DRIEMAANDELIJKSE PUBLICATIE – AFGIFTE : BRUSSEL X – ISSN 0577-2028 – PRIJSKLASSE : A6
WTCB
EEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF
TECHNISCHE VOORLICHTING 221
PLAATSING VAN
GLAS IN SPONNINGEN (DE TV 214 EN 221 VERVANGEN DE TV 110 EN 113)
September 2001
T E C H N I S C H E VOORLICHTING
PLAATSING VAN
GLAS IN SPONNINGEN (DE TV 214 EN 221 VERVANGEN DE TV 110 EN 113) Deze Technische Voorlichting werd opgesteld door een werkgroep in het kader van de werkzaamheden van het Technisch Comité Glaswerken enerzijds en van de Technologische Adviseerdienst Glas in gebouwen, gesubsidieerd door de Gewesten anderzijds. De tekst werd eveneens goedgekeurd door het Technisch Comité Schrijnwerken, onder het voorzitterschap van de Heren L. Pype en R. Dupont. Samenstelling van het Technisch Comité Glaswerken Voorzitter J. Devilers (Aluglaver SA, Montignies-sur-Sambre) Leden Aannemers van glaswerken D. Adams (Cobelver SA, Brussel), P. Canipel (Canipel Glaswerken BVBA, Wetteren), N. Claessen (Vitreclair, Herstal), F. Close (Stavelot), L. Delvoie, (SPRL Delvoie, Seraing), D. Lefevere (Glashandel Lefevere NV, Torhout), Y. Leroi (Leroi Industries NV, Hasselt), E. Mathar (Glaserei Mathar, Eupen), J.-P. Quarante (Batiglass SPRL, Genval), A. Sanchez (Vitrerie M. Maeck SPRL, Brussel) en P. Vigoureux (Vigoureux P. Glaswerken, Wijnegem) Verbond van de glasindustrie C. Boitte (Saint-Gobain Glass, Brussel), R. Nokerman (Glaverbel, Brussel), F. Rivet (Verbond van de glasindustrie, Brussel), F. Symoens (Solaglas Polypane Benelux NV, St-Niklaas) Unfiver A. Legrain (Mirorlux BVBA, Heule) en J. Dekeyser (SECO, Brussel), P. Keukeleire (raadgevend ingenieur, studiebureau BEEMM, Brussel) Animator D. Raymaekers, technologisch adviseur, WTCB. Samenstelling van de werkgroep Coördinator Leden
J. Devilers (Aluglaver SA, Montignies-sur-Sambre) D. Adams (Cobelver SA, Brussel), C. Boitte (Saint-Gobain Glass, Brussel), F. Close (Stavelot), C. Decaesstecker (WTCB), D. Lefevere (Glashandel Lefevere NV, Torhout), Y. Leroi (Leroi Industries NV, Hasselt), R. Nokerman (Glaverbel, Brussel), J.-P. Quarante (Batiglass SPRL, Genval), A. Sanchez (Vitrerie M. Maeck SPRL, Brussel) en P. Vigoureux (Vigoureux P. Glaswerken, Wijnegem) Verslaggever D. Raymaekers, technologisch adviseur, WTCB. Hebben eveneens meegewerkt aan de samenstelling van dit document : G. Carpentier (WTCB), J. Dubois (WTCB), E. Dupont (WTCB), S. Peeters (WTCB), W. Verbesselt (WTCB) en M. Wagneur (WTCB).
WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF WTCB, inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947 Maatschappelijke zetel : Poincarélaan 79 te 1060 Brussel
Dit is een publicatie van technische aard. De bedoeling ervan is de resultaten van praktijkonderzoek voor de bouwsector te verspreiden.
Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van deze Technische Voorlichting is slechts toegelaten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.
◆
TV 221 – september 2001
INHOUD
1
2
3 4
5
INLEIDING ................................................................................................................................ 4 1.1 1.2 1.3 1.4
Plaatsing van de beglazing ....................................................... 4 Referentiedocumenten van het WTCB inzake beglazing ........ 4 Herziening van de norm NBN S 23-002 (STS 38) .................. 4 Opmerking betreffende de afbeeldingen .................................. 5
ALGEMENE PLAATSINGSPRINCIPES .............................................................................. 6 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9
Correcte dimensionering van de beglazing .............................. 6 Kwaliteit van de beglazing ....................................................... 6 Kwaliteit van de ramen ............................................................. 6 Weren van contact tussen het glas en het raam : opspannen en speling .................................................................................. 6 Dichtingsvoegen - Ontwatering van de sponning .................... 6 Verenigbaarheid van de materialen .......................................... 7 Bescherming tegen ultravioletstraling ...................................... 7 Beperking van de thermische spanningen in de beglazing ...... 7 Voorzorgsmaatregelen en onderhoud ....................................... 8
BEGLAZING ............................................................................................................................. 9
RAMEN .................................................................................................................................... 10 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Terminologie ........................................................................... 10 Materialen ............................................................................... 12 Openingswijzen van het schrijnwerk (deuren en ramen) ....... 12 Plaatsing van het raam in de ruwbouw .................................. 12 Dichtheid en ontwatering van het raam ................................. 12 Berekening en toelaatbare vervormingen van het raam ......... 15
OPSPANNEN VAN DE BEGLAZING ............................................................................ 16 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Soorten beglazingsblokjes ...................................................... 16 Eisen voor beglazingsblokjes ................................................. 16 Aard van de beglazingsblokjes ............................................... 16 Plaats van de beglazingsblokjes ............................................. 17 Afmetingen van de beglazingsblokjes .................................... 20 Aandachtspunten voor het opspannen .................................... 21
2
TV 221 – september 2001
INHOUD
6
7
8 9
DICHTINGSVOEGEN ............................................................................................................ 23 6.1 6.2 6.3 6.4
Algemeen ................................................................................ 23 Terminologie ........................................................................... 23 Kitten ....................................................................................... 23 Dichtingsprofielen ................................................................... 26
PLAATSING VAN GLAS IN GEVELS .............................................................................. 27 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Voorbereiding van de sponning ............................................. 27 Plaatsing in een open sponning .............................................. 27 Plaatsing in een gesloten sponning ........................................ 28 Aandachtspunten voor de plaatsing ........................................ 32 Andere plaatsingsmogelijkheden ............................................ 34
PLAATSING VAN GLAS IN DAKEN .............................................................................. 36 8.1 8.2
Algemeen ................................................................................ 36 Plaatsingsdetails ...................................................................... 37
ONDERHOUD, REINIGING EN HERSTELLING ........................................................... 41
10
9.1 9.2 9.2.1 9.2.2
Tijdens de werken op de bouwplaats ..................................... 41 Tijdens de levensduur van het gebouw .................................. 41 Beglazing en glasbreuk ........................................................... 41 Dichtingsvoegen en afwateringskanalen ................................ 41
SPECIFIEK MATERIEEL VOOR DE PLAATSING VAN BEGLAZING............... 43
BIJLAGE 1 Taakverdeling ................................................................................................................ 45 BIJLAGE 2 Lexicon Nederlands - Frans en lijst van gebruikte afkortingen ................................... 46
LITERATUURLIJST .............................................................................................................................. 50
3
TV 221 – september 2001
1
INLEIDING
1.1 PLAATSING
profielglas, glazen bouwstenen, glazen vloeren, …, komen in dit document niet aan bod.
Sedert de publicatie van de TV 113 Glaswerk [35] en de STS 38 Glaswerk [19] (*) hebben bepaalde plaatsingstechnieken voor beglazingen een belangrijke evolutie ondergaan, bv. wegens de verbeterde prestaties van de kitten. Voorts verschenen nieuwe Europese normen i.v.m. plaatsingsprincipes voor beglazing.
VAN DE BEGLAZING
1.2 REFERENTIEDOCUMENTEN VAN HET WTCB INZAKE BEGLAZING
De voorliggende Technische Voorlichting vormt een aanvulling op TV 214 [33], die gepubliceerd werd in 1999. Deze twee TV’s vervangen samen de volgende documenten : ◆ TV 110 [31] ◆ TV 113 [35] ◆ §§ 1, 2, 5 en 6 van TV 176 [34]. De §§ 3 en 4 over de berekening van de dikte van beglazingen in daken blijven echter geldig.
Om deze redenen heeft het Technisch Comité Glaswerken van het WTCB beslist een Technische Voorlichting op te stellen die een overzicht geeft van de huidige plaatsingstechnieken voor glas in sponningen, zowel in gevels als in daken. Deze Technische Voorlichting behandelt o.a. : ◆ de algemene principes die moeten nageleefd worden bij de plaatsing (opspannen, ontwateren, afdichten, …) ◆ nuttige begrippen inzake de vensterramen ◆ informatie omtrent het opspannen van de beglazing ◆ de verschillende producten die nodig zijn om de waterdichtheid tussen het raam en de beglazing te verzekeren ◆ de plaatsingsprincipes voor de beglazing in gevels ◆ de plaatsingsprincipes voor de beglazing in daken ◆ de na te leven voorzorgsmaatregelen tijdens de reiniging en het onderhoud van de beglazing ◆ informatie omtrent het specifieke materieel voor de plaatsing van de beglazing.
Tabel 1 geeft een samenvatting van de huidige referentiedocumenten van het WTCB inzake beglazingen.
1.3 HERZIENING VAN DE NORM NBN S 23-002 (STS 38)
De norm NBN S 23-002 [3] (STS 38) is dé Belgische referentienorm met betrekking tot glasproducten, de beproeving en de plaatsing van beglazing. Wegens de evolutie van de plaatsingstechnieken die in deze TV behandeld worden enerzijds, en de publicatie van diverse Europese normen die de voorbije jaren elk verscheidene paragrafen van de norm NBN S 23-002 vervangen hebben (zie bijlage 6 van TV 214 voor de overeenkomst) anderzijds, kan men stellen dat de norm NBN S 23-002 [3] niet meer up-to-date is.
Speciale plaatsingen zoals SGG (structureel gelijmd glas), SVG (structureel verankerd glas), uitstalramen, gebogen glas, gehard glas zonder raam, glas onderworpen aan hydrostatische druk (aquariums), Tabel 1 Referentiedocumenten inzake beglazing.
ONDERWERP
DOCUMENT
Glas en glasproducten - Functies van beglazing
TV 214 [33]
Plaatsing van glas in sponningen
TV 221
Berekening van de dikte van beglazing : - in gevels - in daken
WTCB-Rapport nr. 2 [32] TV 176, §§ 3 en 4 [34]
Mechanische inbraakbeveiliging van schrijnwerk en beglazing
TV 206 [38]
(*) De STS 38 [19] en hun addendum 1 [20] werden in 1989 genormaliseerd en zijn equivalent aan de norm NBN S 23-002 [3].
4
TV 221 – september 2001
1.4 OPMERKING
Dit document bevat talloze afbeeldingen i.v.m. de plaatsing van beglazingen. De ramen zijn op symbolische wijze weergegeven en de voorgestelde oplossingen zijn, behalve indien de tekst dit anders vermeldt, geldig voor alle soorten ramen (hout, metaal, kunststof, …).
Voor de producten en de proeven kan men deze Europese normen en de TV 214 [33] als referentiedocumenten beschouwen. Wat de uitvoering betreft, wordt deze TV het nieuwe referentiedocument.
BETREFFENDE DE AFBEELDINGEN
De norm NBN S 23-002 wordt momenteel herzien om deze elementen aan te passen. Voorts zullen ook toepassingsspecificaties voorzien worden bij bepaalde Europese normen (bijvoorbeeld inzake de keuze van veiligheidsbeglazing).
Bij alle doorsneden zit de buitenzijde links en de binnenzijde rechts. De voorgestelde plaatsingsvoorbeelden zijn niet noodzakelijk de enig geldige oplossingen. In de praktijk kunnen nog andere varianten voorkomen.
5
TV 221 – september 2001
2
ALGEMENE PLAATSINGSPRINCIPES 2.3 KWALITEIT VAN DE RAMEN
Het raam dient, indien nodig, beschermd te zijn tegen corrosie of tegen verrotting. Bovendien moet het voldoen aan de eisen i.v.m. de lucht- en waterdichtheid en voorzien zijn van een ontwateringssysteem.
Bij de plaatsing van glas in sponningen moet een aantal regels worden gerespecteerd om de duurzaamheid van de beglazing te verzekeren en de beschadiging ervan te beperken, o.a. : ◆ de correcte dimensionering van de beglazing ◆ de kwaliteit van de beglazing ◆ de kwaliteit van het raam ◆ het vermijden van contact tussen het glas en het raam door het opspannen ervan en door voldoende speling tussen het glas en het raam te voorzien ◆ de dichtheid tussen het raam en de beglazing en de ontwatering van de glassponning ◆ de verenigbaarheid van de materialen ◆ de bescherming van de voegen van de dubbele beglazing tegen UV-stralen ◆ de beperking van de thermische spanningen in het glas ◆ het onderhoud.
De vervormingen van het raam moeten zodanig beperkt zijn dat de toegelaten mechanische spanningen in de beglazing niet overschreden worden.
2.4 WEREN VAN
De beglazing mag nooit rechtCONTACT TUSSEN streeks in contact HET GLAS EN HET komen met het RAAM : OPSPANraam of een anNEN EN SPELING der hard materiaal. Het opspannen (afb. 1) bestaat in de plaatsing van blokjes tussen de beglazing en het raam, om : ◆ deze contacten te vermijden ◆ de correcte plaatsing van de beglazing in het raam in de hoogte, breedte en eventueel dikte te verzekeren en de minimumspeling tussen de beglazing en het raam te respecteren ◆ het gewicht van de beglazing, evenals de krachten die erop uitgeoefend worden, over te dragen op het raam. De steunblokjes moeten zodanig gedimensioneerd worden dat de toelaatbare spanningen voor het glas, het raam en/of de blokjes tijdens de overdracht van deze krachten niet worden overschreden ◆ de vervorming van de opengaande delen tijdens het openen te beperken.
2.1 CORRECTE
Bij de berekening van de beglazingsdikte houdt men, in geDIMENSIONERING val van een gevelbeglazing reVAN DE BEGLAkening met de windbelasting ZING (zie [32]) en, bij een dakbeglazing met de belasting door wind, sneeuw en het eigengewicht (zie §§ 3 en 4 van TV 176 [34]). Deze berekeningen kunnen uitgevoerd worden met een rekenprogramma. Om de berekeningen mogelijk te maken, moeten de aanbestedingsdocumenten de terreinzone waarin het gebouw gelegen is (stad, platteland, kust, …) vermelden, evenals de afmetingen van het gebouw, de eventuele aanwezigheid van scheidingswanden, het aantal steunpunten van de beglazing, de afmetingen van de beglazing, de plaats van de beglazing in de gevel of het dak en, indien nodig, de helling van de beglazing in het dak.
De afmetingen van de sponning en van de glaslatten moeten correct opspannen mogelijk maken. Men moet dus de minimale spelingen tussen de beglazing en het raam (afb. 1) respecteren, en dit in het beglazingsvlak tussen de beglazing en de sponningbodem enerzijds, en loodrecht op het beglazingsvlak tussen de beglazing en de glaslat of de aanslag anderzijds.
