Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Beschikking Omgevingsvergunning
Aanvrager Aangevraagde activiteiten Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum beschikking Kenmerk Projectnummer
: : : : : : :
Coöperatieve Aankoopvereniging Den Ham Productie van diervoeder, tankstation en winkel Dorpsstraat 68 Den Ham 8 maart 2013 5 december 2013 2013/0408338 Z-HZ_WABO-2013-00063
1
Colofon
Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 75 00 www.overijssel.nl
[email protected]
2
1.
BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING
1.1
Onderwerp
Wij hebben op 8 maart 2013 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Coöperatieve Aankoopvereniging Den Ham. Het betreft een revisievergunning aanvraag voor een diervoederproducent. De aanvraag gaat over Dorpsstraat 68 te Den Ham. De aanvraag is geregistreerd onder OLO nummer 627310. Concreet wordt verzocht om een revisievergunning op grond van artikel 2.1, lid 1 onder e (milieu) in combinatie met artikel 2.6 van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.2
Besluit
Wij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning, en gelet op artikel 2.1, lid 1 onder e en artikel 2.6 Wabo:
De revisievergunning voor het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan te verlenen aan Coöperatieve Aankoopvereniging Den Ham, Dorpsstraat 68 te Den Ham; Aan deze vergunning de voorschriften zoals opgenomen achter tabblad voorschriften milieu, te verbinden; Dat de vergunning wordt gegeven onder de voorwaarde dat de volgende stukken deel uitmaken van de vergunning: De aanvraag met OLO nr. 627310 Kadastrale tekening; Geografische ligging; Inrichtingstekening; Rioleringstekening; Bijlage 10 specificatie stofemissie; Bijlage 13 Geurrapportage; Bijlage 11 Luchtkwaliteitsrapport; Bijlage 8 detailtekening tankstation; Bijlage 12a bodemrisicoanalyse document; Bijlage 12b bijlage bodemrisicoanalyse; Bijlage 13 IPPC-toets; Bijlage 9 akoestisch rapport; Aanvullende omschrijving aanvraag; Motivatie ten aanzien van AV en AO/IC beleid Den Ham; Voederveiligheidshandboek Wijziging contactgegevens aanvrager.
3
-
1.3
Ondertekening en verzending
1
Met vriendelijke groet, namens Gedeputeerde Staten van Overijssel,
Lars Wuijster, teamleider Vergunningverlening
Deze beschikking is verzonden aan de aanvrager. Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan: - Gemeente Twenterand; - Waterschap Vechtstromen.
1.4
Rechtsmiddelen
Deze beschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Daarnaast wordt een kennisgeving gepubliceerd in De Koerier. Tevens wordt de aanvraag en de beschikking met bijbehorende stukken ter inzage gelegd met ingang van 19 december 2013. Gedurende zes weken, ingaande op de dag na de dag van de ter inzage legging van het besluit, kan beroep worden aangetekend. Het beroepschrift moet worden ingediend bij de Rechtbank Overijssel, sector Bestuursrecht, Postbus 10067, 8000 GB Zwolle. De beschikking treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn voor het indienen van een beroepschrift. Het indienen van een beroepschrift schorst de werking van het besluit niet. Hebben u of derde belanghebbenden er belang bij dat deze beschikking ook na afloop van de beroepstermijn niet in werking treedt, dan kan om een voorlopige voorziening worden verzocht bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, sector Bestuursrecht, Postbus 10067, 8000 GB Zwolle. Wanneer binnen de beroepstermijn om een voorlopige voorziening wordt verzocht, treedt de beschikking pas in werking nadat hierover een beslissing is genomen
1
4
Wilt u in uw correspondentie met de provincie Overijssel: één onderwerp per brief hanteren; het in deze brief opgenomen kenmerk vermelden.
INHOUDSOPGAVE Beschikking Omgevingsvergunning ....................................................................................1
1. 1.1 1.2 1.3 1.4
BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING ...................................................................3 Onderwerp 3 Besluit 3 Ondertekening en verzending 4 Rechtsmiddelen 4
Voorschriften Milieu ............................................................................................................8
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN ..............................................................................9 Terrein van de inrichting en toegankelijkheid 9 Instructies 9 Melding contactpersoon en wijziging vergunninghouder 9 Registratie 9 Bedrijfsbeëindiging 9
3. 3.1 3.2 3.3 3.4
AFVALSTOFFEN ................................................................................................10 Afvalscheiding 10 Opslag van afvalstoffen 10 Acceptatie 10 Registratie 10
4. 4.1
AFVALWATER ...................................................................................................11 Algemeen 11
5. 5.1
ENERGIE...........................................................................................................12 MJA-inrichtingen 12
6. 6.1
EXTERNE VEILIGHEID ......................................................................................12 Opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15 opslagen) 12
7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
GELUID EN TRILLINGEN ...................................................................................12 Algemeen 12 Representatieve bedrijfssituatie 13 Regelmatig afwijkende bedrijfssituatie 13 Incidentele bedrijfssituaties 13 Maximale geluidniveuas 14 Aanvullende voorschriften geluid 14
8. 8.1 8.2 8.3
GEUR ................................................................................................................15 Doelvoorschriften 15 Metingen en rapportage 15 Aanvullende voorschriften 15
9.
