DRIEMAANDELIJKSE PUBLICATIE – AFGIFTE : BRUSSEL X – ISSN 0577-2028 – PRIJSKLASSE : A11
WTCB
EEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF
TECHNISCHE VOORLICHTING 214
GLAS EN
GLASPRODUCTEN, FUNCTIES VAN BEGLAZING
December 1999
GLAS EN
T E C H N I S C H E VOORLICHTING
GLASPRODUCTEN, FUNCTIES VAN BEGLAZING Deze Technische Voorlichting werd door een werkgroep opgesteld in het kader enerzijds van de werkzaamheden van het Technisch Comité Glaswerken en anderzijds van de Technologische Adviseerdienst “Gebouwomhulsel”, gesubsidieerd door de Gewesten. Samenstelling van het Technisch Comité Voorzitter : Leden :
D. Adams, Cobelver nv, Brussel Aannemers van glaswerken P. Canipel, Canipel Glaswerken bvba, Wetteren L. Delvoie, sprl Delvoie, Seraing J. Devilers, Aluglaver sa, Montignies-sur-Sambre D. Lefevere, Glashandel Lefevere nv, Torhout Y. Leroi, Leroi Industries nv, Hasselt E. Mathar, Glaserei Mathar, Eupen J.P. Quarante, Batiglass sprl, Genval P. Vigoureux, Vigoureux P. Glaswerken, Wijnegem Verbond van de glasindustrie R. Nokerman, Glaverbel, Brussel F. Serruys, Saint Gobain Glass, Brussel F. Symoens, Solaglas Polypane Benelux nv, St.-Niklaas Unfiver J. Bal, Soliver A. Legrain, Mirorlux bvba, Heule en J. Dekeyser (Seco), P. Keukeleire (raadgevend ingenieur bij studiebureau BEEMM) Animator : E. Meert, technologische adviseur (WTCB) Rapporteur : D. Raymaekers (WTCB) Samenstelling van de werkgroep
Coördinator : R. Nokerman (Glaverbel) Leden : E. Meert (WTCB), F. Serruys (Saint Gobain Glass) Rapporteur : D. Raymaekers (WTCB) Namen ook deel aan de studie van deze Nota : E. Dupont (WTCB), G. Janssen (Glaverbel), J. Lecompte (Saint Gobain Glass), R. Stassen (Glaverbel).
WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF WTCB, inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947 Maatschappelijke zetel : Violetstraat 21-23 te 1000 Brussel
Dit is een publicatie van technische aard. De bedoeling ervan is de resultaten van praktijkonderzoek voor de bouwsector te verspreiden.
Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van deze Technische Voorlichting is slechts toegelaten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.
◆
TV 214 – december 1999
LIJST VAN DE GEBRUIKTE SYMBOLEN VOORWOORD
INHOUD
1 2
3
INLEIDING 1.1 1.2
Glas door de jaren heen ........................................................... Glas en fundamentele eisen van de BPR ................................
7 7
GLAS EN GLASPRODUCTEN 2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.3.5 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.5 2.6 2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.7 2.7.1 2.7.2
Samenstelling van het glas ...................................................... Voornaamste eigenschappen van glas ..................................... Soorten glas en beglazing ........................................................ Basisproducten ......................................................................... Speciale basisproducten ........................................................... Afgeleide producten ................................................................. Identificatie van de beglazingen .............................................. Andere dan glasproducten ....................................................... Afmetingen en toleranties ........................................................ Methoden voor de controle van de afmetingen ...................... Basisproducten ......................................................................... Afgeleide producten ................................................................. Gebreken in het glas ................................................................ Bewerken van glas ................................................................... Snijden van de basisproducten tot de gebruiksafmetingen ..... Randbewerking ........................................................................ Uitvoering van gaten en uitsparingen ..................................... Opslag en behandeling van glas .............................................. Opslag ...................................................................................... Verplaatsing .............................................................................
8 8 8 10 12 13 19 20 20 20 21 23 28 28 28 28 29 31 31 31
FUNCTIES VAN BEGLAZING 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4
Regeling van licht en zonnewarmte ........................................ Elektromagnetische straling ..................................................... Energie- en lichtfactoren ......................................................... Beheersen van de thermische effecten van de zonnestraling . Verlichting, zichtbaarheid, verduistering ................................ Gecombineerde benadering van de beschermingen tegen licht en energie ......................................................................... Bestandheid tegen weersinvloeden - warmte-isolatie ............. Bescherming tegen regen, sneeuw en wind ............................ Warmte-isolatie ........................................................................ Condensatie .............................................................................. Geluidsisolatie .......................................................................... Geluidsbronnen ........................................................................ Verschillende soorten geluidsisolerende beglazing ................ Keuze van geluidsisolerende beglazing .................................. Veiligheid ................................................................................. Risico van verwondingen en vallen ........................................ Inbraakweerstand ..................................................................... Weerstand tegen vuurwapens en ontploffing .......................... Brandweerstand ........................................................................
2
TV 214 – december 1999
33 33 34 36 43 46 46 46 46 53 55 55 57 61 62 63 65 66 66
INHOUD
4
5
3.5 3.5.1 3.5.2
Decoratie en architectuur ......................................................... 69 Verschillende soorten sierglas ................................................. 69 Architectuur ............................................................................. 69
4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.3 4.4 4.5
Keuzeproblematiek .................................................................. Verschillende mogelijke combinaties ...................................... Thermische isolatie .................................................................. Thermische isolatie + akoestische isolatie .............................. Thermische isolatie + veiligheid ............................................. Thermische isolatie + akoestische isolatie + veiligheid ......... Een van de voorgaande keuzen + zonwering.......................... Samenvatting ............................................................................ Beschrijving voor bestekken ................................................... Voorbeelden .............................................................................
GLASKEUZE 71 71 71 71 71 72 72 72 73 75
BEREKENING VAN DE BEGLAZINGSDIKTE
BIJLAGE BIJLAGE BIJLAGE BIJLAGE BIJLAGE BIJLAGE BIJLAGE
5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.4 5.4.1 5.4.2 1 2 3 4 5 6 7
Dikte van gevelbeglazingen ..................................................... Dikte van hellende beglazing .................................................. Equivalentie tussen de dikten van de verschillende beglazingssoorten ..................................................................... Gehard glas .............................................................................. Halfgehard glas ........................................................................ Gelaagd glas en dubbele beglazingen ..................................... Doorbuiging van beglazing ..................................................... Inleiding ................................................................................... Berekening van de doorbuiging ..............................................
76 76 78 78 79 79 80 80 80
Glas door de eeuwen heen ............................................................................................... 82 Eigenschappen van sodo-calciet-silicaatglas .................................................................... 85 Berekening van de warmtedoorgangscoëfficiënt U van beglazingen ............................. 88 Berekening van de temperatuur van de beglazing ........................................................... 90 Akoestische begrippen ...................................................................................................... 92 Overeenkomst NBN S 23-002 - NBN EN/prEN ............................................................. 97 Lexicon Nederlands - Frans ............................................................................................. 100
LITERATUURLIJST ............................................................................................................................ 103
3
TV 214 – december 1999
LIJST VAN DE GEBRUIKTE SYMBOLEN SYMBOOL
c
BETEKENIS
EENHEID
Massieke warmte
J/(kg.K)
cpe
Buitendrukcoëfficiënt
–
cpi
Binnendrukcoëfficiënt
–
e
Dikte van een glasplaat
mm
e*
Dikte van de tussenlaag van een gelaagde beglazing
mm
eeq
Equivalente dikte van een glasplaat
mm
f
Frequentie
Hz
f
Doorbuiging
mm
fcr
Kritische frequentie van een glasplaat
Hz
g
Totale energietransmissiecoëfficiënt of zonnefactor
he
Warmteovergangscoëfficiënt aan het buitenoppervlak
W/(m2.K)
hi
Warmteovergangscoëfficiënt aan het binnenoppervlak
W/(m2.K)
hs
Thermische (of warmte)geleidbaarheid van een gaslaag
W/(m2.K)
ht
Thermische (of warmte)weerstand van de componenten van een beglazing
W/(m2.K)
k
Veiligheidscoëfficiënt
–
n
Brekingsindex
–
p
Geluidsdruk
Pa
p0
Referentiedruk (akoestiek)
Pa
q
Warmtestroom
qe
Thermische reëmissiefactor naar buiten
–
qi
Thermische reëmissiefactor naar binnen
–
s
Dikte van de gaslaag
mm
t
Toleranties op de nominale afmetingen volgens het vlak
mm
w
Winddruk
Pa
Nominale afmetingen van een glasplaat volgens het vlak
mm
B, H
–
W/m2
C
Automatische sluiting (brand)
–
C
Absorptiefactor voor roze ruis
dB
Ctr
Absorptiefactor voor verkeerslawaai
dB
E
Elasticiteitsmodulus
N/mm2
E
Dichtheid (brand)
min
I
Isolatie (brand)
min
G
Eigen gewicht van de beglazing
kg of Pa
4
TV 214 – december 1999
SYMBOOL
BETEKENIS
EENHEID
G
Glijmodulus
N/mm2
Nu
Nusselt-getal
– W/(m2.K)
P
Thermische permeantie
Q
Warmtehoeveelheid
W
Lp
Geluidsdrukniveau
dB
R
Thermische weerstand (warmteweerstand)
R
Draagvermogen (brand)
min
R
Geluidsverzwakkingsindex
dB
Rw
Gewogen geluidsverzwakkingsindex
dB
S
Rookdoorgang (brand)
min
Sn
Sneeuwbelasting
Pa
U
Warmtetransmissiecoëfficiënt
W
Straling (brand)
α
Lineaire uitzettingscoëfficiënt
αe
Directe absorptiefactor van de zonne-energie
–
ε
Gecorrigeerd emissievermogen
–
εn
Normaal emissievermogen
–
λ
Golflengte
λ
Thermische geleidbaarheid (warmtegeleidbaarheid)
υ
Coëfficiënt van Poisson
ρ
Volumieke massa
ρe
Directe weerkaatsingsfactor van de zonne-energie
–
ρv
Lichtweerkaatsingsfactor
–
τe
Directe transmissiefactor van de zonne-energie
–
τv
Lichttransmissiefactor
–
φe
Invallende zonne-energie
(m2.K)/W
W/(m2.K) min m/(m.K)
nm W/(m.K) – kg/m3
W/m2
5
TV 214 – december 1999
VOORWOORD Deze Technische Voorlichting vervangt die paragrafen van TV 113 “Glaswerken” [82] en de TV 176 “Glas in daken” die de glasproducten en hun prestaties beschrijven. De plaatsing van de beglazing zal in een later te publiceren Nota worden behandeld. Dit document is voornamelijk gebaseerd op de normen terzake en op de ontwerpnormen van het CEN TC 129 “Glass in buildings”. Hij bevat de essentiële informatie uit die normen, waardoor naar een enkel document kan verwezen worden in plaats van naar een bibliotheek van normen (zie literatuurlijst). Daar die normen – en zeker die ontwerpnormen – voortdurend evolueren, is het dan ook wenselijk informatie in te winnen bij het Belgisch Instituut voor Normalisatie (BIN) om die evolutie te volgen. Ook waren op het ogenblik van de opstelling van deze Nota bepaalde CEN-documenten niet beschikbaar in hun definitieve versie. Bepaalde onderwerpen worden bovendien niet door het CEN behandeld. In die gevallen werd de norm NBN S 23-002 (equivalent aan de STS 38) [18] als referentiedocument gebruikt. Dat geldt onder meer voor de waarden van de breuksterkte van glas en de methode voor de berekening van de dikten. Ten behoeve van de duidelijkheid staan de paragrafen of waarden overgenomen uit de norm NBN S 23-002 (STS 38) duidelijk in de tekst aangegeven. Belangrijk is voorts dat iedere nieuwe Europese norm goedgekeurd door het CEN TC129 en omgevormd in een Belgische norm een hoofdstuk van de norm NBN S 23-002 (STS 38) vervangt; deze is bijgevolg niet langer actueel. Bijlage 6 geeft de overeenkomst tussen de paragrafen van de NBN S 23-002 en de Europese normen die ze vervangen of zullen vervangen.
6
TV 214 – december 1999
1
INLEIDING
1.1 GLAS DOOR
Ofschoon glas al meerdere millennia gekend is (*), werd het jarenlang enkel gebruikt om openingen af te sluiten die het daglicht moesten doorlaten. De windwerking was de voornaamste parameter die de karakteristieken van het glas beïnvloedde.
De bijzonder snelle technische evolutie van de jongste jaren heeft het Technisch Comité Glaswerken van het WTCB aangezet de huidige kennis samen te vatten in een Technische Voorlichting.
DE JAREN HEEN
1.2 GLAS EN FUN-
Volgens de Europese richtlijn over bouwproducten worden de bouwmaterialen en bouwwerken ondersteld te voldoen aan 6 fundamentele eisen. Ook de glasproducten moeten aan die eisen voldoen; deze TV legt uit hoe ze daaraan beantwoorden : ◆ mechanische sterkte en stabiliteit : de beglazing voor gevels moet berekend worden uitgaande van de windwerking (hoofdstuk 5). In sommige gevallen moet er bijkomend rekening gehouden worden met thermische breuk (§ 3.1.3.4, p. 42). De berekening van beglazing met een dragende functie (vloeren, trappen) wordt in deze Nota niet behandeld ◆ brandveiligheid : in bepaalde gevallen moet de beglazing een zekere brandweerstand hebben (§ 3.4.4, p. 66) ◆ hygiëne, gezondheid en milieu : glas geeft geen verontreinigende stoffen af die nadelig zijn voor de gezondheid, absorbeert geen vocht en laat die niet binnendringen ◆ gebruiksveiligheid : op plaatsen waar er gevaar is voor de veiligheid van personen, kan glas bepaalde karakteristieken hebben om vallen te voorkomen wegens het wegvallen van de bescherming (leuning) of om verwondingen te vermijden wegens contact met scherpe of snijdende randen (§ 3.4, p. 62). Bij toepassing van glas als draagvloer of als trap kan de oppervlakte van het glas zodanig behandeld worden dat het risico te vallen door uitschuiven beperkt wordt ◆ bescherming tegen lawaai : de beglazing draagt bij tot de geluidsisolatie van de gebouwen (§ 3.3, p. 55) ◆ energiebesparing en warmte-isolatie : de huidige beglazing draagt bij tot de warmte-isolatie van de gebouwen en de energiebesparing, zowel ’s zomers als ’s winters (zonnecontrole, §§ 3.1 en 3.2, p. 33 à 55).
DAMENTELE EISEN VAN DE BPR (**)
Op het einde van de jaren 40 vond het concept van de dubbele beglazing, bedoeld om de warmte-isolatie te verbeteren, ingang. De definitieve doorbraak kwam echter in onze streken slechts ten gevolge van de energiecrisis van de jaren 70. In de loop van de jaren werd de zonnestraling steeds belangrijker bij de keuze van de beglazing. De controle van de lichtsterkte en de warmtewinsten werd mogelijk dankzij de ontwikkeling van specifieke coatingstechnieken, die tevens de warmte-isolatie van de beglazing verbeterden. Bovendien worden aan de beglazing regelmatig andere eisen gesteld, zoals veiligheid bij schokken en inbraakbeveiliging. Het gebruik van gehard en gelaagd glas heeft geleid tot een verbetering van die eigenschappen. Wat de geluidsisolatie betreft, is ze ook beter geworden door gebruik van dubbel glas met speciale gassen of met gelaagd glas, die heel nuttig zijn in onze steeds luidruchtigere samenleving. Naast de genoemde functies speelt ook het esthetische uitzicht van een beglaasde gevel een belangrijke rol. Toepassing van de technieken van het Structureel Gelijmd Glaswerk (SGG) of Structureel Verankerd Glaswerk (SVG) kan hier een bijdrage leveren. Ten slotte begint glas ook als constructief element te worden gebruikt. Ofschoon bepaalde hierboven vermelde eisen tegenstrijdig zijn (bijvoorbeeld een maximale lichtdoorlatendheid gekoppeld aan een minimale energietoevoer in de zomer), wenst men ze vaak te combineren.
(**) BPR : Europese richtlijn met betrekking tot bouwproducten (CE 89/106).
(*) Bijlage 1 geeft een bondig historisch overzicht van glas en beglazing.
7
TV 214 – december 1999
2
GLAS EN GLASPRODUCTEN
Dit hoofdstuk beschrijft : ◆ het glas als materiaal dat voor de vervaardiging van glasproducten wordt gebruikt (samenstelling, eigenschappen) ◆ de verschillende soorten beglazing en hun vervaardigingswijze ◆ de afmetingen van glasproducten en de toleranties daarop ◆ de toegelaten onvolkomenheden ◆ het snijden van het glas en het afwerken van de randen ◆ de na te leven voorzorgen bij de opslag en de behandeling van de producten.
Tabel 1 Samenstelling van sodo-calciet-silicaatglas (massaverhouding). VÓÓR SMELTING
◆
69 à 74 %
Na2O
12 à 16 %
Al2O3 , K2O, Na2O)
3%
CaO
5 à 12 %
kalk (CaO)
4%
MgO
0à6%
Allerlei
0à3%
dolomiet (CaO , MgO) 17 % soda (Na2O)
18 %
2.2 VOORNAAM-
Tabel 2 geeft de voornaamste eigenschappen van sodocalciet-silicaatglas. Meer details zijn opgenomen in Bijlage 2 (p. 85).
STE EIGENSCHAPPEN VAN GLAS
Glas voor beglazing van gebouwen is samengesteld uit : kiezelzand, dat als verglazende massa wordt gebruikt natriumcarbonaat (soda), dat als smeltmiddel wordt gebruikt om de smelttemperatuur van het silicium te verlagen kalk, die als stabilisator dient om aan het glas zijn chemische bestandheid te verlenen diverse metaaloxiden, die de mechanische eigenschappen en de bestandheid tegen weersinvloeden verbeteren en het zijn eventuele kleur verlenen.
2.3 SOORTEN
VAN HET GLAS
◆
SiO2
veldspaat (SiO2 ,
2.1 SAMENSTELLING
◆
58 %
zand (SiO2)
Het houdt rekening met de Europese normen en ontwerpnormen over glasproducten. Behoudens uitdrukkelijk anders vermeld, zijn alle gegeven cijfers en waarden afkomstig uit deze Europese normen en ontwerpnormen.
◆
NA SMELTING
Afgewerkt glas wordt verkregen door het in § 2.1 beschreven mengsel tot zijn smeltpunt (≈ 1500 °C) te verhitten en vervolgens af te koelen en te verwerken. Naar gelang van het gebruikte procédé kunnen verscheidene soorten glas worden vervaardigd.
GLAS EN BEGLAZING
Onder de glasproducten wordt een onderscheid gemaakt tussen : ◆ de basisproducten, d.w.z. de sodo-calciet-silicaatglasproducten zoals die uit de oven komen, zonder verdere bewerking ◆ de speciale basisproducten, d.w.z. de glasproducten (die uit de oven komen en geen verdere bewerking ondergaan hebben), die een andere samenstelling hebben dan de sodo-calcietsilicaatglasproducten ◆ de verwerkte producten, d.w.z. de producten die worden bekomen door verwerking van de basisproducten of speciale basisproducten tot nieuwe producten met verschillende eigenschappen.
Gelet op zijn samenstelling wordt deze glassoort “sodo-calciet-silicaatglas” genoemd. Het merendeel van de in de bouw gebruikte glasproducten is van dit type, met uitzondering van bepaalde speciale producten (borosilicaatglas, vitrokeramisch glas) die in § 2.3.2 (p. 12) worden beschreven. De samenstelling van sodo-calciet-silicaatglas wordt gegeven in tabel 1. Afgezien van de in die tabel genoemde elementen kunnen de glasproducten nog geringe hoeveelheden andere stoffen bevatten, daar een deel van de grondstof uit gerecycleerd glas bestaat.
Tabel 3 geeft de verschillende soorten glas en beglazing die verder in dit hoofdstuk beschreven worden.
8
TV 214 – december 1999
EIGENSCHAPPEN
WAARDE
Volumieke massa ρ bij 18 °C (*)
2500 kg/m3
Elasticiteitsmodulus E (*)
70 000 N/mm2
Coëfficiënt van Poisson υ (*)
Tabel 2 Voornaamste eigenschappen van sodo-calcietsilicaatglas.
0,2
Mohs-hardheid (*)
6
Smelttemperatuur (***)
≈ 1500 °C
Verwekingstemperatuur (***)
≈ 600 °C
Lineaire uitzettingscoëfficiënt α (*)
9.10-6 m/(m.K)
Warmtegeleidingscoëfficiënt λ (*)
1 W/(m.K)
Massieke warmte “c” (*)
700 J/(kg.K)
Breuksterkte bij buiging : - uitgegloeid glas (**) - halfgehard glas (**) - thermisch gehard glas (**)
41,2 N/mm2 (****) 196,0 N/mm2
Waarde beschouwd voor de berekening van de buiging : - uitgegloeid glas (**) - halfgehard glas (**) - thermisch gehard glas (**)
16,5 N/mm2 (****) 49,0 N/mm2
Druksterkte (***)
1000 N/mm2
Warmtetransmissiecoëfficiënt (enkel glas van 4 mm) (*)
5,8 W/(m2.K)
Brekingsindex “n” ten overstaan van lucht (*)
1,5
Lichttransmissie (enkel glas van 4 mm) (***)
0,90
Zonnefactor (enkel glas van 4 mm) (***)
0,87
Normaal emissievermogen van ongecoat glas of van gecoat glas zonder invloed op het emissievermogen (*)
0,88
(*) Waarden afkomstig van de normen NBN EN 572 [6] en NBN EN 673 [7]. (**) Waarden afkomstig van de norm NBN S 23-002 (STS 38) [18]. (***) Waarden afkomstig van andere (niet-normatieve) bronnen dan de normen NBN EN 572, NBN EN 673 en NBN S 23-002. (****) De norm NBN S 23-002 (STS 38) geeft geen waarde van de breuksterkte bij buiging voor halfgehard glas; die waarde alsook de toe te passen veiligheidscoëfficiënt moeten worden bepaald in een technische goedkeuring of, indien die ontbreekt, worden dezelfde waarden genomen als voor uitgegloeid glas.
BASISPRODUCTEN
SPECIALE BASISPRODUCTEN
VERWERKTE PRODUCTEN
Floatglas
Borosilicaatglas
Thermisch gehard glas
Figuurglas
Glaskeramiek
Halfgehard glas
Draadglas
Glas met hoog loodgehalte
Chemisch gehard glas
Profielglas
Gelaagd glas
Getrokken glas
Gecoat glas
Vormgegoten glas
Dubbel glas
Geblazen glas
Gebogen glas Spiegel Sierglas Chromogeen glas
9
TV 214 – december 1999
Tabel 3 Glasproducten.
1
A
2
B
C
D
4
Afb. 1 Floatprocédé. 1. Smeltoven 2. Uitgloeioven 3. Controle op gebreken 4. Versnijden A tot E : zie § 2.3.1.1
E
2.3.1 BASISPRODUCTEN
Alle in deze paragraaf beschreven vlakke basisproducten zijn van uitgegloeid glas. De term ‘uitgegloeid’ staat tegenover halfgehard of gehard glas (§ 2.3.3, p. 13).
2.3.1.1 FLOATGLAS Het glas wordt vervaardigd volgens het float-procédé. Dit volledig automatische procédé, ontwikkeld in 1959, vervangt tegenwoordig nagenoeg volledig de trekprocédés (zie § 2.3.1.5, p. 12). Het omvat de volgende fasen : ◆ de grondstoffen worden gedoseerd en in de smeltoven (afbeelding 1-1) gevoerd (afbeelding 1A); het smelten gebeurt bij een temperatuur van ongeveer 1550 °C (afbeelding 1B) ◆ de temperatuur daalt vervolgens tot ongeveer 1100 à 1300 °C (afbeelding 1C); het mengsel komt dan op een bad smeltend metaal (afbeelding 1D) waarop het vlakglas met een constante dikte wordt gevormd; aan de uitgang van het metaalbad is de temperatuur gedaald tot 600 °C ◆ het glas komt dan in een uitgloeioven (afbeelding 1-2) waar het geleidelijk en gecontroleerd afkoelt tot 50 °C; dit dient om de inwendige spanningen uit te schakelen en het glas later te kunnen snijden. Om die reden wordt dit glastype uitgegloeid glas genoemd ◆ aan de uitgang van de uitgloeioven ondergaat het glas nog een automatische controle van de gebreken (afbeelding 1-3) alvorens te worden versneden (afbeelding 1-4).
2.3.1.2 FIGUURGLAS Figuurglas is uitgegloeid, vlak, doorschijnend, al dan niet gekleurd glas, bekomen door continugieten, waarvan een of beide zijden tekeningen vertonen die ontstaan door de glasplaat tijdens het walsen tussen getextureerde rollen te leiden (afbeeldingen 2 en 3).
2.3.1.3 DRAADGLAS OF GEPANTSERD/ GEWAPEND GLAS Het is glas waarin tijdens de vervaardiging metaaldraad wordt verwerkt (afbeelding 5); deze pantsering heeft tot doel glasscherven ter plaatse te houden bij glasbreuk, maar neemt geen deel aan de mechanische sterkte. De sterkte van gewapend glas is kleiner dan die van ongewapend glas, omdat het draadnet de intrinsieke sterkte van het glas vermindert. Omwille van de wapening en de daaruit voortvloeiende verzwakking, kan draadglas niet worden gehard. Het gebruik in gelaagd glas of dubbel glas is eveneens afgeraden (geen waarborg).
Floatglas is uitgegloeid, transparant, helder of gekleurd vlakglas, waarvan beide vlakken effen en evenwijdig zijn. Dat is het meest gebruikte basisproduct. 1
3
2 3
10
4
5
TV 214 – december 1999
Afb. 2 Vervaardigingsprocédé van figuurglas. 1. Smeltoven 2. Getextureerde rollen 3. Uitgloeioven 4. Controle op gebreken 5. Versnijden
Afb. 3 Voorbeelden van figuurglas.
2 1 3
Afb. 5 Voorbeeld van draadglas.
4
5
Afb. 4 Vervaardigingsprocédé van draadglas. 1. Smeltoven 2. Plaatsing van het draadnet 3. Uitgloeioven 4. Controle op gebreken 5. Versnijden
Afb. 7 Voorbeelden van combinaties van profielglas voor de uitvoering van warmte-isolerende wanden.
Afb. 6 Profielglas.
2.3.1.4 GEPROFILEERD GLAS
glas van te maken.
Het gaat om uitgegloeid glas dat wordt bekomen door continugieten gevolgd door walsen en een vormproces; meestal is het profiel U-vormig (afbeelding 6). Tijdens de vervaardiging kan metaaldraad worden ingewerkt om er gepantserd profiel-
Geprofileerd glas kan tot dubbelwandige gehelen worden verwerkt door de voegen te dichten met een kit (silicone); verschillende combinaties zijn mogelijk (afbeelding 7).
11
TV 214 – december 1999
Dubbelwandig profielglas wordt voornamelijk gebruikt voor gebouwen met een lage vochtigheidsgraad om condensatieproblemen tussen de wanden uit te sluiten.
Afb. 8 Trekprocédés. A. PROCÉDÉ LIBBEY-OWENS
B. PROCÉDÉ FOURCAULT EN PITTSBURGH
Het kan zowel voor binnen- als buitenwanden worden gebruikt, maar niet waar veiligheidsglas vereist is (glas in daken, risico van vallen, zie § 3.4, p. 62).
2.3.1.5 GETROKKEN GLAS Historisch gezien was het door de Belg Fourcault rond 1920 ontwikkelde trekprocédé het eerste machinaal procédé voor de vervaardiging van vlakglas. De methode bestaat in het continu trekken van een glasplaat met behulp van een soort kam die in het smeltende glasbad wordt gedompeld. Die plaat wordt met vuur gepolijst en vervolgens uitgegloeid in de oven en machinaal versneden. Het trekken uit het smeltende glasbad gebeurt steeds verticaal, terwijl het uitgloeien ofwel verticaal (procédé Fourcault en Pittsburgh) ofwel horizontaal (procédé Libbey-Owens) gebeurt (afbeelding 8).
De normontwerpen prEN 1051 [28] en 12725 [36] bevatten meer details omtrent glazen siertegels en bouwstenen en hun gebruik in wanden.
2.3.1.7 GEBLAZEN GLAS Geblazen glas wordt vervaardigd door middel van een oud artisanaal procédé, het blazen, waarmee een uitgebreid kleurengamma kan bekomen worden. Dit procédé wordt nog toegepast voor de vervaardiging van gekleurd glas voor glas-in-loodramen.
Dit product wordt steeds minder gebruikt omdat het uitzicht gebreken vertoont. Bij sommige restauratiewerken is er wel vraag naar omwille van zijn “antiek” aspect.
2.3.2
SPECIALE BASISPRODUCTEN
2.3.1.6 VORMGEGOTEN GLAS
2.3.2.1 BOROSILICAATGLAS
Hieronder verstaat men doorschijnende glazen elementen die gegoten zijn, hetzij in de vorm van siertegels, hetzij in de vorm van bouwstenen (d.w.z. glazen elementen die luchtdicht zijn en die doorgaans samengesteld zijn uit twee of meer aan elkaar gelaste delen, afbeelding 9) of nog in de vorm van blokken (d.w.z. glazen elementen die volgens het persprocédé vervaardigd zijn en die stevig met elkaar verbonden zijn om een luchtdicht oppervlak te verkrijgen). Die elementen mogen niet worden gebruikt voor de bouw van dragende constructiedelen.
Borosilicaatglas bevat tussen 7 en 15 % booroxide. Zijn uitzettingscoëfficiënt bedraagt één- tot tweederden van die van sodo-calciet-silicaatglas. Het vertoont voorts een zeer goede zuurbestandheid. Borosilicaatglas wordt onder andere gebruikt voor schermen van open haarden. Meer gegevens over de samenstelling en de eigenschappen van borosilicaatglas vindt men in de norm NBN EN 1748-1 [10].
2.3.2.2 GLASKERAMIEK
Afb. 9 Glazen bouwsteen.
Glaskeramiek is samengesteld uit een kristallijne fase en een residuele vitreuze fase. Ze kan worden vervaardigd met het floatprocédé of met een trekprocédé. Vervolgens ondergaat ze een thermische behandeling die een deel van het glas op gecontroleerde wijze omvormt in een fijngekristalliseerde fase, waardoor ze eigenschappen verkrijgt die verschillen van die van het basisproduct. De voornaamste van die eigenschappen zijn een elasticiteitsmodulus van 90 000 N/mm2 en een lineaire uitzettingscoëfficiënt α van omzeggens nul. 12
TV 214 – december 1999
Afb. 10 Voorbeeld van spanningszone geïnduceerd in thermisch gehard glas (e = dikte van het glas).
Glaskeramiek wordt onder andere gebruikt voor kookplaten.
trek
druk
Meer details omtrent de samenstelling en eigenschappen van glaskeramiek vindt men in de norm NBN EN 1748-2 [11]. e
2.3.2.3 GLAS MET EEN HOOG LOODGEHALTE
0,2 e
Het gaat om glas met een loodgehalte van de orde van 70 %, waardoor het in staat is X- en γ-stralen sterk te verzwakken. Het is gevoelig voor oxidatie; men moet dus contact met water en detergenten vermijden. De volumieke massa is ongeveer het dubbele van die van klassiek glas. Het wordt gebruikt voor de glazen wanden van medische en industriële radiologiezalen.
2.3.3
het glas worden opgewekt. De kern staat onder trekspanning, terwijl de zones nabij de glasvlakken onder drukspanning staan (afbeelding 10). Bij buigen van de glasplaat moeten de drukspanningen aan het oppervlak dan ook worden gecompenseerd alvorens trekspanningen aan het oppervlak ontstaan die tot glasbreuk kunnen leiden. De bestandheid van dit type glas tegen mechanische en thermische belastingen is dus groter dan bij uitgegloeid glas.
AFGELEIDE PRODUCTEN
2.3.3.1 THERMISCH GEHARD GLAS
Men onderscheidt twee procédés van thermisch harden (afbeelding 11) : ◆ verticaal harden : het glas wordt tijdens het harden aan klemmen opgehangen ◆ horizontaal harden : het glas ligt tijdens het harden op horizontale rollen.
Thermisch gehard glas (zo genoemd in tegenstelling tot uitgegloeid glas) is glas dat een thermische behandeling heeft ondergaan om een grotere sterkte te verkrijgen en de fragmentatie te wijzigen. Het glas wordt eerst verhit tot ongeveer 600-650 °C alvorens het bruusk wordt afgekoeld met lucht. Bijgevolg koelt de buitenzijde van de glasplaat af vóór de kern, waardoor permanente spanningen in
Thermisch gehard glas vertoont fundamenteel verschillende karakteristieken ten opzichte van deze van de basisproducten waarmee het vervaardigd wordt :
Afb. 11 Thermische hardingsprocédés. A. HORIZONTALE HARDING
B. VERTICALE HARDING
13
TV 214 – december 1999
◆ het kan na de harding niet meer worden versneden, gezaagd, geboord of bewerkt, omdat daardoor belangrijke spanningen in het glas ontstaan; versnijden of eventueel boren van gaten moet dus vóór het hardingsproces gebeuren (voor meer details omtrent het snijden en boren, zie § 2.6, p. 28) ◆ het heeft een beduidend hogere mechanische sterkte en schoksterkte; de norm NBN S 23-002 (STS 38) [18] geeft als breuksterkte bij buiging van thermisch gehard glas een waarde van 196 N/mm2, tegen 41,2 N/mm2 voor uitgegloeid glas (*) ◆ het heeft een beduidend hogere sterkte tegen thermische schokken (zie § 3.1.3.4, p. 42) : het is bestand tegen een temperatuurverschil van ongeveer 200 °C, daar waar voor uitgegloeid glas breuk kan ontstaan bij verschillen van de orde van 30 °C. Die waarde is echter zeer veranderlijk en onder meer afhankelijk van de kwaliteit van de randafwerking van het glas ◆ in geval van breuk valt het uiteen in niet-snijdende brokjes die kleiner zijn dan bij uitgegloeid glas, wat snijgevaar beperkt; gehard glas wordt daarom voor bepaalde toepassingen als veiligheidsglas beschouwd (§ 3.4) ◆ door thermisch harden is gehard glas minder vlak dan uitgegloeid glas; bovendien laten de klemmen die bij verticaal harden worden gebruikt, sporen na (hardingspunten). De toleranties voor de vlakheid en de hardingspunten zijn opgenomen in § 2.4.3.1 (p. 23) ◆ door de drukspanningen die aan het oppervlak van gehard glas worden opgewekt, wordt het glas anisotroop. Onder natuurlijk licht varieert de weerkaatsing van punt tot punt en kan het oppervlak van de glasplaat verschillende gekleurde tekeningen vertonen ten gevolge van de interferentieverschijnselen, hardingsbloemen genoemd. Die interferenties vloeien voort uit het gevolg van de thermische behandeling en mogen niet als een gebrek worden beschouwd.
UITGEGLOEID GLAS
THERMISCH GEHARD GLAS
Indien het glas langzaam afkoelt (geval van uitgegloeid glas), dan hebben alle NiS-deeltjes de tijd om gedurende de afkoeling van het glas hun structuur bij lage temperatuur te bereiken. De volumeschommelingen van de insluitingen kunnen worden opgenomen door de nog pastavormige toestand van het glas en vormen alzo geen gevaar voor glasbreuk. Bij thermisch gehard glas daarentegen bereikt het NiS zijn stabiele structuur bij hoge temperatuur bij het begin van de harding, wanneer het glas wordt verhit tot ongeveer 650 °C. De daaropvolgende bruuske afkoeling laat het NiS onvoldoende tijd om zijn stabiele structuur bij lage temperatuur te bereiken, alvorens het glas volledig vast geworden is. De omvorming zal dus doorgaan bij de bedrijfstemperatuur van het glas en de daarmee verbonden volumetoename kan spontane glasbreuk veroorzaken. Om het risico op glasbreuk te beperken, wordt soms een zogenaamde heat soak-behandeling uitgevoerd. Die behandeling bestaat erin het glas in een oven gedurende een bepaalde tijd op te warmen tot een bepaalde temperatuur om de omvormingsreactie van het NiS te versnellen. De eventuele breuk ten gevolge van de aanwezigheid van kritieke NiSdeeljtes zal zich tijdens die behandeling voordoen.
Afbeelding 12 toont hoe thermisch gehard glas en uitgegloeid glas breken.
DE “HEAT SOAK”-BEHANDELING VOOR THERMISCH GEHARD GLAS
Afhankelijk van het latere gebruik van het thermisch gehard glas, moet in het bestek worden vermeld of het een heat soak-behandeling moet ondergaan. In geval van dragende constructiedelen (liggers, SGG, SVG, …) moeten alle glaselementen die behandeling ondergaan.
Glas kan insluitingen van nikkelsulfide (NiS) bevatten. De insluitingen hebben een diameter van enkele microns (µm) tot enkele millimeters (mm) en vertonen de eigenaardigheid dat hun kristalstructuur verschilt bij lage en bij hoge temperatuur, zodat hun volume groter is bij lage temperatuur.
(*) Ter informatie geeft de ontwerpnorm prEN 12150 een waarde van 120 N/mm2 voor thermisch gehard floatglas. Die waarde werd gevonden met de berekeningsmethode voor beglazingen gegeven in de prEN 13474 [41] en mag volgens de norm NBN S 23-002 niet worden gebruikt.
14
TV 214 – december 1999
Afb. 12 Breken van uitgegloeid glas en van thermisch gehard glas.
Afb. 13 Breukbeeld van halfgehard glas.
Opmerking : de voorwaarden voor de heat soakbehandeling (temperatuurstijging, duur, …) worden momenteel genormaliseerd (CEN TC 129 WI 129055).
2.3.3.2 HALFGEHARD GLAS (“THERMISCH VERSTERKT GLAS” GENOEMD VOLGENS HET prEN 1863 [31]) Dit glas heeft een thermische behandeling ondergaan vergelijkbaar met de thermische harding, maar waarbij het bekomen spanningsniveau lager ligt dan dat van gehard glas, omdat de koeling langzamer verliep. Halfgehard glas vertoont fundamenteel verschillende karakteristieken ten opzichte van deze van de basisproducten waarmee het vervaardigd werd : ◆ het kan na de thermische behandeling niet meer worden versneden, gezaagd, geboord of bewerkt; het eventuele versnijden of boren van gaten moet dan ook ervóór gebeuren (voor meer details zie § 2.6, p. 28) ◆ zijn breuksterkte bij buiging is groter dan deze van uitgegloeid glas; nochtans geeft de norm NBN S 23-002 geen waarde op, die dan ook geval per geval moet worden opgenomen in een technische goedkeuring (*) ◆ het heeft een hogere sterkte tegen thermische schokken dan uitgegloeid glas : het is bestand tegen temperatuurverschillen van ongeveer 100 °C, terwijl zich bij uitgegloeid glas breuk kan voordoen vanaf een temperatuurverschil van ongeveer 30 °C; die waarde is echter zeer veranderlijk en onder meer afhankelijk van de kwaliteit van de randafwerking van het glas ◆ bij glasbreuk kunnen de scherven (vergelijkbaar met deze van uitgegloeid glas) kwetsuren veroorzaken; het wordt daarom nooit als veiligheidsglas beschouwd; het breukbeeld van halfgehard glas is gemakkelijk te herkennen aan de stervorm (afbeelding 13) ◆ het kan dezelfde interferentieverschijnselen vertonen als thermisch gehard glas ◆ vermits halfgehard glas nooit problemen met nikkelsulfide-insluitingen opgeleverd heeft, is een heat soak-behandeling overbodig.
