DRIEMAANDELIJKSE PUBLIKATIE – AFGIFTE : BRUSSEL X – ISSN 0577-2028 – PRIJSKLASSE : A6
WTCB
EEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF
TECHNISCHE VOORLICHTING 188
P LAATSEN
VAN BUITENSCHRIJNWERK
Juni 1993
T
P LAATSEN
T E C H N I S C H E VOORLICHTING
VAN BUITENSCHRIJNWERK
Deze Technische Voorlichting werd opgesteld door een werkgroep van het Technisch Komitee Schrijnwerken, waarvan de voorzitters de Heren L. Stuyts en R. Dupont zijn. Samenstelling van de werkgroep Voorzitter Leden
Ingenieur-animator
de H. R. Dupont de HH. G. Balhan, F. Beugnies, R. Clement, M. Collignon, H. Etienne, J.-C. François, D. Grandjean, M. Narbot, O. Nelissen, R. Rosseeuw, F. Simon, C. Sovet, M. Weverbergh de H. J. Dubois, WTCB
WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF WTCB, inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947 Maatschappelijke zetel : Violetstraat 21-23 te 1000 Brussel
Dit is een publikatie van technische aard. De bedoeling ervan is de resultaten van praktijkonderzoek voor de bouwsektor te verspreiden.
Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van deze Technische Voorlichting is slechts toegelaten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.
◆
TV 188 – juni 1993
INHOUD
1 2 3 4
5
INLEIDING
..................................................................................................
4
FUNKTIONELE CRITERIA EN PLAATSINGSVOORSCHRIFTEN 2.1 2.2
Funktionele criteria .................................................................. Geldende voorschriften ............................................................
6 7
KLASSIFIKATIE EN FABRIKAGETOLERANTIES 3.1 3.2
Klassifikatie van schrijnwerk .................................................. Fabrikagetoleranties van schrijnwerk ......................................
8 9
Inleiding ................................................................................... Soorten wanden ........................................................................ Beschrijving van wanden met tweetrapsafdichting ................. Spouwmuren van metselwerk .................................................. Beklede gevels ......................................................................... Geprefabriceerde gevelelementen ............................................ Skeletwanden ........................................................................... Beschrijving van wanden met eentrapsafdichting ................... Hoofdkarakteristieken van ruwbouwwanden .......................... Kontakt van het schrijnwerk met vochtige materialen ........... Luchtdoorlatendheid van de wanden ....................................... Waterdoorlatendheid van wanddelen ...................................... Mechanische sterkte van ruwbouwmaterialen ......................... Toleranties op de ruwbouw .....................................................
10 10 12 12 13 13 14 14 15 15 15 15 16 17
SOORTEN RUWBOUW 4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.4 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.5.4 4.6
PLAATSING VAN HET SCHRIJNWERK 5.1 5.1.1 5.1.2 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.2.1 5.2.2.2 5.2.2.3 5.2.2.4 5.2.3 5.2.4 5.2.4.1 5.2.4.2 5.2.4.3
Toleranties op de werken ......................................................... Toleranties op geplaatst schrijnwerk ....................................... Toleranties op de kombinatie “schrijnwerk-ruwbouw” .......... Plaatsing in een neg ................................................................. Algemeen ................................................................................. Neg en dorpel ........................................................................... Neg voor ramen van hout of PVC ........................................... Neg voor ramen van metaal .................................................... Onderprofiel op dorpel ............................................................ Dichtingsvoeg .......................................................................... Geometrische karakteristieken van het schrijnwerk ................ Waterscherm - Drainering ....................................................... Drainage van de spouwmuur boven het venster ..................... Afdichten .................................................................................. Geval van de volle muur - Bescherming van het schrijnwerk tegen bevochtiging ................................................................... 5.2.5 Luchtdichte binnenafwerking .................................................. 5.2.5.1 Basisprincipes .......................................................................... 5.2.5.2 Luchtdichtheid door binnenbepleistering ................................ 5.2.5.3 Omkadering met platen ............................................................ 5.2.6 Mechanische verankering van het schrijnwerk ....................... 5.2.7 Vensters met rolluiken ............................................................. 5.2.8 Gangbare plaatsing van gewone vensters ................................
2
TV 188 – juni 1993
19 19 19 22 22 23 23 24 24 24 24 25 25 28 28 28 28 30 31 31 35 37
INHOUD 6
5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.4 5.5
Plaatsing van gewone vensters zonder neg ............................. Algemeen en afmetingen ......................................................... Drainage van de ruwbouw ....................................................... Luchtdichtheid - Kontinuïteit van de isolatie .......................... Mechanische verankering van het schrijnwerk ....................... Plaatsing met kader of stelkader .............................................. Uitspringend schrijnwerk .........................................................
38 38 39 40 41 42 42
HULPPRODUKTEN VOOR DE PLAATSING VAN SCHRIJNWERK
BIJLAGE
6.1 6.2 6.3 6.4 6.4.1 6.4.2
Metalen hulpstukken ................................................................ Kitten ........................................................................................ Schuimstoffen .......................................................................... Andere produkten ..................................................................... Dichtingsmembranen ............................................................... Isolatiematerialen .....................................................................
46 48 50 50 50 50
Uittreksel uit de STS 52 Buitenschrijnwerk ............................................................... 52
LITERATUURLIJST
.................................................................................................. 55
3
TV 188 – juni 1993
1
INLEIDING
Het plaatsen, bevestigen en opvoegen van schrijnwerk vereisen samenwerking tussen meerdere bouwvakken. In feite is deze koördinatie vaak gebrekkig, gevolg hiervan is onvoldoende nauwkeurigheid bij de uitvoering van de diverse bouwonderdelen en later bouwschade. Bovendien zijn de gestelde eisen niet alleen vrij ingewikkeld maar zijn ze de jongste decennia ook geëvolueerd ten gevolge van verschillende faktoren, zoals de ontwikkeling van nieuwe materialen, de evolutie van de bouwtechnieken en de eisen inzake komfort en energiebesparing. In het verleden werden de vensters nagenoeg altijd in een muur van metselwerk geplaatst, waarvan de hoofdfunktie beperkt bleef tot het verzekeren van de stabiliteit en de bescherming tegen de buitenomgeving. Het schrijnwerk was een van de elementen van de buitenwand, nuttig voor verlichting en verluchting. De huidige eisen hebben de vaklui gedwongen beter geïsoleerde en dichtere muren te ontwerpen. De raamfabrikanten hebben het gebruik van dichtingsstrips van kunststof veralgemeend, waardoor het schrijnwerk veel betere prestaties en vaak ook grotere afmetingen heeft. Men stelt echter vast dat de officiële voorschriften voor het plaatsen van schrijnwerk die evolutie niet hebben gevolgd : ◆ de bevestigingswijzen zijn geëvolueerd en de vensters groter geworden, hoewel er niets veranderd is aan de basiseisen inzake windstabiliteit ◆ de mechanische problemen worden aangevuld met hygrotermische en komforteisen in de kamers. De vraag wordt dus : welke eisen worden er gesteld aan de aansluiting tussen een beter geïsoleerde en dichtere ruwbouw en het hoogwaardige schrijnwerk ? Het WTCB heeft dan ook met de steun van het IWONL (Instituut tot aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek in nijverheid en landbouw) en van de Gewesten, een onderzoek aangevat naar het technische ontwerp van de gebouwschil. Een van de hoofdstukken — onder leiding van de Technische Komitees Schrijnwerken en Glaswerken — is gewijd aan de problemen in verband met de aansluiting van het schrijnwerk met de ruwbouw. Dit onderzoek heeft tot doel de verschillende typen ruwbouw te bestuderen vanuit funktioneel oogpunt en er plaatsingsmodellen uit af te leiden die in situ dienen te worden getest.
4
TV 188 – juni 1993
Laboratoriumproeven zijn onontbeerlijk want, in tegenstelling tot de mechanische krachtwerkingen ten gevolge van de wind en het eigen gewicht, kunnen de luchtlekken onder winddruk niet worden berekend, gezien de mogelijke discontinuïteit aan de aansluitingen. Het Technische Komitee Schrijnwerken van het WTCB vond het gepast om nu reeds een Technische Voorlichting over de plaatsing van schrijnwerk te publiceren. Deze kadert in het ondernomen onderzoek en schetst de huidige stand van de kennis, die in de komende jaren moet worden uitgediept en verfijnd door meer systematische waarnemingen op de bouwplaats en de opstelling van korrelaties met de meer kwantitatieve resultaten van het onderzoek.
OPMERKING Deze Technische Voorlichting bepaalt de te bereiken doelstellingen. Ze geeft ook informatie in verband met de gebruikte materialen en illustreert de plaatsingsprincipes met een aantal voorbeelden. De voorgestelde profielen zijn echter niet bindend voor de behandelde plaatsingsproblematiek.
5
TV 188 – juni 1993
2
2.1
FUNKTIONELE CRITERIA EN PLAATSINGSVOORSCHRIFTEN
FUNKTIONELE CRITERIA
Een venster moet volgens een aantal principes worden geplaatst : ◆ het raam wordt in de as van de vensteropening geplaatst; het wordt waterpas en loodrecht, of volgens de voorziene hellingen geplaatst ◆ het raam wordt in de ruwbouw bevestigd om op de konstrukties de krachten over te dragen die te wijten zijn aan : ✲ het eigen gewicht ✲ de wind ✲ normaal en verkeerd gebruik ✲ inbraakpogingen ◆ bij de keuze van de plaatsingstechniek wordt rekening gehouden met : ✲ de mechanische karakteristieken van de ruwbouwmaterialen waarin het venster wordt vastgezet, daar sommige materialen geen trekspanningen verdragen ✲ de toleranties op de elementen (raam en ruwbouw) en de relatieve vervormingen, d.w.z. deze te wijten aan de kruip van het beton, de differentiële termische vervormingen, enz. ◆ de aansluiting met de ruwbouw moet de kontinuïteit van de hoofdfunkties van de gevel verzekeren : ✲ de waterdichtheid wordt derwijze ontworpen dat bij slagregen grote waterlekken worden vermeden, en dat er wordt gezorgd voor de drainage en afvoer van het water afkomstig ofwel van lekken van hoger gelegen delen, ofwel van eventuele kondensatie ✲ het luchtscherm sluit op de binnenzijde van de profielen aan ✲ de termische en akoestische isolatiematerialen worden tegen het vaste raamprofiel aangesloten. Afbeelding 1 illustreert de voornoemde principes voor het geval van een raam geplaatst in de neg (*) van een spouwmuur. Ze dienen te worden geïnterpreteerd afhankelijk van het weerhouden gevelontwerp en van de architekturale criteria. Er dient hierbij rekening te worden gehouden met : ◆ de bijzondere vorm van het raam, bij voorbeeld een rond of ruitvormig raam ◆ andere plaatsingstypen dan in vertikale vlakke gevelopeningen, zoals bij voorbeeld bij daken, of op de gevel uitspringende ramen, enz.
(*) Neg : rand gevormd door het buitenspouwblad dat uitspringt ten opzichte van het binnenspouwblad waartegen het schrijnwerk geplaatst wordt.
6
TV 188 – juni 1993
A
10 9
8 3 9
4
1. 2. 3. 4. 5. 6.
gevelmuur warmte-isolatie dragende muur aansluitende isolatie, indien nodig luchtspouw/drainage dichtingsstrip met gesloten cellen als voegbodem en isolatie van het schrijnwerk ten opzichte van vochtig metselwerk 7. externe bescherming tegen infiltratie 8. mechanische bevestiging (ankers, houten plaat, enz.) 9. binnenluchtscherm tussen vast kader en pleisterwerk 10.luchtscherm d.m.v. samendrukbaar schuim
AA AA
2 5
7 6
1
2.2
GELDENDE VOORSCHRIFTEN
Afb. 1 Principeschets van een raam in de neg van een spouwmuur.
