut de gevolmachtigde landsministers.
Punt 49. Er wordt een nieuw punt toegevoegd aan de Overgangs- en slotbepalingen, luidende: „Dit Statuut kan worden aangehaald als Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden."
Punt 49. Dit Statuut kan worden aangehaald als Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
Punt 48 (ongewijzigd).
1B CONFERENTIE NEDERLAND-SURINAME-NEDERLANDSE ANTILLEN ONTWERP-STATUUT Preambule § 1. Algemene
bepalingen
Artikel 1 De Kroon is en blijft opgedragen aan Hare Majesteit Juliana, Prinses van Oranje-Nassau, om door Haar en Hare wettige opvolgers te worden bezeten. Artikel 2 (1) De Koning voert de Regering van het Koninkrijk en van elk der landen. Hij is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. (2) De Koning wordt in Surin&me en de Nederlandse Antillen vertegenwoordigd door de Gouverneur. De bevoegdheden, verplichtingen en verantwoordelijkheid van de Gouverneur als vertegenwoordiger van de Regering van het Koninkrijk worden geregeld bij rijkswet of algemene maatregel van rijksbestuur. (3) De rijkswet regelt hetgeen verband houdt met de benoeming en het ontslag van de Gouverneur bij rijkswet. De benoeming en het ontslag geschieden door de Koning als hoofd van het Koninkrijk. Artikel 3 (1) Onverminderd hetgeen elders in het Statuut is bepaald, zijn aangelegenheden van het Koninkrijk: a. de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk; b. de buitenlandse betrekkingen; c. het Nederlanderschap; d. de regeling van de ridderorden, alsmede van de vlag en het wapen van het Koninkrijk; e. de regeling van de nationaliteit van schepen en het stellen van eisen met betrekking tot de veiligheid en de navigatie van zeeschepen, die de vlag van het Koninkrijk voeren, met uitzondering van zeilschepen niet groter dan 50 M:'; ƒ. het toezicht op de algemene regelen betreffende de toelating en uitzetting van Nederlanders; g. het stellen van algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting van vreemdelingen; h. de uitlevering. (2) Andere onderwerpen kunnen in gemeen overleg tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden verklaard. Artikel 50 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Artikel 4 (1) De Koninklijke macht wordt in aangelegenheden van het Koninkrijk uitgeoefend door de Koning als hoofd van het Koninkrijk. (2) De wetgevende macht wordt in aangelegenheden van het Koninkrijk uitgeoefend door de wetgever van het Koninkrijk. Bij voorstellen van rijkswet vindt de behandeling plaats met inachtneming van de artikelen 15 tot 21. Artikel 5 (1) Het Koningschap, de in het Statuut genoemde organen van het Koninkrijk, de uitoefening van de Koninklijke en de wetgevende macht in aangelegenheden van het Koninkrijk worden voor zover het Statuut hierin niet voorziet geregeld in de Grondwet voor het Koninkrijk. (2) De Grondwet neemt de bepalingen van het Statuut in acht. (3) Op een voorstel tot verandering in de Grondwet houdende bepalingen betreffende aangelegenheden van het Koninkrijk, alsmede op het ontwerp van wet dat er grond bestaat een zodanig voorstel in overweging te nemen, zijn de artikelen 15 tot 20 van toepassing.
13 Mei 1952. § 2. De behartiging van de aangelegenheden van het Koninkrijk
Artikel 6 De aangelegenheden van het Koninkrijk worden in samenwerking van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen behartigd overeenkomstig de navolgende bepalingen. Artikel 7 De Raad van Ministers van het Koninkrijk is samengesteld uit de door de Koning benoemde ministers en de door de regering van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen benoemde gevolmachtigde minister. Artikel 8 (1) De gevolmachtigde ministers worden betrokken in het overleg in de Raad van Ministers. Zij handelen namens de regeringen van hun land, die hen benoemen en ontslaan. Zij moeten de staat van Nederlander bezitten. (2) De regering van het betrokken land bepaalt wie de gevolmachtigde minister bij belet of ontstentenis vervangt. Hetgeen in dit Statuut is bepaald voor de gevolmachtigde minister, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot zijn plaatsvervanger. Artikel 9 (1) De gevolmachtigde minister legt, alvorens zijn betrekking te aanvaarden, in handen van de Gouverneur een eed van trouw aan de Koning en het Statuut af. De eedsformule wordt vastgesteld bij algemene maatregel van rijksbestuur. (2) In Nederland vertoevende legt de gevolmachtigde minister de eed af in handen van de Koning. Artikel 10 (1) De deelneming van de gevolmachtigde minister betreft het overleg in de vergaderingen van de Raad van Ministers en van de vaste colleges en bijzondere commissies uit de Raad over aangelegenheden van het Koninkrijk, welke het betrokken land raken. (2) De regeringen van Suriname en de Nederlandse Antillen zijn ieder gerechtigd — indien een bepaald onderwerp haar daartoe aanleiding geeft — naast de gevolmachtigde minister tevens een minister met raadgevende stem te doen deelnemen aan het in het vorig lid bedoelde overleg. Artikel 11 (1) Voorstellen tot verandering in de Grondwet, houdende bepalingen betreffende aangelegenheden van het Koninkrijk, raken Suriname en de Nederlandse Antillen. (2) Ten aanzien van de defensie wordt aangenomen, dat de defensie van het grondgebied van Suriname, onderscheidenlijk dat van de Nederlandse Antillen, zomede overeenkomsten of afspraken betreffende een gebied, dat tot hun belangensfeer behoort, Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken. (3) Ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen wordt aangenomen, dat buitenlandse betrekkingen, wanneer belangen van Suriname onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen in het bijzonder daarbij betrokken zijn, dan wel wanneer de voorziening daarin gewichtige gevolgen voor deze belangen kan hebben, Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken. (4) De vaststelling van de bijdrage in de kosten bedoeld in artikel 32 raakt Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen.
