Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning
Aanvrager Aangevraagde activiteiten Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk Projectnummer
: : : : : : :
Koninklijke Ten Cate wijzigen van beschermingsniveau 1 naar beschermingsniveau 2 Campbellweg 30, Nijverdal 21 december 2011 9 augustus 2012 2012/0193993 ZHZ-WABO-2012-001229
1
Colofon
Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 75 00 www.overijssel.nl
[email protected]
2
1
BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING
1.1
Onderwerp Wij hebben op 21-12-2011 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Ten Cate Advanced Composites BV. Het betreft het een aanvraag voor het veranderen van beschermingsniveau 1 zoals bedoeld in de PGS 15 naar beschermingsniveau 2 inclusief een sprinklerinstallatie voor locatie 50, gebouw 19. De belangrijkste reden voor de aanvraag is dat het samenstel van sprinkler- en brandmeldinstallatie niet certificeerbaar is. De aanpassing van de vergunning leidt er toe dat de verplichting tot certificering komt te vervallen, maar dat wel een hoog beschermingsniveau wordt bereikt. De aanvraag gaat over Cambellweg 30 en is geregistreerd onder nummer OLO 282337. Concreet wordt verzocht om een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder e (milieu) Wabo.
1.2
Besluit Wij hebben het voornemen om, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: • de omgevingsvergunning te verlenen (artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo); • de aanvraag met uitzondering van bijlage 2a, de mail van 2 juli 2012 inzake de maxmale hoeveelheden brandbare stoffen in kunststof emballage aan de vergunning te verbinden; • voorschrift 7.4.1 van de revisievergunning d.d. 25 februari 2009, kenmerk 2009/002221 in te trekken; • bijgaande voorschriften aan de vergunning te verbinden.
1.3
Ondertekening en verzending GS,
Deze beschikking is verzonden aan de aanvrager. Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan: • Gemeente Hellendoorn; • Waterschap Regge en Dinkel; • Inspectie ILT.
1.4
Rechtsmiddelen De aanvraag en de ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken worden op grond van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 16 augustus 2012 ter inzage gelegd. U kunt binnen zes weken na start van de ter inzage termijn eventuele zienswijzen tegen of adviezen over de ontwerpbeschikking indienen bij het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, Postbus 10078, 8000 GB Zwolle.
3
INHOUDSOPGAVE 1 1.1 1.2 1.3 1.4
BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING ................................................................... 3 Onderwerp 3 Besluit 3 Ondertekening en verzending 3 Rechtsmiddelen 3
Voorschriften ...................................................................................................................... 6
1.
Sprinkler- en brandmeldinstallatie..................................................................... 7
2.
Bedrijfsnoodplan................................................................................................ 8
Overwegingen .................................................................................................................... 9
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.5.1 1.5.2 1.5.3 1.5.4 1.5.5 1.6
PROCEDURELE ASPECTEN ................................................................................ 10 Onderwerp 10 Bevoegd gezag 10 Volledigheid van de aanvraag 10 Adviezen 10 Memo brandweer 10 beschermingsniveau 11 Blussing met sprayl/mist 11 Gegarandeerde werking van de sprinklerinstallatie 11 Opstellen UPD 12 Schuimvormend middel 12 Huidige vergunningsituatie 12
2 2.1 2.2 2.3 2.4
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING ........................................ 12 Coördinatie met de Waterwet 12 M.e.r.- (beoordelings)plicht (onder drempelwaarden D-lijst) 12 Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer 13 Milieucompartimenten 13
3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4 3.5 3.6
EXTERNE VEILIGHEID ...................................................................................... 13 Normering binnen externe veiligheid 13 NMP4 13 Plaatsgebonden risico 13 Groepsrisico 13 Beoordeling plaatsgebonden risico en groepsrisico 14 Plaatsgebonden risico 14 Groepsrisico 14 Conclusie Bevi 14 PGS 15 Op- en overslag gevaarlijke stoffen in verpakkingen 14 Algemeen 14 Situatie Ten Cate 15 Conclusie PGS 15 17 (Intern) bedrijfsnoodplan 17 Beoordeling en conclusie externe veiligheid 17 Registratiebesluit/Regeling provinciale risicokaart 17
4
5
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning
Voorschriften
Aanvrager Aangevraagde activiteiten
: :
Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk Projectnummer
: : : : :
6
Koninklijke Ten Cate wijzigen van beschermingsniveau 1 naar beschermingsniveua 2 inclusief sprinklerinstallatie voor locatie50, gebouw 19 Campbellweg 30, Nijverdal 21 december 2012 9 augustus 2012 2012/0193993 Z-HZ_WABO-2012-001229
1.