2.3.3.3 CHEMISCH GEHARD GLAS Het doel is hetzelfde als bij thermische harding, maar de behandeling gebeurt door een chemisch procédé. Het glas wordt ondergedompeld in een bad met gesmolten zouten bij een temperatuur van ongeveer 400 °C. Daarbij ontstaat chemische uitwisseling van K+-ionen uit het bad gesmolten zouten KNO3 met de ionen Na+ uit het glas. De K+ionen (afmetingen 2,66 Å) nemen de plaats in van de Na+-ionen (afmetingen 1,96 Å). Vermits deze grotere afmetingen hebben, induceren zij drukspanningen aan de oppervlakte van het glas, dat zodoende meer weerstand kan bieden. De onderdompelingsduur is bepalend voor het bekomen spanningsniveau. De spanningsverdeling vertoont niet dezelfde vorm als bij thermisch gehard glas (afbeelding 14). De norm NBN S 23-002 (STS 38) definieert een waarde voor de breuksterkte bij buiging voor chemisch gehard glas van 353 N/mm2 (**). Afb. 14 Voorbeeld van de opgewekte spanningen in chemisch gehard glas (e = dikte van het glas). trek
druk
≈ 20 µm e
(*) Ter informatie geeft het normontwerp prEN 1863 een waarde van de breuksterkte bij buiging van 70 N/mm2 voor halfgehard floatglas. Die waarde werd gevonden met de berekeningsmethode voor beglazingen gegeven in de prEN 13474 [41] en mag volgens de norm NBN S 23-002 niet worden gebruikt.
(**) Ter informatie geeft het normontwerp prEN 12337 een breuksterkte bij buiging van 150 N/mm2 voor chemisch gehard floatglas. Die waarde werd gevonden met de berekeningsmethode voor beglazingen gegeven in de prEN 13474 [41] en mag volgens de norm NBN S 23-002 niet worden gebruikt.
15
TV 214 – december 1999
Omwille van zijn zeer hoge sterkte wordt chemisch gehard glas weinig gebruikt in gebouwen en is het vooral bestemd voor toepassingen in de luchtvaart en voor verlichting.
procédé toegepast waarbij aan de omtrek van het glas een afstandhouder wordt geplaatst, waarna het vloeibare hars tussen de glasplaten gegoten wordt en dat hars vervolgens gehard wordt onder UVlampen door een polymerisatiereactie.
2.3.3.4 GELAAGD GLAS 2.3.3.5 GECOAT GLAS Gelaagd glas is samengesteld uit ten minste twee glasplaten die over hun gehele oppervlakte opeengelijmd zijn met een tussenlaag (afbeelding 15). Die tussenlaag kan bestaan uit een (of meerdere) kunststoffolies, een hars of een gel en heeft tot doel de glasplaten aan elkaar te lijmen en daardoor bijkomende prestaties aan het eindproduct te verlenen.
Gecoat glas wordt bekomen door aanbrengen van een of meerdere lagen anorganisch materiaal (meestal op één zijde van het glas), om de fysische eigenschappen (zonnefactor, warmtedoorgangscoëfficiënt, kleur) en/of de optische eigenschappen (lichttransmissie en -weerkaatsing) ervan te wijzigen. Gecoat glas kan volgens drie criteria worden gerangschikt : ◆ de fabricagemethode van de coating (pyrolythisch, onder vacuüm of door harding) ◆ de plaats van de coating op de beglazing tijdens de verwerking ◆ de gekozen toepassing van de beglazing.
Afb. 15 Voorbeelden van twee- en drielaagse beglazingen.
Gecoat glas kan in de meeste gevallen worden gehard, halfgehard, gelaagd of gebogen. De verschillende toepassingen van gecoat glas (zonweerkaatsend, warmte-isolerend, lichtregelend, …) worden gedetailleerd behandeld in hoofdstuk 3.
tussenlagen
Er bestaan drie fabricagemethoden van gecoat glas : ◆ pyrolythische neerslag van oxiden of mengsels van oxiden : dergelijke afzetting gebeurt continu bij hoge temperatuur (500 tot 700 °C) tijdens de vervaardiging van het glas, bij het verlaten van het gesmolten metaalbad (afbeelding 17); die coatings hebben een goede duurzaamheid en worden daarom harde coatings genoemd ◆ coating onder vacuüm : die coatings kunnen bestaan uit ofwel oxiden, ofwel metalen. De neerslag gebeurt bij omgevingstemperatuur, buiten de glasfabricagelijn, in een magnetron; het gaat om een hermetisch gesloten ruimte die een neutraal gas bevat en waarin onder zeer lage druk een potentiaalverschil tussen twee elektro-
Die prestaties kunnen bestaan in de beperking van het gevaar voor kwetsuren bij glasbreuk, inbraakbeveiliging, beveiliging tegen vuurwapens en ontploffingen, brandbeveiliging, geluidsisolatie, decoratie, … Al deze toepassingen worden besproken in hoofdstuk 3. De fabricatiemethode van gelaagd glas hangt af van de tussenlaag. Voor kunststoffolies gaat het om een walsprocédé, d.w.z. dat de folie(s) tussen de glasplaten wordt(en) geplaatst, de eventuele luchtbellen weggewalst worden en dat de onderlinge hechting verkregen wordt door het geheel in een autoclaaf te plaatsen aan hoge druk en temperatuur (afbeelding 16). In geval van harsen wordt een giet-
Afb. 16 Vervaardiging van gelaagd glas met tussenlagen van kunststoffolie.
PVB glasplaten
wassen van de glasplaten
plaatsing van de PVB-folies
walsen
16
behandeling in autoclaaf
TV 214 – december 1999
uitkomen van gelaagd glas
1
2
3
4
5
Afb. 17 Afzetting van pyrolythische coatings bij het verlaten van de oven. 1. Smeltoven 2. Neerslag van oxiden 3. Uitgloeioven 4. Controle op gebreken 5. Versnijden
2.3.3.6 DUBBELE BEGLAZING
den wordt gecreëerd. Onder die omstandigheden geeft de kathode metaalionen af, waarvan sommige zich op het glasoppervlak afzetten (afbeelding 18). De productielijn bevat meerdere opeenvolgende kamers om meerlaagse afzettingen uit te voeren (bijvoorbeeld een hechtcoating op het glas, gevolgd door een tweede coating die de gewenste eigenschappen aan het glas verleent en door een derde coating die bescherming moet bieden tegen mechanische en chemische inwerkingen). De sterkte van die coatings hangt af van de chemische samenstelling. Aanvankelijk waren ze zeer bros en moesten in de dubbele beglazing worden aangebracht om beschadiging te voorkomen. Tegenwoordig zijn ze sterker, ofschoon ze nog altijd zwakker zijn dan de pyrolythische coatings en ze niet altijd bij enkel glas kunnen worden toegepast ◆ coating door onderdompeling : dit procédé, dat nagenoeg niet meer gebruikt wordt, bestaat erin het glas onder te dompelen in een oplossing. Deze behandeling leidt tot tweezijdig gecoat glas in tegenstelling tot beide voorgaande procédés.
Dubbele beglazing is samengesteld uit twee glasplaten die in de fabriek worden samengevoegd en door een hermetisch gesloten ruimte worden gescheiden die lucht of een ander gedehydreerd gas bevat (afbeelding 19). Het hoofddoel van die assemblage bestaat in het uitbaten van het isolerende vermogen van de lucht- of gaslaag om zodoende de warmtedoorgangscoëfficiënt U van de beglazing te verlagen. Het isolerende vermogen van de beglazing kan nog op verschillende manieren worden verbeterd (coatings met een lage emissie, …, zie § 3.2, p. 46). De zijden van dubbele beglazing worden conventioneel genummerd in “positie” 1 tot 4 van buiten naar binnen (afbeelding 19). Dubbele beglazing bestaat uit de volgende onderdelen : ◆ twee glasplaten ◆ een afstandhouder om de breedte van de ruimte tussen de twee glasplaten in te stellen
Afb. 18 Magnetron.
magneet
1. vrijkomen van elektronen
N
S ;;;;;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;;;;;; N
magnetische velden 2. diffusie van neutraal gas
3. botsing gas-elektron
vacuümpomp
anode kathode metalen scherm 4. het gas botst tegen het scherm en maakt metaaldeeltjes los die zich op het glas afzetten
5. de metaaldeeltjes worden gericht door het magnetisch veld en naar het glas geprojecteerd
bewegend glas
17
TV 214 – december 1999
Afb. 19 Dubbele beglazing : bestanddelen en nummering van de zijden.
BUITEN
BINNEN glasplaten
droge lucht en/of gas afstandhouder opening voor vochtabsorptie
1
AAAAAAAA AAAAAAAA AAAAAAAA 2
3
◆ twee dichtingsschermen die water- en vochtinfiltratie in de gesloten spouw maximaal moeten beperken; het eerste is van polyisobutyleen en het tweede bestaat meestal uit polyurethaan, silicon of polysulfide ◆ een droogmiddel dat in de afstandhouder wordt gebracht, bestemd om het ingesloten gas te drogen en de waterdamp te absorberen die eventueel in de loop van de tijd door diffusie doorheen de randdichting zou dringen.
eerste dichtingsscherm droogmiddel tweede dichtingsscherm 4
◆ de aanduidingen vervat in de onderhavige voorschriften STS 38 niet nageleefd werden voor wat betreft de diktebepaling van het vereiste glas ◆ de oorspronkelijke staat van de dubbele beglazingen toevallig of met opzet gewijzigd of beschadigd werd door afgruizelen, doorsnijden, slijpen of aanbrengen van een zonwerende film of bedekkingslaag ◆ de beglazingen aan abnormale mechanische belastingen worden onderworpen, teweeggebracht door de beweging van de constructie, door een slecht gedrag van de ramen enz. ◆ de stagnatie van water (condensatiewater en/of inzijpelingswater) in de sponning niet doelmatig verhinderd werd. Deze kan verhinderd worden door een doelmatige drainering.”
De goede werking van het droogmiddel en van de dichtingsschermen is bepalend voor de levensduur van de beglazing. Indien het droogmiddel niet langer doeltreffend is of de randafdichting niet langer hermetisch is, dan kan in de spouw condensatie ontstaan en moet de beglazing worden vervangen. De kwaliteitswaarborg voor dubbele beglazing, voorzien in de technische goedkeuringen (ATG), bedraagt 10 jaar, ofschoon de werkelijke levensduur gewoonlijk veel langer is.
De samenstelling van dubbele beglazing wordt aangegeven door drie waarden (in mm), d.i. : de dikte van de buitenplaat, van de lucht- of gasspouw en van de binnenplaat (bijvoorbeeld : 4/12/6 staat voor een buitenplaat van 4 mm, een spouw van 12 mm en een binnenplaat van 6 mm).
De voorwaarden verbonden aan die waarborg worden in de norm NBN S 23-002 (STS 38) als volgt omschreven : “Voor elke isolerende beglazing die behandeld, vervoerd en opgeslagen werd volgens de voorschriften van de fabrikant, en geplaatst volgens de onderhavige voorschriften STS 38, waarborgt de verkoper het nietvertroebelen van het zicht, door vorming van condensatie of door het vastzetten van stof op de binnenzijden van de ruiten gedurende 10 jaar. De waarborg begint te lopen vanaf de datum van de factuur aan de koper gebruiker zonder dat deze datum kan aanvangen voor het verstrijken van de fabricatietermijn die onuitwisbaar is aangebracht. Deze waarborg geldt niet voor glasbreuk en vervalt indien :
Een isolerende beglazing is aan vervormingen onderhevig. Inderdaad, de spouw wordt tijdens de productie afgesloten bij een bepaalde temperatuur en luchtdruk. Nochtans, de latere luchtdruk- en temperatuurschommelingen veroorzaken een lichte welving van de glasplaten, die bepaalde optische verschijnselen tot gevolg kunnen hebben. Die zijn natuurlijk en onvermijdelijk. De warmte-isolatie kan worden gekoppeld aan een akoestische isolatie alsook aan een zonwering en aan bepaalde functies van veiligheid en inbraakbescherming.
18
TV 214 – december 1999
CONCAVE VORM
CONVEXE VORM
GEBOGEN GLAS
Afb. 20 Fabricage en voorbeeld van gebogen glas.
2.3.3.7 GEBOGEN GLAS Dit type glas wordt gebogen bij de verwekingstemperatuur (≈ 600 °C) waardoor het de kromming krijgt van de vorm waarop het wordt geplaatst (afbeelding 20). Gebogen glas kan gehard, gelaagd of gecoat zijn en ook in de vorm van dubbele beglazing voorkomen.
– fotochromische beglazingen : hun optische eigenschappen worden gewijzigd onder invloed van het ultraviolette licht, waardoor een variatie van de absorptie van de zonnestraling optreedt (voorbeeld : zonnebrilglazen die verdonkeren); de reactietijd van die beglazingen is van de orde van enkele minuten en de daling van de lichttransmissie is groter dan die van de energietransmissie – thermochromische beglazingen : hun eigenschappen veranderen ten gevolge van een chemisch proces veroorzaakt door een temperatuurwijziging wanneer de beglazing de overgangstemperatuur bereikt – thermotrope beglazingen : het principe is hetzelfde als voor thermochromische beglazingen, behalve dat de verandering van eigenschappen via een fysisch proces gebeurt ◆ elektrisch geactiveerde chromogene beglazingen : – beglazingen met vloeibare kristallen : onder invloed van een elektrisch veld kan men de oriëntatie van de kristallen wijzigen en de beglazing ofwel ondoorschijnend, ofwel doorschijnend maken; dergelijke beglazing is bestemd voor binnenwanden, bijvoorbeeld van vergaderzalen of voor buitenwanden van dubbele beglazing – elektrochromische beglazingen : hun principe berust op de injectie of expulsie van elektronen en ionen die een verkleuring veroorzaken, teneinde de weerkaatsingsintensiteit te kunnen regelen afhankelijk van de lichtsterkte.
2.3.3.8 SPIEGELS Het glas is behandeld om beelden te weerspiegelen. Het fabricageprocédé van spiegels wordt verzilveren genoemd. De norm NBN EN 1036 [8] geeft meer details over spiegels.
2.3.3.9 SIERGLAS Er kunnen tal van technieken worden toegepast (zeefdruk, emailleren, matteren, zandstralen, …) om sierglas te vervaardigen; details hieromtrent vindt men in § 3.5.1 (p. 69).
2.3.3.10 CHROMOGEEN GLAS Het gaat om glas met veranderlijke eigenschappen. Zo bestaat er niet- elektrisch geactiveerd glas, waarbij de omgevingsvoorwaarden de verandering van toestand bepalen (temperatuur, lichtinval, …), en elektrisch geactiveerd glas, waarbij de verandering van toestand wordt teweeggebracht door toepassing van een elektrische stroom, d.w.z. rechtstreeks door ingrijpen van de gebruiker op de beglazing. Momenteel verkeert het merendeel van dit soort beglazing nog in de ontwikkelings- en prototypefase en wordt er nog verder gewerkt om de fabricage van die producten in grote afmetingen en op grote schaal mogelijk te maken. Men kan ervan uitgaan dat die producten de komende jaren in de handel zullen worden gebracht.
De toepassingen van bepaalde van die beglazingen worden beschreven in § 3.1 (p. 33).
2.3.4
IDENTIFICATIE VAN DE BEGLAZINGEN
Ofschoon de meting van de dikte van enkele of dubbele beglazing doorgaans geen problemen oplevert, is het vaak vrij moeilijk de aard van een beglazing duidelijk te identificeren, eens die in het schrijnwerk zit.
Hierna wordt een bondige beschrijving opgenomen van de verschillende soorten chromogene beglazing [53] : ◆ niet-elektrisch geactiveerde chromogene beglazing : 19
TV 214 – december 1999
Afb. 21 Controle van de toleranties op de afmetingen B en H. 1. Rechthoeken voor de controle van de tolerantie 2. Glasplaat B. Richting loodrecht op de verplaatsingsrichting van de glasbaan op de fabricagelijn H. Richting evenwijdig met de verplaatsing van de glasbaan op de fabricagelijn
1 2
B-t
B+t
H-t
H+t
◆ de standaardmaten, d.w.z. de afmetingen van de glasplaten zoals die van de fabricagelijn komen, zonder verdere bewerking noch versnijding ◆ de vaste maten, d.w.z. de afmetingen van het glas dat uit platen met standaardmaten gesneden is en bestemd is voor een latere bewerking of voor rechtstreeks gebruik als beglazing.
Wat gecoat glas betreft, zijn sommige coatings duidelijk zichtbaar, wat niet wegneemt dat de aard en de eigenschappen van die coating soms moeilijk te bepalen zijn. Bij veiligheidsbeglazing is het niet zo eenvoudig gehard glas en gelaagd glas te onderscheiden, behalve wanneer van het laatste een of meerdere randen zichtbaar zijn. Het breukpatroon maakt duidelijk of men te maken heeft met uitgegloeid, gehard of gelaagd glas.
2.3.5
Om na te gaan of een glasplaat voldoet aan de toleranties ten opzichte van zijn nominale afmetingen in het vlak B en H, tekent men twee rechthoeken (met hetzelfde centrum en met evenwijdige zijden), de ene met de nominale afmetingen verhoogd met de absolute waarde van de tolerantie “t”, de andere met de nominale afmetingen verminderd met de absolute waarde van de tolerantie “t” (afbeelding 21-1). Om aanvaard te worden, moet de glasplaat (afbeelding 21-2) binnen de grote rechthoek vallen en tezelfdertijd rond de kleine rechthoek blijven.
ANDERE DAN GLASPRODUCTEN
Er bestaan nog andere doorzichtige stoffen, zoals kunststoffen, bijvoorbeeld metacrylaat (beter gekend onder de handelsnaam plexiglas) of polycarbonaat. Dat laatste product biedt een hoge schoksterkte. Die producten worden bijvoorbeeld gebruikt voor de vervaardiging van dakkoepels en komen soms ook voor in de samenstelling van meerlaags gelaagd glas met een zeer hoog beschermingsniveau tegen inbraak en vuurwapens.
2.4 2.4.1
De waarden van B, H en “t” zijn in de tabellen van §§ 2.4.2 en 2.4.3 opgenomen voor de verschillende glassoorten.
2.4.1.2 HAAKSHEID
AFMETINGEN EN TOLERANTIES
Om de haaksheid van een glasplaat na te gaan (d.w.z. of de hoeken voldoende dicht 90° benaderen), gebruikt men dezelfde methode als voor de controle van de toleranties op de afmetingen in het vlak (afbeelding 21). Indien een ruit voldoet aan de toleranties op de afmetingen in het vlak, dan voldoet ze ook aan de criteria van de haaksheid (en vice versa).
METHODEN VOOR DE CONTROLE VAN DE AFMETINGEN
2.4.1.1 PLAATAFMETINGEN Bij de bespreking van de toleranties op de afmetingen van glasproducten onderscheidt men twee soorten afmetingen :
20
TV 214 – december 1999
B (mm)
H (mm)
TOLERANTIE “t” (mm)
3210
4500, 5100 of 6000
±5
Getrokken glas
2440 à 2880
1600 à 2160
±5
Figuurglas
1260 à 2520
2100 à 4500
± 3 indien dikte ≤ 6 ± 4 indien dikte > 6
Draadglas
1980 à 2540
1650 à 3820
±4
GLASSOORT
Floatglas
Voor profielglas bepaalt men bovendien de hoekafwijking “z” van de flens (afbeelding 22), die kleiner moet zijn dan 1,0 mm.
Tabel 4 Nominale afmetingen (standaardmaten) in het vlak en toleranties “t” op die afmetingen voor floatglas, getrokken glas, figuurglas en draadglas.
Voor draadglas mogen de metalen draden of draadnetten geen afwijkingen vertonen (buitenhaaksheid, golven of bogen) groter dan 15 mm/m. Voor profielglas (afbeelding 23) gelden volgende nominale afmetingen en toleranties : ◆ lengte H : meervouden van 250 mm, met een maximum van 7000 mm (tolerantie : ± 3 mm) ◆ breedte B : van 232 tot 498 mm (tolerantie : ± 2,0 mm) ◆ flenshoogte “d” : van 41 tot 60 mm (tolerantie : ± 1,0 mm).
2.4.1.3 DIKTE De reële dikte van een beglazing wordt gedefinieerd als het gemiddelde van vier metingen, ieder genomen in het midden van de randen met een nauwkeurigheid van 0,01 mm, behalve in het geval van dubbele beglazing waarvoor de dikte overeenstemt met het gemiddelde van de dikten aan de hoeken en in het midden van de zijden. De metingen worden uitgevoerd met een schroefmaat. De diktewaarden “e” en de overeenkomstige toleranties zijn opgenomen in de tabellen van §§ 2.4.2 en 2.4.3 voor de verschillende glassoorten.
Afb. 23 Afmetingen van profielglas.
z
Afb. 22 Hoekafwijking “z” van de flens bij geprofileerd glas.
d
H e
B z
2.4.2
Voor de toleranties op de vaste afmetingen (gebruiksmaten) komen er in de Europese normen geen gegevens voor; er wordt daarom verwezen naar de waarden opgenomen in de norm NBN S 23-002 (STS 38). Tabel 5 geeft die toleranties afhankelijk van de dikte van de beglazing en in overeenstemming met de voorschriften van die norm.
BASISPRODUCTEN
2.4.2.1 PLAATAFMETINGEN De toleranties op de afmetingen van de basisproducten opgenomen in de norm NBN EN 572 [6] hebben betrekking op de standaardmaten. De in tabel 4 gegeven waarden tonen welke maximumgrootten verkrijgbaar zijn bij de fabrikanten. De afmeting H stemt overeen met de richting evenwijdig met de verplaatsing van de glasbaan op de fabricagelijn; de afmeting B stemt overeen met de richting loodrecht op de verplaatsingsrichting van die baan.
2.4.2.2 DIKTE Tabel 6 geeft de beschikbare nominale dikten “e”, de bijhorende toleranties en de gemiddelde oppervlaktemassa voor floatglas, figuurglas, getrokken glas en draadglas. Tabel 7 geeft de nominale dikten en de geldende toleranties voor profielglas.
Die afmetingen en overeenkomstige toleranties worden gegeven in tabel 4.
21
TV 214 – december 1999
Tabel 5 Toleranties “t” voor floatglas, getrokken glas en draadglas (vaste maten). FLOATGLAS
GETROKKEN GLAS
DRAADGLAS
NOMINALE DIKTE (mm)
B en H < 1,5 m
B of H > 1,5 m
B en H < 1,5 m
B of H > 1,5 m
B en H < 1,5 m
B of H > 1,5 m
2
–
–
±2
±3
–
–
3
±2
±3
±2
±3
–
–
4
±2
±3
±2
±3
–
–
5
±2
±3
±2
±3
–
–
6
±2
±3
±2
±3
±2
±3
8
±3
±4
±3
±4
–
–
10
±3
±4
±3
±4
–
–
12
±3
±4
±3
±4
–
–
15
±5
±6
±5
±6
–
–
19
±5
±6
±5
±6
–
–
Tabel 6 Nominale dikten “e”, bijhorende toleranties en gemiddelde oppervlaktemassa van floatglas, figuurglas, getrokken glas en draadglas. NOMINALE DIKTE “e” (mm)
FLOATGLAS
FIGUURGLAS
GETROKKEN GLAS
DRAADGLAS
GEMIDDELDE OPPERVLAKTEMASSA (kg/m2)
3
± 0,2
± 0,5
± 0,2
–
7,5
4
± 0,2
± 0,5
± 0,2
–
10,0
5
± 0,2
± 0,5
± 0,3
–
12,5
6
± 0,2
± 0,5
± 0,3
- 0,0 / +1,4
15,0
8
± 0,3
± 0,8
± 0,4
–
20,0
10
± 0,3
± 1,0
± 0,5
- 0,9 / + 0,9
25,0
12
± 0,3
–
± 0,6
–
30,0
15
± 0,5
–
–
–
37,5
19
± 1,0
–
–
–
47,5
25
± 1,0
–
–
–
62,5
Tabel 7 Nominale dikten “e” en bijhorende toleranties voor profielglas.
Tabel 8 Toleranties “t” voor thermisch gehard glas (vaste maten).
TOLERANTIES OP DE DIKTE (mm)
NOMINALE DIKTE “e” (mm)
TOLERANTIES OP DE DIKTE (mm)
6
± 0,2
7
± 0,2
B OF H (mm)
DIKTE ≤ 12 mm
DIKTE > 12 mm
< 2000
± 2,5 (harding in horiz. stand) ± 3,0 (harding in vertic. stand)
± 3,0
tussen 2000 en 3000
± 3,0
± 4,0
> 3000
± 4,0
± 5,0
22
TV 214 – december 1999
2.4.3
AFGELEIDE PRODUCTEN
Afb. 25 Algemene en plaatselijke doorbuiging van gehard glas. plaatselijke doorbuiging
2.4.3.1 THERMISCH GEHARD GLAS
algemene doorbuiging
A. AFMETINGEN IN HET VLAK
300 mm
De toleranties op de nominale afmetingen in het vlak van thermisch gehard glas zijn opgenomen in tabel 8.
B of H
ontwerp prEN 12150 [33]. De toelaatbare maximumwaarden van die doorbuigingen worden gegeven in tabel 9.
In het geval van glas gehard in verticale stand moet eveneens de randvervorming gecontroleerd worden, omdat de klemmen die tijdens het harden worden gebruikt om het glas op te hangen, op het glasoppervlak zogenaamde “hardingspunten” achterlaten.
B. DIKTEN Opdat gehard glas conform zou zijn, moet (afbeelding 24) : ◆ het centrum van de hardingspunten op maximum 20 mm van de rand van de glasplaat liggen ◆ de randvervorming aan het hardingspunt maximum 2 mm bedragen (d.w.z. kleiner dan de toleranties vermeld in tabel 8) ◆ het optische-vervormingsoppervlak een kleinere straal hebben dan 100 mm.
Voor de vervaardiging van gehard glas gebruikt men een van de in § 2.3.1 (p. 10) beschreven basisproducten. De dikte en de toleranties moeten bijgevolg aan de vereisten voldoen van de overeenstemmende producten (§ 2.4.2, p. 21).
2.4.3.2 HALFGEHARD GLAS (OF THERMISCH VERSTERKT GLAS)
Afb. 24 Maximale vervormingen van de hardingspunten. ≤ 2 mm
A. AFMETINGEN IN HET VLAK
≤ 20 mm
De toleranties op de nominale afmetingen in het vlak van halfgehard glas zijn opgenomen in tabel 10.
≤ 100 mm hardingspunt
De eisen met betrekking tot de “hardingspunten” zijn dezelfde als voor thermisch gehard glas. De toegelaten waarden voor de plaatselijke en algemene doorbuiging worden gegeven in tabel 11.
Tenslotte, gelet op de aard van de hardingsprocédés, is thermisch gehard glas niet even vlak als uitgegloeid glas. Om de grootte-orde van dat verschijnsel te kunnen definiëren, onderscheidt men de begrippen van plaatselijke doorbuiging (gemeten over een afstand van 300 mm) en algemene doorbuiging (gemeten over de gehele afmeting B of H) (afbeelding 25). De precieze methode voor de meting van de doorbuiging wordt beschreven in het norm-
Horizontaal Verticaal
GLASTYPE
0,003
0,5
Andere
0,004
0,5
Alle typen
0,005
1,0
< 2000
± 2,5 (harding in horiz. stand) ± 3,0 (harding in vertic. stand)
tussen 2000 en 3000
± 3,0
> 3000
± 4,0
HARDINGSPROCÉDÉ
ALGEMENE PLAATSELIJKE DOORBUIGING DOORBUIGING (mm/mm) (mm/300 mm)
Floatglas
TOLERANTIES “t” (mm)
Tabel 10 Toleranties “t” voor halfgehard glas (vaste afmetingen).
Tabel 11 Toelaatbare maximumwaarden voor de algemene en plaatselijke doorbuiging bij halfgehard glas.
Tabel 9 Toelaatbare maximumwaarden voor de algemene en plaatselijke doorbuigingen van thermisch gehard glas. HARDINGSPROCÉDÉ
B OF H (mm)
Horizontaal Verticaal
23
GLASTYPE
ALGEMENE PLAATSELIJKE DOORBUIGING DOORBUIGING (mm/mm) (mm/300 mm)
Floatglas
0,003
0,3
Andere
0,004
0,5
Alle typen
Fabrikant raadplegen
TV 214 – december 1999
B. DIKTEN
B. DIKTEN
Voor de dikten is halfgehard glas een van de in § 2.3.1 (p. 10) beschreven basisproducten en moet het bijgevolg aan de overeenstemmende toleranties voldoen (§ 2.4.2, p. 21).
Voor de vervaardiging van chemisch gehard glas wordt een van de in § 2.3.1 (p. 10) beschreven basisproducten gebruikt. De dikten en toleranties moeten bijgevolg aan de desbetreffende voorschriften voldoen (§ 2.4.2, p. 21).
2.4.3.3 CHEMISCH GEHARD GLAS 2.4.3.4 GELAAGD GLAS
A. AFMETINGEN IN HET VLAK A. AFMETINGEN IN HET VLAK De toleranties op de nominale afmetingen in het vlak van chemisch gehard glas zijn opgenomen in tabel 12. Tabel 12 Toleranties “t” voor chemisch gehard glas (vaste maten).
B OF H (mm)
TOLERANTIES “t” (mm)
< 2000
± 2,5
tussen 2000 en 3000
± 3,0
> 3000
± 4,0
De toleranties op de nominale afmetingen in het vlak van gelaagd glas worden gegeven in tabel 14. Bovendien moet de alignering van de randen van een gelaagd-glasplaat aan bepaalde eisen voldoen : de verschuiving “d” van gelaagd glas wordt bepaald als de maximumafstand tussen de randen van de verschillende samenstellende platen (afbeelding 26). De waarden van die toelaatbare maximumverschuiving worden gegeven in tabel 15.
Wat de vlakheid van chemisch gehard glas betreft, wordt enkel de algemene doorbuiging beschouwd (afbeelding 25). De toelaatbare maximumwaarden voor die doorbuiging worden in tabel 13 gegeven.
In geval van dik en bijgevolg zwaar gelaagd glas (bijvoorbeeld glas dat tegen vuurwapens bestand is, zie § 3.4, p. 62) zijn die toleranties overdreven. Immers, wanneer de rand waarop het glas geplaatst wordt, “verschoven” is, dan zal een enkele van die platen het volle gewicht van de beglazing opnemen en bijgevolg kans lopen te breken.
Tabel 13 Toelaatbare maximumwaarden voor de algemene doorbuiging van chemisch gehard glas. GLASTYPE
MAX. WAARDE V.D. ALGEMENE DOORBUIGING (mm/mm)
Floatglas en getrokken glas
0,002
Figuurglas
0,003
MATEN
MATEN
STANDAARD-
TYPE METING
VASTE
Tabel 14 Toleranties “t” (mm) voor gelaagd glas (standaardmaten en vaste maten).
B OF H (mm)
De plaatsing moet dan ook gebeuren op een vlakgeslepen rand indien de beglazing zwaarder is dan 100 kg of dikker is dan 34 mm. Het vlakslijpen behoort tot de taken van de vakman die het gelaagd glas op de gebruiksmaten snijdt.
DIKTE ≤ 8 mm
DIKTE > 8 mm DIKTE VAN IEDERE PLAAT < 10 mm
TEN MINSTE 1 PLAAT MET DIKTE ≥10 mm
max. 6000 x 2310
+ 5,0
+ 6,0
+ 8,0
- 3,0
- 4,0
- 6,0
< 1100
+ 2,0
+ 2,5
+ 3,5
- 2,0
- 2,0
- 2,5
< 1500
+ 3,0
+ 3,5
+ 4,5
- 2,0
- 2,0
- 3,0
+ 3,0
+ 3,5
+ 5,0
- 2,0
- 2,0
- 3,5
+ 4,5
+ 5,0
+ 6,0
- 2,5
- 3,0
- 4,0
+ 5,0
+ 5,5
+ 6,5
- 3,0
- 3,5
- 4,5
< 2000 < 2500 > 2500
24
TV 214 – december 1999
Tabel 15 Toelaatbare maximumwaarde van de verschuiving “d”.
B OF H (mm)
MAXIMUMVERSCHUIVING “d” (mm)
≤ 1000
2,0
tussen 1000 en 2000
3,0
tussen 2000 en 4000
4,0
> 4000
6,0
Afb. 26 Verschuiving “d” van gelaagd glas.
2.4.3.5 GECOAT GLAS Het glasproduct waarop de coating wordt aangebracht, wordt vervaardigd uit een van de eerder beschreven basisproducten of afgeleide producten (zie overeenstemmend product) en moet bijgevolg voldoen aan de overeenkomstige toleranties, zowel voor de afmetingen in het vlak als voor de dikten.
B; H ± t
2.4.3.6 ISOLERENDE BEGLAZING
A. AFMETINGEN IN HET VLAK ;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; d
Voor isolerende beglazing bestaat elk van de samenstellende glasplaten uit een van de eerder beschreven producten (zie overeenstemmend product) en moet bijgevolg aan de desbetreffende toleranties voldoen. Bovendien moet de afgewerkte isolerende beglazing zelf voldoen aan de eisen opgenomen in tabel 17.
d
B. DIKTEN De tolerantie op de dikte van gewalst gelaagd glas (met kunststoffolies) is gelijk aan de som van de toleranties op de glascomponenten (zie overeenkomstige glasproducten). Men moet geen rekening houden met de tussenlaag indien haar dikte “e*” kleiner is dan 2 mm; een tolerantie van ± 0,2 mm wordt wel beschouwd voor de tussenlaag indien ze dikker is dan 2 mm.
B. DIKTEN De werkelijke dikte van een dubbele beglazing mag van de nominale dikte niet meer verschillen dan de toleranties vermeld in tabel 18 (p. 26).
2.4.3.7 GEBOGEN GLAS De tolerantie op de dikte van gegoten gelaagd glas is gelijk aan de som van de toleranties op de glascomponenten (zie overeenkomstige glasproducten) en de gegoten tussenlaag (hars), waarvan de waarden in tabel 16 worden gegeven. Tabel 16 Toleranties op de dikte “e*” van gegoten tussenlagen.
DIKTE e* VAN DE TUSSENLAAG (mm)
TOLERANTIES (mm)
e* < 1
± 0,4
1 ≤ e* < 2
± 0,5
2 ≤ e* < 3
± 0,6
3 ≤ e*
± 0,7
Gebogen glas komt niet voor onder de producten die door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) worden genormaliseerd, omdat de vervaardiging van gebogen glas sterk afhangt van het materieel waarover de fabrikant voor het buigen van het glas beschikt. Niettemin geven wij hieronder de parameters die het mogelijk maken een gebogen glas te definiëren evenals de toleranties die tijdens het vervaardigingsproces zouden moeten worden nageleefd.
A. PARAMETERS VOOR HET TYPEREN VAN GEBOGEN GLAS
Gebogen glas kan worden getypeerd aan de hand van de volgende parameters (afbeelding 27, p. 27) : ◆ de lengte L : de afmeting van de rechte zijde ◆ de ontwikkeling D : de afmeting van de gebogen zijde ◆ de dikte “e” van het glasproduct ◆ de hoek α (in graden) : de hoek in het centrum die de boog bepaalt ◆ de straal R : de straal van de cirkel waartoe de boog behoort ◆ de koorde C : de afmeting van het segment dat de uiteinden van de boog verbindt ◆ de pijl F : de grootste afstand tussen de koorde en de boog.
Indien een kunststofplaat wordt gebruikt (bijvoorbeeld polycarbonaat), dan neemt men voor die plaat dezelfde toleranties aan als die van floatglas van dezelfde dikte, behalve wanneer de kunststofplaat een Europese Technische Goedkeuring draagt, die de daarbij horende tolerantie vermeldt. De norm NBN EN ISO 12543-5 [16] bepaalt de toleranties in het geval van brandbestendig gelaagd glas en gelaagd glas met tussenlagen van verschillende typen.
25
TV 214 – december 1999
Tabel 17 Toleranties “t” op isolerende beglazingen (vaste maten).
B OF H (mm)
DUBBELE
NOMINALE DIKTE VAN DE COMPONENTEN (mm)
TOLERANTIES “t”(mm)
BEGLAZING BESTAANDE UIT TWEE PLATEN UITGEGLOEID GLAS
≤ 3000
≤6 >6
± 2,0 ± 3,0
> 3000
≤6 >6
± 3,0 ± 4,0
DUBBELE DUBBELE
+ 1,0 - 2,0
BEGLAZING BESTAANDE UIT TWEE PLATEN
UITGEGLOEID GLAS MET LASNAAD
(*)
BEGLAZING BESTAANDE UIT TEN MINSTE EEN GEHARDE OF HALFGEHARDE GLASPLAAT
≤ 2000
± 3,0
tussen 2000 en 3000
± 4,0
> 3000
± 5,0
DUBBELE
BEGLAZING
BESTAANDE UIT FIGUURGLAS
DUBBELE
≤ 8 mm > 8 mm
± 4,0 ± 5,0 TOTALE DIKTE GELAAGD ≤ 8 mm
BEGLAZING BESTAANDE UIT TEN MINSTE EEN
PLAAT GELAAGD GLAS
TOTALE DIKTE GELAAGD > 8 mm IEDERE PLAAT < 10 mm
TEN MINSTE 1 PLAAT ≥ 10 mm
± 2,0
+ 2,5/- 2,0
+ 3,5/- 2,5
tussen 1100 en 1500
+ 3,0/- 2,0
+ 3,5/- 2,0
+ 4,5/- 3,0
tussen 1500 en 2000
+ 3,0/- 2,0
+ 3,5/- 2,0
+ 5,0/- 3,5
tussen 2000 en 2500
+ 4,5/- 2,5
+ 5,0/- 3,0
+ 6,0/- 4,0
≥ 2500
+ 5,0/- 3,0
+ 5,5/- 3,5
+ 6,5/- 4,5
< 1100
(*) Dit beglazingstype wordt in België niet meer vervaardigd.
Tabel 18 Toleranties op de dikte van isolerende beglazingen.
EERSTE GLASPLAAT
TWEEDE GLASPLAAT
TOLERANTIES (mm)
Uitgegloeid glas
Uitgegloeid glas
± 1,0
Uitgegloeid glas
Halfgehard of gehard glas
± 1,5
Uitgegloeid glas
Gelaagd glas met folie
Uitgegloeid glas
Figuurglas
± 1,5
Halfgehard of gehard glas
Halfgehard of gehard glas
± 1,5
Halfgehard of gehard glas
Gelaagd glas met folie
± 1,5
Halfgehard of gehard glas
Figuurglas
± 1,5
Gelaagd glas met folie
Gelaagd glas met folie
± 1,5
Gelaagd glas met folie
Figuurglas
± 1,5
(*) Dikte van iedere plaat ≤ 6 mm en totale dikte ≤ 12 mm. (**) Andere gevallen dan deze onder (*).
26
TV 214 – december 1999
± 1,0 (*) ± 1,5 (**)
Afb. 27 Parameters om gebogen glas te typeren. L : lengte D : ontwikkelde lengte E : dikte α : middelpuntshoek van de boog R : buigstraal C : koorde F : pijl
D
e
L
Afb. 28 Meten van de rechtheid van de randen en van de wringing van gebogen glas.
∆R
F C α
∆R
∆R
∆T
R
Het is bovendien belangrijk te vermelden of die parameters betrekking hebben op de concave of convexe zijde van het gebogen glas. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, hebben de aanduidingen betrekking op de concave zijde (afbeelding 27).
∆T
H
koorde
De hoeken α die kunnen worden uitgevoerd, hangen af van de gewenste straal R en de ontwikkelde lengte D.
B. TOLERANTIES
Voor gebogen glas met een constante krommingsstraal bestaan de volgende betrekkingen tussen die verschillende parameters (α in graden, de andere parameters in dezelfde lengte-eenheid) :
C2 F + 8F 2
R = D C 2 F
Tabel 19 geeft de toleranties op de verschillende afmetingen van gebogen glas.
2.4.3.8 SPIEGELS
R . α . π = 180 α = R . sin 2 C α. = . tg 2 4
A. AFMETINGEN IN HET VLAK De toleranties “t” op de afmetingen in het vlak van spiegels zijn opgenomen in tabel 20.
Tabel 19 Toleranties voor gebogen glas.
B. HAAKSHEID TOLERANTIES
AFMETINGEN
Lengte L
± 3 mm
Ontwikkeling D
± 3 mm zie overeenstemmend product
Dikte “e” Rechtheid v.d. randen (afb. 28)
∆R = ± 3 mm/m
Wringing (afb. 28)
∆T = ± 5 mm/m
Tabel 20 Toleranties op de afmetingen in het vlak van spiegels (fabricagematen en vaste maten).
De tolerantie op de haaksheid van spiegels wordt, in tegenstelling tot de andere glasproducten, uitgedrukt door het lengteverschil tussen de afmetingen van de diagonalen van de spiegel.
