DRIEMAANDELIJKSE PUBLICATIE – AFGIFTE : BRUSSEL X – ISSN 0577-2028 – PRIJSKLASSE : A4
WTCB
EEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF
TECHNISCHE VOORLICHTING 206
M ECHANISCHE
INBRAAKBEVEILIGING VAN SCHRIJNWERK EN BEGLAZING
December 1997
T E C H N I S C H E VOORLICHTING
M ECHANISCHE
INBRAAKBEVEILIGING VAN SCHRIJNWERK EN BEGLAZING Deze Technische Voorlichting werd opgesteld door een werkgroep opgericht op het initiatief van de Technische Comités Schrijnwerk en Glaswerk, onder het voorzitterschap van de heren R. Dupont en L. Stuyts voor het TC Schrijnwerk en de heer D. Adams voor het TC Glaswerk. Samenstelling van de werkgroep Voorzitter :
G. Wanzeele
Voorzitter a.i. : L. Pype Leden : – voor de WG Schrijnwerk : R. Clement, E. De Freest, M. Foré, R. Geens, E. Janssen, L. Keuleers, T. Lenaerts, P. Martens, L. Stuyts, P. Suys, L. Van den Bossche, N. Van Hee, J. Verboomen. Werden ook geraadpleegd : M. Collignon, Dalla Valle, J. Dubois, R. Dupont, H. Etienne, J.-C. François, D. Lobet, L. Mardegan, G. Nelissen, R. Raquet, A. Remacle, F. Simon – voor het TC Glaswerk : J. Dekeyser (SECO), J. Devilers, E. Meert (WTCB), R. Nokerman (Glaverbel), D. Raymaekers (WTCB), F. Serruys (Saint-Roch) Ingenieur-animator : C. Decaesstecker, verslaggever, technologisch adviseur –Technologische Dienstverlening Schrijnwerk, gesubsidieerd door de Gewesten Werkten eveneens mee aan dit document : J. Bal (Soliver), H. Damman (Preventiediensten van de Rijkswacht), J. Lem (Litto), L. Van Colenberghe (Sobinco), W. Vercoutere (Roto-Frank AG), T. Vermeulen (Siegenia-Frank KG). WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF WTCB, inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947 Maatschappelijke zetel : Violetstraat 21-23 te 1000 Brussel
Dit is een publicatie van technische aard. De bedoeling ervan is de resultaten van praktijkonderzoek voor de bouwsector te verspreiden.
Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van deze Technische Voorlichting is slechts toegelaten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever. verantwoordelijke uitgever : Carlo De Pauw drukkerij : Claes Printing NV lay-out : Meersman I.D.
◆
TV 206 – december 1997
INHOUD
1 2
3
4
5
INLEIDING 1.1 1.2 1.3 1.4
Geografische spreiding ............................................................ Inbraakcijfers volgens het gebouwtype ................................... Modus operandi van de inbreker ............................................. Sluitsystemen ...........................................................................
4 6 7 7
INBRAAKPREVENTIE 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4
Algemeen ................................................................................. 8 Waakzaamheid van de bewoner(s) .......................................... 8 Bouwkundige inbraakbeveiliging ............................................ 8 Elektronische inbraakpreventie ................................................ 8 Mechanische inbraakbeveiliging van schrijnwerk .................. 8 Doel .......................................................................................... 8 Principes van inbraakbeveiliging ............................................. 9 Benadering ............................................................................... 9 Niveau van inbraakbeveiliging ................................................ 12
3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.2.7 3.3
Terminologie ............................................................................ Onderdelen van een slot .......................................................... Types sloten ............................................................................. Onderdelen van een cilinder .................................................... Cilindertypes ............................................................................ Inbraakvertragend slot en cilinder ........................................... Plaatsing van het slot ............................................................... Hoofd- en bijzetslot ................................................................. Dag- en nachtschoot ................................................................ Meerpuntsluiting ...................................................................... Cilinder .................................................................................... Veiligheidsbeslag ..................................................................... Grendels ................................................................................... Proeven ....................................................................................
13 13 15 15 16 16 16 17 17 17 17 18 19 19
4.1 4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3
Terminologie ............................................................................ Onderdelen van een deur ......................................................... Types ........................................................................................ Inbraakbeveiliging ................................................................... Deurvleugel .............................................................................. Hang- en sluitwerk ................................................................... Omlijsting, kozijn .................................................................... Beglazing ................................................................................. Bevestiging in de ruwbouw ..................................................... Bepaling van het inbraakvertragende karakter ........................ Door proeven ........................................................................... Door beschrijving .................................................................... Door voorschriften ...................................................................
20 20 20 20 22 22 23 23 23 24 24 24 24
SLOT EN CILINDER
DEUREN
VENSTERS EN VENSTERDEUREN 5.1 5.2 5.2.1
Terminologie ............................................................................ 26 Inbraakbeveiliging ................................................................... 26 Hang- en sluitwerk ................................................................... 26
2
TV 206 – december 1997
INHOUD
6 7 8
9 10
5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.2.6 5.3
Beglazing ................................................................................. Maximale afmetingen van opendraaiende delen ..................... Ventilatievoorzieningen ........................................................... Plaatsing in de ruwbouw ......................................................... Woondakvensters ..................................................................... Proeven ....................................................................................
28 28 28 29 30 30
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Terminologie ............................................................................ Types ........................................................................................ Keuze van de beglazing - graad van inbraakvertraging ......... Plaatsing van het glas in het schrijnwerk ................................ Proeven ....................................................................................
31 31 32 32 33
7.1 7.2 7.3
Terminologie ............................................................................ 34 Inbraakbeveiliging ................................................................... 34 Beproeving ............................................................................... 35
BEGLAZING
ROLLUIKEN
GARAGEPOORTEN 8.1 8.2
Algemeen ................................................................................. 36 Blokkeren van de poort ........................................................... 36
KELDEROPENINGEN
.................................................................................................. 37
LICHTKOEPELS
.................................................................................................. 38
LITERATUURLIJST
......................................................................................................................... 39
3
TV 206 – december 1997
1
INLEIDING Afb. 2 Percentage van de huishoudens die in een jaar slachtoffer werden van een (geslaagde) woninginbraak [37].
Statistieken van rijkswacht en politie tonen aan dat inbraak (indringing) in gebouwen in België de laatste jaren sterk toegenomen is, voornamelijk in verstedelijkte gebieden. Afbeelding 1 toont de evolutie van het aantal politioneel geregistreerde inbraken in België tussen 1989 en 1994.
Engeland Frankrijk Italië
Ook in de ons omringende landen is een gelijkaardige tendens merkbaar.
Nederland
Afbeelding 2 toont voor de Europese landen de verschillende percentages en het gemiddelde van het aantal geslaagde inbraken in woningen.
Schotland
België EUROPEES GEMIDDELDE
Spanje Zweden
1.1 GEOGRAFISCHE
Duitsland
In tabel 1 worden de sterkst getroffen gemeenten in België qua SPREIDING inbraak in gebouwen voorgesteld (cijfers voor 1994). Hierbij worden de gemeenten gerangschikt naar het aantal inbraken per 1000 inwoners (relatieve aantallen).
Noord-Ierland Zwitserland Noorwegen Finland
Men stelt vast dat bij deze berekeningswijze vooral de vakantiebestemmingen, zoals de kuststreek (De Panne, De Haan, …) en de Ardennen, alsook de stedelijke gebieden in en rond Antwerpen, Brussel, Charleroi en Luik, geplaagd worden door inbraak.
2,5
2
1,5
1
0,5
Bij deze manier van voorstellen krijgen de vele kleine tot zeer kleine gemeenten een relatief belangrijk overwicht in de statistieken.
Afb. 1 Evolutie van het aantal politioneel geregistreerde inbraken in België tussen 1989 en 1994 [37]. 89 515 90 000 84 745 82 041 79 494 80 000 71 956 66 530 70 000 60 000
57 609
50 000 40 000 30 000 20 000 10 000 0
19841988
1989
0
1990
1991
4
1992
1993
1994
TV 206 – december 1997
%
Tabel 1 De 20 meest door inbraken geplaagde gemeenten in België (per 1000 inwoners) [37].
STAD/GEMEENTE
BEVOLKING OP 01/01/1994
AANTAL GEREGISTREERDE INBRAKEN IN 1994
AANTAL INBRAKEN PER 1000 INWONERS IN 1994
De Panne
9907
263
26,55
Hastière
4677
120
25,66
Durbuy
9030
227
25,14
Fontaine-l’Evêque
17 510
398
22,73
De Haan
10 974
248
22,60
2680
60
22,39
15 867
348
21,93
Somme-Leuze
3546
74
20,87
Wellin
2858
57
19,94
Rendeux
2127
40
18,81
Fléron
15 933
291
18,26
Courcelles
29 620
536
18,10
9923
175
17,64
Luik
195 389
3408
17,44
Couvin
13 009
222
17,07
Wommelgem
11 340
188
16,58
Ottignies-Louvain-La-Neuve
24 516
396
16,15
Anderlues
11 442
183
15,99
Onhaye
2947
47
15,95
Sint-Gillis
42 427
673
15,86
TOTAAL
435 722
7954
18,25
Vresse-Sur-Semois Middelkerke
Nieuwpoort
Door de geschetste benadering is het relatieve aandeel van grote steden in de inbraakcijfers onderschat, terwijl men weet dat in absolute cijfers hier de meeste inbraken worden geregistreerd.
Nieuwkomers zijn Verviers, Leuven en Seraing, terwijl Genk, Moeskroen en St.-Lambrechts-Woluwe uit de top 20 verdwenen zijn. Een opvallende daler is Mons (5de naar 14de plaats). Charleroi is niet opgenomen in de tabel wegens het gebrek aan nauwkeurige gegevens.
Een correcter beeld geeft tabel 2 waar in absolute aantallen de 20 meest getroffen gemeenten zijn voorgesteld (cijfers voor 1994). Hier overheersen de grote en middelgrote steden de ranglijst, hoewel er in vergelijking met het voorgaande jaar (1993) voor wat de grote steden betreft weinig verandering merkbaar is.
In de Omzendbrief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van 11 april 1995 (Belgisch Staatsblad van 15.09.1995) [27] is een lijst opgenomen met de gemeenten die in aanmerking komen voor het bekomen van de bijzondere premie bij het uitvoeren van werken ter verbetering van de inbraakbeveiliging van de woning.
5
TV 206 – december 1997
BEVOLKING OP 01/01/1994
AANTAL INBRAKEN IN 1994
AANDEEL INBRAAK (%) (*)
AANDEEL INBRAAK GECUMULEERD (%)
AANDEEL BEVOLKING (%)
AANDEEL BEVOLKING GECUMULEERD (%)
Antwerpen
462 880
7087
8,36
8,36
4,58
4,58
Luik
195 389
3408
4,02
12,38
1,93
6,52
Gent
228 490
1801
2,13
14,51
2,26
8,78
Brussel
134 856
1449
1,71
16,22
1,34
10,11
Namen
104 610
1292
1,52
17,74
1,04
11,15
Ukkel
73 880
1134
1,34
19,08
0,73
11,88
La Louvière
76 907
1022
1,21
20,29
0,76
12,64
Sint-Jans-Molenbeek
68 143
976
1,15
21,44
0,67
13,32
Elsene
72 155
907
1,07
22,51
0,71
14,03
Mechelen
75 650
846
1,00
23,51
0,75
14,78
Brugge
116 724
823
0,97
24,48
1,16
15,94
Verviers
53 696
798
0,94
25,42
0,53
16,47
Menen
92 495
715
0,84
26,26
0,92
17,38
Sint-Gillis
42 427
673
0,79
27,06
0,42
17,80
Schaarbeek
102 392
668
0,79
27,85
1,01
18,82
Hasselt
67 398
666
0,79
28,63
0,67
19,48
Seraing
61 439
620
0,73
29,36
0,61
20,09
Leuven
86 328
613
0,72
30,09
0,85
20,95
Herstal
36 932
566
0,67
30,76
0,37
21,31
Anderlecht
88 111
552
0,65
31,41
0,87
22,19
2 240 902
26 616
31,41
31,41
22,19
22,19
GEMEENTE/STAD
TOTAAL
Tabel 2 De 20 meest door inbraken (in absolute aantallen) getroffen gemeenten in België en hun aandeel in het nationaal totaal [37].
(*) Aandeel inbraak : in % van het totaal aantal geregistreerde inbraken in België.
1.2 INBRAAKCIJFERS VOLGENS HET GEBOUWTYPE
Speciale opdrachten, zoals de beveiliging tegen inbraak en aanval van bank- en postgebouwen, worden in deze publicatie niet behandeld. Ze maken meestal deel uit van bijzondere bestekken. Nochtans kunnen voor de inbraakbeveiliging van dergelijke gebouwen dezelfde principes gehanteerd worden. Zo kunnen voor deuren en vensters de hogere klassen van het beproefde schrijnwerk in aanmerking komen (zie hoofdstukken 4 en 5).
Indien men het gebouwtype beschouwt, geven de cijfers van afbeelding 3 aan dat vooral woningen een belangrijk doelwit voor de inbreker zijn, gevolgd door winkels, bedrijven e.a. Bijgevolg zal de grootste aandacht bij de beveiliging tegen inbraak uitgaan naar woningen en winkels, hoewel ook andere gebouwtypes in aanmerking komen voor de voorgestelde oplossingen.
6
TV 206 – december 1997
Afb. 3 Inbraakcijfers volgens het gebouwtype (nationaal gemiddelde in %) [22].
woningen
de sluitkom en de cilinder, door glasbreuk en een onvoldoende mechanische sterkte van de constructie (in dalende volgorde van belangrijkheid).
48
19
20
7
andere
Wanneer ramen of deuren op de verdiepingen via het dak (platte daken), balkons, brandtrappen of op een andere wijze met eenvoudige hulpmiddelen bereikbaar zijn, moet ook het schrijnwerk op de verdiepingen in een zelfde mate beveiligd worden.