De basisvoorschriften staan vermeld in de STS 52.0, paragraaf 52.07 Plaatsing, en worden overgenomen in de Bijlage van deze Technische Voorlichting.
De hoofdpunten van de STS-voorschriften bepalen : ◆ de toleranties op de ruwbouw ◆ de kwaliteit van de verankeringsmaterialen ◆ de plaats van de verankeringen voor gangbare ramen. De Bijlage vermeldt dat van de voorschriften t.a.v. het aantal verankeringen mag worden afgeweken, op voorwaarde dat die keuze door berekeningen of proeven wordt gestaafd. Voor de plaatsing vinden ontwerpers en aannemers in de literatuur slechts vrij weinig nauwkeurige en soms zelfs tegenstrijdige informatie. Dit leidt tot problemen op de bouwplaats, omdat de uit te voeren werken en de eruit voortvloeiende verantwoordelijkheden niet duidelijk bepaald zijn. Wat de lucht- en waterdichtheid van geplaatst schrijnwerk betreft, zijn de prestatie-eisen voor de gevel in zijn geheel van toepassing. De STS bepalen enkel dat de verankering het mogelijk moet maken de afdichting tussen het schrijnwerk en de ruwbouw uit te voeren, zonder oplossingen te geven. 7
TV 188 – juni 1993
3
3.1
KLASSIFIKATIE EN FABRIKAGETOLERANTIES VAN SCHRIJNWERK KLASSIFIKATIE VAN SCHRIJNWERK
De verschillende types schrijnwerk worden gerangschikt afhankelijk van de overdracht van de krachten op de ruwbouw, en meer in het bijzonder van de opname van het eigen gewicht, dat belangrijk kan zijn bij grote ramen en/of speciale beglazing. Afbeelding 2 geeft een overzicht van de voornaamste raamtypen, namelijk : ◆ enkele vleugel (EV) ◆ dubbele vleugel (DV) ◆ draaikipraam (DK) ◆ wentelraam met horizontale as (WH) ◆ wentelraam met vertikale as (WV) ◆ openvallend raam (OR) ◆ schuifraam. De pijlen op de verschillende schema’s tonen de raamelementen die de krachten op de ruwbouw overdragen. Bij ramen met enkele of dubbele vleugel, draaikipramen en wentelramen met horizontale as worden de hoofdbelastingen overgedragen door de stijlen voorzien van scharnieren of spillen (afbeelding 2A). Bij wentelramen met vertikale as wordt het volledige gewicht opgenomen door de onderste spil (afbeelding 2B). Bij openvallende ramen daarentegen wordt de belasting over de scharnieren van de vaste onderdorpel verdeeld. Bij vaste ramen tenslotte bepaalt de plaatsingstechniek van de beglazing, en meer bepaald de plaatsing van de steunblokjes, de plaatsen waar de belangrijkste krachten op de ruwbouw worden overgedragen. Afbeelding 2C toont dat in geval van een beglazing uit één stuk, de krachten naar de zijkanten worden overgedragen. Bij vaste ramen met twee door een middenstijl gescheiden vensters (afbeelding 2D) ontstaat er onder de middenstijl een belangrijke kracht als de steunblokjes geplaatst worden aan de onderrand van de beglazing. Door de steunblokjes diagonaal te plaatsen, worden de krachten naar de zijranden overgebracht. Bij schuiframen (afb. 2E) is de belasting in het centrale gedeelte groot, afhankelijk van de afmetingen van de verschillende vleugels. In alle gevallen dienen de bevestigingen berekend te worden afhankelijk van de grootte van de over te dragen belastingen. Naast de ramen dient er ook aandacht besteed te worden aan de deuren; ze hebben immers geen vaste onderdorpel. Brutale schokken bij sluiten kunnen voorkomen.
8
TV 188 – juni 1993
A. KRACHTEN OVERGEDRAGEN DOOR DE STIJLEN VOORZIEN VAN SCHARNIEREN OF SPILLEN
EV
DV
DK
WH
B. KRACHTEN OVERGEDRAGEN DOOR DE SPIL OF DE OP DE ONDERDORPEL WV GELEGEN SCHARNIEREN
OR
C. KRACHTEN OVERGEDRAGEN NAAR DE ZIJKANTEN VOOR VASTE RAMEN UIT ÉÉN STUK
D. VAST RAAM MET TWEE VENSTERS, GESCHEIDEN DOOR EEN MIDDENSTIJL : DE OVERDRACHT VAN DE BELASTING IS AFHANKELIJK VAN DE STEUNBLOKJES
E. DE KRACHT IN HET CENTRALE GEDEELTE IS GROOT EN VERANDERLIJK
Afb. 2 Belastingen overgedragen door de ramen.
3.2
FABRIKAGETOLERANTIES VAN SCHRIJNWERK
De volgende voorschriften zijn overgenomen uit het Algemeen bestek voor de uitvoering van privé-bouwwerken, afle-
vering 20 [2], alsook uit STS 52 [3].
TOLERANTIES OP DE AFMETINGEN VAN HET SCHRIJNWERK
De elementen van eenzelfde type, die voor een bepaalde post van de opmeting een levering uitmaken, zijn identiek, rekening houdend met de toleranties op de vervaardiging en de plaatsing van het schrijnwerk. De afwijkingen op de nominale afmetingen van het buitenschrijnwerk bedragen : ◆ ± 2,5 mm voor schrijnwerk van hout en van metaal ◆ + 6 en - 4 mm voor schrijnwerk van kunststof.
HAAKSHEID VAN DE VLEUGELS
De lengteverschillen van de diagonalen, gemeten in de glassponningen van deuren en ramen, mogen niet meer bedragen dan 2 mm voor de vleugels waarvan de diagonaallengte 1 meter niet overtreft, verhoogd met 0,5 mm per bijkomende meter diagonaallengte. Het maximumverschil bedraagt in elk geval 3 mm. Opmerking : voornoemde waarden volgen uit waarnemingen die enkele jaren geleden op bouwplaatsen werden gedaan. Met de huidige fabrikagemetodes kunnen kleinere toleranties worden bekomen.
9
TV 188 – juni 1993
4
SOORTEN RUWBOUW
4.1
INLEIDING
4.2
SOORTEN WANDEN
Dit hoofdstuk beschrijft de meest voorkomende soorten ruwbouw alsook bepaalde eigenschappen van de wanden die de plaatsingstechniek kunnen beïnvloeden. Het is niet de bedoeling een volledige lijst van de gebruikte materialen en soorten ruwbouw te geven, maar wel de schrijnwerker-“plaatser” en de ontwerper informatie te verstrekken omtrent de moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij de toepassing van de algemene plaatsingsprincipes besproken in hoofdstuk 2.
De verschillende soorten wanden kunnen worden gerangschikt naar de manier waarop de konstruktieve, isolatie- en afdichtingsfunkties in de muur worden verzekerd. In deze Nota maken wij een onderscheid tussen wanden met een tweetrapsafdichting, d.w.z. waarbij de water- en de luchtafdichtingen duidelijk gescheiden zijn, en deze met een enkele trap, waarbij deze twee funkties door hetzelfde element worden verzekerd. Een bondige beschrijving van de wanden is nodig, omdat men bij de plaatsing van schrijnwerk wordt gekonfronteerd met het fundamentele probleem van de kontinuïteit van de hoofdfunkties, namelijk : ◆ waterdichtheid ◆ luchtdichtheid ◆ mechanische sterkte ◆ warmte-isolatie. Afgezien van deze vier hoofdfunkties (afbeelding 3) kunnen nog andere eisen worden gesteld, zoals brandweerstand, inbraakweerstand, architekturale eenheid, enz. De kontinuïteit van voornoemde funkties moet ook worden verzekerd in de aansluiting ruwbouw/schrijnwerk. Dit is niet altijd vanzelfsprekend, omdat : ◆ de volgorde van de elementen die deze funkties vervullen doorgaans niet dezelfde is ◆ de afmetingen, en meer bepaald de dikte, van de diverse elementen niet dezelfde zijn. Afb. 3 De verbindingen tussen dezelfde funkties kruisen elkaar (vertikale doorsnede). 1. waterscherm met drainage 1.1 kitvoeg + voegbodem met minstens twee drainageopeningen 1.2 open stootvoeg 2. draineerruimten 3. luchtdichtheid 4. warmte-isolatie 5. mechanische sterkte 6. folie voor het opvangen van draineerwater en/of stijve plaat, met aangepaste helling
10
TV 188 – juni 1993
A. PLAATSING IN EEN NEG
B. PLAATSING ZONDER NEG
11
TV 188 – juni 1993
4.3
BESCHRIJVING VAN WANDEN MET TWEETRAPSAFDICHTING
4.3.1SPOUWMUREN VAN METSELWERK Een spouwmuur is opgebouwd uit : ◆ een dragende binnenmuur, doorgaans van blokken of baksteen met een nominale dikte van minstens 14 cm ◆ een gedraineerde spouw ◆ gevelmetselwerk (zie afbeelding 4). A. GEDEELTELIJKE SPOUWVULLING
B. VOLLEDIGE SPOUWVULLING
AAA AAA AAA AAA AAA AAA AAA
1 23
4
5
Afb. 4 Spouwmuren.
AAA AAA AAA AAA AAA AAA AAA
1 3
4
5
1. parement of gevelmetselwerk 2. spouw 3. isolatie
Het parement of gevelmetselwerk bestaat doorgaans uit een gevelsteen of betonblok van 9 cm dikte. Het dient als waterscherm terwijl de spouw de dekompressiekamer en de draineerruimte vormt. De binnenmuur met een bepleistering of een andere luchtdichte binnenafwerking waarborgt de mechanische sterkte en fungeert als luchtscherm. Aangezien het parement onvoldoende waterdicht is, worden er draineeropeningen (bij voorbeeld 1 open stootvoeg op 3) aangebracht in de muurvoet en bij iedere onderbreking van de spouw. Over het algemeen vormt het gevelmetselwerk de neg waartegen het raam wordt geplaatst. De spouw met een breedte van 5 tot 8 cm of meer wordt volledig of gedeeltelijk gevuld met isolatiemateriaal. Het raakvlak isolatie/parement of de spouw tussen de isolatie en het parement zorgt voor de drainage van het door het buitenspouwblad dringende water. Om koudebruggen rond de vensteropeningen te voorkomen, wordt de spouw niet dichtgemetseld. Daarom vergt de bevestiging van het in de neg geplaatste raam bijzondere aandacht.
12
TV 188 – juni 1993
4.3.2BEKLEDE GEVELS De beklede gevel is van binnen naar buiten opgebouwd uit een dragende wand (beton, metselwerk, houten doospanelen, ...), isolatie die ofwel tegen de binnenwand wordt bevestigd, ofwel in de prefabpanelen wordt ingebouwd, en tenslotte een dunne buitenbekleding (steen, metaal, ...). Dit geval kan worden vergeleken met een spouwmuur, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de waterafvoer naar buiten boven de latei (zie § 4.3.1) en aan de luchtdichtheid van de dragende wand. Hoewel dit geval vergelijkbaar is met spouwmuren dienen de bevestigingen aangepast te worden aan de aard van de dragende wand.
Afb. 5 Beklede gevel.