VERRUIMDE REIKWIJDTE.................................................................................16
5
9.1
Registratie
16
Procedurele Overwegingen............................................................................................... 17
10. 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8
PROCEDURELE ASPECTEN ................................................................................ 19 Gegevens aanvrager 19 Projectbeschrijving 19 Huidige vergunningsituatie 19 Bevoegd gezag 19 Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure 19 Procedure (uitgebreid) en zienswijzen 20 Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpvergunnin 21 Adviezen 21
11. 11.1 11.2
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING ........................................ 21 Activiteitenbesluit milieubeheer 21 M.e.r.-(beoordelingsplichts)plicht 22
Inhoudelijke Overwegingen Milieu ................................................................................... 23
12. 12.1 12.2
TOETSINGSKADER MILIEU ............................................................................... 24 Inleiding 24 Toetsing oprichten, veranderen of revisie 24
13. 13.1 13.2 13.3
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) ........................................................ 24 Algemeen 24 Concrete bepaling BBT 25 Conclusies BBT 25
14. 14.1 14.2
AFVALSTOFFEN ................................................................................................ 26 Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen 26 Overwegingen voor afvalverwerkers 26
15. 15.1 15.2
AFVALWATER ................................................................................................... 28 Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater 28 Beoordeling en conclusie 29
16. 16.1 16.2
BODEM ............................................................................................................. 29 Het kader voor de bescherming van de bodem 29 Nulsituatieonderzoek 29
17. 17.1
ENERGIE .......................................................................................................... 29 Meerjarenafspraak energie-efficientie 29
18. 18.1 18.2 18.3 18.4
EXTERNE VEILIGHEID ...................................................................................... 30 Algemeen 30 Relatie met Atex 30 Op- en overslag gevaarlijke stoffen 30 Bouwbesluit 2012 31
6
18.5
Beoordeling en conclusie
31
19. 19.1 19.2 19.3 19.4 19.5 19.6 19.7 19.8 19.9 19.10 19.11 19.12
GELUID EN TRILLINGEN ...................................................................................31 Algemeen 31 Akoestisch rapport 31 Situatie 32 Akoestisch relevante activiteiten 32 Best beschikbare technieken 32 Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau representatieve bedrijfssituatie (RBS) 32 Maximaal geluidniveau 33 Afwijkende en incidentele bedrijfssituaties 33 Indirecte hinder 34 Controleverplichting 34 Conclusies 34 Trillingen 35
20. 20.1 20.2 20.3 20.4 20.5
GEUR ................................................................................................................35 Landelijk beleid 35 Omgevingssituatie geurhindersituatie 35 Bijzondere regeling uit de NeR: Diervoederindustrie (A3) 36 Toetsing 36 Conclusie 36
21. 21.1 21.2 21.3 21.4 21.5
LUCHT ..............................................................................................................36 Algemeen beleid 36 BBT afweging luchtemissies 37 Verbrandingsemissies van aardgasgestookte installaties 37 Emissie van stof naar de lucht 37 Toetsen aan luchtkwaliteitseisen 37
22. 22.1 22.2
VERRUIMDE REIKWIJDTE.................................................................................38 Vervoer 38 Waterverbruik 39
23. 23.1
CONCLUSIE ......................................................................................................39 Conclusie 39
BIJLAGE 1 :
BEGRIPPEN......................................................................................41
BIJLAGE 2 :
ACTIES ............................................................................................49
BIJLAGE 3:
BEOORDELINGSPUNTEN GELUID……………………………………………..48
7
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Voorschriften Milieu
Aanvrager Aangevraagde activiteiten Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk Projectnummer
8
: : : : : : :
Coöperatieve Aankoopvereniging Den Ham Productie van diervoeder, tankstation en winkel Dorpsstraat 68 Den Ham 8 maart 2013 5 december 2013 2013/03429122013/0408338 Z-HZ_WABO-2013-00063
2.
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
2.1
Terrein van de inrichting en toegankelijkheid
2.1.1
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 2.1.2
Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.
2.2
Instructies
2.2.1
De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Tijdens het in bedrijf zijn van installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende, kundig personeel aanwezig zijn om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen. 2.2.2
De vergunninghouder moet één of meer ter zake kundige personen aan wijzen die in het bijzonder belast zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen voorschriften.
2.3
Melding contactpersoon en wijziging vergunninghouder
2.3.1
De vergunninghouder moet direct nadat de vergunning in werking is getreden schriftelijk naam en telefoonnummer opgeven aan het bevoegd gezag van degene (en van diens plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact kan worden opgenomen. Als deze gegevens wijzigen moet dit vooraf onder vermelding van de wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.