6 scholen
winkels
bedrijven
1.4 SLUIT-
De meeste inbrekers handelen bij afwezigheid van de bewoners. Dit onderstreept het belang sluitsystemen te gebruiken die ook van buitenaf te bedienen zijn, zeker voor de deur waarlangs men gewoonlijk het gebouw verlaat.
1.3 MODUS
SYSTEMEN
Met betrekking tot het soort maatregelen dat kunnen getrofOPERANDI VAN fen worden tegen inbraak zijn, DE INBREKER voor wat woningen betreft, volgende punten belangrijk.
De bediening moet eenvoudig en gebruiksvriendelijk zijn. Waar het kan, moet geopteerd worden voor automatisch bediende systemen (bv. systemen tegen het opduwen van rolluiken). Situaties waarbij de bewoner ‘s avonds zijn ronde in huis doet om allerlei extra veiligheden aan te zetten, zijn af te raden. Dit verhoogt enkel het gevoel van onveiligheid en vereist bovendien een bijkomende discipline. Goed gekozen sluitsystemen vereisen geen extra aandacht van de bewoner. Om deze reden worden bijzetsloten als een noodoplossing beschouwd.
De inbreker verschaft zich meestal toegang tot de woning langs de achterzijde ervan, aangezien daar de beveiliging vaak het zwakste is (afbeelding 4). De wijze waarop hij dat doet, noemt men ook de modus operandi. Meestal wordt via ramen en deuren ingebroken. Cijfers voor het jaar 1987 tonen aan dat voor zware diefstallen in woningen tweemaal meer via de deur dan via het venster werd ingebroken. Inbraakvertragende maatregelen zijn dan ook voornamelijk aan deuren en ramen te treffen, en meer in het bijzonder op het gelijkvloers.
De nodige organisatorische veiligheidsmaatregelen (afsluiten van de deur bv.) moeten evengoed overdag gebeuren, omdat bijvoorbeeld het risico op inbraak even hoog is in de namiddag als in het tweede deel van de nacht.
Uit inbraakstatistieken van de Rijkswacht blijkt dat meer dan 2/3 van de gevallen van inbraak via vensters en deuren mogelijk is door het falen van o.a.
Afb. 4 Indringingswegen bij een woning [22].
0,3 % 69,4 %
2,7 % 26,8 %
7
TV 206 – december 1997
2
INBRAAKPREVENTIE
2.1 ALGEMEEN
◆ de mechanische beveiliging van gevelopeningen, zoals ramen, deuren, garagepoorten, keldergaten, …
Inbraakpreventie bij gebouwen is mogelijk op verschillende
niveaus : ◆ waakzaamheid van de bewoner(s) (organisatorische maatregelen) ◆ bouwkundige inbraakbeveiliging ◆ elektronische inbraakbeveiliging.
De mechanische beveiliging van gevelopeningen, en in het bijzonder van het schrijnwerk, vormt het onderwerp van deze Technische Voorlichting. Het toepassen van bouwkundige maatregelen moet altijd samengaan met de nodige aandacht en maatregelen voor organisatorische beveiliging, en kan gecombineerd worden met elektronische beveiligingssystemen.
2.1.1 WAAKZAAMHEID VAN DE BEWONER(S) Statistieken tonen aan dat bij een bepaald percentage van de inbraken de deuren van de woning niet afgesloten werden.
2.1.3 ELEKTRONISCHE INBRAAKBEVEILIGING
Met organisatorische inbraakbeveiliging bedoelt men het aannemen van goede gewoonten door de bewoners of gebruikers, zoals : ◆ het telkens afsluiten van deuren en vensters bij het verlaten van het gebouw ◆ het aftrekken en opbergen van de sleutels ◆ het vermijden van afwezigheidssignalen en de woning er bewoond laten uitzien ◆ het verhogen van de sociale controle (burenoppas) ◆ het opbergen van gereedschap en ladders ◆ het opbergen van waardevolle voorwerpen of sleutels (autosleutels) ◆ het laten merken en registreren van waardevolle voorwerpen.
De elektronische beveiliging zorgt ervoor dat bij een inbraak of inbraakpoging de eigenaar of een politiedienst verwittigd wordt. Deze kan dan op een passende manier tussenkomen. De bouwkundige en elektronische beveiligingen zijn complementair en kunnen elkaar echter niet vervangen. Inbraakpreventie door middel van elektronische beveiligingssystemen (bv. alarminstallaties) wordt in deze context niet behandeld. Hiervoor kunnen we onder andere verwijzen naar de activiteiten en publicaties van het Belgian Center for Domotics and Immotics (BCDI).
Voor dit type preventie wordt verwezen naar de in de literatuurlijst onder nr. 22 en 38 vermelde publicaties.
2.2
2.1.2 BOUWKUNDIGE INBRAAKBEVEILIGING
2.2.1 DOEL
Bouwkundige inbraakbeveiliging heeft steeds tot doel een eventuele inbraakpoging te vertragen door middel van fysische middelen, en heeft betrekking op : ◆ de inplanting en inrichting van gebouwen : – het verhogen van de zichtbaarheid van de woning of van de toegangswegen (deuren) vanaf de openbare weg of vanuit andere woningen – het vermijden van eventuele vluchtroutes, zoals kleine straatjes, directe toegang tot openbaar groen enz.
Het doel van de mechanische inbraakbeveiliging is steeds het fysisch vertragen van de indringing, waardoor een inbraakvertragend effect optreedt. Dit kan verwezenlijkt worden door : ◆ afschrikking : zelfs een minimale beveiliging van een gebouw zal de inbreker bij een inbraakpoging mogelijkerwijs ontmoedigen; een beveiligd gebouw zal hij denkelijk sneller links laten liggen ten koste van een niet-beveiligd gebouw, tenzij hij een specifieke buit beoogt
8
MECHANISCHE INBRAAKBEVEILIGING VAN SCHRIJNWERK
TV 206 – december 1997
◆ tijdwinst : elke bijkomende hindernis die door de inbreker moet genomen worden, vergt een bepaalde tijdsduur waarin de bewoners gealarmeerd of verwittigd kunnen worden, of nog waarin de inbreker kan betrapt of gevat worden ◆ lawaai : noodzaak om gereedschap te gebruiken, glasbreuk enz. verhogen de kans op betrapping. Door de keuze van de materialen en de opbouw van de constructies kan men hierop inspelen.
betekent elke bijkomende beveiligingsmaatregel bijgevolg een tijdwinst. In onderhavige tekst wordt dan ook bij voorkeur de term inbraakvertraging gehanteerd ◆ elke aangebrachte beveiliging moet eenvoudig in gebruik zijn, waardoor de nodige discipline die gevraagd wordt van de bewoner(s) zo klein mogelijk is. Bovendien moet vermeden worden dat de beveiligingsmiddelen aan de bewoner of gebruiker een gevoel van onveiligheid geven (bv. bijzet- en opbouwsloten, kettingen, hangsloten, deurbalken).
2.2.2 PRINCIPES VAN INBRAAKBEVEILIGING
Om bijvoorbeeld een inbraakvertragende deur te bekomen, kan ingespeeld worden op (afbeelding 5) : ◆ de mechanische sterkte van het schrijnwerk ◆ de bevestiging in de ruwbouw ◆ het hang- en sluitwerk : slot, sluitkom, scharnieren, beslag ◆ het type en de plaatsing van de beglazing.
Voor een doeltreffende inbraakbeveiliging van een gebouw dienen volgende principes nageleefd te worden : ◆ indien ze geen deel uitmaakt van een geheel van maatregelen, is elke individuele beveiligingsmaatregel op zichzelf uit het oogpunt van inbraakbeveiliging weinig doeltreffend. Tenslotte is de volledige beveiliging van een gebouw slechts zo sterk als de zwakste schakel. Bijgevolg is bv. het bijplaatsen van een slot op zich niet voldoende om aan inbraakbeveiliging te doen : in principe is elk slot open te breken en kan de volgende deur zonder deze maatregel inbraakgevoelig worden ◆ elke bijkomende beveiligingsmaatregel vormt een extra belemmering voor de inbreker om zich op snelle wijze toegang tot het gebouw te verschaffen, waardoor een eventuele inbraakpoging kan vertraagd worden. In het proces van inbraak
2.2.3 BENADERING Zoals eerder vermeld, behandelen we in dit document de inbraakbeveiliging van privé-woningen, winkels en kantoorgebouwen, en niet van bank- en postgebouwen, waarvoor wordt verwezen naar de bijzondere bestekken die voor dergelijke werken worden opgesteld. Inbraakvertraging is een vrij recente eis, die bijkomend gesteld wordt aan het bouwwerk, en meer in het bijzonder aan het schrijnwerk. Momenteel is Afb. 5 Inbraakvertragende maatregelen bij een deur. 1. Veiligheidscilinder 2. Veiligheidsslot 3. Sluitkom 4. Veiligheidsbeslag 5. Scharnieren + dievenklauw 6. Deurvleugel 7. Omlijsting/kozijn 8. Bevestiging in de ruwbouw
6
7
4
3
8
5 2
1
9
TV 206 – december 1997
Tabel 3 Voorstel van classificatie in 3 niveaus van de inbraakbeveiliging (privé-woningen, winkels, kantoren). NIVEAU 1
NIVEAU 2
Slot en cilinder (hoofstuk 3)
- hoog aantal combinaties van de sleutelcode - beveiliging tegen het aftasten van de sleutelcode (niet-doorgaand sleutelkanaal) - veiligheidsrozet of langschild - nachtschoot van min. 20 mm
- hoog aantal combinaties van de sleutelcode - beveiliging tegen het aftasten van de sleutelcode (niet-doorgaand sleutelkanaal) - veiligheidsrozet of langschild - nachtschoot van min. 20 mm, beveiligd tegen doorboren - inbraakvertragende sluitkom of sluitplaat met lange (schuin geplaatste) schroeven
- gehomologeerd slotsysteem of slot volgens de SKG-voorschriften [36] - sleutelcode met certificaat
In België bestaan er naast de CTK 2voorschriften [10] momenteel nog geen technische procedures voor de homologatie van sloten of cilinders. In Nederland kennen de SKG-voorschriften [36] sterren toe : * : standaardbeveiliging ** : zware beveiliging *** : extra zware beveiliging.
Deuren (hoofdstuk 4)
-
slot en cilinder van niveau 1 verstevigde deurvleugel meerpuntsluiting beglazing van niveau 1 dubbele deur : extra nachtschoot onder en boven - bevestiging in de ruwbouw conform hoofdstuk 4
-
slot en cilinder van niveau 2 verstevigde deurvleugel meerpuntsluiting beglazing van niveau 2 dubbele deur : extra nachtschoot onder en boven - bevestiging in de ruwbouw conform hoofdstuk 4
- inbraakvertragende deur volgens de ontwerpnorm prENV 1627 (minimum van klasse 2) - beglazing van niveau 3 minimum
De ontwerpnormen prENV 1627-1630 voorzien 6 klassen van 1 tot 6 in stijgende graad van inbraakvertraging. In Duitsland bestaat terzake de ontwerpnorm DIN V 18103 [16].
Vensters en vensterdeuren (hoofdstuk 5)
-
-
- inbraakvertragend venster volgens de ontwerpnorm prENV 1627 (minimum van klasse 2) - beglazing van niveau 3 minimum
De ontwerpnormen prENV 1627-1630 [21] voorzien 6 klassen van 1 tot 6 in stijgende graad van inbraakvertraging. In België zijn momenteel nog geen goedgekeurde types in de handel. In Duitsland bestaan de ontwerpnorm DIN V 18054 en AHS-voorschriften.
Beglazing (hoofdstuk 6)
- minimum van klasse I volgens de norm NBN S 23-002 [8]; het aantal PVB- of gelijkwaardige lagen moet gedefinieerd worden - bijkomende stelblokjes - sponninghoogte : minimum 18 mm - geschroefde glaslatten - (eventueel) droogbeglazing combineren met kit (PVC/aluminium)
- idem als voor niveau 1, maar minimum van klasse II volgens de norm NBN S 23-002 (min. 6 PVBlagen of gelijkwaardig) - sponninghoogte : minstens 25 mm
De beglazing moet volgens de norm NBN S 23-002 beproefd worden. De Europese ontwerpnorm EN 356 ‘Glass in building’ [17] beschrijft de toe te passen proefmethode.