Sprinkler- en brandmeldinstallatie 1.1.1
Uiterlijk 1 oktober 2012 moeten de sprinklerkoppen minimaal van het type K155 zijn als bedoeld in de richtlijn FM 7-29. 1.1.2
Uiterlijk 1 oktober 2012 moet er een pompinstallatie aanwezig zijn die de minimaal vereiste hoeveelheid water kan leveren zoals deze is vastgelegd in de ontwerpspecificaties van de sprinklerinstallatie. 1.1.3
Uiterlijk 1 oktober 2012 zendt Ten Cate ter goedkeuring aan het bevoegd gezag een document met daarin de opsomming van de bouwkundige, installatietechnische en organisatorische brandbeveiligingsmaatregelen die tijdens het gebruik van de opslagvoorziening beschikbaar moeten zijn; kwaliteitscriteria, de prestatie-eisen en ontwerpnormen voor de bouwkundige, installatietechnische en organisatorische brandbeveiligingsmaatregelen; de wijze waarop en de frequentie waarin de vergunninghouder aantoont dat de bouwkundige, installatietechnische en organisatorische brandbeveiligingsmaatregelen voldoen aan de gestelde kwaliteitscriteria sluitende onderbouwing van o de aanwezigheid van maximaal 1.000 liter ADR Klasse 3 in verpakkingen van maximaal 25 liter aanwezig mag zijn zonder dat dit bij een incident leidt tot overschrijding van de maximale hoeveelheid bluswater; o de afdoende blussende werking van de sprinklerinstallatie bij een incident met stoffen die niet met een waterstraal maar wel met een spray mogen worden geblust. 1.1.4
Het document als bedoeld in voorschrift 1.1.3 gaat vergezeld van een acceptatiedocument van de onafhankelijke geaccrediteerde inspectie-instantie op basis van de NEN-EN-ISO/IEC 17020. 1.1.5
Vergunninghouder bedrijft, onderhoudt en test de sprinkler- en brandmeldinstallatie als opgenomen in het document genoemd in voorschrift 1.1.3. 1.1.6
Wanneer tijdens een inspectie afwijkingen van de normen als bedoeld in voorschrift 1.1.3 zijn geconstateerd, meldt vergunninghouder dit uiterlijk 4 weken nadat zij het inspectierapport in haar bezit heeft aan het bevoegd gezag. 1.1.7
De melding als bedoeld in voorschrift 1.1.6 gaat vergezeld van een plan waarin is beschreven hoe en op welke termijn de sprinkler- en brandmeldinstallatie (weer) voldoen aan de eisen als bedoeld in voorschrift 1.1.3. 1.1.8
Zolang de goede werking van de brandmeld- of de sprinklerinstallatie niet meer kan worden gegarandeerd, neemt vergunninghouder in overleg met de brandweer compenserende maatregelen. 1.1.9
Vergunninghouder bewaart de resutaten van de inspecties gedurende minimaal 5 jaar.
7
1.1.10
Vergunninghouder laat elke 5 jaar de onderdelen van het goedgekeurde document als bedoeld in voorschrift 1.1.3 diebetrekking hebben op de goede werking van de brandbeveiligingsinstallatie op actualiteit beoordeeld door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.1.4 1.1.11
De beoordeling bestaat in ieder geval uit een beoordeling van de gehanteerde uitgangspunten en normen in het uitgangspuntendocument in relatie tot de op dat moment te hanteren uitgangspunten en normen en in relatie tot eventuele doorgevoerde wijzigingen.