4.3.3GEPREFABRICEERDE GEVELELEMENTEN Deze elementen — gewoonlijk van het sandwichtype — bestaan uit een dragende binnenwand en een buitenwand met dekoratieve afwerking. Beide wanden worden aan elkaar bevestigd met stalen ankers dwars door de isolatie. Ze verschillen van metselwerkmuren door de merkelijk kleinere dikte van de wanden. De verankeringstechnieken van het schrijnwerk dienen dan ook te worden aangepast. Vermits er doorgaans geen dorpel voorzien is, moet het schrijnwerk nauwkeurig in de muurdikte worden geplaatst of moet er een aanvullende dorpel worden voorzien. Wanneer het om enkelvoudige panelen gaat, vormen ze meestal de dragende binnenwand. Ze worden op de bouwplaats afgewerkt met een isolatie en een dekoratieve bekleding van baksteen of op basis van andere materialen. Een dergelijk betonpaneel kan, wat de plaatsing van het schrijnwerk betreft, worden vergeleken met een spouwmuur van metselwerk bestaande uit een dunnere binnenwand, waarvoor aangepaste verankeringshulpstukken kunnen vereist zijn.
13
TV 188 – juni 1993
4.3.4SKELETWANDEN Wanneer de afmetingen van het schrijnwerk overeenstemmen met deze van de vakken van de draagkonstruktie wordt het schrijnwerk in de draagkonstruktie verankerd. In dat geval dienen de vervormingen van de konstruktie — die vrij aanzienlijk kunnen zijn — te worden opgenomen door gepaste voegen rondom het schrijnwerk. Een metalen of betonnen skelet heeft geen enkele warmte-isolatie en vereist bijgevolg een bijkomende bekleding, die in de uitvoeringsdokumenten dient te worden bepaald. Wanneer het schrijnwerk kleiner is dan de vakken van de draagkonstruktie, voert men doorgaans een vulling uit, waarin het schrijnwerk wordt geïntegreerd. De verankeringsmetode hangt af van de aard van de vulling : spouwmuur (zie § 4.3.1), bekleding (zie § 4.3.2), geprefabriceerde gevelelementen (zie § 4.3.3) of volle muur (zie § 4.4).
4.4
BESCHRIJVING VAN WANDEN MET EENTRAPSAFDICHTING
Bij dit muurtype worden de funkties van draagkonstruktie en warmte-isolatie vervuld door het metselwerk, al dan niet in kombinatie met isolatiemateriaal.
De warmte-isolatie, indien voorzien, wordt aangebracht hetzij aan de buitenzijde (isolerend pleisterwerk, platenbekleding, ...), hetzij aan de binnenzijde, in uitzonderlijke gevallen. De luchtdichtheid wordt verzekerd door : ◆ de geringe doorlatendheid van de elementen van de muur of ◆ door een binnen- of buitenafwerking. Het water dat langs de buitenzijde van de muur binnendringt, wordt niet rechtstreeks afgevoerd, maar, schematisch gesteld, kan men zeggen dat de materialen het water opnemen bij regenweer en terug afgeven tijdens drogere periodes. A. BINNENISOLATIE VAN EEN VOLLE MUUR
1. 2. 3. 4.
volle muur isolatie binnenafwerking buitenafwerking
Afb. 6 Volle muren.
B BUITENISOLATIE VAN EEN VOLLE MUUR
AAA AAA AAA AAA AAA AAA AAA
4 2
1
3
14
TV 188 – juni 1993
1
2 3
4.5
HOOFDKARAKTERISTIEKEN VAN RUWBOUWWANDEN
4.5.1KONTAKT VAN HET SCHRIJNWERK MET VOCHTIGE MATERIALEN De meeste bouwmaterialen, behalve glas, metaal en harde kunststof, zijn poreus, d.w.z. dat ze water kunnen opnemen binnen ruime grenzen. Voorzorgen zijn dus vereist om kontakt tussen het schrijnwerk en vochtige materialen te voorkomen. Deze rol kan worden vervuld door de dichtingsstrip van schuim met gesloten cellen, voorgesteld in afbeelding 1 (p. 7).
4.5.2LUCHTDOORLATENDHEID VAN DE WANDEN In de literatuur vindt men enkele waarden die een orde van grootte geven van de luchtdoorlatendheid van enkele wandtypen (tabel 1). De ruwbouwwanden dienen voldoende luchtdicht te zijn. Aan deze eis wordt doorgaans voldaan door muren van steenmaterialen met een binnenbepleistering. Bij het ontbreken van een bepleistering dient een luchtscherm te worden voorzien, dat op het schrijnwerk moet worden aangesloten.
Tabel 1 Luchtdoorlatendheid van enkele wandtypen. Aard van de wand
Luchtdebiet bij 100 Pa m3/(h.m2)
Venster (STS 52 : < 2 m3/hm)
≈9
Systeemwand, naargelang de dichtheid van de voeg
0 tot 9
Spouwmuur (isolerende blokken aan de binnenzijde + gevelbaksteen) Zelfde spouwmuur, maar met pleisterwerk aan de binnenzijde
3 0,3
De luchtdichtheid van isolatiematerialen schommelt van nagenoeg 0 voor minerale wol tot een maximum voor schuimstoffen met gesloten cellen. Ze wordt dan bekomen ofwel door een kontinue folie ofwel door het dichten van de voegen. Deze waarden tonen aan dat het nodig is de kontinuïteit tussen het luchtscherm van de muur en dat van het schrijnwerk te verzekeren.
4.5.3WATERDOORLATENDHEID VAN WANDDELEN Proeven uitgevoerd door het WTCB in het kader van de studie van het gedrag van isolatiematerialen in spouwmuren hebben uitgewezen dat, in het geval van een muur met gedeeltelijke spouwvulling, de hoeveelheid water die door het gevelmetselwerk dringt en in een goot (“c” in afbeelding 7) wordt opgevangen, vrij groot is. Bij regen met een intensiteit van 1 l/(min.m2) bedraagt ze : ◆ 6 cm3/(min.m2) zonder wind ◆ 60 cm3/(min.m2) met wind bij een druk van 350 Pa. Uit deze waarden blijkt dat voorzorgen onontbeerlijk zijn om het water dat langs de binnenzijde van het parement afloopt, naar buiten af te voeren, en dit bij iedere onderbre-
15
TV 188 – juni 1993
Afb. 7 Waterafvoer in een muur tijdens de proef. c
king van de spouw en met name aan de bovenzijde van de raamopeningen. Indien een afdoend scherm in de ruwbouw ontbreekt, dient de schrijnwerker bijzondere maatregelen te treffen in samenspraak met de ontwerper.
4.5.4MECHANISCHE STERKTE VAN DE RUWBOUWMATERIALEN Men gebruikt doorgaans steenachtige materialen; ze zijn vaak weinig bestand tegen trekspanningen. Bijgevolg moeten de voor de verankering in de ruwbouw gebruikte pluggen of spijkers op een minimumafstand, doorgaans 4 cm, van de parementen van het element gelegen zijn. De meeste fabrikanten van verankeringen geven deze minimumafstand op. Voor gewapend beton dienen de pluggen verplicht achter de wapeningen te liggen. Er bestaan spijkerbare houtbetonblokjes, die zoals gewone baksteen in het metselwerk worden ingewerkt en waarin de ankers kunnen worden gespijkerd. Aangezien deze blokjes zelden op de vereiste plaats worden ingemetseld, geeft men steeds vaker de voorkeur aan de oplossing met pluggen. De mechanische sterkte van isolatiematerialen is doorgaans verwaarloosbaar. De dorpels, en meer bepaald die van natuursteen, zijn weinig bestand tegen buiging en kunnen dus geen grote belastingen opnemen. Ze moeten worden ondersteund op plaatsen waar krachten kunnen worden overgedragen.
16
TV 188 – juni 1993
4.6
TOLERANTIES OP DE RUWBOUW
De toleranties op het metselwerk zijn deze van de norm NBN B 24-401 [1]. De afmetingen van de ruwbouw zijn voorgeschreven in de uitvoeringsdokumenten. De toleranties op alle lineaire afmetingen van de werken kunnen worden berekend met de volgende formules : ◆ toelaatbare maatafwijking op de lineaire afmetingen van de konstrukties (‘1’ op afb. 8) : 3
d waar t : toelaatbare maatafwijking in cm d : lineaire afmeting in cm de toegestane afwijking mag nooit meer bedragen dan 4 cm; een afwijking van 1 cm is steeds toegestaan t = 1/ 4
◆ toelaatbare afwijking op de rechtheid van de architekturale lijnen (vertikaliteit van de penanten, horizontaliteit van de kroonlijsten, lateien, enz. – ‘2’ op afbeelding 8) : 3
d (met absolute waarden van 0,4 of 0,3 cm in het geval van dragend metselwerk) t = 1/ 8
◆ toelaatbare afwijking op de afmetingen van de openingen (‘3’ op afbeelding 8) : 3
d t = - 1/ 8 d
t = + 1/ 4
3
VOORBEELD
De bovenstaande betrekkingen werden toegepast op een venster van 1,5 m zijde en op een deur van 2 m hoogte. De resultaten worden samengevat in tabel 2. Betrekking (d in m) Venster (1,5 m) Globale afmetingen (*)
Rechtheid (**)
+ 1/ 4
3
- 1/ 4
3
+ 1/8
3
(vertikaliteit - horizontaliteit)
- 1/8
Afmetingen van de openingen
+ 1/ 4 - 1/8
3 3 3
Deur (2,0 m)
d d d d
+ 0,7 cm
+ 0,7 cm
- 0,7 cm
- 0,7 cm
d d
+ 1,3 cm
+ 1,5 cm
- 0,7 cm
- 0,7 cm
Tabel 2 Toleranties voor een venster van 1,5 m zijde en een deur van 2 m hoogte.
(*) De plaats van de openingen heeft geen belang voor de schrijnwerker. (**) De toleranties op metselwerk met hoog draagvermogen (d.w.z. met een drukspanning gelegen tussen s = 0,6 en 1,2 N/mm2) zijn de volgende : – ± 1/600 of 1/800 van de lengte van het horizontale element – ± 0,4 of 0,3 cm op de vertikaliteit van een element tussen 2 verdiepingen.
17
TV 188 – juni 1993
2
2
3 3
3
3
3 1
1
Afb. 8 Typische afwijkingen en afmetingen van de ruwbouw. 1. lineaire afmetingen van de konstrukties 2. rechtheid 3. afmeting van de openingen
18
TV 188 – juni 1993
5
5.1
PLAATSING VAN HET SCHRIJNWERK TOLERANTIES OP DE WERKEN
Onderstaande informatie komt uit het Algemeen bestek voor de uitvoering van privé-bouwwerken, aflevering 20 [2].
5.1.1TOLERANTIES OP GEPLAATST SCHRIJNWERK ◆ Toelaatbare afwijking op de vertikaliteit : ∆v < 2 mm/m. Voor deurvleugels mag de afwijking ∆v maximaal 3 mm/m in de sluitingsrichting van de deur bedragen. ◆ Toelaatbare afwijking op de horizontaliteit : ∆h < 2 mm/m. ∆v ∆v
De toelaatbare maximumafwijking bedraagt 5 mm, zowel voor de vertikaliteit als voor de horizontaliteit van de ramen. In elk geval dient de goede werking van de vleugels verzekerd te zijn. Deze toleranties worden in afbeelding 9 geïllustreerd.
∆h
Afb. 9 Plaatsingstoleranties.