10
BOUWELEMENT
TV 206 – december 1997
afsluitbare raamkruk boorbeveiliging van de raamkruk hang- en sluitwerk van niveau 1 beglazing van niveau 1 bevestiging in de ruwbouw conform hoofdstuk 5
afsluitbare raamkruk boorbeveiliging van de raamkruk hang- en sluitwerk van niveau 2 beglazing van niveau 2 bevestiging in de ruwbouw conform hoofdstuk 5
idem als voor niveau 1, maar ten minste van klasse Ic volgens de norm NBN S 23-002 (min. 4 PVB-lagen of gelijkwaardig)
NIVEAU 3
OPMERKINGEN
BOUWELEMENT
Rolluiken of luiken (hoofdstuk 7)
NIVEAU 1
NIVEAU 2
NIVEAU 3
OPMERKINGEN
ophefbeveiliging
- ophefbeveiliging - hout, PVC : lamellen met metalen versterking (om de 5-6 lamellen) - winkel : rolluik achter het gelaagd glas
- rolluiken : idem als voor niveau 2 - luiken beproefd volgens de ontwerpnormen prENV 1627 à 1630
- slot, cilinder en beslag van niveau 1 - eerste binnendeur van niveau 1 of hoger - minimum 2 sluitpunten - verstevigde poortvleugel - bevestiging in de ruwbouw conform hoofdstuk 4
- slot, cilinder en beslag van niveau 2 - eerste binnendeur van niveau 2 of hoger - minstens 2 sluitpunten - verstevigde poortvleugel - bevestiging in de ruwbouw conform hoofdstuk 4
-
Kelderopeningen (hoofdstuk 9)
- metalen kelderrooster met stang of ketting - bij kelderramen : ingemetseld traliewerk of een stang voorzien
idem als voor niveau 1, maar met gelaagde beglazing en minstens 4 PVB-lagen of gelijkwaardig
idem als voor niveau 1, maar met gelaagde beglazing en minstens 6 PVB-lagen of gelijkwaardig
–
Lichtkoepels (hoofdstuk 10)
- bevestiging langs binnen of met éénrichtingsschroeven - polycarbonaat of minimum 2 PVBlagen of gelijkwaardig
idem als voor niveau 1, met inklimbelemmering aan de binnenzijde en minimum 4 PVB-lagen of gelijkwaardig
idem als voor niveau 1, met inklimbelemmering aan de binnenzijde en minstens 6 PVB-lagen of gelijkwaardig
–
- afsluitbare raamkruk - boorbeveiliging van de raamkruk - hang- en sluitwerk : niet van buitenaf bereikbaar - beglazing van niveau 1
- afsluitbare raamkruk - boorbeveiliging van de raamkruk - hang- en sluitwerk : niet van buitenaf bereikbaar - beglazing van niveau 2 - woondakvenster moeilijk bereikbaar vanaf de begane grond
- afsluitbare raamkruk - boorbeveiliging van de raamkruk - hang- en sluitwerk : niet van buitenaf bereikbaar - beglazing van niveau 3 - woondakvenster niet bereikbaar vanaf de begane grond
–
Garagepoorten (hoofdstuk 8)
11 TV 206 – december 1997
Woondakvensters (§ 5.2.6)
slot, cilinder en beslag van niveau 3 eerste binnendeur van niveau 3 minstens 2 sluitpunten verstevigde poortvleugel bevestiging in de ruwbouw conform hoofdstuk 4
Enkel voor luiken wordt in de ontwerpnormen prENV 1627 à 1630 de beproeving en de classificatie gegeven. In Duitsland worden de DIN-VDEnormen gehanteerd voor de beproeving en de plaatsing. –
2.2.4 NIVEAU VAN INBRAAKBEVEILIGING
een vrij snelle evolutie merkbaar in dit domein, en het ziet er naar uit dat zich in de toekomst nog meer ontwikkelingen op dit vlak zullen voordoen.
Tabel 3 geeft een voorstel van classificatie van de inbraakbeveiliging van privé-woningen, winkels en kantoren in 3 niveaus, naast het door courant schrijnwerk verzekerd niveau 0 : ◆ niveau 0 : geen bijzondere beveiliging is voorzien ◆ niveau 1 : minimale beveiliging van het gebouw (bv. woning of appartement in stedelijke omgeving) ◆ niveau 2 : normaal beveiligingsniveau (bv. afgelegen woning, kantoren) ◆ niveau 3 : een gespecificeerd, hoog beveiligingsniveau (bv. privé-woning van een verzamelaar, winkel).
Ook wat normalisatie betreft, zijn momenteel een aantal documenten in voorbereiding die voor het aspect inbraakveiligheid richtinggevend zullen zijn. Bij de studie van deze TV werd hiermee zoveel mogelijk rekening gehouden, voor zover deze documenten reeds officieel of beschikbaar zijn. De werkgroep belast met de studie van deze Technische Voorlichting is er zich van bewust dat sommige verstrekte aanbevelingen afwijken van deze vervat in de Omzendbrief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Zij heeft inderdaad geopteerd voor een zo efficiënt mogelijke beveiliging. Ook inzake de Nederlandstalige (en Franstalige) terminologie werd er gekozen voor praktijkgerichte termen.
De grenzen werden opgesteld uitgaande van de huidige wetgeving en normalisatie, het huidige kennisniveau, de op heden beschikbare materialen en de technische en/of financiële haalbaarheid van de verschillende maatregelen bij nieuwbouw en renovatie.
De volgende aspecten van het schrijnwerk en andere gevelopeningen worden hierna behandeld : ◆ slot en cilinder ◆ deuren ◆ vensters en woondakvensters ◆ plaatsing in de ruwbouw ◆ beglazing ◆ rolluiken ◆ garagepoorten ◆ kelderopeningen ◆ lichtkoepels.
Deze classificatie dient niet als een standaard of norm beschouwd te worden, doch veeleer als een aanbeveling bij het ontwerp of de renovatie van het gebouw. Evoluties dienaangaande kunnen in de nabije toekomst verwacht worden. De in de eerste kolom van tabel 3 opgegeven nummers verwijzen naar de desbetreffende hoofdstukken van deze Technische Voorlichting.
12
TV 206 – december 1997
3 3.1
SLOT EN CILINDER TERMINOLOGIE
Afb. 7 Enkele (halve) (A) en dubbele (B) cilinder. A
3.1.1 ONDERDELEN VAN EEN SLOT
B
De onderdelen van een slot worden in afbeelding 6 voorgesteld. Afb. 6 Onderdelen van een slot. geluiddempende ring voorplaat
deur van binnenuit bij een enkele (halve) cilinder, en van binnenuit en van buitenaf bij een dubbele cilinder (afbeelding 7). Niet alleen ’s nachts maar ook overdag dient hij uitgedraaid te worden als men de deur vergrendeld wenst.
dagschoot kruknoot
tegenveer
geluiddempende aanslagnok hefboom dagschootveer
Met een passende sleutel kan de cilinder vrij rondgedraaid worden. De nachtschoot kan volledig uitgeschoven worden door een of twee omwentelingen van de sleutel. Wanneer dit enigszins mogelijk is, wordt omwille van het gebruiksgemak de voorkeur gegeven aan types met één omwenteling van de sleutel.
slotkast grendelplaat nachtschoot
De nachtschoot kan verschillende vormen hebben. Zo bestaan er uitspringende schoten (vaak gebruikt voor hout- en kunststofschrijnwerk), zwenkschoten (courant bij metaalschrijnwerk), haakschoten (schuiframen) en harpoensluitingen (afbeelding 8). Andere onderdelen van het slot zijn de sluitplaat (sluitkom) (zie eveneens hoofdstuk 4) en het beslag (afbeelding 9). De sluitplaat of sluitkom wordt in de deuromlijsting of het kozijn aangebracht en omsluit de nachtschoot in gesloten toestand. Het beslag slaat op de metalen onderdelen die aan en rond de slotkast geplaatst worden, zoals de deurkruk en het langschild of de cilinderrozet.
De dagschoot wordt via het tuimelmechanisme door de knop of de kruk bediend en laat de deur “in het slot vallen” als ze dichtklapt, zonder ze echter af te sluiten (vergrendelen). Op zich heeft de dagschoot dus geen enkele inbraakvertragende waarde : door het zogenaamde “flipperen”, d.w.z. het wegduwen van de dagschoot met bijvoorbeeld een bankkaart, kan de deur namelijk gemakkelijk van buitenaf geopend worden.
Met veiligheidsbeslag bedoelt men enkel het langschild of de cilinderrozet die aan bepaalde minimale eisen voldoen. Gezien het grote belang van het veiligheidsbeslag voor de bescherming van het slot en de cilinder, wordt er verder in dit document ruime aandacht aan besteed (zie § 3.2.6, p. 18).
De nachtschoot wordt door de sleutel bediend en verzekert het vergrendelen en ontgrendelen van de
13
TV 206 – december 1997
Afb. 8 Types nachtschoten.
UITSPRINGENDE SCHOTEN
HARPOENSLUITING
ZIJAANZICHT
BOVENAANZICHT
HAAKSCHOOT
ZWENKSCHOOT
BOVENAANZICHT
BOVENAANZICHT
ZIJAANZICHT
Afb. 9 Sluitplaat, sluitkom en beslag.
ZIJAANZICHT
SLUITKOM
BESLAG
SLUITPLAAT
CILINDERROZET
14
LANGSCHILD
TV 206 – december 1997
3.1.2 TYPES SLOTEN
3.1.3 ONDERDELEN VAN EEN CILINDER
Naargelang van het sluitingsmechanisme kan men verschillende types sloten onderscheiden, o.a. : ◆ het bontebaardslot (afbeelding 10), dat enkel voor binnendeuren gebruikt wordt en uit het oogpunt van inbraakbeveiliging geen enkele waarde heeft ◆ het klavierslot, vaak toegepast voor kluizen, maar minder bij deuren of vensters; nadeel is het weinig praktisch gebruik van de sleutel ◆ het cilinderslot (afbeelding 11), frequent gebruikt bij schrijnwerk. Enkelvoudige sloten, meerpuntsluitingen, deurbalksloten en grendels kunnen met een cilinderslot zijn uitgerust. Verder in dit document wordt enkel het cilinderslot behandeld bij de inbraakbeveiliging van deuren of vensters.
Een cilinder bestaat in principe uit : ◆ de stator of het cilinderlichaam : het vaste, buitenste deel van de cilinder, dat de behuizing van de rotor vormt ◆ de rotor : het draaiende, centrale deel van de cilinder waarin de sleutel ingebracht wordt. Afbeelding 12 geeft de belangrijkste onderdelen van een cilinder schematisch weer. De sluitstiften die bij de stator horen, noemt men de statorsluitstiften; deze die bij de rotor horen, noemt men de rotorsluitstiften. Het hier voorgestelde type is uitgerust met een zijdelingse sluitklem. Zowel stator als rotor kunnen beschermd worden tegen doorboren door de aanwezigheid van stalen boorstiften.
Afb. 10 Bontebaardslot.
Afb. 11 Cilinderslot.
1. Rotor 2. Sluitneus (pal, meenemer) 3. Rotorsluitstiften 4. Statorsluitstiften 5. Veertjes 6. Imbusschroeven 7. Zijdelingse sluitklem 8. Veertjes van de sluitklem 9. Sleutel 10. Sluitring 11. Stator (cilinderlichaam) 12. Koppeling 13. Boorbeveiliging van de sluitklem (stalen kogel) 14. Boorbeveiliging van de rotor en de stator (resp. rotor- en statorboorstiften)
14
8
7
14 11
10
12 2 3 4
6
1
8
5 14
7
14 13
14 9
Afb. 12 Onderdelen van een cilinder.
15
TV 206 – december 1997
A. VERGRENDELD
Wanneer de sleutel met een aangepast profiel in de rotor wordt gebracht, komen de stator- en rotorsluitstiften door de veertjes in de juiste positie of combinatie (code) te staan. Daardoor ontgrendelt de cilinder en kan de rotor vrij ronddraaien in de stator (afbeelding 13). De rotor brengt de sluitneus (pal of meenemer) in beweging, waardoor de nachtschoot kan worden uitgebracht (of ingetrokken).
stator
Afb. 13 Ontgrendeling van de cilinder.
rotor B. ONTGRENDELD
3.1.4 CILINDERTYPES Er zijn verschillende types cilindersloten in de handel verkrijgbaar. De belangrijkste zijn : ◆ de cilinder met sluitstiften en de sleutel met Vvormige inkepingen aan de smalle kant, eventueel in combinatie met ronde inkepingen in de vlakke kant (afbeelding 14) ◆ de cilinder met sluitstiften en de sleutel met ronde inkepingen, de zogenaamde keersleutel (afbeelding 15) ◆ de cilinder met schijven ◆ de cilinder met magneten ◆ de cilinder met een combinatie van stiften en magneten.
3.2
Afb. 14 Sleutel voor een cilinder met sluitstiften en een combinatie van Vvormige en ronde inkepingen. Afb. 15 Keersleutel met ronde inkepingen voor een cilinder met sluitstiften.
INBRAAKVERTRAGEND SLOT EN CILINDER
3.2.1 PLAATSING VAN HET SLOT INSTEEKSLOT
Vooreerst dienen de deurvleugel en de deuromlijsting of het deurkozijn voldoende stevig te zijn om een goede bevestiging van de slotkast en sluitplaat of sluitkom mogelijk te maken. Indien dit niet het geval is, dienen deze verstevigd te worden door een aangepaste keuze en dikte van de materialen, of dient de deur (vleugel en omlijsting) volledig vervangen te worden.
Afb. 16 Slottype naargelang van de plaatsing. OPBOUWSLOT
min. 20 mm
Naargelang de slotkast in of op de deurvleugel wordt geplaatst, spreekt men van respectievelijk een insteekslot en een opbouwslot (afb. 16).
boorbeveiliging
Bij het insteekmodel wordt de slotkast volledig in de dikte van de deurvleugel ingewerkt. Waar mogelijk wordt steeds de voorkeur gegeven aan dit type (boven het opbouwslot).
Een opbouwslot wordt langs de niet-aanvalszijde tegen het deurblad geplaatst. In combinatie met een brede voorplaat kan men het gebruiken bij de renovatie van bestaand schrijnwerk. Wel zorgt men ervoor dat het opbouwslot en de bijhorende sluitkommen voldoende stevig bevestigd worden in de deurvleugel en de omlijsting.
Wanneer de deur onvoldoende dik is – minder dan 45 mm voor een gewone houten deur – is het beter een opbouwslot te plaatsen. Inderdaad, door de noodzakelijke uitsparingen voor het insteekslot gaat men immers de deur op deze plaats verzwakken.
16
TV 206 – december 1997
Afb. 17 Meerpuntsluitingen.
Om het afbreken van de cilinder te belemmeren, wordt de speling tussen de deurvleugel en de cilinder beperkt. Tevens brengt men veiligheidsbeslag aan dat de zone van en omheen het slot beschermt (zie § 3.2.6).
OPBOUWSYSTEEM INSTEEKMODEL
3.2.2 HOOFD- EN BIJZETSLOT Voor een bijkomende inbraakbeveiliging van de deur kan het hoofdslot gecombineerd worden met een bijzetslot, bijvoorbeeld op kniehoogte. Nochtans is de toepassing van bijzetsloten niet aan te moedigen, daar van de bewoner een bijkomende discipline gevraagd wordt om dit slot te gebruiken. Bovendien kunnen ze meestal niet afgesloten worden bij het verlaten van het gebouw.