2.
Bedrijfsnoodplan 2.1.1
Vergunninghouder beschrijft in haar bedrijfsnoodplan de samenwerking in termen van organisatie informatie en hulpmiddelen met de brandweer voor de bestrijding van een incident in locatie 50, gebouw 19. 2.1.2
Vergunninghouder draagt er zorg voor dat ten minste 1 keer per 5 jaar de samenwerking als bedoeld in voorschrift 2.1.1 wordt geoefend.
8
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning
Overwegingen
Aanvrager Aangevraagde activiteiten
: :
Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk Projectnummer
: : : : :
Koninklijke Ten Cate wijzigen van beschermingsniveau 1 naar beschermingsniveua 2 inclusief sprinklerinstallatie voor locatie50, gebouw 19 Campbellweg 30, Nijverdal 21 december 2012 9 augustus 2012 2012/0193993 Z-HZ_WABO-2012-001229
9
1 1.1
PROCEDURELE ASPECTEN Onderwerp
Wij hebben op 21-12-2011 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Ten Cate Advanced Composites BV. Het betreft een aanvraag voor het veranderen van beschermingsniveau 1 als bedoeld in de PGS 15 naar beschermingsniveau 2 inclusief een sprinklerinstallatie. De belangrijkste reden voor de aanvraag is dat het samenstel van sprinkler- en brandmeldinstallatie niet certificeerbaar is. De aanpassing van de vergunning leidt er toe dat de verplichting tot certificering komt te vervallen, maar dat wel een hoog beschermingsniveau wordt bereikt. De aanvraag gaat over Campbellweg 30 te Nijverdal. De aanvraag is geregistreerd onder nummer OLO 282337. Concreet wordt verzocht om: een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder e (milieu) Wabo.
1.2
Bevoegd gezag
Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij horende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de integrale omgevingsvergunning te verlenen of (gedeeltelijk) te weigeren. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle aspecten aan de orde komen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, zoals ruimte, milieu, natuur en aspecten met betrekking tot bouwen, monumenten en brandveiligheid. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd.
1.3
Volledigheid van de aanvraag
Ten Cate heeft haar aanvraag op het laatst per mail aangevuld op 2 juli 2012. Het betrof informatie met betrekking tot de maximale hoeveelheid ADR klasse 3 gevaarlijke stoffen in kunststof emballage waarbij een goede sprinklerwerking nog gegarandeerd en de bluswateropvang toereikend is. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen.
1.4
Adviezen
In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag voor advies aan de gemeente Hellendoorn/brandweer en de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) gezonden.
1.5
Memo brandweer
Naar aanleiding onze adviesaanvraag hebben wij per mail van de brandweer Twente een memo ontvangen ter voorbereiding op een overleg met Ten Cate, de opsteller van de richtlijnen van de sprinklerinstallatie en het bevoegd gezag. Onderstaand zijn de elementen van de memo samengevat weergegeven, voorzien van onze afweging en eventuele doorvertaling naar voorschriften.
10
1.5.1
beschermingsniveau
Het standpunt van de brandweer binnen Twente is dat niet akkoord kan worden gegaan met beschermingsniveau 2. Argument, de brandweer kan een opkomsttijd van 15 minuten niet garanderen (verkeershinder, andere calamiteit, etc.).
De brandweer is van mening dat voor het bepalen van het beschermingsniveau de focus zou kunnen liggen op het daadwerkelijke risico in relatie tot de aanwezige voorzieningen. In dit geval ligt het beschermingsniveau dan ‘ergens’ tussen beschermingsniveau 1 en 2.