19 (5) Voorstellen tot naturalisatie worden geacht Suriname en de Nederlandse Antillen slechts te raken, indien het personen betreft die woonachtig zijn in het betrokken land. (6) De regeringen van Suriname en van de Nederlandse Antillen kunnen elk aangeven, welke aangelegenheden van het Koninkrijk, behalve die in het eerste tot en met het vierde lid genoemd, naar haar oordeel deze landen raken. (7) De Raad van Ministers oordeelt met inachtneming van het in de eerste vier leden van dit artikel bepaalde of een aangelegenheid Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raakt. Dit oordeel wordt geacht het betrokken land te raken. Artikel 12 (1) Indien de gevolmachtigde minister van Suriname onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen onder aanwijzing van de grond waarop hij ernstige benadeling van zijn land verwacht, heeft verklaard, dat zijn land niet ware te binden aan een voorgenomen voorziening houdende algemeen bindende regelen, kan de voorziening niet in dier voege, dat zij in het betrokken land geldt, worden vastgesteld, tenzij de verbondenheid van het land in het Koninkrijk zich daartegen verzet. (2) Indien de gevolmachtigde minister van Suriname onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen ernstig bezwaar heeft tegen het aanvankelijk oordcel van de Raad van Ministers over de eis van gebondenheid, bedoeld in het eerste lid, dan wel over enige andere aangelegenheid, aan de behandeling waarvar. hij heeft deelgenomen, wordt op zijn verzoek het overleg, zo nodig met inachtneming van een daartoe door de Raad van Ministers te bepalen termijn, voortgezet (3) Het hiervoren bedoeld overleg geschiedt tussen de Minister-President, twee ministers, de gevolmachtigde minister en een door de betrokken regering aan te wijzen minister of bijzondere gemachtigde. (4) Wensen beide gevolmachtigde ministers aan het voortgezet overleg deel te nemen, dan geschiedt dit overleg tussen de Minister-President, twee ministers en de beide gevolmachtigde ministers. Het tweede lid van artikel 10 is van overejnkomstige toepassing. (5) De Raad van Ministers oordeelt overeenkomstig de uitkomst van het voortgezet overleg. Wordt van de gelegenheid tot het plegen van voortgezet overleg niet binnen de bepaalde termijn gebruik gemaakt, dan bepaalt de Raad van Ministers zijn oordeel. Artikel 13 (1) De Koning benoemt, indien de regering van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen de wens daartoe te kennen geeft, voor Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, in de Raad van State van het Koninkrijk een lid, wiens benoeming geschiedt in overeenstemming met de regering van het betrokken land. Zijn ontslag geschiedt na overleg met deze regering. (2) De staatsraad voor Suriname, onderscheidenlijk die voor de Nederlandse Antillen, wordt in de gelegenheid gesteld aan de werkzaamheden van de Raad van State deel te nemen in geval de Raad of een afdeling van de Raad wordt gehoord over ontwerpen van rijkswetten en algemene maatregelen van rijksbestuur, die in Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen zullen gelden of over andere aangelegenheden, die overeenkomstig het bepaalde onder artikel 11 Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen raken. (3) Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen ten opzichte van genoemde staatsraden voorschriften worden vastgesteld, welke afwijken van de bepalingen van de wet van 21 December 1861 {Staatsblad no. 129). Artikel 14 (1) Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk worden — voorzover de betrokken materie geen regeling in de Grondwet vindt en behoudens de internationale regelingen en het bepaalde in het derde lid — bij rijkswet of algemene maat-
regel van rijksbestuur vastgesteld. De rijkswet of de algemene maatregel van rijksbestuur kan het stellen van nadere regelen opdragen of overlaten aan andere organen. Het opdragen of het overlaten aan de landen geschiedt aan de landswetgever
of de landsregering. (2) Indien de regeling niet aan de rijkswet is voorbehouden kan zij geschieden bij algemene maatregel van rijksbestuur. (3) Regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk welke noch in Suriname noch in de Nederlandse Antillen gelden, worden bij of krachtens wet of algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Naturalisatie van personen die niet woonachtig zijn in Suriname of de Nederlandse Antillen geschiedt bij of krachtens de wet. Artikel 15 De Koning zendt een ontwerp van rijkswet gelijktijdig met de indiening bij de Staten-Generaal aan de vertegenwoordigende lichamen van Suriname en de Nederlandse Antillen. Bij een voorstel van rijkswet uitgaande van de Staten-Generaal, is deze bepaling van overeenkomstige toepassing. Artikel 16 Het vertegenwoordigend lichaam van het land, waarin de regeling zal gelden, wordt voor de openbare behandeling van het ontwerp in de Tweede Kamer in de gelegenheid gesteld het ontwerp, zo nodig binnen een daarvoor te bepalen termijn, te onderzoeken en daaromtrent schriftelijk verslag uit te brengen. Artikel 17 II) De gevolmachtigde minister van het land waarin de regeling zal gelden, wordt in de gelegenheid gesteld in de Kamers der Staten-Generaal de mondelinge behandeling van het ontwerp van rijkswet bij te wonen en daarbij zodanige voorlichting aan de Kamers te verstrekken als hij gewenst oordeelt. (2) Het vertegenwoordigend lichaam van Suriname en dat van de Nederlandse Antillen kunnen besluiten voor de behandeling van een bepaald ontwerp in de Staten-Generaal een of meer bijzondere gedelegeerden af te vaardigen, die eveneens gerechtigd zijn de mondelinge