B OF H (mm)
Voor spiegels waarvan de afmetingen hoogstens gelijk zijn aan 2000 mm, moet het verschil kleiner zijn dan 3 mm. Voor spiegels waarvan een of twee afmetingen groter zijn dan 2000 mm, moet het verschil kleiner zijn dan 4 mm.
TOLERANTIE “t” (mm)
FABRICAGEMATEN ± 5,0 mm VASTE
MATEN
≤ 2000
± 1,0
> 2000
± 1,5
27
TV 214 – december 1999
Tabel 21 Toleranties op de dikte van spiegels.
NOMINALE DIKTE (mm)
TOLERANTIES (mm)
2
± 0,2
3
± 0,2
4
± 0,2
5
± 0,2
6
± 0,2
voor het snijden van grote glasplaten zijn kantelbaar om de ruiten in verticale stand te kunnen plaatsen (afbeelding 29). Ze zijn voorzien van uitschuifbare inrichtingen of van blaasmonden om het glas te verplaatsen zonder gevaar voor krassen. Het eigenlijke snijden gebeurt manueel of automatisch (afbeelding 29). Bij automatisch snijden wordt de bewerking computergestuurd (met name om de glasplaten optimaal te kunnen benutten). Het glas wordt diep ingesneden met een wolframcarbideschijf en vervolgens op die insnijding afgebroken door op een van de snijranden te drukken.
C. DIKTEN
Afb. 29 Snijtafel (Bottero - type : 340 BCS).
De toleranties op de dikte van spiegels zijn opgenomen in tabel 21.
2.5 GEBREKEN
IN HET GLAS
Om de kwaliteit van de fabricage van glasproducten te beoordelen, worden twee soorten
criteria gebruikt : ◆ optisch criterium : het gaat over de waarneming van het beeld (en de eventuele vervorming) van voorwerpen doorheen het glas en is enkel van toepassing op transparante glasproducten. De voornaamste gebreken die de optische kwaliteit kunnen aantasten, zijn oppervlaktevervormingen en een gebrekkige homogeniteit van de glasmassa. De optische kwaliteit wordt beoordeeld door visuele waarneming ◆ aspect : de kwaliteit van het aspect kan worden aangetast door de aanwezigheid van : – plaatselijke gebreken : kleine vaste of gasvormige insluitingen (luchtbellen, steentjes, ...) – lineaire of uitgebreide gebreken : plaatselijke afzettingen, sporen of vervormingen van het oppervlak over een grote lengte of oppervlakte (deuken, krassen, kamstrepen, afzettingen, indrukken, …), die door visuele waarneming worden beoordeeld – gebreken in de figuren (figuurglas) of in het draadnet (draadglas), beoordeeld door meten van de vervormingen.
Bij het snijden van draadglas moet men de draden met een draaiende beweging breken (door vermoeidheid). Voor het snijden van tweelaagse beglazingen moet men beschikken over een tafel met een snijuitrusting langs onder en langs boven van de glasplaat gekoppeld aan een systeem voor het snijden van de kunststoffen tussenlaag. Het snijden van meerlaagse beglazingen gebeurt met een diamantzaag gekoppeld aan een watersproeisysteem om verhitting van het glas te vermijden, ofwel met waterstraal.
2.6.2
Men onderscheidt gewoon gesneden randen en bewerkte randen. De eerste krijgen na het snijden geen bijkomende bewerking.
De normen geldig voor ieder glasproduct vermelden de proefmethoden voor het kwantificeren van de gebreken en grenzen waarboven het glasproduct als afwijkend wordt beschouwd.
2.6
BEWERKEN VAN GLAS
2.6.1
SNIJDEN VAN DE BASISPRODUCTEN TOT DE GEBRUIKSAFMETINGEN
RANDBEWERKING
Bewerkte randen kunnen van verschillende soorten zijn (zie afbeelding 30) : ◆ afgeschuinde kanten : de scherpe rand van het glas wordt verwijderd ◆ geslepen randen (ruw) : de randen worden afgeschuind en de snede geslepen; er kunnen glanzende delen zichtbaar blijven; ze hebben een witachtig aspect ◆ mat geslepen randen : geslepen randen die verder worden gezoet; de sneden vertonen geen glanzende plekken meer
Het snijden van glas gebeurt meestal in horizontale positie op een daartoe bestemde tafel. De tafels 28
TV 214 – december 1999
Afb. 30 Bewerken van de glasranden.
MONOLITHISCH GLAS
GELAAGD GLAS
GEWOON GESNEDEN GLAS
;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;
AFGESCHUINDE KANTEN
;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;
GESLEPEN RANDEN
;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;
;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;
MAT GESLEPEN
;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;;
SCHUIN AFGESLEPEN
◆ gepolijste randen : mat geslepen randen die bovendien gepolijst worden om de afgeschuinde kanten en randen een mooi glanzend aspect te geven ◆ schuin afgeslepen randen : gesatineerde of gepolijste randen met een afschuining ◆ gezaagde randen (voornamelijk voor gelaagd glas) : deze randen worden bekomen door zagen; het aspect is vergelijkbaar met dat van geslepen randen, maar zonder glanzende plekken noch afgeschuinde kanten ◆ randen gesneden met de waterstraal : voor gelaagd glas, randen gesneden met de hogedrukwaterstraal; het aspect is vergelijkbaar met dat van geslepen randen, maar zonder glanzende plekken noch afgeschuinde kanten.
De kwaliteit van de randafwerking is van groot belang voor de sterkte van het glas. Afgeschilferde of afgesprongen randen vormen zwakke punten van waaruit zich mechanische of thermische breuken van het glas gemakkelijker kunnen voordoen dan wanneer de rand geslepen is.
2.6.3
UITVOERING VAN GATEN EN UITSPARINGEN
Gaten en uitsparingen worden uitgevoerd met watergekoelde diamantgereedschap, ofwel met hogedrukwaterstraal. Voor uitgegloeid glas zijn de meeste snijvormen mogelijk. Nochtans is dit type glas doorgaans onvoldoende sterk om voorzieningen zoals gaten en uitsparingen te verdragen en breekt het dan ook vaak.
De randen worden doorgaans mat geslepen of gepolijst wanneer ze na de plaatsing zichtbaar blijven. Het slijpen gebeurt met een vaste bandmachine (een draaiende band met een bepaalde korrelgrootte komt in contact met de rand van het glas; de machine is gekoppeld aan een watersproeier), een slijpsteen met waterstraal of een afschuinuitrusting.
Om dat verschijnsel te vermijden, gebruikt men halfgehard of gehard glas. In dat geval moet de bewerking gebeuren vóór de thermische behandeling, omdat deze de verdeling van de spanningen in het glas heeft gewijzigd, wat niet langer toelaat het glas te snijden. (§ 2.3.3, p. 13). Bovendien gelden beperkingen qua diameter en plaats van de gaten om breuk zoveel mogelijk te voorkomen.
Die bewerkingen kunnen eveneens worden uitgevoerd voor gaten en uitsparingen.
29
TV 214 – december 1999
2.6.3.1 BEPERKINGEN VOOR THERMISCH GEHARD GLAS EN HALFGEHARD GLAS [31, 33]
C. TOLERANTIES OP DE DIAMETER VAN DE GATEN De toleranties op de diameter van de gaten worden gegeven in tabel 22.
Hierna worden beperkingen opgenomen geldig voor ronde gaten uitgevoerd in ruiten van minstens 4 mm dikte.
NOMINALE DIAMETER Ø (mm)
TOLERANTIES (mm)
4 ≤ Ø ≤ 20
± 1,0
20 ≤ Ø ≤ 100
± 2,0
100 ≤ Ø
fabrikant raadplegen
A. DIAMETER VAN DE GATEN Er wordt aangeraden de diameter van de gaten niet kleiner te nemen dan de glasdikte.
D. TOLERANTIES OP DE PLAATS VAN DE GATEN
B. PLAATS VAN DE GATEN
De plaats van een gat in het glas wordt weergegeven door zijn coördinaten “x” en “y”, gemeten vanuit een willekeurig referentiepunt (op of buiten het glas) tot in het centrum van het gat. De toleranties op de plaats van de gaten zijn identiek aan die van de afmetingen in het vlak B en H van het gebruikte glastype (§ 2.4, p. 20). Afbeelding 34 geeft voorbeelden van het meten van de positie van een gat ten overstaan van een referentiepunt.
De toegelaten afstand tussen de rand van een gat en de rand van het glas, tussen de rand van een gat en de hoek van het glas en tussen twee gaten hangt af van de glasdikte “e” (mm), van de afmetingen B en H (mm) van het glas, van de diameter ø (mm) van het gat, van de vorm van het glas en van het aantal gaten. Hierna worden de na te leven beperkingen gegeven voor glas met maximaal vier gaten : ◆ de afstand “a” tussen de rand van een gat en de rand van het glas mag niet kleiner zijn dan tweemaal de glasdikte (afbeelding 31) : a ≥ 2e ◆ de afstand “b” tussen twee gaten mag niet kleiner zijn dan tweemaal de glasdikte (afbeelding 32) : b ≥ 2e ◆ de afstand “c” tussen de rand van een gat en de hoek van het glas mag niet kleiner zijn dan zesmaal de glasdikte (afbeelding 32) : c ≥ 6e. Afb. 31 Plaats van het gat ten overstaan van een glasrand.
Afb. 34 Voorbeelden van het meten van de positie van een gat. y
x y
α
y x
Afb. 32 Plaats van twee gaten ten overstaan van elkaar.
2.6.3.2 ANDERE SOORTEN INSNIJDING
b ≥2e
Er bestaan nog tal van andere soorten insnijdingen van glas. Afbeelding 35 geeft er enkele voorbeelden van. Wij gaan hier niet verder op in omdat de uitvoeringsmogelijkheden en de toleranties sterk afhangen van het snijgereedschap waarover de werkplaats beschikt.
a≥2e
Afb. 33 Plaats van het gat ten overstaan van een glashoek.
≥
6
e
a≥2e
c
Tabel 22 Toleranties op de diameter van de gaten.
a≥2e
30
TV 214 – december 1999
Afb. 35 Voorbeelden van speciale insnijdingen in glas.
2.7
OPSLAG EN BEHANDELING VAN GLAS
2.7.1
OPSLAG
– lengte ten minste gelijk aan de helft van die van de beglazing – hoogte gelijk aan die van de beglazing ◆ de steunvoeten moeten bedekt zijn met bijvoorbeeld vilt of rubber ◆ de eerste ruit moet goed vlak tegen de rug van de schraag worden geplaatst; de volgende worden zonder te schuiven evenwijdig met de eerste geplaatst; in geval van verschillende afmetingen moeten de grootste ruiten eerst worden gestapeld ◆ de druk van de verpakkingsbanden moet steeds zo vlug mogelijk gelost worden; indien opnieuw veiligheidsbanden moeten aangebracht worden, mogen ze niet te vast worden aangetrokken (vooral in het geval van samengestelde beglazingen) en moeten ze steeds van het glas worden gescheiden door soepele strips.
2.7.1.1 IN KISTEN
OPMERKING : IRISATIEVERSCHIJNSELEN
De kisten moeten verticaal worden opgeslagen in een droge en goed verluchte bergplaats om irisatieverschijnselen te vermijden (zie opmerking hiernaast). Ze mogen in geen geval horizontaal worden gelegd, noch worden blootgesteld aan de zon of aan een andere warmtebron.
Indien tussen opgeslagen ruiten water of condensatie voorkomt en in contact met het glas blijft, worden daaruit basische elementen uitgeloogd, waardoor een fijn witachtig laagje op het glasoppervlak verschijnt. Dat laagje kan normaliter worden afgewassen, behalve indien het contact te langdurig was (waardoor de beglazing onbruikbaar kan worden).
2.7.1.2 IN BULK
2.7.2
De opslag in bulk gebeurt in een droge en goed verluchte overdekte bergplaats, beschermd tegen de zon en andere warmtebronnen (gevaar voor thermische schokken). Bovendien moet men de volgende regels naleven : ◆ de opslaginstallaties, schragen en andere dragers (afbeelding 36) moeten de volgende karakteristieken hebben : – helling begrepen tussen 6° (stabiliteit van de stapel) en 10° (om vervormingen te vermijden) ten overstaan van het verticale vlak
VERPLAATSING
Isolerende beglazing moet verticaal worden verplaatst en ieder rechtstreeks contact met een hard oppervlak moet worden vermeden. Voor grote ruiten wordt aangeraden riemen (afb. 37) of zuignappen (afb. 38) te gebruiken. Voor het verplaatsen van glasplaten met fabricageafmetingen (bij het verlaten van de oven) gebruikt men takels met zuignappen gekoppeld aan een hijstoestel zoals een rolbrug.
Afb. 36 Schragen voor de opslag van het glas.
Afb. 37 Riem voor het verplaatsen van glaswerk.
31
TV 214 – december 1999
Afb. 38 Zuignap voor het verplaatsen van glaswerk.
Het wentelen van een beglazing om een van haar hoeken kan breuk van die hoek veroorzaken. Indien die handeling noodzakelijk is, moet ze als volgt uitgevoerd worden : ◆ voor beglazing met een massa kleiner dan ongeveer 80 kg : op een soepel kussen ◆ voor beglazing met een massa groter dan ongeveer 80 kg : met behulp van een aangepast hoekstuk.
32
TV 214 – december 1999
3
FUNCTIES VAN BEGLAZING
Historisch gezien was de eerste functie die een beglazing moest vervullen, licht binnenlaten en bescherming bieden tegen weer en wind.
SOORT STRALING
Dit hoofdstuk behandelt de verschillende functies die een beglazing moet of kan vervullen, echter in een volgorde die verschilt van de historische ontwikkeling : ◆ regeling van de lichtsterkte en het doorzicht en beheersen van de binnenkomende zonnewarmte ◆ bescherming tegen weer en wind, warmte-isolatie ◆ akoestische isolatie ◆ veiligheid van personen en beveiliging tegen inbraak en brand ◆ decoratie.
Gammastralen
van 0 tot 0,01 nm (*)
X-stralen
van 0,01 nm tot 10 nm
Ultraviolette stralen (UV) : – UVC – UVB – UVA
van van van van
Zichtbare stralen
van 380 nm tot 780 nm
Infraroodstralen (IR) : – nabije : . IRA . IRB – verre : IRC
Ofschoon hier voornamelijk over de beglazing en minder over de ramen gesproken wordt, mag men niet vergeten dat de prestaties van een venster (akoestische en thermische prestaties, inbraakweerstand) afhankelijk zijn zowel van de beglazing als van het raam. Vandaar dat beide onderdelen vergelijkbare prestaties dienen te vertonen.
10 nm tot 380 nm 10 nm tot 280 nm 280 nm tot 315 nm 315 nm tot 380 nm
van 780 nm tot 106 nm van 780 nm tot 1400 nm van 1400 nm tot 2500 nm van 2500 nm tot 106 nm van 106 nm tot meerdere km
Radiogolven
(*) 1 nm = 1 nanometer = 10-9 m.
Afb. 39 Soorten elektromagnetische straling. zonnestraling verwarmingslichaam (radiatoren)
3.1 REGELING
De toevoer van licht en energie zijn intiem met elkaar verbonVAN LICHT EN den; bron hiervoor is de zonneZONNEWARMTE straling. Deze paragraaf behandelt eerst de elektromagnetische straling, die betrekking heeft op die beide aspecten, dan bestudeert het afzonderlijk de manier waarop de vragen van de gebruiker worden beantwoord, om ten slotte tot een gemengde benadering van het probleem te komen.
3.1.1
Tabel 23 Indeling van de elektromagnetische straling volgens de golflengte.
GOLFLENGTE
UV γ
UV
x
nabije IR
verre IR
radiogolven
zichtbaar
ELEKTROMAGNETISCHE STRALING 0 0,01
3.1.1.1 VERSCHILLENDE SOORTEN STRALING
10
280 380 780
2500
106 GOLFLENGTE (nm)
De soorten straling vermeld in tabel 23 kunnen worden beïnvloed door de glasproducten : ◆ X- of gammastralen : glas met een hoog loodgehalte biedt hiertegen bescherming (§ 2.3.2, p. 12)
De elektromagnetische straling wordt gekenmerkt door de snelheid, de frequentie en de golflengte λ. Tabel 23 en afbeelding 39 geven een indeling van die stralingen afhankelijk van de golflengte.
33
TV 214 – december 1999
ZONNE-ENERGIE (W/(m2.µm))
Afb. 40 Zonnespectrum.
Zichtbare straling
1400 1200
Directe straling (luchtmassa 2)
1000
Diffuse straling bij helder weer Diffuse straling bij bewolkt weer
800 600 400 200 0 0
500
1000
1500
2000
2500
GOLFLENGTE (nm)
◆ radiogolven : sommige computers van radarinstallaties kunnen worden gestoord door de weerkaatste radiogolven; men kan zich daartegen beschermen door elektrisch geleidende coatings te gebruiken die dergelijke golven tegenhouden.
De zon ligt aan de oorsprong van het zonnespectrum. Door nucleaire kettingreacties straalt ze rondom een energie uit van 66 miljoen W/m2. Slechts een fractie van die energie, d.i. 1353 W/m2, bereikt onze atmosfeer, dit is de zonneconstante. De hoeveelheid energie die de aarde bereikt, is kleiner dan de zonneconstante, omdat de atmosfeer een deel van de zonnestraling (ongeveer 15 %) absorbeert en een ander deel (ongeveer 6 %) in de ruimte weerkaatst. De globale straling op het aardoppervlak is de som van de directe en diffuse stralingen (afbeelding 41). De ontvangen energie is bovendien afhankelijk van het seizoen, de breedtegraad en de weersomstandigheden (bewolking), het reliëf, de luchtvervuiling, de oriëntatie van het oppervlak, …
De controle van UV-stralen, zonnewarmte, lichtinval en de warmte-isolatie worden behandeld in de paragrafen 3.1.3 tot 3.1.5 en 3.2. De controle hangt in alle gevallen samen met het zonnespectrum (of ten minste met een deel daarvan) en de warmteisolatie bovendien met de verre IR (die overeenstemmen met de warmtestraling geabsorbeerd en terug uitgezonden door de voorwerpen).
3.1.1.2 ZONNESPECTRUM
3.1.2
De zonnestraling vormt slechts een klein deel van het spectrum van de elektromagnetische golven. Haar samenstelling wordt gegeven in tabel 24 en afbeelding 40. Die afbeelding toont drie curven : de straling voor een luchtmassa 2, dat wil zeggen voor een gemiddelde invalshoek van de zonnestralen van 30°, alsook de diffuse straling bij bewolkt en bij helder weer. Het spectrum van het zichtbare licht maakt deel uit van het zonnespectrum.
De energie- en lichtfactoren beschrijven de karakteristieken van de beglazing op het niveau van de transmissie, absorptie en weerkaatsing van het licht en de energie. Afb. 41 Invloed van de atmosfeer op de zonnestraling.
Tabel 24 Samenstelling van het zonnespectrum. SOORT STRALING
GOLFLENGTE (nm)
ENERGIEFRACTIE
UV (A en B)
van 280 tot 380
≈5%
Zichtbaar
van 380 tot 780
≈ 50 %
IR (A en B)
van 780 tot 2500
≈ 45 %
ENERGIE- EN LICHTFACTOREN
weerkaatst
geabsorbeerd
diffuus direct
34
TV 214 – december 1999
3.1.2.1 ENERGIEFACTOREN
3.1.2.2 LICHTFACTOREN
De totale invallende zonnestraling φe op een beglazing wordt opgesplitst in (afbeelding 42) : ◆ een fractie ρe φe die naar buiten wordt weerkaatst, met ρe de directe weerkaatsingsfactor van de beglazing ◆ een fractie τe φe die door de beglazing doorgelaten wordt, met τe de directe transmissiefactor van de beglazing ◆ een fractie αe φe die door de beglazing wordt geabsorbeerd, met αe de directe absorptiefactor van de beglazing. De door de beglazing geabsorbeerde energie wordt vervolgens opgedeeld in : – een fractie qi φe die terug naar binnen wordt uitgestraald, met qi de thermische heruitzendingsfactor naar binnen – een fractie qe φe die terug naar buiten wordt uitgestraald, met qe de thermische heruitzendingsfactor naar buiten.
Naar analogie van de energiefactoren wordt bij de lichtfactoren enkel rekening gehouden met het zichtbare deel van het zonnespectrum (van 380 tot 780 nm).
Afb. 42 Energiefactoren. τe : directe transmissiefactor van de beglazing αe : directe absorptiefactor van de beglazing ρe : directe weerkaatsingsfactor van de beglazing g : zonnefactor voor de totale energietransmissie doorheen de beglazing
De lichttransmissiefactor τv en de lichtweerkaatsingsfactor ρv zijn respectievelijk de fracties van het doorgelaten zichtbare licht en het door de beglazing weerspiegelde licht (afbeelding 43). Aangezien de straling die door de beglazing wordt geabsorbeerd geen enkele visuele waarde heeft, wordt ze doorgaans buiten beschouwing gelaten. Afb. 43 Lichtfactoren. ρv : lichtweerkaatsingsfactor τv : lichttransmissiefactor τv
ρv
τe
ρe
qe buiten
buiten
g
αe
Bij wijze van informatie geeft tabel 25 de waarden “g” en τv voor een enkele en een dubbele heldere beglazing.
qi binnen
Tabel 25 Waarden “g” en τv van een enkele (EB) en een dubbele (DB) heldere beglazing.
De relatie tussen deze factoren wordt gegeven door de betrekkingen : ρe + τ e + α e = 1 en αe = qi + qe.
ZONNEFACTOR g
LICHTTRANSMISSIE τV
Heldere EB 4 mm
0,87
0,90
Heldere DB 4-15-4 (mm)
0,76
0,81
SOORT BEGLAZING
De zonnefactor “g” stelt de totale energietransmissie doorheen de beglazing voor, dat wil zeggen de som van de rechtstreeks doorgelaten straling en de geabsorbeerde straling die naar binnen wordt uitgezonden : g = τe + qi.
3.1.2.3 MOGELIJKE EN/OF WENSELIJKE COMBINATIES VAN DE WAARDEN VAN g EN τV
Opmerking : soms wordt de Shading Coefficient Sc gebruikt; dat is de verhouding van de zonnefactor van de beschouwde beglazing t.o.v. de zonnefactor van helder glas van 4 mm : Sc =
binnen
Afbeelding 44 toont de combinaties van de waarden “g” en τv; verschillende gevallen worden onderscheiden : ◆ aangezien de zichtbare straling de helft van het zonnespectrum vormt (tabel 24), mag de zonnefactor niet kleiner zijn dan de helft van de lichttransmissie; dat stemt overeen met het zwarte
g . 0, 87
35
TV 214 – december 1999
3.1.3
bovenste gebied van de grafiek dat dus onmogelijk kan worden bereikt ◆ het bereiken van een hoge zonnefactor “g” (grote energie-inbreng) met een lage lichttransmissie τv (weinig lichtinval) heeft weinig belang; dat stemt overeen met het grijze gebied van de grafiek ◆ het lichte middelste gebied van de grafiek stemt overeen met karakteristieken die theoretisch kunnen worden bereikt; bepaalde delen van dat gebied zijn interessanter dan andere voor de zonnebeheersing en de lichtinval : – ’s zomers is een lage zonnefactor “g” gecombineerd met een hoge lichttransmissie τv wenselijk – ’s winters is een hoge zonnefactor “g” gecombineerd met een hoge lichttransmissie τv wenselijk.
BEHEERSEN VAN DE THERMISCHE EFFECTEN VAN DE ZONNESTRALING
A. OPWARMING VAN RUIMTEN - BROEIKASEFFECT De zon kan ruim beglaasde gebouwen sterk opwarmen. De zonnewarmte dringt in een ruimte door rechtstreekse transmissie of door uitstraling na absorptie door de beglazing. Die fractie van de zonnestraling die in een gebouw binnengedrongen is, valt op de wanden, de vloer en de meubelen die dat gedeeltelijk absorberen en daardoor dus opwarmen. Op hun beurt gaan ze die energie terug afgeven in de vorm van warme infraroodstraling met een golflengte van meer dan 2500 nm (verre IR). Aangezien glas nagenoeg ondoorschijnend is voor straling met een grote golflengte, blijft deze in de kamer opgesloten, waardoor de temperatuur geleidelijk stijgt : dat is het broeikaseffect.
Alle punten van het lichte gebied kunnen in theorie worden bereikt, hoewel met de huidige glasproducten niet al deze combinaties mogelijk zijn.
B. GEBRUIK VAN DE KAMERS Opmerking : die keuzecriteria houden enkel rekening met de energie- en lichttransmissie; in de praktijk moet men bij de keuze van een beglazing eveneens de eisen inzake warmte-isolatie (§ 3.2, p. 46) in beschouwing nemen.
Het broeikaseffect wordt in woningen nagestreefd tijdens de koude perioden van het jaar, omdat het energiebesparend werkt. Daarentegen wordt het zelden gewaardeerd in gebouwen uit de tertiaire sector, waarin de hoge bezettingsgraad, het gebruik van elektrische toestellen en kunstlicht de binnentemperatuur reeds omhoogjagen. In dergelijke gevallen veroorzaakt het broeikaseffect eerder een stijging van de kosten voor klimaatregeling. Voor zulke gebouwen is een zonwering aangewezen.
Afb. 44 Combinaties zonnefactor “g” - lichttransmissie τv. 1
LICHTTRANSMISSIE τv
optimale karakteristieken in de winter
C. ORIËNTATIE VAN DE VENSTERS
optimale karakteristieken in de zomer
De hoeveelheid zonnewarmte die binnenkomt, hangt af van de oriëntatie van de vensters. Noordelijk georiënteerde vensters laten het minst energie binnen. Zuidelijk georiënteerde vensters daarentegen krijgen veel zon in de winter en weinig in de zomer wegens hoogstaande zon. De westelijk en oostelijk georiënteerde vensters krijgen het ganse jaar door zon. De westelijk georiënteerde vensters hebben bovendien het nadeel zon te krijgen op het einde van de dag, nadat het gebouw gedurende de dag reeds werd opgewarmd. Dat is bijgevolg de meest kritieke oriëntatie wanneer men zich tegen de warmte van de zon wenst te beschermen.
0,5
0 0
0,5
1
ZONNEFACTOR g
Afbeelding 45 toont de zonnewarmte die op een zonnige dag op een verticale gevel valt volgens de ligging en de seizoenen.
36
TV 214 – december 1999
Afb. 45 Bezonning op een verticale gevel volgens de oriëntatie en de seizoenen.
STRALINGSDICHTHEID VAN DE ZON IN DE WINTER
WARMTESTROOMDICHTHEID (W/m2)
800 ZUID
700 600 500 400
WEST OOST
300 200 100 0 6
4
8
10
12
14
16
18
20
22
TIJD (UUR) STRALINGSDICHTHEID VAN DE ZON IN DE HERFST EN IN DE LENTE
800
WEST
OOST
600 500 400 300 200 100 0 6
4
8
10
12
14
16
18
22
20
TIJD (UUR)
STRALINGSDICHTHEID VAN DE ZON IN DE ZOMER
800 WEST
OOST
WARMTESTROOMDICHTHEID (W/m2)
WARMTESTROOMDICHTHEID (W/m2)
ZUID
700
700 600 ZUID
500 400 300 200 100 0
4
6
8
10
12
14
16
18
20
TIJD (UUR)
37
TV 214 – december 1999
22
Afb. 46 Absorberend glas.
D. MOGELIJKE OPLOSSINGEN De opwarming door zoninstraling kan op verscheidene manieren beperkt worden, nl. door : ◆ de oppervlakte van de beglazing te beperken tot redelijke waarden, rekening houdend met het volume en de thermische inertie van het gebouw, en met de oriëntatie van de vensters ◆ zonwerende beglazing te gebruiken ◆ zonweringen te gebruiken (blinden, luiken, …) zowel binnen als buiten of ingebouwd in de dubbele beglazing ◆ architecturale beschermingen te gebruiken (uitkragende bouwdelen, zoals balkons).
buiten
Momenteel bestaan er drie soorten beglazing waarmee de zoninstraling kan worden geregeld, nl. : ◆ absorberend glas ◆ glas met reflecterende coatings ◆ glas dat beide vorige eigenschappen in zich verenigt.
A. ABSORBEREND GLAS Het is in de massa gekleurd glas (brons, grijs, groen, rose, blauw, …) door toevoeging van metaaloxiden aan het mengsel. Naar gelang van de kleur en de dikte van het glas varieert de zonnefactor “g” van 0,4 tot 0,8. 0
weerkaatsing
0,1
absorptie
0,8
0,2
0,7
0,3
0,6
0,4
0,5
0,5
0,4
0,6
transmissie
0,3
0,7
0,2
0,8
0,1
0,9
0 0
500
1000 1500 λ (nm)
2000
0,1
0,8
0,2
0,7
0,3
0,6
0,4
0,5
0,5
absorptie
0,4
0,6
0,3
0,7
0,2
0,8
0,1 0
0,9
transmissie 0
500
1000
1500 λ (nm)
38
2000
1 2500
TV 214 – december 1999
WEERKAATSING ρe
weerkaatsing
0,9
TRANSMISSIE τe
1 2500 0
1
B. ABSORBEREND GLAS
WEERKAATSING ρe
0,9
TRANSMISSIE τe
A. HELDER GLAS
1
binnen
In de toekomst zullen bepaalde soorten chromogeen glas eveneens voor zonwering kunnen worden gebruikt.
3.1.3.1 GEBRUIK VAN ZONWERENDE BEGLAZING
Afb. 47 Karakteristieken van energietransmissie, -absorptie en -weerkaatsing van helder glas en van absorberend glas (τv = 0,62 en g = 0,38).
αe
Doordat absorberend glas sneller opwarmt dan gewoon glas, is het onderhevig aan thermische breuk, zodat de gepaste voorzorgen moeten worden getroffen (§ 3.1.3.4, p. 42).
Dit glas absorbeert een deel van de zonne-energie alvorens ze naar binnen en buiten door te geven (afbeelding 46). De verhouding tussen de naar binnen en naar buiten uitgezonden energie hangt o.a. af van de windsnelheid en van de temperatuur van de binnen- en buitenlucht. Om de naar buiten uitgestraalde warmte zo goed mogelijk af te voeren, moet het absorberende glas zo weinig mogelijk inspringend worden geplaatst ten overstaan van het gevelvlak. In vlakke gevels kan de geabsorbeerde warmte beter ontsnappen en is de straling naar binnen kleiner.
B. REFLECTEREND GLAS Dat is gecoat glas dat een deel van de invallende zonne-energie weerkaatst (afbeelding 48).
Afb. 48 Reflecterend glas.
Afbeelding 47 toont een voorbeeld van de energietransmissie door een onbehandelde heldere ruit en een absorberende ruit. Absorberend glas werd veel gebruikt toen de coatingstechniek nog onvoldoende ontwikkeld was om doeltreffend reflecterend glas te vervaardigen. Momenteel wordt het steeds minder gebruikt voor zonwering.
buiten
binnen
A. HELDER GLAS
0,9
TRANSMISSIE τe
0
weerkaatsing
0,1
absorptie
0,8
0,2
0,7
0,3
0,6
0,4
0,5
0,5
0,4
0,6
transmissie
0,3
0,7
0,2
0,8
0,1
0,9
0
0
500
1000 1500 λ (nm)
2000
WEERKAATSING ρe
1
1 2500
B. REFLECTEREND GLAS
0,9
0,1
0,8
0,2
0,7
0,3
weerkaatsing
0,6
0,4
0,5
0,5
0,4
0,6
0,3
0,7
absorptie
0,2
0,8 transmissie
0,1 0
0
500
0,9 1000
39
1500 λ (nm)
2000
1 2500
TV 214 – december 1999
WEERKAATSING ρe
0
1
TRANSMISSIE τe
Afb. 49 Transmissie-, absorptie- en weerkaatsingskarakteristieken van helder glas en van reflecterend glas (τv = 0,65 en g = 0,35).
ρe
worden gebruikt (dikte, tint, coatings, …) wanneer ze naast elkaar worden geplaatst.
Er bestaan verschillende soorten coatings : ◆ pyrolithische coatings op basis van metaaloxiden, die op floatglas of absorberend glas worden afgezet; ze worden geplaatst in positie 1 of 2, in enkel of dubbel glas ◆ coatings onder vacuüm op basis van metaaloxiden of metalen; aangezien die coatings breekbaarder zijn dan de pyrolithische coatings, worden ze in positie 2 geplaatst en moeten ze in bepaalde gevallen verplicht aan de binnenzijde van de dubbele beglazing worden geplaatst; deze coatings zijn in een uitgebreid aantal tinten verkrijgbaar.
◆ Een reflecterende beglazing weerspiegelt het licht afkomstig van het meest lichtgevende milieu. Wanneer het buiten donker is en het kunstlicht ontstoken is in een ruimte, wordt dit licht naar binnen weerspiegeld. Er doet zich het omgekeerde effect als overdag voor : er kan niet meer naar buiten worden gekeken.
D. MOMENTEEL MOGELIJKE COMBINATIES VAN g EN τV BIJ ABSORBEREND EN REFLECTEREND
Afbeelding 49 toont een voorbeeld van de energietransmissie door een onbehandelde heldere ruit en een weerkaatsende ruit.
GLAS
Afbeelding 50 toont de gebieden van de grafiek g τv die men kan bereiken met de verschillende soorten zonwerend glas gebruikt in een dubbele beglazing (6-12-6). Om de verschillende soorten beglazing te vergelijken, duidt die grafiek tevens de positie aan van helder enkel en dubbel glas en van dubbel glas met hoog rendement (§3.2.2.2, p. 48).
Zoals bij absorberend glas moet er bij gebruik van reflecterend glas opgelet worden voor thermische breuk (§ 3.1.3.4, p. 42).
C. OPMERKINGEN ◆ Om een bestaande heldere beglazing zonwerend te maken, kan men er reflecterende folies op kleven. Zulke folies kunnen echter thermische breuk veroorzaken. Bovendien vervalt in dergelijke gevallen de tienjarige waarborg voorzien in de norm NBN S 23-002 (STS 38) (zie § 2.3.3.6, p. 18).
3.1.3.2 GEBRUIK VAN ZONWERINGEN [54] Het regelen van de zoninstraling (en van de verblinding) kan ook gebeuren met zonweringen (luiken, blinden, gordijnen, …). Deze hebben het voordeel dat men ’s zomers tegen de zon wordt beschermd en ’s winters van de zonne-energie kan genieten. Ze hebben het nadeel dat ze het zicht naar buiten beperken of verhinderen en minder of geen daglicht binnenlaten.
◆ Absorberende en reflecterende beglazingen zijn getint; om kleurverschillen van de gevel te voorkomen, moet dus eenzelfde soort beglazing 1
Afb. 50 Mogelijke combinaties van de factoren “g” en τv.
0,9 1 0,8 0,7 LICHTTRANSMISSIE τv
2 3
7
1 2 3
heldere EB 6 mm heldere DB
4
absorberend glas glas met pyrolithische coating voor zonwering glas met coating onder vacuüm voor zonwering glas met coating onder vacuüm dat zonwering en versterkte warmte-isolatie (HR) combineert
5
0,6 4
6 7
0,5
DB met HR (hoog rendement)
0,4 5 0,3 0,2 0,1 0
6 0
0,1
0,2 0,3
0,4
0,5 0,6
0,7 0,8 0,9
1
ZONNEFACTOR g
40
TV 214 – december 1999
◆ automatisch : de automatische werking wordt gestuurd door een aantal referentiegrootheden (bezonning, buitentemperatuur, windsnelheid, regen, datum en uur, …). Ze werkt energiebesparend, trekt de luiken op bij sterke wind of regen, ook als de bewoners afwezig zijn, of anticipeert op de behoeften (bijvoorbeeld worden de oostelijk gelegen kantoren afgeschermd alvorens het personeel ’s morgens aankomt). Nochtans is het steeds aangeraden dat eenieder de positie van de luiken individueel kan regelen om een optimaal comfort te verzekeren.
Drie grote categorieën van zonwering worden onderscheiden : ◆ de binnenzonwering, die doeltreffend is voor het beperken van de lichtsterkte, maar zeer beperkte prestaties biedt voor de bescherming tegen zonnewarmte; dergelijke zonweringen absorberen en weerkaatsen immers de invallende zonnestraling; wanneer de zonwering aan de binnenkant zit, wordt ze opgewarmd en geeft ze die warmte af aan de rest van de kamer ◆ de buitenzonwering, die beide functies efficiënt vervult, omdat de opwarming van de zonwering geen invloed heeft op de binnentemperatuur (afbeelding 51); men moet echter vermijden dat de zonwering slechts een deel van de beglazing beschaduwt, om thermische breuk te voorkomen (§ 3.1.3.4, p. 42); deze zonweringen vereisen regelmatig onderhoud en schoonmaak en moeten bestand zijn tegen weersinvloeden en eventueel vandalisme ◆ de zonwering die in een dubbel glas ingebouwd zit (rolgordijn of richtbare lamellen, afbeelding 52); dit systeem wordt oncomfortabel bij langdurige bezonning door de opwarming van het glas en het daaruit voortvloeiende warmewandeffect; het biedt het voordeel dat de zonwering zelf afgeschermd zit tegen vervuiling. In het geval van rolgordijnen moet men opletten voor thermische breuk indien het gordijn in een tussenstand staat (§ 3.1.3.4, p. 42)
Tabel 26 geeft de zonnefactor “g” en de lichttransmissie τv van verschillende soorten zonwering. 3.1.3.3 ARCHITECTURALE BESCHERMINGEN Men kan eveneens gebruik maken van de bouwdelen om zich tegen de zon te beschermen. Afbeelding 53 geeft een voorbeeld van een uitstek van een gebouw dat zodanig ontworpen is dat hij de kamers ’s zomers tegen de zon beschermt, een deel van de zonnestraling doorlaat in het voor- en najaar en alle zonnestraling doorlaat in de winter. Die oplossing kan gemakkelijk worden toegepast voor zuidelijk georiënteerde gevels, maar is moeilijker uitvoerbaar voor oostelijk en westelijk georiënteerde gevels; bovendien kan dergelijke bescherming niet worden aangepast aan de omstandigheden.
Richtbare zonwering kan op verscheidene manieren worden bediend : ◆ manueel ◆ gemotoriseerd (bediening met drukknop of afstandsbediening)
Een speciaal geval van architecturale zonwering is het gebruik van beplanting die in bepaalde perio-
Afb. 51 Vergelijking van de doeltreffendheid van binnen- en buitenzonweringen (de zonnefactor is gelijk aan 0,15 in geval A en 0,45 in geval B).
B. RICHTBARE LAMELLEN
A. ROLGORDIJN
B. BINNENZONWERING
A. BUITENZONWERING
buiten
binnen
buiten
buiten
Afb. 52 Zonwering in de luchtspouw van een dubbele beglazing.
A A
A A
A
A buiten
binnen
41
binnen
TV 214 – december 1999
binnen
Tabel 26 Waarden “g” en τv van verschillende soorten zonwering.
g
τv
rolgordijnen
0,08
0,04
uitschuifbare blinden (30° t.o.v. het verticale vlak)
0,09
–
uitschuifbare blinden (53° t.o.v. het verticale vlak)
0,11
–
0,17 - 0,36 (*)
0,0 - 0,79 (*)
0,39
0,03
ZONWERING
BUITEN
INGEBOUWD
blinden met lamellen
BINNEN
rolgordijnen
(*) Waarden voor gesloten en open lamellen.
Dat temperatuurverschil kan bijvoorbeeld ontstaan ten gevolge van : ◆ een temperatuurverschil tussen het zichtbare deel en het gedeelte dat in de glassponning zit; dit risico bestaat voor zonwerende beglazing en met name voor absorberende beglazing (afbeelding 55) ◆ het feit dat een deel van de beglazing in de zon staat en het andere in de schaduw.
den van het jaar bescherming biedt tegen de zon (afbeelding 54).
3.1.3.4 THERMISCHE BREUK Breuk door thermische schok ontstaat wanneer er tussen twee zones van uitgegloeid glas een te groot temperatuurverschil optreedt. Wanneer de temperatuur van het glas stijgt, zet het uit. Dit verschijnsel is niet nadelig indien de temperatuurstijging gelijkmatig over de gehele beglazing verloopt. Blijft echter een deel van de beglazing koud, dan kan het warme gedeelte zich niet vrij uitzetten, wat tot trekspanningen leidt die de breuksterkte van het glas kunnen overtreffen.