2.2 KWALITEIT
De te plaatsen beglazing moet zuiver en splintervrij gesneden worden. Glas met breukaanzetten dient men te weren. De toleranties op de planafmetingen van de beglazing en de dikten worden gerespecteerd (zie § 2.4 van TV 214 [33]).
VAN DE BEGLAZING
2.5 DICHTINGS-
De aansluiting tussen het raam en de beglazing moet voldoen aan de eisen i.v.m. de luchten waterdichtheid. In de sponningbodem mag geen
VOEGEN - ONTWATERING VAN DE SPONNING
6
TV 221 – september 2001
Afb. 1 Plaatsingsprincipe van een beglazing in een vast raam. A. VOORBEELD VAN DE PLAATSING MET KIT IN EEN HOUTEN RAAM I
B. VOORBEELD VAN DE PLAATSING MET DICHTINGSPROFIELEN IN EEN METALEN RAAM
1
2
I
II
2
C. VOORBEELD VAN DE PLAATSING MET DICHTINGSPROFIELEN IN EEN KUNSTSTOF RAAM I
II
II
1
2 3
3
4
4
6
2
5
4
8
5
7 8 I. BUITEN II. BINNEN
1. 2. 3. 4.
Kit Dichtingsprofiel Voegbodem Steunblokje
5. 6. 7. 8.
Onderblokje Ontwateringsgroef Ontwateringsgat Afwateringsgat
8
8
2.7 BESCHER-
water blijven staan om de aantasting van de afdichting van de dubbele beglazing of de verwering van het tussenblad bij gelaagde beglazing te vermijden.
Dubbele beglazingen, waarvan één of MING TEGEN meer zijden blootgeULTRAVIOLETsteld zijn aan UVSTRALING stalen, moeten hiertegen bestand zijn. Indien dit niet het geval is, dienen de blootgestelde zijden blijvend bedekt te worden. Voor beglazingen die aan hun vier zijden in de sponning zitten, stelt dit geen probleem voor zover de voorgeschreven speling werd gerespecteerd. Voor dubbele beglazingen met één of meerdere zichtbare randen, dient men ofwel de omtrekafdichting te beschermen met behulp van een slab of een gelijmde bekleding, ofwel een UV-bestendig scherm te gebruiken.
De dichtheid wordt verzekerd door middel van dichtingsvoegen (kitten, dichtingsprofielen, … (zie afbeelding 1)). Deze voegen dienen eveneens voor het opvangen van de differentiële uitzettingen tussen het raam en de beglazing zonder de dichtheid in het gedrang te brengen. Het doel van de ontwatering ligt in het zo droog mogelijk houden van de sponning, zelfs in de meest ongunstige gevallen, door het water dat er toevallig zou binnendringen (condensatie, lekken te wijten aan het eventuele falen van een dichtingsvoeg, …) af te voeren via ontwateringsgaten (afbeelding 1).
2.8 BEPERKING
De beglazing is gevoelig voor temperatuurverschillen. Indien er op een gegeven ogenblik een temperatuurverschil van ongeveer 30 °C heerst tussen twee aangrenzende zones van eenzelfde beglazing, kan er een thermische breuk ontstaan.
VAN DE THERMISCHE SPANNINGEN IN DE BEGLAZING
2.6 VERENIG-
Na de plaatsing van de beglazing moeten de materialen BAARHEID VAN die met elkaar in contact kunDE MATERIALEN nen komen, verenigbaar zijn. Dat wil zeggen dat ze ten gevolge van chemische of fysische interacties geen schadelijke invloed op elkaar mogen uitoefenen die tot een vermindering van de prestaties kan leiden.
Om deze breuken te voorkomen (o.a. bij glas dat gedeeltelijk wordt opgewarmd door de zon of bij glas dat geplaatst wordt in de nabijheid van een koude- of warmtebron), kan men eventueel gehard of halfgehard glas gebruiken. Voor meer informa-
In de hoofdstukken betreffende de plaatsing zal nader worden ingegaan op enkele gekende gevallen van te vermijden productcombinaties. 7
TV 221 – september 2001
2.9 VOORZORGS-
In sommige gevallen kan het nuttig zijn de beglazing tijdens de werken op de bouwplaats te beschermen om beschadiging te voorkomen.
tie verwijzen we naar TV 214 [33] en naar het document van de FIV 01 [27].
MAATREGELEN EN ONDERHOUD
Bij dakglas zijn de thermische invloeden gevoelig groter.
Afhankelijk van de glassoort (bijvoorbeeld glas met zichtbare coatings) dient men ook voorzorgsmaatregelen te treffen tijdens de reiniging. Beschadigde dichtingsvoegen moeten vervangen worden.
8
TV 221 – september 2001
3
BEGLAZING basisproducten en de verwerkte producten. Het merendeel van de verwerkingsprocédés (harding, coating, gelaagdheid, …) zijn combineerbaar.
De glasproducten en hun functies staan beschreven in de TV 214 [33]. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de voornaamste soorten glasproducten. Men onderscheidt de basisproducten, de speciale
Tabel 2 Verschillende glasproducten. BASISPRODUCTEN Floatglas Figuurglas Draadglas Profielglas Getrokken glas Vormgegoten glas Geblazen glas
SPECIALE BASISPRODUCTEN Borosilicaatglas Glaskeramiek Glas met hoog loodgehalte
9
VERWERKTE PRODUCTEN Thermisch gehard glas Halfgehard glas Chemisch gehard glas Gelaagd glas Gecoat glas Dubbel glas Gebogen glas Spiegel Sierglas Chromogeen glas
TV 221 – september 2001
4
RAMEN 4.1.2
In de meeste gevallen wordt de beglazing in een raam geplaatst.
Het raam bestaat uit een vast kader met eventuele vleugels.
Het raam wordt onder meer getypeerd door het materiaal waaruit het bestaat, zijn vorm, zijn kleur en zijn openingswijze.
4.1
TERMINOLOGIE
4.1.1
OPENING - RAAM - VENSTER
Het vaste kader vormt het geheel van alle vaste delen en bestaat uit de volgende componenten (afb. 3) : ◆ stijlen : verticale componenten van het kader ◆ bovenregel van het kader : bovenste horizontale component van het kader ◆ onderregel van het kader : onderste horizontale component van het kader.
Om een spraakverwarring tussen de termen met betrekking tot vensters en ramen te voorkomen, worden hierna enkele nuttige definities gegeven : ◆ dagopening : doorlaatopening in een muur of een dak die voorzien is om er een raam of een beglazing in te plaatsen ◆ raam : vast of opengaand schrijnwerkdeel, bestemd om in een opening te worden geplaatst ◆ venster : het geheel dat gevormd wordt door het raam en de beglazing ◆ vast kader : vast gedeelte van het raam ◆ vleugel : eventuele opengaande delen van het raam ◆ borstwering : naam die traditioneel gegeven wordt aan het gedeelte van de gevel dat gelegen is tussen het niveau van een vloer en de dorpel van een opening. Bij uitbreiding, in lichte gevels, kunnen de borstweringen aan weerszijden van de openingen uitsteken. Soms bestaan de borstweringen uit glas.
Het kader kan eventueel nog één of meerdere van de volgende onderdelen bevatten (afb. 3) : ◆ tussenregel : horizontaal profiel dat het venster of een gedeelte ervan in vakken deelt ◆ middenstijl : verticaal profiel dat twee vleugels of twee vensters scheidt. De vleugel bestaat uit de volgende componenten (afb. 3) : ◆ hang- of randstijl : stijl die de ophangings- en rotatievoorzieningen bevat ◆ aanslagstijl : stijl die bij sluiting op het kader of op de stijl van de aanpalende vleugels rust, en die de sluitingsvoorzieningen bevat ◆ aanslagregel : beweegbaar horizontaal profiel dat op het kader rust; de onderste regel wordt ook waterlijst genoemd. Het raam kan ook nog de volgende componenten bevatten (afb. 3) : ◆ bovenlicht : doorgaans smal, beglaasd element boven in het raam dat al dan niet kan worden geopend ◆ kleinhout of kruishout : sierprofiel dat de beglazing onderverdeelt.
Afbeelding 2 toont een voorbeeld van een raam met opengaande en vaste delen. 2
Afb. 2 Voorbeeld van een raam met vaste en opengaande delen.
ONDERDELEN VAN HET RAAM
1
4.1.3 2
Wat de plaatsing van de beglazing in het raam betreft, zijn de volgende definities eveneens belangrijk (afb. 4) : ◆ sponning : doorlopende inkeping uitgevoerd langs de rand van een raamprofiel waarin de
2
1
SPONNING - SPONNINGBODEM - GLASLAT
1. Vast kader 2. Vleugel
10
TV 221 – september 2001
2
Afb. 3 Samenstellende elementen van een raam.
KADER 1. Stijl 2. Bovenregel 3. Onderregel 4. Tussenregel 5. Middenstijl
4
10 9 5
4 1
VLEUGEL 6. Hang- of randstijl 7. Aanslagstijl 8. Aanslagregel
8
6
ANDERE COMPONENTEN 9. Kleinhout (kruishout) 10. Bovenlicht
3
7 8 A. OPEN SPONNING
B. GESLOTEN SPONNING
I
II
I
Afb. 4 Sponningbodem, aanslag en glaslat (geval van een vast raam).
II
3 I. BUITEN II. BINNEN 2 1
1. 2. 3. 4. 5.
Sponningbodem Aanslag Glaslat Ontwateringsgroef Ontwateringsgat
Afb. 5 A. LINKS OPENDRAAIENDE VLEUGEL Regels voor links en rechts opendraaiende vleugels.
1 2 4 5
B. RECHTS OPENDRAAIENDE VLEUGEL
11
TV 221 – september 2001
4.3.2
beglazing wordt geplaatst. Men onderscheidt de open sponning waarbij de beglazing wordt vastgehouden door een kitband en de gesloten sponning waarbij de beglazing door glaslatten wordt vastgezet ◆ sponningbodem : deel van de sponning, dat haaks op het vlak van de beglazing staat ◆ aanslag : deel van de sponning, dat evenwijdig loopt met de beglazing ◆ glaslat : profiel dat de beglazing in de sponning bevestigt via dichtingsvoegen.
4.2 MATERIALEN
VOORSTELLING VAN DE BEWEGINGEN
De grafische voorstellingswijzen van de bedieningsrichting (volgens prEN 12519 [10]) zijn de volgende (afb. 6) : ◆ de beweging van de vleugel naar de gebruiker toe, wordt aangeduid met een doorlopende lijn ◆ de beweging van de vleugel van de gebruiker weg, wordt aangeduid met een stippellijn.
2
Het raam kan uit de volgende materialen opgebouwd zijn :
◆ hout ◆ metaal (aluminium, …) ◆ kunststof (PVC, PUR, …).
1 1
De behandelingen die worden uitgevoerd om de duurzaamheid van het raam in de tijd te verzekeren, moeten verenigbaar zijn met het materiaal waaruit het raam bestaat.
4.3.3
2
Afb. 6 Regels voor de weergave van de bedieningsrichting (1 of 2 = positie van de waarnemer).
OPENINGSWIJZEN VAN HET RAAM
Wij verwijzen naar de technische goedkeuringen (ATG) voor de beschrijving en de karakteristieken van het raam.
Men onderscheidt vaste en opengaande ramen. Deze tweede categorie omvat talrijke mogelijke openingswijzen.
4.3
OPENINGSWIJZEN VAN HET SCHRIJNWERK (DEUREN EN RAMEN)
De in België courant gebruikte openingstypes worden schematisch voorgesteld in afbeelding 7.
4.3.1
LINKS EN RECHTS OPENDRAAIEND
4.4 PLAATSING
VAN HET RAAM IN DE RUWBOUW
De ontwerpnorm prEN 12519 [10] geeft een omschrijving van de begrippen links en rechts opendraaiend.
Dit onderwerp wordt behandeld in de TV 188 [39].
4.5 DICHTHEID EN ONTWATERING VAN HET RAAM
Het venster moet beantwoorden aan de eisen i.v.m. de luchten waterdichtheid uit de STS 52 [21]. Deze wateren luchtdichtheid is zowel vereist tussen de vleugel en het kader als tussen de beglazing en het raam. Ze wordt meestal verkregen door het raamontwerp te voorzien van een dubbel dichtingsscherm.
Om deze twee begrippen van elkaar te onderscheiden, wordt de volgende regel gebruikt : om te bepalen of een vleugel links of rechts opendraait, moet men hem in open stand bekijken en dichtduwen. Indien de scharnieren zich daarbij links van de uitvoerder bevinden, dan is de vleugel links opendraaiend en gebeurt de sluitingsbeweging in tegenwijzerzin. Indien de scharnieren zich rechts bevinden, is de vleugel zogenaamd rechts opendraaiend en gebeurt de sluitingsbeweging in wijzerzin (afb. 5).
4.5.1
TUSSEN DE VLEUGEL EN HET KADER
Het principe van het dubbele dichtingsscherm wordt momenteel op nagenoeg alle buitenramen toegepast, ongeacht het materiaal waaruit ze opgebouwd zijn. De benaming “dubbel dichtingsscherm” vindt haar oorsprong in het feit dat het luchtscherm en het waterscherm fysisch los van elkaar staan. Sche-
OPMERKING : Deze regels verschillen enigszins van deze die vroeger in ons land werden gebruikt.
12
TV 221 – september 2001
Afb. 7 Voornaamste openingswijzen van het raam (deze tekeningen gelden voor vensters, gezien vanuit de kamers). VASTE RAMEN
DRAAIKIPRAAM
NAAR BINNEN OPENDRAAIEND RAAM
NAAR BUITEN OPENDRAAIEND RAAM
SYMMETRISCH WENTELRAAM
ASSYMETRISCH WENTELRAAM
GUILLOTINERAAM (VERTICAAL SCHUIVEND RAAM)
SCHUIFRAAM
AXIAAL TUIMELRAAM
TUIMELRAAM
OPENVALLEND RAAM (KLAPRAAM)
SCHUIFTUIMELRAAM
matisch gezien bevat een dergelijk raam aan de buitenzijde een waterscherm en aan de binnenzijde een luchtscherm. Tussen beide schermen bevindt zich een ontwateringszone, “decompressiekamer” genoemd, bestemd om het water dat niet door het waterscherm kon worden tegengehouden op te vangen en via ontwateringsgaten af te voeren (afb. 8). Om de goede werking van de decompressiekamer
te verzekeren, moet een druiplijst worden voorzien om te vermijden dat het naar binnen gestuwde water het luchtscherm zou kunnen bereiken. Voor meer details i.v.m. de afmetingen van de ontwateringsgaten tussen de vleugel en het kader en van de druiplijst verwijzen we naar het volgende literatuurlijstnummer [25].
13
TV 221 – september 2001
Afb. 8 Principe van het dubbele dichtingsscherm tussen de vleugel en het kader en tussen het raam en de beglazing (in het geval van een houten raam).