Ondanks het feit dat de aanwezige sprinklerinstallatie niet is gecertificeerd, kan deze maatgevend zijn voor het brandveiligheidniveau. Dit blijkt ook uit de ingediende rapporten, informatiebladen, etc. Hierbij ligt de focus meer op de bedrijfszekerheid, dan op de werkelijke certificering. Dit kan een oplossingrichting zijn.
Resultaat van de maatwerkoplossing moet zijn, dat de brandweer bij aankomst niet wordt geconfronteerd met een onbeheersbare situatie.
Wij onderkennen en onderschrijven deze opmerkingen. Daarom is de aanwezigheid van een goed werkende sprinklerinstallatie van cruciaal belang. Deze installatie start de blussing al bij een beginnende brand. Hierdoor wordt de kans op een al ontwikkelde brand bij aankomst van de brandweer aanzienlijk verkleind.
1.5.2
Blussing met sprayl/mist In de samenvatting staat beschreven dat voor de betreffende stoffen blussing met water (in de vorm van mist of spray) wel adequaat is. Hierbij wordt de blussing van een sprinkler gelijkgesteld aan spray of mist. Wordt door de leverancier van de stoffen niet bedoeld dat er geblust moet worden door zgn. verneveling? Een normale sprinklerinstallatie vernevelt niet. Ondanks dat de NVBR een uitspraak zou hebben gedaan dat het blussen door een sprinkler overeenkomt met een sproeistraal c.q. vernevelen, houdt de brandweer hierbij twijfels..
Wij hebben in de voorschriften opgenomen dat Ten Cate de verwachte werking van de sprinklerinstallatie aantoont.
1.5.3
Gegarandeerde werking van de sprinklerinstallatie
verklaringen (bijlage 3a en 3b) geven aan dat er onderhoud wordt gepleegd aan de sprinklerinstallatie. Er wordt geen waardeoordeel gegeven of het ontwerp van de sprinklerinstallatie daadwerkelijk ‘aansluit’ op de PGS-opslag. Kortom, is het aannemelijk dat er een effectieve blussing kan plaatsvinden?
Inspectierapport 10.3.18226.710 (bijlage 3c) geeft aan dat de sprinklerinstallatie de beveiliging, die billijkerwijs mag worden verwacht, niet waarborgt. Dit inspectierapport heeft betrekking op de gehele sprinklerinstallatie. De PGS-opslag maakt ‘slechts’ een klein deel uit van het gesprinklerde pand. Onduidelijk is in hoeverre deze conclusie zicht zich verhoudt tot de betreffende PGS-opslag.
Wij onderkennen dit, en hebben in de voorschriften hierin voorzien. Wij eisen een adequaat werkende sprinklerinstallatie voor de PGS-opslag
11
1.5.4
Opstellen UPD Er moet een UPD worden opgesteld om voor de sprinklerinstallatie. Dit zou kunnen leiden tot een certificaat.
Om tot certificering te komen moet naast de sprinklerinstallatie ook de brandmeldinstallatie worden certificeerbaar zijn. Dit laatste is niet mogelijk. In de voorschriften is er in voorzien dat Ten Cate een document opstelt met daarin de eisen waar de sprinklerinstallatie aan moet voldoen. De term UPD is daarin vermeden om verwarring te vermijden.
1.5.5
Schuimvormend middel Het niet in voorraad hebben van alcoholresistent schuimvormend middel is discutabel.
Schuimvormend middel heeft als voordeel dat er (veel) minder water nodig is voor een blussing. Het uitgangspunt is dat de sprinklerinstallatie de primaire blussing uitvoert. Bij aankomst bepaalt de brandweer de strategie voor de verdere blussing en de bescherming van de omgeving. In de voorschriften is opgenomen dat Ten Cate in haar bedrijfsnoodplan de samenwerking in termen van organisatie informatie en hulpmiddelen met de brandweer beschrijft. Het type en de hoeveelheid schuimvormend middel kan daar onderdeel van zijn.