Afb. 53 Architecturale bescherming (uitstek).
Afb. 54 Bescherming door een boom.
A. IN DE ZOMER
Thermische breuk ontstaat aan de rand van de beglazing, loodrecht op de rand en op de twee vlakken (afbeelding 56). Factoren die thermische breuk beïnvloeden, zijn (*) : ◆ de oriëntatie van de gevels (de beglazing georiënteerd tussen - 60° en + 45° rond het noor-
B. IN DE WINTER
B. IN DE ZOMER
C. IN DE LENTE EN IN DE HERFST
A. IN DE WINTER
42
TV 214 – december 1999
Afb. 56 Thermische glasbreuk.
Afb. 55 Principe van de thermische breuk.
;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; trek ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; warm gedeelte ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;; koud gedeelte ;;;;;;;;;;;;;;;; ;;;;;;;;;;;;;;;;
uitgegloeid glas thermische breuk kan voorkomen bij een temperatuurverschil van ongeveer 30 °C. Halfgehard glas wordt doorgaans gebruikt wanneer enkel thermische breuk moet worden vermeden; gehard glas wordt gebruikt wanneer bovendien een hogere mechanische sterkte wordt vereist.
den vormt geen problemen (afbeelding 57) ◆ de plaats van de beglazing (gevel, dak) ◆ de mogelijke beschaduwing van een deel van de beglazing (uitstekend bouwdeel, zonwering) ◆ de aanwezigheid op de beglazing van een blaasmond van het mechanische ventilatiesysteem (warme of koude lucht) ◆ de nabijheid van een radiator ◆ de nabijheid van een donker voorwerp achter de beglazing ◆ de aard, vorm en kleur van de ramen; de plaatsingsmethode van de beglazing in de sponning ◆ het gebruik van glas met een coating voor schuiframen ◆ de inspringende plaatsing van de ramen t.o.v. de gevel ◆ de aard en afmetingen van het glas ◆ de afwerking van de glasranden : beschadigde of afgeschilferde randen verhogen de kans op thermische breuk, omdat die ontstaat vanuit de zwakke punten.
3.1.4
3.1.4.1 VERLICHTING VAN DE KAMERS Het probleem van de verlichting van de kamers is ingewikkeld; daarom beperken wij ons hier tot enkele algemene regels zonder in detail te treden. Bovendien beschouwen wij enkel woongebouwen en niet kantoorgebouwen, waarbij bovendien rekening moet worden gehouden met de kunstmatige verlichting.
A. NATUURLIJKE VERLICHTING De beschikbare hoeveelheid daglicht in een omgeving hangt af van de weersomstandigheden, het seizoen, het uur van de dag, de eventuele hindernissen bij ramen en deuren enz.
Wanneer er gevaar voor thermische breuk bestaat, wordt halfgehard of gehard glas toegepast dat bestand is tegen temperatuurverschillen van respectievelijk ongeveer 200 °C en 100 °C, terwijl bij
N
W
te beschouwen sector
Zoals de invallende energie is ook het invallende licht afhankelijk van de oriëntatie van het venster. De noordelijke oriëntatie geniet nagenoeg niet van de zon, zodat daar de natuurlijke verlichting het meest constant is. De oostelijke en westelijke oriëntatie alsook de zuidelijke oriëntatie in de winter daarentegen genieten van rechtstreekse lichtinval.
Afb. 57 Thermische breuk Te beschouwen oriëntatie.
45°
60°
VERLICHTING, ZICHTBAARHEID, VERDUISTERING
B. PLAATS VAN DE VENSTEROPENINGEN
O
Aangezien het licht zich rechtlijnig voortplant, zijn het de bovenste zones van de vensteropeningen die een kamer in de diepte verlichten. Er wordt aangeraden de beglazing derwijze te plaatsen, dat de bovenrand op een hoogte ligt die ten minste gelijk is aan de helft van de kamerdiepte. Daklichten zijn eveneens voordelig voor een goede verlichting.
Z (*) Voor de beoordeling van de thermische spanningen in glas, zie FIV 01 [73].
43
TV 214 – december 1999
Afb. 58 Spreiding van het licht volgens de grootte en de plaats van de vensters.
schijnselen : ◆ het thermisch harden van het glas kan leiden tot optische vervormingen, hardingsspectrum genoemd (§ 2.3.3.1, p. 13) ◆ in dubbel glas kunnen de weerkaatsings- en brekingsverschijnselen van de lichtstralen, die zich voordoen in de verschillende raakvlakken glas-lucht (gas), optische interferenties veroorzaken, die tot gekleurde vlekken leiden; dit verschijnsel kan worden beperkt door twee ruiten van verschillende dikte te gebruiken ◆ condensatie op de beglazing kan de zichtbaarheid beperken of verhinderen. Op de binnenzijde van dubbele beglazing kan ze sterk worden beperkt (§ 3.2.3, p. 53).
Bovendien is de verspreiding van het licht eveneens een sleutelfactor voor een goede verlichting. Het volstaat niet voldoende licht in de ruimten te laten binnendringen, het moet ook nog evenwichtig worden verdeeld. Aangezien het licht door de plafonds, vloeren en wanden wordt weerkaatst, moet men donkere kleuren vermijden omdat die het licht absorberen en donkere hoeken veroorzaken. Men heeft er bijgevolg belang bij vensters te voorzien in meerdere wanden en op een vrij hoog niveau (afbeelding 58). Is dat niet mogelijk, dan kan men spelen met de weerkaatsing van de binnenoppervlakken van de kamer, die dan als secundaire lichtbronnen kunnen worden benut. Een onevenwicht tussen de lichtsterkte van verscheidene bronnen kan worden gecompenseerd door de keuze van glas met een aangepaste lichttransmissie (reflecterend en absorberend glas, zie § 3.1.3, p. 36).
Wanneer de lichtweerkaatsing de zichtbaarheid kan hinderen (uitstalramen, kaders, …, afbeelding 59), zijn er verschillende oplossingen om het probleem te beperken : ◆ glas met een antireflecterende coating : het gaat om oxide- of metaalcoatings die onder vacuüm worden aangebracht en die de lichtweerkaatsing maximaal beperken ◆ glas gecoat door onderdompeling in een bad ◆ met zuur gematteerd glas (voor gebruik in kaders, afbeelding 59).
Ofschoon overvloedig licht aangenaam is, moet men verblinding door te sterke lichtbronnen vermijden. De vermindering van de oppervlakte van de vensteropeningen is geen goede oplossing, omdat ze het contrast tussen het venster en de muur waarin het zit, accentueert, waardoor het onbehagen nog toeneemt. Verblinding kan wel worden verzwakt door het gebruik van gecoat glas met een verminderde lichtdoorlatendheid.
3.1.4.3 VERDUISTERING – BESCHERMING TEGEN INKIJK
C. OPPERVLAKTE VAN DE BEGLAZING In bepaalde speciale gevallen wenst men de intimiteit van de kamers te beschermen door inkijk te beperken. Dat kan worden bereikt met verschillende glasproducten : ◆ doorschijnend en/of gekleurd glas : figuurglas, gelaagd glas met PVB (mat of gekleurd), met zuur of zand gematteerd glas, glazen bouwstenen (afbeelding 60), opaalglas (dat wil zeggen in de massa wit gekleurd), geëmailleerd of gezeefdrukt glas, in de massa gekleurd glas, doorschijnende U-vormige glasprofielen (afbeelding 61) ◆ dubbele beglazing met ingewerkte jaloezie ◆ reflecterend glas : het beschermt een kamer gedeeltelijk tegen inkijk in de mate dat het in de kamer donkerder is dan erbuiten ◆ chromogeen glas met vloeibare kristallen : het
Voor een goede natuurlijke verlichting van de kamers moet de oppervlakte van de vensters voldoende groot zijn en de verhouding tussen ondoorschijnende elementen (bijvoorbeeld de onderverdelingen van de ramen) beperkt blijven. Aan te raden is een beglaasde oppervlakte van ongeveer 1/8 van de vloeroppervlakte voor woonkamers en keukens, en van ongeveer 1/10 tot 1/12 van de vloeroppervlakte voor slaapkamers.
3.1.4.2 ZICHTBAARHEID DOOR EEN BEGLAZING De kwaliteit van de zichtbaarheid door een beglazing kan worden beïnvloed door verschillende ver-
44
TV 214 – december 1999
Afb. 59 Gebruik van normaal of antireflecterend glas. A. NORMAAL GLAS
B. ANTIREFLECTEREND GLAS
Afb. 60 Bescherming tegen inkijk door middel van een wand van glazen bouwstenen.
Afb. 61 Doorschijnende wanden van profielglas.
3.1.4.4 VERKLEURING VAN WAREN IN UITSTALRAMEN
is glas dat vloeibare kristallen bevat waarvan de oriëntatie kan worden gewijzigd onder invloed van een elektrisch veld; afhankelijk van die oriëntatie wordt het glas al dan niet doorzichtig (afbeelding 62). Dergelijk glas kan eveneens worden gebruikt als beveiligingsmiddel in banken en postkantoren, om inkijk in de loketten te verhinderen ◆ spionspiegels, die een speciaal geval vormen : het gaat om glas waardoor slechts vanuit één zijde kan worden gekeken, dit om waar te nemen zonder zelf gezien te worden (luchthavens, grootwarenhuizen, …). Dergelijk glas is voorzien van een coating met een zeer lage lichttransmissie; men moet er daarbij voor zorgen dat de lichtbronnen beduidend zwakker en diffuser zijn aan de spionzijde dan aan de te observeren kant.
De zonnestraling is een energievorm die in bepaalde gevallen voorwerpen kan verkleuren die in uitstalramen liggen. Die verkleuring is het gevolg van de geleidelijke verbreking van de moleculaire verbindingen onder invloed van fotonen met een hoge energie. De stralingen die dit verschijnsel veroorzaken, zijn de ultraviolette stralen en, in mindere mate, het zichtbare licht met een korte golflengte (violet en blauw). Bovendien veroorzaakt de zonnestraling temperatuurstijgingen die dit verschijnsel nog kunnen versnellen. Sommige glasproducten kunnen verkleuring verhinderen of beperken :
45
TV 214 – december 1999
Afb. 62 Chromogeen glas met vloeibare kristallen onder en zonder spanning. A. ONDER SPANNING
B. ZONDER SPANNING
◆ gelaagd glas met een tussenlaag van PVB, die meer dan 99 % van de UV-stralen absorbeert ◆ geel-oranje gekleurd glas dat gedeeltelijk het violette en blauwe licht absorbeert ◆ glas met een lage zonnefactor die de temperatuurstijging beperkt.
Op termijn zou chromogene beglazing (§ 2.3.3.10, p. 19) aan al die eisen kunnen voldoen. Afbeelding 63 toont de toepassingsmogelijkheden van de verschillende soorten chromogeen glas.
3.2
BESTANDHEID TEGEN WEERSINVLOEDEN WARMTE-ISOLATIE
3.2.1
BESCHERMING TEGEN REGEN, SNEEUW EN WIND
Geen enkel glasproduct kan 100 % waarborgen dat geen verkleuring optreedt. Immers, ook kunstlicht kan in sommige gevallen dit verschijnsel veroorzaken.
3.1.5
GECOMBINEERDE BENADERING VAN DE BESCHERMINGEN TEGEN LICHT EN ENERGIE
Wanneer de beglazing vakkundig in correct schrijnwerk wordt geplaatst, volstaat dat om infiltratie van lucht, regen en sneeuw te weren.
In de meeste gevallen gaan de problemen van de verlichting en de verwarming door de zon samen. Bovendien variëren de wensen van de gebruiker volgens de perioden van het jaar en zijn ze tegenstrijdig (afbeelding 44, p. 36) : ◆ ’s winters wenst hij zoveel mogelijk van de zon te genieten, wat een maximale transparantie vereist ◆ ’s zomers wenst hij de bezonning maximaal te beperken en toch voldoende licht te krijgen in de kamers. Afb. 63 Toegankelijke 1 domeinen met chromogeen glas. 1. Fotochromisch 2. Thermochromisch 3. Thermotroop 4. Elektrochromisch 0,5 5. Vloeibare kristallen
2
LICHTTRANSMISSIE τv
Wat de windwerking betreft, geeft een beglazing met een gepaste dikte (hoofdstuk 4) voldoende waarborgen van stevigheid.
3.2.2
1
hoog niveau
4
WARMTE-ISOLATIE
Wat de warmte-isolatie betreft, volstaat enkel glas niet, zodat naar betere oplossingen moet worden gezocht, wat trouwens verplicht is door de thermische reglementen van toepassing in de verschillende gewesten (§ 3.2.2.7, p. 53).
5
3
5
4 0
Bij beglazing van daken moet de dakhelling ten minste 10° bedragen om lekken en water- of sneeuwstagnatie te voorkomen.
2 3 0
3.2.2.1 WARMTETRANSMISSIE DOOR BEGLAZING
1 laag niveau 0,5
Een temperatuurverschil tussen twee punten van een lichaam – hoe klein ook – leidt tot warmtestroming van de warme naar de koude punten.
1
ZONNEFACTOR g
46
TV 214 – december 1999
BINNEN
Afb. 64 Warmtetransmissie door glas (wanneer de buitentemperatuur lager is dan de binnentemperatuur).
BUITEN
straling convectie convectie geleiding
Die stroming kan op verscheidene manieren gebeuren : ◆ door geleiding, dat wil zeggen in het materiaal zelf; de warmte plant zich voort van molecule tot molecule ◆ door convectie in vloeistoffen en gassen; de temperatuurverschillen veroorzaken dichtheidsverschillen die de moleculen in beweging zetten en de temperaturen neigen te egaliseren ◆ door straling : die transmissiewijze gebeurt via elektromagnetische golven die doorheen een milieu gaan die voor deze golven transparant is. Wanneer de golven een hindernis ontmoeten, geven ze daaraan een deel van hun energie af in de vorm van warmte; die transmissiewijze vereist geen specifiek milieu; ze kan zich ook in het luchtledige voordoen.
met θi en θe = de temperatuur van de binnen- en buitenomgeving (°C) R = de warmteweerstand van de beglazing ((m2.K)/W) U = 1/R = de warmtetransmissiecoëfficiënt van de beglazing (W/(m2.K)); die wordt bepaald als de hoeveelheid warmte die, in een stationair regime, per oppervlakte-eenheid en voor een eenheidstemperatuurverschil tussen de twee omgevingen, doorheen de beglazing gaat.
De warmtetransmissie tussen de twee zijden van het glas gebeurt in het geval van ondoorschijnend enkel glas enkel door geleiding en bij doorschijnend enkel glas door geleiding en door straling. Bij dubbel glas gebeurt de transmissie in het glas door geleiding en straling, in de afstandhouder door geleiding en in de gasspouw door geleiding, straling en convectie. Het doel van dubbel glas bestaat erin de warmteverliezen door geleiding in het glas te beperken, door de twee ruiten te scheiden door een luchtspouw; deze luchtspouw mag echter niet dikker zijn dan 15 mm om de verliezen door convectie maximaal te beperken (§ 3.2.2.4, p. 50).
Voor een isotroop vast materiaal wordt de warmteweerstand R bepaald als de verhouding tussen zijn dikte “e” (m) en zijn warmtegeleidingscoëffciënt λ (W/(m.K)) :
De hoeveelheid warmte Q (W) die doorheen een beglazing met een oppervlakte S (m2) gaat van de warme naar de koude omgeving is dus gelijk aan : Q = S . U . (θi - θe).
R =
De warmtegeleidingscoëfficiënt λ wordt bepaald als de hoeveelheid warmte die in een seconde door een plaat van 1 m dikte en met een oppervlakte van 1 m2 gaat, wanneer er tussen de twee oppervlakken van 1 m2 een temperatuurverschil van 1 °C bestaat. De warmtegeleidingscoëfficiënt van glas is gelijk aan 1 W/(m.K). Het is bijgevolg geen isolerend materiaal, vermits enkel materialen waarvan de warmtegeleidingscoëfficiënt kleiner is dan 0,065 W/(m.K) als dusdanig worden beschouwd.
De warmtestroomdichtheid “q” (W/m2) die per seconde doorheen de ruit gaat van de warme omgeving naar de koude omgeving kan worden uitgedrukt door de betrekking : q =
(θ i
− θe ) R
e . λ
= U (θ i − θ e )
Om de warmteverliezen te minimaliseren, en dus een maximale warmte-isolatie te bereiken, moet de warmtegeleidingscoëfficiënt U van de beglazing zo laag mogelijk zijn (dat wil zeggen dat de warmteweerstand R van de beglazing zo groot mogelijk moet zijn). 47
TV 214 – december 1999
In de loop van de jaren werden verscheidene oplossingen uitgedacht om het isolerende vermogen van beglazing te verbeteren, vooral dan sedert de energiecrisis van de jaren ’70.
Een andere oplossing – dubbele ramen – bestaat, zoals de naam het zegt, uit twee ramen in serie geplaatst met een grote luchtspouw ertussen (ten minste 150 mm). Dat systeem biedt een goede thermische isolatie, maar is vooral doeltreffend vanuit akoestisch oogpunt. Het wordt in België weinig toegepast.
3.2.2.2 DE VERSCHILLENDE SOORTEN ISOLERENDE BEGLAZING
A. DUBBELE BEGLAZING
C. EDELE GASSEN
De eerste soort warmte-isolerende beglazing was de dubbele beglazing. Het gaat om twee glasplaten die van elkaar gescheiden zijn door een afstandhouder om een spouw met droge lucht af te sluiten (§ 2.3.3.6, p. 17). Aangezien de warmtegeleidingscoëfficiënt van lucht gelijk is aan 0,025 W/(m.K) (bij 10 °C) en deze van het glas aan 1 W/(m.K), verbetert de luchtlaag het isolerende vermogen en vermindert de U-waarde van de beglazing.
Een verdere verbetering bestaat in de vervanging van de lucht (λ = 0,025 W/(m.K), ρ = 1,23 kg/m3, bij 10 °C, dat wil zeggen aan de voorwaarden genormaliseerd in de norm NBN EN 673 [7]) door gassen met een lagere warmtegeleidingscoëfficiënt om de geleiding te beperken en met een hogere volumieke massa om de convectie te beperken (moeilijker in beweging te zetten). In de praktijk gebruikt men regelmatig argon (λ = 0,017 W/(m.K), ρ = 1,70 kg/m3) en soms krypton (λ = 0,009 W/(m.K), ρ = 3,56 kg/m3) dat het nadeel heeft momenteel nog duurder te zijn.
B. DRIEDUBBELE BEGLAZING EN AFGELEIDE PRODUCTEN
Aangezien de isolatie verbeterd wordt door de aanwezigheid van een luchtspouw, was de volgende stap de vervaardiging van driedubbele beglazing, dat wil zeggen beglazing bestaande uit drie glasplaten gescheiden door twee luchtspouwen.
In het geval van akoestisch isolerende dubbele beglazing (§ 3.3, p. 55) wordt soms het gas SF6 (zwavelhexafluoride, λ = 0,013 W/(m.K), ρ = 6,36 kg/m3) gebruikt. Dergelijke dubbele beglazing biedt echter een minder goede warmte-isolatie dan dubbel glas gevuld met lucht (warmtetransmissiecoëfficiënt U van ongeveer 3,1 W/(m2.K)). In de praktijk wordt voor akoestisch isolerende beglazing met gas de voorkeur gegeven aan mengsels argon/ SF6 of krypton/SF6.
Deze oplossing wordt nog slechts zelden toegepast wegens haar dikte en gewicht, waardoor ze moeilijk in klassiek schrijnwerk ingepast kan worden. Een variant op de driedubbele beglazing is de beglazing met een of meerdere kunststoffolies die in de luchtspouw gespannen worden (afbeelding 65), om meerdere luchtspouwen in serie te verkrijgen, zonder het gewicht van de beglazing te verhogen. Voor de zichtbaarheid moeten de folies perfect gespannen zijn en mogen ze zich in de loop van de jaren niet vervormen.
D. BEGLAZING MET EEN HOOG RENDEMENT Dankzij de ontwikkeling van de coatingstechnieken is de isolatiekwaliteit van de beglazing nog verbeterd. De afzetting van een metaallaagje (bijvoorbeeld zilver) op de beglazing levert zogenaamde HR-beglazing op (ook beglazing met een laag emissievermogen of low E genoemd). Deze laagjes worden doorgaans onder vacuüm afgezet en dienen
Er bestaan eveneens folies met een laag emissievermogen (zie punt D hierna) en/of met weerkaatsende kenmerken voor de invallende zonne-energie.
Afb. 66 Dubbele beglazing met een hoog rendement.
Afb. 65 Dubbele beglazing met een gespannen kunststoffolie in de lucht- of gasspouw.
gespannen folie
buiten
metalen afstandhouder thermohardende kit
binnen
1
48
2
3 4
TV 214 – december 1999
omwille van hun brosheid aan de spouwzijde van het dubbele glas te zitten. Ze worden doorgaans in positie 3 geplaatst; de positie 2 heeft geen invloed op de isolatiekwaliteit, maar wel op de weerkaatsingseigenschappen en bijgevolg op het aspect.
Het is mogelijk coatings met een laag emissievermogen te combineren met coatings die de weerkaatsing van de zon controleren. Het gaat dan om coatings onder vacuüm die deze twee effecten combineren en die in positie 2 worden geplaatst.
Het emissievermogen is per definitie de verhouding tussen de energie die door een gegeven oppervlak aan een gegeven temperatuur wordt afgegeven en die van een perfecte straler (dat wil zeggen een zwart lichaam met een emissievermogen gelijk aan 1) aan dezelfde temperatuur.
Speciale gassen en coatings met een laag emissievermogen kunnen gecombineerd worden.
OPMERKING Men raadt aan “klassieke” dubbele beglazing en HR-dubbele beglazing niet naast elkaar te plaatsen, omdat er een licht kleurverschil bestaat (omwille van de aanwezigheid van het metaallaagje).
Doel van de coating is de warmtestralen (verre IRstralen) die door de beglazing worden geabsorbeerd, naar binnen af te stralen. Immers, de voorwerpen die zich in de kamers bevinden, stralen de verre IR uit. Wanneer deze straling de beglazing bereikt, absorbeert ze de warmte. Door het emissievermogen van de beglazing te verminderen, bevordert men de emissie van die warmte naar binnen eerder dan naar buiten. Bijvoorbeeld betekent een emissievermogen van 0,2 dat 80 % van de door de beglazing geabsorbeerde warmtestroom naar de kamers terug wordt gestraald.
E. OVERIGE TOEKOMSTIGE VERBETERINGEN [53] Momenteel liggen een aantal verbeteringen ter studie, zoals : ◆ beglazing onder vacuüm ◆ transparante isolatiematerialen die in de spouw tussen de glasplaten worden aangebracht.
De ontwerpnorm prEN 12898 [38] beschrijft een meetmethode voor het normale emissievermogen εn. In de praktijk gebruikt men een gecorrigeerde waarde van ε door het normale emissievermogen te vermenigvuldigen met een factor die rekening houdt met de hoekdistributie van het emissievermogen in de berekening van de warmteoverdracht.
3.2.2.3 BEREKENING VAN DE U-WAARDE VAN EEN BEGLAZING De norm NBN EN 673 [7] beschrijft de methode voor de berekening van de warmtetransmissiecoëfficiënt U van een beglazing; ze wordt gegeven in bijlage 3 (p. 88). De berekende waarde stemt overeen met de U-waarde in het centrum van de beglazing, dat wil zeggen zonder rekening te houden met het randeffect ten gevolge van de aanwezigheid van de afstandhouder die de warmteverliezen vergroot.
Een heldere glasplaat heeft een gecorrigeerd emissievermogen van 0,837, terwijl pyrolithische coatings waarden kunnen opleveren van ongeveer 0,150 en coatings onder vacuüm waarden lager dan 0,100. Aangezien het om IR-stralen gaat met een langere golflengte (§ 3.1, p. 33) dan deze van het zonnespectrum, is het perfect mogelijk de zonne-energie doorheen een beglazing te laten dringen en tezelfdertijd te verhinderen dat de warmte de kamer verlaat.
Tabel 27 geeft de waarden van de warmtetransmissiecoëfficiënt van verschillende soorten isolerende beglazing. De meest courant gebruikte afstandhouders zijn die van 12 en 15 mm. Ter vergelijking heeft een ongeïsoleerde spouwmuur een U-waarde van ongeveer 1,5 W/(m2.K);
4-x-4
SPOUW x (mm)
4-x-4 HR (ε = 0,10)
4-x-4-x-4
lucht
argon
krypton
SF6
lucht
argon
krypton
lucht
4
3,6
3,3
2,9
3,1
3,1
2,6
1,9
2,6
8
3,1
2,9
2,6
3,1
2,3
1,8
1,3
2,1
12
2,9
2,7
2,6
3,1
1,9
1,4
1,2
1,9
15
2,8
2,6
2,5
3,1
1,7
1,3
1,2
1,8
20
2,8
2,6
2,6
3,2
1,7
1,3
1,2
1,8
49
TV 214 – december 1999
Tabel 27 Warmtetransmissiecoëfficiënt van verschillende soorten beglazing.
de voorschriften van de Gewesten inzake warmteisolatie vereisen waarden kleiner dan of gelijk aan 0,6 W/(m2.K) voor muren gelegen tussen een bewoonde kamer en de buitenomgeving.
van de warmtetransmissiecoëfficiënt volgens de glasdikte. De U-waarde daalt met minder dan 0,5 W/(m2.K) wanneer men glas gebruikt van 19 mm in de plaats van 4 mm.
3.2.2.4 INVLOED VAN DE VERSCHILLENDE PARAMETERS OP DE U-WAARDE
Afb. 68 Invloed van de glasdikte op de warmtetransmissiecoëfficiënt. 6,0
U (W/(m2.K))
5,0
A. ENKEL EN DUBBEL GLAS
3,5
2,0
dubbele beglazing y-12-y
4
6
8
10
12
14
DIKTE VAN DE BEGLAZINGEN y (mm)
C. DIKTE VAN DE LUCHT- OF GASSPOUW De breedte van de lucht- of gasspouw heeft een bepalende invloed op de U-waarde. De grafieken van de afbeeldingen 67 tot 71 (uitgezonderd afbeelding 68) worden gegeven met de dikte van de lucht- of gasspouw op de abscis. Daarin ziet men dat de U-waarde sterk daalt wanneer de luchtspouw toeneemt van 4 tot 10 mm, waarbij het optimum naar gelang van het geval gelegen is tussen 10 en 15 mm. Voor grotere breedten daalt de U-waarde niet langer omwille van de te grote convectie in de spouw. Vanuit akoestisch oogpunt (§ 3.3.2.2, p. 58), is een bredere spouw interessant; deze oplossing wordt echter zelden toegepast.
Afb. 67 Invloed van het aantal luchtlagen op de isolatie van een beglazing. 7
U (W/(m2.K))
4,0
2,5
De warmtedoorgangscoëfficiënt van enkele beglazing ligt iets onder 6 W/(m2.K); voor dubbele beglazing bereikt men waarden van 2,8 tot 3,0 W/(m2.K) en voor driedubbele beglazing ongeveer 2 W/(m2.K).
4-x-4 lucht 4-x-4-x-4 lucht enkele beglazing 4 mm
5
4,5
3,0
Zoals hierboven gezegd, vormt dubbele (en driedubbele) beglazing de basis van isolerende beglazing. Afbeelding 67 geeft de warmtedoorgangscoëfficiënt van enkele en dubbele beglazing volgens de luchtspouw. Driedubbele beglazing wordt eveneens vermeld, ofschoon die oplossing zelden wordt toegepast.
6
enkele beglazing
5,5
In deze paragraaf gaan wij dieper in op de invloed op de U-waarde van de soort beglazing (enkel, dubbel), de dikte van de afstandhouder en van de beglazing, de aard van de gassen en de aanwezigheid van coatings met een laag emissievermogen.
4 3
D. AARD VAN HET GAS
2
De isolatie bekomen met een dubbele beglazing met luchtspouw kan worden verbeterd door een gas te gebruiken dat nog beter isoleert dan lucht, zoals argon of krypton. Afbeelding 69 geeft de waarde van de warmtetransmissiecoëfficiënt voor dergelijke beglazing. De U-waarde die 2,8 tot 3,0 W/(m2.K) bedraagt voor dubbele beglazing met lucht daalt tot 2,6 à 2,7 W/(m2.K) bij vulling met argon en 2,5 à 2,6 W/(m2.K) bij vulling met krypton.
1 4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
24
BREEDTE VAN DE AFSTANDHOUDER x (mm)
B. GLASDIKTE Glas isoleert slecht : zijn warmtegeleidingscoëfficiënt λ is gelijk aan 1 W/(m.K). De verhoging van de glasdikte heeft weinig invloed op de warmteisolatie.
Het gebruik van SF6 daarentegen (om akoestische redenen, zie § 3.3) heeft een negatieve invloed op de U-waarde.
Afbeelding 68 geeft voor enkel en dubbel glas (met een constante luchtspouw van 12 mm) de waarde
50
TV 214 – december 1999
16
18
Afb. 69 Invloed van de aard van het gas op de warmtetransmissiecoëfficiënt.
Afb. 70 Invloed van de coatings met een laag emissievermogen op de warmtetransmissiecoëfficiënt. 4,0
3,8 3,6
4-x-4 lucht 4-x-4 lucht / 4-x-4 lucht / 4-x-4 lucht / 4-x-4 lucht /
3,5
3,4 4-x-4 SF6 U (W/(m2.K))
3,0
3,0 4-x-4 lucht 4-x-4 argon
2,8 2,6
2,0
4-x-4 krypton
2,4
1,5
2,2 2,0
0,15 0,10 0,05 0,02
2,5
1,0 4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
4
24
6
BREEDTE VAN DE AFSTANDHOUDER x (mm)
E. COATINGS MET EEN LAAG EMISSIEVERMOGEN
8
10
12
14
16
18
20
22
24
BREEDTE VAN DE AFSTANDHOUDER x (mm)
Afb. 71 Samenvatting van de warmtetransmissiecoëfficiënt.
De coatings met een laag emissievermogen, onlangs grootschalig in de handel gebracht, hebben de waarden van de warmtetransmissiecoëfficiënt van beglazing nog verbeterd. Afbeelding 70 toont die verbetering voor dubbele beglazing voorzien van coatings met verschillende waarden van het gecorrigeerde emissievermogen. Men bereikt daarmee U-waarden van ongeveer 1,7 tot 1,3 W/(m2.K).
7,0
4-x-4 lucht 4-x-4 argon 4-x-4 lucht / ε= 0,10 4-x-4 argon / ε= 0,10 enkele beglazing 4 mm
6,0 5,0 U (W/(m2.K))
U (W/(m2.K))
3,2
ε= ε= ε= ε=
gewone breedten
4,0 3,0 2,0
F. COMBINATIE VAN VERSCHEIDENE OPLOSSINGEN
1,0
Door de oplossingen beschreven in punten D en E te combineren (coating met een laag emissievermogen en edel gas), kunnen nog lagere U-waarden worden bereikt, van de orde van 1,1 W/(m2.K) of zelfs lager.
0
4
6
8
10
12
14
16
18
20
BREEDTE VAN DE AFSTANDHOUDER x (mm)
Afbeelding 71 vat de waarden van de verschillende soorten beglazing samen.
Bij eengezinswoningen en appartementsgebouwen met minder dan 5 verdiepingen is het voldoende de forfaitaire waarden voor Uch en y (tabellen 28 en 29) toe te passen en de in tabel 30 opgenomen vereenvoudigde formules te gebruiken.
3.2.2.5 WARMTEVERLIEZEN DOORHEEN VENSTERS De waarde van de warmtetransmissiecoëfficiënt Uf (W/(m2.K)) van een venster wordt niet enkel bepaald door de U-waarde (W/(m2.K) in het midden van de beglazing (waarvan sprake in §§ 3.2.2.3 (p. 49) en 3.2.2.4 (p. 50), hierna Uvc afgekort), maar ook door de U-waarde van het schrijnwerk (hier Uch afgekort) en de lineaire waarde ψ (W/(m.K)) kenmerkend voor de verliezen door de afstandhouder.
Tabel 28 Forfaitaire waarden voor de verliezen door de afstandhouder Ψ. RAAMTYPE
BEGLAZINGSTYPE
Ψ (W/(m.K))
Metalen raam zonder thermische onderbreking
Alle
0,00
Andere
Uch ≥ 2,0 W/(m2.K) Uch < 2,0 W/(m2.K)
0,05 0,07
De norm NBN B 62-002 [4] geeft een berekeningsmethode voor die Uf-waarde, alsook voor Uch en ψ.
51
TV 214 – december 1999
22
24
Tabel 29 Forfaitaire waarden voor Uch (U-waarde van het schrijnwerk). Uch (W/(m2.K))
RAAMTYPE
Hout
1,8
PUR
2,9
PVC : – met – met – met – met
verschillende kamers zonder versteviging verschillende kamers met versteviging een kamer zonder versteviging een kamer met versteviging
Aluminium : – zonder thermische onderbreking – met metalen puntonderbreking – met continue thermische onderbreking
Tabel 30 Vereenvoudigde formules voor de berekening van Uf (warmtetransmissiecoëfficiënt).
1,5 1,7 2,8 3,0
Uf (W/(m2.K))
RAAMTYPE
6,0 4,8 3,5; 3,8; 3,9 of 4,2 (*)
Metalen raam
0,75 Uvc + 0,25 Uch + 3 ψ
Andere ramen
0,70 Uvc + 0,30 Uch + 3 ψ
(*)Volgens het type thermische onderbreking (zie norm NBN B 62-002 [4]).
Tabel 31 Uf-waarde volgens de vereenvoudigde formules. PVC MEERDERE KAMERS
Uvc
➙
HOUT
PUR
1,8
3,1
ALUMINIUM OF METAAL 1 KAMER
zonder onderbreking
met puntonderbreking
3,0
6,0
4,8
4,2
3,9
3,8
3,5
3,16
3,22
3,82
3,67
3,52
3,45
3,43
3,35
2,76
3,09
3,15
3,75
3,60
3,45
3,38
3,35
3,27
2,69
3,02
3,08
3,67
3,52
3,37
3,30
3,28
3,20
zonder versteviging
met versteviging
zonder versteviging
met versteviging
2,9
1,5
1,7
2,8
2,86
3,19
2,77
2,83
3,0
2,79
3,12
2,70
2,9
2,72
3,05
2,63
Uch ➙
met thermische onderbreking
2,8
2,65
2,98
2,56
2,62
2,95
3,01
3,60
3,45
3,30
3,23
3,20
3,12
2,7
2,58
2,91
2,49
2,55
2,88
2,94
3,52
3,37
3,22
3,15
3,13
3,05
2,6
2,51
2,84
2,42
2,48
2,81
2,87
3,45
3,30
3,15
3,08
3,05
2,97
2,5
2,44
2,77
2,35
2,41
2,74
2,80
3,37
3,22
3,07
3,00
2,98
2,90
2,4
2,37
2,70
2,28
2,34
2,67
2,73
3,30
3,15
3,00
2,93
2,90
2,82
2,3
2,30
2,63
2,21
2,27
2,60
2,66
3,22
3,07
2,92
2,85
2,83
2,75
2,2
2,23
2,56
2,14
2,20
2,53
2,59
3,15
3,00
2,85
2,78
2,75
2,67
2,1
2,16
2,49
2,07
2,13
2,46
2,52
3,07
2,92
2,77
2,70
2,68
2,60
2,0
2,09
2,42
2,00
2,06
2,39
2,45
3,00
2,85
2,70
2,63
2,60
2,52
1,9
2,08
2,41
1,99
2,05
2,38
2,44
2,92
2,83
2,68
2,61
2,59
2,51
1,8
2,01
2,34
1,92
1,98
2,31
2,37
2,85
2,76
2,61
2,54
2,51
2,43
1,7
1,94
2,27
1,85
1,91
2,24
2,30
2,77
2,68
2,53
2,46
2,44
2,36
1,6
1,87
2,20
1,78
1,84
2,17
2,23
2,70
2,61
2,46
2,39
2,36
2,28
1,5
1,80
2,13
1,71
1,77
2,10
2,16
2,62
2,53
2,38
2,31
2,29
2,21
1,4
1,73
2,06
1,64
1,70
2,03
2,09
2,55
2,46
2,31
2,24
2,21
2,13
1,3
1,66
1,99
1,57
1,63
1,96
2,02
2,47
2,38
2,23
2,16
2,14
2,06
1,2
1,59
1,92
1,50
1,56
1,89
1,95
2,40
2,31
2,16
2,09
2,06
1,98
1,1
1,52
1,85
1,43
1,49
1,82
1,88
2,32
2,23
2,08
2,01
1,99
1,91
1,0
1,45
1,78
1,36
1,42
1,75
1,81
2,25
2,16
2,01
1,94
1,91
1,83
0,9
1,38
1,71
1,29
1,35
1,68
1,74
2,17
2,08
1,93
1,86
1,84
1,76
0,8
1,31
1,64
1,22
1,28
1,61
1,67
2,10
2,01
1,86
1,79
1,76
1,68
0,7
1,24
1,57
1,15
1,21
1,54
1,60
2,02
1,93
1,78
1,71
1,69
1,61
0,6
1,17
1,50
1,08
1,14
1,47
1,53
1,95
1,86
1,71
1,64
1,61
1,53
0,5
1,10
1,43
1,01
1,07
1,40
1,46
1,87
1,78
1,63
1,56
1,54
1,46
52
TV 214 – december 1999
TEMPERATUUR VAN DE BINNENZIJDE VAN DE BEGLAZING (°C)
BUITENTEMPERATUUR (°C)
BINNENTEMPERATUUR (°C)
0
20
5,5
12,8
17,0
10
20
12,8
16,4
18,5
Enkele beglazing U = 5,8 W/(m2.K)
Dubbele beglazing Dubb. beglazing HR U = 2,9 W/(m2.K) U = 1,2 W/(m2.K)
Tabel 31 geeft de waarden van de warmtetransmissiecoëfficiënt Uf van verschillende combinaties van raam en beglazing.
Tabel 32 Temperatuur van de binnenzijde van de beglazing.
Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (vanaf 24 januari 2000) legt een warmtetransmissiecoëfficiënt op lager dan 2,5 W/(m2.K), wat het gebruik van hoog rendementsbeglazing in beide gevallen verplicht maakt.
Die berekeningen volgens de norm NBN B 62-002 zullen op termijn vervangen worden door deze beschreven in het Europese normontwerp prEN 10077-1 [32].
Deze eisen betreffen alle beglazingen van het beschermde volume van het gebouw, dat wil zeggen de geïsoleerde buitenomhulling.
3.2.2.6 TEMPERATUUR VAN DE BEGLAZING
3.2.3 De behaaglijkheid in een kamer hangt niet enkel af van de temperatuur van de kamerlucht, maar ook van de eventuele nabijheid van koude (of warme) oppervlakken. Tabel 32 geeft de temperatuur van de binnenzijde van enkele en dubbele beglazing voor verschillende binnen- en buitentemperaturen (in stationair regime) en verschillende soorten beglazing.
CONDENSATIE
3.2.3.1 OPPERVLAKTECONDENSATIE OP DE RUITEN
A. BINNENOPPERVLAK De lucht in een kamer bevat een bepaalde hoeveelheid waterdamp afkomstig van de buitenlucht en van bronnen binnenhuis (ademhaling, verdamping van water, …).
Het gebruik van beglazing met een hoog rendement (HR) helpt niet enkel de energieverliezen beperken, maar schakelt ook het effect uit van de koude (of warme) wand dat onbehaaglijk aanvoelt.
Het absolute vochtgehalte is het aantal gram waterdamp in een kilo droge lucht. Die hoeveelheid kan niet eindeloos toenemen : voor een gegeven temperatuur, bestaat er een grens, absolute verzadigingsvochtgehalte genoemd, die de maximumhoeveelheid waterdamp is die de lucht kan bevatten. De temperatuur waaraan lucht verzadigd wordt met vocht wordt dauwpunttemperatuur genoemd. Tabel 33 geeft de waarde van het absolute verzadigingsvochtgehalte (g/m3 droge lucht) volgens de temperatuur. Hoe meer de luchttemperatuur stijgt, hoe meer vocht onder dampvorm de lucht kan bevatten.
Bijlage 4 (p. 90) geeft de berekeningsmethode van de temperatuur van de vlakken van een beglazing alsook enkele voorbeelden ervan.