I
6
II
7
1 5
8 9
AFDICHTING TUSSEN DE VLEUGEL EN HET KADER 1. Waterscherm 2. Decompressiekamer 3. Ontwateringsgat van het kader 4. Luchtscherm 5. Druiplijst AFDICHTING TUSSEN DE BEGLAZING EN HET RAAM 6. 1e dichtingsscherm 7. 2e dichtingsscherm 8. Ontwateringsgroef 9. Ontwateringsgat van de vleugel
4 2
3
I. BUITEN II. BINNEN
4.5.2
TUSSEN DE BEGLAZING EN HET RAAM
Ter informatie geven we hierna een overzicht van de manieren waarop men de sponningbodem kan ontwateren; andere oplossingen waarvoor een technische goedkeuring werd afgeleverd, zijn uiteraard ook aanvaardbaar : ◆ voor een plaatsing met een kit : – een ontwateringsgat met een diameter van 6 mm nabij de hoeken van het raam – maximum 80 cm tussen twee opeenvolgende ontwateringsgaten ◆ voor een plaatsing met profielen : – ontwateringsgaten met minimumafmetingen van 35 mm x 5 mm nabij de hoeken van het raam – maximum 80 cm tussen twee opeenvolgende ontwateringsgaten.
De afdichting tussen de beglazing en het raam wordt op dezelfde manier verkregen als tussen een vleugel en een kader, namelijk door het voorzien van een dubbel dichtingsscherm, gecombineerd met een ontwatering van de sponning (afb. 8). De voorschriften met betrekking tot de dichtingsvoegen tussen het raam en de beglazing worden behandeld in hoofdstuk 6. Wat de ontwatering van de sponningbodem betreft, onderscheidt men : ◆ ontwaterde sponningen waarvan de sponningbodem voorzien is van een ontwateringsgroef en ontwateringsgaten in het geval van een houten raam enerzijds, ofwel van ontwateringsgaten in het geval van een raam uit metaal of kunststof anderzijds ◆ verluchte (geventileerde) sponningen die niet enkel zorgen voor de ontwatering van de sponningbodem, maar tevens voorzien zijn van decompressie-openingen aan de bovenkant van het raam om een goede luchtcirculatie te verzekeren.
De ontwateringsgroef van de sponningbodem (wateropvangkanaal) (afb. 8) moet een doorsnede van ongeveer 30 tot 36 mm2 hebben, bv. 6 x 6 mm2 of een breedte van 8 mm en een diepte van 4 mm. In het geval van verluchte sponningen moeten de decompressie-openingen bovenaan het raam een minimale diameter van 5 mm hebben. Er moeten twee openingen aanwezig zijn. De ontwatering impliceert dat de binnenkant van de voeg tussen het raam en de beglazing luchtdicht is, vooral bij de hoeken.
OPMERKINGEN : De ontwatering van de sponning is verplicht, behalve voor de plaatsing van enkele beglazing met een kitband (zie § 7.2) en voor de plaatsing van brandwerende beglazing (zie § 7.4.3.4). De sponning moet eveneens ontwaterd worden in het geval van borstweringen of vulpanelen van hout. Bij het ontwerp van het raam en de plaatsing van de ontwatering moet men er voor zorgen dat de drainering van de sponning mogelijk blijft door de plaatsing van beglazingsblokjes.
Als de voegen correct voorbereid worden en uitgevoerd worden met producten van goede kwaliteit, kan men het risico op infiltratie gevoelig verminderen. Om elke vorm van infiltratie tegen te gaan, dient men ook bijzondere aandacht te besteden aan de plaatsing van de glaslatten.
14
TV 221 – september 2001
4.6 BEREKENING
Het raam moet berekend worden volgens de voorschriften uit het informatieblad van de BUtgb 97/6 [1] en de toekomstige TV 222 [30]. Een nieuwe versie van de BUtgb 97/6 wordt momenteel voorbereid.
– de berekende doorbuiging van het profiel moet beperkt blijven tot 1/300 voor een enkele beglazing of een ondoorschijnend vulelement dat niet grenst aan een dubbele beglazing – de berekende doorbuiging van het profiel moet beperkt blijven tot 1/300 voor een dubbele beglazing of een beglazing die grenst aan een dubbele beglazing, indien een rekennota aantoont dat het raam voldoet aan de eisen uit de STS 52 – de gemeten doorbuiging van het profiel mag niet groter zijn dan 1/400 (bij een druk P1 volgens STS 52) voor een dubbele beglazing of een beglazing die grenst aan een dubbele beglazing, indien het raam niet beschikt over een rekennota die aantoont dat het voldoet aan de eisen uit de STS 52. Deze vervormingen moeten beperkt blijven tot 8 mm ◆ indien het raamprofiel grenst aan een beglazing in een dak worden de doorbuigingen beperkt tot : – 1/300 onder dynamische belasting (wind), met een maximum van 8 mm – 1/600 onder statische belasting (eigengewicht + sneeuw), met een maximum van 6 mm.
EN TOELAATBARE VERVORMINGEN VAN HET RAAM
De raamfabrikant moet nagaan of de vervormingen van het raam de volgende grenswaarden niet overschrijden, om beschadiging van de beglazing te voorkomen. De vervormingen van het raam kunnen te wijten zijn aan : ◆ het eigengewicht ◆ het gewicht van het glas ◆ de temperatuurschommelingen ◆ de schommelingen van de binnen- en buitenvochtigheid voor houten ramen ◆ de belasting door wind en sneeuw ◆ de aard van het materiaal waaruit het opgebouwd is. Deze vervormingen worden beperkt tot de volgende door de STS 52 [21] voorziene waarden : ◆ raamprofiel dat grenst aan een gevelbeglazing :
15
TV 221 – september 2001
5
OPSPANNEN VAN DE BEGLAZING
Dit hoofdstuk behandelt de voorschriften betreffende de soort, de eisen, de aard, de plaats en de afmetingen van de beglazingsblokjes.
of van doorlopende dichtingsprofielen (rugvulling, kitsteunbandje).
5.2 EISEN VOOR BEGLAZINGSBLOKJES
5.1 SOORTEN
Men onderscheidt drie soorten beglazingsblokjes (afb. 9) : BEGLAZINGS◆ steunblokjes (aangeduid BLOKJES met C1) : ze hebben een mechanische functie en verzekeren de stabiliteit van het raam door er het eigengewicht van de beglazing op over te brengen, evenals de krachten die ontstaan door de manipulatie of het foute gebruik ervan. Afgezien van de gevallen waarbij elastische U-profielen geplaatst worden, is de toepassing van steunblokjes verplicht ◆ stelblokjes (of afstandsblokjes aangeduid met C2) : ze houden het glas op de juiste plaats ten opzichte van de sponningbodem. Ze worden gebruikt om contact tussen de beglazing en de sponningbodem te vermijden, bijvoorbeeld ter hoogte van de punten van het hang- en sluitwerk van de vleugels ◆ spatieblokjes (aangeduid met C3) : ze maken de correcte plaatsing van de beglazing ten opzichte van de aanslag enerzijds en ten opzichte van de glaslat anderzijds mogelijk. Ze verzekeren de constante dikte van de voeg tussen de beglazing en het raam (in het vlak dat parallel loopt met de beglazing). In de praktijk worden de spatieblokjes C3 het meest toegepast onder de vorm van een voegbodem of van doorlopende dichtingsprofielen. In het geval van dakbeglazingen vangen de spatieblokjes C3 een deel van het gewicht van de beglazing op; ze worden altijd uitgevoerd onder de vorm van een voegbodem Afb. 9 Soorten beglazingsblokjes.
◆ ◆
◆
◆
De beglazingsblokjes moeten aan de volgende eisen voldoen : ◆ ze moeten duurzaam zijn en verenigbaar met het raam, de beglazing (onder andere de dichtingskit van de dubbele beglazing of de tussenlagen van gelaagd glas) en de dichtingsvoegen hun karakteristieken mogen gedurende de levensduur van de beglazing niet veranderen hun vorm, plaats en afmetingen moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van dit hoofdstuk en de ontwatering ongehinderd mogelijk maken de blokjes moeten evenwijdig met de rand van de beglazing geplaatst worden en mogen in geen geval schuin in de sponningbodem worden geplaatst de blokjes moeten rechtstreeks contact tussen de beglazing en de sponning onmogelijk maken.
5.3
AARD VAN DE BEGLAZINGSBLOKJES
5.3.1
STEUN- EN STELBLOKJES
De steun- en stelblokjes kunnen gemaakt zijn van de volgende materialen : ◆ van kunststof (bijvoorbeeld polypropyleen of polyamide) met een hardheid van 70 tot 95 DIDC (Shore A volgens ISO 48 [17]) en met een ho-
C2
C2
C3
C3
C3
C3 C1
C1
16
TV 221 – september 2001
C1. Steunblokje C2. Stelblokje C3. Spatieblokje
gere verwekingstemperatuur dan 80 °C. Blokjes uit EPDM en neopreen worden afgeraden omdat er bij deze blokjes gevaar is voor ponsen ◆ van hard verduurzaamd hout (volumieke massa ≥ 650 kg/m3). De houtvezels moeten evenwijdig lopen met het beglazingsvlak. Houten blokjes worden afgeraden in het geval van gecoat en van gelaagd glas.
5.3.2
blokje, om te grote krachten op de hoeken van de beglazing te vermijden (afb. 10). De steunblokjes moeten geplaatst en bijgesteld worden met behulp van een glashefboom. De stelblokjes moeten tussen de sponningbodem en de beglazing geplaatst worden zonder daarbij een mechanische kracht uit te oefenen. Ze worden op hun plaats gehouden door verlijming.
SPATIEBLOKJES
Afbeelding 11 toont de plaats van de steun- en stelblokjes, afhankelijk van de openingswijze van het raam.
Wanneer de beglazingsblokjes worden gebruikt als spatieblokjes, moeten ze worden uitgevoerd in elastomeren met een hardheid van 50 tot 70 DIDC (Shore A, volgens ISO 48 [17] en NBN EN ISO 2039-1 [2]).
5.4.2
SPATIEBLOKJES
Wanneer profielen of voegbodems gebruikt worden, moeten ze conform zijn aan de voorschriften van § 6.4. Voor beglazingen in daken moet hun hardheid voldoende groot zijn om een deel van het gewicht van de beglazing te kunnen opnemen.
Wanneer men spatieblokjes gebruikt en geen doorlopende profielen, bedraagt de maximumafstand tussen het midden van twee opeenvolgende blokjes 600 mm. De spatieblokjes moeten bij voorkeur paarsgewijs tegenover elkaar worden geplaatst.
5.4
PLAATS VAN DE BEGLAZINGSBLOKJES
5.4.1
STEUN- EN STELBLOKJES
De spatieblokjes moeten nabij de steunblokjes of stelblokjes worden geplaatst met een minimumtussenafstand van 50 mm. Op iedere zijde van het raam moeten ten minste twee paar zijblokjes voorzien worden. Afb. 10 Plaats van de steunblokjes en afstand t.o.v. de hoeken van de beglazing.
De steun- en stelblokjes moeten worden geplaatst volgens de openingswijze van het raam. In het algemeen moet men vermijden C1-beglazingsblokjes tegenover elkaar te plaatsen. De minimumafstand tussen de hoeken van het raam en de dichtstbijgelegen rand van het blokje moet gelijk zijn aan de lengte L van een steun- of stelL
L
OPMERKINGEN : 1. Voor ramen met een andere vorm dan deze vermeld in afbeelding 11, moet men de blokjes C1 en C2 respectievelijk steeds zodanig plaatsen dat de krachten overgebracht kunnen worden en dat ieder contact tussen de beglazing en het raam wordt vermeden. Afbeelding 12 toont 2 voorbeelden. Voor afgeronde delen zijn één of meerdere blokjes C2 nodig om contact te vermijden. Het aantal is afhankelijk van de afmetingen van het venster en de kromming. 2. Voor ramen bestaande uit meerdere vleugels en/of vaste kaders, moet het opspannen zodanig gebeuren dat ieder contact tussen de beglazing en het raam evenals elke overdracht van de krachten op de beglazing worden vermeden. Het voorbeeld uit afbeelding 13 is daarom af te raden omdat de overdracht van de krachten via de middenstijl er voor zorgt dat de beglazing belast wordt. Voor dit soort raam kan een bijzondere studie nodig zijn om de afmetingen van de profielen, de overdracht van de spanningen evenals de plaatsingsvolgorde van de elementen te bepalen. 3. Voor vensters die in de werkplaats worden beglaasd, kan het soms nodig zijn bijkomende stelblokjes te voorzien om de correcte plaatsing van de beglazing te waarborgen tijdens het transport en de verplaatsing van de vensters. De plaatsing van deze blokjes is afhankelijk van het raamtype en van de manier waarop de vensters worden getransporteerd (namelijk wanneer dat hellend gebeurt). Hun dikte moet zodanig zijn dat ze niet interfereert met de functie van een ander blokje. 17
TV 221 – september 2001
Afb. 11 Plaats van de steunblokjes C1 en stelblokjes C2, afhankelijk van de openingswijze van het raam. VAST RAAM
NAAR BINNEN OF NAAR BUITEN OPENDRAAIEND RAAM
DRAAIKIPRAAM
C1 C2
C2
C1 C1
C1 C1
C1
C2
C1
C1
C2 C1
C1
De blokjes C2 zijn enkel nodig voor Het bovenste blokje C1 wordt aangepast ramen die in de werkplaats werden om de haaksheid van het raam af te stellen beglaasd en moeten vervoerd worden. en om de goede opening te verzekeren. VASTE DAKBEGLAZING
C2
Het bovenste blokje C1 wordt aangepast om de haaksheid van het raam af te stellen en om de goede opening te verzekeren. AXIAAL TUIMELRAAM C2
C2
C2 C2
C2
C2 C2
C2
C2
C2
C2
C2 C1
C1
C1
C1
De blokjes C1 moeten nabij de hoeken van het raam worden geplaatst (met een minimum van 50 mm) om de doorbuiging van het raam te beperken. De blokjes C2 van de bovenste regel dienen om het gewicht van de beglazing op te nemen in het geval van een wentelraam. Ze moeten dezelfde lengte krijgen als de blokjes C1 van de onderregel. Naargelang het raamontwerp heeft men hetzij een blokje C2 langs iedere raamstijl op de plaats van de spil, hetzij twee blokjes C2 aan de uiteinden van de stijlen. SYMMETRISCH WENTELRAAM
ASSYMETRISCH WENTELRAAM C1
C2 C2
C2
C2
C1
C2
C2
C1
C2
C1
C1
C1
Het is aan te raden twee steunblokjes C1 op 50 mm aan weerszijden van de draaias van het raam te plaatsen. Voor kleine ruiten zijn de blokjes C2 in de onderzijde van de stijl facultatief.
C1
Het is aan te raden twee steunblokjes C1 op 50 mm aan weerszijden van de draaias van het raam te plaatsen. Voor kleine ruiten zijn de blokjes C2 in de onderzijde van de stijl facultatief. (vervolg op p. 19)
18
TV 221 – september 2001
Afb. 11 Plaats van de steunblokjes C1 en stelblokjes C2, afhankelijk van de openingswijze van het raam (vervolg). OPENVALLEND RAAM (KLAPRAAM) C2
TUIMELRAAM C2
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C1
C1
C1
De blokjes C1 moeten nabij de hoeken van het raam worden geplaatst (met een minimum van 50 mm) om doorbuiging van het raam te beperken.