2.4
Registratie
2.4.1
Binnen de inrichting is een exemplaar van deze vergunning (inclusief aanvraag) met bijbehorende voorschriften aanwezig. Verder zijn binnen de inrichting de volgende documenten aanwezig: a. alle overige voor de inrichting geldende milieuvergunningen en meldingen; b. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c. de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen. 2.4.2
De documenten genoemd in voorschrift 2.4.1 onder c. moeten ten minste vijf jaar worden bewaard.
2.5
Bedrijfsbeëindiging
2.5.1
Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle aanwezige stoffen en materialen, die uitsluitend aanwezig zijn vanwege de - te beëindigenactiviteiten, door of namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd.
9
2.5.2
Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van (een van de) activiteiten moet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld. Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden.
3.
AFVALSTOFFEN
3.1
Afvalscheiding
3.1.1
Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: • de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen • papier en karton; • kunststoffolie.
3.2
Opslag van afvalstoffen
3.2.1
De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
3.3
Acceptatie
3.3.1
De procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle van afvalstoffen moeten gedurende de openingstijden van de inrichting voor het bevoegd gezag ter inzage liggen. 3.3.2
Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle moeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: • de reden tot wijziging; • de aard van de wijziging; • de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het AV-beleid en de AO/IC; • de datum waarop vergunninghouder de wijziging wil invoeren. 3.3.3
Indien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze moet in het acceptatiereglement van het AV-beleid en AO/IC zijn vastgelegd.
3.4
Registratie
3.4.1
In de inrichting moet een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle aangevoerde afvalstoffen en van alle aangevoerde stoffen die bij de be- of verwerking van afvalstoffen worden gebruikt het volgende moet worden vermeld:
10
a. b. c. d. e. f. g.
de datum van aanvoer; de aangevoerde hoeveelheid (kg); de naam en adres van de locatie van herkomst; de naam en adres van de ontdoener; de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; de euralcode (indien van toepassing); het afvalstroomnummer (indien van toepassing).
3.4.2
Ten behoeve van de registratie als bedoeld in dit hoofdstuk moet een registratiepost aanwezig zijn. De hoeveelheden die op grond van dit hoofdstuk moeten worden geregistreerd moeten worden bepaald door middel van een op de inrichting aanwezige weegvoorziening. De weegvoorziening(en) waarvan gebruik wordt gemaakt moet(en) overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften van het Nederlands Meetinstituut zijn geijkt. Op aanvraag moeten geldige certificaten van weegvoorziening(en) aan het bevoegd gezag ter inzage worden gegeven. 3.4.3
Er moet een sluitend verband bestaan tussen de afvalstoffenregistratie als bedoeld in dit hoofdstuk en de financiële administratie. 3.4.4
Alle op grond van dit hoofdstuk te registreren gegevens moeten dagelijks worden bijgehouden en samen met de in het vorige voorschrift genoemde rapportage gedurende ten minste vijf jaar op de inrichting te worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren op aanvraag ter inzage worden gegeven.
4.
AFVALWATER
4.1
Algemeen
4.1.1
Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar vuilwaterriool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar vuilwaterriool of de bij een zodanig openbaar vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk behorende apparatuur; b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk; c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt. 4.1.2
Alle te lozen bedrijfsafvalwaterstromen moeten aan de volgende eisen voldoen: a. de temperatuur in enig steekmonster mag niet hoger zijn dan 30°C, bepaald volgens NEN 6414 (2008); b. de zuurgraad, uitgedrukt in pH-eenheden, mag niet lager dan 6,5 en niet hoger dan 8,5 zijn in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een steekmonster, bepaald volgens NEN-ISO 10523 (2008); c. het sulfaatgehalte in enig steekmonster mag niet meer dan 300 mg/l bedragen, bepaald volgens NEN 6487 (1997), NEN-ISO 22743:2006 of NEN-ISO 22743:2006/C1:2007. Als de vergunninghouder gebruik wil maken van een ander analyse of -methode, moet deze geaccrediteerd te zijn door de Raad van Accreditatie, of moet door de vergunninghouder worden aangetoond dat verkregen analyseresultaten vergelijkbaar zijn met de analyse volgens de NENnorm.
11
5.
ENERGIE
5.1
MJA-inrichtingen
5.1.1
Vergunninghouder moet jaarlijks voor 1 april aan het bevoegd gezag rapporteren over: a. De in het voorgaande kalenderjaar bereikte vooruitgang in de uitvoering van het EEP, onderscheiden naar efficiënte maatregelen in het proces, in de keten en duurzame maatregelen; b. De implementatie van systematische energiezorg; c. De verandering van de energie-efficiëntie, alsmede de daarmee samenhangende verandering in CO2-emissies; d. Eventuele vervanging van maatregelen door gelijkwaardige energiebesparende maatregelen. De rapportage vindt plaats overeenkomstig wat is vastgelegd in de tekst van het convenant MJA. 5.1.2
In het geval dat vergunninghouder de deelname aan het convenant Meerjarenafspraak Energieefficiëntie (MJA) beëindigt, stelt de vergunninghouder het bevoegd gezag hiervan onverwijld in kennis.