behandeling bij te wonen en daarbij voorlichting te geven. (3) De gevolmachtigde ministers en de bijzondere gedelegeerden zijn niet gerechtigd vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering van de Kamers der Staten-Generaal hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd. (4) De gevolmachtigde ministers en de bijzondere gedelegeerden zijn bevoegd bij de behandeling in de Tweede Kamer wijzigingen in het ontwerp voor te stellen. Artikel 18 De gevolmachtigde minister van Suriname, onderscheidenlijk die van de Nederlandse Antillen, kan zich voor de eindstemming in de Tweede Kamer over een voorstel van rijkswet hiertegen verklaren. Wanneer bijzondere gedelegeerden aanwezig zijn, komt de bevoegdheid deze verklaring af te leggen toe aan de door het vertegenwoordigend lichaam daartoe aangewezen gedelegeerde. Indien de Kamer alsdan het voorstel aanneemt met een geringere meerderheid dan drie vijfden van het aantal der uitgebrachte stemmen, wordt de behandeling geschorst en vindt nader overleg omtrent het voorstel plaats in de Raad van Ministers. Artikel 19 Het bepaalde in de artikelen 17 en 18 is voor de behandeling in de verenigde vergadering van de Staten-Generaal van overeenkomstige toepassing. Artikel 20 Bij rijkswet kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 15 tot 19.
20 Artikel 21 Indien, na gepleegd overleg met de gevolmachtigde ministers van Suriname en de Nederlandse Antillen, in geval van oorlog of in andere bijzondere gevallen, waarin onverwijld moet worden gehandeld, het naar het oordeel van de Koning onmogelijk is het resultaat van het in artikel 16 bedoelde onderzoek af te wachten, kan van de bepaling van dat artikel worden afgeweken. Artikel 22 (1) De afkondiging van rijkswetten en algemene maatregelen van rijksbestuur geschiedt in het land waar de regeling zal gelden in het officiële publicatieblad. (2) Zij treden in werking op het m of krachtens die regelingen te bepalen tijdstip. (3) Het formulier van afkondiging der rijkswetten en der algemene maatregelen van rijksbestuur vermeldt, dat de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk zijn in acht genomen. Artikel 23 (1) De rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van rechtszaken in Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, wordt geregeld bij rijkswet. (2) Indien de regering van het betrokken land dit verzoekt, wordt bij deze rijkswet de mogelijkheid geopend, dat aan de Raad een lid. een buitengewoon of een adviserend lid wordt toegevoegd. Artikel 24 (1) Aan internationale economische en financiële overeenkomsten bindt de Koning Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen niet, indien de regering van het land, onder aanwijzing van de gronden waarop zij van de binding benadeling van het land verwacht, heeft verklaard, dat het land niet dient te worden verbonden. (2) Internationale economische en financiële overeenkonv sten zegt de Koning voor wat Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen betreft, niet op, indien de regering van het land, onder aanwijzing van de gronden, waarop zij van de opzegging benadeling van het land verwacht, heeft verklaard, dat voor het land geen opzegging dient plaats te vinden. Opzegging kan niettemin geschieden, indien het met de bepalingen der overeenkomst niet verenigbaar is. dat het land van de opzegging wordt uitgesloten. Artikel 25 Op de voet van door het Koninkrijk aangegane internationale overeenkomsten kunnen Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen desgewenst als lid tot volkenrechtelijke organisaties toetreden. Artikel 26 Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, worden betrokken in de voorbereiding van overeenkomsten met andere mogendheden, welke hen overeenkomstig het bepaalde onder punt 11 raken. Zij worden tevens betrokken in de uitvoering van overeenkomsten, die hen aldus raken en voor hen verbindend zijn. Artikel 27 (1) Het aangaan of garanderen van een geldlening buiten het Koninkrijk ten name of ten laste van een der landen geschiedt in overeenstemming met de Regering van het Koninkrijk. (2) De Raad van Ministers verenigt zich met het aangaan of garanderen van zodanige geldlening, tenzij na afweging van de daarbij betrokken belangen wordt geoordeeld, dat redelijkerwijs is vereist, dat dit niet plaats vindt. Artikel 28 (I) Personen, die woonachtig zijn in Suriname en de Nederlandse Antillen kunnen niet dan bij landsverordening tot dienst
in de krijgsmacht dan wel tot burgerdienstplicht worden verplicht. (2) Aan de Landsregeling is voorbehouden te bepalen, dat de dienstplichtigen, dienende bij de landmacht, zonder hun toestemming niet dan krachtens een landsverordening naar elders kunnen worden gezonden. Artikel 29 Bij de verdediging Nederlandse Antillen, krachten bij voorrang landen woonachtig zijn
van Suriname, onderscheidenlijk de zullen in de daartoe bestemde strijdzoveel mogelijk personen, die in deze worden opgenomen. Artikel 30