5.1.2TOLERANTIES OP DE KOMBINATIE “SCHRIJNWERK-RUWBOUW” Afbeelding 10 stelt een horizontale doorsnede in de neg voor. In die afbeelding wordt uitgegaan van de onderstelling dat de as van de opening en die van het venster samenvallen. Men bepaalt de schommelingen van de breedte van het vaste profiel bedekt door de neg of van het dagzicht van dit profiel met behulp van de volgende formules : Lf = Lb + b v=B-b met Lf : halve breedte van het venster Lb : halve breedte van de opening B : breedte van het vaste profiel b : breedte van de overlapping van het vaste profiel door de neg v : zichtbreedte van het vaste profiel. Voor het in § 4.6 behandelde voorbeeld van de vierkante opening met 1500 mm zijde, met de toleranties die er werden bepaald, vindt men met de opgelegde waarden van : B = 60 mm (- 0,5 tot + 0,5) b = 40 mm (nominale waarde) v = 20 mm (nominale waarde). 19
TV 188 – juni 1993
Lf B
AAA AAA AA b
v
Lb
Afb. 10 Plaatsingsvoorwaarden en toleranties.
Voor het voorbeeld van de vierkante opening met 1500 mm zijde en rekening houdend met de toleranties bekomt men volgende uiterste waarden van b en v : a) geval van schrijnwerk vervaardigd volgens overeengekomen afmetingen (d.w.z. de op de plannen voorziene afmetingen) : ◆ toleranties op de dagafmetingen van de opening (zie tabel 2) : + 13 mm, - 7 mm ◆ toleranties op de afmetingen van schrijnwerk (§ 3.2) : ± 2,5 mm 1500 - 7 1500 + 13 < 750 < ◆ Lb (zie afbeelding 10) : 2 2 746,5 < 750 < 756,5 1500 + (2 x 40) - 2,5 1500 + (2 x 40) + 2,5 < 790 < ◆ Lf (zie afb.10) : 2 2 788,75 < 790 < 791,25 ◆ b = Lf - Lb (de uiterste waarden van b volgen uit de kombinatie van de grootste opening met het kleinste raam, en omgekeerd) 788,75 - 756,5 < 40 < 791,25 - 746,5 32,25 < 40 < 44,75 ◆ v = B - b (tolerantie op de afmetingen van de profielen : ± 0,5 mm) 60 - 0,50 - 44,75 < 20 < 60 + 0,50 - 32,25 14,75 < 20 < 28,25 20
TV 188 – juni 1993
b) geval van schrijnwerk vervaardigd volgens ter plaatse genomen afmetingen van de ruwbouw. De meting gebeurt met een nauwkeurigheid van ± 1 mm : ◆ Lb (men beschouwt enkel de tolerantie op de meting) 1500 - 1 1500 + 1 < 750 < 2 2 749,5 < 750 < 750,5 ◆ Lf (zie geval a) ◆ b = Lf - Lb (door de kombinatie van de uiterste waarden) 788,75 - 750,5 < 40 < 791,25 - 749,5 38,25 < 40 < 41,75 ◆ v=B-b 60 - 0,5 - 41,75 < 20 < 60 + 0,5 - 38,25 17,75 < 20 < 22,25 Uit dit voorbeeld blijkt dat, door de eenvoudige speling van de toleranties op de afmetingen van de ruwbouw, van het raam en van de profielen, de zichtbreedte van het vaste profiel aan de buitenzijde zeer sterk kan variëren naargelang het schrijnwerk wordt vervaardigd volgens overeengekomen afmetingen ofwel volgens ter plaatse gemeten afmetingen (meting met een nauwkeurigheid van ± 1 mm). In het laatste geval zijn de schommelingen van de zichtbreedte v meer beperkt. Bij de toleranties op de afmetingen dient men nog de toleranties toe te voegen die te wijten zijn aan fouten op de horizontaliteit of vertikaliteit. Die zijn : ◆ voor het schrijnwerk, van de orde van 2 mm/m (§ 5.1), d.i. 3 mm voor het besproken voorbeeld ◆ voor de ruwbouw van metselwerk (zie tabel 2) ✲ niet-dragend metselwerk : 7 mm maximum ✲ dragend metselwerk : 3 of 4 mm maximum. Zo kan, in het gegeven voorbeeld (geval b), de zichtbreedte van het profiel schommelen van 17,75 mm aan de onderzijde tot (17,75 + 7 + 3) = 27,75 mm of (17,75 - 7 - 3) = 7,75 mm aan de bovenzijde. In het geval a schommelen de afwijkingen van 14,75 mm aan de onderzijde tot 4,75 of 24,75 mm aan de bovenzijde. Tabel 3 geeft een overzicht van de uiterste waarden van de zichtbreedte “v” van het vaste profiel uit voorgaand voorbeeld, rekening houdend met de kombinatie van de maximale toleranties. De waarden van v worden als volgt berekend : Tabel 3 Schommelingen van de zichtbreedte van de zijstijlen rekening houdend met de toleranties. De nominale waarde van de zichtbreedte is 20 mm. v1 (boven) en v2 (onder) zijn in mm uitgedrukt.
Niet-dragend metselwerk
Dragend metselwerk
overeengekomen afmetingen
v1 v2
25 15
5 15
19 29
39 29
metingen in situ
v1 v2
8 18
28 18
12 22
32 22
overeengekomen afmetingen
v1 v2
8 15
22 15
22 29
36 29
metingen in situ
v1 v2
11 18
25 18
15 22
29 22
21
TV 188 – juni 1993
◆ geval van niet-dragend metselwerk v = v (geval a of b) ± 7 mm (vertikaliteit van de ruwbouw) ± 3 mm (vertikaliteit van het raam) ◆ geval van dragend metselwerk v = v (geval a of b) ± 4 mm (vertikaliteit van de ruwbouw) ± 3 mm (vertikaliteit van het raam). Afbeelding 11 geeft een vooraanzicht met de veranderlijke zichtbreedte van de vaste zijstijlen.
v1
v1
3
3
1
1
2
2
v2
v2
Afb. 11 Schommelingen van de zichtbreedte van de zijstijlen te wijten aan de toleranties. 1. buitengrens van de vaste zijstijlen 2. zichtgrens van het vaste kader van schrijnwerk 3. dag van de ruwbouw
5.2
PLAATSING IN EEN NEG
5.2.1ALGEMEEN Dit plaatsingstype wordt schematisch voorgesteld in afbeelding 12. Een deel van de bovenregel en van de zijstijlen wordt aan de buitenzijde verborgen achter de neg. Het zichtbare deel van de profielen varieert naargelang het raamtype.
22
TV 188 – juni 1993
VOORAANZICHT
VERTIKALE DOORSNEDE
onzichtbaar deel van het raam
2 1
A h1
h2
h3
AA AA
HORIZONTALE DOORSNEDE b3 b2
b1
AA
2
1. 60 mm ± 10 mm tol. 2. 40 mm ± 10 mm tol.
1
Afb. 12 Plaatsing in een neg. h1 en b1 : dagafmetingen h2 en b2 : raamafmetingen h3 en b3 : afmetingen van de binnenzijde van de openingen //// metselwerk
5.2.2NEG EN DORPEL 5.2.2.1
NEG VOOR RAMEN VAN HOUT OF PVC
De neg van metselwerk is in principe 60 mm diep met een tolerantie van ± 10 mm, wat overeenkomt met 40 mm overlapping van het raam en met 20 mm zijspeling. Deze afmetingen dienen bepaald te worden afhankelijk van de voorziene afwerking (bekleedsels, bepleistering enz.).
23
TV 188 – juni 1993
5.2.2.2
NEG VOOR RAMEN VAN METAAL
De neg van metselwerk is 40 mm diep met een tolerantie van - 0 tot + 10 mm, of een overlapping van in principe 20 mm en een zijspeling van 20 mm (zie afbeelding 13).
5.2.2.3
ONDERPROFIEL OP DORPEL
Behalve voor ramen met speciale vorm wordt het onderprofiel boven de dorpel (steen of ander materiaal) geplaatst, ten einde het regenwater doeltreffend af te voeren. Daardoor is de onderregel zichtbaar over zijn gehele hoogte.
5.2.2.4
20
AA AAAAA
DICHTINGSVOEG
De dichtingsvoeg staat haaks op drie zijden van het venstervlak. Voor zover ze voldoende breed is, kan ze vrij grote bewegingen tussen het raam en de ruwbouw opnemen (afbeelding 14).
20 40
Afb. 13 Neg voor ramen van metaal.
5.2.3GEOMETRISCHE KARAKTERISTIEKEN VAN HET SCHRIJNWERK De voornaamste geometrische karakteristieken van de in neggen geplaatste vensters zijn de volgende : ◆ de dagafmetingen of de afmetingen van de buitenuit zichtbare opening, namelijk : ✲ breedte b1 ✲ hoogte h1 ◆ de maximumafmetingen van het raam (b2 = maximumbreedte, h2 = maximumhoogte), gekoppeld aan de dagafmetingen door de volgende betrekkingen : ✲ breedte : b2 = b1 + (2 x 40 mm) (hout en PVC) b2 = b1 + (2 x 20 mm) (metaal) ✲ hoogte : h2 = h1 + 40 mm + 10 mm (*) (hout en PVC) h2 = h1 + 20 mm + 10 mm (*) (metaal) (*) = 10 mm voegdikte boven de dorpel ◆ de binnenafmetingen van de opening (b3 = breedte binnen, h3 = hoogte binnen), gelijk aan de afmetingen van het raam vermeerderd met de randspeling voor elk van de zijden, d.i. : ✲ breedte : b3 = b2 + (2 x 20 mm) ✲ hoogte : h3 = h2 + 20 mm + 10 mm (*) + s mm (**) (*) 10 mm voegdikte boven de dorpel (**) 0 mm voor een gewoon venstertablet met een dikte van ongeveer 20 mm, en 20 mm of meer voor dikkere tabletten
24
TV 188 – juni 1993
◆ de nominale randspeling, namelijk : ✲ 20 mm langs beide zijkanten ✲ 20 mm boven, behalve in geval van rolluiken (zie § 5.2.7). De tolerantie op de randspeling bedraagt - 0 tot + 10 mm, om een minimale voegwaarde van 10 mm te verzekeren ◆ de speling aan de bovenrand, die eventueel moet worden aangepast om rekening te houden met vervorming te wijten de vervormingen van de ruwaan kruip bouw, vooral in geval van lateien met grote overspanning (afb. 14).
A
Het blijkt dus dat de keuze van het Afb. 14 Mogelijke vervorming van de latei. raammateriaal van in de ontwerpfaze van het gebouw dient te gebeuren, omdat de geometrische karakteristieken van de neg gekoppeld zijn aan de aard van de raamprofielen. De afmetingen van de neg zijn bepalend voor de materiaalkeuze van het te gebruiken schrijnwerk.
5.2.4WATERSCHERM - DRAINAGE Het water dringt in een parement van metselwerk en veroorzaakt volgens het muurtype : ◆ waterinfiltratie in de onbeschermde poreuze materialen, in geval van volle muren ◆ waterafstroming langs de binnenzijde van het buitenspouwblad, bij spouwmuren. In beide gevallen vormt het vensterraam een soort dam. Om te vermijden dat het water tot het binnenspouwblad dringt, dient een waterscherm en, in het geval van de spouwmuur (wand met tweetrapsafdichting), een afdoende waterafvoer boven het raam te worden voorzien.
5.2.4.1
DRAINAGE VAN DE SPOUWMUUR BOVEN HET VENSTER
De waterafvoer boven het venster gebeurt door een zo ononderbroken mogelijk membraan (afb. 15). Daarvoor gebruikt men ofwel een membraan uit één stuk, ofwel last of lijmt men de naden. Voorts wordt aanbevolen de uiteinden van het membraan lichtjes op te plooien, om het water naar de open stootvoegen te leiden. Deze open stootvoegen voor de drainage van de spouw dienen op het niveau van het membraan te liggen en volledig open te worden gehouden (cf. TV 178 [6]).