3.2.3 DAG- EN NACHTSCHOOT Systemen met enkel een dagschoot vergrendelen de deur niet. Wanneer voldoende speling is tussen deurvleugel en omlijsting/kozijn, kan door het ‘flipperen’ op de dagschoot, bv. met een halfharde kaart, de deur gemakkelijk van buitenaf geopend worden. De nachtschoot bestaat uit gehard of roestvrij staal, en komt minimaal 20 mm buiten de voorplaat. Nachtschoten die volledig uitgebracht worden door één omwenteling van de sleutel genieten de voorkeur wegens het gebruiksgemak; tevens geven ze de zekerheid dat de nachtschoot steeds volledig wordt uitgeschoven bij het sluiten.
om de verschillende nachtschoten in werking te stellen. De meerpuntsluiting kan als insteek of in opbouw geplaatst worden (afbeelding 17). Indien mogelijk, verdient om voornoemde redenen het insteekslot steeds de voorkeur.
De lengte van de nachtschoot wordt gemeten in gesloten toestand van het slot, en vanaf de sluitplaat tot aan de punt van de schoot (afbeelding 16). Hij bestaat uit één massief stuk of uit meerdere pennen per sluitpunt.
3.2.5 CILINDER Daar waar het niet nodig is van buitenaf toegang te hebben tot de woning (bv. achterdeur) volstaat het langs de binnenzijde een halve cilinder aan te brengen.
Eventueel kan de nachtschoot tegen doorzagen of doorboren beveiligd worden door middel van minimaal 2 mangaanstalen boorstiften (afbeelding 16).
Uit het oogpunt van inbraakvertraging geven cilindersloten voldoening, mits enkele minimale eisen aan materialen, ontwerp en uitvoering gesteld worden : ◆ de meeste cilinders zijn uit messing vervaardigd, dat een vrij lage mechanische sterkte heeft. Een goede cilinder heeft een speciale constructie die het uittrekken van de rotor verhindert wanneer de stator afbreekt ter hoogte van de sluitneus ◆ het sleutelprofiel is complex (vorm en aantal inkepingen). Dit bepaalt : – het aantal combinaties : hoe hoger het aantal combinaties, hoe geringer de kans dat valse
3.2.4 MEERPUNTSLUITING Onder meerpuntsluitingen verstaat men sluitsystemen met ten minste 3 nachtschoten van telkens minimum 20 mm lengte, die met één sleutel bediend worden. Het systeem van hang- en sluitwerk met eenvoudige sluitnokken hoort hier dus niet bij. Bijkomende sloten kunnen deel uitmaken van een meerpuntsluiting en één sleutel volstaat dan meestal
17
TV 206 – december 1997
Afb. 18 Bescherming tegen het doorboren van de cilinder.
sleutels het slot kunnen ontgrendelen. Het aantal sluitstiften per halve cilinder (minimum 5) bepaalt mede het aantal combinaties – de moeilijkheidsgraad voor het namaken van de sleutel; eventueel moet een sleutelcertificaat voorgelegd worden telkens men een sleutel wenst bij te maken ◆ de cilinder moet tegen het doorboren beschermd worden (afbeelding 18) : – een pantserplaat beschermt de zone van de rotor en belet tevens het uittrekken van de rotor – boorstiften (minimum 2) belemmeren het uitboren van het sleutelkanaal – drie statorboorstiften bemoeilijken het uitboren van de cilinder ◆ de sleutelcode kan tegen het aftasten beschermd worden door (afbeelding 19) : – een niet-doorgaand sleutelkanaal, dat het verticaal bewegen van een aftastapparaat verhindert (afbeelding 19A) – ingekeepte rotor- en statorsluitstiften (afbeelding 19B) – rotorsluitstiften met geprofileerde bovenvlakken en bijkomende zijdelingse sluitklem (zie afbeelding 12, p. 15) – de verhoging van het aantal assen van de sluitstiften of een gevorkt sleutelprofiel. Het ontgrendelen van de cilinder door het aftasten van de sleutelcode laat geen sporen na (nietdestructief) ◆ plaatsing van de cilinder : bij de plaatsing van de cilinder dient erop gelet te worden dat hij niet kan aangegrepen worden en dat het uitboren of manipuleren van de cilinder of het slot vanaf de aanvalszijde belet wordt : – een correcte plaatsing beperkt de speling tussen cilinder en deurvleugel, zodat de cilinder niet lateraal kan bewegen – de cilinder moet zo weinig mogelijk uit de deurvleugel komen (≤ 2 mm). Cilinders zijn daarom meestal verkrijgbaar in verschillende lengten (bv. per 5 mm). Met behulp van dikteplaatjes, die bij het veiligheidsbeslag geleverd worden, kan de cilinder correct afgesteld worden – de zone rond de cilinder wordt beschermd door het gebruik van veiligheidsbeslag (zie § 3.2.6). Daarbij is het wenselijk dat de stator en de rotor zó afgeschermd worden dat enkel het sleutelkanaal zichtbaar blijft (zie ook afbeelding 20).
pantserplaat twee stiften tegen het uitboren van het sleutelkanaal drie versterkte stiften tegen het uitboren van de cilinder
Afb. 19 Bescherming tegen het aftasten van de sleutelcode. A
B
3.2.6 VEILIGHEIDSBESLAG Het veiligheidsbeslag (inbraakvertragend beslag), d.w.z. het langschild of de cilinderrozet, heeft als doel de zone rond het slot en de cilinder (verzwakt door de noodzakelijke uitsparingen in de deurvleugel) aan de buitenzijde te beschermen tegen het afbreken en het uittrekken van de cilinder of het doorboren van het slot en de cilinder. Het wordt van binnen geschroefd (blind schroeven) zodat het niet vanaf de aanvalszijde kan verwijderd worden. Oudere sloten zijn vaak niet voorzien van de nodige uitsparingen voor de plaatsing van dit veiligheidsbeslag. In dat geval zal men het slot dienen te vervangen door een type waarvan de slotkast deze uitsparingen wel heeft. De randen van het veiligheidsbeslag zijn afgeschuind om het aangrijpen met een tang te beletten. Het aantal en de lengte van de schroeven zijn voldoende groot om een goede bevestiging in de deur te bekomen. Het beslag langs de buitenzijde is zó opgevat (samenstelling en materiaaleigenschappen) dat doorboren verhinderd of bemoeilijkt wordt. Hiervoor wordt gehard staal gebruikt, bij de betere uitvoeringen voorzien van een tussenplaat van mangaanstaal. Enkele voorbeelden van veiligheidsbeslag zijn weergegeven in afbeelding 20. 18
TV 206 – december 1997
3.2.7 GRENDELS
van uitmaken. Ze worden beschouwd als een zwak punt in de deur en zullen dus in belangrijke mate het te volgen proefschema bepalen.
Grendels hebben een laag inbraakvertragend effect; hun nadelen zijn o.a. dat : ◆ het afsluiten telkens bij het verlaten van het gebouw een zekere discipline van de bewoner(s) vereist ◆ ze een onterecht gevoel van veiligheid aan de bewoner geven ◆ esthetisch minder interessant zijn.
Onderstaande nationale en Europese voorschriften voorzien in een specifieke beproeving op sloten : ◆ CTK2 van de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen [10]. Er dient opgemerkt dat geen enkel slot tot op heden gehomologeerd werd ◆ SKG-voorschriften [36], waarbij ‘*, ** of ***’ wordt toegekend ◆ A2p-voorschriften, voorzien door Franse verzekeraars ◆ Europese ontwerpnormen : prEN 1303 [18], 1906 [19], 12209-1 [20].
3.3 PROEVEN
Meestal worden de proeven op sloten geïntegreerd in de proeven op volledige deuren, daar ze er integraal deel
Afb. 20 Veiligheidsbeslag voor deuren. LANGSCHILD
Bediening vanaf de buitenzijde door een beugel, vaste knop of kruk
Verbinding met schroeven en bevestigingsbussen van thermisch gehard staal
Buitenschild over de totale oppervlakte beschermd door een tussenplaat van mangaanstaal
Cilinderrozet van thermisch gehard staal met uitsparing voor het inbrengen van de sleutel, of met draaischijf voor de bescherming tegen het uittrekken van de cilinder
Bescherming van de cilinder door een verstelbare cilinderrozet van thermisch gehard staal
CILINDERROZET
19
TV 206 – december 1997
4
DEUREN
4.1
◆ volgens de openingswijze (zie STS 53) : sponningdeuren (of stompe deuren; de deurvleugel past volledig binnen de opening) en opdekdeuren (de deurvleugel is groter dan de opening) (zie afbeelding 22), draaideuren (type I), schuifdeuren (type II), wenteldeuren (type III) en speciale deuren (type IV, bv. vouwdeuren) ◆ volgens de plaatsing van de deur (zie STS 53) : binnendeuren, bordesdeuren, buitendeuren en deuren met speciale prestaties ◆ enkelvoudige en samengestelde deuren ◆ links- en rechtsdraaiende deuren.
TERMINOLOGIE
4.1.1 ONDERDELEN VAN EEN DEUR De STS 53 ‘Deuren’ [31] beschrijven de te gebruiken terminologie. In afbeelding 21 worden de verschillende onderdelen van een deur schematisch weergegeven, en dit zowel voor buitendeuren (naar binnen en naar buiten draaiend) als voor appartementsdeuren (met omlijsting, met kozijn).
4.1.2 TYPES
4.2 INBRAAK-
Men onderscheidt : ◆ naargelang van de gebruikte materialen (zie STS 53) : deuren van hout, metaal, glas, kunststof, of gemengd schrijnwerk (bv. houten deurvleugel in een metalen omlijsting)
Om als inbraakvertragend bestempeld te kunnen worden, moet de deur als bouwelement in zijn geheel een homogeen inbraakvertragend vermogen bezitten.
BEVEILIGING
Afb. 21 Deurdelen (de pijlen duiden de openingsrichting aan). APPARTEMENTSDEUREN
muurafwerking deklat
MET OMLIJSTING
MET KOZIJN
muurafwerking deklat
aanvullende binnenkast kozijn
binnenkast (onzichtbare) kantbedekking
aanslaglat deurvleugel
metselwerk scharnier stijl van het kaderwerk
tegenstijl
deurvleugel
kern schroeffits BUITENDEUREN
deklat
muurafwerking
AAA AAA A A A A A A AAA AA
deklat
NAAR BINNEN DRAAIEND
muurafwerking
deurvleugel
AAA AAA AA AA AA AA AA AA AAAA AA
omlijsting
omlijsting
metselwerk
NAAR BUITEN DRAAIEND
metselwerk
deurkader
20
deurvleugel
deurkader
TV 206 – december 1997
(zichtbare) kantbedekking
kern
Afb. 22 Deurtypes.
SPONNINGDEUR
OPDEKDEUR
KLASSE
EN-1
de gelegenheidsdader probeert de gesloten en vergrendelde deur door lichamelijk geweld te openen, d.i. door stoten, springen, schouderzet, uitlichten, uittrekken enz. (zonder gereedschap)
EN-2
de gelegenheidsdader probeert de gesloten en vergrendelde deur te openen met eenvoudige werktuigen, zoals een schroevendraaier, een tang en spieën
EN-3
de dader probeert de gesloten en vergrendelde deur te openen met bijkomend een tweede schroevendraaier en een koevoet
EN-4
de ervaren dader gebruikt bijkomend zaag- en slagwerktuigen, bv. bijl, steekbeitel en hamer, alsook een boormachine op batterijen
EN-5
de ervaren dader gebruikt bijkomend elektrisch gereedschap, zoals bv. boormachine, decoupeerzaag en bovenfrees, slijpschijf met een maximale diameter van 125 mm
EN-6
de ervaren dader gebruikt bijkomend elektrisch gereedschap, zoals bv. boormachine, decoupeerzaag en bovenfrees, slijpschijf met een maximale diameter van 230 mm
Het geheel bestaat uit deurvleugel, omlijsting of kozijn, bevestiging in de ruwbouw, slot, beslag, scharnieren of paumellen, en indien aanwezig eveneens de beglazing. Het inbraakvertragend vermogen kan dan gedefinieerd worden als de weerstand van de deur tegen statische en dynamische belasting en tegen menselijke aanvallen. Het is duidelijk dat eenvormige Europese normen ten aanzien van criteria, classificatie en beproeven van dergelijke bouwelementen belangrijk zijn. In § 4.3 worden de ontwikkelingen terzake nader toegelicht. Het vermogen om weerstand te bieden, zal afhangen van het type belasting, de eventuele verplaatsing van de deur ten opzichte van haar omlijsting, ofwel van de tijd nodig om een opening te maken die een doorgang toelaat. Enkele voorbeelden van inbraakpogingen aan deuren worden voorgesteld in afbeelding 23.
De in tabel 3 (p. 10) bepaalde niveaus van inbraakbeveiliging stemmen ongeveer overeen met de in de prENV 1627 voorziene klassen, d.w.z. : ◆ niveaus 1 en 2 ➝ klasse EN-1 ◆ niveaus 2 en 3 ➝ klasse EN-2 ◆ niveaus 3 ➝ klasse EN-3.
De Europese normontwerpen prENV 1627 tot 1630 [21] (zie ook § 4.3) definiëren zes klassen van inbraakvertraging waarbij het type aanval wordt beschreven waaraan het bouwdeel moet kunnen weerstaan. Gewoon schrijnwerk wordt in klasse 0 gerangschikt.
A
D
BESCHRIJVING VAN DE INBRAAKPOGING
B
C
E
F
21
Afb. 23 Belastingen op deuren bij inbraak. A. De deur nabij het slot openbreken met een koevoet of een andere hefboom (meest voorkomende belasting). B. De omlijsting of het kozijn ter hoogte van het slot uiteendrukken, waardoor de nachtschoot vrijkomt. C. Het deurmateriaal rond het slot wegboren. D. Een paneel uitdrukken, schoppen, snijden enz. E. Op naar binnen draaiende deuren drukken of stoten (bv. met een paal). F. Een naar buiten draaiende deur trekken (bv. met een sleepkabel).