Niet dan met inachtneming van bij rijkswet te stellen algcmene regelen, welke tevens voorzieningen inhouden omtrent de schadeloosstelling, geschiedt de vordering in eigendom en in gebruik van goederen, de beperking van het eigendoms- en gebruiksrecht, de vordering van diensten en de inkwartieringen ten behoeve van de defensie. Artikel 31 (1) De Koning kan ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid, ingeval van oorlog of oorlogsgevaar of in geval bedreiging of verstoring van de inwendige orde en rust kan leiden tot wezenlijke aantasting van belangen van het Koninkrijk, elk gedeelte van het grondgebied in staat van oorlog of in staat van beleg verklaren. (2) Bij of krachtens rijkswet wordt de wijze bepaald, waarop zodanige verklaring geschiedt en worden de gevolgen geregeld. (3) Bij die regeling kan worden bepaald, dat en op welke wijze bevoegdheden van organen van het burgerlijk gezag ten opzichte van de openbare orde en de politie geheel of ten dele op andere organen van het burgerlijk gezag of op het militaire gezag overgaan en dat de burgerlijke overheden in het laatste geval te dezen aanzien aan de militaire ondergeschikt worden. Omtrent het overgaan van bevoegdheden vindt, waar mogelijk, overleg met de regering van het betrokken land plaats. Bij die regeling kan worden afgeweken van de bepalingen betreffende de vrijheid van drukpers, het recht van vereniging en vergadering, zomede betreffende de onschendbaarheid van woning en het postgeheim. (4) Voor het in staat van beleg verklaarde gebied kunnen in geval van oorlog op de wijze, bij rijkswet bepaald, het militaire strafrecht en de militaire strafrechtspleging geheel of ten dele op een ieder van toepassing worden verklaard. Artikel 32 (1) Suriname en de Nederlandse Antillen dragen in overeenstemming met hun draagkracht bij in de kosten verbonden aan de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk, zomede in de kosten verbonden aan de verzorging van andere aangelegenheden van het Koninkrijk, voor zover deze strekt ten gunste van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen. (2) De in het eerste lid bedoelde bijdrage van Suriname. onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen wordt door de Raad van Ministers voor een begrotingsjaar of enige achtereenvolgende begrotingsjaren vastgesteld. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat beslissingen worden genomen met eenparigheid van stemmen. (3) Indien de in het tweede lid bedoelde vaststelling niet tijdig plaats heeft, geldt in afwachting daarvan voor de duur van ten hoogste een begrotingsjaar de overeenkomstig dat lid voor het laatste begrotingsjaar vastgestelde bijdrage. (4) Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing ten aanzien van de kosten van voorzieningen, waarvoor bijzondere regelingen zijn getroffen.
21 Nederlandse Antillen in de Landsregelingen van Suriname en van de Nederlandse Antillen, welke als Staatsregeling kunnen Artikel 33 worden aangeduid. Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen verlenen (2) De Landsregelingen van Suriname en van de Nedcrelkander hulp en bijstand. landse Antillen worden vastgesteld bij landsverordening. Elk voorstel tot verandering van de Landsregeling wijst de voorArtikel 34 gestelde verandering uitdrukkelijk aan. Het vertcgenwoordi(1) Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen zullen zoveel mogelijk overleg plegen omtrent alle aangelegenheden, gend lichaam kan het ontwerp van een zodanige landsverordening niet aannemen dan met twee derden der uitgebrachte waarbij belangen der landen of van twee hunner zijn betrokstemmen. ., , ,„ ken. Daartoe kunnen bijzondere vertegenwoordigers worden Artikel 40 aangewezen en gemeenschappelijke organen worden ingesteld. (1) Elk der landen draagt zorg voor de verwezenlijking (2) Als aangelegenheden bedoeld in dit artikel worden van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de onder meer beschouwd: rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. a. de bevordering van de culturele en sociale betrekkingen (2) Het waarborgen van deze rechten, vrijheden. rechtstussen de landen; b. de bevordering van doelmatige economische, financiële zekerheid en deugdelijkheid van bestuur is aangelegenheid van het Koninkrijk. ..... en monetaire betrekkingen tussen de landen; c. vraagstukken inzake munt* en geldwezen, bank- en de' Artikel 41 viezenpolitiek; (1) De Landsregelingen kunnen niet worden gewijzigd dan
$ 3. Onderlinge bijstand, overleg en samenwerking
22 het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur. Artikel 46 (1) Wetgevende en bestuurlijke maatregelen in Suriname en de Nederlandse Antillen, die in strijd zijn met het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen, welker verzorging of waarborging rijksaangelegenheid is, kunnen door de Koning als hoofd van het Koninkrijk worden geschorst en vernietigd. De voordracht tot vernietiging geschiedt door de Raad van Ministers. (2) Voor Nederland wordt in dit onderwerp voorzover nodig in de Grondwet voorzien. Artikel 47 (1) Wanneer een orgaan in Suriname of de Nederlandse Antillen niet of niet voldoende voorziet in hetgeen het ingevolge het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur moet verrichten, kan een algemene maatregel van rijksbestuur bepalen op welke wijze hierin wordt voorzien. (2) Voor Nederland wordt in dit onderwerp voorzover nodig in de Grondwet voorzien. Artikel 48 De landsverordening kan aan de Koning als hoofd van het Koninkrijk met diens goedkeuring bevoegdheden met betrekking tot landsaangelegenheden toekennen. Artikel 49 Indien Suriname of de Nederlandse Antillen de wens daartoe te kennen geven, kan het onafhankelijke toezicht op de besteding der geldmiddelen overeenkomstig de begroting van Suriname. dan wel van de Nederlandse Antillen en de eihndgebieden. door de Algemene Rekenkamer worden uitgeoefend. In dat geval worden na overleg met de Rekenkamer bij algemene maatregel van rijksbestuur regelen gesteld omtrent de samenwerking tussen de Rekenkamer en het betrokken gebied. Alsdan zal de regering van het land op voordracht van het vertegenwoordigend lichaam iemand kunnen aanwijzen, die in de gelegenheid wordt gesteld deel te nemen aan de beraadslagingen over alle aangelegenheden van het betrokken gebied. g 5.