De blokjes C1 moeten ter hoogte van de scharnieren worden geplaatst. Voor de kleine ruiten zijn de blokjes C2 in de onderzijde van de stijlen facultatief. SCHUIFTUIMELRAAM
GUILLOTINERAAM (VERTICAAL SCHUIVEND RAAM)
C2
C2 C2
C1
C2 C2
C2
C2
C2
C2
C1
C1
C2
C2
C2
C2
C2
C2 C1
C1
C2 C1
De blokjes C1 moeten nabij de hoeken van het raam worden geplaatst (met een minimum van 50 mm) om doorbuiging van het raam te beperken. De blokjes C2 langs de stijlen worden geplaatst ter hoogte van het bevestigingspunt van de steunarm.
Een enkel blokje C2 langsheen de stijlen volstaat voor de kleine ruiten.
SCHUIFRAAM C2
BORSTWERING
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C2
C1
C1
C1
C1
C2
C2
C2
C2
C1
C2
C1
C1
De blokjes C1 moeten ter hoogte van de schuifrollen geplaatst worden.
Afb. 12 Opspannen van een raam met specifieke vormen.
C2 C1
C1
C1
C2
C2 C2
C1
C1
C1
C1
C1 C1
C1
C1 C1
19
TV 221 – september 2001
Afb. 13 Opspannen van een venster dat uit meerdere vleugels en kaders bestaat.
Afb. 14 Voorbeeld van een verkeerde en een juiste opspanning.
5.5 5.5.1
VERKEERDE OPSPANNING
JUISTE OPSPANNING
AFMETINGEN VAN DE BEGLAZINGSBLOKJES
BEREKENING VAN DE LENGTE De lengte van de steunblokjes wordt met de volgende formule berekend (prEN 12488 [9]) :
STEUNBLOKJES C1
l=
BREEDTE
waarin : ◆ l : de berekende lengte van het blokje (mm) ◆ 25 : het gewicht van glas, uitgedrukt in N per m2 en mm dikte ◆ S : de oppervlakte van de ruit (m2) ◆ n : het aantal steunblokjes onder de onderrand van de beglazing (n = 1 of 2 naargelang het raamtype, afb. 11) ◆ α : de helling van de beglazing t.o.v. de horizontale (in het geval van een verticale beglazing α = 90°; sin α = 1) ◆ σ : de toelaatbare spanning van het blokje (N/mm2), beperkt tot 1,5 N/mm2.
De breedte van de steunblokjes moet ten minste gelijk zijn aan de dikte van de beglazing, zodat de beglazing over haar volle dikte wordt ondersteund (afb. 14).
LENGTE De vereiste lengte L van een steunblokje is afhankelijk van : ◆ het gewicht van de beglazing en van zijn transfer naar de sponningbodem ◆ de druksterkte van het blokje ◆ het aantal steunblokjes onder de onderrand van de beglazing, dat wil zeggen van het openingstype van het raam (zie afb. 11).
Uitgaande van deze formule geeft tabel 3 de te gebruiken minimumlengte van de steunblokjes afhankelijk van de oppervlakte van de beglazing en het aantal steunblokjes in de sponningbodem (d.w.z. het openingstype van het raam, afb. 11) voor verticale beglazingen of beglazingen waarvan de helling groter is dan 75°.
Deze lengte bedraagt steeds minimaal 50 mm en wordt zodanig berekend dat de reactiespanning ter hoogte van de blokjes niet groter is dan 1,5 N/mm2.
OPPERVLAKTE VAN DE BEGLAZING “S”
OPENDRAAIEND RAAM OF DRAAIKIPRAAM
ANDERE RAMEN
≤ 1 m2
50
50
1 m2 < S ≤ 2 m2
50
50
2 m2 < S ≤ 4 m2
67
50
4 m 2 < S ≤ 8 m2
–
67
8 m2 < S ≤ 12 m2
–
100
12 m2 < S ≤ 16 m2
–
133
16 m2 < S ≤ 20 m2
–
167
25.S .sin α n.σ
Tabel 4 geeft de minimumlengte van de steunblokjes voor dakbeglazingen afhankelijk van de helling van het glas α ten opzichte van de horizontale en de oppervlakte van de beglazing.
Tabel 3 Lengte (mm) van de steunblokjes voor verticale beglazingen of beglazingen met een helling van meer dan 75°.
20
TV 221 – september 2001
Tabel 4 Lengte (mm) van de steunblokjes voor dakbeglazingen.
HELLING VAN DE BEGLAZING α TEN OPZICHTE VAN DE HORIZONTALE
OPPERVLAKTE VAN DE BEGLAZING “S”
75° < α ≤ 60°
60° < α ≤ 45°
45° < α ≤ 30°
30° < α ≤ 10°
≤ 1 m2
50
50
50
50
1 m2 < S ≤ 2 m 2
50
50
50
50
2 m2 < S ≤ 4 m 2
50
50
50
50
4 m2 < S ≤ 6 m 2
50
50
50
50
6 m2 < S ≤ 8 m 2
64
58
50
50
DIKTE
beglazing niet vermindert. De contacthoogte met het glas moet ten minste 5 mm bedragen ◆ de dikte van de spatieblokjes moet iets kleiner zijn dan de zijspeling tussen de beglazing en de aanslag of glaslat (zie § 7.3.3).
De dikte van de steunblokjes moet ten minste gelijk zijn aan de minimale randspeling tussen de beglazing en de sponningbodem (zie § 7.3.3).
5.5.2
STELBLOKJES C2
De breedte van de stelblokjes is ten minste gelijk aan de dikte van het glas. De lengte van de stelblokjes is nooit kleiner dan 50 mm.
SPATIEBLOKJES C3
Wanneer men spatieblokjes en geen doorlopende profielen gebruikt, moeten deze blokjes aan de volgende eisen voldoen : ◆ de minimumlengte van de spatieblokjes moet 30 mm bedragen ◆ de spatieblokjes moeten een hoogte hebben die de hoogte van de dichtingsvoegen van de Afb. 15 Opspannen om de ontwatering van de sponningbodem te verzekeren.
A. SPONNING MET ONTWATERINGSGROEF I
II
AANDACHTSPUNTEN VOOR HET OPSPANNEN
5.6.1
ONONDERBROKEN ONTWATERING VAN DE SPONNINGBODEM
De steun- of stelblokjes mogen in geen geval de ontwatering van de sponningbodem hinderen of de ontwateringsgaten verstoppen. Er bestaan verscheidene mogelijkheden om de goede werking van de ontwatering te verzekeren (afb. 15) : ◆ gebruik van een sponning waarvan de bodem voorzien is van een groef voor het verzamelen en afvoeren van het water ◆ gebruik van geprofileerde steunblokjes waarbij het water langs de onderzijde kan worden afgevoerd voor een raam dat niet voorzien is van een ontwateringsgroef in de sponningbodem ◆ gebruik van onderblokjes voor de afvoer van het water (zie ook § 5.6.2).
De dikte van de stelblokjes is ten minste gelijk aan de minimale randspeling tussen de beglazing en de sponningbodem (zie § 7.3.3).
5.5.3
5.6
B. GEPROFILEERD STEUNBLOKJE OM HET WATER DOOR TE LATEN I
II
I. BUITEN II. BINNEN
21
TV 221 – september 2001
C. GEBRUIK VAN EEN ONDERBLOKJE I
II
5.6.2
GEBRUIK VAN ONDERBLOKJES
volgens een rekenprogramma met vermelding van drie steunen, hetzij met behulp van de formules die werden gepubliceerd in het WTCBRapport nr. 2 [32].
Voor bepaalde soorten metaal- of kunststoframen is het gebruik van aangepaste onderblokjes op de sponningbodem nodig om het blokje op een vlak oppervlak te kunnen plaatsen, gezien de aanwezigheid van groeven in de sponningbodem (afb. 15C).
5.6.3
Voor meer details verwijzen we naar het literatuurlijstnummer [6].
RAAM MET EEN VENTILATIEROOSTER IN DE VLEUGEL
OPMERKING : Indien de beglazingen in een gevel tegen elkaar worden geplaatst, sommige met en andere zonder ventilatierooster, kan het gebeuren dat de berekening van de glasdikte tot verschillende waarden leidt. Het is aan te raden om overal de grootste glasdikte te plaatsen omdat een verschillende dikte kleurverschillen kan vertonen.
Een van de mogelijkheden om gebouwen te ventileren, is de plaatsing van ventilatieroosters in de gevels of in de ramen. De plaatsing van een rooster in een raamvleugel heeft twee belangrijke gevolgen voor de beglazing : ◆ invloed op het opspannen van de beglazing : de bovenste blokjes liggen lager dan bij een klassieke plaatsing, wat leidt tot grotere krachten in de raamstijlen ◆ de beglazing rust op drie in plaats van vier steunen omwille van de geringere stijfheid van de ventilatieroosters. De te gebruiken glasdikte is dus groter. De berekening van de dikte van de beglazing op drie steunen moet gebeuren, hetzij
5.6.4
BIJKOMEND OPSPANNEN TEGEN VANDALISME
Om te vermijden dat een raam gemakkelijk kan worden geforceerd, kan het nuttig zijn een bijkomend glasblokje nabij de slotpen te plaatsen.
22
TV 221 – september 2001
6
DICHTINGSVOEGEN
6.1 ALGEMEEN
I
Tussen het raam en de beglazing (zie afb. 16) moeten dichtingsvoegen (kit, dichingsprofielen) worden aangebracht, om : ◆ de lucht- en waterdichtheid te verzekeren tussen het raam en de beglazing ◆ de differentiële uitzettingen tussen het raam en de beglazing op te nemen zonder verlies van dichtheid.
II 1
2
Afb. 16 Principe van het dubbele dichtingsscherm en drainage van de sponning. I. BUITEN II. BINNEN 3 4
Opdat de dichtheid duurzaam en doeltreffend zou zijn, moeten de dichtingsvoegen hun eigenschappen behouden. Men moet deze voegen regelmatig onderhouden.
1. 1e dichtingsscherm 2. 2e dichtingsscherm
Indien er ondanks alles toch water in de sponning binnendringt, moet men er voor zorgen dat het er niet stagneert (om aantasting van de voeg van de dubbele beglazing of verwering van het tussenblad van een gelaagde beglazing te vermijden). De afvoer van het eventuele condensatie- en/of infiltratiewater is bijgevolg noodzakelijk (zie § 4.5.2).
◆
OPMERKING : Met uitzondering van de plaatsing van enkele beglazing met een kitband (zie § 7.2) en de plaatsing van brandwerende beglazing (zie § 7.4.3.4) is de ontwatering van de sponning verplicht en de plaatsing in een vol kitbad niet toegelaten.
◆
◆
In het geval van dakbeglazing veroorzaken factoren zoals het eigengewicht, de sneeuwbelasting en de fellere zonnestraling dan op een gevel een sterkere belasting van de dichtingsvoegen.
◆
6.2 TERMINO-
Hierna volgen enkele definities met betrekking tot dichtingsvoegen : ◆ voeg : opzettelijk vrijgelaten ruimte tussen twee aanliggende bouwelementen ◆ gevulde voeg : in tegenstelling tot de open voeg, is de gevulde voeg gedeeltelijk of volledig gedicht met een voegmateriaal ◆ dichtingsvoeg : product dat dient om de voeg tussen de beglazing en het raam te vullen om ze
LOGIE
3. Wateropvangkanaal 4. Ontwateringsgroef
lucht- en waterdicht te maken; het kan ofwel bestaan uit een kit gecombineerd met een voegbodem ofwel uit een dichtingsprofiel kit : tijdens de aanbrenging pastavormige massa die na een aantal chemische reacties (polymerisatie, vernetting, vulcanisatie, coagulatie, ...) de lucht- en waterdichtheid van de gevulde voeg verzekert door een band te vormen die zelf luchten waterdicht is en aan de bouwelementen kleeft voegbodem : doorlopend profiel dat de diepte van de dichtingskit bepaalt en toelaat de kit op de hechtingsvlakken aan te drukken zonder dat deze kleeft aan de voegbodem primer : voorbereidende laag op de hechtingsvlakken met een of meer componenten, die wordt aangebracht om de hechting van de dichtingskit te bevorderen dichtingsprofiel : product in diverse vormen dat tussen de aanslag en de beglazing of de glaslat en de beglazing wordt geplaatst om de lucht- en waterdichtheid te verzekeren door de contactdruk.
6.3
KITTEN (*)
6.3.1
KITSOORTEN
De meest voorkomende kitten bestaan uit polysiloxaan (silicone), polyurethaan, polyisobutyleen, polysulfide, acryl enz., waaraan diverse vulstoffen
(*) De meeste begrippen die in deze paragraaf behandeld worden, zijn overgenomen uit de STS 56.1 [22]. Voor meer informatie i.v.m. dichtingskitten verwijzen we naar voornoemd document.
23
TV 221 – september 2001
en hulpstoffen zoals pigmenten, plastificeerstoffen, UV-bestendige stoffen, …, toegevoegd zijn.
door een kit met een hogere amplitudefactor (d.w.z. dat een kit van de klasse 25 mag worden gebruikt daar waar een kit van de klasse 20 vereist is).
Voor glaswerken gebruikt men meestal kitten op basis van siliconen.
6.3.2
De keuze van de modulus is afhankelijk van het feit of de kit al dan niet krachten moet overbrengen. Men kiest een kit met een lage modulus (LM) wanneer de kit als hoofdfunctie het verzekeren van de lucht- en waterdichtheid van de voeg heeft. Men kiest een kit met een hoge modulus (HM) wanneer hij bovendien krachten moet overbrengen (bijvoorbeeld een voeg tussen twee uitstalramen die met hun randen tegen elkaar geplaatst zijn).
CLASSIFICATIE EN KEUZE VAN DE KITTEN
De norm ISO 11600 [18] geeft een classificatie van glas- en gevelkitten. De klasse van een kit staat vermeld in de technische goedkeuring van het product. Hoewel het gebruik van een kit met een ATG niet verplicht is, wordt dit wel aangeraden. De lijst van kitten waarvoor een ATG werd afgeleverd, kan geraadpleegd worden op de website www.butgb.be.
OPMERKING : Kitten die volledig in de massa uitharden en bestemd zijn voor de plaatsing van enkel glas met een kitband vallen buiten deze classificatie. De voorschriften voor de plaatsing van zulke enkele beglazingen met een kitband zijn opgenomen in § 7.2.
De kitten die bestemd zijn voor beglazingen worden onderverdeeld in vier categorieën volgens hun amplitudefactor en hun secans elasticiteitsmodulus (tabel 5). Voor de definitie van deze begrippen verwijzen we naar de STS 56.1 [22].
6.3.3
Tabel 5 Keuze van een glaskit. KITKLASSE
KITFUNCTIE
GLASSOORT
25 LM
Dichtheid verzekeren
25 HM
Dichtheid verzekeren en krachten overbrengen
Gekleurd, ondoorschijnend of gecoat zonnewerend glas
20 LM
Dichtheid verzekeren
20 HM
Dichtheid verzekeren en krachten overbrengen
AFMETINGEN EN UITVOERING
AFMETINGEN De afmetingen van de kitband worden bepaald door afbeelding 17 : ◆ de breedte (l) : afstand tussen de op te voegen elementen, d.w.z. tussen de beglazing en het raam ◆ de diepte (p) : de kortste afstand tussen het vrije kitoppervlak en de voegbodem.
Helder glas
Tenzij de ATG iets anders voorschrijft, moet de breedte van de kitbanden 4 mm bedragen, met een minimum van 3 mm op elk punt. De kitband moet ten minste 4 mm diep zijn.