TV 206 – december 1997
Tabel 4 Klassen van inbraakvertraging (prEN 1627 [21]).
Afb. 24 Kierstandhouder.
Voor deuren van een hogere inbraakvertragende klasse stapt men over naar stalen constructies (deurvleugel + omlijsting) of naar gemengd schrijnwerk (bv. met staalplaten versterkt houten schrijnwerk).
4.2.1.3 SPELINGEN Een aantal gehomologeerde deuren zijn reeds in de handel beschikbaar. Voor het overgrote deel van de deuren kan men algemene aanbevelingen geven die het inbraakvertragende karakter zullen verbeteren. Een overzicht wordt hierna gegeven.
De maximaal toegestane spelingen tussen deurvleugel en omlijsting enerzijds, en tussen deurvleugel en vloer anderzijds worden bepaald door de voorschriften in de Technische Goedkeuring of in de STS 53.
4.2.1 DEURVLEUGEL
Om het aangrijpen van zwaar gereedschap (bv. koevoet) te bemoeilijken, zijn kleine spelingen voordelig. Bovendien kan men de bereikbaarheid van de speling tussen deurvleugel en omlijsting (en vloer) verkleinen door het aanbrengen van een speciaal profiel op de deurvleugel dat niet van buitenaf kan afgenomen worden.
4.2.1.1 VOORZIENINGEN Het aantal voorzieningen en openingen in de deurvleugel wordt beperkt, teneinde deze zo weinig mogelijk te verzwakken. Voor de toegangscontrole kan eventueel een breedhoek deurspionnetje (judas) of een kierstandhouder (afbeelding 24) aangebracht worden. Het plaatsen van een automatische deursluiter (deurdranger) heeft voor inbraakbeveiliging weinig zin daar de nachtschoot bij het “in het slot” vallen niet bediend wordt (uitgezonderd bij een elektrisch bediend slot).
4.2.2 HANG- EN SLUITWERK 4.2.2.1 SLOT Aangezien het slot het zwakke punt in de deur vormt, is het plaatsen van een meerpuntsluiting en een inbraakvertragend slot noodzakelijk (zie hoofdstuk 2, p. 8). De meerpuntsluiting vermindert sterk de vervorming van de deurvleugel bij mechanische belasting.
Verder is het aangewezen de brievenbus niet in de deurvleugel te monteren, maar bijvoorbeeld in het metselwerk. Beglaasde deurdelen worden uitgevoerd met inbraakvertragende beglazing (zie § 5.2.2, p. 28, en hoofdstuk 6, p. 31). De verzwakking van de deurvleugel ter hoogte van het slot wordt gecompenseerd door het aanbrengen van veiligheidsbeslag (zie § 3.2.6, p. 18).
Deuren met dubbele vleugel zijn vrij zwak inbraakvertragend; op de vleugel met makelaar wordt bijkomend minimaal één nachtschoot boven en onder geplaatst, terwijl op de andere vleugel een meerpuntsluiting wordt aangebracht.
Wanneer de deurvleugel te dun is, worden het slot en de sluitkom liefst in opbouw geplaatst of, beter nog, wordt de deurvleugel verstijfd of vervangen.
Aan de buitenzijde van deuren wordt een knop of handgreep geplaatst.
4.2.1.2 MATERIALEN
Aluminium- en kunststofdeuren worden wegens de vervormbaarheid en de thermische uitzetting van het materiaal van een zwenkschootslot (tot 35 mm lengte) voorzien.
Een voldoende hoge stijfheid van de deurvleugel is belangrijk voor het bekomen van een mechanische weerstand tegen inbraakpogingen. Vulpanelen mogen niet van buitenaf afneembaar zijn en moeten op een duurzame wijze met de deurvleugel verbonden zijn. De gebruikte plaatmaterialen kunnen eventueel verhoogde mechanische eigenschappen bezitten (bv. in harsen geïmpregneerde beukenmultiplex, type Delignit®) en bevestigd zijn door geschroefde glaslatten of volgens de voorschriften van de fabrikant van de plaat.
buiten
Afb. 25 Plaatsing van de sluitkom bij kozijndeuren. binnen
22
TV 206 – december 1997
Afb. 26 Scharnieren, paumellen en fitsen.
A. SCHARNIER
C. FITS
B. PAUMELLE
4.2.2.2 SLUITKOM EN SLUITPLAAT
Om het uitlichten van de vleugel te verhinderen, worden scharnieren gebruikt die voorzien zijn van dievenklauwen of worden afzonderlijke dievenklauwen geplaatst (afbeelding 27). Dievenklauwen afzonderlijk van de scharnier zijn onontbeerlijk bij naar buiten draaiende deuren.
Men maakt een onderscheid tussen een regelbare sluitplaat voor de dagschoot en een sluitkom voor de nachtschoot. Deze voorzieningen, bedoeld om uitstaande nachtschoten te omsluiten (zie eveneens afbeelding 9, p. 14), moeten aan volgende eisen voldoen : ◆ dikte van de roestvrij stalen plaat : minimum 4 mm ◆ men neemt de schroeven van de sluitkom voldoende lang (minimum 60 mm) en plaatst ze onder een zodanige hoek dat ze in de weerstandbiedende massa van de ruwbouw verankerd zijn (afbeelding 25). De toepasbaarheid van sluitkommen voor buitendeuren (11 mm kamer) is problematisch.
4.2.3 OMLIJSTING, KOZIJN Een mechanisch sterke aanslag vormt een goed aangrijpingspunt voor een hefboom. Dit kan men vermijden door het zwakke punt in de aanslaglat te leggen, waardoor de overgebrachte krachten beperkt worden (afbeelding 25).
4.2.4 BEGLAZING 4.2.2.3 SCHARNIEREN, PAUMELLEN, FITSEN
De afmetingen van gewone beglazing in de deurvleugel moeten worden beperkt (maximum 150 mm breed), ofwel wordt inbraakvertragend glas gebruikt. Wanneer een bovenlicht of zijpaneel beglaasd is, moet eveneens aan de voorschriften van hoofdstuk 6 voldaan worden.
Men onderscheidt : ◆ de scharnier : ophangsysteem met 2 vleugels en met gesloten as (afb. 26A) ◆ de paumelle : afneembaar ophangsysteem met 2 vleugels en met open as (afb. 26B) ◆ de fits : gelijkaardig ophangsysteem als de paumelle, maar zonder vleugels en vaak gebruikt bij buitenschrijnwerk (afb. 26C).
4.2.5 BEVESTIGING IN DE RUWBOUW Voor een correcte bevestiging van het bouwelement in de ruwbouw dient het materiaal van de ruwbouwconstructie minstens even sterk te zijn als het deurgeheel.
De STS 53 bepalen het aantal hang- en sluitpunten, d.w.z. minimaal 3 ophangpunten en bij deurvleugels vanaf 0,90 m breedte minimaal 4. Het ophangsysteem mag niet op eenvoudige wijze van buiten afneembaar zijn.
De STS 53 schrijven een bevestiging ter hoogte van elk hang- en sluitpunt voor, plus een bijkomende bovenaan bij deuren breder dan 1 m. Voor gehomologeerde deuren worden de plaatsingsvoorschriften van de deurfabrikant opgevolgd.
De afmetingen van scharnieren, paumellen of fitsen van al dan niet roestvrij staal zijn afhankelijk van het aantal ophangpunten en hebben een knoopdiameter van minstens 16 mm. Afb. 27 Dievenklauwen.
AFZONDERLIJK VAN DE SCHARNIER
Voor buitendeuren kan de TV 188 ‘Plaatsen van buitenschrijnwerk’ [40] een leidraad vormen (zie eveneens § 5.2.5, p. 29).
INGEWERKT IN DE SCHARNIER
Bovendien wordt aanbevolen : ◆ schroeven van al dan niet roestvrij staal te gebruiken, waarvan de afmetingen afhangen van het aantal bevestigingspunten en de gevraagde 23
TV 206 – december 1997
Afb. 28 Inrichting voor de dynamische schokproef (maten in mm).
200
200
450
350
350
4.3.2 DOOR BESCHRIJVING
inbraakbeveiliging (bv. 6 aan beide zijden, diameter : 5 mm, lengte : 60 mm) ◆ met multiplex op te spieën, zodat de bevestiging niet onmiddellijk bereikbaar is vooral indien de deklatten weggenomen kunnen worden.
4.3
Een voorbeeld van een inbraakvertragende appartementsdeur met speciaal prestatieniveau is weergegeven in afbeelding 29 (p. 25). Voor courante buitendeuren kunnen meer eenvoudige oplossingen overwogen worden : ◆ een deurvleugel met verhoogde mechanische weerstand ◆ deurpanelen met hoge mechanische stijfheid en bevestiging met geschroefde glaslatten ◆ meerpuntsluiting ◆ inbraakvertragend slot en cilinder, voorzien van veiligheidsbeslag ◆ aantal ophangpunten afhankelijk van de afmetingen en het gewicht van de deurvleugel (minimum 4) ◆ dievenklauwen ◆ bevestiging in de ruwbouw.
BEPALING VAN HET INBRAAKVERTRAGENDE KARAKTER
4.3.1 DOOR PROEVEN Op deuren kunnen proeven uitgevoerd worden overeenkomstig de STS 53. Naast een reeks proeven op gewone deuren voorziet dat document in proeven op deuren met verbeterde prestaties, waaronder de inbraakvertragende deuren (§ 04.34); drie prestatieniveaus (I, II en III) worden er bepaald. Volgens de Europese ontwerpnormen prENV 1627 tot 1630 [21] worden deuren specifiek qua inbraakvertraging onderworpen aan volgende proeven : ◆ statische en dynamische mechanische proeven, waarbij de optredende vervormingen gemeten worden. Dynamische proeven worden uitgevoerd voor klassen ENV 1 tot en met ENV 3; voor klasse 1 bijvoorbeeld wordt de deur blootgesteld aan de schok van een zak van 30 kg die van 0,8 m hoogte valt (afbeelding 28) ◆ een manuele aanvalsproef, met inzet van verschillende sets gereedschap, en waarbij de duur en de inbraakvoortgang opgenomen worden (niet van toepassing voor klasse 1).
4.3.3 DOOR VOORSCHRIFTEN Men kan ook specifieke voorschriften volgen om deuren te beproeven, nl. : ◆ de STS 53 [31] ◆ de C.T.K. 3.1 – Voorschriften voor de classificatie van inbraakbestendige deuren van gebouwen [12] ◆ de Duitse ontwerpnorm DIN V 18103 [16] ◆ Europese ontwerpnormen : prENV 1627, 1628, 1629 en 1630 [21].
24
TV 206 – december 1997
10 2 8
AA AAAA AA AA AA AA AA AA AA AA AAAA AAAA AA
1
7 6
5
3 9 4
Afb. 29 Voorbeeld van een inbraakvertragende appartementsdeur. 1. Slot en cilinder met een hoog veiligheidsniveau, beveiliging van de cilinder met een cilinderrozet 2. 10 verankeringspunten aan de sluitzijde 3. 4 scharnieren met kogellagers 4. Omlijsting en deurvleugel met speciaal profiel 5. Deurvleugel met een dikte van min. 50 mm (meestal afhankelijk van de gevraagde brandweerstand) opgebouwd uit 2 stalen platen 6. Dwarse en horizontale binnenversterkingen 7. Thermische en geluidsisolatie met rotswol met hoge densiteit 8. Stalen deurvleugel en omlijsting bekleed met hout 9. Brandwerend staalplaat van 0,8 mm dikte 10. Soepele middendichting N.B. : een breedhoek deurspionnetje, een vaste trekgreep aan de buitenzijde en een kruk aan de binnenzijde zorgen voor een bijkomende veiligheid.
25
TV 206 – december 1997
5
VENSTERS EN VENSTERDEUREN
5.1 TERMINOLOGIE
Voor de definitie van vensters en vensterdeuren wordt verwezen naar de STS 52 [30].
– gewoon opendraaiende ramen (enkel of dubbel), draaikipramen, vensterdeuren : afsluitbare raamkruk, boorbeveiliging, inbraakvertragend hang- en sluitwerk (zie § 5.2.1) – guillotineramen : kunnen enkel beveiligd worden met een grendel – wentelramen, tuimelramen : centrale sluiting met hoekoverbrenging, waardoor meerdere vergrendelingspunten mogelijk zijn en de inbraakvertraging vrij hoog is – klapramen : kierstandhouder, eventueel met klassiek hang- en sluitwerk ◆ vensterdeuren : zijn te beschouwen als grote draaikipramen (zie hierboven) ◆ schuiframen : afsluitbare kruk, boorbeveiliging; bij de nieuwe systemen worden relatief weinig inbraakpogingen vastgesteld omwille van de opbouw, de zwaardere constructie en het van buitenaf moeilijk bereikbare hang- en sluitwerk.
Inbraakvertragend hang- en sluitwerk is hang- en sluitwerk met een speciale vorm van de nok (paddestoelnok) en sluitplaat, die vensters en vensterdeuren een bepaalde inbraakvertraging verlenen.
5.2 INBRAAK-
Inbraakvertraging wordt bekomen door : ◆ een aangepaste bevestiging in de ruwbouw en met geschikte karakteristieken profielen van voldoende sterkte en stijfheid, aangepast aan de belastingen inbraakvertragend hang- en sluitwerk inbraakvertragende beglazing een aangepaste bevestiging van de glaslatten.
BEVEILIGING ◆ ◆ ◆ ◆
5.2.1 HANG- EN SLUITWERK
Het hang- en sluitwerk mag niet op eenvoudige wijze van buiten afneembaar of bereikbaar zijn. Glaslatten worden meestal aan de binnenzijde geplaatst; in het andere geval (zoals voor winkeletalages en speciale omstandigheden) moeten éénrichtingsschroeven (afbeelding 30) gebruikt worden.