Overgartgs- en
slotbepalingen
Artikel 49a (1) Als aangelegenheid van het Koninkrijk wordt mede beschoirwd: het stellen van voorwaarden voor deelneming aan. alsmede het verlenen en aanvragen van rechten voor geregeld luchtvervoer voor zover dat niet is binnenslands luchtvervoer door binnen het Koninkrijk gevestigde ondernemingen. (2) Na afloop van een termijn van 5 jaren kan, behoudens in geval van verlenging in onderling overleg, de Regering van Suriname onderscheidenlijk die van de Nederlandse Antillen, onder aanwijzing van de gronden waarop zij van bestendiging dezer bepaling benadeling van haar land verwacht, verklaren. dat zij deze bepaling wil doen vervallen. In dat geval treedt dit artikel buiten werking 2 jaren na aflegging van de verklaring. Artikel 50 (1) Wijziging van dit Statuut geschiedt bij rijkswet. (2) Een voorstel tot wijziging, door de Staten-Generaal aangenomen, wordt door de Koning niet goedgekeurd alvorens het door Suriname en de Nederlandse Antillen bij landsveror* dening is aanvaard. (3) Indien een voorstel tot wijziging van het Statuut afwijkt van de Grondwet, wordt het voorstel behandeld on de wijze als de Grondwet voor voorstellen tot verandering in de Grondwet bepaalt Artikel 51 (1) Op het tijdstip van inwerkingtreding van het Statuut bestaande autoriteiten, verbindende wetten, verordeningen en
besluiten blijven gehandhaafd totdat zij door andere met inachtneming van dit Statuut zijn vervangen. Voorzover het Statuut zelf in enig onderwerp anders voor/iet, geldt de regeling van het Statuut. (2) De algemene vertegenwoordigers van Suriname en de Nederlandse Antillen in Nederland zijn vanaf de inwerkingtreding van- het Statuut de gevolmachtigde ministers. Artikel Sla Wetten en algemene maatregelen van bestuur, die in Suriname of de Nederlandse Antillen gelden, verkrijgen de staat van rijkswet onderscheidenlijk van algemene maatregel van rijksbestuur, tenzij zij ingevolge het Statuut bij landsverordening kunnen worden gewijzigd, in welk geval zij de staat verkrijgen van landsverordening. Artikel 52 Hij de inwerkingtreding van dit Statuut vervallen de eerste en derde titel van de Interimregclingcn voor Suriname en de Nederlandse Antillen. Artikel 53 (1) De artikelen 162, 173, 174 en 175 van de Landsregeling van Suriname vervallen. De artikelen 155 (2), 156 t/m 160 worden uit de Landsregeling gelicht en verkrijgen de staat van rijkswet. Zij kunnen worden aangehaald als „Defensiewet voor Suriname". (2) De artikelen 171. 182, 183 en 184 van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen vervallen. De artikelen 164 (2), 165 t/m 169 worden uit de Landsregeling gelicht en verkrijgen de staat van rijkswet. Zij kunnen worden aangehaald als ..Defensiewet voor de Nederlandse Antillen". (3) De opschriften van de afdelingen van het tweede hoofdstuk van de Landsregelingen van Suriname en de Nederlandse Antillen vervallen. De artikelen der eerste en derde afdeling van dit hoofdstuk worden uit de Landsregelingen gelicht en verkrijgen de staat van rijkswet. Deze rijkswet kan bij algemene maatregel van rijksbestuur worden gewijzigd, teneinde deze in overeenstemming te brengen met het Statuut. Zij kunnen worden aangehaald als Reglement voor de Gouverneur van Suriname, onderscheidenlijk als Reglement voor de Gouverneur der Nederlandse Antillen. (4) De Landsregelingen van Suriname en de Nederlandse Antillen worden binnen 3 maanden na de totstandkoming van het Statuut bij algemene maatregel van rijksbestuur in overeenstemming gebracht met het Statuut. (5) De teksten der Landsregelingen van Suriname en van de Nederlandse Antillen, van de Defensiewetten voor Suriname en voor de Nederlandse Antillen, zomede van de Reglementen voor de Gouverneur van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen, worden door de Koning bekend gemaakt voor zoveel nodig in een doorlopend genummerde reeks van hoofdstukken en artikelen met nummering van de leden der artikelen en wijziging van de aanhaling van artikelen en leden van artikelen en met inachtneming van de spelling, gevolgd in de van de regering van het Koninkrijk uitgaande stukken, ook wat betreft het gebruik van hoofdletters. Artikel 54 Hierover wordt nog overleg gepleegd in de Antillaanse Delegatie. Artikel 55 Waar in dit Statuut gesproken wordt van Nederlanderschap, is daaronder begrepen Nederlands onderdaanschap. Artikel 56 Vervalt. Artikel 57 Het Statuut treedt in werking op het tijdstip van de plechtige afkondiging, nadat het bevestigd is door de Koning. Alvorens de bevestiging geschiedt, behoeft het Statuut aanvaarding, voor Nederland op de wijze in de Grondwet voorzien: voor Suriname en voor de Nederlandse Antillen door een besluit van het vertegenwoordigend lichaam.