De amplitudefactor is de uitdrukking van het vermogen van de kit om de voegbewegingen te volgen zonder zijn dichtheid te verliezen; hij bedraagt 20 of 25 % (in verhouding tot de lengte/breedte van de voeg).
VOEGBODEM De secans elasticiteitsmodulus geeft de verhouding, bij een gegeven temperatuur, tussen de trekspanning die overeenstemt met een bepaalde relatieve rek en deze relatieve rek. Men onderscheidt kitten met een lage modulus (aangeduid als LM) en de kitten met een hoge modulus (aangeduid als HM).
De kitbanden mogen niet aan drie zijden kleven, omdat dit wegens de beperking van hun vervormingsvermogen de vroegtijdige verwering van de voeg kan veroorzaken. Men moet bijgevolg een aan de kit aangepaste voegbodem gebruiken, bijvoorbeeld een polyethyleen- of polyurethaanband. De specificaties van de fabrikant of de technische goedkeuring vermelden de voor iedere kit toegelaten voegbodems.
De kitkeuze is afhankelijk van de functie die hij moet vervullen, van de aard van de ondergrond en van de amplitude van de voegbeweging.
De voegbodem vervangt in de meeste gevallen de spatieblokjes C3 in geval van een uitvoering met een kit. De plaatsing van de voegbodem bepaalt de diepte van de kitband.
De keuze van de amplitudefactor is afhankelijk van de glassoort. Het is aan te raden ten minste de klasse 20 te gebruiken voor helder glas en de klasse 25 voor gekleurd, ondoorschijnend of gecoat zonnewerend glas. Een kit mag altijd worden vervangen
24
TV 221 – september 2001
Afb. 17 Afmetingen van een kitband.
II
I l
1 p
I. BUITEN II. BINNEN
2
2
1. Kit 2. Voegbodem l. Breedte van de kitband p. Diepte van de kitband
VERENIGBAARHEID
STAAT VAN DE ONDERGROND
6.3.4
Bij het aanbrengen van de kit moet de ondergrond in goede staat, schoon, droog en vooral stof- en vetvrij zijn.
De dichtingskit moet verenigbaar zijn met de omringende materialen. Dit geldt eveneens voor de voegbodem en voor de verschillende dichtingskitten die met elkaar in contact komen.
In bepaalde gevallen moet de ondergrond met een primer behandeld worden om de hechting te verbeteren (zie ATG of specificaties van de fabrikant).
OPMERKING : Gekende gevallen van onverenigbaarheid tussen materialen : ◆ het gebruik van een verhardende kit (met lijnolie) is enkel toegelaten bij de plaatsing van enkele beglazingen met een kitband ◆ het gebruik van zure siliconen is niet toegelaten bij de uitvoering van glaswerken.
WEERSOMSTANDIGHEDEN Tijdens het aanbrengen van de kit moet de temperatuur van de ondergrond tussen 5 en 50 °C liggen en dient de ondergrond droog te zijn, tenzij anders bepaald door de fabrikant.
6.3.5
WAARBORG
UITZICHT De volgende tekst met betrekking tot de waarborg komt uit de STS 56.1 [22].
De afgewerkte voegen moeten wat hun uitzicht betreft aan de volgende eisen voldoen : ◆ ze moeten voldoende stabiel zijn in de voegen en mogen niet uitlopen ◆ ze mogen het uitzicht van de ondergrond niet te sterk wijzigen (door vlekken, eventuele migratie van de componenten) ◆ hun kleur moet zo constant mogelijk blijven ◆ ze moeten verzorgd worden effengestreken ◆ met uitzondering van verhardende kitten, is het schilderen van de kit niet wenselijk. Indien men toch een kleuring wil, kan men gebruik maken van kitten met verschillende kleuren.
WAARBORG VAN DE PRODUCENT Voor iedere kit die volgens de voorschriften van de fabrikant werd opgeslagen en volgens onderhavige STS en de voorschriften van de fabrikant werd verwerkt, kan de dichtheid van de voeg gewaarborgd worden voor een periode van 10 jaar, voor zover het onderhoud van de voegen regelmatig gebeurde en de op het ogenblik van de levering van de kit gekende bouwplaatsvoorwaarden niet werden gewijzigd. De waarborg van de producent gaat in vanaf de datum van de verwerking van het product, voor zover de vervaldatum van de kit niet versteken is.
25
TV 221 – september 2001
tussen de beglazing en het raam (en tussen de opengaande vleugel en het kader van het raam) moeten worden geplaatst.
WAARBORG VAN DE AANNEMER De aannemer kan een waarborg van 10 jaar verlenen, voor zover de in hoofdstuk 9 van deze STS voorgeschreven onderhoudswerkzaamheden door hemzelf werden uitgevoerd. De waarborg van de aannemer gaat in vanaf de datum van de verwerking van het product.
6.4.3
AFMETINGEN De dichtingsprofielen moeten ten minste 3 mm breed zijn.
DRAAGWIJDTE VAN DE WAARBORG De waarborg is hoedanook beperkt tot het leeghalen van de voeg, het schoonmaken en behandelen van de hechtvlakken, en de plaatsing van een nieuwe kitvoeg volgens de voorschriften van deze STS en van de fabrikant. De aandacht van de bouwheer wordt gevestigd op het feit dat sloopen afbraakwerken die nodig zijn om de voeg te kunnen bereiken, niet door deze waarborg worden gedekt en dat het werk moet kunnen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden van het ARAB.
6.4
DICHTINGSPROFIELEN
6.4.1
SOORTEN DICHTINGSPROFIELEN
AFMETINGEN EN UITVOERING
KLEMDRUK In het geval van dichtingsprofielen moet de klemdruk voldoende zijn om de dichtheid te verzekeren, en toch nog kleiner blijven dan de drukken die toegelaten zijn voor het glas en de voegen van de dubbele beglazing. Hiertoe moeten de voegen met de hand ingedrukt worden zonder de hulp van enig ander gereedschap. De maximaal toegelaten druk bedraagt 10 N/cm. Men moet eveneens vermijden de profielen uit te rekken om ze makkelijker aan te brengen. In dit geval zou zich immers nadien een belangrijke krimp kunnen voordoen.
VERVANGING Er bestaat een grote verscheidenheid aan geëxtrudeerde profielen uit kunststof (PVC, EPDM, silicone, …). De profielen moeten aangepast zijn aan het raam waarin ze worden geplaatst.
6.4.2
De dichtingsprofielen moeten zodanig worden geplaatst, dat ze later eventueel kunnen worden vervangen, omdat de profielen doorgaans een kortere levensduur hebben dan het raam en de beglazing.
CLASSIFICATIE VAN DE PROFIELEN
6.4.4
De ontwerpnorm prEN 12365-1 [8] geeft een classificatiemethode voor dichtingsprofielen die
VERENIGBAARHEID
De dichtingsprofielen moeten verenigbaar zijn met de materialen waarmee ze in contact komen.
26
TV 221 – september 2001
7
PLAATSING VAN GLAS IN GEVELS 4 mm dikte, gelegen in de gevel op een hoogte van minder dan 10 m.
In dit hoofdstuk komen de voorschriften aan bod voor de plaatsing van gevelbeglazing en met name : ◆ de vereiste voorbereiding van de sponning (§ 7.1) ◆ de regels voor de plaatsing in een open sponning, in geval van de vervanging van een enkele beglazing (§ 7.2) ◆ de regels voor de plaatsing in een gesloten sponning (§ 7.3) ◆ bepaalde aanvullende voorzorgsmaatregelen die moeten getroffen worden bij de vervanging of de plaatsing van akoestische beglazing, veiligheidsglas, dubbele beglazing voor zwembaden, gebogen glas of bij de plaatsing in gevels van beton of metselwerk (§ 7.4) ◆ bepaalde regels voor bijzondere gevallen (§ 7.5).
De voorbereiding van de sponning bestaat meestal in het aanbrengen van één of meerdere lagen verf in de sponning om de hechting van de kit te verbeteren. Tijdens de plaatsing zet men het glas in de sponning vast met glasspijkers met een tussenafstand van 20 tot 40 cm en op max. 10 cm van de raamhoeken. Men plaatst de beglazing in een vol kitbad en schuint de kitband af op ongeveer 45°. De bovenzijde van de kitband ligt 2 mm onder de sponninghoogte om de kitband volledig te kunnen schilderen zonder de nuttige oppervlakte van de beglazing te verminderen. Men moet de volgende afmetingen respecteren : ◆ de randspeling bedraagt 2 tot 5 mm ◆ de sponninghoogte bedraagt ten minste 13 mm ◆ de speling tussen de beglazing en de aanslag bedraagt minstens 3 mm ◆ de sponningbreedte moet dus gelijk zijn aan de dikte van de beglazing, vermeerderd met de sponninghoogte en een speling van 3 mm.
7.1 VOORBEREI-
De voorbereiding van de sponning omvat : ◆ het drogen, schoonmaken en ontvetten van de sponning, zodat deze laatste proper en droog is, zonder stof- en vetdeeltjes ◆ het eventuele aanbrengen van een door de kitfabrikant voorgeschreven primer.
DING VAN DE SPONNING
De uitvoering bestaat in : ◆ het voorbereiden van de sponning ◆ het aanbrengen van de kit langs de aanslag ◆ het plaatsen van de steunblokjes ◆ het plaatsen van de beglazing en het vastzetten met spijkers ◆ het plaatsen van de afstandhouders ◆ het aanbrengen van de kit aan de open kant van de sponning ◆ het afstrijken van de kitband.
7.2 PLAATSING
De plaatsing in een open sponning (doorgaans naar buiten, afb. 18) is voorbehouden voor het vervangen van een bestaande enkele beglazing. Het is aangeraden deze plaatsing te beperken tot enkele beglazingen met een oppervlakte van minder dan 2 m2 en maximum
IN EEN OPEN SPONNING
Afb. 18 Plaatsing van een beglazing in een open sponning.
I
II
I. BUITEN II. BINNEN
3
2 tot 5 mm
2 mm
3 mm
1 2
13 mm
1. Spijker 2. Kitband 3. Steunkit
min. 18 mm
27
TV 221 – september 2001
◆ de randspeling (of speling van de sponningbodem), d.w.z. de ruimte tussen de beglazing en de sponningbodem (7) ◆ de zijspeling, d.w.z. de ruimte tussen de beglazing en de sponningbodem enerzijds en de glaslat anderzijds (8).
Na hun verharding moeten de lijnoliekitten geverfd of gevernist worden. Deze afwerking moet regelmatig onderhouden worden.
7.3
PLAATSING IN EEN GESLOTEN SPONNING
7.3.1
ALGEMEEN
In het geval van ramen met ribben in de sponning (metaal, kunststof), worden de sponninghoogte en de sponningbreedte gemeten tussen deze ribben (afb. 21).
De plaatsing in een gesloten sponning is verplicht voor alle beglazingstypes, behalve voor die vermeld in § 7.2. De ontwatering (of verluchting) van de sponning is verplicht voor alle gevallen, behalve voor enkele beglazing met een kitband (§ 7.2) en voor brandwerende beglazing (§ 7.4.3.4).
De afmetingen en de minimale speling worden hierna gepreciseerd.
RANDSPELING De sponningbodem moet een correcte plaatsing van de steunblokjes en afstandhouders mogelijk maken (eventueel onderblokjes gebruiken). De zijranden van de aanslagen en glaslatten tegenover de beglazing moeten evenwijdig lopen met de glasvlakken.
De minimale randspeling wordt gegeven in tabel 6. Ze is nodig om ieder contact tussen de beglazing en het raam uit te sluiten (zie ook hoofdstuk 5).
NUTTIGE SPONNINGHOOGTE
7.3.2
SOORTEN GLASLATTEN EN HUN PLAATSING
Rekening houdend met de randspeling, de dimensionale toleranties op de beglazing en het raam, en de vereiste minimale klemhoogte in de sponning die nodig is voor een correcte plaatsing van de beglazing, geeft tabel 7 de minimale sponninghoogten voor de plaatsing in een gesloten sponning. Deze hoogten zijn nodig om de voeg tegen UV-stralen te beschermen in het geval van een dubbele beglazing en om de beglazing mechanisch tegen te houden in het geval van belasting.
De glaslatten moeten afneembaar zijn om de beglazing te kunnen vervangen. Ze kunnen op verscheidene manieren worden bevestigd (afb. 19) : ◆ bij houten ramen worden ze in de sponningbodem geschroefd of genageld of bevestigd met een opdeklat (op de voorkant van het raamprofiel) ◆ bij metalen en kunststoframen worden ze in de daartoe in de sponningbodem voorziene groeven geklikt (minimum 2 groeven). In het geval van metalen ramen schroeft men de glaslatten soms bijkomend vast.
In alle gevallen moet de sponninghoogte voldoende zijn om de voeg van de dubbele beglazing in te sluiten.
INKLEMMINGSHOOGTE IN DE SPONNING
Voor gevelbeglazingen worden de glaslatten doorgaans langs de binnenzijde geplaatst. In het geval van zware ruiten (met grote afmetingen) die niet langs de binnenzijde kunnen worden geplaatst, kan men de glaslatten langs de buitenzijde plaatsen.
7.3.3
Op basis van de nuttige sponninghoogte en de randspeling, kan men de minimale inklemmingshoogte in de sponning bepalen (tabel 8).
AFMETINGEN EN SPELINGEN
ZIJSPELING De nuttige sponningbreedte wordt gemeten tussen de grootste uitsprongen van de aanslag en de glaslat (afb. 21). De minimumbreedte moet zodanig zijn dat, rekening houdend met de diktetoleranties van de beglazing, de door de dichtingsvoegen vereiste zijspeling gerespecteerd wordt. Dit komt overeen met ten minste 3 mm voor de dichtingsprofielen en 4 mm voor kitten.
Afbeelding 20 toont een gesloten sponning en de verschillende afmetingen die van belang zijn voor de plaatsing van de beglazing : ◆ de nuttige hoogte en breedte van de sponning (4 en 5) ◆ de inklemming in de sponning (of steunhoogte), d.w.z. de hoogte waarover het glas daadwerkelijk door het raam wordt gesteund (6)
28
TV 221 – september 2001
Afb. 19 Bevestiging van de glaslatten.
Afb. 20 Gesloten sponning : afmetingen en toleranties (voor een houten raam).
HOUTEN OPDEKGLASLAT, GESCHROEFD OF GENAGELD
HOUTEN GLASLAT, GESCHROEFD OF GENAGELD
I. BUITEN II. BINNEN
II
I
4
I
II
8
8
8
METALEN OF KUNSTSTOFGLASLAT, IN DE GROEVEN GEKLIKT
8 1
6
3
1
5
7
5
6 3 7 2
2 4
1. 2. 3. 4.
Tabel 6 Minimale randspeling.
Tabel 7 Minimale nuttige sponninghoogte.
Aanslag Sponningbodem Glaslat Nuttige sponningbreedte
5. 6. 7. 8.