De minimale beveiligingsklasse voor gewoon opendraaiende en draaikipramen (afbeelding 31) bestaat uit : ◆ een afsluitbare raamkruk (afbeelding 31A) ◆ een boorbeveiliging van de krukkast, d.w.z. een beschermplaatje van mangaanstaal aan de buitenzijde vóór de krukgatopening (afb. 31B) ◆ een beveiliging tegen het uitlichten van de vleugel, d.w.z. : – een hoekoverbrenging (*) met paddestoelnokken (afb. 31C) en sluitplaten met een gepaste vorm, uitgevoerd in gegalvaniseerd staal (in plaats van zamac (**) zoals bij traditioneel hang- en sluitwerk); hun aantal en tussenafstand hangen af van de afmetingen van de vleugel en van de beveiligingsklasse – een bevestiging in de profielen die afhangt van de lengte, het aantal en de plaatsing van de schroeven (schuin schroeven bij houten profielen) – een versterkte aluminiumonderdorpel, indien aanwezig.
Afb. 30 Eénrichtingsschroef.
Bovendien kunnen volgende bijzondere maatregelen getroffen worden naargelang van het venstertype : ◆ vaste ramen : geen extra maatregel nodig omdat ze relatief inbraakveilig zijn ◆ gewone ramen :
(*) Eventueel is bijkomend een stalen stangvergrendeling voorzien. (**) Zamac : legering van zink en tin.
26
TV 206 – december 1997
Afb. 31 Inbraakvertragend hang- en sluitwerk.
A. AFSLUITBARE RAAMKRUK
Tabel 5 Niveaus van inbraakbeveiliging van venstersystemen.
B. BOORBEVEILIGING VAN DE KRUKKAST
NIVEAU
C. PADDESTOELNOK + SLUITPLAAT
KARAKTERISTIEKEN
1
– afsluitbare kruk – boorbeveiliging van de krukkast – hoekoverbrenging met 1 paddestoelnok (+ sluitplaat) onderaan (**)
2
– afsluitbare kruk – boorbeveiliging van de krukkast – hoekoverbrenging met 1 paddestoelnok (+ sluitplaat) onderaan – hoekoverbrenging met 1 paddestoelnok (+ sluitplaat) bovenaan aan de krukzijde
3 (*)
– afsluitbare kruk – boorbeveiliging van de krukkast – hoekoverbrenging met 1 paddestoelnok (+ sluitplaat) onderaan – hoekoverbrenging met 1 paddestoelnok (+ sluitplaat) bovenaan aan de krukzijde – hoekoverbrenging met bijkomende paddestoelnokken (+ sluitplaten) (1 of 2) aan de scharnierzijde
(*) Kan voldoen aan AHS-voorschriften, § 5.3. (**) Een bijkomende paddestoelnok (+ sluitplaat) wordt voorzien vanaf een vleugelbreedte van 100 cm bij hout en vanaf 80 cm bij kunststof schrijnwerk.
Bij hogere beveiligingsklassen worden volgende bijkomende maatregelen genomen : ◆ bijkomende sluitpunten ten opzichte van het traditionele systeem (gewone rolnokken) ◆ dievenklauwen (ook bij naar buiten draaiende deuren).
stel tot het bekomen van drie niveaus van inbraakbeveiliging is in tabel 5 weergegeven.
5.2.1.1 NIVEAUS VAN INBRAAKBEVEILIGING
5.2.1.2 SYSTEMEN MET PROEFVERSLAG
Voor een betere inbraakbeveiliging dan de in die tabel beschreven systemen, verwijzen we naar systemen met een proefverslag (zie § 5.2.1.2).
De systemen aangeboden door de fabrikanten kunnen voldoen aan bepaalde normen of voorschriften, en kunnen bijgevolg beschikken over een proefverslag. Hierbij worden niet alleen eisen gesteld aan de kwaliteit en de uitvoering van hang- en sluitwerk, maar eveneens aan de beglazing en de plaatsing in de ruwbouw (zie §§ 5.2.2 en 5.2.5).
Uitgaande van een aantal eerder beschreven inbraakvertragende maatregelen bieden de fabrikanten systemen van hang- en sluitwerk aan die een toenemende graad van inbraakvertraging bezitten. Deze systemen voldoen momenteel niet aan een bepaald voorschrift of norm, hoewel ze – althans sommige – een bepaalde klasse van inbraakvertraging zouden bekomen indien ze aan een proefmethode zouden onderworpen worden.
De voornaamste normen en voorschriften inzake classificatie van inbraakvertragend buitenschrijnwerk zijn vermeld in § 5.3 (p. 30).
De plaatsing van het hang- en sluitwerk gebeurt volgens de voorschriften van de fabrikant. Een voor-
27
TV 206 – december 1997
5.2.2 BEGLAZING
Droogbeglazing (systeem met voorgevormde dichtingsprofielen) is bij inbraakvertraging niet aangewezen, tenzij het systeem over een proefverslag beschikt.
Bij beglazing zijn de belangrijkste aspecten de volgende (zie ook hoofdstuk 6) : ◆ het type glas (dikte van de beglazing, aantal PVB-folies) ◆ de plaatsing van het glas (meestal gelaagd glas aan de binnenzijde) ◆ de plaatsing van steunblokjes en afstandhouders ◆ de bevestiging van de glaslatten.
Addendum 1 bij de norm NBN S 23-002 [9] voorziet in een sponninghoogte van minimum 25 mm. Voor gewoon buitenschrijnwerk in de woningbouw kan men zich houden aan de courante sponninghoogte (18 mm); voor grote afmetingen (bv. uitstalramen) en/of voor toepassingen met verhoogd risico op inbraak (klassen II en III volgens de norm NBN S 23-002) gelden de voorschriften van het addendum.
De glaslatten moeten een voldoende groot raakvlak hebben met het kader en worden door de schrijnwerker voorgeboord; de schroeven worden meegeleverd op de bouwplaats. Bij grotere dikten is het wenselijk over te stappen naar een grotere sponningbreedte (bv. bij een raamsectie van 68 mm in plaats van 58 mm).
5.2.3 MAXIMALE AFMETINGEN VAN OPENDRAAIENDE DELEN De fabrikant van hang- en sluitwerk legt beperkingen op aan de afmetingen van vensters met opendraaiende delen, voornamelijk met het doel het gewicht van de vleugel te beperken.
Indien het hang- en sluitwerk over een proefverslag beschikt, worden de glaslatten geplaatst overeenkomstig de beschrijving in dit verslag. In de mate van het mogelijke worden de glaslatten langs binnen aangebracht; buitenglaslatten kunnen namelijk gemakkelijk afgenomen worden.
Bij gebruik van inbraakvertragend hang- en sluitwerk zal men bijvoorbeeld het gewicht van een vleugel beperken tot 130 kg, wat overeenstemt met een bepaalde maximale afmeting afhankelijk van het type beglazing (oppervlaktemassa van het glas = 2,5 kg/m2 per mm dikte).
Buitenglaslatten worden in principe met éénrichtingsschroeven vastgezet (afbeelding 30); bij houten buitenschrijnwerk kunnen ook gewone schroeven gebruikt worden die dan een paar mm in de glaslat verzonken worden. Achteraf worden de schroefkoppen afgewerkt met een houtpasta met bijhorende tint, zodat de plaats van de schroeven moeilijker te achterhalen is.
Bepaalde combinaties van hoogte en breedte van de vleugel worden hierdoor uitgesloten (afbeelding 33).
5.2.4 VENTILATIEVOORZIENINGEN
In beide gevallen bestaan de bevestigingsmiddelen uit corrosiebestendig materiaal.
De ventilatievoorzieningen (roosters, …) moeten inbraakvertragend zijn, d.w.z. dat ze niet gemakkelijk langs buiten afgenomen kunnen worden. Hun afmetingen zijn bepaald in de norm NBN D 50-001 [7]. Nochtans moeten ze het binnendringen of het doorsteken van de arm onmogelijk maken.
Ongeacht de gekozen glassoort worden de glaslatten bij houten schrijnwerk bevestigd met schroeven van bv. 3,5 mm x 35 mm, met een maximale tussenafstand van 300 mm en hoogstens 80 mm vanaf de uiteinden.
Kierstandhouders, die te dien einde gebruikt kunnen worden, zijn beschreven in hoofdstuk 4.
Voor een correcte plaatsing van gelaagd glas zijn de glaslatten bij voorkeur minstens 15 mm breed (afbeelding 32). lucht
buiten
Afb. 32 Plaatsing van glaslatten bij houten schrijnwerk.
glas
binnen PVB
28
TV 206 – december 1997
Afb. 33 Mogelijke combinaties van hoogte (h) en breedte (b) bij een enkel opendraaiende vleugel volgens EF-klassen (DIN V 18054).
h (mm)
Bij een volle muur wordt het schrijnwerk dwars door het kader vastgezet met schroeven. Bij spouwmuren is een gedeeltelijke spouwsluiting (zie afbeelding 34) aanbevolen om een correcte plaatsing in het metselwerk te verzekeren. Zeker bij buitendeuren is deze werkwijze sterk aangeraden, met het oog op een voldoende duurzaamheid van de bevestiging.
2200 2100 2000 1900 1800 1700
1200 1100 1000 900
20 mm
1300
Afb. 34 Gedeeltelijke spouwsluiting.
EF0 ca. 33 kg/m2
EF2 ca. 74 kg/m2
1500 1400
EF1 ca. 59 kg/m2
1600
A
800
1400
1300
1200
1000
1100
900
700
800
500
niet-capillaire warmte-isolatie
600
700 600 500
Bij het gebruik van raamankers moeten deze voldoende dik zijn; de richtlijnen van de TV 188 kunnen hierbij als leidraad dienen.
b (mm)
5.2.5 PLAATSING IN DE RUWBOUW
Tevens zal de ontwerper bijkomende maatregelen treffen om een correcte maatvoering van het schrijnwerk ten opzichte van de ruwbouw te garanderen, daar dit wijde voegen vermijdt en dit bij de plaatsing van inbraakvertragend schrijnwerk van bijzonder belang is.
5.2.5.1 ALGEMENE PRINCIPES De in TV 188 [41] beschreven algemene plaatsingsprincipes dienen nageleefd te worden. De bevestiging van het schrijnwerk in de ruwbouw gebeurt volgens de voorschriften van de STS 52 [30]. De ruwbouw en de omgevende materialen waarin het schrijnwerk geplaatst wordt, moeten minstens die krachten kunnen opnemen die de bevestigingen van het schrijnwerk opnemen wanneer dit belast wordt bij een inbraakpoging.
5.2.5.2 VOORBEELD Bij venstersystemen met een proefverslag gebeurt de plaatsing overeenkomstig de beschrijving in dit verslag. Daarbij kunnen de eisen strenger zijn dan hiervoor vermeldt.
De stalen bevestigingsmiddelen kunnen doken, bouten, schroeven of een ander systeem zijn; het staal wordt verzinkt naar rato van 375 g/m2 (volgens de STS 52). Ze worden aangebracht op de stijlen van het vaste kader, op een afstand van ongeveer 20 cm van elke hoek. Ter plaatse van elke scharnier of sluitpunt wordt een bevestiging van het kader aan de ruwbouw voorzien. De maximale afstand tussen twee bevestigingen mag niet groter zijn dan : ◆ 100 cm voor houten ramen (zie ook § 5.2.5.2) ◆ 75 cm voor metalen ramen ◆ 60 cm voor kunststoframen.
Hierna wordt een voorbeeld gegeven van de eisen voor een houten raam van klasse EF2, conform de Duitse ontwerpnorm DIN V 18054 : ◆ afstand tussen de bevestigingspunten : maximaal 60 cm; randafstand : maximum 20 cm ◆ indringing van de bevestigingsmiddelen in de ruwbouw : minstens 60 mm ◆ bevestiging van het raam met metalen pluggen met een diameter van 10 mm ◆ spieën van loofhout, geplaatst ter hoogte van elk ophangings- en sluitpunt, tussen het vaste kader en de ruwbouw ◆ maximale afstand tussen de ruwbouw en het vaste kader : overal hoogstens 15 mm.
Tevens wordt een bevestiging voorzien aan de onderregel van het vaste kader en – bij afwezigheid van een rolluikkast of een uitwendig zonnescherm – aan de bovenregel van het vaste kader, en dit op aangepaste plaatsen om de vervorming van het geheel te vermijden.
29
TV 206 – december 1997
5.3 PROEVEN
5.2.6 WOONDAKVENSTERS
De proeven worden beschreven in verschillende documenten, namelijk : ◆ het Aushebelschutz-certificaat (AHS, verleend door de Gütegemeinschaft Schlösser und Beschläge, Velbert) [23] ◆ de Duitse ontwerpnorm DIN V 18054 [15], die de klassen EF0, EF1, EF2 en EF3 voorziet ◆ Europese ontwerpnormen (prENV 1627 - 1630 [21]) : in België werden tot nog toe weinig systemen getest ◆ Franse normen [1 tot 6].
Woondakvensters kunnen gevoelig zijn voor inbraak wanneer ze gemakkelijk bereikbaar zijn vanaf een plat dak of vanaf de begane grond. Bij veel systemen is het hang- en sluitwerk van buitenaf gemakkelijk bereikbaar door het wegnemen van de aansluiting met de pannen. Dergelijke dakopvattingen zijn bijgevolg uit het oogpunt van inbraakbeveiliging af te raden. De inbraakbeveiliging van woondakvensters kan gebeuren door toepassing van : ◆ maatregelen die het hang- en sluitwerk van buitenaf moeilijk bereikbaar maken ◆ een inbraakvertragende beglazing ◆ een afsluitbare raamkruk ◆ boorbeveiliging, ...
De proeven die volgens deze verschillende voorschriften uitgevoerd worden, zijn vrij gelijkaardig (zie hoofdstuk 4, p. 20).