1
2
A
Afb. 15 Afdichting boven de latei. 1. afhellend waterdicht membraan 2. open stootvoegen
25
TV 188 – juni 1993
Een andere oplossing om het eventueel in het buitenspouwblad gedrongen water af te voeren, bestaat erin het water zijdelings af te leiden en aan de muurvoet af te voeren via daartoe in het metselwerk voorziene openingen (afbeelding 16).
zijdelingse afvoer van het water
300 mm
afvoer via open stootvoegen
Afb. 16 Verzameling van het in spouwmuren geïnfiltreerde water.
Om dit werk korrekt uit te voeren, dienen de volgende drie voorwaarden te worden vervuld, wat niet altijd vanzelfsprekend is : ◆ het membraan dient voldoende naar buiten af te hellen, om te voorkomen dat er water stagneert en binnen in het gebouw dringt ◆ het membraan moet op een weinig vervormbare steun rusten, om zakvorming en perforatie te voorkomen. De afgeschuinde warmte-isolatie kan als steun dienen ◆ het werk moet zeer zorgvuldig worden uitgevoerd, om te vermijden dat boven op het membraan mortelresten en ander afval terechtkomen. Om ernstige gebreken na de plaatsing te voorkomen, dient de schrijnwerker in de mate van het mogelijke na te gaan of het membraan : ◆ aanwezig is ◆ korrekt geplaatst werd onder een voldoende helling en niet door andere bouwvakken werd beschadigd. Bij twijfel raadpleegt hij de ontwerper. Indien er geen membraan is of indien het beschadigd is, kan de plaatsing van een aanvullende afdichting boven het venster, zoals getoond in afbeelding 17, een oplossing bieden. Indien dit na de uitvoering van de werken moet gebeuren, moet men het parement plaatselijk wegbreken en te werk gaan zoals aangegeven in het voorbeeld van afbeelding 18.
26
TV 188 – juni 1993
Afb. 17 Aanvullende afdichting boven het schrijnwerk.
waterdicht membraan
dichtingsvoeg en luchtdichtheid het water druipt 1 cm vóór het venster
Afb. 18 Plaatsing achteraf van een afdichting met opgeplooide randen aan de uiteinden. 䊲
A
A opgeplooide randen van het gelaste of gelijmde membraan parementafwerking (eventueel)
AA A
open voeg opgeplooide randen van het gelaste of gelijmde membraan
27
TV 188 – juni 1993
5.2.4.2
AFDICHTEN
Over het algemeen is een absolute afdichting langs buiten onmogelijk ter hoogte van de onder- en zijvoegen, zoals blijkt uit § 5.2.5 betreffende de werking en uitvoering van de binnenvoeg. Gemakshalve wordt de afdichting doorgaans uitgevoerd met een kit (§ 6.2), zoals in afbeelding 19. Om een dergelijke voeg uit te voeren rekening houdend met de toleranties op de ruwbouw moet soms vooraf de neg met mortel worden uitgevlakt (afbeelding 19B) of moeten aanpassingslatten worden gebruikt (afbeelding 19C). A. NORMALE UITVOERING
AA A AAAA A A
B. UITVOERING NA UITVLAKKEN VAN DE NEG
A A AA A A A AAA uitvlakkingsmortel
C. GEBRUIK VAN EEN AANPASSINGSLAT
A AA A AA
aanpassingslat
Afb. 19 Kitvoeg langs buiten.
De kitvoeg kan doorgaans worden vervangen door schuimstrips of door geïmpregneerde en onrotbare koorden, zoals in afbeelding 20. De impregnatieprodukten van de schuimstoffen en de koorden, alsook de komponenten van de gebruikte kitten mogen niet in het metselwerk of in het schrijnwerk dringen.
5.2.4.3
GEVAL VAN DE VOLLE MUUR BESCHERMING VAN HET SCHRIJNWERK TEGEN BEVOCHTIGING
Dat muurtype komt praktisch enkel voor bij renovatiewerken. In het geval van de volle muur blijft het dichtingsmembraan boven het venster zeer nuttig, omdat het het schrijnwerk beschermt tegen bevochtiging door het metselwerk in de gevelzone. Om het water af te voeren dat dit membraan bereikt, laat men de bovenste voeg tussen ruwbouw en schrijnwerk gedeeltelijk open. Ten einde het eventueel in de vertikale neggen binnengedrongen water af te voeren, is het aangeraden een afdichtingsmembraan te voorzien in het ondergedeelte ervan (onder de dorpel), evenals open stootvoegen aan beide zijden van de dorpel.
5.2.5LUCHTDICHTE BINNENAFWERKING 5.2.5.1
BASISPRINCIPES
De luchtdichte afwerking wordt doorgaans tijdens de afbouwwerken uitgevoerd. Ze is zeer belangrijk omdat ze bepalend is voor de goede werking van het waterscherm buiten en voor de doeltreffendheid van de waterafvoer. Afbeelding 21 toont de opeenvolging van het buitenparement (waterscherm) bedekt met een waterfilm, de draineerruimte
28
TV 188 – juni 1993
Afb. 20 Afdichting met geïmpregneerd koord.
(ontspanningskamer) en de binnenafdichting (luchtscherm). Indien de afdichting van de binnenvoeg goed is (afb. 21A), is het drukverschil tussen de buitenomgeving en de draineerruimte gelijk aan 0 en is er geen kracht om het water naar binnen te drijven. Het water verplaatst zich uitsluitend door capillariteit, wat tot uiting komt in de bevochtiging van de poreuze materialen, zonder dat er echt water binnendringt. Het luchtdebiet is vrij klein en leidt tot een snelle vereffening van de druk.
A. DICHTE BINNENVOEG : KORREKT ONTWERP 1
P+
3
4
P+
AA AA AAA
5
P-
6
BUITEN
BINNEN
B. DOORLATENDE BINNENVOEG : FOUTIEF ONTWERP
Bij onvoldoende luchtdichtheid van het binnenscherm daarentegen (afbeelding 21B) bestaat er een drukverschil tussen de buitenomgeving en de draineerruimte, waardoor het water naar binnen wordt gedreven. Is het materiaal poreus of gescheurd, dan nemen de lucht- en waterdebieten toe bij stijgend drukverschil of toenemende porositeit van het materiaal (zie § 4.5.2). Afb. 21 Afdichting van de binnenvoeg. 1. parement buiten - - - - - waterfilm - - - - -> waterdebiet 2. spouw 3. isolatiemateriaal waterdruppel
2
1
2
3
4
P-
5
AA AAAAA AAA
P+
BUITEN
4. parement binnen 5. voegstrip+ voegkit met onderbreking 6. luchtdichte afwerking
29
P-
TV 188 – juni 1993
BINNEN
In de praktijk zijn voegen nooit perfekt dicht. Men kan de aansluitingsvoegen kenmerken door hun luchtdoorlatendheid bij een gegeven drukverschil : ◆ ∆Pi : drukverschil tussen de draineerzone (“2” in afbeelding 21) en de binnenomgeving ◆ ∆Pe : drukverschil tussen de draineerzone (“2” in afbeelding 21) en de buitenomgeving. Proeven en berekeningen tonen aan dat een gedraineerde voeg degelijk werkt indien de verhouding ∆Pe/∆Pi kleiner is dan 0,1. Dit toont aan dat een zorgvuldig uitgevoerde kitvoeg van goede kwaliteit onvoldoende is om op zichzelf een degelijke afdichting te verzekeren, indien het om poreuze materialen gaat, en dat het nodig is een effektieve binnenafdichting te voorzien. De in onze streken gewoonlijk gebruikte luchtdichte afwerkingen worden hieronder bondig beschreven.
5.2.5.2
LUCHTDICHTHEID DOOR BINNENBEPLEISTERING
Bij metselwerk met blokken wordt de luchtdichtheid vooral verzekerd door de binnenbepleistering. Het kontakt, of beter nog de kontinuïteit, tussen het schrijnwerk en de bepleistering wordt verzekerd door een voeg van schuimstof met gesloten cellen, eventueel gekombineerd met een kitvoeg (afb. 22). Bij spouwmuren is deze voeg bijzonder delikaat, omdat zij vaak twee randen moet verbinden. Dit werk kan worden vergemakkelijkt door op de omtrek van het raam een lat of een klein profiel aan te brengen.
A A A A
AA A
A. ZONDER VOEG : SCHEURVORMING
B. SCHUIMVOEG + EVENTUEEL KIT
1
AAA A AAA A AA AA
zone waar scheuren kunnen voorkomen
3
AAA A AAA A
AAAA
2
AA A
Afb. 22 Binnenvoeg met bepleistering. 1. binnenbepleistering 2. pleisterstop 3. kitvoeg 4. afwerklat 5. luchtdichte schuimstof
1
C. DICHT SCHUIM + AFWERKLAT, EVENTUEEL MET SCHUIMSTRIP
Het pleisterwerk aansluiten tegen het vaste kader van het raam is een veel voorkomende praktijk, die vaak leidt tot scheurvorming ter plaatse van de aansluiting van beide materialen, soms zelfs in de bepleistering.
5
30
1
4
AAA
TV 188 – juni 1993
AA A AA A AAA
Tijdens bouwplaatsbezoeken stelt men vast dat onder bepaalde voorwaarden de luchtlekken voor veel hinder kunnen zorgen. Men moet er rekening mee houden dat voor de plaatsing van het hang- en sluitwerk een ruimte van ongeveer 35 mm vereist is en dat de bepleistering het profiel ten minste 5 mm moet bedekken. 5.2.5.3
afdichting met spuitschuim plaat
AA A AAA
OMKADERING MET PLATEN
De beste oplossing bestaat erin een groef te voorzien in de vaste stijl, waar de bekleedsels uit platen van hout, gipskarton of andere materialen kunnen ingewerkt worden (afbeelding 23). De luchtdichtheid tussen de bekleedsels met plaatmateriaal en de ruwbouw wordt verwezenlijkt met spuitschuim of een ander dichtingsprodukt (zie ook afbeelding 1).
Afb. 23 Bekleedsel van plaatmateriaal.
5.2.6MECHANISCHE VERANKERING VAN HET SCHRIJNWERK De mechanische verankering moet niet alleen de vertikale belasting te wijten aan het eigen gewicht opnemen — deze kan groot zijn bij speciale beglazing (akoestische, inbraakvrije, ...) — maar ook de horizontale windbelasting en de krachten wegens het gebruik (vooral belangrijk bij deuren) opnemen. Deze belastingen moeten naar de dragende elementen van de ruwbouw worden overgebracht. Doorgaans neemt men aan dat de vertikale belastingen worden opgenomen door de onderste steunen of spieën en de horizontale belastingen door de schroeven of ankers aan de zijkanten. Deze laatste moeten de dwarsuitzetting van het schrijnwerk mogelijk maken. Bij volle muren zijn er nauwelijks problemen : men gebruikt spieën, pluggen en schroeven die voldoende lang zijn, door het vaste kader gaan en rechtstreeks in de muur worden verankerd. Wel moet men opletten de voor de afwatering van de voegzone voorziene dichtingsmembranen niet te doorboren. Bij spouwmuren daarentegen gebruikt men speciale systemen, zoals raamankers of andere bevestigingselementen, die de belastingen op de dragende binnenmuur overbrengen (afbeelding 24, p. 32). Dun bandstaal is onvoldoende van zodra de raamafmetingen groot zijn of indien er brutale schokken kunnen voorkomen (deuren bv.) De verankering van het schrijnwerk in een spouwmuur kan worden vergeleken met de verankering in een volle muur indien men gedeeltelijke spouwsluitingen voorziet, zoals geïllustreerd in afbeelding 25 (p. 33). 31
TV 188 – juni 1993
AA
A. IN EEN VOLLE MUUR
AA A AAA
AA
AA A AAAAAAA AAAAAAA AAAAAAA AAAAAA
B. IN EEN SPOUWMUUR
AAA
A A
Afb. 24 Verankering van het schrijnwerk.