3.2.2.7 KEUZE VAN EEN ISOLERENDE BEGLAZING - THERMISCHE REGLEMENTEN De Thermische Reglementen van de Gewesten leggen een niet te overschrijden grenswaarde op voor de warmtetransmissiecoëfficiënt Uf van een venster (zie § 3.2.2.5, p. 51).
Wordt de grens bereikt en daalt de temperatuur, dan slaat het teveel aan vocht neer op alle oppervlakken of punten met een lagere temperatuur. Condensatie verschijnt dus des te sneller op de beglazing of het raam naarmate de temperatuur lager is en de binnenklimaat vochtiger is. Ze komt eerst voor in de hoeken en aan de omtrek van de beglazing en het raam, omwille van de grotere warmteverliezen in die zones, door de afstandhouder van de dubbele beglazing (afbeelding 72).
Het Vlaamse Gewest (sedert 1 september 1992) en het Waalse Gewest (sedert 1 december 1996) schrijven een warmtetransmissiecoëfficiënt U voor kleiner dan 3,5 W/(m2.K) voor nieuw- of vernieuwbouw waarvoor een bouwvergunning vereist is. Gebruik van dubbel glas is bijgevolg verplicht om aan de eisen van die reglementen te voldoen.
53
TV 214 – december 1999
Tabel 33 Absolute verzadigingsvochtgehalte afhankelijk van de luchttemperatuur.
TEMPERATUUR (°C)
ABSOLUTE VERZADIGINGSVOCHTGEHALTE (g/kg DROGE LUCHT) BIJ EEN LUCHTDRUK VAN 1 BAR
- 20
0,63
- 10
1,60
0
3,78
+ 10
7,63
+ 20
14,7
+ 30
27,2
+ 40
48,8
Afb. 72 Ontstaan van oppervlaktecondensatie op de binnenzijde van een beglazing.
“Indien er gevaar is voor condensatie door de aard van de gebruikte materialen, worden de ramen voorzien van condensatiegootjes op alle plaatsen die noodzakelijk zijn om het water te beletten in kontakt te komen met delen van de bouw die niet voorzien zijn om nat te worden.
TV 153 “Vochthuishouding in gebouwen” [84] geeft meer details omtrent die verschijnselen en met name over de beoordeling van de oppervlaktecondensatie.
Het speciaal lastenkohier vermeldt speciale maatregelen indien zij noodzakelijk zijn, zoals afvoer naar buiten van condensatiewater; bij voorbeeld in het geval van lokalen met hevige of langdurige waterdampontwikkeling of bij het gebruik van vensters met enkel glas.
De nadelen van condensatie op beglazing zijn de volgende : ◆ verminderd doorzicht ◆ rijmvorming ◆ vlekvorming op het glas, de vensterbanken en borstweringen, te wijten aan afdruipend water (zie [25]) ◆ schimmelvorming op de kit en/of de ramen ◆ het rotten van houten ramen.
Er wordt aan herinnerd dat afvoersystemen van condensatiewater in het algemeen een negatieve invloed hebben op de prestaties van het venster in verband met luchtdoorlaat en waterdichtheid.”
B. BUITENOPPERVLAK
De kamers met een hoge vochtproductie zijn : ◆ alle kamers waarin zich mensen bevinden ◆ keukens, badkamers, wasplaatsen ◆ slaapkamers ◆ zwembaden, wasserijen en stomerijen ◆ bloemenwinkels, broeikassen ◆ vergaderzalen, schoolruimten, cafés, restaurants ◆ werkplaatsen waar stoom wordt gebruikt.
In bepaalde speciale gevallen kan condensatie worden gevormd op de buitenzijde van de beglazing. Dat verschijnsel doet zich ’s nachts en ’s ochtends voor op dubbele beglazing met een hoog rendement, en enkel tijdens wolkenloze en windstille nachten. Onder dergelijke omstandigheden doen de sterke straling naar de hemel gecombineerd met geringe warmteverliezen doorheen de beglazing de temperatuur van de beglazing tot onder het dauwpunt van de buitenlucht dalen, waardoor condensatie op de beglazing wordt gevormd. Deze condensatie komt eerst voor in het midden van de beglazing, dat wil zeggen op het best geïsoleerde gedeelte dat een minimum aan energie van binnen ontvangt (afbeelding 73).
In een nieuw gebouw kan bouwvocht (afkomstig van het drogen van beton, metselwerk, dekvloeren, ...) tijdelijk condensatie veroorzaken tijdens de eerste maanden dat het bewoond wordt. Om condensatie op de beglazing binnenshuis te bestrijden, moet men : ◆ de dampbronnen verminderen ◆ de vochtige lucht afvoeren via een doeltreffende ventilatie ◆ de kamers voldoende verwarmen ◆ isolerende beglazing en ramen gebruiken (thermische onderbreking voor ramen van alle andere materialen dan hout).
Dit verschijnsel is natuurlijk en vergelijkbaar met vochtafzetting op auto’s na een heldere nacht, ofschoon het niet geregend heeft. Afb. 73 Ontstaan van oppervlaktecondensatie op de buitenzijde van een beglazing.
Bij dubbele beglazing worden meestal geen condensatiegootjes meer voorzien. Hierna volgt een uittreksel van de STS 52 “Buitenschrijnwerk” [58] daarover :
54
TV 214 – december 1999
Afb. 74 Geluidsdrukniveau van bepaalde activiteiten. µPa dB 200 000 000 140 130
C. BESLUITEN Oppervlaktecondensatie, zowel op de binnen- als buitenoppervlakken van dubbele beglazing, is een verschijnsel dat niet altijd volledig kan worden uitgeschakeld : ◆ condensatie op het binnenoppervlak kan sterk worden beperkt door ventilatie en door isolerende beglazing en ramen te gebruiken; niettemin ontstaat er altijd condensatie na een bepaalde tijd in een kamer met een grote waterdampbron (bijvoorbeeld douchecel), ongeacht de kwaliteit van de beglazing ◆ condensatie op het buitenoppervlak doet zich enkel voor onder welbepaalde omstandigheden en is een bewijs van de goede isolatiekwaliteit van de beglazing.
20 000 000
120 110
2 000 000 200 000
100 90 80 70
20 000
60
2000
50 40
200
30 20 10
20
3.2.3.2 INWENDIGE CONDENSATIE IN DUBBELE BEGLAZING
0
Tabel 34 Maximaal toegelaten geluidsdrukniveaus.
Dit verschijnsel kwam reeds ter sprake in § 2.3.3.6 (p. 17). Het betekent het einde van de goede werking van de dubbele beglazing, vervanging is dan ook nagenoeg onvermijdelijk.
KAMERS
3.3 GELUIDS-
In een gevel is het venster vaak het element met de zwakste ISOLATIE geluidsisolatie. Men moet dan ook bijzondere aandacht besteden zowel aan de beglazing als aan het raam. De geluidsisolatie is een ingewikkeld domein, waarbij tal van factoren tussenbeide komen. Bijlage 5 (p. 92) geeft enkele begrippen en definities terzake.
Slaapkamer, bibliotheek
20 à 30
Appartement, woonkamer
20 à 40
School
25 à 40
Film- en conferentiezaal
30 à 40
Individueel kantoor
30 à 45
Collectief kantoor
40 à 50
Dactylografiezaal, grootwarenhuis, restaurant
45 à 55
schreden worden, volgens de soort kamer en activiteit.
Wij beperken ons hier dan ook tot het geven van enkele algemene en praktische aanduidingen om de voornaamste problemen inzake het gebruik van glas in ramen op te lossen. Veilige resultaten dienaangaande vergen echter een studie van terzake bevoegde personen. Het is ten zeerste aangeraden de akoestische studie uit te voeren in de ontwerpfase van het gebouw, omdat de oplossingen die na het vaststellen van lawaaihinder worden aangebracht, vaak kostelijk en weinig effectief zijn.
3.3.1
GELUIDSDRUKNIVEAU (dB)
3.3.1.2 BUITENGELUIDEN Het niveau en de tonaliteit van bijgeruisen, alsook het niveau van het achtergrondgeluid dat men niet kan identificeren, zijn factoren waarmee men rekening moet houden van in het ontwerpstadium, wil men een gevel op een correcte manier akoestisch kunnen isoleren. Het buitengeluid heeft niet enkel een zeer verschillend niveau volgens de bron, maar het kan ook een andere tonaliteit hebben : snel wegverkeer heeft een andere tonaliteit dan het lage geluid van langzamer rijdende autobussen of ander stadsvervoer. Het geluid van een vliegtuig of trein heeft nog een andere tonaliteit. Die parameter is des te belangrijker voor het ontwerp van een gevel dat het in de praktijk bijzonder moeilijk is zich tegen lage tonen te isoleren.
GELUIDSBRONNEN
3.3.1.1 GELUIDSNIVEAUS Afbeelding 74 geeft bij wijze van voorbeeld het geluidsdrukniveau van bepaalde dagelijkse activiteiten. Tabel 34 geeft de geluidsdrukniveaus die in ideale omstandigheden niet zouden mogen over-
55
TV 214 – december 1999
80
Om dat te illustreren, geeft afbeelding 75 het spectrum van twee soorten geluidsbronnen (stadsverkeer en autowegverkeer) die in zekere mate moeten worden gedempt door de beglazing om een voldoende akoestisch comfort in een gebouw te verzekeren.
GELUIDSISOLATIE (dB)
75
De geluidsniveaus die als niet hinderlijk worden aangevoeld en dus het binnenhuiscomfort verzekeren zijn afhankelijk van de soort omgeving waarin het gebouw staat. Het door de beglazing dringende lawaai wordt als meer hinderlijk ervaren in een zeer rustige omgeving dan in een stadscentrum. Hoe groter het verschil tussen het lawaai van een specifiek herkenbare bron die van buiten binnendringt (voorbijrijden van een bromfietser bijvoorbeeld) en het onherkenbare achtergrondgeluid (veel hoger in het stadscentrum), hoe meer het lawaai als hinderlijk wordt ervaren. Met die gegevens moet de ontwerper rekening houden.
70 65 60 55 50 stadsverkeer autosnelwegverkeer
40
20 31,5 50 80 125 200 315 500 800 1250 2000 3150 5000 8000
45
FREQUENTIE (Hz)
met : Rw = de ééngetalswaarde, gewogen geluidsverzwakkingsindex genoemd (dB) C = de aanpassingsterm voor de rose ruis (spectrum 1) Ctr = de aanpassingsterm voor het verkeerslawaai (spectrum 2).
3.3.1.3 EÉNGETALSWAARDE Rw (C; Ctr)
De twee aanpassingstermen werden bepaald om rekening te houden met de soort geluid waartegen men zich moet isoleren : spectrum 1 (rose ruis) stemt overeen met een overheersing van hoge en middelhoge frequenties en spectrum 2 (wegverkeerslawaai) met een overheersing van lage en middelhoge frequenties.
De geluidsisolatie van een element wordt uitgedrukt door middel van een ééngetalswaarde waarvan de berekening genormaliseerd werd door de normen van de reeks NBN EN ISO 717 [14, 15] (voor meer details zie Bijlage 5, p. 92). De ééngetalswaarde, die in feite uit drie termen bestaat, wordt als volgt bepaald : Rw (C; Ctr)
Tabel 35 Keuze van de aanpassingsterm voor de bepaling van de te gebruiken ééngetalswaarde afhankelijk van de aard van het geluid.
Afb. 75 Spectra van het stads- en autowegverkeer.
Om de prestaties te klasseren of eisen vast te leggen, maakt men de som van de waarde van de ééngetalswaarde en de overeenkomstige aanpas-
GELUIDSBRON
Rw + C
Spelende kinderen
x
Huishoudelijke bezigheden (spreken, muziek, radio, tv)
x
Discotheekmuziek
Rw + Ctr
x
Snel rijdend wegverkeer (> 80 km/h)
x
Traag rijdend wegverkeer
x
Middelmatig tot snel rijdend spoorwegverkeer
x
Traag rijdend spoorwegverkeer
x
Luchtverkeer (straalvliegtuigen) op korte afstand
x
Luchtverkeer (straalvliegtuigen) op grote afstand
x
Propellervliegtuigen
x
Bedrijven die lawaai in de midden- en hoge frequenties produceren
x
Bedrijven die lawaai in de midden- en lage frequenties produceren
56
TV 214 – december 1999
x
45
singsterm, die wordt gekozen afhankelijk van de geluidsbron. De te beschouwen waarden om de geluidsisolatie van een beglazing te typeren zijn dus, naar gelang van het geval, (Rw + C) of (Rw + Ctr). Tabel 35 geeft aanduidingen omtrent de keuze van de aanpassingsterm afhankelijk van de oorsprong van het geluid.
Afb. 76 Geluidsisolatiespectrum van enkel glas van 4 en 8 mm dikte.
GELUIDSISOLATIE (dB)
40
Het is belangrijk te vermelden dat de aldus bekomen waarden van de geluidsverzwakkingsindex overeenstemmen met metingen in het laboratorium, die doorgaans gunstiger zijn dan wat in de praktijk voorkomt met eenzelfde bron. In de praktijk is het geluidsverzwakkingsniveau lager, dat wil zeggen dat het geluidsdrukniveau binnen hoger zal zijn.
35 30 25 20 4 mm glas Rw(C;Ctr)= 32 dB (-1;-2) 8 mm glas Rw(C;Ctr)= 35 dB (-1;-3)
100 125 160 200 250 315 400 500 630 800 1000 1250 1600 2000 2500 3150 4000 5000
15
FREQUENTIE [Hz]
De ééngetalswaarden maken het mogelijk de beglazing te klasseren afhankelijk van de geluidsbron. Met andere woorden, indien een specifieke beglazing een betere indicator heeft dan een andere soort beglazing, dan zal ze ook betere prestaties in situ leveren met dezelfde geluidsbron.
3.3.2
men de gemiddelde frequentie verdubbelt, en dit tot ongeveer 800 Hz ◆ in een tweede zone ondergaat de geluidsisolatie een terugval ten gevolge van de coïncidentie rond de kritische frequentie van de glasplaat; de kritische frequentie fcr van een dunne ruit is de frequentie waarvoor er een gelijkheid is tussen de vrije buigsnelheid op de wand en de luchtsnelheid, dat wil zeggen de frequentie waarbij een ruit spontaan begint te trillen onder invloed van een golf. Bij kamertemperatuur is die bij
VERSCHILLENDE SOORTEN GELUIDSISOLERENDE BEGLAZING
3.3.2.1 ENKELE BEGLAZING
12 800 , met “e” e de dikte van de ruit in mm. De plaats van die zone hangt af van de elasticiteit van het materiaal : hoe stijver het materiaal, hoe dichter de coïncidentiezone de lage frequenties benadert. Door de dikte van een enkele ruit te verhogen, wordt de kritische frequentie verplaatst naar een lager gelegen frequentiedomein. Tabel 36 geeft de kritische frequentie van enkele beglazing volgens haar dikte ◆ in de derde zone wordt de isolatie gekenmerkt door een snelle groei, in theorie met 9 dB bij verdubbeling van de frequentie, maar in de praktijk valt dit lager uit. benadering gelijk aan fcr =
De akoestische prestaties van enkele beglazing stijgen met haar dikte : ◆ voor geluidsbronnen gekenmerkt door Rw + Ctr schommelt de isolatie tussen 30 dB bij glas van 4 mm en 37 dB bij glas van 19 mm ◆ voor geluidsbronnen gekenmerkt door Rw + C overschrijdt de geluidsisolatie de waarden Rw + Ctr met 1 tot 2 dB, en bereikt 31 dB bij glas van 4 mm en 39 dB bij glas van 19 mm. Afbeelding 76 toont het spectrum voor enkel glas van 4 en 8 mm dikte. Binnen die spectra kunnen drie zones worden onderscheiden : ◆ in een eerste zone stijgt de isolatie lichtjes; dat kan worden verklaard door de massawet die zegt dat theoretisch : – voor dunne wanden met oneindige afmetingen, de geluidsisolatie met 6 dB stijgt bij verdubbeling van de gemiddelde frequentie – indien de massa van de wand verdubbeld wordt, de geluidsisolatie met 6 dB stijgt bij gelijke frequentie. Nochtans hebben de wanden eindige afmetingen en produceren ze een bepaalde demping, zodat die isolatiewinst doorgaans niet wordt bereikt en hooguit 4 tot 5 dB bedraagt, wanneer
DIKTE (mm)
57
KRITISCHE FREQUENTIE (Hz)
4
3200
5
2560
6
2133
8
1600
10
1280
12
1067
15
853
19
674
TV 214 – december 1999
Tabel 36 Kritische frequentie (coïncidentie) van enkele beglazing afhankelijk van haar dikte.
Tabel 37 Akoestische prestaties van enkele en dubbele beglazing. DUBBELE BEGLAZING
ENKELE BEGLAZING
SAMENSTELLING (mm)
Rw + C (dB)
Rw + Ctr (dB)
TOTALE GLASDIKTE (mm)
DIKTE (mm)
Rw + C (dB)
Rw + Ctr (dB)
4-12-4
29
26
8
8
34
32
6-12-6
31
30
12
12
37
35
6-16-6
33
29
12
12
37
35
45
Uit de analyse van de laboratoriummetingen op dubbele beglazing blijkt dat haar akoestische prestaties vaak lager liggen dan die van enkele beglazing met een gelijke totale glasdikte; de verschillen kunnen zelfs oplopen tot 6 dB. Tabel 37 geeft enkele voorbeelden van gemeten waarden.
40
GELUIDSISOLATIE (dB)
3.3.2.2 DUBBELE BEGLAZING
De globale prestaties in het laboratorium zijn de volgende : ◆ voor geluidsbronnen gekenmerkt door Rw + Ctr schommelt de isolatie tussen 26 dB voor dubbele beglazing van 4-12-4 en 34 dB voor dubbele beglazing van 10-15-6 ◆ voor geluidsbronnen gekenmerkt door Rw + C overschrijdt de geluidsisolatie de waarden van Rw + Ctr met 1 tot 3 dB, en bereikt 31 dB voor beglazing van 4-12-4 en 37 dB voor beglazing van 10-15-6.
4-12-4 glas Rw(C;Ctr) = 30 dB (-1;-4) 8 mm glas Rw(C;Ctr) = 35 dB (-1;-3)
35 30 25
Afb. 77 Geluidsisolatiespectrum van dubbele beglazing 4-12-4 en van enkele beglazing van 8 mm.
20
100 125 160 200 250 315 400 500 630 800 1000 1250 1600 2000 2500 3150 4000 5000
15
FREQUENTIE [Hz]
glazing bestaande uit twee glasplaten van dezelfde dikte en een luchtspouw van 12 of 15 mm. Bovendien blijft de geluidsisolatie van dubbele beglazing in het domein van de lage en middelhoge frequenties beperkt.
Afbeelding 77 toont de geluidsisolatiespectra van dubbele beglazing van 4-12-4 en van enkele beglazing van 8 mm. Naast een verzwakking van de geluidsisolatie die overeenstemt met de kritische frequentie van de glasplaten (rond de 3200 Hz voor dubbele beglazing), stelt men – in vergelijking met enkele beglazing – een minder goede isolatie bij de lage frequenties vast. Dit verschijnsel wordt verklaard door het feit dat dubbele beglazing zich gedraagt als een akoestisch stelsel van het type massa - veer - massa (m-v-m), dat ook een kritische frequentie heeft, gelegen in het domein van de lage frequenties (rond 200 tot 300 Hz volgens de dikte).
Om het m-v-m-effect uit te schakelen, zou men de dikte van de luchtspouw tussen de ruiten moeten verhogen, om de door de lucht gecreëerde veer soepeler te maken. Die oplossing zou echter leiden tot een overdreven dikte van de beglazing, die op haar beurt dikker en dus zwaarder schrijnwerk zou vereisen. Ze verhoogt bovendien de convectie in de lucht- of gasspouw, wat ongunstig is vanuit het oogpunt van de thermische isolatie (§ 3.2.2.2, p. 48). Ze komt dan ook weinig voor in de praktijk. Men zou dus kunnen veronderstellen dat bij renovatie de vervanging van enkele door dubbele beglazing niet interessant is. Die veronderstelling loopt echter mank om twee redenen : ◆ de vervanging van de beglazing gaat meestal gepaard met de vervanging van het raam, dat eveneens een betere geluidsisolatie zal bieden dan het oude; men mag dus een verbetering van de geluidsisolatie van het koppel beglazing-raam verwachten ◆ wat de warmte-isolatie betreft (§ 3.2, p. 46), is de winst ten gevolge van dubbele beglazing
Tussen de resonantieput te wijten aan het m-v-m-stelsel en die te wijten aan de resonantie van de individueel beschouwde glasplaten, stijgt de geluidsisolatie zeer snel (in theorie tot 18 dB bij verdubbeling van de frequentie). Om efficiënt te zijn in het gebied van de bouwakoestiek, zou de resonantiefrequentie van het m-v-m-stelsel lager moeten zijn dan 100 Hz. Die voorwaarde wordt niet vervuld door dubbele be-
58
TV 214 – december 1999
Tabel 38 Akoestische prestaties van enkele beglazing en van asymmetrische dubbele beglazing. DUBBELE BEGLAZING
ENKELE BEGLAZING
SAMENSTELLING (mm)
Rw + C (dB)
Rw + Ctr (dB)
TOTALE GLASDIKTE (mm)
DIKTE (mm)
Rw + C (dB)
Rw + Ctr (dB)
6-15-4
33
31
8
8
34
32
8-12-5
35
32
13
12
37
35
8-20-5
35
32
13
12
37
35
10-12-6
36
34
16
15
36
34
10-15-6
37
34
16
15
36
34
10-12-8
36
34
18
19
39
37
3.3.2.4 DUBBELE BEGLAZING MET AKOESTISCHE GASSEN
vergeleken met enkele beglazing dusdanig dat het de enige te overwegen oplossing is.
Door de lucht in de spouw van dubbele beglazing te vervangen door een aangepast gas, wordt aanzienlijke winst geboekt in de hoge en middenfrequenties, terwijl de prestaties minder goed zijn in de lage frequenties (afbeelding 79). Dat vertaalt zich, op het vlak van de indicatoren, door winst voor Rw, soms voor Rw + C, maar niet ten overstaan van het stadsverkeer (Rw + Ctr).
3.3.2.3 ASYMMETRISCHE DUBBELE BEGLAZING Om de geluidsisolatie van dubbele beglazing te verbeteren, kan men glasplaten met een voldoende verschillende dikte gebruiken, waarbij iedere ruit de zwakheden van de andere opvangt wanneer de kritische frequentie wordt bereikt. Men heeft dan een coïncidentieput in een breder frequentiedomein, waarvan de pieken minder uitgesproken zijn (afbeelding 78, de put rond 3200 Hz verdwijnt). In dat geval leidt de verhoging van de massa vergeleken met dubbele beglazing van 4-12-4 eveneens tot een vermindering van de put aan de lage frequenties. Tabel 38 vergelijkt de akoestische prestaties van asymmetrische dubbele beglazing en van enkele beglazing met vergelijkbare dikten.
Dubbele beglazing met SF6 is dus af te raden, temeer daar het op termijn moet verdwijnen.
55
50 4-12-4 glas Rw(C;Ctr) = 30 dB (-1;-4) 8-12-4 glas Rw(C;Ctr) = 36 dB (-2;-5)
Afb. 79 Geluidsisolatiespectrum van dubbele beglazing 4-6-4 met lucht en met akoestisch gas.
45
GELUIDSISOLATIE (dB)
50 45 40 35 30 25
40 35 30 25
20
20
15
15
4-6G-4 Rw(C;Ctr)= 32 dB(-3;-5) 4-6-4 Rw(C;Ctr)= 31dB (0;-2)
100 125 160 200 250 315 400 500 630 800 1000 1250 1600 2000 2500 3150 4000 5000
100 125 160 200 250 315 400 500 630 800 1000 1250 1600 2000 2500 3150 4000 5000
GELUIDSISOLATIE (dB)
Afb. 78 Geluidsisolatiespectrum van dubbele beglazing 4-12-4 en 8-12-4.
Dit gas is SF6 (zwavelhexafluoride). Het heeft nochtans het nadeel de warmte-isolatie van dubbele beglazing te verminderen (§ 3.2.2.4, p. 50). SF6 is bovendien schadelijk voor het milieu. De Europese Unie zal het gebruik ervan trouwens beperken vanaf het jaar 2000, en op termijn zelfs volledig verbieden.
FREQUENTIE [Hz]
FREQUENTIE [Hz]
59
TV 214 – december 1999
50
60 8 44.2 PVB 44.1,6 RC 44.2 PVBa
Afb. 81 Geluidsisolatiespectra van klassieke dubbele beglazing, met gelaagd glas met PVB en met gelaagd glas met hars.
55 50
GELUIDSISOLATIE (dB)
45 40 35 30
45 40 35 30 25
25
10-12-4/1.6RC/4 Rw(C;Ctr) = 44 dB (-2;-6) 10-12-44.2PVB Rw(C;Ctr) = 41 dB (-2;-4) 10-12-8 Rw(C;Ctr) = 37 dB (-1;-3)
20 15
100 125 160 200 250 315 400 500 630 800 1000 1250 1600 2000 2500 3150 4000 5000
100 125 160 200 250 315 400 500 630 800 1000 1250 1600 2000 2500 3150 4000 5000
20
FREQUENTIE [Hz]
FREQUENTIE [Hz]
3.3.2.5 GELAAGD GLAS
Gelaagd glas kan eveneens worden gebruikt in thermisch isolerende dubbele beglazing. Afbeelding 81 toont de daarbij bekomen verbeteringen.
Men onderscheidt drie soorten gelaagd glas : ◆ beglazing met een tussenlaag van giethars, ontwikkeld om de geluidsisolatie te verbeteren en samengesteld uit twee glasplaten waartussen 1 tot 2 mm hars gepolymeriseerd is. Aangezien het hars een lagere elasticiteitsmodulus heeft dan PVB, levert het een hogere demping en dus ook een hogere geluidsisolatie op ◆ beglazing met een tussenlaag van PVB (polyvinylbutyral) : de eerste functie ervan is inbraakbeveiliging en veiligheid (§ 3.4, p. 62); het levert echter ook een akoestische verbetering op; die is optimaal wanneer de beglazing samengesteld is uit twee glasplaten en twee PVB-folies met een dikte van 0,38 mm elk ◆ de akoestisch beter isolerende beglazing met PVB, het zogenaamde PVBa : dat type PVB is recenter dan gewoon veiligheids-PVB die ontwikkeld werd om een betere geluidsisolatie op te leveren; dergelijke beglazing benadert de akoestische prestaties van gelaagd glas met giethars en behoudt dezelfde kenmerken qua veiligheid en inbraakbeveiliging als PVB.
OPMERKINGEN De plaatsingsrichting van asymmetrische beglazing of beglazing met gelaagd glas heeft geen invloed op zijn akoestische prestaties. Bij gelaagd glas met een veiligheidsfunctie is het aangeraden het aan de binnenzijde te plaatsen om veiligheidsredenen bij glasbreuk (§ 3.4, p. 62).
3.3.2.6 DUBBELE RAMEN Zoals reeds werd onderstreept in § 3.2.2.2 (p. 48), zijn dubbele ramen de beste oplossing voor de geluidsisolatie. Dit systeem wordt in onze streken echter weinig gebruikt. Om akoestisch doeltreffend te zijn, moet de ruimte tussen de twee ramen ten minste 150 mm bedragen. 70
Bij gelaagd glas stijgt de geluidsisolatie vooral in de coïncidentiezone rond de kritische frequentie. De geluidsisolatieput wordt beperkt door de trillingsdemping ten gevolge van de tussenlaag. Dit effect is meer uitgesproken bij hars en PVBa (afbeelding 80). Bovendien wordt in dergelijke gevallen de resonantieput verschoven naar de hoge frequenties.
Afb. 82 Geluidsisolatiespectrum van een dubbel raam.
GELUIDSISOLATIE (dB)
60
Het globale effect is voornamelijk waarneembaar voor Rw + C, maar minder voor Rw + Ctr.
50
40 30
60
TV 214 – december 1999
3150
2000
2500
1000
FREQUENTIE [Hz]
1250 1600
630
800
400
500
250
160
200
100 125
20
315
GELUIDSISOLATIE (dB)
Afb. 80 Geluidsisolatiespectra van enkele beglazing van 8 mm en van gelaagd glas met PVB, PVBa en giethars met een totale glasdikte van 8 mm.
Tabel 39 Minimale akoestische prestaties van bepaalde beglazingssoorten volgens prEN 12758-1 [37].
PVB
GLAS
ISOLEREND
GLAS
GELAAGD
ENKEL
GLAS
SAMENSTELLING (mm)
RW
C
Ctr
3 4 5 6 8 10 12
28 29 30 31 32 33 34
-
-
2x3 2x4 2x5
32 33 34
4 - 9 à 16 - 4 6 - 6 à 16 - 4 6 - 6 à 16 - 6 8 - 6 à 16 - 4 8 - 6 à 16 - 6 10 - 6 à 16 - 4 10 - 6 à 16 - 6 6 - 6 à 16 - 6 gelaagd 6 - 6 à 16 - 10 gelaagd
29 32 31 33 35 35 35 33 37
250
500
1000
2000
4000
4 3 2 3 3 3 2
14 17 19 18 20 23 27
19 20 22 23 24 26 29
25 26 29 30 29 32 31
29 32 33 35 34 31 32
33 33 29 27 29 32 38
25 26 31 32 37 39 47
-1 -1 -1
-3 -3 -3
20 20 24
23 25 26
29 32 33
34 35 33
32 34 35
38 42 44
-
-
21 21 20 22 20 24 24 20 24
17 20 18 21 21 21 24 19 25
25 26 28 28 33 32 32 30 33
35 38 38 38 40 37 37 39 39
37 37 34 40 36 42 37 37 40
31 39 38 47 48 43 44 46 49
1 2 1 2 2 2 0
1 2 1 1 2 2 1 2 1
4 4 4 4 6 5 3 5 5
3.3.3
50 45 40
KEUZE VAN GELUIDSISOLERENDE BEGLAZING
Het is momenteel moeilijk nauwkeurige gegevens omtrent de keuze van geluidsisolerende beglazing te geven, omdat de normen inzake akoestiek in evolutie verkeren en niet alle beschikbaar zijn.
35 30 25
Enerzijds definieert de norm NBN EN ISO 717 [14, 15] de geluidsisolatie op basis van een ééngetalswaarde (§ 3.3.1.3, p. 56) en anderzijds bepaalt de norm NBN S 01-400 [17] de minimale isolatie van wanden afhankelijk van de woonvoorwaarden en op basis van spectruminformatie.
20 15 10
100 125 160 200 250 315 400 500 630 800 1000 1250 1600 2000 2500 3150 4000 5000
4 8 44.2 PVB 44.2 PVBa 44.1,6 RC 4-12-4 4-12-8 4-16-44.2 PVBa
GELUIDSVERZWAKKING (dB) BIJ DE MIDDENFREQUENTIE VAN DE OCTAAFBAND (Hz)
125
55
GELUIDSISOLATIE (dB)
Afb. 83 Samenvatting van de karakteristieken van bepaalde soorten akoestische beglazing.
GELUIDSVERZWAKKINGSINDEX EN AANPASSINGSFACTOREN (dB)
FREQUENTIE [Hz]
Die gegevens zijn dus niet vergelijkbaar en men wacht dus best op de publicatie van een nieuwe Belgische norm (niet vóór eind 2000) die de geluidsisolatiecriteria zal voorschrijven uitgaande van de ééngetalswaarde (zie [68]).
Afbeelding 82 toont het geluidsisolatiespectrum van een dubbel raam.
3.3.2.7 SYNTHESE
Niettemin blijven bepaalde basisprincipes geldig die voor de glaskeuze kunnen worden gebruikt, d.w.z. : ◆ het geluidsisolatiepeil van de beglazing hangt af van de omgeving : de nabijheid van een weg of een vliegveld vergt een hogere geluidsisolatie dan een gebouw in een stille omgeving ◆ de beglazingskeuze gebeurt aan de hand van een vergelijking tussen het geluidsniveau waartegen men zich moet beschermen en het gewenste niveau van akoestisch comfort; het ver-
Afbeelding 83 vergelijkt de karakteristieken van de verschillende soorten akoestische beglazing. Tabel 40 geeft ter illustratie de in het laboratorium geteste akoestische prestaties van een aantal beglazingssoorten. Die waarden moeten bij voorkeur worden gebruikt. Nochtans, wanneer men niet over een proefrapport beschikt, geeft tabel 39 de minimale prestaties van bepaalde beglazingssoorten volgens de ontwerpnorm prEN 12758-1 [37].
61
TV 214 – december 1999
Tabel 40 Akoestische prestaties van al dan niet gecommercialiseerde beglazing, uitgedrukt met behulp van de ééngetalswaarde. BESCHRIJVING
Rw C Ctr Rw + C [dB] [dB] [dB] [dB]
Enkel glas 4 mm 5 mm 6 mm 8 mm 10 mm 12 mm 19 mm
Rw + Ctr [dB]
NBN S 01-400 (1977) categorie
PROEFRAPPORT
32 31 34 35 37 37 39
-1 -2 -1 -1 -1 0 0
-2 -2 -2 -3 -2 -2 -2
31 29 33 34 36 37 39
30 29 32 32 35 35 37
Vc Vc Vc Vc Vc Vc Vb
WTCB-onderzoeksrapport 1989 WTCB-onderzoeksrapport 1989 WTCB-onderzoeksrapport 1989 WTCB-onderzoeksrapport 1989 WTCB-onderzoeksrapport 1989 WTCB-onderzoeksrapport 1989 WTCB-onderzoeksrapport 1996
Gelaagde beglazing
Met giethars 9GH
4 mm - giethars - 4 mm
38
0
-2
38
36
Vb
WTCB-onderzoeksrapport 1989
Met traditioneel PVB 33.1 PVB 33.2 PVB 44.2 PVB 44.4 PVB 55.2 PVB 66.2 PVB 66.8 PVB
3 mm 3 mm 4 mm 4 mm 5 mm 6 mm 6 mm -
34 36 35 37 37 39 39
0 -1 -1 -1 -1 -1 -1
-3 -4 -3 -2 -2 -4 -2
34 35 34 36 36 38 38
31 32 32 35 35 35 37
Vc Vb Vc Vb Vb Vb Vb
CDI d’Aubervilliers 1978 CDI d’Aubervilliers 1979 WTCB 1996 - AC 2834 WTCB-onderzoeksrapport 1989 CDI d’Aubervilliers 1978 CDI d’Aubervilliers 1978 WTCB-onderzoeksrapport 1989
Thermische beglazing met luchtvulling 4-12-4 4 mm - luchtspouw 12 mm - 4 mm 6-15-4 6 mm - luchtspouw 15 mm - 4 mm 6-12-6 6 mm - luchtspouw 12 mm - 6 mm 6-16-6 6 mm - luchtspouw 16 mm - 6 mm 8-12-5 8 mm - luchtspouw 12 mm - 5 mm 8-20-5 8 mm - luchtspouw 20 mm - 5 mm 10-12-8 10 mm - luchtspouw 12 mm - 8 mm 10-15-6 10 mm - luchtspouw 15 mm - 6 mm 12-12-10 12 mm - luchtspouw 12 mm - 10 mm
30 35 32 35 36 37 37 39 37
-1 -2 -1 -2 -1 -2 -1 -2 -1
-4 -4 -2 -6 -4 -5 -3 -5 -2
29 33 31 33 35 35 36 37 36
26 31 30 29 32 32 34 34 35
Vd Vc Vc Vc Vb Vb Vb Vb Vc
WTCB-onderzoeksrapport 1989 WTCB 1991 - AC 2321 WTCB-onderzoeksrapport 1988 WTCB-onderzoeksrapport 1989 WTCB 1991 - AC 2320 WTCB 1993 - AC 2548 WTCB 1993 - AC 2548 WTCB 1989 - 341/4/2107 CDI 1993 - 623 950
Thermische beglazing met gasvulling 6-12G-4 6 mm - gasvulling 12 mm 8-12G-5 8 mm - gasvulling 12 mm 8-24G-4 8 mm - gasvulling 24 mm 10-12G-4 10 mm - gasvulling 12 mm 10-12G-6 10 mm - gasvulling 12 mm 10-20G-9GH 10 mm - gasvulling 20 mm 11-12G-6 11 mm - gasvulling 12 mm 11-15G-8 11 mm - gasvulling 15 mm -
38 38 43 41 40 44 41 43
-2 -2 -3 -5 -2 -2 -2 -4
-7 -6 -9 -10 -5 -6 -6 -9
36 36 40 36 38 42 39 39
31 32 34 31 35 38 35 34
Vb Vb Vb Vc Vb Va Vb Vb
Vegla 1995 FIB GS 168/82 Vegla 1995 FIB GS 169/82 FIB GS 170/82 CDI 1993 - 623.956 WTCB 1993 WTCB 1993
37 38 38 41 40 41 41 40 38 42
-1 -2 -1 -3 -1 -1 -2 -1 -2 -1
-4 -6 -3 -7 -4 -4 -4 -3 -6 -6
36 36 37 38 39 40 39 39 36 41
33 32 35 34 36 37 37 37 32 36
Vb Vb Vb Vb Vb Vb Va Vb Vb Va
WTCB 1991 - AC 2322 WTCB 1989 - 341/4/2106 WTCB 1992 - AC 2458 WTCB 1989 - 341/4/2108 TNO 1985 WTCB-onderzoeksrapport 1989 WTCB 1991 - AC 2334 WTCB 1993 - AC 2548 WTCB-onderzoeksrapport 1989 TNO 1994 - 94-CBO-R1283
4 mm - luchtspouw 12 mm - 3 mm/2 lagen verbeterd PVB 0,38 mm/ 3 mm 6 mm - luchtspouw 12 mm - 4 mm/2 lagen verbeterd PVB 0,38 mm/ 4 mm 10 mm - luchtspouw 12 mm - 4 mm/2 lagen verbeterd PVB 0,38 mm/ 4 mm 12 mm - luchtspouw 20 mm - 4 mm/2 lagen verbeterd PVB 0,38 mm/ 4 mm 4 mm/ 2 lagen verbeterd PVB 0,38 mm/ 4 mm - luchtspouw 20 mm 6 mm/2 lagen verbeterd PVB 0,38 mm/4 mm
36 40 42 44
-1 -2 -2 -1
-5 -5 -6 -4
35 38 40 43
31 35 36 40
Vc Vb Va Va
TNO 1997 - 7.29.6.3265 WTCB 1997 - AC 2464 TNO 1997 - 7.29.6.3265 TNO 1997 - 7.29.6.3265
51
-4
-10
47
41
Va
TNO 1997 - 7.29.6.3265
6 mm - luchtspouw 12 mm - 5 mm/ 1 laag GH 1,5 mm/ 5 mm 6 mm - gasvulling 15 mm - 4 mm/ 1 à 1,5 mm GH/ 4 mm 10 mm - luchtspouw 12 mm - 5 mm/ 1 à 1,5 mm GH/ 5 mm 4 mm/1 à 1,5 mm GH/4mm - gasvulling 20mm - 5mm/ 1 à 1,5 mm GH/5mm 12 mm - gasvulling 12 mm - 5 mm/ 1 à 1,5 mm GH/ 5 mm
41 41 44 49 47
-3 -1 -2 -2 -1
-7 -4 -6 -7 -5
38 40 42 47 46
34 37 38 42 42
Vb Va Va Va Va
WTCB 1992 CDI d’Aubervilliers 1993 CDI d’Aubervilliers 1986 CDI d’Aubervilliers 1993 TNO 1985
1 laag PVB 0,38 mm - 3 mm 2 lagen PVB 0,38 mm - 3 mm 2 lagen PVB 0,38 mm - 4 mm 4 lagen PVB 0,38 mm - 4 mm 2 lagen PVB 0,38 mm - 5 mm 2 lagen PVB 0,38 mm - 5 mm 8 lagen PVB 0,38 mm - 6 mm
4 mm 5 mm 4 mm 4 mm 6 mm 9 mm giethars 6 mm 8 mm
Thermische, gelaagde beglazing
Met traditioneel PVB 6-12-44.2PVB 6-15-44.2 6-12-55.1PVB 6-15-55.2PVB 6-12-66.2PVB 8-12-44.2PVB 10-12-44.2PVB 10-12-66.1PVB 44.2PVB-15-44.2PVB 55.2PVB-24-33.2PVB Met verbeterd PVB 4-12-33.2 6-12-44.2 10-12-44.2 12-20-44.2 44.2-20-64.2 Met giethars (GH) 6-12-55/1.5GH 6-15G-9GH 10/12/FA 11 PH9/20g/PH11 12-20G-PH11
6 mm - luchtspouw 12 mm - 4 mm/ 2 lagen PVB 0,38 mm/ 4 mm 6 mm - luchtspouw 15 mm - 4 mm/ 2 lagen PVB 0,38 mm/ 4 mm 6 mm - luchtspouw 12 mm - 5 mm/ 1 laag PVB 0,38 mm/ 5 mm 6 mm - luchtspouw 15 mm - 5 mm/ 2 lagen PVB 0,38 mm/ 5 mm 6 mm - luchtspouw 12 mm - 6 mm/ 2 lagen PVB 0,38 mm/ 6 mm 8 mm - luchtspouw 12 mm - 4 mm/ 2 lagen PVB 0,38 mm/ 4 mm 10 mm - luchtspouw 12 mm - 4 mm/ 2 lagen PVB 0,38 mm/ 4 mm 10 mm - luchtspouw 12 mm - 6 mm/ 1 laag PVB 0,38 mm/ 6 mm 4 mm/2 lagen PVB/ 4 mm - luchtspouw 15 mm - 4 mm/ 2 lagen PVB/4 mm 5 mm/2 lagen PVB/ 5 mm - luchtspouw 24 mm - 3 mm/ 2 lagen PVB/3 mm
3.4 VEILIGHEID
schil tussen die twee waarden is bepalend voor de glaskeuze (rekening houdend met het feit dat de prestaties in situ altijd minder goed zijn dan die in laboratoriumomstandigheden) ◆ het akoestische comfort in een kamer is afhankelijk van de bezigheden waarvoor ze bestemd is.