30
TV 206 – december 1997
6
BEGLAZING
Door het gebruik van gelaagd glas draagt de beglazing bij tot de bescherming tegen inbraak van een gebouw. Bij toepassing van inbraakvertragende beglazing dient het omgevende schrijnwerk of de ruwbouw dezelfde inbraakvertragende eigenschappen te bezitten. Ook hier geldt dat de ketting zo sterk is als zijn zwakste schakel. Vandaar dat het schrijnwerk dient te voldoen aan de bepalingen van hoofdstukken 4 en 5.
wordt eerst de dikte van de glasplaten in mm aangegeven, gevolgd door een cijfer, gescheiden van het voorgaande door een punt, dat het aantal (en niet de dikte) lagen kunststoffolie tussen twee floats aangeeft. Bv. : een beglazing 66.4 stemt overeen met twee glasbladen van 6 mm dikte, gescheiden door 4 lagen PVB (dikte per laag : 0,38 mm).
De inbraakbeveiliging van de beglaasde delen van het buitenschrijnwerk heeft tot doel te beletten dat de inbreker een opening in het glas kan maken, waarlangs hij kan binnendringen of waarlangs hij het hang- en sluitwerk kan bereiken. Eveneens moet de beglazing dusdanig in het schrijnwerk bevestigd worden dat het losmaken van het glasblad, of delen ervan, bemoeilijkt wordt.
6.2 TYPES
Om een inbraakvertragende beglazing te bekomen, moet gelaagd glas toegepast worden. Het kan echter ook gecombineerd worden met andere glastypes om beglazing met hogere prestaties te verkrijgen : ◆ thermische eigenschappen : door gelaagd glas en een float (*), gescheiden door een spouw, te combineren, bekomt men een thermisch isolerende (dubbele) beglazing (afbeelding 35); de kwaliteit van de isolatie kan verbeterd worden door de beglazing te voorzien van een lage-emissiviteitscoating. De aanwezigheid van de kunststoffolies (PVB of een ander type kunsthars) beïnvloedt de k-waarde van de beglazing niet of nauwelijks ◆ akoestische eigenschappen : gelaagd glas aangebracht in een thermisch isolerende beglazing geeft ook een verbeterde akoestische isolatie omwille van de asymmetrie van de beglazing ◆ esthetische eigenschappen : het glas of de kunststoffolie kan gekleurd zijn. Men dient rekening te houden met de enigszins lagere lichttoetreding van gelaagd glas in vergelijking met normaal dubbele beglazing. Bijgevolg is het wenselijk in één ruimte overal hetzelfde type gelaagd glas te gebruiken.
6.1 TERMINOLOGIE
◆ Gelaagd glas : glas, vervaardigd uit twee of meerdere glasbladen, opeengelijmd met één of meerdere kunststoffolies (meestal polyvinylbutyral, PVB) of een hars (verder in de tekst wordt enkel het geval van PVB behandeld); het betreft een samengestelde beglazing met hoge prestaties aangezien ze de eigenschappen van het glas en de kunststoffolie (hechting aan het glas, elasticiteit, weerstand tegen schokken) verenigt.
◆ Inbraakvertragende beglazing : gelaagd glas dat, indien het onder de invloed van agressie splintert, meestal één geheel zal blijven dankzij de hechting aan de kunststoffolie(s), dat niet uit het raam zal vallen en de indringing zal vertragen (althans gedurende een bepaalde tijd en/of bij een bepaalde maximale belasting). Daardoor is het o.a. mogelijk de beglazing na breuk tijdelijk ter plaatse te laten zonder onmiddellijk tot vervanging te moeten overgaan.
Afb. 35 Inbraakvertragende beglazing. ENKELE BEGLAZING
ISOLERENDE BEGLAZING
◆ Naamgeving (nomenclatuur) : gelaagd glas wordt aangeduid met een naamgeving die toelaat de samenstelling van de beglazing te achterhalen; in de vorm van twee (of meer) cijfers
(*) Float : enkele laag vlakglas, bekomen door het float-procédé, d.w.z. bekomen door het vlotten van de glasmassa over een vloeibaar metaalbad.
31
TV 206 – december 1997
6.3 KEUZE VAN
DE BEGLAZING – GRAAD VAN INBRAAKVERTRAGING
6.4 PLAATSING VAN HET GLAS IN HET SCHRIJNWERK
De dikte van de beglazing wordt berekend om te kunnen weerstaan aan de winddrukken (zie WTCB-Rapport nr. 2 ‘Dikte van gevelglas. Weerstand tegen windbelasting’ [39]).
De plaatsing van het glas gebeurt overeenkomstig de norm NBN S 23-002 of volgens de bijzondere bepalingen van het proefverslag indien het gebruikte product specifieke proeven heeft ondergaan.
De graad van inbraakvertraging van de beglazing wordt hoofdzakelijk bepaald door het aantal lagen PVB. Tabel 6 geeft aanbevelingen over het benodigde aantal lagen PVB afhankelijk van het risico.
De materialen die gebruikt worden voor de plaatsing van het glas moeten verenigbaar zijn met het type beglazing en in het bijzonder met de aard van de kunststoffolies of andere kunstharsen. Zo is het meestal aangewezen voor de steunblokjes een nietcapillair materiaal (bv. kunststof) toe te passen.
De ontwerper en/of bouwheer en/of de verzekeringsmaatschappij beoordelen de risico’s van inbraak om de juiste bescherming te kunnen kiezen. De bepalingen ‘hoog’ of ‘laag’ risico zijn moeilijk nauwkeurig te omschrijven en zullen verschillen naargelang van o.a. de waarde van de goederen of inboedel en de inplanting van het gebouw (bereikbaarheid, wijk, gemeente, …).
Tevens houdt men bij het ontwerp rekening met de hoge oppervlaktemassa (kg/m2) van inbraakvertragende beglazing. De oppervlaktemassa van glas bedraagt ongeveer 2,5 kg/m2 per mm dikte. De beglazing van het type 6+44.4 in een vleugel van een hefschuifraam met afmetingen van 1,75 m x 2,1 m vertegenwoordigt op die manier een massa van 129 kg !
Het bijzonder bestek definieert het type beglazing (enkel, isolerend, aantal PVB-folies, ...) en de afwerking afhankelijk van de plaatsingswijze. Voor de woningbouw wordt meestal twee floats gescheiden door een PVB-laag voor het gelaagde gedeelte gebruikt.
GRAAD VAN INBRAAKVERTRAGING
MINIMUM AANTAL PVB-FOLIES
Bescherming van personen (tegen verwondingen)
2
willekeurige schokken tegen een beglazing
Bescherming tegen niet-georganiseerd vandalisme
3
– gelijkvloerse verdieping van een woning – winkeletalage met beperkt risico of met grote voorwerpen
Beveiliging tegen georganiseerde inbraak
4
– winkeletalage met beperkt risico of met grote voorwerpen – alleenstaande woning in risicowijk
Verhoogde beveiliging tegen georganiseerde inbraak
6
– winkeletalage met hoog risico en met kleine voorwerpen – museumvitrine, gevangenis, psychiatrisch ziekenhuis, computerzaal
INBRAAKVERTRAGING
Tabel 6 Gelaagd glas : aanbevelingen voor het minimaal aantal lagen PVB-folie, waarbij het geheel beglazing/ schrijnwerk de inbraakvertraging verzekert (dikte van elke PVBfolie : 0,38 mm).
Om redenen van maximaal toelaatbare last voor het hang- en sluitwerk en/of omwille van een be-
Hoge mate van bescherming tegen alle vormen van agressie (uitgezonderd met vuurwapens)
Bescherming tegen vuurwapens
>6
VOORBEELDEN
winkeletalage met zeer hoog risico en/of met voorwerpen van zeer grote waarde
CLASSIFICATIE NBN S 23-002
I
II
III
De beveiliging tegen diverse types vuurwapens en explosies (bv. van bank- en postgebouwen) wordt verwezenlijkt op basis van gehomologeerde producten of producten die hiervoor speciaal ontwikkeld werden (samengesteld uit meer dan twee floats en een groot aantal kunststoffolies). Dit type beveiliging maakt geen deel uit van deze Technische Voorlichting.
32
TV 206 – december 1997
Afb. 36 Conventionele nummering van de zijden van een isolerende beglazing.
perking van de uitvoeringsmogelijkheden, kan men genoodzaakt zijn de oppervlakte van de beglazing te beperken en/of de samenstelling ervan aan te passen.
binnen
buiten
In het geval van isolerende beglazing wordt het gelaagde blad meestal aan de binnenzijde geplaatst omdat : ◆ bij een inbraakpoging met glasbreuk het risico op verwondingen bij personen in het gebouw evenals het risico op beschadiging van goederen tot een minimum beperkt wordt ◆ het enkel glasblad eerst gebroken moet worden (lawaai, risico op verwondingen van de inbreker, tijdverlies) ◆ in het geval van dubbele beglazing met warmtereflecterende eigenschappen, de reflecterende laag meestal op zijde nr. 2 geplaatst wordt (zie afbeelding 36); het gebruik van een enkel glasblad aan de buitenzijde zal het aanbrengen van deze reflecterende laag bijgevolg vergemakkelijken. Bij een beglazing met lage-emissiviteitscoating zal de coating daarentegen meestal op zijde nr. 3 aangebracht worden. In dit geval zal het echter eenvoudiger zijn het gelaagde blad aan de buitenzijde te plaatsen. Nochtans kan die laag ook op zijde 2 aangebracht worden zonder de k-waarde van de beglazing te beïnvloeden.
12
34
De plaatsingswijze van de beglazing heeft geen invloed op de windweerstand, de lichtdoorlaatbaarheid en de akoestische eigenschappen van de beglazing. Voor de plaatsing van de glaslatten wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
6.5 PROEVEN
Overeenkomstig de norm NBN S 23-002 worden de inbraakrisico’s in 3 categorieën onderverdeeld, zoals schematisch weergegeven in tabel 7. De classificatie gaat uit van de doorgangsmogelijkheden.
Tabel 7 Classificatie van inbraakvertragende beglazing volgens de norm NBN S 23-002, in stijgende volgorde van inbraakvertraging (zie ook tabel 6). KLASSE
WAARBORG
TOEPASSING
I
vertraging van de doorgang van een menselijk lichaam
woning of appartement in stedelijke omgeving
II
belet voorwerpen weg te nemen door een opening van 0,30 m x 0,30 m
afgelegen woning (grote middelen kunnen bij de inbraakpoging worden ingezet)
III
belet een opening te maken om de voorarm door te steken (0,12 m x 0,12 m)
privé-woning van een verzamelaar
33
TV 206 – december 1997
7
ROLLUIKEN
7.1 TERMINOLOGIE
Het rolluiksysteem kan in hoofdzaak verdeeld worden in vier elementen (afbeelding 37) : ◆ het rolluikblad, voorzien van zijsluitstukken, stormhaken, scharniersysteem van de lamellen, … ◆ de zijgeleidingen, voorzien van uitzetsystemen, geluiddempende strippen, (eventueel) geleidingsrol, … ◆ het bedieningssysteem, bestaande uit de oprolas, het ophaalmechanisme en alle toebehoren. De bediening kan gebeuren met een trekstopophaallint, een kabel, een stang of door elektrische aandrijving ◆ de rolluikkast, voorzien van thermisch en akoestisch isolatiemateriaal, verluchtingsroosters, …
Afb. 37 Samenstellende elementen van een rolluik. 1. Rolluikblad 2. Zijgeleiding 3. Bedieningssysteem 4. Rolluikkast
AAAAAA AAAAAA AAAAAA AAAAAA AAAAAA AAAAAA
4
3
1
3
AAA AA AAA AA
2
Er bestaan veel types rolluiken, die zich onderscheiden door : ◆ het materiaal van het rolluikblad (hout, kunststof, aluminium) en de vorm van de lamellen ◆ het type zijsluitstukken ◆ het type bedieningssysteem ◆ de vorm en de afwerking van de rolluikkast.
AAAAAAAAA A AAAAAA AAAAAA
Afb. 38 Ophefbeveiliging.
Voor een gedetailleerde beschrijving van de bestaande systemen verwijzen we naar TV 143 [41].
7.2 INBRAAK-
Hoewel neergelaten rolluiken een bepaald gevoel van veiligheid kunnen geven, bieden ze op zichzelf onvoldoende bescherming tegen inbraakpogingen langs het buitenschrijnwerk. Ter verbetering van de doeltreffendheid, moet de eventuele plaatsing van rolluiken steeds vergezeld worden van bijkomende maatregelen aan het schrijnwerk en de beglazing, zoals in hoofdstukken 4, 5 en 6 beschreven.
BEVEILIGING
Afb. 39 Stormhaken. stormhaak rolluikblad zijgeleiding
Het gebruik van voorzetrolluiken is in dit verband niet aanbevolen. luikblad niet rond de oprolas draait maar tegen de bovenkant van de rolluikkast stoot.
Aanwezige rolluiken kunnen verbeterd worden door het aanbrengen van een automatische ophefbeveiliging of door stormhaken.
Stormhaken beletten dat het rolluikblad op eenvoudige wijze uit de zijgeleidingen kan gelicht worden (afbeelding 39).
Een ophefbeveiliging (afbeelding 38) heeft het voordeel dat ze automatisch in werking treedt wanneer getracht wordt het rolluik van buitenuit te openen. Een metalen veer zorgt ervoor dat het rol-
Ter versteviging van de PVC-lamellen van courante rolluiken kunnen metalen verstijvingsprofie-
34
TV 206 – december 1997
len aangebracht worden, bijvoorbeeld om de 3 à 4 lamellen.
Bij winkeletalages met goederen van grote waarde zijn bijzondere maatregelen te treffen qua inbraakbeveiliging.
Bij winkeluitstalramen wordt aanbevolen afsluitbare metalen rolluiken achter het glas te plaatsen. De combinatie inbraakvertragende beglazing - rolluik betekent een belangrijke verbetering van de inbraakbeveiliging. De geleidingen van het rolluik moeten stevig in de ruwbouw verankerd worden om lostrekken te vermijden.
7.3 BEPROEVING
Het rolluik kan getest worden in combinatie met een deur- of venstersysteem, en dit volgens de hiervoor aangehaalde Europese voornormen (prENV 1627 en verder; zie hoofdstukken 4 en 5).