6.
EXTERNE VEILIGHEID
6.1
Opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15 opslagen)
6.1.1
De opslag van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen die vallen onder de ADR-categorieën zoals genoemd in de PGS 15:2011 moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimten plaatsvinden en moet, voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3 van de richtlijn PGS 15:2011, met uitzondering van de voorschriften van de paragrafen 3.7, 3.22 en 3.24 tot en met 3.27. 6.1.2
De opslag van gasflessen (ADR klasse 2) moet in de speciaal daarvoor bestemde opslagvoorziening plaats vinden en moet, voor zover niet anders geregeld in de hierna volgende voorschriften, voldoen aan de voorschriften van de paragrafen 6.1.2, 6.1.3, 6.2 en 6.3 van de richtlijn PGS 15:2011.
7.
GELUID EN TRILLINGEN
7.1
Algemeen
7.1.1
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 7.1.2
Binnen 6 maanden na het in werking treden van de vergunning moet door middel van een akoestisch onderzoek aan het bevoegd gezag worden aangetoond dat aan de voorschriften 7.2.1, 7.3.1, 7.4.1 en 7.5.1 wordt voldaan.
12
7.2
Representatieve bedrijfssituatie
7.2.1
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de representatieve bedrijfssituatie, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoordelingspunt en omschrijving
01 02 20,21 30 34 36 37 38 1
1
woning Dorpsstraat 45 woning Dorpsstraat 39 woning Dorpsstraat 72 woning Zomerweg 9 woning Zomerweg 8a woning Zomerweg 5 woning Zomerweg 4 woning Zomerweg 2
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT in dB(A) dagperiode avondperiode nachtperiode 07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur ho = +1,5 m ho = +5,0 m ho = +5,0 m 48 45 40 46 42 38 47 35 33 40 32 30 36 31 29 38 35 33 38 31 29 35 31 29
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in de bijlage 3 bij deze beschikking.
7.3
Regelmatig afwijkende bedrijfssituatie
7.3.1
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de regelmatig afwijkende bedrijfssituatie (1x per week lossen blaaswagen mineralen), mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoordelingspunt en omschrijving
01 02 20,21 30 34 36 37 38 1
woning Dorpsstraat 45 woning Dorpsstraat 39 woning Dorpsstraat 72 woning Zomerweg 9 woning Zomerweg 8a woning Zomerweg 5 woning Zomerweg 4 woning Zomerweg 2
1
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT in dB(A) dagperiode avondperiode nachtperiode 07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur ho = +1,5 m ho = +5,0 m ho = +5,0 m 57 45 40 54 42 38 47 35 33 41 32 30 37 31 29 39 35 33 38 31 29 36 31 29
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in de bijlage 3 bij deze beschikking.
7.4
Incidentele bedrijfssituaties
7.4.1
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de incidentele bedrijfssituatie (ten hoogste 10x per jaar 24-uurs productie), mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
13
Beoordelingspunt en omschrijving
01 02 20,21 30 34 36 37 38 1
1
woning Dorpsstraat 45 woning Dorpsstraat 39 woning Dorpsstraat 72 woning Zomerweg 9 woning Zomerweg 8a woning Zomerweg 5 woning Zomerweg 4 woning Zomerweg 2
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT in dB(A) dagperiode avondperiode nachtperiode 07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur ho = +1,5 m ho = +5,0 m ho = +5,0 m 48 47 45 46 44 43 47 39 39 40 34 34 36 34 33 38 37 36 38 33 32 35 34 33
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in de bijlage 3 bij deze beschikking.
7.5
Maximale geluidniveuas
7.5.1
Het maximale geluidsniveau LAmax in dB(A) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de representatieve bedrijfssituatie, de regelmatig afwijkende bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoordelingspunt en omschrijving
01 02 20,21 30 34 36 37 38 1
woning Dorpsstraat 45 woning Dorpsstraat 39 woning Dorpsstraat 72 woning Zomerweg 9 woning Zomerweg 8a woning Zomerweg 5 woning Zomerweg 4 woning Zomerweg 2
1
Maximale geluidsniveaus LAmax in dB(A) dagperiode avondperiode nachtperiode 07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur ho = +1,5 m ho = +5,0 m ho = +5,0 m 71 58 58 68 55 55 75 55 50 60 55 50 60 55 50 60 55 50 71 55 50 63 55 50
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in de bijlage 3 bij deze beschikking.