n CONFERENTIE NEDERLAND-SURJNAME-NEDERLANDSE ANTILLEN STATUUT NEDERLAND-SURINAME-NEDERLANDSE ANTILLEN 16 Met 1952. Artikel 1 (1) Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen vormen een Koninkrijk waarvan de Kroon is en blijft opgedragen aan Hare Majesteit Juliana, Prinses van Oranje-Nassau, om door Haar en Hare wettige opvolgers te worden bezeten. (2) Het Koningschap vindt regeling in de Grondwet voor het Koninkrijk. Artikel 2 (1) De Koning voert de Regering van het Koninkrijk en van elk der landen. Hij is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. (2) De Koning wordt in Suriname en de Nederlandse Antillen vertegenwoordigd door de Gouverneur. Bij statutaire wet worden dienaangaande nadere voorzieningen getroffen. Artikel 3 Aangelegenheden van het Koninkrijk zijn: a. de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk; b. de buitenlandse betrekkingen; c. het Nederlanderschap; d. de regeling van de vlag en het wapen van het Koninkrijk alsmede andere onderwerpen bij dit Statuut of statutaire wet daartoe aan te wijzen. Artikel 4 (1) De aangelegenheden van het Koninkrijk worden in samenwerking van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen behartigd. (2) Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen verzorgen zelfstandig hun eigen aangelegenheden. (3) De belangen van het Koninkrijk zijn mede een voorwerp van zorg voor de landen. (4) Het waarborgen van de verwezenlijking van de in het Statuut neergelegde beginselen is aangelegenheid van het Koninkrijk. Artikel 5 (1) De Koninklijke macht wordt in aangelegenheden van het Koninkrijk uitgeoefend door de Koning als hoofd van het Koninkrijk. (2) De door de Koning benoemde ministers vormen de Raad van Ministers van het Koninkrijk, waarin eveneens de gevolmachtigde ministers van Suriname en de Nederlandse Antillen zitting hebben ter deelneming aan de behandeling van de aangelegenheden van het Koninkrijk. De omvang en de wijze van deze deelneming worden bij statutaire wet bepaald. (3) De gevolmachtigde ministers handelen namens hun regeringen, die hen benoemen en ontslaan. Zij moeten de staat van Nederlander bezitten. (4) De regering van het betrokken land bepaalt wie de gevolmachtigde minister bij belet of ontstentenis vervangt. Hetgeen in dit Statuut is bepaald voor de gevolmachtigde minister, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot zijn plaatsvervanger. (5) De gevolmachtigde minister legt, alvorens zijn betrekking te aanvaarden, in handen van de Koning of van de Gouverneur een eed van trouw aan de Koning en het Statuut af. Artikel 6 In de Raad van State van het Koninkrijk kan, op de wijze bij statutaire wet te bepalen, een lid voor Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen worden benoemd.
Artikel 7 Bij statutaire wet wordt bepaald op welke wijze algemeen bindende regelen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk worden getroffen. Artikel 8 (1) De rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van rechtszaken in Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen, wordt bij de wet geregeld. (2) Indien de regering van het betrokken land dit verzoekt, wordt de mogelijkheid geopend, dat aan de Raad een lid, een buitengewoon of een adviserend lid wordt toegevoegd. Artikel 9 Omtrent internationale overeenkomsten, die voor Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen gelden, worden bij statutaire wet voorzieningen getroffen. Artikel 10 Omtrent de defensie in de landen worden bij statutaire wet voorzieningen getroffen. Artikel 11 (1) Suriname en de Nederlandse Antillen dragen in overeenstemming met hun draagkracht bij in de kosten verbonden aan de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk, zomede in de kosten verbonden aan de verzorging van andere aangelegenheden van het Koninkrijk, voor zover deze strekt ten nutte van Suriname, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen. (2) Bij statutaire wet worden dienaangaande nadere voorzien ingen getroffen. Artikel 12 (1) Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen verlenen elkander hulp en bijstand. (2) Zij zullen zoveel mogelijk overleg plegen omtrent alle aangelegenheden, waarbij belangen der landen of van twee hunner zijn betrokken. Daartoe kunnen bijzondere vertegenwoordigers worden aangewezen en gemeenschappelijke organen worden ingesteld. (3) Zij kunnen onderling regelingen treffen. (4) Bij statutaire wet kunnen dienaangaande nadere voorzieningen worden getroffen. Artikel 13 (1) In het Koninkrijk vindt de staatsinrichting van Nederland regeling in de Grondwet, die van Suriname en van de Nederlandse Antillen in de Landsregelingen van Suriname en van de Nederlandse Antillen, welke bij landsverordening worden vastgesteld, met inachtneming van de dienaangaande bij statutaire wet te treffen voorzieningen. (2) Bij statutaire wet worden nadere voorzieningen terzake getroffen. Artikel 14 Elk der landen draagt zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. Artikel 15 De landen nemen bij hun wetgeving en bestuur de bepalingen van het Statuut en de statutaire wetten in acht. Artikel 16 Bij statutaire wet kunnen regels worden gesteld omtrent de verbindendheid van wetgevende maatregelen, die in strijd zijn