35
TV 206 – december 1997
8
GARAGEPOORTEN
8.1 ALGEMEEN
Volgende maatregelen verbeteren de beveiliging van de zwakke punten van garagepoorten : ◆ vergroten van de stijfheid van het (de) poortblad(en) : dit voorkomt het uitlichten van de nachtschoot uit de sluitkom ◆ een stevige en zware kruk ◆ een inbraakvertragend slot en cilinder, evenals veiligheidsbeslag (zie hoofdstukken 3 en 4) ◆ minstens 2 vergrendelingen in het vaste kader of ingemetselde potten ◆ afstandsbediening : een eenvoudig systeem kan gefraudeerd worden door het onderscheppen van de (vaste) code; een systeem met wisselende code biedt een grotere veiligheid ◆ bevestiging in de ruwbouw : zie § 5.2.5 (p. 29).
De loopdeur van garagepoorten en om de hoek schuivende poorten kunnen beveiligd worden als buitendeuren. Wanneer de garagepoort onvoldoende kan beveiligd worden, kan men de eerste binnendeur van de woning tegen inbraak beveiligen (zie hoofdstuk 4).
8.2 BLOKKEREN
De poort kan voor een lange periode geblokkeerd worden door middel van een deurbalk of haaksloten die opengaan onder elektrische stroom. Ook de geleidingswieltjes kunnen geblokkeerd worden.
VAN DE POORT
36
TV 206 – december 1997
9
KELDEROPENINGEN
De beveiliging van kelderopeningen hangt af van hun type : ◆ kelderdeksels of roosters met afmetingen tot 50 cm bij 50 cm : – vergrendeling door één zware ketting, voorzien van een spanschroef en een stevige muurverankering – afscherming onder het kelderdeksel of rooster door middel van een traliewerk, gelaagd glas of polycarbonaat ◆ kelderdeksels of roosters met afmetingen groter 50 cm bij 50 cm : – vergrendeling door middel van twee stangen, voorzien van een stevige muurverankering (afbeelding 40)
– vergrendeling door twee zware kettingen, voorzien van een spanschroef en een stevige muurverankering – afscherming onder het kelderdeksel of rooster door middel van traliewerk, gelaagd glas of polycarbonaat ◆ ondergrondse kelderramen : – beveiliging van het kelderdeksel of rooster op één van de bovengenoemde wijzen – beveiliging van het raam op één van de in hoofdstuk 5 voorziene wijzen ◆ bovengrondse kelderramen : beveiliging van het raam op één van de in hoofdstuk 5 voorziene wijzen.
Afb. 40 Beveiliging voor kelderrooster.
37
TV 206 – december 1997
10 LICHTKOEPELS Lichtkoepels worden hoofdzakelijk vervaardigd uit polymethylmethacrylaat (PMMA). Bij het beproeven ervan volgens de goedkeuringsrichtlijnen van de EUtgb blijkt dat bij een impact van een stalen bol met een gewicht van 1000 g die van 1 m hoogte valt, er slechts een deuk wordt vastgesteld; breuk of andere schade komt niet voor.
komen dat de koepel van buitenaf kan worden losgemaakt. Afbeelding 41 geeft een voorbeeld van de opbouw van een vaak gebruikt type lichtkoepel dat niet voldoet aan de hiervoor gestelde voorwaarde. Met éénrichtingsschroeven bevestigde lichtkoepels kunnen niet als veilig beschouwd worden indien de montage van buitenaf gebeurt, maar bieden een verbetering ten opzichte van de bevestiging met gewone schroeven (afbeelding 42).
Toch is deze relatief hoge slagvastheid meestal niet voldoende voor de vervaardiging van inbraakwerende koepels. Hiervoor wordt polycarbonaat gebruikt. Lichtkoepels van dit materiaal in hun grootst mogelijke uitvoering (grootteorde : 3000 mm x 1750 mm) weerstaan aan een impact van een gewicht van 50 kg die van 2,40 m hoogte valt (impactenergie : 1200 joule). Dergelijke lichtkoepels zijn zeer geschikt voor inbraakveilige toepassingen.
Indien er twijfels bestaan over het inbraakvertragende effect van een bepaald systeem, is het wenselijk een bijkomende bescherming langs binnen te voorzien om het binnendringen te verhinderen. Dit kan bv. door het plaatsen van inbraakvertragend glas, een polycarbonaatplaat of een traliewerk onder de lichtkoepel. Deze systemen moeten voldoende mechanische weerstand bezitten en gemakkelijk te reinigen zijn.
Belangrijk voor alle koepels is de wijze van montage. Aangezien deze laatste van buitenaf gebeurt, dienen maatregelen genomen te worden om te voorAfb. 41 Opbouw van een vaak gebruikt type lichtkoepel. 1. Draagvloer 4. Warmte-isolatie 2. Afschotlaag 5. Dampscherm 3. Bevestiging 6. Dakafdichting 4
AAA
5 6
3 2 1
Afb. 42 Bevestiging van een lichtkoepel met éénrichtingsschroeven.
afsluitkapje
afsluitclips inlegvloot montagemoer
montagebout rubberdichting
koepelschaal van polycarbonaat éénrichtingsschroef
38
TV 206 – december 1997
LITERATUURLIJST 1. Association française de normalisation NF P 20-310 Guide pour les performances de résistance à l’effraction des blocs-portes. Parijs, AFNOR, december 1987.
bestendige deuren van gebouwen – C.T.K. 3.1. Brussel, B.V.V.O., Afdeling Brand en Zaakschadeverzekeringen, maart 1993. 13. Briers E. Weerstand tegen inbraak van deuren voor gebouwen. Brussel, Nationale Vereniging voor Beveiliging tegen Brand en Binnendringing, Dossier nr. 97, bijlage bij NVBB-magazine, nr. 116, juni 1993.
2. Association française de normalisation NF P 20-311 Spécifications techniques de résistance à l’effraction par des moyens destructifs des blocsportes munis de leurs accessoires. Parijs, AFNOR, oktober 1982.
14. Building Research Establishment Proposals for a standard for the security of doorsets. Garston-Watford, BRE, Occasional Paper, december 1993.
3. Association française de normalisation NF P 20-515 (EN 85) Méthodes d’essais des portes. Essai de choc de corps dur sur les vantaux de portes. Parijs, AFNOR, augustus 1980. 4. Association française de normalisation NF P 20-519 Portes. Essai d’ébranlement du vantail. Parijs, AFNOR, november 1983.
15. Deutsches Institut für Normung DIN V 18054 Fenster; Einbruchhemmende Fenster. Begriffe, Anforderungen, Prüfungen und Kennzeichnung. Berlijn, DIN, december 1991.
5. Association française de normalisation NF P 20-527 (EN 162) Méthodes d’essais des portes. Essai de choc de corps mou et lourd sur les vantaux de portes. Parijs, AFNOR, oktober 1985.
16. Deutsches Institut für Normung DIN V 18103 Türen. Einbruchhemmende Türen. Begriffe, Anforderungen, Prüfungen und Kennzeichnung. Berlijn, DIN, maart 92.
6. Association française de normalisation NF P 20-551 Méthodes d’essais de résistance à l’effraction par des moyens destructifs des blocsportes munis de leurs accessoires. Parijs, AFNOR, oktober 1982.
17. European Committee for Standardization PrEN 356 Glass in building. Security glazing. Testing and classification of resistance against manual attack. Brussel, CEN, TC 129/WG 15, augustus 1994. 18. European Committee for Standardization PrEN 1303 Building hardware. Cylinders for locks. Requirements and test methods. Brussel, CEN, TC 33, oktober 1997.
7. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN D 50-001 Ventilatievoorzieningen in woongebouwen. Brussel, BIN, 1991. 8. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 23-002 Glaswerk. Brussel, BIN, 1989.
19. European Committee for Standardization PrEN 1906 Building hardware. Lever handles and knobs. Requirements and tests methods. Brussel, CEN, TC 33, april 1995.
9. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 23-002 1 Addendum 1 aan NBN S 23-002 Veiligheidsbeglazing. Brussel, BIN, 1992.
20. European Committee for Standardization PrEN 12209-1 Building hardware. Locks and latches. Part 1 : Mechanically operated locks and latches. Requirements and test methods. Brussel, CEN, TC 33, november 1995.
10. Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen Bouwkundige inbraakbeveiliging. Deel I : Classificatie van inbraakwerende deuronderdelen. Sloten – C.T.K. 2. Brussel, B.V.V.O., Commissie Diefstal, 1986.
21. European Committee for Standardization – prENV 1627 Windows, doors, shutters – Burglar resistance – Requirements and classification – prENV 1628 Windows, doors, shutters – Burglar resistance – Test method for the determination of resistance under static loading – prENV 1629 Windows, doors, shutters – Burglar resistance – Test method for the determination of resistance under dynamic loading – prENV 1630 Windows, doors, shutters – Burglar resistance – Test method for the determination of resistance to manual burglary attempts Brussel, CEN, september 1997.
11. Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen Voorschriften betreffende de classificatie door de B.V.V.O. van de afgewerkte glasprodukten (minerale, organische of gemengde produkten) rekening houdend met hun weerstand aan de manuele inbraakpogingen en hun specificaties betreffende de levering en de plaatsing ervan – C.T.K. 4. Brussel, B.V.V.O., Technische Commissie Diefstal, juli 1987. 12. Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen Voorschriften voor de classificatie van inbraak-
39
TV 206 – december 1997
22. Generale staf van de rijkswacht Inbraakpreventie. Een gids met tips ter voorkoming van inbraak in private woningen. Brussel, Generale staf van de rijkswacht, 1995.
32. Nederlands Normalisatie-instituut NEN 5088 Inbraakveiligheid van gebouwen. Toepassing van hang- en sluitwerk. Delft, NNI, 2de druk, december 1994.
23. Gütegemeinschaft Schlösser und Beschläge Güteanforderungen an RAL-Drehkippbeschläge (Auszug aus “Gütesicherung RAL-RG 607/3 für Drehkippbeschläge”. RAL Deutsches Institut für Gütesicherung und Kennzeichnung e.V., Bonn, oktober 1983), Velbert.
33. Nederlands Normalisatie-instituut NEN 5089 Inbraakveiligheid van gebouwen. Inbraakwerend hang- en sluitwerk. Eisen en beproevingsmethoden. Delft, NNI, 2de ontwerp, december 1994. 34. Servicepunt Veilig Wonen Politiekeurmerk Veilig Wonen. Rotterdam, Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV)/Servicepunt Veilig Wonen, 2de druk, juli 1997.
24. Informatiecentrum voor Gelaagd Glas Vragen en antwoorden over gelaagd veiligheidsglas. Brussel, ICGG, z.d.
35. Stichting Bouwresearch Beveiliging van gebouwen. Deel 1 : Eengezinswoningen. Rotterdam, Stichting Bouwresearch, Rapport nr. 160, 1987.
25. Institut für Fenstertechnik Prüfung und Beurteilung der Einbruchhemmung von Fenstern. Rosenheim, IFT, Fenster und Fassade, 1988.
36. Stichting Kwaliteitscentrum Gevelelementen Nationale beoordelingsrichtlijn voor de afgifte van KOMO-Produktcertificaten voor inbraakwerend hang- en sluitwerk voor ramen, deuren en luiken (BRL 3104). De Meern, SKG, februari 1997 + Wijzigingsblad, juni 1997.
26. Ministerie van Binnenlandse Zaken Koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten bepaalde financiële hulp van de Staat kunnen krijgen op het vlak van de veiligheid en de inbraakpreventie. Brussel, MBZ, Belgisch Staatsblad, 15 september 1995.
37. Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid Inbraak. Een fenomeenbeschrijving. Brussel, VSPP, oktober 1995.
27. Ministerie van Binnenlandse Zaken Omzendbrief nr. I/VSPP/3 van 11 april 1995 betreffende het modelreglement voor het instellen van een gemeentelijke premie inzake technopreventieve maatregelen ter voorkoming van inbraak in woningen. Brussel, MBZ, Belgisch Staatsblad, 15 september 1995.
38. Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid Technopreventie. Informatie over organisatorische, bouwkundige en elektronische maatregelen ter voorkoming van inbraak in woningen. Brussel, V.S.P.P., 1997.
28. Ministerie van Binnenlandse Zaken Omzendbrief nr. I/VSPP/3bis van 14 april 1995 in verband met de financiële hulp die de gemeenten van de Staat kunnen krijgen inzake gemeentelijke premies voor inbraakpreventie. Brussel, MBZ, Belgisch Staatsblad, 15 september 1995.
39. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Dikte van gevelglas. Weerstand tegen windbelasting. Brussel, WTCB, Rapport, nr. 2, 1993. 40. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Plaatsen van buitenschrijnwerk. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 188, juni 1993.
29. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 38 Glaswerk (1980) + Addendum 1 Veiligheidsbeglazing (1987). Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties.
41. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Rolluiken voor woningen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 143, oktober 1982.
30. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 52 Buitenschrijnwerk. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1985. 31. Ministerie van Verkeer en Infrastructuur STS 53 Deuren. Brussel, MVI, Eengemaakte Technische Specificaties, 1990.
40
TV 206 – december 1997
B R U S S E L Maatschappelijke zetel Violetstraat 21 - 23 B-1000 Brussel algemene directie 02/502 66 90 02/502 81 80
☎
publicaties 02/511 33 14 02/511 09 00
☎
Z A V E N T E M Kantoren Lozenberg I, 7 B-1932 Sint-Stevens-Woluwe (Zaventem) 02/716 42 11 02/725 32 12
☎
technisch advies - communicatie - kwaliteit toegepaste informatica bouw planningtechnieken ontwikkeling & innovatie
L I M E L E T T E Proefstation Avenue Pierre Holoffe 21 B-1342 Limelette 02/655 77 11 02/653 07 29
☎
onderzoek laboratoria vorming documentatie bibliotheek