1.6
Huidige vergunningsituatie
Op 25 februari 2009, kenmerk 2009/0022212 hebben wij aan Koninklijke Ten Cate N.V. een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor een inrichting voor het in hoofdzaak vervaardigen van materialen op basis van textiel- en kunststoftechnologie gelegen de Van de Muelenweg 30 te Nijverdal. De voorschriften van de onderliggende (milieu)vergunningen zijn van overeenkomstige toepassing op de aangevraagde verandering, tenzij de aard van de vergunning en/of de aard van de veranderingen zich daartegen verzetten.
2 2.1
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING Coördinatie met de Waterwet
De aangevraagde activiteit heeft betrekking op een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort. De aangevraagde activiteit betreft echter niet het lozen van stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet. Daarom is er geen vergunning nodig op grond van de Waterwet. Coördinatie is derhalve niet aan de orde.
2.2
M.e.r.- (beoordelings)plicht (onder drempelwaarden D-lijst)
De aangevraagde activiteiten vallen niet onder onderdeel D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat er geen m.e.r. beoordeling als bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wm nodig is.
12
2.3
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
Uit artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit blijkt dat op inrichtingen waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), het Activiteitenbesluit niet van toepassing is. Bij Ten Cate is een dergelijke installatie aanwezig, zodat het Activiteitenbesluit niet van toepassing is.
2.4
Milieucompartimenten
De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van het beschermingsniveau zoals dat in de PGS 15 is gedefinieerd. De vigerende vergunning van 25 februari 2009, kenmerk 2009/0022212 vereist voor locatie 50 van gebouw 19 een beschermingsniveau 1. Deze verandering heeft alleen effect op het onderdeel externe veiligheid. Daarom vindt alleen toetsing plaats aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het BBT document PGS 15 (opslag van verpakte gevaarlijke stoffen).
3
EXTERNE VEILIGHEID
3.1
3.1.1
Normering binnen externe veiligheid
NMP4
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij onder meer om de risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Zoals in het NMP4 (Vierde Nationaal Milieubeleidsplan) is aangegeven, is de basis van het huidige risicobeleid dat het gevaar van een activiteit acceptabel is wanneer: het plaatsgebonden risico niet hoger is dan is genormeerd; de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers kan worden verantwoord (het groepsrisico).
3.1.2
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maatstaf om te bepalen welke afstand nodig is tussen de risicodragende activiteit en de bebouwde omgeving. Het plaatsgebonden risico is de kans dat zich op een bepaalde plaats over een periode van één jaar een dodelijk ongeval voordoet als direct gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen, indien zich op die plaats 24 uur per dag en onbeschermd een persoon zou bevinden. De gehanteerde norm voor het plaatsgevonden risico in Nederland is in beginsel 10-6 per jaar (d.w.z. een kans van 1 op de miljoen per jaar). Deze norm is opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi is aangegeven in welke gevallen hiervan (tijdelijk) kan worden afgeweken.
3.1.3
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in een keer een groep personen die zich in de omgeving van de risicosituatie bevindt overlijdt vanwege een ongeval met gevaarlijke stoffen. Met de grootheid groepsrisico is getracht een maat voor maatschappelijke ontwrichting te creëren. In het Bevi is een niet-normatieve benadering van het groepsrisico neergelegd. Het groepsrisico moet -wanneer aanwezig- verantwoord worden. Bij de beoordeling van het groepsrisico is de vraag aan de orde welke omvang van een ramp, gegeven de kans daarop, maatschappelijk aanvaardbaar is.
13
3.2
Beoordeling plaatsgebonden risico en groepsrisico
Bij Ten Cate zijn gevaarlijke stoffen aanwezig in een hoeveelheid die gezien de processen, de aard en de hoeveelheid een risico kunnen vormen voor de omgeving. Op grond van artikel 2, eerste lid, sub f valt de inrichting onder de reikwijdte van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Vanwege de specifieke situatie is met toepassing van artikel 3 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) gevraagd. In de QRA zijn die scenario’s gekozen die tot een zo groot mogelijk effect kunnen leiden. In dit geval is dat een volledig ontwikkelde brand in de PGS 15 opslag zonder dat de sprinklerinstallatie in werking treedt en bij een volledig geopende deur. De resultaten uit de QRA zijn door ons getoetst aan het Bevi.