Het begrip veiligheid is veelomvat-
tend : ◆ de bescherming van personen tegen verwonding door glasscherven en tegen vallen; indien enkel bescherming tegen snijwonden vereist is, is de verbrijzelingswijze van het glas belangrijk : men moet vermijden dat bij glasbreuk scherven ontstaan die snijwonden kunnen veroorzaken; indien bovendien bescherming tegen
62
TV 214 – december 1999
A. UITGEGLOEID GLAS
vallen vereist is, moet men ervoor zorgen dat het glas op zijn plaats blijft ◆ de beveiliging tegen inbraak en vandalisme van privéwoningen, winkels en kantoren; in dat geval moet het glas op zijn plaats blijven om binnendringen te vermijden ◆ de beveiliging tegen vuurwapens en ontploffing in banken, postkantoren, ambassades, … ◆ de brandweerstand.
3.4.1
B. GELAAGD GLAS
Afb. 84 Verbrijzelingswijze van uitgegloeid glas en gelaagd glas.
RISICO VAN VERWONDINGEN EN VALLEN (*)
3.4.1.1 VERSCHILLENDE SOORTEN VEILIGHEIDSGLAS
Voorbeelden van notificatie : ◆ een beglazing 66.2 bestaat uit twee glasplaten (floatglas) van 6 mm gescheiden door twee PVB-folies van 0,38 mm dikte ieder ◆ een dubbele beglazing bestaande uit een glasplaat van 4 mm, een luchtspouw van 12 mm en een gelaagde glasplaat 66.2 wordt aangeduid als 4/12/66.2 (van buiten naar binnen).
De soorten veiligheidsglas gebruikt als bescherming tegen verwondingen en vallen zijn : ◆ gelaagd glas met een tussenlaag van PVB of (veiligheids)hars ◆ thermisch gehard glas ◆ eventueel gehard gelaagd glas. Vroeger werd ook draadglas gebruikt, maar het wordt nu ontraden omdat door de verbrijzeling toch gevaar voor verwonding bestaat.
Gelaagd glas met hars wordt aangeduid met de dikte van de glasplaten en van de harslaag. Volgens de norm NBN EN ISO 12543-2 [16] kan gelaagd glas als gelaagd veiligheidsglas worden beschouwd indien het ten minste voldoet aan de weerstandsklasse 3B na de slingerproef beschreven in de ontwerpnorm prEN 12600 [35].
A. GELAAGD GLAS Gelaagd glas is samengesteld uit ten minste twee glasplaten, over hun gehele oppervlakte door een tussenlaag aan elkaar gekleefd (§ 2.3.3.4, p. 16, en afbeelding 15). Voor gelaagd veiligheidsglas wordt meestal een kunststoffolie van polyvinylbutyral (PVB) gebruikt, hoewel ook een veiligheidshars kan geschikt zijn. Bij breuk blijven de glasscherven aan de tussenlaag kleven (ten minste gedurende bepaalde tijd en tot een bepaalde belasting, zie afbeelding 84).
B. GEHARD GLAS Gehard glas is veiligheidsglas omwille van zijn manier van verbrijzeling (§ 2.3.3.1, p. 13). Het verbrokkelt immers in kleine, niet-snijdende stukjes (afbeelding 85).
A. UITGEGLOEID GLAS
Gelaagd glas met een tussenlaag van PVB beschikt over een eigen nomenclatuur om de samenstelling te vermelden; die wordt gegeven in de vorm van twee cijfers die de dikte van de verschillende glasplaten in mm geven, gevolgd door een cijfer gescheiden van de vorige door een punt, dat het aantal (en niet de dikte) PVB-folies tussen twee glasplaten geeft. De PVB-folies hebben een dikte van 0,38 mm.
B. THERMISCH GEHARD GLAS
(*) De in deze paragraaf gegeven beschouwingen omtrent de keuze van veiligheidsglas zijn geïnspireerd op de norm NBN S 23-002 (STS 38), maar zijn strenger dan die laatste; met name sluit dit document draadglas uit voor toepassingen zoals de bescherming tegen verwonding en val of de inbraakweerstand.
63
TV 214 – december 1999
Afb. 85 Verbrijzelingswijze van uitgegloeid glas en thermisch gehard glas.
Gehard glas wordt als veiligheidsglas beschouwd wanneer het voldoet aan de verbrijzelingscriteria van de ontwerpnorm prEN 12150 [33], die eveneens de proef beschrijft om die verbrijzeling te controleren.
Tabel 41 geeft het minimumaantal stukjes waarin een ruit van thermisch gehard glas van 1100 mm x 360 mm moet verbrijzelen. Bovendien mag de lengte van de grootste glasscherf niet groter zijn dan 100 mm.
DIKTE (mm)
MINIMUMAANTAL SCHERVEN
3
15
4 à 12
40
15 à 19
30
Tabel 41 Bij breuk vereist minimumaantal scherven voor thermisch gehard floatglas (volgens prEN 12150 [33]).
men, omdat zijn verbrijzeling niet aan de eisen terzake voldoet (afbeelding 86).
C. HALFGEHARD OF GEHARD GELAAGD GLAS 3.4.1.2 KEUZE VAN HET VEILIGHEIDSGLAS In sommige gevallen zou men halfgehard of gehard glas voor de vervaardiging van gelaagd glas kunnen gebruiken.
Bij de keuze van glas bedoeld om de veiligheid van personen te verzekeren, dient rekening te worden gehouden met het type risico : ◆ gevaar voor verwonding : daar waar dat risico moet worden vermeden, zoals bijvoorbeeld telefooncellen, bushokjes, scheidingswanden (zonder niveauverschillen aan weerszijden), borstweringen of balkons zonder valgevaar, is gehard glas geschikt omwille van zijn verbrijzelingswijze; gelaagd glas kan eveneens worden gebruikt. Dat glastype moet bovendien gehard worden : – wanneer het aan thermische schokken blootstaat (het kan in dit geval ook halfgehard zijn) – wanneer het gaat om volledig glazen deuren om te kunnen weerstaan aan het uitsnijden voor de plaatsing van het beslag (§ 2.6.3, p. 29). In het geval van glas in daken moet gelaagd glas worden gebruikt om verwonding van personen die zich onder het glas zouden bevinden te vermijden, indien voorwerpen op het vlakglas zouden vallen ◆ gevaar voor kwetsuren en vallen (in de diepte) : op de plaatsen waar die twee gevaren moeten vermeden worden, mag uitsluitend gelaagd glas worden gebruikt. Dat geldt bijvoorbeeld voor borstweringen met valgevaar, vloeren en trappen (*) (afbeeldingen 87 en 88).
Gehard gelaagd glas is daarvoor afgeraden, omdat het bij breuk verbrijzelt in kleine stukjes, waardoor alle sterkte wegvalt. Halfgehard gelaagd glas wordt soms gebruikt (bijvoorbeeld voor structureel verankerd glaswerk) wanneer men een breuksterkte bij buiging wenst die groter is dan die van floatglas.
D. DRAADGLAS (§ 2.3.1.3, p. 10) Het gaat om glas waarin tijdens de vervaardiging metaaldraden worden verwerkt om bij breuk de scherven bijeen te houden. Het gebruik van dergelijk glas is verboden als veiligheidsglas om vallen en verwondingen te voorkoAfb. 86 Verbrijzeling van draadglas.
In geval van dubbele beglazing moet de gelaagde glasplaat worden geplaatst aan de zijde waar zich de schok kan voordoen; eventueel moet men twee gelaagd-glasplaten gebruiken indien de schok van weerszijden kan komen. Dit betekent dat in daken gelaagd glas zich verplicht aan de binnenzijde moet bevinden. Dubbele beglazing bestaande uit een float en een geharde glasplaat is zinloos vanuit veiligheidsstandpunt, omdat de gelijktijdige breuk van beide glasplaten verwonding kan veroorzaken. (*) De dimensionering van glazen vloeren en trappen zal in een latere publicatie aan bod komen.
64
TV 214 – december 1999
Afb. 88 Glazen vloer.
Afb. 87 Glazen borstwering en trap.
3.4.2
INBRAAKWEERSTAND
nenzijde te plaatsen.
3.4.2.1 GLASSOORTEN
De ontwerpnorm prEN 356 [26] bepaalt proefmethoden om de beglazing te klasseren afhankelijk van de inbraakweerstand. Zo zijn acht klassen in stijgende orde van weerstand bepaald. De eerste vijf klassen (P1A tot P5A) zijn gebaseerd op de valproef met een hard voorwerp, terwijl de volgende drie klassen (P6B tot P8B) gebaseerd zijn op de bijlproef.
De beveiliging tegen inbraak en vandalisme ter voorkoming van binnendringing (of in bepaalde gevallen vlucht, zoals bij ziekenhuizen of gevangenissen) gebeurt uitsluitend met gelaagd glas.
3.4.2.2 KEUZE VAN HET VEILIGHEIDSGLAS OPMERKING
In het geval van gelaagd glas met PVB geeft tabel 42 de richtwaarde van het aantal te gebruiken PVB-folies afhankelijk van het gewenste veiligheidsniveau.
Het gebruik van veiligheidsglas is enkel zinvol indien het schrijnwerk waarin de beglazing geplaatst is dezelfde kenmerken van inbraakveiligheid vertoont, omdat de weerstand van het geheel bepaald wordt door de zwakste schakel.
Voor zover het gaat om beveiliging tegen vandalisme, bescherming van woningen of klassieke diefstalbescherming in winkels, gebruikt men gelaagd glas bestaande uit twee glasplaten en een toenemend aantal PVB-folies volgens de gewenste veiligheidsgraad.
Men moet dus vermijden dat het glas gemakkelijk uit het raam komt of het raam uit de ruwbouw komt. De ontwerpnorm prENV 1627 [43] bepaalt de schrijnwerkcategorieën volgens hun inbraakweerstand, alsook de combinaties van te gebruiken categorieën van glas en raam, opdat het geheel een weerstand van dezelfde orde zou hebben. Meer details omtrent die problematiek vindt men in de TV 206 “Mechanische inbraakbeveiliging van schrijnwerk en beglazing” [83].
Voor een zeer hoge veiligheidsgraad gebruikt men veelvoudig gelaagd glas. In het geval van veiligheidsglas dat tegen inbraak moet beschermen en uit dubbele beglazing bestaat, wordt aangeraden het gelaagd glas langs de bin-
65
TV 214 – december 1999
Tabel 42 Richtwaarde van het aantal tussen twee glasplaten (tenzij anders vermeld) te gebruiken PVB-lagen afhankelijk van de gewenste beschermingsgraad. BESCHERMINGSTYPE
BESCHERMINGSGRAAD
AANTAL PVBFOLIES
TOEPASSINGSVOORBEELDEN
Veiligheid van personen
zie § 3.4.1 (p. 63)
Bescherming tegen vandalisme
Bescherming tegen ongeorganiseerd vandalisme
3
– Gelijkvloers van woningen – Winkelramen met beperkt risico of met omvangrijke voorwerpen
Bescherming tegen georganiseerd vandalisme
4
– Alleenstaande woningen – Winkelramen met beperkt risico en met omvangrijke voorwerpen
Hoge beschermingsgraad
6
Winkelramen met hoog risico en met kleine voorwerpen
Inbraakvertraging
Zeer hoge beschermingsgraad tegen alle soorten steekwapens
3.4.3
(1 of) 2
Veelvoudige Winkelramen met een zeer hoog risico of met gelaagde zeer waardevolle voorwerpen samenstellingen
WEERSTAND TEGEN VUURWAPENS EN ONTPLOFFING
enkel van toepassing op andere dan bedrijfsgebouwen. Een KB voor bedrijfsgebouwen is in voorbereiding.
Het gebruik van beglazing als bescherming tegen vuurwapens en ontploffing is een zeer gespecialiseerd gebied, zodat wordt aangeraden deskundigen terzake te raadplegen, om te bepalen welke glasproducten aan de gestelde eisen en verwachtingen voldoen.
In het KB wordt een onderscheid gemaakt tussen twee begrippen : ◆ brandweerstand : de brandweerstand van een bouwelement (Rf) is de tijd uitgedrukt in minuten gedurende dewelke een bouwelement gelijktijdig voldoet aan de criteria inzake stabiliteit, vlamdichtheid en warmte-isolatie. De norm voorziet Rf-graden gaande van 1/2 tot 6 uur. De brandweerstand heeft betrekking op het gehele bouwelement, en niet op een gedeelte ervan. Het KB drukt de Rf-duur uit waaraan de verschillende bouwelementen moeten voldoen ◆ brandreactie : de brandreactie van een product kenmerkt zijn vermogen om het vuur te voeden. Men onderscheidt verscheidene soorten bouwmaterialen : – onbrandbaar materiaal : een bouwmateriaal wordt als onbrandbaar beschouwd als het tijdens een genormaliseerde proef, gedurende dewelke het aan een voorgeschreven verhitting wordt onderworpen, geen enkel uitwendig teken van het vrijkomen van warmte vertoont – brandbaar materiaal : een bouwmateriaal wordt als brandbaar beschouwd indien het niet voldoet aan de voorwaarde van onbrandbaarheid. De brandbaarheid is de neiging van een materiaal warmte af te geven volgens de verhitting waaraan het wordt blootgesteld
De voor die toepassingen gebruikte glasproducten bestaan doorgaans uit meer dan 2 glasplaten, gescheiden door talrijke PVB-folies; die samenstellingen kunnen asymmetrisch zijn en ook andere producten bevatten zoals polycarbonaatplaten en polyurethaanfolies. De ontwerpnorm prEN 1063 [29] definieert een proefmethode en weerstandsklassen voor kogelvrije beglazing. De ontwerpnorm prEN 13541 [42] definieert een proefmethode en weerstandsklassen voor ontploffingsvrij glas.
3.4.4
Zie § 3.4.1 (p. 63)
BRANDWEERSTAND
3.4.4.1 BELGISCHE REGLEMENTERING De reglementering inzake brand wordt in België bepaald in de basisnorm inzake brand- en ontploffingspreventie, die werd gepubliceerd door het Koninklijk Besluit van 19 december 1997. Dat KB is
66
TV 214 – december 1999
◆ dichtheid E : vermogen van een bouwelement met een scheidende functie te weerstaan aan de blootstelling aan vuur op slechts één zijde, zonder doorgang van het vuur naar de andere zijde, wat tot ontvlamming leidt van het oppervlak tegenover het vuur of van ieder aanpalend materiaal ◆ straling W : vermogen van een bouwelement met een scheidende functie te weerstaan aan de blootstelling aan vuur op slechts een zijde gedurende een bepaalde tijd, waarbij de uitgestraalde warmte, gemeten aan de beglazingsoppervlakte, lager is dan een bepaald peil ◆ isolatie I : vermogen van een bouwelement met een scheidende functie : – enerzijds te weerstaan aan de blootstelling aan vuur op slechts één zijde, zonder doorgang van vuur wegens aanzienlijke warmtegeleiding van de aan het vuur blootgestelde zijde naar de niet aan het vuur blootgestelde zijde; dit leidt tot ontvlamming van de niet aan het vuur blootgestelde zijde of van materialen in contact met die zijde – anderzijds een voldoende schild te vormen tegen de warmte om personen dichtbij het bouwelement te beschermen gedurende de voor de betrokken klasse bepaalde periode ◆ rookdoorgang S : vermogen van een bouwelement de doorgang van warme en/of koude gassen of van rook van de ene naar de andere zijde te beperken ◆ automatische sluiting C : vermogen van een bouwelement een opening automatisch te sluiten in geval van brand en/of rookontwikkeling.
– ontvlambaar materiaal : ontvlambaarheid is de neiging van een bouwmateriaal om tijdens een genormaliseerde proef tijdens dewelke het aan een voorgeschreven verhitting wordt onderworpen, gassen af te geven waarvan de aard en de hoeveelheid kunnen leiden tot verbranding in de gasfase, dat wil zeggen het produceren van vlammen. Op basis hiervan worden de materialen gerangschikt in 5 categorieën, van A0 tot A4, A0 overeenstemmend met onbrandbare materialen. Uitgegloeid glas en gehard glas worden beschouwd als onbrandbare materialen (klasse A0) en gelaagd glas met PVB 33.2 als moeilijk ontvlambaar (klasse A2). De andere soorten gelaagd glas behoren tot klasse A1. Het KB geeft eveneens de brandreactieklasse waartoe de materialen volgens hun gebruik moeten behoren.
3.4.4.2 TOEKOMSTIGE EURONORM EN 357-1
A. INLEIDING De ontwerpnorm prEN 357-1 [27] geeft een methode voor de classificatie van de brandweerstand van beglaasde elementen. Onder beglaasd element wordt verstaan een bouwelement met een of meerdere glasproducten, geplaatst met steunblokjes in een raam en voorzien van dichtings- en bevestigingsmaterialen. In tegenstelling tot de Belgische reglementering waarvoor de begrippen stabiliteit, vlamdichtheid en warmte-isolatie een geheel vormen en onder de benaming “brandweerstand” bijeengebracht zijn, beschouwt de Euronorm die gegevens afzonderlijk.
Aan de hand van de prestaties bekomen volgens de genormaliseerde proeven op monsters van beglaasde elementen worden aan het beglaasde element een of meerdere weerstandsklassen toegekend; de klassen worden uitgedrukt door de letter(s) die de eis(en) weergeeft(geven), gevolgd door de overeenkomstige prestatietijd uitgedrukt in minuten.
B. TYPERING VAN DE BRANDWEERSTAND
De prEN 357-1 geeft bovendien enerzijds de lijst van de normen volgens dewelke de brandweerstandsproeven dienen te worden uitgevoerd, en anderzijds de mogelijke combinaties van weerstandsklassen voor beglaasde gehelen geplaatst in muren, vloeren, daken, scheidingswanden, deuren, gordijngevels en buitenmuren, liftdeuren, plafondmembranen en hellende of horizontale beglaasde gehelen.
De brandweerstand wordt bepaald in termen van : ◆ draagvermogen R : vermogen van een bouwelement te weerstaan aan de blootstelling aan vuur, op een of meerdere zijden, gedurende een bepaalde tijd zonder enig verlies van structurele stabiliteit
67
TV 214 – december 1999
3.4.4.3 SOORTEN BRANDWEREND GLAS
D. GELAAGD GLAS MET WATERIGE GEL
Wij beschrijven hier het gedrag van de verschillende glasproducten ten overstaan van brand. Om als brandwerend te worden gebruikt, moeten de glasproducten vergezeld zijn van een proefrapport dat hun prestaties aantoont.
Het gaat om beglazing samengesteld uit minstens twee gehard-glasplaten samengevoegd met een stalen afstandhouder. De afstand tussen de platen wordt gevuld met een transparante gel. Bij brand wordt de waterige gel omgevormd onder invloed van de warmte en geeft hij waterdamp af; de gel wordt dan ondoorschijnend en vormt een isolerend scherm.
A. ENKELE BEGLAZING, GELAAGD GLAS MET PVB OF HARS EN DUBBELE BEGLAZING
Deze glasproducten kunnen niet als brandwerend worden beschouwd omdat ze, van zodra de temperatuur bruusk stijgt, door thermische schok breken. Vanaf 30 °C temperatuurverschil stelt men een bepaalde percentage breuk vast van uitgegloeid glas en rond 60 °C breekt ongeveer 50 % van het glas.
E. GELAAGD GLAS MET OPZWELLENDE TUSSENLAAG
Dat is gelaagd glas met een vaste tussenlaag die opzwelt bij brand. Onder normale omstandigheden is de tussenlaag lichtdoorlatend. Bij brand zwelt ze onder invloed van de hitte op, er vormt zich een ondoorschijnend isolerend schuim dat de warmteuitwisselingen door convectie beperkt en de straling nagenoeg volledig absorbeert (afbeelding 89). Hoe groter het aantal tussenlagen, hoe groter de brandweerstand van dit glas wordt.
B. DRAADGLAS Bij brand breekt het glas maar blijft ter plaatse dankzij het draadnet en behoudt zijn transparantie. Bovendien smelten de scheuren terug dicht van zodra de verwekingstemperatuur van het glas wordt bereikt. De vlammen slaan pas door wanneer de kruip dermate groot geworden is dat de beglazing uit de bovensponning komt.
OPMERKING Volgens de Belgische reglementering biedt alleen een gelaagde beglazing met waterige gel of met een opzwellende tussenlaag voldoende bestandheid om te kunnen genieten van een Rf-klasse (brandweerstand). Draadglas en gehard glas bereiken nooit zo’n weerstand, maar zouden in aanmerking kunnen komen voor een “lagere” klassificatie zoals bepaald door de ontwerpnorm prEN 357-1.
C. GEHARD GLAS De thermische harding van het glas verbetert zijn treksterkte en weerstand tegen thermische schokken. Dergelijk glas is bestand tot een temperatuur van ongeveer 200 °C. Bij brand wordt door de stijgende temperatuur vooreerst het glas onthard (vrijkomen van de spanningen); bij het bereiken van de verwekingstemperatuur bezwijkt het dan onder het eigen gewicht.
Afb. 89 Brandreactie van gelaagd glas met een opzwellende tussenlaag. gezwollen tussenlagen tussenlagen
68
TV 214 – december 1999
3.5 DECORATIE EN
ARCHITECTUUR
halfharden ◆ gezeefdrukt glas : men onderscheidt warm zeefdrukken, dat vergelijkbaar is met emailleren en dat bestaat in het afzetten van inkt of verf op het glas door middel van een zeef en in zijn verglazing door harden, en het koud zeefdrukken, waarbij speciale inkt wordt gebruikt die men laat drogen ◆ matglas, dat wordt geëtst met een zuur, waardoor het plaatselijk of over het gehele oppervlak mat wordt; het zuur kristalliseert het glasoppervlak en verleent het een gezoet uitzicht; met dit procédé kunnen ook reliëf of motieven worden uitgevoerd ◆ gezandstraald glas, d.w.z. glas bespoten met schuurmiddelen onder hoge druk; dit procédé leidt tot gelijkmatige of multireliëfmotieven; die motieven kunnen worden gekleurd ◆ lakglas : glas waarop men lak heeft aangebracht ◆ gelaagd glas met een decoratieve tussenlaag ◆ gekleurd glas, dat in de massa gekleurd is en bekomen wordt door toevoeging van metaaloxiden aan het grondstoffenmengsel waaruit het glas samengesteld is ◆ glas-in-lood (§ 2.3.1.7, p. 12) ◆ glazen tegels en bouwstenen (§ 2.3.1.6, p. 12).
Glas speelt doorgaans een belangrijke rol in de esthetica van gebouwen en in de
architectuur. Glas vervult een decoratieve functie bij : ◆ de esthetische aanblik van het gehele gebouw van buitenuit gezien : sedert het einde van de jaren 1980 hebben Structureel Gelijmd Glaswerk (SGG) en Structureel Verankerd Glaswerk (SVG) een hoge vlucht genomen ◆ de decoratie in gebouwen : glazen deuren en wanden met motieven, spiegels, ... ◆ een oneindig gamma afgeleide producten die geen enkel verband meer hebben met het gebouw. Voor al die toepassingen kunnen zowel de tint als de vorm van het glas variëren, zodat de uitvoeringsmogelijkheden ontelbaar zijn en hier onmogelijk kunnen worden opgesomd.
3.5.1
VERSCHILLENDE SOORTEN SIERGLAS
Er bestaat een breed gamma sierglas, dat wil zeggen glas dat een of verscheidene behandelingen heeft ondergaan om het aspect of de esthetische aanblik te wijzigen, zoals : ◆ figuurglas, met op een of beide zijden tekeningen, die worden bekomen door het glas tijdens het walsen tussen rollen met een textuur te voeren (§ 2.3.1.2, p. 10) ◆ gebogen glas, dat door warmvervormen de kromming krijgt van de vorm waarop het wordt geplaatst (§ 2.3.3.7, p. 19) ◆ geëmailleerd glas : op het glas wordt een laagje email afgezet en verglaasd tijdens het harden of
3.5.2
ARCHITECTUUR
Alle glasproducten waarvan sprake in deze TV kunnen voor architecturale doeleinden worden gebruikt. Wij kunnen daarop binnen het bestek van deze nota niet gedetailleerd ingaan. Vermeldenswaard is echter de plaatsing van het glas volgens de principes van het Structureel Gelijmd Glaswerk (afbeelding 90) en Structureel Verankerd Glaswerk (afbeelding 92).
OPMERKING In sterk beglaasde gevels (geval van Structureel Gelijmd Glaswerk) worden regelmatig borstweringen gebruikt, dat wil zeggen ondoorschijnend gemaakte beglazing of beglazing die vóór ondoorschijnende wanden wordt geplaatst. Dergelijke beglazing kan worden gecombineerd met een (thermisch) isolerend materiaal. Afbeelding 91 toont borstweringen gecombineerd met een isolatiemateriaal.
69
TV 214 – december 1999
Afb. 90 Voorbeeld van structureel gelijmd glaswerk (SGG).
Afb. 91 Borstweringen met isolatie.
Afb. 92 Voorbeeld van structureel verankerd glaswerk (SVG).
70
TV 214 – december 1999
4
GLASKEUZE
4.1 KEUZEPROBLEMATIEK
4.2.2
Een belangrijke fase in een project is de juiste glaskeuze. De paragrafen 3.1 tot 3.4 beschrijven de verschillende functies van de beglazing en geven voorts, functie per functie, de prestatieniveaus die kunnen worden bereikt, naast aanduidingen omtrent de glaskeuze.
De akoestische prestaties van symmetrische dubbele beglazingen zijn zwakker dan die van enkele beglazingen met een equivalente dikte. Om geluidshinder te beperken, moet men zogenaamde “akoestische” dubbele beglazingen gebruiken, d.i. in stijgende orde van doeltreffendheid : ◆ dubbele beglazing met twee glasplaten van verschillende dikte ◆ dubbele beglazing met één gelaagd-glasplaat met PVB-tussenfolie (de eerste functie van dergelijke beglazing is de veiligheid, ofschoon ook de akoestische isolatie erdoor wordt verbeterd) ◆ dubbele beglazing samengesteld uit één (of beide) plaat van gelaagd glas met tussenfolie van PVBa of een giethars.
In de praktijk worden die functies vaak gecombineerd. Dit hoofdstuk geeft informatie over de manier om de best mogelijke keuze te maken om die functies te combineren en dit voor de volgende soorten toepassingen : ◆ residentiële sector : men bekommert zich voornamelijk over de thermische, akoestische en veiligheidsaspecten; de zonnecontrole is soms eveneens belangrijk (veranda’s, grote zuidelijk gelegen beglaasde wanden) ◆ niet-residentiële sector : de vier in vorig punt vermelde criteria dienen soms te worden beschouwd ◆ bepaalde bijzondere gevallen zoals stadsmeubilair (bushokjes bijvoorbeeld), waarbij de veiligheid primeert.
4.2.3
VERSCHILLENDE MOGELIJKE COMBINATIES
4.2.1
THERMISCHE ISOLATIE
THERMISCHE ISOLATIE + VEILIGHEID
De verschillende glasproducten bieden elk een bepaald veiligheidsniveau, namelijk : ◆ de bescherming van personen tegen kwetsuren (zonder valrisico) wordt verzekerd door gehard of gelaagd glas met PVB te gebruiken; het gebruik bij dubbele beglazing van gehard glas ten behoeve van de veiligheid heeft enkel zin indien de tweede glasplaat gehard of gelaagd is; immers, een dubbele beglazing bestaande uit een geharde en een uitgegloeide glasplaat voldoet niet aan de eis inzake kwetsuren bij gelijktijdige breuk van de twee glasplaten; in het geval van stadsmeubilair worden enkele gelaagde beglazingen of geharde beglazingen gebruikt, omdat de thermische isolatie hierbij van geen belang is. Om kwetsuren te voorkomen, moet het veiligheidsglas aan de kant worden geplaatst waar de schok zich kan voordoen. In bepaalde gevallen en indien het gevaar zich aan weerszijden van de beglazing kan voordoen, kan men een dubbele beglazing gebruiken bestaande uit twee (gelaagde of geharde) platen veiligheidsglas ◆ de veiligheid van personen ten overstaan van kwetsuren en val (van personen) : in dat geval voldoet enkel gelaagd glas ◆ dakbeglazingen moeten gelaagd zijn en het gelaagde glas moet aan de binnenzijde worden geplaatst, om te vermijden dat personen door
Decoratieve overwegingen (§ 3.5, p. 69) worden in dit hoofdstuk niet behandeld.
4.2
THERMISCHE ISOLATIE + AKOESTISCHE ISOLATIE
De Thermische Reglementen maken dubbele beglazing verplicht in het Vlaamse en het Waalse Gewest en dubbele beglazing met hoog rendement in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (§ 3.2.2.6, p. 53). Dubbele beglazing met hoog rendement, die een U-waarde kleiner dan 2 W/(m2.K) heeft, is dus in bepaalde streken van het land verplicht en is hoe dan ook aan te bevelen omwille van haar energetische prestaties.
71
TV 214 – december 1999
vallende glasscherven zouden kunnen worden verwond ◆ de bescherming tegen vandalisme en inbraak van winkels of afgelegen woningen of in onveilige buurten gebeurt met gelaagd glas; in dit geval wordt aanbevolen het gelaagde glas aan de binnenzijde te plaatsen om het risico te beperken op verwonding van personen of schade aan voorwerpen die zich in de nabijheid van de beglazing zouden bevinden op het ogenblik van de breuk; de keuze van de soort gelaagd glas volgens het veiligheidsniveau wordt gegeven in § 3.4.2.2, p. 65 ◆ de bescherming tegen vuurwapens, ontploffingen en brand vallen buiten het raam van dit hoofdstuk.
4.2.4
In beide tabellen onderscheidt men : ◆ de gezochte prestaties die groter zijn dan die opgegeven voor enkele beglazing in tabel 43 en voor dubbele beglazing in tabel 44; ze worden aangeduid met een kruis (X) ◆ de bereikte prestaties : in bepaalde gevallen verbetert de bekomen beglazing eveneens andere functies die niet per se werden gezocht (bijvoorbeeld verbetert gelaagd glas met PVB steeds de akoestische prestaties zelfs als het voor veiligheidsdoeleinden wordt toegepast); die worden aangeduid met een zwarte bol (●) ◆ de prestaties die niet verbeterd zijn ten opzichte van de basisoplossing (enkele beglazing in tabel 43 en dubbele beglazing in tabel 44); ze worden aangeduid met een streepje (–). De beglazingen worden voorgesteld volgens de onderstaande symbolen :
THERMISCHE ISOLATIE + AKOESTISCHE ISOLATIE + VEILIGHEID
enkel glas De thermische isolatie kan worden gecombineerd met de akoestische isolatie en de veiligheid door dubbele beglazing te gebruiken, ofwel waarvan één of beide platen uit gelaagd glas met PVB of PVBa bestaan ofwel samengesteld uit een plaat gelaagd glas en een plaat gehard glas.
4.2.5
enkel glas, dikker dan het voorgaande dubbele beglazing (DB)
EEN VAN DE VOORGAANDE KEUZEN + ZONWERING en/of
en/of
gelaagd glas met PVB of PVBa
en
gelaagd glas met giethars
Zonwering om oververwarming van gebouwen (kantoren, veranda’s, grote zuidelijk georiënteerde beglaasde wanden) te voorkomen, wordt vaak gecombineerd met andere functies.
gecoat glas
Die functies worden verkregen door een beglazing te gebruiken die de zoninval controleert (absorberend of gecoat glas). Het absorberende glas wordt aan de buitenzijde van de dubbele beglazing geplaatst en de zonwerende coatings in positie 2.
gehard glas
VOORBEELDEN
4.3 SAMENVATTING
De tabellen 43 (monolithische beglazing) en 44 (dubbele beglazing) trachten een samenvatting te geven van de mogelijke glaskeuzen volgens de gezochte combinatie van functies. Die vereenvoudigde tabellen houden geen rekening met de al dan niet bestaande combinaties wat betreft de beglazingsdikten.
DB bestaande uit een gecoate glasplaat en een gelaagd-glasplaat met PVB/ PVBa asymmetrische DB waarvan de dunste glasplaat gehard is
72
TV 214 – december 1999
BEREIKTE PRESTATIES VEILIGHEID VEREISTE FUNCTIES
BEGLAZING
AKOESTISCHE ISOLATIE Rw (C, Ctr) (dB) (§ 3.3)
WARMTEISOLATIE U (W/(m2.K)) (§ 3.2)
Verwonding
Val/diefstal
Gehard of gelaagd (§ 3.4)
Klasse prEN 356 (§ 3.4)
–
–
–
–
–
–
X
–
–
–
–
X
X
●
–
–
–
–
X
–
–
–
–
X
–
–
●
●
X
–
–
–
–
–
X (*)
ZONNECONTROLE g, τv, kleur (§ 3.1)
Tabel 43 Samenvatting voor de keuze van monolithische beglazing.
(*) Halfgehard of gehard zonwerend glas indien er gevaar voor thermische breuk bestaat; indien het om gelaagd glas gaat, moeten alle componenten halfgehard of gehard zijn. X = beglazing met hogere prestaties dan die van enkele beglazing. ● = de bekomen beglazing verbetert tevens andere – niet noodzakelijk gezochte – functies. – = geen verbetering ten opzichte van enkele beglazing.
4.4 BESCHRIJVING
◆ veiligheid : – gehard glas : geen bijkomende vermelding – gelaagd glas : sterkteklasse (prEN 356 [26]) – de positie van de veiligheidsglasplaten (binnen of buiten) – het eventueel gebruik van twee veiligheidsglasplaten om de dubbele beglazing samen te stellen ◆ zonnecontrole : – de waarden van de zonnefactor “g”, de lichtdoorlatendheid τv en de gewenste kleur – de lichtweerkaatsing kan eventueel eveneens worden vermeld. Opmerking : opgelet voor thermische schokken : nagaan of een geharde of halfgeharde beglazing nodig is ◆ combinaties : indien meerdere functies worden gecombineerd, dan moet men de parameters vermelden die iedere van die functies kenmerken. Vaak wordt dus slechts de U-waarde gegeven.
Een glasproduct kan op twee manieren worden beschreven : ◆ door de te bereiken prestaties te bepalen (bij voorkeur te gebruiken; de karakteristieken die men voor iedere functie moet opgeven, worden hieronder opgesomd) ◆ door de samenstelling van het product te bepalen.
VOOR BESTEKKEN
De combinatie van beide methoden is niet ideaal, omdat ze kan leiden tot voorstellen die in de praktijk soms onuitvoerbaar zijn (zo is het momenteel nog niet mogelijk een U-waarde van 1,1 W/(m2.K) te bereiken met helder glas; daarvoor is gecoat glas nodig). De bij het definiëren van de prestaties te bepalen kenmerken voor iedere gezochte functie zijn de volgende : ◆ thermische isolatie : waarde van de warmtetransmissiecoëfficiënt U (W/(m2.K)) ◆ akoestische isolatie : – waarde van de geluidsverzwakkingsindex Rw (C, Ctr) (dB) – aard van het gewenste glas (asymmetrisch, gelaagd met hars, gelaagd met PVB of PVBa)
Herinnering : in alle gevallen moet de beglazingsdikte worden bepaald afhankelijk van de winddruk. 73
TV 214 – december 1999
Tabel 44 Samenvatting voor de keuze van een dubbele beglazing (DB). BEKOMEN PRESTATIES GLAS / POSITIE VEREISTE FUNCTIES
Buit. Bin. 1 2 3 4
OPMERKING
VEILIGHEID AKOESTISCHE ISOLATIE Rw (C, Ctr) (dB) (§ 3.3)
WARMTEISOLATIE U (W/(m2.K)) (§ 3.2)
Verwonding
Val/diefstal
Gehard of gelaagd (§ 3.4)
Klasse prEN 356 (§ 3.4)
–
–
–
–
–
X
–
–
–
–
ZONNECONTROLE g, τv, kleur (§ 3.1)
De eerste oplossing stemt overeen met een “klassieke” DB, d.w.z. U ≈ 3 W/(m2.K); de tweede oplossing stemt overeen met een DB met hoog rendement, d.w.z. U < 2 W/(m2.K); in dat geval is er een coating in positie 3 (of 2). Voor alle hieronder beschouwde gevallen moet eveneens een keuze worden gemaakt tussen DB en DB met hoog rendement; die twee mogelijkheden werden niet weergegeven om de tabel niet nodeloos te verzwaren. X
X
–
–
–
X
X (**)
X
●
–
X
X
X
●
–
X
X
X
●
–
X
–
–
X
–
X
–
–
X
–
X
● (**)
●
X
–
X
●
●
X
–
X
–
–
–
X (*)
X
X (**)
X
X
–
X
X
X
X
–
X
X
X
X
–
(*) Halfgehard of gehard zonwerend glas indien er gevaar voor thermische breuk bestaat; indien het om gelaagd glas gaat, moeten alle componenten halfgehard of gehard zijn. (**) Bescherming tegen verwonding aan de zijde van het gelaagde glas. X = beglazing met hogere prestaties dan die van enkele beglazing. ● = de bekomen beglazing verbetert tevens andere – niet noodzakelijk gezochte – functies. – = geen verbetering ten opzichte van enkele beglazing.
74
TV 214 – december 1999
Tabel 44 Samenvatting voor de keuze van een dubbele beglazing (DB) (vervolg). BEKOMEN PRESTATIES GLAS / POSITIE VEREISTE FUNCTIES
Buit. Bin. 1 2 3 4
VEILIGHEID AKOESTISCHE ISOLATIE Rw (C, Ctr) (dB) (§ 3.3)
WARMTEISOLATIE U (W/(m2.K)) (§ 3.2)
Verwonding
Val/diefstal
Gehard of gelaagd (§ 3.4)
Klasse prEN 356 (§ 3.4)
X
X
–
–
X
X
X (**)
X
●
X (*)
X
X
X
●
X (*)
X
X
X
●
X
X
–
–
X
X (*)
X
–
–
X
X (*)
X
● (**)
●
X
X (*)
X
●
●
X
X (*)
X
X (**)
X
X
X (*)
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X (*)
ZONNECONTROLE g, τv, kleur (§ 3.1)
(*) Halfgehard of gehard zonwerend glas indien er gevaar voor thermische breuk bestaat; indien het om gelaagd glas gaat, moeten alle componenten halfgehard of gehard zijn. (**) Bescherming tegen verwonding aan de zijde van het gelaagde glas. X = beglazing met hogere prestaties dan die van enkele beglazing. ● = de bekomen beglazing verbetert tevens andere – niet noodzakelijk gezochte – functies. – = geen verbetering ten opzichte van enkele beglazing.