7.6
Aanvullende voorschriften geluid
7.6.1
In de inrichting mogen alleen verbrandingsmotoren in werking zijn die voorzien zijn van een in goede staat zijnde geluidsdemper. 7.6.2
De motoren van bedrijfswagens en andere transportmiddelen met verbrandingsmotoren mogen tijdens het laden en lossen niet in werking zijn, tenzij dit voor het laden en lossen noodzakelijk is. 7.6.3
Audioapparatuur dient zodanig te zijn afgesteld dat geluid afkomstig van deze apparatuur niet hoorbaar is buiten de inrichting. 7.6.4
Het verharde gedeelte van het terrein van de inrichting moet zijn voorzien van een vlak afgewerkte bestrating.
14
8.
GEUR
8.1
Doelvoorschriften
8.1.1
De geurimmissie ter plaatse van de woningen in de omgeving van de inrichting mag vanwege de werkzaamheden binnen de inrichting de geurcontour van 1,4 OUE/m3 als 98 percentielwaarde niet overschrijden.
8.2
Metingen en rapportage
8.2.1
Geuremissiemetingen dienen te worden uitgevoerd conform de NTA 9065. De bijbehorende geurconcentratiemetingen moeten worden uitgevoerd volgens de geldende norm (NEN-EN 13725). Verspreidingsberekeningen dienen te worden uitgevoerd op basis van het Nieuw Nationaal model (NNM). 8.2.2
De geuremissiemetingen dienen onder representatieve bedrijfsomstandigheden door een geaccrediteerde meetinstantie (monstername, analyse en debietmetingen) uitgevoerd te worden. 8.2.3
Een rapportage van de resultaten van de geuremissiemetingen dienen binnen een maand na afloop van de metingen ter beoordeling te worden aangeboden aan het bevoegde gezag. 8.2.4
Het bevoegde gezag moet in de gelegenheid gesteld worden om aanwezig te zijn bij het uitvoeren van geuremissiemetingen. Het bevoegde gezag dient hiertoe ten minste 1 week voorafgaand aan de metingen op de hoogte gesteld te worden. 8.2.5
De geuremissiemetingen moeten worden uitgevoerd conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd meetplan. Dit meetplan beschrijft ten minste: • de wijze waarop de metingen worden uitgevoerd; • het aantal deelmetingen en de monsternameduur; • de bedrijfsomstandigheden waaronder de metingen worden uitgevoerd; • de onderbouwing voor de representativiteit van de genoemde bedrijfsomstandigheden.
8.3
Aanvullende voorschriften
8.3.1
De vergunninghouder treft alle maatregelen of voorzieningen ter voorkoming van geuroverlast en ter beperking van geurwaarneming buiten de inrichting, die redelijkerwijs mogelijk zijn. 8.3.2
Indien het aantal gegronde klachten daartoe aanleiding geeft, dient de vergunninghouder op verzoek van het bevoegde gezag een onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de klachten en de mogelijkheden om geuroverlast te voorkomen.
15
9.
VERRUIMDE REIKWIJDTE
9.1
Registratie 9.1.1
Vergunninghouder moet de jaarrekening van het waterverbruik binnen de inrichting bewaren. De gegevens moeten naar herkomst (drinkwater) worden geregistreerd (in m3).
16
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Procedurele Overwegingen
Aanvrager Aangevraagde activiteiten Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum beschikking Kenmerk Projectnummer
: : : : : : :
Coöperatieve Aankoopvereniging Den Ham Productie van diervoeder, tankstation en winkel Dorpsstraat 68 Den Ham 8 maart 2013 5 december 2013 2013/0408338 Z-HZ_WABO-2013-00063
17
18
10.
PROCEDURELE ASPECTEN
10.1
Gegevens aanvrager Op 8 maart 2013 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen. Het betreft een verzoek van Tebodin Netherlands B.V.(Tebodin) als gemachtigde namens de Coöperatieve Aankoopvereniging Den Ham (C.A.V. Den Ham).
10.2
Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: Revisievergunning voor een producent van diervoeders. In de inrichting worden diervoeders voor varkens, rund- en pluimvee geproduceerd. De productiecapaciteit bedraagt 150.000 ton per jaar en de dagcapaciteit is 700 ton. Daarnaast bestaan de nevenactiviteiten van de inrichting uit een winkel met opslag, een kantoor en een (onbemand) openbaar verkooppunt voor motorbrandstoffen voor het wegverkeer. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning.