3.2.1
Plaatsgebonden risico
De norm voor het plaatsgebonden risico (PR) is 10-6. De (iso)risicocontour 10-6 komt niet buiten de inrichting. Binnen de PR 10-6 contour zijn daarmee geen (geprojecteerde) (beperkt) objecten aanwezig zoals bedoeld in het Bevi en is voldaan aan de normering voor het plaatsgebonden risico.
3.2.2
Groepsrisico
In de QRA is het invloedsgebied bepaald. De 1%-letaliteitsgrens vormt de grens van het invloedsgebied. Alleen personen die zich buiten de inrichting maar binnen het invloedsgebied bevinden, hebben invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het invloedsgebied bevindt zich volledig binnen de inrichting. Daarom is er geen sprake van een groepsrisico. Het verantwoorden van de hoogte daarvan is dan ook niet aan de orde.
3.2.3
Conclusie Bevi
Het veranderen van beschermingsniveau 1 naar beschermingsniveau 2 leidt er niet toe dat de normen van het Bevi worden overschreden.
3.3
3.3.1
PGS 15 Op- en overslag gevaarlijke stoffen in verpakkingen
Algemeen
Ten behoeve van de op- en overslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Deze PGS richtlijnen zijn vermeld als bbt-documenten in de Mor (voorheen in de Regeling aanwijzing bbt-documenten). Voor de opslag en/of overslag van verpakte gevaarlijke stoffen is de PGS 15 opgesteld. Deze richtlijn kent een 3-tal beschermingsniveaus (BN1, BN2 en BN3). Wanneer aan de voorschriften van een BN is voldaan, volgt daar uit dat de opslag BBT is. De PGS 15 geeft aan dat opslag van ADR-klasse 3 stoffen mogelijk is tot een hoeveelheid van 100 ton. Daarbij is in een voetnoot aangegeven: “In deze gevallen mag beschermingsniveau 2 worden toegepast indien minder dan 100 000 kg in een opslagvoorziening wordt opgeslagen. Deze uitzondering geldt voor klasse 3 alleen indien het verpakkingsgroep II of III betreft. Daarnaast zal deze uitzondering kritisch worden beoordeeld door het bevoegd gezag en de lokale brandweer op onder meer aspecten als de noodzakelijke veel grotere bluswateropvang, het grotere indirecte ruimtebeslag op grond van het BEVI, de gevolgen van de vuurbelasting in geval van brand voor de omgeving, opslaglocatie van schuimvormend middel en inzetbaarheid lokale brandweer.”