24 met het Statuut, een statutaire wet, een internationale regeling en andere regelingen terzake van aangelegenheden van het Koninkrijk. Artikel 17 Zolang niet bij statutaire wet terzake voorzieningen zijn getroffen, kunnen bij wet regels worden gesteld omtrent de verbindendheid van wetgevende maatregelen, die in strijd zijn met het Statuut, een statutaire wet, een internationale regeling of andere regelingen terzake van aangelegenheden van het Koninkrijk. Artikel 18 (1) Een voorstel van statutaire wet, geldend in Suriname of de Nederlandse Antillen, door de Staten-Generaal aangenomen, wordt door de Koning niet goedgekeurd alvorens het door het land, waarin zij zal gelden, bij landsverordening is aanvaard. (2) Indien een voorstel van statutaire wet afwijkt van de Grondwet, wordt het voorstel in Nederland behandeld op de wijze als de Grondwet voor voorstellen tot verandering in de Grondwet bepaalt. Artikel 19 De Grondwet neemt het Statuut en de statutaire wetten in acht. Artikel 20 Op het tijdstip van inwerkingtreding van het Statuut bestaande autoriteiten, verbindende wetten, verordeningen en be-
sluiten blijven gehandhaafd totdat zij door andere met inachtneming van dit Statuut zijn vervangen. Artikel 21 De bepaling van artikel 1 laat de status van Nieuw-Guinea onverlet. Artikel 22 Waar in dit Statuut gesproken wordt van Nederlanderschap, is daaronder begrepen Nederlands onderdaanschap. Artikel 23 (1) Het Statuut treedt in werking op het tijdstip van de plechtige afkondiging, nadat het bevestigd is door de Koning. (2) Alvorens de bevestiging geschiedt, behoeft het Statuut aanvaarding, voor Nederland op de wijze in de Grondwet voorzien, voor Suriname en voor de Nederlandse Antillen door een besluit van het vertegenwoordigend lichaam genomen met twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. (3) Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing bij wijziging van het Statuut. (4) Indien een voorstel tot wijziging van het Statuut afwijkt van de Grondwet, wordt het voorstel in Nederland behandeld op de wijze, als de Grondwet voor voorstellen tot verandering in de Grondwet bepaalt. Artikel 24 Dit Statuut kan worden aangehaald als „Statuut Nederland, Suriname, Nederlandse Antillen".
2Ï SURINAAMSE DELEGATIE 's-Gravenhage, 13 Mei 1952. Daar het ontwerp in zijn laatste tekst belangrijk afwijkt van de opvattingen en verlangens, welke in Suriname leven met betrekking tot de nieuwe rechtsorde in het Koninkrijk, acht de Surinaamse delegatie het noodzakelijk, dat de tot nu toe verkregen resultaten van het overleg aan een rustige beschouwing in Suriname worden onderworpen, alvorens zij hieromtrent advies aan haar regering uitbrengt. Een zodanig advies toch moet uiteraard in niet geringe mate rekening houden met de kans op aanvaarding door de bevolking van Suriname. In het bijzonder wekt de wijze, waarop de verhouding tussen de zelfstandigheid der landen en de eenheid van het Koninkrijk in het ontwerp is geregeld, bij de delegatie twijfel of de ontworpen nieuwe rechtsorde in Suriname instemming zal vinden. De Surinaamse delegatie is daarom unaniem van oordeel dat het ter conferentie gevoerde overleg thans niet ware voort te zetten, teneinde de regeringen in de gelegenheid te stellen zich onderling te verstaan omtrent de verdere voorbereiding van de te vestigen nieuwe rechtsorde.
Aan de heer Voorzitter van de Conferentie Nederland-Suriname-Nederlandse Antillen. Naar aanleiding van de op dertien dezer afgelegde verklaring door de Surinaamse delegatie inzake de Conferentie Nederland-Suriname-Nederlandse Antillen, stelt de Antilliaanse delegatie er, met eerbiediging der opvatting van de andere delegaties, prijs op mede te delen, dat zij voortzetting van het overleg in een of andere vorm, eventueel door een kerncomité, gewenst acht, waarbij, rekening houdende met de resultaten, welke het tot nu toe gepleegde overleg heeft opgeleverd, gestreefd dient te worden naar een volledige overeenstemming omtrent de nieuwe rechtsorde. "s-Gravenhage, 14 Mei 1952. Voor afschrift: (w.g.) da Costa Gomez. De Secretaris van de Ned. Ant. Del., (w.g.) De Vries.