Nuttige sponninghoogte Inklemming in de sponning of steunhoogte Randspeling (of speling van de sponningbodem) Zijspeling
< 0,25
0,25 ≤ S < 2
2≤S<6
S≥6
Enkele beglazing
3 mm
3 mm
4 mm
5 mm
Dubbele beglazing
4 mm
4 mm
4 mm
5 mm
BEGLAZINGSOPPERVLAKTE S (m2)
< 0,25
0,25 ≤ S < 2
2≤S<6
S≥6
MINIMALE NUTEnkele beglazing TIGE SPONNINGDubbele beglazing HOOGTE
10 mm
13 mm
18 mm
25 mm (*)
18 mm
18 mm
18 mm
25 mm (*)
BEGLAZINGSOPPERVLAKTE S (m2) MINIMALE RANDSPELING
(*) In de praktijk stemt dit overeen met een geval van vaste ramen en/of uitstalramen : een sponninghoogte van 25 mm is in dergelijke gevallen nodig wegens de toleranties op de beglazing en om grote ruiten gemakkelijk te kunnen plaatsen.
Tabel 8 Minimale inklemmingshoogte in de sponning.
< 0,25
0,25 ≤ S < 2
2≤S<6
S≥6
Enkele beglazing
7 mm
10 mm
14 mm
20 mm
Dubbele beglazing
14 mm
14 mm
14 mm
20 mm
BEGLAZINGSOPPERVLAKTE S (m2) MINIMALE INKLEMMINGSHOOGTE IN DE SPONNING
29
TV 221 – september 2001
Afb. 21 Gesloten sponning : afmetingen en toleranties (voor een raam van metaal of kunststof).
◆ de dichtingsvoegen moeten beantwoorden aan de voorschriften uit hoofdstuk 6 ◆ de spelingen moeten in overeenstemming zijn met § 7.3.3.
NUTTIGE SPONNINGBREEDTE De nuttige sponningbreedte is gelijk aan de dikte van de beglazing (rekening houdend met de tolerantie), vermeerderd met tweemaal de zijspeling. Men moet er rekening mee houden dat een multifunctionele dubbele beglazing (combinatie in eenzelfde dubbele beglazing van thermische en/of akoestische isolatie en/of veiligheid en inbraakbeveiliging) veel dikker is dan een “normale” dubbele beglazing. Dergelijke grote dikten zijn niet altijd verenigbaar met de gebruikelijke raamprofielen, zodat het soms nodig is ramen met een grotere sectie te gebruiken.
De uitvoering bestaat in : ◆ het voorbereiden van de sponning ◆ het plaatsen van een voegbodem ◆ het plaatsen van steunblokjes ◆ het plaatsen van de beglazing ◆ het plaatsen van een tweede voegbodem, identiek aan de eerste ◆ het plaatsen van glaslatten ◆ het inspuiten van de kit ◆ het gladstrijken van de kit met de helling naar buiten.
Bij wijze van informatie worden de minimale nuttige sponningbreedten, afhankelijk van de glasdikte en de speling tussen het glas en de ramen, gegeven in tabel 9. De reële glasdikte moet vanzelfsprekend geval per geval worden berekend, afhankelijk van de belastingen (wind, eigengewicht, sneeuw, …).
In het geval van een raam uit metaal of kunststof kan de plaatsing met kit op dezelfde wijze gebeuren met behulp van een aangepast profiel dat dienst doet als voegbodem (afb. 23).
7.3.5
Indien de sponningbreedte ontoereikend is voor de correcte plaatsing van de beglazing, is het gebruik van een opdekglaslat een oplossing.
7.3.4
PLAATSING MET DICHTINGSPROFIELEN
De plaatsing met dichtingsprofielen is toegestaan voor alle beglazings- en raamtypes (afb. 24). Deze techniek wordt echter slechts weinig toegepast voor houten ramen.
PLAATSING MET EEN KIT (*)
De plaatsing met kit is toegestaan voor alle beglazingstypes (afb. 22). Deze techniek wordt meestal enkel toegepast voor de plaatsing in houten ramen.
Tijdens de plaatsing dient men rekening te houden met de volgende voorschriften : ◆ de sponning moet ontwaterd worden volgens de voorschriften uit § 4.5.2 ◆ het opspannen moet gebeuren volgens de voorschriften uit hoofdstuk 5 ◆ de dichtingsvoegen moeten beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 6 ◆ de spelingen moeten conform zijn aan § 7.3.3.
Tijdens de plaatsing moet men rekening houden met de volgende voorschriften : ◆ de sponning moet ontwaterd worden volgens de voorschriften uit § 4.5.2 ◆ het opspannen moet gebeuren overeenkomstig de voorschriften uit hoofdstuk 5
Tabel 9 Richtwaarden voor de minimale nuttige sponningbreedte, afhankelijk van het te plaatsen beglazingstype. BEGLAZINGSTYPE
MINIMALE GLASDIKTE
MINIMALE NUTTIGE SPONNINGBREEDTE
Kit
Dichtingsprofiel
4-12-4 = 20 mm 4-15-4 = 23 mm
28 mm 31 mm
26 mm 29 mm
Dubbele veiligheidsbeglazing (met gelaagd glas)
4-12-33.2 = 23 mm 4-12-44.2 = 25 mm
31 mm 33 mm
29 mm 31 mm
Akoestische dubbele beglazing – asymmetrisch – met gelaagd glas
4-12-8 = 24 mm 6-15-44.2 = 30 mm
32 mm 38 mm
30 mm 36 mm
Dubbele beglazing of dubbele beglazing met hoog rendement
(*) In de praktijk gaat het meestal om kit op basis van siliconen.
30
TV 221 – september 2001
Afb. 22 Plaatsing met kit in een houten raam.
I
II
1 I. BUITEN II. BINNEN 2
2
1. 2. 3. 4. 5.
3
Kit Voegbodem Steunblokje Ontwateringsgroef Ontwateringsgat
4 5
I
II
1
1
I. BUITEN II. BINNEN 1. 2. 3. 4. 5.
Kit Voegbodemstrip Onderblokje Steunblokje Ontwateringsgat
2 4 3
5
Afb. 24 Plaatsing van de beglazing met dichtingsprofielen.
1
I
II
1
I. BUITEN II. BINNEN 1. 2. 3. 4.
2 3
Dichtingsprofiel Steunblokje Onderblokje Ontwateringsgat
4
31
TV 221 – september 2001
Afb. 23 Plaatsing met kit in een raam van metaal of kunststof.
De uitvoering bestaat in : ◆ het voorbereiden van de sponning ◆ indien de twee zijden van de beglazing bereikbaar zijn : – het plaatsen van de beglazing en de beglazingsblokjes – het plaatsen van de glaslatten – het plaatsen van dichtingsprofielen ◆ indien slechts één zijde van de beglazing bereikbaar is : – het verlijmen van de dichtingsprofielen van de “ontoegankelijke” kant – het plaatsen van de beglazing en de beglazingsblokjes – het plaatsen van de glaslatten – het plaatsen van dichtingsprofielen aan de toegankelijke kant.
van de beglazing, maar eveneens van de kwaliteit van de uitvoering en de akoestische prestaties van de andere bouwelementen. Wat de plaatsing van akoestische beglazingen betreft, moet men in het bijzonder letten op : ◆ de dichtheid van de voegen tussen de beglazing en het raam : ze moeten bij voorkeur worden uitgevoerd met soepele materialen, die na plaatsing voldoende samengedrukt zijn om geluidslekken te vermijden ◆ de dichtheid tussen het kader en de vleugel : zoals voor de dichtheid tussen het raam en de beglazing, moet er voldoende druk op de voegen staan om geluidslekken te vermijden ◆ de duurzaamheid van de prestaties van de voegen : indien de materialen na verloop van tijd hun elasticiteit verliezen, neemt de dichtheid en bijgevolg de geluidsisolatie af ◆ de dichtheid tussen het raam en het metselwerk : men moet de spleten en voegen rond de vensteropeningen zorgvuldig dichten ◆ de kwaliteit van de eventuele ventilatiesystemen : wanneer ventilatieroosters in de ramen worden geplaatst, dan moeten hun akoestische eigenschappen even goed zijn als die van de beglazing en het raam.
In het geval van houten ramen dient de vorm van het profiel verenigbaar te zijn met het raam. Doorgaans moet men in het raam een groef voorzien om het profiel te kunnen plaatsen en opspannen. Deze oplossing is te verkiezen boven het gebruik van zelfklevende profielen.
7.3.6
PLAATSING MET DICHTINGSPROFIELEN IN KIT
Met uitzondering van het eerste van deze punten, vallen deze voorzorgsmaatregelen niet onder de verantwoordelijkheid van de aannemer van de beglazing, maar moeten ze worden onderzocht tijdens het ontwerp van het raam of van het gebouw of nog tijdens het onderhoud van het gebouw.
Gemengde plaatsingen met kit aan één zijde en een dichtingsprofiel aan de andere zijde, zijn mogelijk.
7.4
AANDACHTSPUNTEN VOOR DE PLAATSING
7.4.1
RENOVATIE EN VERVANGING VAN DE BEGLAZING
Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen we naar literatuurlijstnummer [16].
7.4.3
Indien men een beglazing vervangt, dient men erop toe te zien dat de dikte van de nieuwe beglazing voldoet aan de huidige rekenregels.
Zoals voor de akoestiek, zijn de prestaties met betrekking tot de veiligheid niet enkel afhankelijk van de beglazing, maar eveneens van het raam en van de aansluiting ervan met de ruwbouw.
Als men een enkele beglazing met een kitband vervangt, kan de sponningbreedte onvoldoende blijken om een dikkere beglazing te plaatsen en nog een kitband uit te voeren. Dit probleem kan opgelost worden door het gebruik van een opdekglaslat.
Met uitzondering van gehard glas, dat in bepaalde gevallen als bescherming tegen kwetsuren kan worden gebruikt, is alle veiligheidsglas gelaagd glas. De voor de plaatsing van dergelijk glas te treffen voorzorgsmaatregelen worden hierna gegeven voor de verschillende mogelijke toepassingen.
Indien men beglazingen met glaslatten wil vervangen, kan het gebruik van nieuwe, aangepaste glaslatten de plaatsing van dikkere beglazingen mogelijk maken.
7.4.2
VEILIGHEIDSBEGLAZING
We wijzen erop dat de plaatsing van gelaagde beglazingen met een massa van meer dan 100 kg of een dikte van meer dan 34 mm moet gebeuren op een vlakgeslepen rand, om risico op breuk ten gevolge van een verschuiving van de rand waarop het glas rust, te vermijden.
AKOESTISCHE BEGLAZINGEN
Het geluidsisolatieniveau dat in een gebouw wordt bereikt, is niet enkel afhankelijk van de prestaties
32
TV 221 – september 2001
7.4.3.1 BESCHERMING TEGEN VERWONDINGEN EN INBRAAK
plaatsing moet gebeuren met kit en niet met dichtingsprofielen. De bevestiging van de glaslatten moet zorgvuldig bestudeerd worden.
De beste oplossing bestaat in het gebruik van een geheel “raam – beglazing” dat beschikt over een positief proefrapport en specifieke plaatsingsvoorschriften.
7.4.3.4 BESCHERMING TEGEN BRAND Ook in dit geval moet men een geheel “raam – beglazing – dichtingsvoeg” gebruiken met een positief proefrapport. Om een Rf-classificatie (brandweerstand) te krijgen, moet de beglazing in een vol kitbad worden geplaatst om te verhinderen dat er bij brand vlammen, rook en gassen doorheen de voeg kunnen dringen. Dit is dus het enige geval (naast de plaatsing met een kitband) waarin de plaatsing in een vol kitbad nog toegelaten is. De kit moet verenigbaar zijn met de beglazing.
In dit geval blijven de plaatsingsregels van § 7.3 (o.a. de sponninghoogte en de verplichting om ontwaterde sponningen te gebruiken) geldig. In het geval van een gelaagde beglazing bestaande uit glas-polycarbonaat, kan het nuttig zijn de sponninghoogte te verhogen, om te vermijden dat de beglazing uit de glaslatten zou springen. Dit type beglazing is immers gevoeliger voor vervormingen dan enkele beglazingen. Voor meer details verwijzen we naar de documentatie van de fabrikanten.
7.4.4 In elk geval moet men toezien op de zorgvuldige bevestiging van de glaslatten.
DUBBELE BEGLAZING VOOR ZWEMBADEN
Bij dubbele beglazingen voor zwembaden, d.w.z. beglazingen voor gebouwen met een zwembad en dus niet beglazingen die aan hydrostatische druk onderworpen zijn, moet men zowel bijzondere aandacht besteden aan de fabricage van de beglazing als aan haar plaatsing, om de beglazing een verhoogde bescherming tegen vochtigheid en chloor te bieden.
TER HERINNERING : PLAATSINGSRICHTING VAN VEILIGHEIDSGLAS (TV 214) In het geval van inbraakbestendig dubbel veiligheidsglas wordt aangeraden het gelaagde glas aan de binnenzijde te plaatsen.
Bij de fabricage van de dubbele beglazing wordt aangeraden om de hoogte van het tweede dichtingsscherm te verhogen. De sponninghoogte moet bijgevolg worden aangepast om deze verhoogde afdichting te beschermen.
In het geval van een dubbele beglazing ter bescherming tegen kwetsuren of vallen, moet het gelaagde glas worden geplaatst langs de zijde waar zich stoten kunnen voordoen. Eventueel moet men voor de dubbele beglazing tweemaal veiligheidsglas gebruiken, indien de impact zich aan beide zijden kan voordoen.
Deze beglazingen moeten in een raam met verluchte sponningen worden geplaatst.
Voor beglazing in daken moet men gelaagd glas gebruiken en dit bij dubbele beglazingen langs de binnenzijde plaatsen.
7.4.5
GEVELS VAN BETON OF METSELWERK
Op beglazingen in gevels van beton of metselwerk komen vaak lopers voor. Deze sporen zijn het gevolg van verschillende chemische reacties tussen de cement-, beton- en mortelbestanddelen en het regenwater. Voor meer details over dit onderwerp verwijzen we naar het volgende literatuurlijstnummer [7].
7.4.3.2 BESCHERMING TEGEN VUURWAPENS De normale plaatsingsregels zijn voor dit type beglazing van toepassing.
De lopers lijken te verdwijnen tijdens het reinigen maar komen terug tevoorschijn van zodra het glasoppervlak droog is. Ze kunnen worden verwijderd met een oplossing van fluorwaterstofzuur dat deskundig moet worden gedoseerd om te vermijden dat het glas mat wordt.
7.4.3.3 BESCHERMING TEGEN ONTPLOFFINGEN Voor beglazingen ter bescherming tegen ontploffingen, dient men te vermijden dat het glas bij de explosie uit het raam geslingerd wordt. In bepaalde gevallen dient men grote sponninghoogten te respecteren (zie documentatie van de fabrikanten). De
Het ontstaan van dergelijke lopers kan worden vermeden door de volgende architecturale principes
33
TV 221 – september 2001
bij het gevelontwerp na te leven : ◆ door een druiplijst in de latei aan te brengen, wordt vermeden dat het water langs het raam en de beglazing afstroomt (afb. 25) ◆ de helling van de dorpel moet voldoende zijn om te vermijden dat het water opspat, de onderkant van de beglazing nat maakt en er neerslag achterlaat (afb. 25).