AA
AAAAA AAAAA
In het geval van afbeelding 25 moet er tussen het parement en de gedeeltelijke spouwsluiting een niet-capillaire warmte-isolatieplaat voorzien worden. De warmteweerstand van de isolatielaag moet groter zijn dan deze van de beglazing, met een minimum van 0,5 m2K/W, d.w.z. een 2 cm dikke laag isolatiemateriaal met een λ-waarde van de orde van 0,04 W/m.K. Het isolatiemateriaal is niet capillair of wordt gekombineerd met een onrotbaar, dicht vochtscherm. In het geval van afbeelding 25B springt het venster achteruit ten opzichte van het gevelvlak en moet de dorpel zorgvuldig worden bestudeerd om waterinfiltratie te voorkomen. Doorgaans vereist dit een aanvullend profiel met druiplijst en een dichtingsmembraan onder de hoeken van de dorpel. De steunen en onderste verankeringen worden geplaatst daar waar het schrijnwerk krachten op de ruwbouw overbrengt (zie § 2.2, § 3.1 en Bijlage) en op de sluitpunten gelegen op de onderregel. De zijdelingse verankeringen worden geplaatst bij iedere scharnier en ieder sluitpunt.
32
TV 188 – juni 1993
A. GEDEELTELIJKE SPOUWSLUITING BINNEN
B. GEDEELTELIJKE SPOUWSLUITING BUITEN 2 1
A
20 mm
A 1
AA
3 2 1
Afb. 25 Verankering in de gedeeltelijke spouwsluiting. 1. niet-capillaire warmte-isolatie 2. metselwerk met verminderde dikte 3. aangepaste onderdorpel 4. spieën van de dorpel
4
Tenzij door berekening of proeven gestaafd, worden geen verankeringen voorzien ter plaatse van de verbindingen (bij voorbeeld op 20 cm van de hoeken). De maximumafstand tussen twee opeenvolgende verankeringen hangt van de stijfheid van de profielen af. In de praktijk schrijven de STS 52.0 [3] een afstand voor van 100 cm voor houten ramen, 75 cm voor metalen ramen en 60 cm voor PVC-ramen. In principe worden de steunspieën onder de stijlen geplaatst, maar in het bijzondere geval van spouwmuren en een dorpel van natuursteen zijn er beperkingen wat betreft de belastingen die erop mogen worden uitgeoefend. Grote buigkrachten in de dorpels zijn te vermijden. De beste oplossing bestaat erin de afmetingen van de steunen zodanig te bepalen dat belastingoverdracht op de dorpel wordt vermeden (afbeelding 26).
AAAA AAAAAA
AAAA
Afb. 26 Vensterondersteuning zonder belastingoverdracht op de dorpel.
33
TV 188 – juni 1993
Mits naleven van de volgende voorwaarden kan het schrijnwerk geplaatst worden op dorpels van natuursteen : Afb. 27 Plaatsing van een 1. de dikte “h” van de natuursteen moet schrijnwerk op een dorpel van ten minste 50 mm bedragen voor een natuursteen. maximum uitkraging van 50 mm (afbeelding 27) ≥ 50 2. de korrekt gedimensioneerde dorpel van natuursteen dient zijdelings in het 50 metselwerk te worden ingewerkt over een diepte van minstens 50 mm, dit om kantelen te vermijden 20 10 3. de natuursteen moet een helling naar buiten hebben van ten minste 5 % 4. de natuursteen moet uit één stuk bestaan voor gewone vensters waarvan 90 50 50 de dagbreedte hoogstens 1400 mm is 5. de vensters dienen : ✲ van beperkte afmeting te zijn (maximum 1,4 m) ✲ van een van de volgende types te zijn : enkele vleugel, dubbele vleugel of horizontaal wentelend, d.w.z. waarbij de belastingen door de zijstijlen worden opgenomen (zie § 3.1) 6. voor grotere vensterbreedten of samengestelde ramen dienen dorpels in meerdere stukken te worden voorzien. De voeg tussen twee opeenvolgende stukken moet afgedicht worden, bij voorbeeld met behulp van kit. Men dient erop toe te zien dat de steen perfekt in de stelmortel rust, in het bijzonder daar waar krachten door het schrijnwerk worden overgebracht. In de mate van het mogelijke moeten de voegen tussen de verschillende stenen overeenstemmen met de stijlen van het schrijnwerk die krachten overbrengen. De schrijnwerker gaat na of de natuursteen goed geplaatst is om het schrijnwerk korrekt te kunnen stellen. Ook maakt hij voorbehoud indien niet aan de voorwaarden is voldaan. De ideale dorpel zou enerzijds een opkant moeten hebben voor een doeltreffende afdichting en anderzijds een kussen aan elke zijkant voor een goede integratie in het metselwerk (afbeeldingen 26, 27 en 28A). Uit besparingsoverwegingen gebruikt men vaak natuurstenen met een konstante rechthoekige doorsnede, waardoor de inwerking in het metselwerk delikater wordt en trapeziumvormige mortelvoegen worden vereist (afbeeldingen 28B en 28C). Dorpels geplaatst in de mortel tussen de dagranden van de opening (d.w.z. niet ingewerkt in het metselwerk) bemoeilijken de taak van de schrijnwerker want de waterdichtheid is niet gewaarborgd. Ze leiden tot een zijdelingse bevuiling van het metselwerk en bij de geringste stoot kan de steen loskomen en zelfs wankelen (afbeelding 28B en C). Dergelijke dorpels worden dan ook vermeden. Indien plaatsing van schrijnwerk op dergelijke dorpels voorzien is, heeft de schrijnwerker er belang bij om voorbehoud te maken, aangezien het onmogelijk is een normale afdichting ten opzichte van het onderliggende metselwerk te waarborgen. 34
TV 188 – juni 1993
A. DORPEL MET EEN OPKANT EN EEN KUSSEN AAN ELKE ZIJKANT
B. INGEMETSELDE DORPEL MET KONSTANTE DIKTE
AAAA Afb. 28 Schrijnwerk en dorpeltypen.
50
AAA AA
50
50
90 50
5.2.7VENSTERS MET ROLLUIKEN
C. DORPEL MET KONSTANTE DIKTE TUSSEN DE DAGRANDEN VAN DE OPENING
Het verschil met vensters zonder rolluiken is enkel de overlapping van het raam door de neg. De afmeting hiervan hangt in principe af van de afmetingen van de geleiders van het rolluik (afbeelding 29) en van de vereiste ruimte voor de rolluikkast. De te nemen voorzorgen voor water- en lucht50 dichtheid zijn identiek aan die van vensters zonder rolluik. Het rolluik sluit de plaatsing uit van mechanische verankeringen aan de bovenregel. Hun funktie wordt overgenomen door de stijfheid van de elementen van de rolluikkast. Bij deuren met rolluiken moet rekening worden gehouden met de ruimte voor de deurklink.
AAA A
≥ 24 mm
Variante “alle houtsoorten” ≥ 7 mm ≥ 12 mm
AA AA
≥ 15 mm steunprofiel van de rail geleiderail ≥ 5 mm
Afb. 29 Venster met rolluik.
35
TV 188 – juni 1993
AAAA AAAA AAAA AAAA
d1 c1
D
h
c2 d2
AAA A AAAA
H
AAAAA A
AAAA AAAA 90
20
60
140
36
Afb. 30 Afmetingen van een rolluikkast. d1 + d2 = totale dikte van het isolatiemateriaal c1 + c2 = totale speling h : nuttige hoogte van de rolluikkast H : daghoogte van het venster D : diameter van het opgerolde luik
TV 188 – juni 1993
Voor een rolluik met een hoogte H van 1,5 m worden de benaderende afmetingen van een van buiten onzichtbare rolluikkast hieronder gegeven (afbeelding 30) : ◆ doorsnede van het opgerolde luik : D ≈ 230 mm ◆ nodige speling : c1 = c2 = 20 tot 40 mm ◆ isolatie met helling naar buiten toe, om het water van het luik af te voeren : ten minste 2 x 30 mm, d.i. > 60 mm.
AA
De afmetingen van de rolluikkast worden opgegeven in de dokumentatie van de fabrikant. Voor meer informatie over rolluiken wordt verwezen naar de TV 143 [5]. Bij vensters met rolluiken stelt zich het probleem van de dichtheid ter hoogte van de dorpel wanneer deze tussen de dagranden van de opening is geplaatst of indien hij onvoldoende breed is, zoals wordt getoond in afbeelding 31. Dergelijke oplossingen maken het onmogelijk de ramen waterdicht te plaatsen en zijn dus absoluut te vermijden, zoals reeds vermeld in § 5.2.6.
Afb. 31 Onvoldoende dichtheid ter hoogte van de geleiders, te wijten aan de plaatsing van een dorpel tussen de dagranden van de raamopening.
5.2.8GANGBARE PLAATSING VAN GEWONE VENSTERS Tenzij anders in de aanbestedingsdokumenten vermeld, past de schrijnwerker de volgende plaatsingsmetode toe : ◆ de plaatsing gebeurt op een stenen dorpel, wanneer aan de voorwaarden van § 5.2.6 is voldaan ◆ het binnenpeil van de borstwering onder het venster, dat door de ontwerper dient te worden bepaald afhankelijk van de binnentablet, moet 0 tot 2 cm lager liggen dan de bovenzijde van de vensterdorpel ◆ de ruwbouwaannemer wordt verondersteld ✲ een vochtscherm boven het venster te hebben geplaatst ✲ de holten van de metselwerkblokken van de bovenste rij stenen van de borstwering onder het venster te hebben gevuld met mortel of beton, om de ankers te kunnen plaatsen ✲ indien nodig, de neggen over ten minste 40 mm diepte en over de gehele hoogte van het venster te hebben vlakgestreken.
37
TV 188 – juni 1993
5.3
PLAATSING VAN GEWONE VENSTERS ZONDER NEG
Voorafgaande opmerking : om herhaling te vermijden, wordt in onderstaande tekst verwezen naar de §§ 5.2.2 tot 5.2.4.
5.3.1ALGEMEEN EN AFMETINGEN Bij deze plaatsingsmetode zijn de afmetingen van de opening over de gehele muurdikte konstant en is de totale oppervlakte van de vaste profielen zichtbaar over de gehele omtrek van het venster. Vaak ligt het buitenvlak van het profiel in het gevelvlak. De voeg tussen het kader en de ruwbouw is rechtstreeks aan de weersinvloeden blootgesteld. Ze wordt belast op enkelvoudige trek en werkt niet op afschuiving. In geval van breuk dringt de slagregen rechtstreeks binnen. Afbeelding 32 toont een vooraanzicht alsook de vertikale en horizontale doorsneden. De geometrische kenmerken zijn de volgende : ◆ dag- en binnenafmetingen : ✲ breedte b1 ✲ hoogte h1 ◆ maximumafmetingen van het raam : ✲ breedte b2 = b1 + (2 x 15 mm) (alle ramen) ✲ hoogte h2 = h1 + (2 x 15 mm) (alle ramen) (15 mm = nominale voegbreedte) ◆ de randspeling is in principe gelijk aan de nominale voegbreedte. VERTIKALE DOORSNEDE
Afb. 32 Plaatsing zonder neg. VOORAANZICHT
A h1
h2
A HORIZONTALE DOORSNEDE
AA
b2 b1
AA 38
TV 188 – juni 1993
Hoewel de plaatsing zonder neg het mogelijk maakt de buitenzijde van het raam in het gevelvlak te plaatsen, is de tolerantie op de ruwbouwelementen veel strikter. Bij dit plaatsingstype is het aangeraden een randvoeg te voorzien met een nominale breedte van 15 mm, zodat de dimensionale afwijkingen minder zichtbaar worden. Wanneer de relatieve bewegingen (hygrotermische vervormingen van het schrijnwerk en metselwerk, kruip en krimp van het beton, ...) groot dreigen te worden wegens de karakteristieken van de ruwbouwmaterialen of de afmeting van de ramen, moet men brede voegen voorzien. Inderdaad, goede elastische kitten kunnen slechts vervormingen van 25 tot 35 % van de nominale voegafmeting opnemen (afb. 33).