4.5 VOORBEELDEN
◆ zonwerende beglazingen worden daarentegen minder vaak gebruikt in privé-woningen; het is echter wel nuttig voor grote zuidelijk gelegen vensters. Voor veranda’s kan men eveneens zonwerend glas gebruiken voor het dak (gecombineerd met gelaagd glas omwille van de veiligheid) om oververwarming in de zomer te vermijden (hoogstaande zon), terwijl het meer aangewezen is helder glas te gebruiken voor de verticale wanden om de zon in de winter binnen te laten (laagstaande zon).
De hiervoor vermelde principes kunnen worden geïllustreerd met twee voorbeelden : ◆ voor kantoorgebouwen wordt vaak zonwerende beglazing gebruikt; op het gelijkvloers en in de gemakkelijk bereikbare vensters kan men gelaagd glas voorzien als beveiliging tegen diefstal; in een lawaaierige omgeving kan men beglazing met een verbeterde geluidsisolatie gebruiken
75
TV 214 – december 1999
5
BEREKENING VAN DE BEGLAZINGSDIKTE 5.1 DIKTE VAN
De berekening van de beglazingsdikte wordt hier niet in detail behandeld. Wij geven enkel de grote lijnen en wel om de volgende twee redenen : ◆ twee publicaties van het WTCB (TV 176 en Rapport nr. 2) behandelen die berekening in detail ◆ de normen met betrekking tot de wind- en sneeuwbelasting enerzijds, en deze betreffende de beglazingsdikte anderzijds worden vervangen door respectievelijk de Eurocodes “Wind” en “Sneeuw” (publicatie voorzien in 2002) en door de toekomstige rekennormen gebaseerd op de prEN 13474-1 van het CEN TC 129 “Glass in buildings”. De berekening van de beglazingsdikte zal bijgevolg moeten worden herzien aan de hand van die nieuwe documenten.
De dikte van gevelbeglazingen is voorGEVELal afhankelijk van BEGLAZINGEN de windbelasting op het glas. Die belasting hangt zelf af van : ◆ de ligging van het gebouw (kust, platteland, stad, …) ◆ de positie van de beglazing in de gevel (al dan niet nabij een hoek van het gebouw) en van de afmetingen van het gebouw ◆ de hoogte van de beglazing ten opzichte van de grond ◆ de eventuele inwendige verdeling in het gebouw en de luchtdoorlatendheid van het gebouw ◆ de eventuele nabijheid van een hoog gebouw ◆ de eventuele nabijheid van een heuvel of helling van meer dan 5 %.
Wij vatten hier enkel samen de gevallen van gevelbeglazingen en hellend glas (in daken, …). Speciale berekeningen zoals voor vloeren, traptreden of aquariums zullen ter sprake komen in een latere uitgave.
Rapport nr. 2 behandelt in detail in bijlage 1 de berekening van de windbelasting en in bijlage 2 de berekening van de dikte van gevelbeglazingen, uitgaande van de windbelasting. Hoofdstuk 2 van dat rapport vereenvoudigt deze laatste berekening in de vorm van gemakkelijk bruikbare tabellen. Een rekenvoorbeeld volgens de tabellen van het Rapport nr. 2 wordt op p. 77 gegeven.
Die berekeningen kunnen op drie manieren gebeuren : ◆ met de hand (zie voorbeeld op p. 78) ◆ door de tabellen te volgen gegeven in het Rapport nr. 2 en de TV 176 (zie voorbeeld op p. 77) ◆ met behulp van een berekeningssoftware.
Hoofdstuk 3 van dat Rapport geeft eveneens in tabelvorm de berekening van winkelramen met stabilisatoren.
Er dient opgemerkt dat het resultaat van de basisberekening steeds geldt voor enkele beglazing. Heeft de toepassing betrekking op gelaagd, gehard en/of isolerend glas, dan moet men de dikte van de enkele beglazing omrekenen naar de equivalente dikte van de gebruikte beglazing (§ 5.3, p. 78).
5.2 DIKTE VAN
Voor de berekening van de dikte van hellende beglazingen dient men naast de windwerking ook nog rekening te houden met de sneeuwbelasting en met het eigen gewicht van de beglazing. Details van die berekeningen worden gegeven in de hoofdstukken 3 en 4 van TV 176. Op p. 78 geven wij een voorbeeld van de te volgen werkwijze.
HELLENDE BEGLAZING
76
TV 214 – december 1999
Rekenvoorbeeld volgens Rapport 2 (*). BASISGEGEVENS
WTCB Limelette ..........................................
Referentie van de bouwplaats Windklasse
I Kustgebied
II Landelijk gebied
III Verstedelijkt gebied
Gebouwhoogte
16 m ..........
Lengte van de kleinste zijde van het gebouw
20 m ..........
Niveau van de bovenrand van de beglazing
12 m ..........
Gebouw met scheidingswanden (§ 2.4, p. 9) Aantal steunzijden voor de beglazing
IV Stad
Neen
Ja
2
4
Kleine afmeting van de beglazing of afstand tussen 2 steunzijden
2,5 m ..........
Grote afmeting van de beglazing
3 .......... m
V
Aanpassingscoëfficiënt ce voor de glasdikte (§ 2.2, p. 6)
(1,00 à 1,56)
3 .......... m
Breedte van de randzone (§ 2.3, p. 7) Gevelrand
Middenzone van de gevel
V
V
GLASDIKTE
GLASDIKTE
Gebouw zonder scheidingswanden
1,16 ..........
Gebouw met scheidingswanden
Gebouw zonder scheidingswanden
Gebouw met scheidingswanden
4 steunz.
2 steunz.
4 steunz.
2 steunz.
4 steunz.
2 steunz.
4 steunz.
2 steunz.
Tabel 3
Tabel 5
Tabel 4
Tabel 6
Tabel 3
Tabel 5
Tabel 4
Tabel 6
Dikte van het enkel glas : 9,5 11,02 mm ....... = ......... ....... mm x coëfficiënt ce 1,16 Te kiezen glastype (§ 4, p. 25)
Dikte van het enkel glas : 9 mm x coëfficiënt c ....... 1,16 = ......... 10,44 mm ....... e
12 ..............
Te kiezen glastype (§ 4, p. 25)
(*) De referenties naar paragrafen in deze tabellen stemmen overeen met deze van Rapport nr. 2.
77
TV 214 – december 1999
12 ..............
F2 = 0,3 . 0,81 w+ + Gmax cos α + Sn cos2 α = 622 Pa F3 = 1,6 (Gmax cos α + Sn cos2 α) = 649 Pa F4 = 0,81 w- + Gmin cos α = - 797 Pa
GEDETAILLEERD REKENVOORBEELD
PROBLEEM : we beschouwen een gebouw met scheidingswanden gelegen op een terrein van klasse II, op een hoogte lager dan 100 m. Het dak heeft een helling van 50° ten overstaan van het horizontale vlak. In het centrale deel van het dak zit een beglazing van 0,7 m x 1,0 m, die op 4 randen rust. De bovenrand van de beglazing bevindt zich op 10 meter boven de grond.
TE
Men heeft dus Fmax = F1 = 920 Pa. 5°) Berekening van de beglazingsdikte (TV 176, § 4.1) : b/a = 1,43 ➩ β = 0,680 (TV 176, tabel 4) e = 0, 680 . 1
VOLGEN WERKWIJZE
1°) Berekening van de sneeuwbelasting (TV 176, § 3.1) : Sn = 500 Pa.
920 . 2, 5 = 5, 08 mm. 41, 2
6°) Keuze van de beglazing Gelet op de toleranties moet men een enkele beglazing van 6 mm gebruiken. Vermits het gebruik van enkele beglazing in daken echter niet toegelaten is, moet men gelaagd glas gebruiken.
2°) Berekening van de winddruk (TV 176, § 3.2) : w = cp . qb met : cpi = ± 0,3 cpel = -1,2 cpe = 0,8 (glasoppervlakte kleiner dan 1 m2, cf. TV 176, tabel 2) cp+ = 0,8 + 0,3 = 1,1 en cp- = -1,2 - 0,3 = - 1,5 qb = 810 Pa (TV 176, tabel 1).
Vermits gelaagd glas bestaande uit twee glasplaten van 4 mm een equivalente dikte heeft van 5,38 mm (§ 5.3), is het dus geschikt. Wenst men bovendien dubbele beglazing te gebruiken, bestaande uit een enkel-glasplaat van 4 mm en een gelaagd-glasplaat van 2 x 4 mm, is de equivalente dikte 5,42 mm; deze dubbele beglazing is dus geschikt.
Dus w+ = 891 Pa en w- = - 1215 Pa. 3°) Berekening van het eigen gewicht van de beglazing (TV 176, § 3.3) : het glas weegt 2,5 kg per m2 en per mm dikte. In de veronderstelling dat de beglazing 10 mm dik is (hypothese nadien te controleren en berekening over te doen indien de werkelijke dikte meer dan 10 mm bedraagt), heeft men dus, rekening houdend met de toleranties : Gmax = 310 Pa Gmin = 290 Pa.
a = b = cp = cpi = cpel = e = qb = w = F = G = Sn = β =
4°) Berekening van de maximumbelasting (TV 176, § 3.4.) : F1 = 0,81 w+ + Gmax cos α = 920 Pa
5.3 EQUIVALENTIE TUSSEN DE DIKTEN VAN DE VERSCHILLENDE BEGLAZINGSSOORTEN
5.3.1
De vereiste waarde van de glasdikte berekend in §§ 5.1 en 5.2 stemt altijd overeen met die van enkel uitgegloeid glas. Gebruikt men gehard, gelaagd of dubbel glas, dan moet men de equivalente dikte bepalen ten overstaan van enkel uitgegloeid glas.
de kleinste afmeting de grootste afmeting drukcoëfficiënt binnendrukcoëfficiënt plaatselijke buitendrukcoëfficiënt beglazingsdikte basiswindstuwdruk totale winddruk maximale belasting gewicht van de beglazing sneeuwbelasting vormcoëfficiënt
GEHARD GLAS
Aangezien de buigsterkte van gehard glas groter is dan die van uitgegloeid glas, moet de dikte van gehard glas – voor dezelfde belastingsvoorwaarden – lager zijn dan die te voorzien in geval van uitgegloeid glas. Tabel 45 geeft de waarden van de buigsterkte, van de veiligheidscoëfficiënt en van de toelaatbare spanning (dat wil zeggen de verhouding van de twee voornoemde waarden) voor uitgegloeid glas evenals de verschillende soorten gehard glas. 78
TV 214 – december 1999
GLASTYPE
BUIGSTERKTE (N/mm2)
VEILIGHEIDSCOËFFICIËNT
WERKSPANNING (N/mm2)
Uitgegloeid glas
41,2
2,5
16,5
Thermisch gehard glas
196,0
4,0
49,0
0,58
Chemisch gehard glas (*)
353,0
5,0 of 7,0 (**)
70,6 of 50,4
0,48 of 0,57
Tabel 45 Buigsterkte, veiligheidscoëfficiënt, toelaatbare spanning en equivalente diktecoëfficiënt voor gehard glas.
COËFFICIËNT VOOR EQUIVALENTE DIKTE
(*) Ter informatie, want niet toepasbaar in het bouwbedrijf. (**) Men neemt de waarde 5 indien de glasranden niet zichtbaar zijn, en de waarde 7 in het tegenovergestelde geval.
5.3.3
Om de vereiste dikte van gehard glas te vinden, past men de volgende regel van drie toe : egehard = euitgegloeid .
werkspanning uitgegl. glas . werkspanning gehard glas
GELAAGD GLAS EN DUBBELE BEGLAZINGEN
De vermenigvuldigingscoëfficiënt (dat wil zeggen de waarde van de vierkantswortel) wordt gegeven in de laatste kolom van tabel 45.
De dikte van gelaagd glas of van dubbele beglazing die effectief aan de sterkte deelneemt, zal kleiner zijn dan de som van de dikten van de samenstellende glasplaten, omdat de overdracht van de krachtwerkingen tussen de glasplaten niet optimaal gebeurt.
Aangezien gehard glas eerder dunner is, zal zijn vervorming – bij gelijke mechanische belasting – veel groter zijn (ongeveer 5 maal) dan die van uitgegloeid glas. Men moet dus de doorbuiging van monolithische geharde beglazingen controleren om onesthetische vervormingen te vermijden.
Tabel 46 geeft formules om de equivalente dikten voor gelaagd glas en dubbele beglazingen te bepalen. Die formules zijn gebaseerd op het feit dat de door de beglazing te dragen belastingen recht evenredig zijn met de derde macht van de beglazingsdikte.
Er wordt geen rekening gehouden met de equivalente dikte van gehard glas wanneer het in een dubbele beglazing wordt gebruikt, teneinde het goede gedrag van de afstandhouder en van de dichtingsschermen te behouden.
In die formules moet men de nominale dikte van de glasplaten verminderd met de absolute waarde van de tolerantie gebruiken, wat overeenstemt met het meest ongunstige geval. Tabel 47 geeft voorbeelden van equivalente dikten.
5.3.2
HALFGEHARD GLAS Tabel 46 Equivalente dikte voor de berekening van de spanningen in gelaagd glas en dubbele beglazing.
Voor halfgehard glas mag een buigbreuksterkte groter dan die van uitgegloeid glas enkel worden gebruikt indien een Technische Goedkeuring die waarde vermeldt.
EQUIVALENTE DIKTE
GLASTYPE
In dat geval volgt men dezelfde redenering als in § 5.3.1 om de equivalente dikte te bepalen.
79
Symmetrisch gelaagd glas (n glasplaten met dikte e)
e
Asymmetrisch gelaagd glas (e1 = grootste dikte)
e eq = e1
Symmetrische dubbele beglazing
e eq = e
Asymmetrische dubbele beglazing (e1 > e2)
e eq = e1
eq
=e
n
3
3
3
e1
2 = 1,226 e 1,33 3
TV 214 – december 1999
3
e1 + e 2 + ... + e n
3
e1 + e 2 3
1,33 e1
Tabel 47 Voorbeelden van equivalente dikten van gelaagd glas en van dubbele beglazing. GELAAGD GLAS (mm)
EQUIVALENTE DIKTE (mm)
DUBBELE BEGLAZING (mm)
EQUIVALENTE DIKTE (mm)
DUBBELE BEGLAZING MET 1 GELAAGDE PLAAT (mm)
EQUIVALENTE DIKTE (mm)
33
3,96
4+4
4,66
4+3 3
4,71
44
5,38
4+6
5,69
4+4 4
5,42
46
6,57
4+8
7,07
5+4 4
6,10
55
6,79
5+5
5,89
6+4 4
6,74
66
8,20
5+8
7,44
5+5 5
6,84
68
9,20
6+6
7,11
6+5 5
7,50
88
10,89
6+8
7,98
8+4 4
7,73
8 10
11,88
8+8
9,44
8+5 5
8,67
10 10
13,72
10+10
11,89
8+6 6
9,61
5.4
DOORBUIGING VAN BEGLAZING
5.4.1
INLEIDING
VOORBEELD Berekening van de doorbuiging van een verticale beglazing van uitgegloeid glas op 4 steunpunten, van 1 m x 1 m oppervlakte, bij een winddruk van 823 Pa :
De beglazing kan in bepaalde gevallen sterk doorbuigen indien ze grote afmetingen heeft en/of gehard is. Bij gelijke belastingsvoorwaarden bedraagt de dikte van gehard glas slechts 58 % van die van uitgegloeid glas, maar het vertoont een vijfmaal grotere doorbuiging, wat soms onesthetisch is en/of een gevoel van onveiligheid geeft.
5.4.2
e (mm) = β . a (m) . = 0,536 . 1 .
w ( Pa ) . k R ( N / mm 2 ) 823 . 2, 5 41, 2
= 3,8 mm (dus glas met een nominale dikte van 4 mm)
BEREKENING VAN DE DOORBUIGING
f (m) =
α . w (Pa) . a 4 ( m ) E ( N / mm 2 ) . e 3 ( m )
0, 044 . 823 . 1 7 . 1010 . 0, 00383 = 0,009 m = 9,4 mm.
De doorbuiging van beglazingen onder invloed van de wind kan met de volgende formules worden berekend : ◆ beglazing op 2 steunpunten :
=
Wanneer men in hetzelfde geval gehard glas gebruikt, komt men tot de volgende waarden :
4 f (m) = 0,142 . w3 . a E.e
e (mm) = β . a (m) .
4 ◆ beglazing op 4 steunpunten : f (m) = α . w . 3a E.e met : f = doorbuiging van de beglazing (m) w = windbelasting (N/m2) a = kleinste afstand tussen de steunpunten (m) E = elasticiteitsmodulus, 7 . 1010 N/m2 e = glasdikte (m) α = een vormcoëfficiënt gegeven in tabel 48.
= 0,536 . 1 .
w ( Pa ) . k R ( N / mm 2 ) 823 . 4, 0 196, 0
= 2,2 mm (dus glas met een nominale dikte van 3 mm).
Tabel 48 Vormcoëfficiënt α voor beglazingen op 4 steunen. b/a
1
1,2
1,4
1,6
1,8
2
2,5
3,0
∞
α
0,044
0,062
0,077
0,091
0,102
0,111
0,123
0,134
0,142
80
TV 214 – december 1999
f (m) =
Indien men de doorbuiging wenst te berekenen van een dubbele beglazing of een gelaagde beglazing, moet men eerst de equivalente dikte van die beglazingen berekenen met behulp van de formules van tabel 49.
α . w (Pa) . a 4 ( m ) E ( N / mm 2 ) . e 3 ( m )
0, 044 . 823 . 1 7 . 1010 . 0, 00283 = 0,023 m = 23 mm.
=
Tabel 49 Equivalente dikte voor de berekening van de doorbuiging van gelaagde en dubbele beglazing. EQUIVALENTE DIKTE
GLASTYPE
Symmetrisch gelaagd glas (n glasplaten met dikte e)
e
Asymmetrisch gelaagd glas (e1 = grootste dikte)
eeq =
Symmetrische dubbele beglazing
e
Asymmetrische dubbele beglazing (e1 > e2)
e eq =
eq
eq
=e
3
=e
3
n
3
3
3
e1 + e 2 + ... + e n
3
2 = 1,146 e 1,33 3
3
3
e1 + e 2 1,33
VOORBEELD ◆ voor de gelaagde beglazing :
We berekenen de doorbuiging van een dubbele beglazing 4+4 en van een gelaagde beglazing 44 in dezelfde omstandigheden als in het voorbeeld van p. 80.
eeq = 3,8 .
3
2 = 4,8 mm.
De doorbuiging van die beglazingen bedraagt dus : ◆ voor de dubbele beglazing :
De equivalente dikten (volgens tabel 49) bedragen : ◆ voor de dubbele beglazing : eeq = 3,8 .
3
0, 044 . 823 . 1 = 6,1 mm 3 7 . 1010 . (0, 0044) ◆ voor de gelaagde beglazing : f=
2 = 4,4 mm 1,33
f=
81
0, 044 . 823 . 1 = 4,7 mm. 7 . 1010 . (0, 0048)3
TV 214 – december 1999
BIJLAGE 1
GLAS DOOR DE EEUWEN HEEN 1 OORSPRONG
In de vroege Middeleeuwen werden beglazingen vervaardigd door gesmolten glas te nemen met een blaaspijp, die massa te centrifugeren en uit te blazen tot een ronde vlakke glasplaat die vervolgens rechthoekig werd versneden (afbeelding A1.2).
De oorsprong van glas dateert van ongeveer 5000 jaar vóór Christus. De Perzen hadden ontdekt dat bepaalde soorten zand smolten in vuur en na afkoeling een doorschijnende stof opleverden. Inwoners van de steden Tyrrus en Sidon in Fenicië waren omstreeks 4000 vóór Christus de eersten om glazen sieraden te maken. De Egyptenaren beheersten het vormen van glas voor sieraden en snuisterijen reeds vanaf 2000 vóór Christus.
Afb. A1.2 Geblazen vlakglas.
Het blazen van glas met behulp van een buis werd kort vóór onze jaartelling door de Syriërs ontdekt.
2 GLAS IN DE ARCHITECTUUR
De Romeinen voerden de glastechniek in onze streken in voor de vervaardiging van vazen en andere holle voorwerpen. Ze gebruikten als eersten glas in gebouwen en maakten in de eerste eeuw vóór Christus de eerste ruiten. Daarbij werd het gesmolten glas op een tafel uitgegoten (afbeelding A1.1) om kleine ruiten te maken waarvan enkele later in Pompeji werden teruggevonden. Dit gietprocédé werd destijds niet verder ontwikkeld en viel in de loop der eeuwen in onbruik. De Romeinen vervaardigden ook mozaïek.
In de late Middeleeuwen (11de eeuw) werd dit systeem geperfectioneerd. Het glas werd cilindervormig geblazen, van die cilinder sneed men de twee uiteinden af, waarna hij in warme toestand in de lengte werd doorgesneden en in een oven gekoeld tot vlakglas. Dit procédé had het nadeel weinig productief te zijn en glasplaten van hoogstens 1 meter op te leveren.
In 57 vóór Christus voerden de Romeinse legioenen het gietprocédé in het Samberbekken in. Afb. A1.3 Cilindervormig geblazen glaswerk. Afb. A1.1 Gieten van het glas bij de Romeinen.
82
TV 214 – december 1999
Afb. A1.4 Gegoten glas.
Tijdens de 15de eeuw lag het centrum van de glasindustrie in Venetië, op het eilandje Murano. Men beheerste er toen de vervaardiging van sieraden, in de massa gekleurd glas, verguld of geëmailleerd glas alsook hoogwaardige spiegels waarvan het geheim bijna twee eeuwen lang bewaard bleef.
geven, die het tijdens het zoeten verloren had. Daarvoor werd het glas door middel van een met een zwart doek beklede zachthouten plank gewreven. De arbeider verplaatste de plank met behulp van een houten stok die aan het plafond opgehangen was en als veer voor de heen-en-weerbeweging diende (afbeelding A1.5). Die bewerkingen waren tijdrovend : voor een glasplaat van 2 meter duurde het zoeten 1 maand en het polijsten 12 dagen.
Ten tijde van Lodewijk XIV moedigde Colbert de fabricage van spiegelglas in Frankrijk aan om het monopolie van Murano te doorbreken. Daarom werd de Manufacture Royale des Glaces opgericht. De techniek van het cilindervormig geblazen glaswerk, die aanvankelijk nog werd gebruikt, werd geleidelijk vervangen door die van het gieten, waarbij het smeltende glas op een met regels afgeboorde metalen tafel werd gegoten om de afmetingen en de dikte van het product te bepalen (afbeelding A1.4). Het glas werd in halfviskeuze toestand met een koperen rol platgewalst en vervolgens meerdere dagen in een koeloven geplaatst. Die techniek kwam stilaan in de plaats van het cilindervormig geblazen glaswerk, en verdrong die volledig vanaf 1763. Toen slaagde men erin zeer hoogwaardige spiegels te vervaardigen (spiegelgalerij van het kasteel van Versailles) en op het einde van de 19de eeuw kon men glasplaten tot 3 m hoogte vervaardigen.
In de 18de eeuw werden talrijke glasfabrieken opgericht in Duitsland, Engeland en Spanje. Tot het einde van de 19de eeuw bleeft de vervaardiging van glas nagenoeg ongewijzigd door de eeuwen heen (gieten en blazen). Afb. A1.5 Zoeten en polijsten van glas.
Het zowel geblazen als gegoten glas moest worden gepolijst en gezoet. Het zoeten had tot doel beide glasvlakken effen en evenwijdig te maken. Daarvoor werden twee glasplaten met daartussen een schuurmiddel tegen elkaar gewreven. De onderste plaat werd op een tafel bevestigd en de bovenste werd met pleister aan een wiel bevestigd om ze te kunnen verplaatsen (afbeelding A1.5). Het polijsten beoogde het glas zijn transparantie en glans terug te
83
TV 214 – december 1999
3 MODERNE
4 MODERNE GLASSOORTEN
In het begin van de 20ste eeuw kende de glasnijverheid in BelVERVAARDIGINGSgië een sterke opgang : meer PROCÉDÉS dan 20 000 personen werden tewerkgesteld en de uitvoer overtrof 90 % van de productie. Desondanks was die industrie tot dan nog steeds weinig gemechaniseerd.
Gehard glas ontstond op verzoek van de autonijverheid en werd vanaf 1929 gebruikt voor voorruiten. De eerste dubbele beglazingen verschenen net voor de tweede wereldoorlog. Ze werden aanvankelijk vervaardigd door de randen van de glasplaten aan elkaar te lassen en later door een loden lint tussen de twee ruiten te lassen. Ze waren breekbaar en er was bijna geen vraag naar dat product.
Tussen 1920 en 1930 werden de glasvervaardigingstechnieken gemoderniseerd dankzij de machinale trekprocédés (procédé Fourcault en vervolgens Pittsburgh en Libbey-Owens, zie afbeelding 8 in § 2.3.1.5, p. 12). Die vooruitgang werd voornamelijk mogelijk gemaakt door de verbetering van de glasovens die continu gieten mogelijk maakten.
Omstreeks 1965-1970 werden dubbele beglazingen met een metalen afstandhouder ontwikkeld en kenden een zeer steile opgang tijdens de energiecrisis van de jaren 70.
De koudbewerking (zoeten en polijsten) werd eveneens verbeterd en de bewerkingstijd werd ingekort. De continue procédés voor het zoeten en polijsten (uitgevoerd op de lopende band voor de ene zijde en vervolgens na versnijding voor de andere) en het zogenaamde twin-procédé (gelijktijdige behandeling van de twee zijden vóór de versnijding) maakten het mogelijk die bewerkingen continu en geautomatiseerd door te voeren aan de uitgang van de uitgloeioven.
Voor gecoat glas zijn de belangrijkste data : ◆ 1964 : ontwikkeling van zachte coatings (controle van de zoninstraling en verbeterde Uwaarde) ◆ 1972 : ontwikkeling van pyrolithische coatings voor de controle van de zonne-energie ◆ 1975 : ontwikkeling van pyrolithische coatings voor de vervaardiging van dubbele beglazingen met verbeterde U-waarde ◆ 1985 : ontwikkeling van kleurloze coatings onder vacuüm voor een verbeterde warmte-isolatie (verbeterde U-waarde).
In 1959 werd het “float glass”-procédé (afbeelding 1, p. 10) in Engeland ontwikkeld door Pilkington en ook in België toegepast vanaf het begin van de jaren 60. Omwille van de vlakheid en evenwijdigheid van de glaszijden werd het zoeten en polijsten, dat nodig was in de oude procédés, overbodig. Tegenwoordig wordt nagenoeg alle vlakglas volgens dit procédé vervaardigd.
Ofschoon gecoat glas al meer dan 30 jaar bestaat, is zijn succes eerder recent, omdat de eerste coatings het dubbele nadeel hadden van een zwakke lichttransmissie en een sterke verkleuring.
84
TV 214 – december 1999
BIJLAGE 2
EIGENSCHAPPEN VAN SODOCALCIET-SILICAATGLAS 1 MECHANISCHE
De mechanische eigenschappen van sodo-calciet-silicaatEIGENSCHAPPEN glas zijn de volgende : ◆ volumieke massa : ρ = 2500 kg/m3 ◆ mechanisch gedrag : glas is een perfect elastisch materiaal dat nooit een permanente vervorming ondergaat (geen plastisch gedrag); het breekt bijgevolg bruusk en zonder voorteken van zodra zijn elasticiteitsgrens bereikt is ◆ elasticiteitsmodulus E : hij drukt de relatie uit tussen de normaalspanning σ en de langsvervorming. Voor glas bedraagt E 70 000 N/mm2 ◆ coëfficiënt van Poisson ν : wanneer men een trekspanning op een proefstuk uitoefent, ondergaat het een verlenging en tezelfdertijd een vermindering van de doorsnede loodrecht op de richting van de kracht. De coëfficiënt van Poisson is de verhouding tussen de eenheidskrimp loodrecht op de richting van de kracht en de eenheidsverlenging in de richting van de kracht. Voor glas, v = 0,2 ◆ glijmodulus G : hij drukt de betrekking uit tussen de tangentiële kracht α en de dwarsvervorming; hij kan worden berekend uit E en ν : G = E/2 (1 + ν) ≈ 29 166 N/mm2 ◆ Vickers-hardheid : 6,35 GN/m2 ◆ Mohs-hardheid : 6. De Mohs-schaal is een empirische hardheidsschaal voor de klassering van niet-metalen en minerale elementen door ze te vergelijken met verschillende mineralen die in stijgende orde van hardheid geklasseerd zijn; ieder element van de schaal kan alle voorgaande elementen bekrassen en kan niet door hen worden bekrast. De aangenomen vergelijkingselementen worden gegeven in tabel A2.1 ◆ druksterkte : 1000 N/mm2 ◆ treksterkte : 10 N/mm 2 voor enkel glas, 50 N/mm2 voor gehard glas. Het gaat hier enkel om een richtwaarde bij wijze van informatie; in de werkelijkheid is die waarde sterk afhanke-
OPMERKING Glas heeft een bijzondere vorm van de vaste toestand, amorfe of glasachtige toestand genoemd. De meeste vaste stoffen bestaan uit kristallen : hun componenten vormen driedimensionale geometrische figuren die zich regelmatig herhalen over een lange afstand. De vaste stoffen die deze eigenschap niet bezitten, zijn zogenaamd amorf (vormeloos); ze vertonen slechts een bepaalde orde over korte afstand, met name op de minimale ionen- of molecuulgroepering, overeenstemmend met hun chemische formule, en die geordende groepen vormen onregelmatige verbindingen in het gehele volume van de vaste stof. Een dergelijke onregelmatigheid is ook eigen aan de vloeistoffen. Men kan de amorfe vaste stoffen daarom ook beschouwen als “onderkoelde”, gestolde vloeistoffen, omwille van hun bijzonder hoge viscositeit. Daaruit volgt met name dat die materialen niet aan een welbepaalde temperatuur smelten, maar geleidelijk verweken alvorens hun vloeibare toestand te bereiken [61].
Tabel A2.1 Mohs-hardheidsschaal. KLASSE
MATERIAAL
KLASSE
MATERIAAL
1
talk
6
orthoclaas
2
gips
7
kwarts
3
calciet
8
topaas
4
spaat-fluor
9
natuurlijk korund
5
apatiet
10
diamant
lijk van de proefmethode die wordt gebruikt om die waarde te bepalen ◆ buigsterkte : ze is afhankelijk van de glassoort (zie tabel A2.2) ◆ schuifsterkte : 28 N/mm2.
85
TV 214 – december 1999
Tabel A2.2 Buigsterkte van verschillende glassoorten.
BREUKSTERKTE (N/mm2)
VEILIGHEIDSCOËFFICIËNT k
TOELAATBARE SPANNING (N/mm2)
Uitgegloeid glas
41,2
2,5
16,5
Halfgehard glas (*) (voorbeeld)
(93)
(3)
(31)
Thermisch gehard glas
196,0
4,0
49,0
Chemisch gehard glas (**)
353,0
5,0 of 7,0 (***)
70,6 of 50,4 (**)
GLASTYPE
(*) Enkel halfgehard glas met een technische goedkeuring (ATG) mag σ- en k-waarden hebben die verschillen van die van uitgegloeid glas. (**) Doorgaans niet gebruikt in gebouwen. (***) Men neemt de waarde 5 indien de beglazingsranden niet zichtbaar zijn en de waarde 7 in het tegenovergestelde geval.
2 OPTISCHE
De optische eigenschappen van sodo-calciet-silicaatglas zijn de EIGENSCHAPPEN volgende : ◆ brekingsindex n : wanneer een lichtstraal van het ene milieu naar het andere gaat, wordt een deel van de straal weerkaatst, en het complementaire deel gaat door het andere milieu waarbij het een richtingsverandering, de zogenaamde breking, ondergaat. De verhouding tussen de sinus van de invalshoek en deze van de brekingshoek wordt brekingsindex genoemd (tabel A2.3) ◆ energietransmissie : de absolute zonnefactor “g” of totale energietransmissie wordt bepaald door de verhouding tussen de totale energietransmissie (dat wil zeggen de energie die rechtstreeks wordt overgedragen plus de energie die door convectie of straling na absorptie wordt overgedragen) en de totale invallende energie ◆ lichttransmissie : de absolute lichttransmissiefactor τv is de fractie van de dichtheid van de invallende lichtstraling die door het glas gaat in het zichtbare deel van het zonnespectrum. Tabel A2.3 Brekingsindex.
MILIEU
BREKINGSINDEX
Lucht/glas
0,67
Glas/lucht
1,50
Water/glas
0,88
Glas/water
1,13
◆
◆
◆
◆
◆
3 THERMISCHE
Hierna volgen de thermische eigenschappen van sodo-calEIGENSCHAPPEN ciet-silicaatglas : ◆ verwekingstemperatuur : ≈ 600 °C ◆ smelttemperatuur : ≈ 1500 °C ◆ lineraire uitzettingscoëfficiënt α : die coëfficiënt geeft de verlenging van een materiaal per lengteeenheid bij een temperatuurverschil van 1K.
◆
86
Voor glas is α = 9.10-6m/(m.K) (in het temperatuurinterval + 20 °C, + 220 °C); dat betekent dat een temperatuurverschil van 100 K, een meter glas met nagenoeg 1 mm verlengt thermische geleidbaarheid λ : dit is de warmtestroom per oppervlakte-eenheid die door 1 meter dikte van het materiaal gaat bij een temperatuurverschil van 1 K. Voor glas is die waarde λ = 1 W/(m.K) warmtedoorgangscoëfficiënt U : hij vertegenwoordigt de warmtestroom die door 1 m2 wand gaat bij een temperatuurverschil van 1 K tussen binnen en buiten. De waarden van de warmtedoorgangscoëfficiënt worden gegeven in tabel 27 (p. 49) voor verschillende soorten glas. Vereenvoudigd gesteld kan men zeggen dat een enkele beglazing een U-waarde heeft van ongeveer 6 W/(m2.K), een dubbele beglazing van ongeveer 3 W/(m2.K) en een dubbele beglazing met hoog rendement van minder dan 2 W/(m2.K) thermische permeantie “P” van een wandelement : dit is de hoeveelheid warmte die, in een stationair regime, door dit wandelement gaat, per tijdseenheid, per oppervlakte-eenheid en per eenheid temperatuurverschil tussen de twee zijden van het wandelement (W/m2.K) warmteweerstand R van een wandelement : het is het omgekeerde van de thermische permeantie. Hij is gelijk aan de verhouding tussen de dikte “e” van het materiaal (uitgedrukt in meter) en zijn warmtegeleidingscoëfficiënt λ : R = e/λ ((m2.K)/W) warmtecapaciteit “c” : de hoeveelheid warmte die nodig is om de temperatuur van de massaeenheid van een materiaal met 1 K te verhogen. Voor glas c = 700 J/(kg.K) emissievermogen ε : het emissievermogen wordt bepaald als de verhouding tussen de energie die door een oppervlak wordt afgegeven bij een gegeven temperatuur en die van een perfecte straler (dat wil zeggen een zwart lichaam met een emissievermogen van 1), bij dezelfde tempera-
TV 214 – december 1999
4 AKOESTISCHE EIGENSCHAPPEN
tuur. De prEN 12898 [38] beschrijft een methode voor de meting van het normale emissievermogen εn; in de praktijk gebruikt men de gecorrigeerde waarde van het emissievermogen ε door het normale emissievermogen te vermenigvuldigen met een factor die rekening houdt met de hoekdistributie van het emissievermogen in de berekeningen van de warmteoverdracht. Voor helder glas heeft men εn = 0,88 en ε = 0,837.
De akoestische eigenschappen maken het voorwerp
uit van Bijlage 5.
5 ELEKTRISCHE EIGENSCHAPPEN
Dit soort glas heeft de volgende elektrische eigenschap-
pen : ◆ soortelijke weerstand : 5.107 Ω.m bij 1000 Hz en 25 °C ◆ diëlektrische constante : 7,6 bij 1000 Hz en 25 °C.
87
TV 214 – december 1999
BIJLAGE 3
BEREKENING VAN DE WARMTEDOORGANGSCOËFFICIËNT U VAN BEGLAZINGEN 1 ALGEMEEN
De norm NBN EN 673 [7] definieert de methode voor de berekening van de warmtedoorgangscoëfficiënt U van beglazingen. De rekenwaarde stemt overeen met de U-waarde in het centrum van de beglazing, dat wil zeggen zonder rekening te houden met de randeffecten te wijten aan de aanwezigheid van de afstandhouder die de warmteverliezen vergroot.
N M ej 1 1 + ∑ = Rt = ∑ = warmteweerht i =1 ( h s ) i j =1 λ j
stand van de beglazing van oppervlak tot oppervlak ((m2.K)/W) = som van de warmtegeleidingscoëfficiënten van de verschillende componenten van de beglazing. De waarden van de oppervlakkige warmteovergangscoëfficiënten tussen de wand en de buitenomgeving he en de oppervlakkige warmteovergangscoëfficiënten tussen de wand en de binnenomgeving hi zijn respectievelijk gelijk aan 23 en 8 W/(m2.K) voor verticale beglazingen.
Wij geven hieronder de vergelijkingen voor de berekening van de U-waarde van verticale enkele en dubbele beglazingen; details van die berekening en de oorsprong van de verschillende termen vindt men in de norm NBN EN 673. De U -waarde in het centrale deel van een beglazing wordt berekend met de volgende algemene formule :
2 ENKELE
BEGLAZINGEN
1 1 1 1 = + + U he ht hi
Voor enkele beglazingen is die formule beperkt tot :
1 1 e 1 = + + U he λ hi .
N M e 1 1 1 j = + ∑ + ∑ + he h i=1 ( h s ) j=1 λ j i i
VOORBEELD
met : he = oppervlakkige warmteovergangscoëfficiënt tussen de wand en de buitenomgeving (W/(m2.K)) hi = oppervlakkige warmteovergangscoëfficiënt tussen de wand en de binnenomgeving (W/(m2.K)) (hs)i = warmtegeleidingscoëfficiënt van de opeenvolgende gaslagen (W/(m2.K)) ej = dikte van de opeenvolgende vaste lagen van de beglazing (m) λj = warmtegeleidingscoëfficiënt van de materialen van de vaste lagen (W/(m.K)) M = aantal vaste lagen van de beglazing N = aantal gaslagen van de beglazing
Enkele glasplaat van 4 mm : U =
1 = 5,8 W/(m2.K). 1 0, 004 1 + + 8 1 23
3 DUBBELE BEGLAZINGEN
Voor verticale dubbele glasplaten wordt die formule :
1 1 1 1 e e = + 1 + + 2 + U he λ hs λ hi .
88
TV 214 – december 1999
Nu = 115,3 . 0,0121,14 = 0,74
De waarde hs wordt gegeven door : hs =
5,14 0, 025 + 1 1 0 , 012 + − 1 0, 837 0, 837 = 5,78 W/(m2 K)
5, 14 B + Nu 1 1 s + − 1 ε1 ε2
hs =
met : s Nu
= dikte van de gasspouw (m) = A . s1,14; indien echter die waarde kleiner is dan 1, gebruikt men Nu = 1 voor de berekening van hs ε1 en ε2 = de gecorrigeerde emissievermogens van de twee glasplaten; voor ongecoat glas of wanneer de coatings geen invloed op het emissievermogen hebben, gebruikt men de waarde ε = 0,837; wanneer het gaat om glas met een laag emissievermogen, moet men de waarde van het normale emissievermogen bepalen met behulp van een infraroodspectrometer (prEN 12898 [38]) en daaruit vervolgens het gecorrigeerde emissievermogen afleiden (tabel A2.2 van de prEN) A en B = constanten afhankelijk van de soort gas, waarvan de waarden worden gegeven in tabel A3.1.
1 = 2,9 W/(m2.K). 0, 35
➨U =
2°) Voor isolerende beglazing bestaande uit twee glasplaten van 4 mm, een luchtspouw “s” van 12 mm en een coating met een normaal emissievermogen εn van 0,12, moet men eerst het gecorrigeerde emissievermogen van de coating bepalen. De prEN 12898 [38] (tabel A2.2) geeft een equivalentiecoëfficiënt van 1,13 tussen het normale emissievermogen en het gecorrigeerde emissievermogen, indien het normale emissievermogen gelijk is aan 0,12. Men heeft dus : ε = 1,13 . εn = 0,14. Men kan dan de U-waarde van de beglazing berekenen : Nu = 115,3 . 0,0121,14 = 0,74 ➨ Nu = 1 5,14 0, 025 + 1 1 0 , 012 + − 1 0, 837 0,14 = 2,78 W/(m2.K)
hs =
Tabel A3.1 Constanten A en B voor verschillende gassen.