7.5
ANDERE PLAATSINGSMOGELIJKHEDEN
7.5.1
RECHTSTREEKSE PLAATSING IN HET METSELWERK OF IN NATUURSTEEN
Dergelijke plaatsingswijze is af te raden omdat ze voor de beglazing problemen kan opleveren als er differentiële bewegingen van de structuur zijn of indien er niveauverschillen tussen de stenen bestaan. Bovendien is de ontwatering van de sponning moeilijker en is het risico op thermische schokken groot.
Een minder voor de hand liggend maar niettemin reëel probleem zijn de sporen die nagelaten worden door waterdoorsijpeling in de spouw van een muur. Het regenwater dringt immers tamelijk snel door het buitenspouwblad en neemt de kalk op die vrijgegeven wordt door de cementgebonden materialen. Aan de voorzijde van de vensteropening wordt dit water verzameld door het dichtingsscherm van de spouw en afgezet op de buitenzijde van de gevel. Als dit kalkhoudende water over het metselwerk en de beglazing kan druipen, laat het sporen achter zoals deze die hierboven beschreven worden.
7.5.2
PLAATSING MET U-VORMIGE DICHTINGSPROFIELEN
In bepaalde gevallen voorziet het raamsysteem de plaatsing van de beglazing in een U-vormig dichtingsprofiel dat de beglazing op een doorlopende manier aan de vier randen omsluit. In dat geval wordt de beglazing opgespannen en vastgezet door het U-profiel.
Om dit te vermijden, kan men aan de bovenzijde van de vensteropening een deflector voorzien die het water van het venster wegvoert (afb. 26). Deze maatregel is nog belangrijker indien het venster dichter bij het vlak van het parement komt.
Afb. 25 Ontwerp van een gevel om lopers op het glas te vermijden.
α α
34
TV 221 – september 2001
Afb. 26 Afstromend water afkomstig van de gevel en de spouw van een muur. B. TOESTAND ZONDER DEFLECTOR (AF TE RADEN)
A. TOESTAND MET DEFLECTOR
1
1
2
AA
AAA A AA 1. Soepele voeg 2. Deflector
35
TV 221 – september 2001
8
PLAATSING VAN GLAS IN DAKEN
8.1
ALGEMEEN
8.1.1
PLAATSINGSPRINCIPES
8.1.2
GEVAAR VOOR THERMISCHE BREUK
Bij dakbeglazing is de thermische spanning gevoelig groter. Bovendien kan de warmteabsorptie door de beglazing worden versterkt door de bevuiling van het dak.
Voor dakbeglazing is enkel de plaatsing in een gesloten sponning toegelaten. In tegenstelling tot gevelbeglazing worden de glaslatten aan de buitenzijde geplaatst (afb. 27).
In daken vergroot het risico op thermische breuk nog meer door de uitspringende glasvlakken. De uitsprong mag niet groter zijn dan 150 mm voor enkel glas en is uitgesloten voor dubbel glas, tenzij het glas langs de binnenzijde thermisch behandeld is.
Het opspannen moet gebeuren volgens de voorschriften van hoofdstuk 5. Voor de spatieregeling moeten steeds doorlopende profielen worden gebruikt of voegbodems met een voldoende grote sterkte om het gewicht van de beglazing te kunnen opvangen.
De afscherming van de beglazing door slabben of door de schaduw van bouwelementen kan grote temperatuurverschillen teweegbrengen tussen twee nabije punten van het glasblad, waardoor breuk ten gevolge van thermische spanningen ontstaat. Dat risico kan worden beperkt door de breedte van de slabben te verkleinen tot 150 mm in het geval van een heldere enkele beglazing en tot 50 mm voor een dubbele beglazing of een absorberende enkele beglazing.
De dichtingsvoegen moeten voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6. De afmetingen van de sponningen en de speling zijn dezelfde als voor gevelbeglazing (zie § 7.3.3). OPMERKING : Het binnenblad van dakbeglazingen moet uit gelaagd glas bestaan.
8
2
5
5 4 6
4
7
Afb. 27 Principe van de plaatsing van dakbeglazing.
1. 2. 3. 4. 1 5. 6. 7. 8.
3
Keper Glaslat BUITENTEMPERATUUR Beglazing Voegbodem Spatieblokje Kit Ontwateringsgroef Bevestiging van de glaslat
36
BINNENTEMPERATUUR
Afb. 28 Uitsprong van een dakbeglazing.
TV 221 – september 2001
Afb. 29 Details van een glazen dak die in § 8.2 behandeld worden.
8.1.3
5 7 3
6 1. 2. 3. 4. 5.
Keper Vrije zijrand Zijrand tegen een opgaande muur Druiplijn (onderrand) Aansluiting van een bovenrand tegen een opgaande muur 6. Noklijn 7. Dwarsregel
1 4
2
8.2 PLAATSINGS-
HELLING VAN DE BEGLAZING
De helling van de beglazing α mag niet kleiner zijn dan 10° ten overstaan van de horizontale om de dichtheid te waarborgen en om vuilophoping te vermijden. Hoe zwakker de helling, hoe meer aandacht men zal moeten besteden aan het onderhoud van de beglazing.
In deze paragraaf bespreken we enkele uitvoeringsmogelijkheden van de verschillende details die in afbeelding 29 getoond worden. Deze voorbeelden worden enkel opgegeven ter informatie. Er bestaan immers nog verschillende andere mogelijke correcte oplossingen.
Vanaf een helling van 75° kan men de beglazing beschouwen als beglazing van een gevel.
8.2.1
DETAILS
Voor dakbeglazingen is de straling naar de hemel toe groter dan voor gevelbeglazingen. De kansen op buitencondensatie zijn dus groter dan voor gevelbeglazing, en dit des te meer naarmate de warmte-isolatie van het glas beter is.
KEPER (afb. 29, detail 1)
Wij beschouwen twee uitvoeringsmogelijkheden ter plaatse van kepers : ◆ houten keper met metalen glaslat en plaatsing met een kit (afb. 27) ◆ metalen keper met metalen glaslat en plaatsing met dichtingsprofielen (afb. 30). 6
7
2
5
3
Afb. 30 Metalen keper met metalen glaslat en plaatsing met dichtingsprofielen.
4 8
4
1
37
TV 221 – september 2001
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Keper Glaslat Beglazing Dichtingsprofiel (binnen) Dichtingsprofiel (buiten) Bevestiging van de glaslat Beglazingsblokje Ontwateringsgroef
8.2.2
ZIJRANDEN (afb. 29, detail 2 en 3)
8.2.3
DRUIPLIJN (ONDERRAND) (afb. 29, detail 4)
Afbeelding 31A toont een doorsnede van een vrije zijrand. Afbeelding 31B toont een doorsnede van een zijrand tegen een muur.
Afb. 31 Zijranden. 8
Afbeelding 32 toont een voorbeeld van de uitvoering van een druiplijn (onderrand) met een onderregel en een houten keper. Men kan op deze afbeelding onder andere duidelijk de beschermingsslab tegen UV-stralen van de dubbele beglazing zien.
A. VRIJE ZIJRAND 5 4
B. ZIJRAND TEGEN EEN MUUR 14
6
2
7
1
4
1. Keper 2. Dwarsregel 3. Beglazing 4. Glaslat 5. Bevestiging 6. Slab 7. Afdichtingsprofiel (binnen) 8. Afdichtingsprofiel (buiten) 9. Ontwateringsgroef 10. Aansluitlat 11. Kitband 12. Tegenkitband 13. Isolatie 14. Afdichtende opvulling
13 11 3
;;
6 11 12
10
9
Afb. 32 Druiplijn (onderrand).
3
5
8
10
2
7
9 1
;; ;; ;;
4
8
6
5
7
7 5 9
2
3 1
38
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Dwarsregel Onderregel Keper Beglazing Voegbodem Beglazingsblokje Kit Beschermingsslab tegen UV-straling Ontwateringsgroef
TV 221 – september 2001
8.2.4
AANSLUITING VAN EEN BOVENRAND (TEGEN EEN OPGAANDE MUUR) (afb. 29, detail 5)
een bovenrand met een muur. In het eerste geval rust de houten keper op een hoekijzer; in het tweede geval rusten de metalen kepers op een scharnierend hoekijzer dat via een tweede profiel op de muur bevestigd is.
De afbeeldingen 33 en 34 tonen twee voorbeelden van mogelijke uitvoeringen van de aansluiting van
Afb. 33 Aansluiting van een bovenrand tegen een opgaande muur - met houten kepers.
Afb. 34 Aansluiting van een bovenrand tegen een opgaande muur - met metalen kepers. 6 4 3
7
3
≥ 50 mm
5
4 3
2
2 2 1 1 4. 5. 6. 7.
1. Hoekijzer als steun voor de keper 2. Houten dwarsligger 3. Voegbodem
Kit Afdekslab Slab Ontwateringsgroef
1. Onderregel 2. Dichtingsprofiel 3. Warmte-isolatiemateriaal
7
Afb. 35 Noklijn.
5 6
6 4
4
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
3
2 1
39
TV 221 – september 2001
Keper Dwarsregel Dichtingsprofiel Glaslat Slab Tussenstuk Warmteisolatiemateriaal
8.2.5
NOKLIJN (afb. 29, detail 6)
8.2.6
Afbeelding 35 toont een voorbeeld van de uitvoering van een noklijn.
DWARSREGEL (afb. 29, detail 7)
De afbeeldingen 36 en 37 tonen twee voorbeelden van de uitvoering van dwarsregels, respectievelijk voor een metalen constructie en een houten constructie. Afb. 36 Dwarsregel (metalen constructie).
3 8
8
4
11
5
11
7
10
8
1
9 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Keper Dwarsregel Beglazing Glaslat Bevestiging Voegbodem Beglazingsblokje Kit Ontwateringsgroef in de dwarsregel 10. Ontwateringsgroef in de keper 11. Drukplaatje
2
6
4
Afb. 37 Dwarsregel (houten constructie).
8 7 6
3 9
2
1
5 10 11
40
1. Keper 2. Dwarsregel 3. Metalen profiel dat op de dwarsregel bevestigd wordt 4. Beglazing 5. Voegbodem 6. Beglazingsblokje 7. Kit 8. Profiel 9. Kit 10. Ontwateringsgroef in de dwarsregel 11. Ontwateringsgroef in de keper
TV 221 – september 2001
9
ONDERHOUD, REINIGING EN HERSTELLING
9.1 TIJDENS DE
Tijdens de werken op de bouwplaats kan de beglazing vuil WERKEN OP DE worden door het lekken van BOUWPLAATS mortel, beton, onderhoudsproducten of afwerkingsproducten voor de ramen of door metaalspatten tijdens het lassen en slijpen, … Daarom moet de beglazing tijdens de werken op de bouwplaats voldoende worden afgeschermd.
matig worden schoongemaakt met zuiver water of met courante niet-schurende producten. In alle gevallen moet overvloedig water worden gebruikt. Voor gecoat glas dient men bijzondere voorzorgsmaatregelen te nemen, afhankelijk van de soort coating. Gelet op het specifieke karakter van deze producten en hun voortdurende evolutie, verwijzen wij voor de geschikte onderhoudsrichtlijnen naar de documentatie van de fabrikant.
Mochten er desondanks cementlopers op de beglazing voorkomen, dan moet onmiddellijk worden ingegrepen om te vermijden dat de cementsporen dieper op het glas inwerken en het uitzicht van de beglazing definitief aantasten (zie § 7.4.5).
Glasbreuk behoort niet tot de waarborg, tenzij de breuk ontstaat door de slechte uitvoering van de beglazing.
De sporen die nagelaten worden door de metaalspatten tijdens het lassen en het slijpen zijn niet meer uit te wissen.
OPMERKINGEN : Voor sterk of volledig beglaasde gevels en/of daken en/of voor gevels met vaste ramen, moet bij voorkeur tijdens het ontwerp van het gebouw een systeem met gondel worden voorzien om de reiniging en het onderhoud van de gevel mogelijk te maken (afb. 38). Voor beglaasde daken moet het dak derwijze ontworpen zijn dat het glas kan worden schoongemaakt zonder erop te moeten stappen. Indien dit niet mogelijk is, moet men de beglazing zodanig dimensioneren, dat ze weerstand biedt aan belopen.
Voorts wordt aangeraden om de etiketten die op het glas kleven onmiddellijk na de plaatsing te verwijderen. In het algemeen is de reiniging van de beglazing niet voor rekening van de aannemer van de glaswerken. Indien deze post echter voorzien is in het bijzondere bestek, moet de aannemer er bij voorkeur voor zorgen dat dit werk opgeleverd wordt van zodra het uitgevoerd is. Wanneer de werken op de bouwplaats voltooid zijn, moet de bouwheer de beglazing indien nodig (laten) schoonmaken om alle stofsporen of vlekken die tijdens de bouw op de beglazing zouden gekomen zijn, te verwijderen. Stof mag in geen geval worden verwijderd met een droge of onvoldoende natte doek om krassen te vermijden.
9.2
TIJDENS DE LEVENSDUUR VAN HET GEBOUW
9.2.1
BEGLAZING EN GLASBREUK
9.2.2
DICHTINGSVOEGEN EN AFWATERINGSKANALEN
In de Praktische gids voor het onderhoud van gebouwen [29] worden de volgende onderhoudsbepalingen en -frequenties opgegeven : ◆ de verhardende kitten moeten nagekeken en, indien nodig, vervangen worden. Ze moeten regelmatig geschilderd worden ◆ de dichtingsvoegen tussen de vleugel en het kader moeten ieder jaar gecontroleerd worden. Indien nodig moeten ze in de hoeken terug worden vastgekleefd of worden vervangen ◆ de dichtingsprofielen tussen de beglazing en het
Correct geplaatste beglazing vergt geen bijzondere voorzorgsmaatregelen. De beglazing moet regel-
41
TV 221 – september 2001
raam moeten ieder jaar worden nagekeken en indien nodig worden vervangen ◆ de goede werking van de ontwatering van de sponning moet ieder jaar worden gecontroleerd.
van de kit (na stabilisatie van de bouwelementen) en vervolgens om de drie jaar uit te voeren ◆ het onderhoud bestaat uit een visueel onderzoek van het oppervlak van de kitband, een controle van de hechting van de kit aan de ondergrond en de vervanging van de defecte delen.
De STS 56.1 [22] bepalen het volgende : ◆ het is aan te bevelen de eerste controle (eventueel een onderhoud) een jaar na de plaatsing
Afb. 38 Gondel voor gevelreiniging.
42
TV 221 – september 2001
10 SPECIFIEK MATERIEEL VOOR DE PLAATSING VAN BEGLAZING ◆ kitmes : gereedschap dat gebruikt wordt bij het aanbrengen van kit ◆ glashefboom : gereedschap uit essenhout of kunststof. Het wordt gebruikt om ruiten op te lichten en te verplaatsen, bijvoorbeeld om de beglazingsblokjes juist te plaatsen. Bij het gebruik ervan schuift men bij voorkeur een rubberen hoekje onder de hefboom om te voorkomen dat de rand van de beglazing beschadigd wordt.