AA AA AA
∆b/b < 20 % b
∆b
Afb. 33 VoegAls de kruip van het beton en de zetting breedte. van het metselwerk omvangrijke vervormingen veroorzaken, wordt de voegbreedte snel groter dan de gewoonlijk toegelaten 10 tot 15 mm. Deze maatschommelingen kunnen het estetische uitzicht schaden.
5.3.2DRAINAGE VAN DE RUWBOUW De drainage van het water in de buitenste muurdelen dient zorgvuldig te worden bestudeerd. Ze is inderdaad moeilijk te verwezenlijken boven de bovenregel (afbeelding 34), omdat het in het metselwerk gedrongen water vooral bij spouwmuren moet afgevoerd worden. Afb. 34 Voorbeeld van drainage boven het raam.
gezaagde baksteen + open stootvoeg hoekprofiel ± 15 mm stijve bescherming met druppelvorming voor het venster
AAA AAAAA AAA AAAAA AAA AAA AAA AAA AAAA AAA ≥20 mm
binnenafdichting en isolatie
39
TV 188 – juni 1993
Afgezien van de druiplijst boven de ramen dient ook een druiplijst te worden geplaatst aan de onderzijde ervan (afb. 35). Dit moet vermijden dat een te grote hoeveelheid water rechtstreeks op het metselwerk komt. 5.3.3LUCHTDICHTHEID KONTINUÏTEIT VAN DE ISOLATIE Bij spouwmuren zijn de kontinuïteit van de isolatie en de luchtdichtheid langs de binnenzijde moeilijk te verwezenlijken. Hiervoor zijn vrij dunne maar sterk isolerende platen vereist (afbeelding 36). Het minimale isolatievermogen dient zo groot te zijn dat de warmteweerstand overeenstemt met die van de gebruikte beglazing.
2 1
AA A AA A AAA
3
AAAA AAAA AAAA AA AAAA AAAAAA AAAA AAAA
≥ 20 mm
Afb. 35 Raam in het gevelvlak.
Indien men het binnenmetselwerk zoveel mogelijk zichtbaar wenst te laten, is het probleem van de luchtdichtheid bijzonder delikaat. Bij dat muurtype wordt een voldoende dichtheid van de wand bekomen door de naar de spouw gekeerde zijde van de binnenmuur te cementeren (afbeelding 37).
4
AA
Afb. 36 Kontinuïteit van de isolatie (horizontale doorsnede). 1. luchtdichtheid met schuimstrip en kit 2. aansluiting bepleistering-omkadering met afwerklat 3. voldoende plaats voor de scharnieren (D 16 mm + 4 mm afregeling) 4. isolatieplaat
40
TV 188 – juni 1993
AA AAAA A AA AA
dekoratieve binnenlat kitvoeg
cementering spuitschuim
AA
Afb. 37 Luchtdichtheid bekomen door de cementering van de spouwzijde van het binnenspouwblad (horizontale doorsnede).
5.3.4MECHANISCHE VERANKERING VAN HET SCHRIJNWERK Het schrijnwerk wordt in de dag van het buitenparement geplaatst. Rekening houdend met de breedte van het buitenspouwblad (1/2 baksteen) dient men een geschikte plug te gebruiken en eventueel een chemische verankering uit te voeren. De beste oplossing bestaat in het gebruik van gepaste “Z”-ankers, die op de buitenmuur steunen en mechanisch in de binnenmuur worden vastgezet (afbeelding 38).
AA
Afb. 38 Bevestiging en plaatsing van de dorpel.
spuitschuim tablet, bevestigd op de binnenmuur
druiplijst
spuitschuim anker steun
41
TV 188 – juni 1993
5.4
PLAATSING MET KADER OF STELKADER
Het stelkader wordt geplaatst tijdens de uitvoering van de ruwbouw, volgens de daar gebruikelijke technieken. Het is doorgaans zó ontworpen dat het venster gemakkelijk en nauwkeurig kan worden geplaatst. Doordat het ingebouwd is en in ons land weinig wordt gebruikt, beperken wij ons in deze Nota tot een illustratie ervan in afbeelding 39.
Afb. 39 Plaatsing met stelkader.
L-deel van het stelkader met bevestigingssysteem in het metselwerk
aangepaste, dichte binnenafwerking vaste regel met de mogelijkheid om de diverse voegen en de bevestiging doorheen de regel uit te voeren
deel van het stelkader dat verwijderd wordt nadat het schrijnwerk af is
niet-capillair, stijf isolatiemateriaal
5.5
UITSPRINGEND SCHRIJNWERK
Het gaat hier om schrijnwerk dat tegen de buitenzijde van de muur wordt geplaatst en omvat zeer uiteenlopende elementen, zoals uitspringende vensters, loggia’s en veranda’s. Het gaat hier dus niet om een op te vullen opening, maar om een in een gevel te integreren driedimensionaal geheel. De afmetingen van de elementen moeten geval per geval worden bestudeerd en er bestaan geen eenvoudige regels om deze uitspringende elementen te verbinden met de openingen of andere gevelonderdelen (afbeelding 40).
42
TV 188 – juni 1993
Afb. 40 Voorbeeld van uitspringend schrijnwerk.
Het enige wat men kan zeggen, is dat de afmetingen voldoende groot moeten zijn om de voorzieningen te kunnen plaatsen die nodig zijn om te voldoen aan de plaatsingsprincipes vermeld in § 2.1, namelijk : ◆ waterscherm aan de buitenzijde en drainage ◆ isolatie en luchtafdichting aan de binnenzijde ◆ mechanische verankering aan de konstruktie. Een doorsnede van het bovenste gedeelte van afbeelding 40 geeft de schema’s in afbeelding 41 (p. 44), afhankelijk van het muurtype. Afbeelding 41A toont de bovenste aansluiting van het schrijnwerk bij een spouwmuur. Hierbij wordt opgemerkt dat : ◆ de stroomopwaartse drainage gebeurt door een boven de latei geplaatst membraan van lood of kunststof ◆ de waterdichtheid verzekerd wordt door een slab, bevestigd in het gevelmetselwerk ◆ de luchtdichtheid verzekerd wordt door een bekleedsel en het spuiten van schuim tussen het bekleedsel en de ruwbouw. Op afbeelding 41B is het probleem verschillend, omdat de muur vol is en het water er niet op dezelfde manier indringt. In dit geval kan de afdichting uitgevoerd worden met metalen slabben of kan de gevel afgewerkt worden met een bebording. Afbeelding 42 (p. 45) toont de doorsnede aan de onderzijde. Men stelt vast dat : ◆ de mechanische verankering korrekt is, omdat ze op het dragende gedeelte van het metselwerk rust ◆ de drainage van de aansluiting schrijnwerk/ruwbouw alsook deze van de beglazing korrekt uitgevoerd zijn. 43
TV 188 – juni 1993
Afb. 41 Doorsnede van de bovenaansluiting. A. SPOUWMUUR MET AFDICHTINGSMEMBRAAN
AAAAAA AAAAAA
AAA AAA
slabbe, bevestigd in het gevelmetselwerk
AA
AA AAA AA
slabbe van lood of van kunststof
spuitschuim
B. VOLLE MUUR
AA AAAAAA AAAAAA AA AA AA
bebording
AA A A A AA A AA A 44
TV 188 – juni 1993
drainage van de beglazing
AAA A A mechanische bevestiging
spuitschuim
Afb. 42 Doorsnede van de onderzijde.
◆ ◆◆
Afb. 43 Gebruikelijke raamankers.
45
TV 188 – juni 1993
6
6.1
HULPPRODUKTEN VOOR DE PLAATSING METALEN HULPSTUKKEN
Er bestaan drie typen raamankers : ◆ standaardankers, die geschikt zijn voor de plaatsing van gewone ramen (afbeelding 43, p. 45) ◆ Z-ankers van plaatstaal, die op bestelling voor de schrijnwerker worden gemaakt voor zwaardere vensters of die aangepast zijn aan een reeks welbepaalde profielen (afbeelding 44) ◆ speciale ankers, die het voorwerp uitmaken van een speciale studie (afbeelding 45).
De STS 52.0 [3] schrijven voor dat ankers bestand moeten zijn tegen korrosie. Stalen ankers moeten warm verzinkt zijn (375 g/m2) of op een andere manier zijn behandeld, om een gelijkwaardige duurzaamheid te waarborgen (zie Bijlage, p. 52). De spijkerblokjes van houtbeton zijn in onbruik geraakt, omdat in de praktijk hun aantal en plaats zelden samenvielen met wat opgelegd werd door het gekozen schrijnwerktype (zie § 4.5.4). Ze worden vervangen door pluggen, die met moderne gereedschap gemakkelijk op de gewenste plaatsten kunnen worden aangebracht, en die een veel betere sterkte en duurzaamheid bezitten.
A. REGELBAAR ANKER
B. OP MAAT TE VERVAARDIGEN Z-ANKER; BREEDTE TE BEREKENEN AFHANKELIJK VAN DE KRACHTEN
C. OP MAAT TE VERVAARDIGEN L-ANKERS
3 tot 6 mm
Afb. 44 Raamankers.
46
TV 188 – juni 1993
soepele voeg
AA A AAA AA
ingekeepte haken
las stalen buis
AAAA
opgespied steunstuk
Afb. 45 Speciale, warm verzinkte ankers.
De EUtgb-richtlijn betreffende pluggen — hoewel strikt van toepassing op stalen pluggen — biedt de fabrikanten de mogelijkheid om sterktetabellen op te stellen voor de verschillende kombinaties “plugtype - metselwerktype”. Bepaalde pluggen zijn voorzien van een cilindrische schacht voor montage doorheen het te verankeren element; deze schacht beschermt de schroef tegen korrosie en maakt een korrekte stelling van het raam mogelijk (afbeelding 46).
Afb. 46 Plugsoorten.
47
TV 188 – juni 1993
Algemeen wordt aangenomen dat een plug, die uitzet bij inschroeven, op een afstand van ten minste 1 tot 2 maal de bevestigingsdiepte (hv) van de rand dient te worden geplaatst, zoals bepaald in afbeelding 47. Om die reden : ◆ gebruikt men raamankers om de plug in het midden van de wand te plaatsen ◆ verkiest de plaatser omgekeerd geplaatste blokken, die met mortel of beton gevuld zijn voor de goede bevestiging van de plug. Er bestaan nog andere plugtypen, zoals : ◆ pluggen voor verankering in holle blokken ◆ chemische pluggen, waarbij de verankering wordt verzekerd door een hars. 1
2
3
hv
4
5
Afb. 47 Kenmerken van een soort plug. 1. boorgat 2. beton of metselwerk 3. uitzetbare plug 4. eventuele niet-dragende laag 5. te verankeren bouwelement (raam of anker) 6. schroef of bout hv : verankeringsdiepte (effektieve transmissiediepte van de kracht in uitgezette toestand)
6
AA AA AA AA
1 tot 2 x hv
Afb. 48 Te verankeren bouwelement.