14
3.3.2
Situatie Ten Cate
De opslag van 100 ton klasse 3 stoffen wordt niet overschreden In bijlage 2b van de aanvraag is de aard en de hoeveelheid gevaarlijke stoffen opgenomen die Ten Cate wenst op te slaan in haar PGS 15 opslag. Deze overschrijdt de grens van 100 ton ADR klasse 3 stoffen niet. De hoeveelheid bluswater die vrij kan komen, is beheersbaar. De PGS 15 opslag is voorzien van een automatische vloeistofdrempel. Dit houdt in dat wanneer (blus)water in een controlegoot terechtkomt, de vloeistofdrempel automatisch omhoog komt. Deze vormt dan een opvangbak voor het bluswater binnen de PGS opslag. Het bluswater is afkomstig van de sprinklerinstallatie die in de opslag aanwezig is. FM Global, de ontwerper van de richtlijnen waar de sprinklerinstallatie aan moet voldoen heeft deze maximale bluswateropvang als uitgangspunt genomen om de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die in metalen of kunststofemballage verder onder te verdelen. Een kunststof verpakking zal eerder bezwijken dan een metalen verpakking. Daar is uitgekomen dat er voor kunststof verpakkingen maximaal 1.000 liter ADR klasse 3 stoffen aanwezig mag zijn in hoeveelheden van maximaal 25 liter. Er is een risico dat de lokale brandweer aanvullend op de sprinklerinstallatie zelfstandig een blusactie uitvoert in de PGS-opslag. Dit zou kunnen leiden tot het overvullen van de bluswateropvang. Om dit zoveel als mogelijk te voorkomen is in voorschriften opgenomen dat vergunninghoudster in haar bedrijfsnoodplan de samenwerking met de brandweer voor de bestijding van een incident in locatie 50 van gebouw 19. (PGS 15 opslag) beschrijft. Deze samenwerking moet dan minimaal 1 keer per 5 jaar worden geoefend. Op deze manier blijft de hoeveelheid bluswater beperkt tot de PGS opslag en kan het na afloop van een incident het bluswater gecontroleerd worden afgevoerd. Er is geen grotere ruimtebeslag op grond van het Bevi Dit onderdeel is reeds behandeld in paragraaf 3.2. Gevolgen van een brand op de omgeving zijn beheersbaar. Wanneer een brand in de PGS opslag alsnog overslaat naar andere gebouwen, dan zal het beperkt blijven tot gebouwen die tot de inrichting van Ten Cate behoren. Overigens zijn muren en dak dermate brandwerend (60 en 30 minuten) dat het de lokale brandweer voldoende tijd heeft om de naastliggende objecten te beschermen. De kans echter dat het zover komt, is erg klein en treedt eigenlijk alleen op wanneer de sprinklerinstallatie niet werkt. Om dat te voorkomen is een test- en onderhoudsprogramma voorschreven dat door de controlerende geaccrediteerde instantie is geaccepteerd. De directe inzet van de sprinklerinstallatie en de ondersteuning van de lokale brandweer zorgen er voor dat de kans van optreden van een brand in de omgeving is geminimaliseerd en dat effecten beheersbaar zijn. Is schuimvormend middel nodig De sprinklerinstallatie bestaat uit en dak- en stellingsprinklers. De hoeveelheid water die deze leveren kan binnen de opslag worden opgevangen. De inzet van schuim heeft een reductie van de hoeveelheid water tot gevolg. Het is aan de lokale brandweer om te beoordelen of de inzet van schuimvormend middel een effectieve toevoeging heeft aan de bestrijding van een incident. Om dit te faciliteren hebben wij opgenomen Ten Cate in haar bedrijfsnoodplan de samenwerking in termen van organisatie informatie en hulpmiddelen met de brandweer voor de bestrijding van een incident in locatie 50, gebouw 19 beschrijft. De aanwezigheid van een geschikt schuimvormend middel kan daar onderdeel van zijn.
De aanwezigheid van een sprinklerinstallatie compenseert de opkomsttijd van de brandweer
15
De brandweer geeft in haar advies aan dat zij de opkomst- en inzettijd zoals deze in de PGS 15 bij BN2 zijn genoemd, niet kan garanderen. De sprinklerinstallatie die inwerking treedt nadat een smeltzekerheid is gesmolten, begint in een vroegtijdig stadium met het blussen van een beginnende brand. Wanneer de brandweer wel binnen de voorschreven opkomst- en inzettijd kan starten met blussen, kan een kleine brand zich al verder ontwikkeld hebben dat inzet van groot materieel noodzakelijk is. In het geval van Ten Cate voert de sprinklerinstallatie de blussing in een vroegtijdig stadium uit. De inzet van de brandweer is daardoor veeleer controlerend en ondersteunend aan de sprinklerinstallatie. De aanwezigheid van rookluiken is niet noodzakelijk. In de regel moet een opslag voor BN2 voorzien zijn van rookluiken voor de afvoer van warmte en rook. Dit is nodig om de temperatuur te laten dalen en door verbeterd zicht een binnenaanval mogelijk te maken. Bij Ten Cate zal wanneer de temperatuur bij een beginnende brand hoger wordt dan ca. 60o C, de smeltzekerheid smelten en de sprinklerinstallatie in werking treden. Het water dat in de vorm van een sproeibundel op de brandende/smeulende ondergrond komt, zorgt naast een blussing voor koeling in de opslag.