10.3
Huidige vergunningsituatie Voor de inrichting zijn eerder de onderstaande vergunningen en/of ontheffingen verleend dan wel meldingen geaccepteerd: SOORT VERGUNNING Revisievergunning
DATUM 27 mei 1998
Melding Besluit tankstations 8.19 melding
10 april 2000
8.19 melding
12 januari 2010
2 mei 2001
KENMERK M4-1998
ONDERWERP Revisie Wijziging tankstation
M2-2001
Wijziging kantoor en winkel Verplaatsing winkel
Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Uit artikel 1.2 lid 1, 2 en 3 van de Invoeringswet Wabo volgt dat een vergunning of ontheffing, die is verleend op grond van het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wabo, gelijkgesteld wordt met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit. Op grond van artikel 1.2b Invoeringswet Wabo geldt een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (artikel 2.1 lid 1 sub e Wabo) ook voor een besluit inhoudende een verklaring als bedoeld in artikel 8.19 Wm.
10.4
Bevoegd gezag Op grond van categorie 28.4 onder a, sub 6; onder b, sub 1 en onder c, sub 1: het opslaan van afvalstoffen van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer, van bijlage I van Bor is het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting is gelegen het bevoegd gezag voor de inrichting.
10.5
Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager bij brief van 21 juni 2013 met kenmerk 2013/0202417, in de gelegenheid gesteld om tot 8 weken na de hiervoor genoemde datum de aanvraag aan te vullen.
19
Wij hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 14 augustus 2013. Na ontvangst van de aanvullende gegevens hebben wij de aanvraag getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. De termijn voor het nemen van het besluit is opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld. In dit geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met 8 weken.
10.6
Procedure (uitgebreid) en zienswijzen Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo.
Wij hebben binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn van 6 maanden te verlengen met 6 weken als bedoeld in artikel 3.12, lid 8 Wabo. Van het ontwerp van de beschikking hebben wij kennis gegeven in De Koerier van 16 oktober 2013. Tussen 17 oktober 2013 en 28 november 2013 heeft het ontwerp ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Wij hebben een zienswijze ontvangen van A. Beskers van Tebodin namens CAV den Ham met betrekking tot de aan de ontwerpbeschikking verbonden geluidsvoorschriften 7.2 t/m 7.4 (langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus). Samengevat luidt de zienswijze: in plaats van dat er een beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van het geluidbeleid van de gemeente Twenterand zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek behorend bij de aanvraag opgenomen als geluidsvoorschrift. Dit wordt niet realistisch geacht. Daarnaast wordt gesteld dat de opgenomen (berekende) geluidsniveaus niet controleerbaar zullen zijn tegen de heersende equivalente achtergrondwaarde, door afwijkingen in bedrijfsduur in verband met kleine tijdcorrecties zullen snel overschrijdingen optreden en kleine wijzigingen zullen snel tot een nieuwe procedure leiden. Ten aanzien van de zienswijze merken wij het volgende op: in de Inhoudelijke Overwegingen Milieu bij de ontwerpbeschikking is onder 19.6 aangegeven dat is getoetst aan het geluidbeleid van de gemeente Twenterand. Het feit dat de geluidsvoorschriften zijn gebaseerd op berekende waarden doet daar niks aan af. Omdat in de oorspronkelijke aanvraag er sprake was van een overschrijding van de ambitiewaarden van het geluidbeleid, is een aanvulling op de aanvraag gemaakt door Teboding B.V. waaruit bleek dat de overschrijding ongedaan kan worden gemaakt met aanvullende geluidreducerende voorzieningen. Er heeft dus wel degelijk een beoordeling plaatsgevonden op basis van het geluidbeleid van de gemeente Twenterand. Ten aanzien van het niet realistisch zijn van de geluidsvoorschriften: deze zijn gebaseerd op het bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek, inclusief aanvulling. In het akoestisch onderzoek zijn alle relevante geluidsbronnen beschreven op basis van de geluidemissie (bronsterkte) en bedrijfstijden. Ten tijde van de aanvraag zijn wij er vanuit gegaan dat het akoestisch onderzoek een realistische beschrijving geeft van de geluidemissie en bedrijfstijden (bedrijfsduurcorrecties) voor de representatieve bedrijfssituatie, de regelmatige afwijking en de incidentele bedrijfssituatie. Daarmee zijn ook de geluidsvoorschriften, gebaseerd op het als realistisch te beschouwen akoestisch onderzoek, realistisch. Voor geluidsbronnen met een hoge tijdsduurcorrectie (transportgerelateerd) geldt dat hier sprake is van gemiddelden. Een individuele afwijking zal niet direct tot overschrijdingen leiden.