GAS
A
B
Lucht
115,3
0,025
Argon
122,8
0,017
Krypton
197,6
0,009
U =
1 1 0, 004 1 0, 004 1 + + + + hs 8 1 1 23
=
Voor de berekening van de U-waarde van drievoudige en/of hellende beglazingen wordt verwezen naar de norm NBN EN 673 [7].
1 0,18 +
➨ U =
1 hs
1 = 1,8 W/(m2.K). 0, 54
VOORBEELDEN Opmerking : de U-waarden worden altijd afgerond op het tiende (dat wil zeggen 1,74 wordt 1,7 en 1,75 wordt 1,8).
1°) Voor isolerende beglazing bestaande uit twee glasplaten van 4 mm (zonder coating met een laag emissievermogen) en een luchtspouw van 12 mm, vindt men :
U =
=
1 1 0, 004 1 0, 004 1 + + + + 8 1 hs 1 23 1 0,18 +
1 hs
89
TV 214 – december 1999
BIJLAGE 4
BEREKENING VAN DE TEMPERATUUR VAN DE BEGLAZING Aan de hand van de in § 3.2.2 (p. 46) ontwikkelde theorie kan men de temperatuur van beglazingen berekenen uitgaande van de onderstelling dat de warmte-uitwisselingen in stationair regime gebeuren. In dat geval is de warmtestroom “q” die door de beglazing gaat gelijk aan de warmtestroom die door iedere van de componenten van de beglazing gaat. Men heeft dus : − θe )
q =
− θx ) R Rx met θx = temperatuur in het vlak “x” Rx = warmteweerstand van de componenten gelegen tussen de binnenomgeving en het vlak “x” (afbeelding A4.1).
q =
en q x =
(θ i
Indien θvi de temperatuur van de binnenzijde van de beglazing is, kan men schrijven : q = 116,0 W/m2 =
dus : q =
20 - θ vi ➨ θvi = 5,5 °C. 1 8
Voor θve vindt men :
Vermits men ondersteld heeft dat q = qx, heeft men
(θ i
20 - 0 = 116,0 W/m2. 0,17
20 - θ ve q = 116,0 W/m2 = 1 0, 004 ➨ θve = 5,0 °C. + 8 1
− θx ) . Rx
Al de termen van die vergelijking zijn gekend, met uitzondering van de temperatuur θx, die men dus kan berekenen.
18 16
VOORBEELDEN
14
1°) We beschouwen een enkele beglazing van 4 mm; de buiten- en binnentemperaturen bedragen respectievelijk 0 en 20 °C.
12 10
De warmtedoorgangscoëfficiënt van de beglazing is gelijk aan 5,8 W/(m2.K); haar warmteAfb. A4.1 Temperatuur in een willekeurig punt van de beglazing. θe = buitentemperatuur θx = temperatuur in het vlak x θi = binnentemperatuur
8 5,5
5,0
6 4
θe
Afb. A4.2 Temperatuurverloop in een enkele beglazing.
20
θx
θi
2 afstandhouder glasplaat
0 0
1
2
3
4
DIKTE (mm)
90
TV 214 – december 1999
5
TEMPERATUUR (°C)
(θ i
weerstand is dus gelijk aan 1/5,8 = 0,17 (m2.K)/W; de hoeveelheid warmte die van de ene naar de andere omgeving gaat, is gelijk aan :
Met θ*vi en θ*ve de temperaturen van de binnenen buitenzijde van de buitenste glasplaat kan men schrijven :
2°) We beschouwen een isolerende beglazing met twee glasplaten van 4 mm en een luchtspouw van 12 mm. De buiten- en binnentemperaturen zijn respectievelijk 0 en 20 °C.
q = 58,0 W/m2 = Volgens dezelfde redenering als hierboven vindt men de verschillende temperaturen van de beglazing. q = 58,0 W/m2 =
De warmtedoorgangscoëfficiënt van de beglazing is gelijk aan 2,9 W/(m2.K); zijn warmteweerstand bedraagt dus 1/2,9 = 0,35 m2.K/W; de hoeveelheid warmte die van de ene naar de andere omgeving stroomt, is gelijk aan :
θ*vi − 0 ➨ θ*vi = 2,8 °C. 1 0, 004 + 23 1
Afb. A4.3 Temperatuurverloop in een dubbele beglazing van 4 -12 -4. 20 20 18
20 - 0 = 58,0 W/m2. 0, 35
16
Met θvi en θve de temperaturen van de binnenen buitenzijde van de binnenste glasplaat, kan men schrijven :
12,5
12,8
10
20 - θ vi q = 58,0 W/m = ➨ θvi = 12,8 °C 1 8 en
8
2
q = 58,0 W/m2 =
14 12
6 2,5
20 - θ ve ➨ θve = 12,5 °C. 1 0, 004 + 8 1
4
2,8
2 0
0
4
8
12
16
BEGLAZINGSDIKTE (mm)
91
TV 214 – december 1999
20
TEMPERATUUR (°C)
q =
θ*ve − 0 ➨ θ*ve = 2,5 °C 1 23 en
BIJLAGE 5
AKOESTISCHE BEGRIPPEN 1 GELUID, DRUK EN
2 GELUIDS-
De bewegingen van een trillend lichaam verstoren het omrinFREQUENTIE gende milieu. Die verstoringen planten zich steeds verder in alle richtingen vanaf de bron tot het ontvangstorgaan. De voortplantingssnelheid hangt af van de fysische eigenschappen van het milieu (bv. in lucht aan 20 °C : 340 m/s). Ze planten zich niet voort in een vacuüm.
In de praktijk gebruikt men voor de typering DRUKNIVEAU van de geluidssterkte niet de geluidsdruk, omdat : ◆ het drukgamma te breed is : van 2.10-5 tot 20, en zelfs 100 Pa ◆ de relatie tussen het menselijke oor en de geluidsdruk niet lineair maar logaritmisch verloopt.
Onder bepaalde omstandigheden zijn die verstoringen voor het oor waarneembaar : men hoort dan een geluid. Het geluid dat door het oor wordt waargenomen, stemt overeen met een drukverschil op het trommelvlies dat via een milieu – doorgaans lucht – wordt overgedragen. Het is dit drukverschil dat het trommelvlies opvangt en dat het neuroakoestische systeem van het oor omzet in geluidswaarneming.
Een geluid wordt gekenmerkt door zijn geluidsdrukniveau Lp, bepaald door : p p2 = 20 log (dB) p0 p 20 met p = de druk van de beschouwde geluidsgolf p0 = de referentiedruk overeenstemmend met de gehoorgrens = 2.10-5 Pa. Lp = 10 log
Die grootheid wordt uitgedrukt in decibel (dB). Om een geluid volledig te typeren, moet men het met twee grootheden bepalen : ◆ zijn geluidsdrukniveau, uitgedrukt in Pa ◆ zijn frequentie, die afhankelijk is van de duur van een volledige trilling en getypeerd wordt door het aantal trillingen per seconde, uitgedrukt in Hertz (Hz); hoe hoger de frequentie van een geluid, hoe scherper het klinkt.
Tabel A5.1 geeft de overeenstemming tussen de geluidsdruk (Pa), de geluidsdrukniveaus (dB) en het geluidsvermogen (W), alsook de daarmee gepaard gaande fysiologische gewaarwording.
OPMERKINGEN ◆ Wanneer meerdere onafhankelijke geluidsbronnen in een punt de geluidsdrukken p1, p2, p3, … produceren, dan wordt de resulterende
De gehoorgrens van het menselijke oor stemt overeen met een drukniveau van 2.10-5 Pa; het oor kan zonder schade een druk verdragen tot 20 Pa, waarbij de pijngrens rond 100 Pa ligt.
2 druk “p” bepaald door p2 = p12 + p 22 + p 3 + …, en is het resulterende geluidsdrukniveau gelijk aan :
Wat de frequentie betreft, kan het oor geluiden waarnemen gaande van ongeveer 20 tot 20 000 Hz.
Lp = 10 log
p12 + p 22 + p 32 + ... . p 20
Het is dus verkeerd de geluidsdrukniveaus bij elkaar op te tellen. ◆ Twee geluiden met hetzelfde drukniveau geven samen een geluid met een niveau dat 3 dB hoger is dan dat van elke component.
92
TV 214 – december 1999
FYSIOLOGISCH EFFECT
GELUIDSDRUK p (Pa)
GELUIDSVERMOGEN (W)
Verlies van bewustzijn
100 000 000 10 000 000 1 000 000 100 000 10 000 1000 100 10 1 0,1 0,01 0,001 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000
Pijngrens Gevaar
Gehoorgrens
200 000 20 000 2000 200 20 2 1 01 001 000 000 000 000 000 000
0,2 0,02 1 01 001 000 1 000 01 000 001
Voorbeeld : indien een geluid een geluidsdruk van 10 Pa heeft, dan is het geluidsdrukniveau gelijk aan : Lp = 10 log
(
10 2 2 . 10 -5
)
10 2 + 10 2
(2
. 10 −5
)
2
0,00002
200 190 180 170 160 150 140 130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Uit die vaststellingen blijkt dat de geluidsisolatie niet even doeltreffend moet zijn voor alle frequenties, maar voornamelijk in het bereik van 400 tot 3000 Hz.
Indien twee geluiden van 10 Pa worden gecombineerd, dan is het geluidsdrukniveau gelijk aan : Lp = 10 log
0,0002
Tabel A5.1 Geluidsvermogen, geluidsdruk en geluidsdrukniveau.
Uit die curven blijkt dus dat bij een hoog geluidsdrukniveau, de waarneming van het oor minder afhankelijk van de frequentie varieert dan bij lage drukniveaus, dat wil zeggen dat de curven een steeds vlakker wordend verloop kennen. De maximale gevoeligheid van het oor ligt bij ongeveer 4000 Hz.
= 114 dB.
2
0,002
GELUIDSDRUKNIVEAU Lp (dB)
= 117 dB.
De frequenties die van belang zijn voor de bouwakoestiek zijn die gelegen tussen 10 en 4000 Hz.
◆ Wanneer tussen twee geluiden een niveauverschil van meer dan 10 dB bestaat, is het resulterende geluidsdrukniveau dat van het sterkste geluid.
4 GELUIDS-
In werkelijkheid bestaan de geluiden waarmee wij geconfronteerd worden, niet uit een herhaling van identieke frequentiecycli en drukniveaus, maar uit een opeenstapeling van geluiden met een verschillende frequentie en druk, zodat men te maken heeft met een continu spectrum waarbinnen alle frequenties voorkomen. Om een dergelijk geluid voor te stellen, maakt men dus geen meting voor iedere frequentie afzonderlijk, maar men bepaalt wel het geluidsdrukniveau in bepaalde intervallen.
SPECTRUM
3 GEVOELIGHEID
De gevoeligheid van ons oor is niet gelijk voor alle frequenties : het neemt de lage frequenties (minder dan 400 Hz) en de zeer hoge frequenties (meer dan 7000 Hz) minder goed waar. Afbeelding A5.1 (p. 94) toont de curven van Fletcher en Munson, die voor 1000 Hz het geluidsdrukpeil geven dat daadwerkelijk door het oor wordt waargenomen en, voor de andere frequenties, het geluidsdrukpeil dat nodig is opdat ons oor dezelfde intensiteit zou waarnemen als bij 1000 Hz; die curven worden isofonen genoemd.
VAN HET MENSELIJKE OOR
Ieder interval omvat alle frequenties die tussen twee frequenties bestaan, de zogenaamde grensfrequenties.
93
TV 214 – december 1999
Afb. A5.1 Curven van Fletcher en Munson.
120 110
GELUIDSDRUKNIVEAU (REFERENTIE : 20 mPa) [dB]
110
100
100 90
90
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20 10
10 0 -10
20 31,5
63
125
250
500
1000 2000 4000 8000 12 500
FREQUENTIE [Hz]
In de akoestiek worden de gebruikte intervallen octaven genoemd. Ze worden bepaald door een breedte waarbij de bovenste-grensfrequentie van het interval f2 gelijk is aan het dubbele van de onderste-grensfrequentie :
GRENSNOMINALE FREQUENTIES (Hz) FREQUENTIES (Hz)
f1 = 2 f1. Bovendien duidt f2
men het interval niet aan met zijn grenzen, maar met zijn nominale frequentie fn, bepaald door :
fn =
f1 . f2 .
90 - 180
125
180 - 355
250
355 - 710
500
710 - 1400
1000
1400 - 2800
2000
2800 - 5600
4000
Tabel A5.2 Grensfrequenties en nominale frequenties van de octaafbanden van 100 tot 4000 Hz.
Wat de geluidsisolatie van gebouwen betreft, strekt het te beschouwen frequentiegamma zich uit van 100 tot 4000 Hz. Tabel A5.2 geeft de grensfrequenties en de nominale frequenties van de octaafbanden in dit drukgamma.
product in een gestandaardiseerd proefraam wordt gevat, dat tussen twee meetcellen wordt geplaatst.
Het geluidsdrukniveau dat in iedere octaaf wordt gemeten, wordt dan uitgezet in een grafiek, geluidsspectrum genoemd (afbeelding A5.2). Hoe hoger de curve, hoe groter de intensiteit van het door de bron geproduceerde geluid.
In de eerste, de zogenaamde zendcel, produceert een bron een sterk geluid waarvan de energie in het frequentiedomein gelegen is dat van belang is voor de akoestiek van het gebouw. Het spectrum van dat geluid wordt vervolgens continu gemeten. Het gegenereerde geluid dringt binnen in de tweede cel, de zogenaamde ontvangstcel. De opbouw van die meetcellen is zodanig dat het in de ontvangstcel meetbare geluid enkel afkomstig kan zijn van de geluidstransmissie doorheen het geteste element. Het aldus gemeten geluid kan worden verwerkt in het ontvangstspectrum.
6 GELUIDSVER-
De akoestische typering van een bouwproduct gebeurt ZWAKKINGSINDEX volgens een genormaliseerde EN GELUIDSmeetprocedure (zie [12, 13]). ISOLATIECURVE Zo levert de glasfabrikant het te testen element met de voorgeschreven afmetingen aan een akoestisch laboratorium, waar het
94
TV 214 – december 1999
Afb. A5.2 Voorbeeld van een geluidsspectrum.
50 45
Lp [dB]
40 35 30 25 20
100 125 150 200 250 315 400 500 630 800 1k 1,25k 1,6k 2k 2,5k 3,15k 4k 5k
15
f
Lp
100 125 160 200 250 315 400 500 630 800 1000 1250 1600 2000 2500 3150 4000 5000
27 21 28 30 28 31 32 33 35 37 37 32 31 34 38 41 44 45
FREQUENTIE f [Hz]
7 ÉÉNGETALS-
In de praktijk wordt de geluidsisolatie in de WAARDE technische documentaRw (C; Ctr) tie van de fabrikanten, de bestekken, reglementen en normen uitgedrukt door een ééngetalswaarde, eerder dan door een volledig spectrum. Het voordeel van deze unieke waarde is, dat de akoestische prestaties van de bouwelementen gemakkelijk kunnen worden gerangschikt. Sedert 1996 is de berekening van die waarde eengemaakt door de normen EN ISO 717 [14, 15].
Ervan uitgaand dat het geluid dat niet doorheen het geteste element gaat (dempingspeil) als basis voor de bepaling van de geluidsisolatie dient, volstaat het per frequentieband het verschil tussen de geluidsdrukniveaus in de zend- en ontvangstcellen te berekenen. Die manier om de beglazing te typeren kan nochtans geen reproduceerbare resultaten opleveren in andere laboratoria, noch in hetzelfde laboratorium, indien de omstandigheden verschillen. Men moet bijgevolg een correctie doorvoeren rekening houdend met de oppervlakte van het geteste element en met de al dan niet bestaande nagalm in de ontvangstcel.
De ééngetalswaarde, die in werkelijkheid uit drie termen bestaat, wordt als volgt bepaald : Rw (C; Ctr) met Rw = de ééngetalswaarde, gewogen geluidsverzwakkingsindex genoemd C = de aanpassingsfactor voor een roze geluid (spectrum 1) Ctr = de aanpassingsfactor voor verkeersgeluid (spectrum 2).
Wanneer men die correctie voor iedere octaafband toepast op het verschil tussen het geluidsdrukpeil in de zend- en ontvangstcellen, bekomt men de geluidsverzwakkingsindex “R”. Door voor iedere octaafband de waarden van de geluidsverzwakkingsindex in een grafiek uit te zetten, bekomt men een geluidsisolatiespectrum. Hoe hoger de curve, hoe beter de isolatie van de beglazing in de overeenstemmende octaafband.
De twee aanpassingstermen werden bepaald om rekening te houden met de soort geluid waartegen men zich wenst te isoleren : het spectrum 1 (roze geluid) stemt overeen met een overheersing van hoge en middelhoge frequenties en het spectrum 2 (wegverkeersgeluid) stemt overeen met een overheersing van lage en middelhoge frequenties. Die spectra worden voorgesteld in afbeelding A5.3 (p. 96).
95
TV 214 – december 1999
Om de prestaties te rangschikken of om eisen vast te leggen, telt men de ééngetalswaarde en de overeenkomstige aanpassingsfactor (gekozen volgens de geluidsbron) bij elkaar op. De te beschouwen
waarden voor de typering van de geluidsisolatie van een beglazing zijn dus, naar gelang van het geval, (Rw + C) of (Rw + Ctr).
Afb. A5.3 Spectra van een roze geluid en van een verkeersgeluid.
0 -5 - 10 - 15 - 20 - 25
3150
2500
2000
1600
1250
1000
800
630
500
400
315
250
200
160
125
- 30
100
NIVEAU VAN DE SPECTRA (dB)
spectrum 1 : roze geluid spectrum 2 : stadsverkeersgeluid
FREQUENTIE (Hz)
96
TV 214 – december 1999
BIJLAGE 6
OVEREENKOMST NBN S 23-002 (STS 38) NBN EN / PREN 1 PROEVEN ONDERWERP
§ STS
NBN EN/prEN
Proef met een vallend hard voorwerp
00.33.51. en 52.
prEN 356, §§ 6.1., 7.1. en 8
Slingerproef
00.33.53. tot 56.
prEN 12600
00.33.57.
prEN 1063
–
prEN 356, §§ 6.2., 7.2. en 9
38.12.03
NBN EN 673-674675 en prEN 1098
Hoeveelheid droogmiddel en waterabsorptiecapaciteit
00.34.
prEN 1279-2
Dauwpunt
00.35.
prEN 1279-2
00.37.55
prEN 1279-2
UV-bestralingsproeven
00.60
prEN 1279-4
Gaslek en -concentratie
–
prEN 1279-3
Fysische eigenschappen van kitten
–
prEN 1279-4
Veroudering van kitten en dichtingsprofielen voor metalen ramen
00.37.10
–
Versnelde veroudering van kitten en dichtingsprofielen voor metalen ramen
00.37.11
–
Olieweerhoudend vermogen van kitten en dichtingsprofielen voor metalen ramen
00.37.20
–
00.39., 47. en 59.
–
SCHOKSTERKTE
Weerstand tegen vuurwapens Proef met de bijl ISOLERENDE
BEGLAZING
Warmtedoorgangscoëfficiënt
Proef bij hoge temperatuur en hoge vochtigheidsgraad
VEROUDERINGSPROEVEN
Verschillende proeven voor kitten en dichtingsprofielen
97
TV 214 – december 1999
ONDERWERP
§ STS
NBN EN / prEN
PRODUCTTOLERANTIES Afmetingen
00.91.
Haaksheid van de kanten
00.92.
Vlakheid
00.94
Kwaliteit van het uitzicht en eindafmetingen
00.97
ZONDER
EQUIVALENT IN DE
Beschreven in de verschillende productnormen
STS
Karakteristieken betreffende het licht en de energie
NBN EN 410
Gelaagd glas : duurzaamheid bij hoge temperatuur, vochtigheid en straling
NBN EN ISO 12543-2, 3 en 4
Duurzaamheid van de lagen
prEN 1096-2 en 3
Buigsterkte
prEN 1288-1 tot 5, prEN12603
Bepaling van het emissievermogen
prEN 12898
Weerstand tegen ontploffing
prEN 13541
Structural glazing (VEC)
prEN 13022-3
Heat soak-behandeling
WI 129055
2 MATERIALEN ONDERWERP 03.6. KITTEN
§ STS
NBN EN/prEN
EN AFDICHTINGSPRODUCTEN VOOR GLASWERK
Kitten
03.61.
prEN 12488
Vulproducten
03.62.
prEN 12488
Allerlei dichtingen en speciale dichtingen
03.63.
–
08.5. GLASPRODUCTEN Algemeen - Eigenschappen
NBN EN 572-1
Spiegelglas
08.51.
NBN EN 572-2
Gewapend glas
08.51
NBN EN 572-3
Getrokken glas
08.52.
NBN EN 572-4
08.53.12
prEN 1051
Figuurglas
08.53.22.1. en 53.3.
NBN EN 572-5
Figuurdraadglas
08.53.22.2. en 53.3.
NBN EN 572-6
Gegolfd gewapend glas
08.53.22.3. en 53.3.
–
Geprofileerd glas, gewapend of niet
08.53.22.4. en 53.3.
NBN EN 572-7
08.54.
–
08.55.02.
–
Vormgegoten glas (bouwstenen, dakpannen, …)
Spiegelglas, getrokken en gegoten glas met bijzondere eigenschappen en/of aspecten Keuze van het veiligheidsglasproduct
98
TV 214 – december 1999
ONDERWERP
§ STS
NBN EN / prEN
Oorzaken van de beschadiging van het glas + risico’s
08.55.03.
–
Gelaagd glas en spiegelglas
08.55.20.
NBN EN ISO 12543-1, 5 en 6
Gehard of thermisch versterkt geëmailleerd glas en spiegelglas
08.56. en 08.15.42. prEN 12150 (gehard) prEN 1863 (halfgehard)
Chemisch gehard glas
08.55.12 - 08.15.42
prEN 12337
Isolerende beglazingen
08.57.22. à 24.
prEN 1279-1
cf. NBN S 23-001
prEN 1036
Spiegel ZONDER
EQUIVALENT IN DE
STS
Borosilicaatglas
NBN EN 1748-1
Glaskeramiek
NBN EN 1748-2
Gecoat glas
prEN 1096-1
Brandwerend glas
prEN 357-1
Akoestisch isolerend glas
prEN 12758-1
Structural glazing (VEC)
prEN 13022-1 en 2
Thermisch gehard borosilicaatglas
prEN 13024-1
3 UITVOERING ONDERWERP
§ STS
NBN EN/prEN
Breukspanningen
38.02.2.
prEN 13474-1 en 2
Glasdikte volgens belastingen
38.02.3.
prEN 13474-1 en 2 + eurocode 1-2-4
Vastzetting
38.03.
prEN 14439
Voegen van de beglazing
38.04.
prEN 12488
Plaatsing van de voegproducten
38.05
–
Plaatsing van enkele beglazingen
38.11.
–
Plaatsing van isolerende beglazingen
38.12.
–
Plaatsing van absorberende of weerkaatsende beglazingen
38.13.
–
Plaatsing van profielglas
38.14.
–
Plaatsing, klassen en keuze van veiligheidsglas
38.15.
–
Plaatsing van deuren van thermisch gehard glas
38.2.
–
Plaatsing van vormgegoten glas
38.3.
prEN 12725, WI 092 - 093
Spiegels
38.5.
–
–
prEN 13022-4
Structural glazing (VEC)
99
TV 214 – december 1999
BIJLAGE 7
LEXICON NEDERLANDS - FRANS A Absorberend glas Afgeschuinde kant Afstandhouder Antireflecterend glas
F Verre absorbant Arête abattue Espaceur Verre antireflets
B Beglazing Borosilicaatglas Borstwering Brandglas Brandwerende beglazing
Vitrage Verre borosilicate Allège Vitrail Vitrage coupe-feu
C Chemisch gehard glas
Verre trempé chimiquement Chromogene beglazing Vitrage chromogène D Deur Dikte Doorbuiging Doorschijnend Doorzichtig Draadglas Droogmiddel Dubbele beglazing Dynamische basiswinddruk
Porte Epaisseur Flèche Translucide Transparent Verre armé Dessiccatif Double vitrage Pression dynamique de base du vent
Figuurglas Floatglas G Geblazen glas Gebogen glas Gebrek Gecoat glas Geëmailleerd glas Gegoten glas Gegraveerd glas Gelaagd glas Gepolijste rand Geprofileerd glas Geslepen Geslepen rand Getrokken glas Gezaagde rand Gezandstraald glas Gezeefdrukt glas Glas Glaskeramiek Glaslat Glas met een kleine uitzettingscoëfficiënt Glas met laag emissievermogen Glazen bouwsteen Glazen tegel
Verre imprimé Float
Verre soufflé Verre bombé Défaut Verre à couches Verre émaillé Verre coulé Verre gravé Verre feuilleté Bord poli Verre profilé Poli Bord rodé Verre étiré Bord scié Verre sablé Verre sérigraphié Verre Vitrocéramique Latte à vitrage, parclose Verre à faible dilatation Verre à basse émissivité Brique en verre Pavé en verre
100 TV 214 – december 1999
S
H Haaksheid Halfgehard glas Harding Hardingsspectrum
Equerrage Verre durci Trempe Fleur de trempe
I Inbraakvertragende beglazing Irisatie Isolerende beglazing
Vitrage retardateur d’effraction Irisation Vitrage isolant
K Kant
Arête
L Lakglas
Verre laqué
Bord rodé satiné Verre maté
R Raam Rand Randbewerking Rand gesneden met waterstraal Rechthoekigheid (= haaksheid) Reflecterend glas Ruit Ruw gesneden
Châssis Bord Façonnage des bords Bord coupé au jet d’eau Equerrage
Bord en biseau Rodage des bords Coupe Miroir Vitrage extérieur collé (VEC) Vitrage extérieur attaché (VEA)
T Thermische breuk Casse thermique Thermisch gehard glas Verre trempé thermiquement Tolerantie Tolérance Trekprocédé Etirage (procédé) Tussenlaag Intercalaire U Uitgegloeid glas Uittrekking
M Mat geslepen rand Matglas
Schuin afgeslepen rand Slijpen van de randen Snijden Spiegel Structureel gelijmd glaswerk (SGG) Structureel verankerd glaswerk (SVG)
Verre recuit Etirage
V Veiligheidsbeglazing Venster (= vensterrraam + glas) Verschuiving Versplintering Verzilvering Vlamwerend glas Vormgegoten glas
Vitrage de sécurité Fenêtre (= châssis + vitrage) Décalage Fragmentation Argenture Vitrage pare-flammes Verre moulé
Verre réfléchissant Vitre Brut de coupe
101 TV 214 – december 1999
102 TV 214 – december 1999
LITERATUURLIJST 1. AFNOR NF P 78-201-1/A1 Travaux de miroiterievitrerie. Partie 1 : Cahier des clauses techniques. Amendement 1. Parijs, AFNOR, mei 1998.
10. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 1748-1 Glas voor gebouwen. Bijzondere basisproducten. Deel 1 : Borosilicaatglas. Brussel, BIN, oktober 1997.
2. AFNOR NF X 10-020 Isolation thermique. Vocabulaire. Parijs, AFNOR, december 1976.
11. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 1748-2 Glas voor gebouwen. Bijzondere basisproducten. Deel 2 : Glaskeramiek. Brussel, BIN, oktober 1997.
3. Association des amis de l’Unesco Le verre dans l’architecture. Brussel, Association des amis de l’Unesco, Les nouvelles du patrimoine, nr. 77, september 1998. 4. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN B 62-002 Berekening van de warmtedoorgangscoëfficiënten van wanden van gebouwen. Brussel, BIN, 1987. 5. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 410 Glas voor gebouwen. Bepaling van de licht- en zontoetredingeigenschappen van glas. Brussel, BIN, juli 1998. 6. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 572 Glas voor gebouwen - Basisprodukten van glas. Brussel, BIN, maart 1995. Deel 1 : Definities en algemene fysische en mechanische eigenschappen. Deel 2 : Floatglas. Deel 3 : Gepolijst draadglas. Deel 4 : Getrokken vensterglas. Deel 5 : Figuurglas. Deel 6 : Figuurdraadglas. Deel 7 : Glazen kanaalprofielen met en zonder draadinleg. 7. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 673 Glas voor gebouwen. Bepaling van de warmtedoorgangscoëfficiënt (U-waarde). Berekeningsmethode. Brussel, BIN, februari 1998. 8. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 1036 Glas voor gebouwen. Verzilverde floatglazen spiegels voor intern gebruik. Brussel, BIN, april 1999. 9. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 1096-1 Glas voor gebouwen. Gecoat glas. Deel 1 : Definities en classificatie. Brussel, BIN, februari 1999.
12. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN ISO 140-1 Geluidleer. Meting van geluidwering in gebouwen en bouwdelen. Deel 1 : Eisen voor laboratoriummeetruimten met onderdrukte zijdelingse overdracht. Brussel, BIN, 1997. 13. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN ISO 140-3 Geluidleer. Meting van geluidwering in gebouwen en bouwdelen. Deel 3 : Laboratoriummeting van luchtgeluidwering van bouwdelen. Brussel, BIN, 1995. 14. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN ISO 717-1 Geluidleer. Bepaling van de geluidisolatie in gebouwen en van gebouwdelen. Deel 1 : Luchtgeluidisolatie. Brussel, BIN, 1996. 15. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN ISO 717-2 Geluidleer. Bepaling van de geluidisolatie in gebouwen en van gebouwdelen. Deel 2 : Kopgeluidisolatie. Brussel, BIN, 1996. 16. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN ISO 12543 Glas voor gebouwen. Gelaagd glas en gelaagd veiligheidsglas. November 1998. Deel 1 : Definities en beschrijving van de onderdelen. Deel 2 : Gelaagd veiligheidsglas. Deel 3 : Gelaagd glas. Deel 4 : Beproevingsmethoden voor de duurzaamheid. Deel 5 : Afmetingen en randafwerking. Deel 6 : Uiterlijk. 17. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 01-400 Kriteria van de akoestische isolatie. Brussel, BIN, februari 1977.
103 TV 214 – december 1999
18. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 23-002 Glaswerk (STS 38). Brussel, BIN, 1989. 19. Carmeille Pierre Vitrages. Produits verriers et de synthèse. Parijs, CATED, december 1996. 20. Carmeille Pierre en Grell Philippe Verre dans la construction, la décoration et l’ameublement. Parijs, CATED, december 1995. 21. Carré H. Le verre trempé, un nouveau matériau de structure. Parijs, CSTB, Cahier du CSTB, nr. 3003, livraison 385, december 1997. 22. Commissie van de Europese Gemeenschap Le verre plat dans le bâtiment. Luxemburg, Direction générale Marché de l’information et innovation, Procédés industriels, Bâtiment et génie civil, Rapport EUR 8069, 1983. 23. ... Condensatie op beglazing : soms aan de binnenkant, soms aan de buitenkant. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 4, 1992. 24. Dans P. Studie van de warmtewinst en van de natuurlijke verlichting van gebouwen. 1ste deel : De zonnestraling. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, Studie- en researchrapport, nr. 10.1, 1967. 25. Dugniolle E. Lopers op gevelbeglazing. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 4, 1994. 26. Europees Comité voor Normalisatie prEN 356 Glass in building. Security glazing. Testing and classification of resistance against manual attack. Brussel, CEN, oktober 1998. 27. Europees Comité voor Normalisatie prEN 357-1 Glass in building. Fire resistant glazed elements. Part 1 : Classification of fire resistance of transparent or translucent glass products. Brussel, CEN, maart 1999. 28. Europees Comité voor Normalisatie prEN 1051 Glass in building. Glass blocks and glass paver units. Definition, requirements, test methods and inspections. Brussel, CEN, december 1996.
29. Europees Comité voor Normalisatie prEN 1063 Glass in building. Security glazing. Bullet-resistant glazing. Classification and test method. Brussel, CEN, september 1996. 30. Europees Comité voor Normalisatie prEN 1279-1 Glass in building. Insulating glass units. Part 1 : Generalities, dimensional tolerances and rules for the system description. Brussel, CEN, december 1997. 31. Europees Comité voor Normalisatie prEN 1863 Glass in building. Heat strengthened soda lime silicate glass. Brussel, CEN, november 1998. 32. Europees Comité voor Normalisatie prEN 10077-1 Thermal performance of windows, doors and shutters. Calculation of thermal transmittance. Part 1 : Simplified method. Brussel, CEN, maart 1999. 33. Europees Comité voor Normalisatie prEN 12150 Glass in building. Thermally toughened soda lime silicate safety glass. Brussel, CEN, december 1998. 34. Europees Comité voor Normalisatie prEN 12337 Glass in building. Chemically strengthened soda lime silicate glass. Brussel, CEN, januari 1999. 35. Europees Comité voor Normalisatie prEN 12600 Glass in building. Pendulum test. Impact test method for flat glass and performance requirements. Brussel, CEN, juli 1999. 36. Europees Comité voor Normalisatie prEN 12725 Glass in building. Glass block walls. Design, dimensions and performance. Brussel, CEN, januari 1997. 37. Europees Comité voor Normalisatie prEN 12758-1 Glass in building. Glazing and airborne sound insulation. Part 1 : Definitions and determination of properties. Brussel, CEN, februari 1997. 38. Europees Comité voor Normalisatie prEN 12898 Glass in building. Determination of the emissivity. Brussel, oktober 1998. 39. Europees Comité voor Normalisatie prEN 13024-1 Glass in building. Thermally toughened borosilicate safety glass. Part 1 : Specifications. Brussel, CEN, oktober 1997.
104 TV 214 – december 1999
40. Europees Comité voor Normalisatie prEN 13424-1 Glass in building. Heat strengthened borosilicate glass. Part 1 : Definition and description. Brussel, CEN, december 1998.
ventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 30.12.1997.
41. Europees Comité voor Normalisatie prEN 13474-1 Glass in building. Design of glass panes. Part 1 : General basis of design. Brussel, CEN, januari 1999.
52. Martin S., Vandaele L., Wouters P. Vensters, bouwfysisch bekeken (1) : ontwikkelingen en trens. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 4, 1995.
42. Europees Comité voor Normalisatie prEN 13541 Glass in building. Specification for explosion pressure resistant security glazing. Classification and test method. Brussel, CEN, april 1999.
53. Martin S., Vandaele L., Wouters P. Vensters, bouwfysisch bekeken (2). Zonnewarmte en daglichttoetreding. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 1, 1997.
43. Europees Comité voor Normalisatie prENV 1627 Windows, doors, shutters. Burglar resistance. Requirements and classification. Brussel, CEN, september 1997.
54. Ministère de la Région wallonne Choisir une protection solaire. Jambes, Ministère de la Région wallonne, 1997.
44. Fédération française des professionnels du verre Règles professionnelles verre bombé. Parijs, Fédération française des professionnels du verre, september 1994. 45. Glaverbel Geboben glas. Brussel, Glaverbel, december 1998. 46. Glaverbel Glas : esthetiek en design. Brussel, Glaverbel, mei 1998. 47. Hamon M. Du soleil à la terre. Une histoire de SaintGobain. Malesherbes, J.C. Lattès, 1999. 48. Ingelaere B. Geluidsisolatie van vensters. Toepassing van de nieuwe norm EN ISO 717-1:1996. Deel 1 : akoestische prestaties van glas. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 1, 1998. 49. Ingelaere B., Vermeir G. Geluidsisolatie van vensters (Deel 2). Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 3, 1998. 50. Institut du verre La verrerie de St.-Just, un fleuron unique en son genre. Parijs, Verre, vol. 4, nr. 5, oktober 1998. 51. ... KB van 19.12.1997 Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de pre-
55. Ministère de la Région wallonne - Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf - Centre interdisciplinaire de formation de formateurs de l’Université de Liège Les fenêtres. Namen, Ministère de la Région wallonne, DGTRE - Service de l’énergie, 1998. 56. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 38 Glaswerk. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1980. 57. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 38 Addendum 1 : Veiligheidsbeglazing. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1987. 58. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 52 Buitenschrijnwerk. Algemene voorschriften. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1986. 59. Nationale Vereniging voor Beveiliging tegen Brand en Binnendringing Kenmerken van glas en brandbeveiliging. Brussel, NVBB, NVBB-Magazine, nr. 130, april 1996. 60. Nederlandse Glasbond Glas ... inzicht in doorzicht. Rotterdam, Nederlandse Glasbond, december 1980. 61. RAUC Sciences et techniques du bâtiment. 5000 mots clés expliqués. Parijs, Editions du Moniteur, Collection “Moniteur Référence”, 1983. 62. Saint Gobain Vitrage Mémento technique. Nanterre, Saint Gobain Vitrage, 1996.
105 TV 214 – december 1999
63. Saint-Roch Le contrôle solaire. Brussel, Saint-Roch, 1994. 64. Saint-Roch Gebogen glas 3D. Brussel, Saint-Roch, september 1996.
74. Verbond der Glasindustrie Gebruik en toepassingen van glas. Brussel, Verbond der Glasindustrie, FIV 03, juni 1997. 75. Verbond der Glasindustrie Glaseigenschappen. Brussel, Verbond der Glasindustrie, FIV 02, juni 1997.
65. Savaëte B. Les verres à couches pour le bâtiment. Versailles, Institut du verre - PROVER, Verre ... bulletin d’information, vol. 6, nr. 3, juni 1992.
76. Vereinigte Glaswerke Technisches Handbuch - Glas am bau. Aachen, VEGLA, 1998/99.
66. Savaëte B. Le verre face au feu. Versailles, Institut du verre - PROVER, Verre ... bulletin d’information, vol. 7, nr. 4, augustus 1993.
77. Verougstraete P. Condensatie op of in dubbel glas : wat ermee ? Brussel, Beter bouwen en verbouwen, nr. 128, november 1997.
67. Scholze H. Le verre : nature, structure et propriétés. Parijs, Institut du verre, 2de uitgave, 1980.
78. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Dikte van gevelglas. Brussel, WTCB, Rapport nr. 2, 1993.
68. Soubrier D. Europese normalisatie inzake bouwakoestiek. Deel 2. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 2, 1999. 69. Soubrier D., Ingelaere B. Akoestiek in de bouw. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, Cursus-conferentie, nr. 65, 1991. 70. Uyttenbroeck J. Belgische normen in de thermische reglementen van de Regio’s. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 2, 1995. 71. Uyttenbroeck J., Wouters P. Een nieuwe genormaliseerde methode ter bepaling van de k-waarde van vensters. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 3-4, 1986. 72. Van Den Bossche T. Enkele optische verschijnselen in dubbel glas. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 3, 1994. 73. Verbond der Glasindustrie Evaluatie van de thermische spanningen in de beglazingen. Brussel, Verbond der Glasindustrie, FIV 01, februari 1997.
79. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Elementaire begrippen over warmtetransmissie. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 174, december 1988. 80. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Gelaagde veiligheidsbeglazing. Brussel, WTCB, Digest nr. 9, 1999. 81. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Glas in daken. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 176, juni 1989. 82. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Glaswerk. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 113, maart 1977. 83. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Mechanische inbraakbeveiliging van schrijnwerk en beglazing. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 206, december 1997. 84. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Vochthuishouding in gebouwen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 153, juni 1984.
106 TV 214 – december 1999
107 TV 214 – december 1999
verantwoordelijke uitgever : Carlo De Pauw WTCB, Violetstraat 21-23 1000 BRUSSEL
drukkerij : Claes Printing nv lay-out : Meersman I.D.
108 TV 214 – december 1999
B R U S S E L Maatschappelijke zetel Violetstraat 21 - 23 B-1000 Brussel algemene directie 02/502 66 90 02/502 81 80
☎
publicaties 02/511 33 14 02/511 09 00
☎
Z A V E N T E M Kantoren Lozenberg nr. 7 B-1932 Sint-Stevens-Woluwe (Zaventem) 02/716 42 11 02/725 32 12
☎
technisch advies - communicatie - kwaliteit toegepaste informatica bouw planningtechnieken ontwikkeling & innovatie
L I M E L E T T E Proefstation Avenue Pierre Holoffe 21 B-1342 Limelette 02/655 77 11 02/653 07 29
☎
onderzoek laboratoria vorming documentatie bibliotheek