's-Gravenhage, 20 Mei 1952. Aan de Voorzitter van de Centrale Commissie ter Ronde Tafel Conferentie Nederland, Suriname, Nederlandse Antillen. Het zij mij vergund het navolgende te Uwer kennis te brengen. De Surinaamse delegatie heeft in haar vergadering van Maandagavond 19 Mei het op 17 Mei jl. ontvangen ontwerpstatuut ampel besproken. De delegatie kan zich niet verenigen met dit ontwerp. Zij acht het een onoverkomelijk bezwaar dat de verschilpunten, welke tot nu toe tijdens de conferentie zijn gebleken, naar latere tijdstippen worden verschoven, daar zij er prijs op stelt, dat de principiële aangelegenheden betreffende de toekomstige betrekkingen der landen in het Statuut zelf regeling vinden. De delegatie heeft mij opgedragen dit te Uwer kennis te brengen, alvorens de bespreking van het nieuwe ontwerp in de Nederlandse delegatie zal plaats vinden. Mij werd daarbij tevens opgedragen U te verzoeken, een en ander ter kennis van de Nederlandse en de Antilliaanse delegatie te willen brengen en daarbij tevens te willen mededelen, dat de Surinaamse delegatie blijft aandringen op een ontwerp-statuut, waarin bevredigende regelingen worden getroffen ten aanzien van de punten, welke de Surinaamse delegatie tijdens de plaats gevonden hebbende besprekingen principieel heeft gesteld. Daartoe moeten worden gerekend de voorstellen van de Surinaamse delegatie betreffende de naam van het Koninkrijk, de regeling van de vlag en het wapen, do kwestie van de toelating en uitzetting, het zelfbeschikkingsrecht, de kwestie van de luchtvaart en de bemoeiingen van de koninkrijksorganen met betrekking tot de staatsinrichting in de landen, terwijl de Surinaamse delegatie bezwaar blijft maken tegen de regeling in het ontwerp-statuut van 13 Mei jl. betreffende het intern appèl. Zij acht het niet aanvaardbaar, dat de uiteindelijke beslissing omtrent de vraag of een land al of niet aan een bepaalde voorziening gebonden moet worden, wordt overgelaten aan de Minister-President van het Koninkrijk, daar toch deze in feite een figuur is, die ingevolge het in Nederland geldende parlementaire systeem verantwoordelijk blijft aan het Nederlandse Parlement. De delegatie zou een regeling van het intern appèl slechts dan kunnen aanvaarden, wanneer in dit orgaan de Nederlandse regering niet een meerderheid vormt. Zij wenst daarom dat de voorzitter van dit orgaan een persoon zal wezen, die onafhankelijk staat tegenover de regeringen en volksvertegenwoordigingen der landen. De Surinaamse delegatie acht het treffen van overeenstemming met betrekking tot de hierboven genoemde punten noodzakelijk teneinde te kunnen komen tot een voor haar aannemelijk Statuut. De Voorzitter der Surinaamse delegatie, (w.g.) Buiskool.
iC 's-Gravenhage, 27 Mei 1952. Aan de Voorzitter van de Centrale Commissie van de Conferentie Nederland-Suriname-Nederlandse Antillen. De brieven van de Voorzitter der Surinaamse Delegatie d.d. 13 en 20 Mei 1.1. geven de Nederlandse Delegatie aanleiding het volgende op te merken. De Nederlandse Delegatie is van oordeel, dat de bezwaren welke van de zijde van Suriname worden aangevoerd tegen het ontwerp-statuut van 13 Mei 1.1. de grondslagen betreffen van de regeling van de rechtsorde van het Koninkrijk. De voorstellen van Surinaamse zijde naar voren gebracht wijken in belangrijke mate af van de constructie van het Koninkrijk zoals deze in het werkstuk en in de stukken die na uitvoerig overleg door de Centrale Commissie ter overweging aan de delegaties zijn aangeboden, zijn neergelegd en hun verwezenlijking zou naar het oordeel van de Nederlandse Delegatie een doelmatige verzorging van de gemeenschappelijke belangen in de weg staan. De delegatie meent derhalve in deze voorstellen niet te kunnen treden. Zij merkt in dit verband nog op, dat de voorstelling van zaken gegeven in het schrijven van 20 Mei 1.1., dat de uiteindelijke beslissing omtrent de vraag of een land al of niet aan een bepaalde voorziening verbonden moet worden, wordt overgelaten aan de Nederlandse Regering, een miskenning inhoudt
van de gedachte die in het werkstuk en in het ontwerp-Statuut is neergelegd. In deze redenering wordt immers voorbij gezien, dat in deze stukken aan Suriname en de Nederlandse Antillen een reële zeggensmacht wordt gegeven in de Ministerraad van het Koninkrijk. Deze Ministerraad mag in de gevolgde opzet niet als een orgaan van het land Nederland worden gekwalificeerd. De ontworpen regeling biedt naar de mening van de Nederlandse Delegatie een afdoende waarborg, dat met de belangen van Suriname en de Nederlandse Antillen volledig rekening zal worden gehouden. De Nederlandse Delegatie acht het ontwerp-Statuut van 13 Mei j.1. aanvaardbaar, in dier voege, dat dit blijkens de inhoud op enkele punten nog een zekere afronding zal behoeven. Zij moge er echter uitdrukkelijk op wijzen, dat deze aanvaardbaarheid door haar slechts wordt uitgesproken voor het geval deze regeling ook van andere zijde wordt aanvaard. De ontworpen regeling komt niet geheel overeen met haar aanvankelijke zienswijze, doch omwille van het bereiken van een resultaat is zij bereid over enige bezwaren harerzijds heen te stappen. Mocht echter deze regeling van andere zijde geen instemming ontmoeten dan beschouwt zij zich geheel vrij en niet gebonden door bovengenoemde verklaring. Ook het stelsel van het ontwerp van 17 Mei ware voor haar acceptabel. Zij onderschrijft intussen de opvatting van de Surinaamse Delegatie, dat de oplossing van bepaalde geschilpunten alsdan naar latere tijdstippen worde verschoven. Zij heeft hiertegen echter geen overwegende bezwaren. De Voorzitter
van de Nederlandse (w.g.) L. PETERS.
Delegatie,