20
Voor wat betreft de controleerbaarheid: wanneer metingen worden uitgevoerd, zal niet het opgelegde langtijdgemiddelde beoordelingsniveau worden gemeten, maar het gestandaardiseerde immissieniveaus Li. Hieruit wordt het langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau berekend, rekening houdend met onder meer de bedrijfsduurcorrectieterm Cb en de meteocorrectieterm. Met name in situaties waar sprake is van grote tijdsduurcorrecties (zoals aangegeven in de zienswijze) zal het te meten geluidsniveaus veel hoger zijn dan het uiteindelijk te bepalen/toetsen langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Voor CAV Den Ham geldt dit ook voor stationaire bronnen in de nachtperiode omdat CAV Den Ham in de representatieve bedrijfssituatie niet continu in bedrijf is en de opgenomen ambitiewaarden niet noodzakelijkerwijs overeenkomen met de feitelijke situatie op een waarneempunt. Tot slot: de revisievergunning is verleend op basis van de ingediende aanvraag. Onder 10 “Toekomstige ontwikkelingen” is uitsluitend aangegeven dat op termijn de stoomketel wordt vervangen. Wij gaan er vanuit dat dit een ketel is die voldoet aan de Stand der Techniek en voor wat betreft geluid milieneutraal kan worden geregeld met een reguliere procedure. Concluderend: wij hebben de zienswijzen beoordeeld, maar op basis van bovenstaande overwegingen zien wij geen aanleiding de geluidsvoorschriften aan te passen.
10.7
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpvergunnin Ten opzichte van de ontwerpvergunning zijn geen wijzigingen aangebracht
10.8
Adviezen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies gezonden aan het Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om advies uit te brengen en dit advies is verwerkt in hoofdstuk 15 van deze beschikking.
11.
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING
11.1
Activiteitenbesluit milieubeheer In Algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) kunnen voor bepaalde activiteiten direct werkende eisen worden gesteld. Deze eisen mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. In de omgevingsvergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. In bijlage 1 onder B of C van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een vergunningplicht geldt. Op type C inrichtingen kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen. De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn die voorschriften voor aspecten en activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling.
21
Binnen C.A.V. Den Ham vinden activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel)activiteiten - moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling: 1.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Hoofdstuk 1, afdelingen 2.1 en 2.10 van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 6 (overgangsbepalingen), voor zover dit betrekking heeft op de activiteiten of deelactiviteiten van de inrichting, zoals hieronder opgenomen; Afdeling 2.2 Algemene milieuregels voor lozingen; Afdeling 2.3 Algemene milieuregels voor lucht; Afdeling 2.4 Algemene milieuregels voor bodem; Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater niet afkomstig van bodembeschermende voorziening; Paragraaf 3.2.1 Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie; Paragraaf 3.3.1 Afleveren van vloeibare brandstof en aardgas t.b.v. openbare verkoop aan motorvoertuigen voor het wegverkeer; Paragraaf 3.4.2 Opslaan in ondergrondse opslagtanks; Paragraaf 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen.
Voor de opslag van vloeibare brandstof of afgewerkte olie in een ondergrondse tank zijn algemene regels voor financiële zekerheid rechtstreeks van toepassing (artikel 2.24 en 2.25 van het Activiteitenbesluit). Gezien de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit kunnen uitsluitend aanvullende maatwerkvoorschriften worden vastgesteld ten aanzien van deze activiteiten. Er worden in dit geval geen aanvullende maatwerkvoorschriften vastgesteld voor genoemde activiteiten. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit voldoen voor deze situatie.
11.2
M.e.r.-(beoordelingsplichts)plicht Op grond van het Besluit milieueffectrapportage, onderdelen C en D is er met betrekking tot de aangevraagde vergunning/activiteiten geen verplichting om een milieueffectrapport (MER) te maken.
22
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Inhoudelijke Overwegingen Milieu
Aanvrager Aangevraagde activiteiten Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum beschikking Kenmerk Projectnummer
: : : : : : :
Coöperatieve Aankoopvereniging Den Ham Productie van diervoeder, tankstation en winkel Dorpsstraat 68 Den Ham 8 maart 2013 5 december 2013 2013/03429122013/0408338 Z-HZ_WABO-2013-00063
23
12.
TOETSINGSKADER MILIEU
12.1
Inleiding De aanvraag heeft betrekking op een revisievergunning in verband met het veranderen of veranderen van de werking/het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder e en artikel 2.6 Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
12.2
Toetsing oprichten, veranderen of revisie Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij: de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken; met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden; de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen. In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.
13.
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
13.1
Algemeen In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBT-conclusies en bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT. BBT-conclusies is een document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (definitie in artikel 1.1 eerste lid van het Bor): •
•
Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 vijfde lid worden BBT-conclusies bedoeld die worden vastgesteld op basis artikel 75 tweede lid van de Richtlijn industriële emissies. Dit zijn de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Richtlijn industriële emissies; Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid worden de bestaande BREFs bedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare technieken (BAT hoofdstuk) staan uit deze Brefs geldt als BBT-conclusies (totdat nieuwe BBT-conclusies overeenkomstig artikel 75 tweede lid zijn vastgesteld).
BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart worden aangewezen in de Regeling omgevingsrecht.