Dit hoofdstuk geeft een bondig overzicht van het materieel dat men gebruikt bij de uitvoering van beglazing. In TV 214 [33] vindt men een beschrijving van de mogelijke bewerkingen van glas (§ 2.6) evenals van de opslag en de verplaatsing ervan (§ 2.7). De volgende werktuigen of voorwerpen worden dikwijls gebruikt : ◆ glasspijker : bevestigingsmiddel dat gebruikt wordt bij de plaatsing van enkele beglazing met een kitband, om te vermijden dat de beglazing beweegt voor de plaatsing en verharding van de kit. De spijkers moeten bestaan uit een corrosiebestendig metaal ◆ nagelpistool : toestel dat het mogelijk maakt om automatisch spijkers, nieten, … in hout te schieten. De stuwing wordt veroorzaakt door lucht onder druk ◆ sponningfrees : toestel waarmee men de diepte en/of breedte van de sponning kan vergroten bij de vervanging van de beglazing door een dikker beglazingstype ◆ krabmes : gereedschap waarmee men de kit uit de sponning kan verwijderen
Om de grote ruiten tot op de werkplaats te brengen en voor hun verplaatsing op de werkplaats kan de aannemer diverse middelen inzetten. Deze toestellen worden steeds vaker gebruikt door het feit dat de oppervlakte en de dikte, en dus ook het gewicht van de beglazing, toeneemt. Enkele voorbeelden van zulke toestellen zijn : ◆ rasteelwagens (voertuigen met een schraag) die aangepast zijn voor het vervoer van glas (afb. 39 en 40) ◆ voertuigen met een heftoestel ◆ laad- en losbanden ◆ toestellen met zuignappen ◆ schragen op wielen (afb. 41).
Afb. 39 Kleine rasteelwagen.
43
TV 221 – september 2001
Afb. 40 Grote rasteelwagen.
Afb. 41 Schragen op wielen.
44
TV 221 – september 2001
BIJLAGE 1
TAAKVERDELING ◆ de naleving van de richtlijnen voor de plaatsing van de beglazing (afwatering, zijspeling, omsluiting in de sponning, …).
De doeltreffende samenwerking tussen de partners (ontwerper, bouwheer en aannemer) vanaf de ontwerpfase is een waarborg voor het welslagen van het project. De rol en verantwoordelijkheden van eenieder kunnen als volgt worden verdeeld.
3 FABRIKANT
Deze moet zorgen voor de levering van de beglazing overeenkomstig de normen (toleranties, uitzicht, …) en de bestelling (glastype, afmetingen, …).
VAN DE BEGLAZING
1 ONTWERPER
◆ ◆
◆ ◆
Deze bepaalt de gegevens : ◆ betreffende de belastingen, en met name de windbelastingen : bepaling van de terreinzone, de afmetingen van het gebouw, al dan niet de aanwezigheid van binnenwanden, het aantal steunpunten van de beglazing, de afmetingen van de beglazing, de plaatsing van de beglazing in de gevel of het dak betreffende het ontwerp : gebruik van de veranda als buffer- of woonzone op architecturaal vlak : – gewenste afmetingen en soort beglazing – bouwtechnische eisen (plaats van de beglazing, helling, …) – overschrijding van verwarmde zones – eventuele zonnewering met betrekking tot de noodzaak om de beglazing te verharden om het risico op thermische breuk te vermijden betreffende de te voorziene schikkingen voor het onderhoud en de vervanging van de beglazing.
4 AANNEMER
Deze is verantwoordelijk voor : ◆ de bepaling van de glasdikte volgens de in het bestek vermelde gegevens inzake de belastingen het opspannen : materiaal en afmetingen van de glasblokjes de dichtings- en (zijdelingse) voegbodemproducten : materiaal, afmetingen de naleving van de speling het transport van de beglazing de behandeling van de te lijmen oppervlakken de plaatsing van de beglazing en van alle toebehoren voor de plaatsing de controle van de verenigbaarheid van de materialen voor de plaatsing.
VAN DE GLASWERKEN
◆ ◆ ◆ ◆ ◆ ◆ ◆
2 ONTWERPER
Deze is verantwoordelijk voor : ◆ de stabiliteit van de constructie en de controle van zijn vervormingen (volgens de gegevens betreffende de in het bestek vermelde belastingen)
VAN HET TIMMERWERK EN VAN DE RAMEN
5 BOUWHEER
45
Deze zorgt voor het onderhoud.
TV 221 – september 2001
BIJLAGE 2
LEXICON NEDERLANDS – FRANS EN LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN Lexicon Nederlands Frans.
NEDERLANDS
FRANS
Aanslag
Battée, contre-feuillure
Aanslagregel
Traverse de battement
Aanslagstijl
Montant de battement
Afstandhouder
Espaceur
Afwateringsgat
Exutoire de drainage
Assymetrisch wentelraam
Pivotant vertical décentré
Axiaal tuimelraam
Pivotant horizontal centré
Beglazing
Vitrage
Beglazingsblokje
Cale
Borstwering
Allège
Bovenlicht
Imposte
Bovenregel
Traverse haut
Brandwerende beglazing
Vitrage résistant au feu
Dagopening
Baie
Deur
Porte
Dichtingsprofiel
Profilé d’étanchéité
Dichtingsscherm
Barrière d’étanchéité
Dichtingsvoeg
Garniture d’étanchéité
Dikte
Epaisseur (vervolg op p. 47)
46
TV 221 – september 2001
Lexicon Nederlands Frans (vervolg).
FRANS
NEDERLANDS Draaikipraam
Oscillo-battant
Druiplijst
Casse-gouttes
Dubbele beglazing
Double vitrage
Floatglas
Float
Gecoat glas
Verre à couches
Gelaagd glas
Verre feuilleté
Gesloten sponning
Feuillure fermée
Glas
Verre
Glaslat
Latte à vitrage, parclose
Glasspijker
Pointe de vitrier
Guillotineraam (verticaal schuivend raam, vleugel)
Guillotine
Half gehard glas
Verre durci
Hangstijl
Montant de suspension (ou de rive)
Harding
Trempe
Kit (Mastiek)
Mastic
Kitbad
Bain de mastic
Kitband
Solin
Kleinhout (kruishout)
Croisillon, petit-bois
Kruishout (kleinhout)
Croisillon, petit-bois
Links draaiende vleugel
Ouvrant gauche
Middenstijl
Meneau
Nuttige sponningbreedte
Largeur utile de feuillure
Nuttige sponninghoogte
Hauteur utile de feuillure
Onderblokje
Sous-cale
Onderhoud
Entretien, maintenance
Onderregel
Pièce d’appui, traverse basse
Ontwaterde sponning
Feuillure drainée
Ontwatering
Drainage
Ontwateringsgat
Conduit de drainage
Ontwateringsgroef
Canal de récupération des eaux (vervolg op p. 48)
47
TV 221 – september 2001
Lexicon Nederlands Frans (vervolg).
FRANS
NEDERLANDS Open sponning
Feuillure ouverte
Openvallend raam (klapraam)
Soufflet
Primer
Primaire
Raam (vensterraam)
Châssis
Randspeling
Jeu périphérique
Rechts draaiende vleugel
Ouvrant droit
Rugvulling (kitsteunbandje)
Contre-mastic
Schuifraam (schuifvleugel)
Châssis, ouvrant coulissant
Schuiftuimelraam
Projetant coulissant
Spatieblokje
Cale d’espacement
Speling
Jeu
Sponning
Feuillure
Sponningbodem
Fond de feuillure
Stelblokje (afstandsblokje)
Cale de distance
Steunblokje
Cale de support
Steunhoogte van de sponning (inklemming)
Hauteur de prise en feuillure
Stijl
Montant
Structureel gelijmd glas (SGG)
Vitrage extérieur collé (VEC)
Structureel verankerd glas (SVG)
Vitrage extérieur attaché (VEA)
Symmetrisch wentelraam
Pivotant vertical centré
Thermische breuk
Casse thermique
Thermisch gehard glas
Verre trempé thermiquement
Tolerantie
Tolérance
Tuimelraam
Projetant
Tussenlaag
Intercalaire
Tussenregel
Traverse intermédiaire
Vast kader
Dormant
Veiligheidsbeglazing
Vitrage de sécurité
Venster (= raam + beglazing)
Fenêtre (= châssis + vitrage)
Ventilatierooster
Grille de ventilation
Vleugel
Ouvrant, vantail (vervolg op p. 49)
48
TV 221 – september 2001
NEDERLANDS
FRANS
Voeg
Joint
Voegbodem
Fond de joint
Vulelement
Element de remplissage
Zijspeling
Jeu latéral
α
Helling van de beglazing ten opzichte van de horizontale (°)
ATG
Technische goedkeuring
C1
Steunblokje
C2
Stelblokje/afstandsblokje
C3
Spatieblokje
DIDC
Degrés internationaux de dureté de caoutchouc
EPDM
Etyleen-propyleen-copolymeer en dieen-monomeer
HM
Hoge modulus
l
Lengte van de beglazingsblokjes (mm)
LM
Lage modulus
n
Aantal steunblokjes onder de onderste boord van de beglazing
PUR
Polyurethaan
PVB
Polyvinylbutyral
PVC
Polyvinylchloride
σ
Toegestane weerstand van de blokjes (N/mm2)
S
Oppervlakte van de beglazing (m2)
SGG
Structureel gelijmd glas
STS
Technische Specificaties
SVG
Structureel verankerd glas
TV
Technische voorlichting
UV
Ultraviolet
49
TV 221 – september 2001
Lexicon Nederlands Frans (vervolg).
Lijst van de gebruikte afkortingen.
LITERATUURLIJST 11. Europees Comité voor Normalisatie prEN ISO 14439 Verre dans la construction. Règles de pose – Calage des vitrages (ISO/ DIS 14439 : 2000). Brussel, CEN, november 2000.
1. Belgische Unie voor de technische goedkeuring in de bouw Vereenvoudigde rekenregels voor vensters. Brussel, BUtgb, BUtgb-informatieblad, 1997/6. 2. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN ISO 2039-1 Kunststoffen - Bepaling van de hardheid - Deel 1 : Kogelindrukmethode (ISO 2039-1:1993). Brussel, BIN, 1996.
12. Europees Comité voor Normalisatie prEN xxx Glass in building – Sloped glazing – Glazing requirements and assembly rules. Brussel, CEN, 2000.
3. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 23-002 Glaswerk (STS 38). Brussel, BIN, 1989.
13. Glaverbel Plaatsingsvoorschriften. Brussel, Glaverbel, juni 2000.
4. Carmeille P. en Grell P. Verre dans la construction, la décoration et l’ameublement. Saint-Rémy-lès-Chevreuse, CATED, december 1995.
14. Glaverbel Plaatsingsvoorschriften voor veiligheidsglas. Brussel, Glaverbel, augustus 1998.
5. Dicobat Dictionnaire général du bâtiment. Ris-Orangis, Editions Arcatures, 3ième édition, 1993.
15. Glaverbel Zwembadbeglazing. Brussel, Glaverbel, december 1994.
6. Dubois J. Ventilatie en schrijnwerk : praktische gevolgen van de normeisen. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 4, 1999.
16. Ingelaere B. en Vermeir G. Geluidsisolatie van vensters (deel 2). Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 3, 1998/3.
7. Dugniolle E. Lopers op gevelbeglazing. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 4, 1994.
17. International Organization for Standardization ISO 48 Rubber, vulcanized or thermoplastic Determination of hardness (hardness between 10 IRHD and 100 IRHD). Genève, ISO, 1994.
8. Europees Comité voor Normalisatie prEN 12365-1 Quincaillerie pour le bâtiment – Profilés d’étanchéité de vitrage et entre ouvrant et dormant pour portes, fenêtres, fermetures et façade rideaux – Partie 1 : Prescriptions de performance et classification. Brussel, CEN, april 1996.
18. International Organization for Standardization ISO 11600 Builiding construction - Sealants Classification and requirements. Genève, ISO, 1993. 19. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 38 Glaswerk. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1980.
9. Europees Comité voor Normalisatie prEN 12488 Verre dans la construction. Règles de pose – Exigences. Brussel, CEN, 1999.
20. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 38 Addendum 1 : Veiligheidsbeglazing. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1987.
10. Europees Comité voor Normalisatie prEN 12519 Portes et fenêtres. Terminologie. Brussel, CEN, september 1996.
50
TV 221 – september 2001
21. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 52 Buitenschrijnwerk. Algemene voorschriften. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1986.
32. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Dikte van gevelglas. Weerstand tegen windbelasting. Brussel, WTCB, Rapport, nr. 2, 1993.
22. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 56.1 Dichtingskitten voor gevels. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1998.
33. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Glas en glasproducten, functies van beglazing. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 214, 1999.
23. Nationaal Actiecomité voor Veiligheid en Hygiëne in het Bouwbedrijf Beroepsmonografie. De glaszetter. Brussel, NAVB, augustus 1997.
34. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Glas in daken (gedeeltelijk vervangen door TV 214 voor wat betreft de glasproducten en hun prestatie). Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 176, 1989.
24. Saint-Gobain Glass Belgium Memento 2000. Brussel, Saint-Gobain Glass Belgium, 2000.
35. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Glaswerk (gedeeltelijk vervangen door TV 214 voor wat betreft de glasproducten en hun prestaties). Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 113, 1977.
25. Salomez L. Waterinfiltraties via het buitenschrijnwerk. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr.1, 1995. 26. Union européenne des Miroitiers - Vitriers Dictionnaires des termes de vitrerie. Brussel, UEMV, maart 1983.
36. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Mastieken voor glaswerk. Classificatieschema, opspannen, gebruik en verwerking. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 63 (vervangen door TV 113), 1966.
27. Verbond van de glasindustrie Evaluatie van de thermische spanningen in de beglazingen. Brussel, Verbond van de glasindustrie, FIV 01, februari 1997.
37. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Mastieken voor glaswerk. Classificatieschema, opspannen, gebruiks- en verwerkingsaanbevelingen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 41 (vervangen door TV 113), 1963.
28. Verbond van de glasindustrie Plaatsingsvoorschriften. Brussel, Verbond van de glasindustrie, FIV 05, juni 1999. 29. Wagneur M. Praktische gids voor het onderhoud van gebouwen. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, Monografieën uitgegeven in samenwerking, nr. 13, 1991.
38. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Mechanische inbraakbeveiliging van schrijnwerk en beglazing. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 206, 1997.
30. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Dimensioneren van schrijnwerk onder windbelasting. Brussel, WTCB, Ontwerp van Technische Voorlichting, nr. 222, 2001.
39. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Plaatsen van buitenschrijnwerk. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 188, 1993.
31. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Dichtingsprofielen. Classificatie, opvatting, uitvoering. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 110, 1976.
51
TV 221 – september 2001
verantwoordelijke uitgever : Carlo De Pauw WTCB, Poincarélaan 79 1060 BRUSSEL
drukkerij : Claes Printing nv lay-out : Meersman I.D.
B R U S S E L Maatschappelijke zetel Poincarélaan 79 B-1060 Brussel algemene directie 02/502 66 90 02/502 81 80
☎
publicaties 02/529 81 00 02/529 81 10
☎
Z A V E N T E M Kantoren Lozenberg nr. 7 B-1932 Sint-Stevens-Woluwe (Zaventem) 02/716 42 11 02/725 32 12
☎
technisch advies - communicatie - kwaliteit toegepaste informatica bouw planningtechnieken ontwikkeling & innovatie
L I M E L E T T E Proefstation Avenue Pierre Holoffe 21 B-1342 Limelette 02/655 77 11 02/653 07 29
☎
onderzoek laboratoria vorming documentatie bibliotheek