16
De werking van de sprinklerinstallatie moet gegarandeerd zijn. Uit het bovenstaand komt naar voren dat de sprinklerinstallatie een cruciale rol vervuld in de beveiliging van de PGS opslag. De werking moet dan ook in hoge mate gegarandeerd zijn. Wij hebben daarom de sprinklerinstallatie laten beoordelen door een onafhankelijke deskundige. Daar is uitgekomen dat de sprinklerkoppen onvoldoende water leveren. Als gevolg daarvan heeft Ten Cate het volledige sprinklersysteem opnieuw beschouwd. Samen met de opsteller van de richtlijnen voor de bouw van de sprinklerinstallatie (FM Global), is een nieuw inspectieregime opgesteld. Daarin is de technische lay-out, het onderhoud en het testen van de installatie beschreven. Een onafhankelijke en geaccrediteerde inspectie-instantie moet dit schriftelijk accepteren en inspecties op grond daarvan uitvoeren. Beide documenten moeten ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden gezonden. Certificering is niet noodzakelijk Naast een sprinklerinstallatie bestaat het brandbeveiligingsconcept uit een brandmeldinstallatie. Deze laatste is niet certificeerbaar. Om deze op certificeerbaar niveau te krijgen zijn aanzienlijke investeringen noodzakelijk. Dit komt omdat op de bestaande brandmeldinstallatie ook andere productiehallen aangesloten zijn. Het aanpassen van het een zal als een domino-effect leiden tot de noodzaak van aanpassingen in de andere delen van de installatie. De brandweer is samen met ons van mening dat een goed onderhouden en bedrijfszekere installatie de noodzaak tot certificering zoals bedoeld in de PGS 15 voldoende tegemoet komt.
3.3.3
Conclusie PGS 15
De layout van de installatie in combinatie met het onderhoud- en testschema dat door de inspecterende instantie moet zijn geaccepteerd en door ons worden goedgekeurd, leiden ertoe dat de brandbeveiliging in voldoende mate is gegarandeerd.
3.4
(Intern) bedrijfsnoodplan
In de arbowetgeving is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5 c van het Arbobesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf ook verplicht o.a. hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door deze instanties. In artikel 2.0 c van de arboregeling is geregeld wat er tenminste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage II van de regeling). Ten aanzien van het noodplan hebben wij aanvullende voorschriften opgenomen. Deze zijn specifiek gericht op het voorbereiden op en beheersen van een calamiteit in locatie 50 van gebouw 19 (PGS opslag) in samenspraak met de lokale brandweer.
3.5
Beoordeling en conclusie externe veiligheid
Ten aanzien van de risico’s als gevolg van de activiteiten zijn wij van mening dat wanneer binnen de inrichting conform de aan deze vergunning verbonden voorschriften en andere wettelijke regels gewerkt wordt, er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor de omgeving ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen en dat de “rest” risico’s in voldoende mate worden beheerst.
3.6
Registratiebesluit/Regeling provinciale risicokaart
Op 30 maart 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid in werking getreden. Dit besluit geeft aan welke inrichtingen en welke informatie opgenomen moet worden in het Risicoregister. Daarnaast moeten ook inrichtingen die vallen onder de reikwijdte van de Regeling provinciale risicokaart worden opgenomen in het register. De criteria van het besluit en de regeling zijn samengevoegd in de drempelwaardentabel die is opgenomen in de Leidraad Risico Inventarisatie. Ten Cate valt onder de criteria van het Registratiebesluit en/of de Regeling; na afronding van de vergunningprocedure worden de gegevens in het risicoregister geactualiseerd.
17