> 20 mm
d
>15 mm
≥ 2d
beton of metselwerk
eventuele wapening hv
schroef en plug
6.2
raamanker
KITTEN
Momenteel worden de kitten onderworpen aan een technische goedkeuring die de gebruiksvoorwaarden bepaalt. Tabel 4, overgenomen uit een goedkeuring, toont de verschillende mogelijke toepassingen. De gearceerde zones gelden voor voegdichtingen voor schrijnwerk; ze worden gelijkgesteld met voegen tussen gevelelementen. De belastingsgraad wordt gegeven in tabel 5 overgenomen uit TV 107 [4]. 48
TV 188 – juni 1993
Tabel 4 Uittreksel uit een technische goedkeuring van een kit. Beglazing Zonder
Glaslat
Struktuur
Met
Enkel Beglazing helder 4 mm
Samengesteld
Enkel
Hout Materiaal Beton Staal
Alu donker, kunststof
Hout + filmvormende afwerking, beton, staal, aluminium met lichte kleur
Raamtype
Traditionneel raam Helder glas
Belastingsgraad (TV 107) [4]
Gevels
enkel samengesteld
Gekleurd glas
Paneelraam Glas
Gordijnraam
Alle ramen
Voeg tussen de elementen en aansluitvoeg
Alle beglazing
Alle beglazing
H< H≥ verdie- verdieping ping
enkel sameng. ge- hel- ge- hel- gehelder helder kleurd der kleurd der kleurd
1. 2. 3.
Uitzettingsvoeg Zettingsvoeg
Uitzettingsvoeg van de gordijngevel
12345678901234 12345678901234 12345678901234 12345678901234 12345678901234 12345678901234 12345678901234 12345678901234 12345678901234 12345678901234 12345678901234
Deze tabel is van toepassing op eentrapsvoegen of op de niet-beschermde dichting van een tweetrapsvoeg. Voor de beschermde dichting van een tweetrapsvoeg dient men, voor de bepaling van de belastingsgraad, deze op dezelfde wijze te beschouwen als een inspringende voeg. Het is wenselijk dat de voegen gedraineerd worden. In bepaalde bestekken wordt dit als uitdrukkelijke voorwaarde gesteld.
1234567 1234567 1234567 1234567 Gebruik waarop de goedkeuring slaat
Omgeving
Voegen
inspringend niet-agressief bloot
inspringend agressief bloot
Verkeer
Tabel 5 Belastingsgraad.
Hoogte van het gebouw 0 tot 15 m
15 tot 40 m
+ dan 40 m
normaal
1
1
2
zwaar
1
2
3
normaal
1
2
3
zwaar
2
3
3
normaal
1
2
3
zwaar
2
3
3
normaal
2
3
3
zwaar
3
3
3
49
TV 188 – juni 1993
Wanneer kitten door andere produkten worden vervangen, zoals bij voorbeeld door geïmpregneerde schuimstoffen, dient men na te gaan of er geen risico bestaat dat de bestanddelen in het omringende metselwerk of het raammateriaal dringen.
6.3
SCHUIMSTOFFEN
De voorgevormde schuimstofvoegen (strips) die als voegbodem worden gebruikt, zijn allen met
gesloten cellen. In te spuiten schuimen bestaan uit een basishars dat reageert met een tweede komponent om een expansief schuim te vormen. In geval van “eenkomponentschuim” is de tweede komponent in feite water. Het gebruik van dergelijke schuimen bij droog weer kan problemen scheppen; de expansie ontwikkelt zich langzamer en kan oorzaak zijn van vervorming van het schrijnwerk, indien de steunelementen te snel worden verwijderd. Het is daarom aan te raden een produkt met twee goed gedoseerde komponenten te gebruiken, om een volledige chemische reaktie met een beter beheersbare duur te bekomen.
6.4
ANDERE PRODUKTEN
6.4.1DICHTINGSMEMBRANEN De gebruikte dichtingsmembranen voldoen aan dezelfde voorschriften als de membranen gebruikt voor platte daken. Produkten van Britse oorsprong werden speciaal ontwikkeld voor de plaatsing van schrijnwerk. Ze zijn op basis van bitumen of met vezels versterkte kunststoffen. Ze zijn ongeveer 1,25 mm dik en halfstijf. Afbeelding 49 toont er een voorbeeld van. Aan weerszijden van het venster ziet men de opstanden.
6.4.2ISOLATIEMATERIALEN Bepaalde fabrikanten van isolatiematerialen voor spouwmuren hebben naar buiten hellende aangepaste elementen ontwikkeld om de membranen door te laten.
50
TV 188 – juni 1993
1 voeg op 3 moet open blijven en voorzien worden van filtermateriaal
het dichtingsmembraan moet 5 mm op het parement uitspringen en langs beide zijden in mortel ingewerkt worden
Afb. 49 Voorbeeld van een halfstijf membraan.
51
TV 188 – juni 1993
BIJLAGE
UITTREKSEL UIT DE STS 52 BUITENSCHRIJNWERK
52.07
PLAATSING (a)
.07.1 (+)
VENSTERS Behoudens andere voorschriften van het lastenkohier, gebeuren de bevestiging en de aansluiting zoals hierna aangeduid :
.07.11
Bevestiging De vensters en de vensterdeuren worden loodrecht opgesteld, waterpas geplaatst, in horizontale richting in de as gezet en op de vereiste afstand van de ruwbouw aangebracht, in funktie van de aansluiting. Wanneer de vensters en de vensterdeuren met behulp van stalen elementen zoals doken, bouten, schroeven of welk ander systeem ook bevestigd worden, worden die elementen verzinkt a rato van 375 g/m2, volgens NBN 657. De bevestigingselementen zijn voldoende in aantal om zonder blijvende vervorming met een veiligheidscoëfficiënt van 3 te weerstaan aan de normale winddruk volgens NBN 460.01 en elke andere eventuele belasting. Zij houden rekening met de eventuele noodzakelijkheid een vrije termische uitzetting toe te laten.
(a) De toelaatbare afwijkingen na de uitvoering van het metselwerk zijn volgens NBN 280 Onderste afwijking Voor de openingen – op de inplanting – op de afmetingen
- 1 cm 0
Voor de aanslagen – op de afmetingen
- 0,5 cm
Bovenste afwijking + 1 cm + 0,5 cm + 0,5 cm
Elke overschrijding van die afwijkingen wordt gerectificeerd op kosten van de aannemer die de opening gemaakt heeft. 52
TV 188 – juni 1993
Zij worden geplaatst : – op de stijlen van het vaste kader : op ongeveer 20 cm afstand van elke hoek en met tussenafstanden van : 100 cm maximum voor houten ramen 75 cm maximum voor metalen ramen 60 cm maximum voor PVC-ramen – aan de bovenregel van het vaste raam en voor zover er geen kast is van rolluik of een uitwendig zonnescherm op aangepaste plaatsen om de vervorming van het stuk te vermijden – aan de onderregel van het vaste raam, op aangepaste plaatsen om vervorming van het stuk te vermijden. Het venster of de vensterdeur wordt zodanig bevestigd dat de afdichting tussen het schrijnwerk en de ruwbouw kan verwezenlijkt worden. De konstrukteur kan van deze waarden afwijken, mits een verrechtvaardiging van de door hem gekozen aantal bevestigingselementen, hetzij door berekening, hetzij door proeven. .07.12
Uitwendige aansluiting Het venster of de vensterdeur moet over zijn gehele omtrek van de ruwbouw geïsoleerd worden. Deze aansluiting gebeurt met een doorlopende dichtingsvoeg over de ganse omtrek van het venster. De gebruikte kitten zijn minstens van klasse IV volgens par. 03.61 Deel II van STS 38 Glaswerk.
(+)
Het bijzonder lastenkohier vermeldt de eventuele binnenafwerking.
.07.2
LICHTE GEVELS
.07.21
Bevestiging van de gevel aan de struktuur van het gebouw
(+)
In het bijzonder lastenkohier staan de mogelijkheden vermeld die door de ruwbouw voor de bevestigingsinrichtingen van de “lichte gevel” of van de “lichte-gevelelementen” geboden worden.
.07.22
Uitzettingsvoegen van de gevel
(+)
Onafhankelijk van de uitzettingsvoegen van de lichte gevel voorziet de verkoper voegen op de plaats waar deze in de struktuur van het gebouw voorkomen. De koper duitdt de plaats aan van de uitzettingsvoegen die in de struktuur van het gebouw voorzien zijn.
.07.23
Dichtmaking tussen de “lichte gevel” en de ruwbouw
(+)
In het bijzonder lastenkohier worden de materialen vermeld die, rekening houdend met hun verenigbaarheid onderling en met de materialen van de ruwbouw, ramen, lichte gevels, enz... dienen gebruikt te worden. 53
TV 188 – juni 1993
.07.24
Verbindingselementen tussen de “lichte gevel” en de overige konstruktieelementen
(+)
In het bijzonder lastenkohier worden de funktionele eisen vermeld van de verbindingselementen tussen de lichte gevel en de overige elementen van de konstruktie. Die verbindingselementen worden door de konstrukteur van de lichte gevel geleverd en geplaatst.
.07.25
Voegen van de “lichte gevel” (dichtheid, uitzetting, zetting, enz.) De produkten waaruit de voegen bestaan, zijn onderling verenigbaar en ook verenigbaar met de materialen die hun drager vormen. Zij worden op volkomen zuivere oppervlakken aangebracht. De vertikale en de horizontale voegen dienen continu te zijn.
.07.26
Geventileerde vulelementen
(+)
Zie het bijzonder lastenkohier.
54
TV 188 – juni 1993
LITERATUURLIJST
1 2
Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN B 24-401 Uitvoering van metselwerk. Brussel, BIN, 1ste uitgave, juni 1981.
Koninklijke Federatie der Architektenverenigingen van België, Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Algemeen bestek voor de uitvoering van privé-bouwwerken, 2de deel, Technische Voorschriften, Aflevering 22 Buitenschrijnwerk. Brussel, NCB-FAB-WTCB, 1979.
3
Ministerie van Verkeer en Infrastruktuur STS 52.0 Buitenschrijnwerk. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1985.
4
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Dichtingsmastieken voor gevels. Klassifikatie, opvatting, uitvoering. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 107, juni 1975.
5
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Rolluiken voor woningen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 143, september-oktober 1982.
6
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Termische isolatie van gevels. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 178, december 1989.
55
TV 188 – juni 1993
verantwoordelijke uitgever : Carlo De Pauw WTCB, Violetstraat 21-23 1000 BRUSSEL
drukkerij: Puvrez NV lay out : Meersman I.D.
56
TV 188 – juni 1993
B R U S S E L Maatschappelijkezetel Violetstraat 21 - 23 B-1000 Brussel algemene direktie 02/502 66 90 02/502 81 80
☎
publikaties 02/511 33 14 02/511 09 00
☎
Z A V E N T E M Kantoren Lozenberg I, 7 B-1932 Sint-Stevens-Woluwe (Zaventem) 02/716 42 11 02/725 32 12
☎
technisch advies ontwikkeling & innovatie organisatietechnieken gegevensbanken
L I M E L E T T E Proefstation Avenue Pierre Holoffe 21 B-1342 Limelette 02/653 88 01 02/653 07 29
☎
onderzoek laboratoria vorming dokumentatie biblioteek