24
13.2
Concrete bepaling BBT Binnen de inrichting is een installatie aanwezig uit bijlage 1 van richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies uitgevoerd (Richtlijn Industriële Emissies (RIE), voorheen IPPC-richtlijn). Het betreft een installatie voor het bewerken en verwerken behalve het uitsluitend verpakken, van de volgende grondstoffen, al dan niet eerder bewerkt of onbewerkt, voor de fabricage van levensmiddelen of voeder van uitsluitend plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 ton per dag eindproducten of 600 ton per dag eindproducten indien de installatie gedurende een periode van niet meer dan 90 opeenvolgende dagen in om het even welk jaar in bedrijf is. Op deze zgn. IPPC-installatie van C.A.V. Den Ham zijn de volgende BBT-referentiedocumenten (BREF) van toepassing: BREF voedingsmiddelen en zuivel BREF op- en overslag bulkgoederen BREF monitoring BREF cross-media en economics BREF energie-efficiency BREF Afvalbehandeling De aanvraag is getoetst op het toepassen van BBT binnen de inrichting. Bijlage 13 van de aanvraag beschrijft per BBT-maatregel of de maatregel van toepassing is binnen de inrichting en indien dit het geval is “of” en “hoe” de BBT-maatregel wordt toegepast. Wij hebben deze toetsing beoordeeld en de overwegingen zijn in de navolgende paragrafen per milieuthema verwerkt. In aanvulling hierop kan nog het volgende worden opgemerkt: BREF voedingsmiddelen en zuivel In dit BREF-document worden diverse BBT-maatregelen beschreven met betrekking tot milieuzorg en –management. Milieuzorg is gericht op het inzicht krijgen in, het beheersen en het waar mogelijk beperken van de beïnvloeding van het milieu door de bedrijfsactiviteiten. Hierbij spelen de organisatie, planning, procedures en middelen voor het opstellen, implementeren en realiseren van een systeem voor de zorg voor het milieu een belangrijke rol. Conform de aanvraag zijn een groot aantal zaken met betrekking tot milieuzorg opgenomen in het kwaliteitssysteem van CAV Den Ham. Een gecertificeerd milieuzorgsysteem is op grond van de IPPC niet verplicht. De in de aanvraag aangegeven BBT-maatregelen in combinatie met de voorschriften in deze vergunning voldoen aan de definitie van BBT voor milieuzorg en -management. Referentiedocument Monitoring Deze horizontale BREF beschrijft hoe het bevoegd gezag en RIE-bedrijven om moeten gaan met de verplichting die volgt uit de RIE m.b.t. het monitoren van parameters van activiteiten. De inrichting wordt middels diverse vergunningvoorschriften verplicht tot structurele monitoring van afvalstromen, gebruikte grondstoffen, opslag van aanwezige stoffen, emissies, inspecties aan apparatuur, bodemmanagement, energie- en waterverbruik en calamiteiten. Deze gegevens worden in een centraal registratiesysteem vastgelegd en actueel gehouden.
13.3
Conclusies BBT De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
25
14.
AFVALSTOFFEN
14.1
Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen Preventie In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze wij invulling geven aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De totale hoeveelheid afval die binnen de inrichting vrijkomt bedraagt ca. 150 ton, ca.1,5 ton daarvan is gevaarlijk afval. De handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. Hoewel de totale hoeveelheid niet gevaarlijk afval boven de gehanteerde ondergrenzen ligt zijn er afdoende preventiemaatregelen genomen om de hoeveelheid afval terug te dringen. Gezien de getroffen maatregelen zijn wij van mening dat verdere preventiemaatregelen niet mogelijk zijn. Wij vinden het daarom niet nodig om een preventieonderzoek dan wel aanvullende maatregelen voor te schrijven. Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. In het LAP is aangegeven dat voor specifieke afvalstoffen die vrijkomen binnen een inrichting scheiding van die afvalstoffen kan worden verlangd. Wij achten het in de voorliggende situatie dan ook redelijk om afvalscheiding voor te schrijven voor de afvalstroom kunststoffolie. Hiervoor is een voorschrift aan deze vergunning verbonden.
14.2
Overwegingen voor afvalverwerkers Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 2.14 van de Wabo kan de omgevingsvergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 van de Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in het LAP. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de prioriteitsvolgorde in de afvalhiërarchie zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: a. preventie; b. voorbereiding voor hergebruik; c. recycling; d. andere nuttige toepassing, waaronder energieterugwinning; e. veilige verwijdering.
26
Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. Voor de onderhavige aanvraag is sectorplan 3 “procesafhankelijk industrieel afval” van het LAP van toepassing. Sectorplan 3 (Procesafhankelijk industrieel afval) De minimumstandaard voor het bewerken en verwerken van procesafhankelijk industrieel afval is nuttige toepassing, tenzij nuttige toepassing niet mogelijk is op grond van de aard of samenstelling van de afvalstof of de meerkosten van nuttige toepassing substantieel hoger liggen dan de kosten voor verwijdering van de afvalstof. C.A.V. Den Ham accepteert en bewerkt restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie ten behoeve van de afzet van gereed product voor de diervoedersector. De in de aanvraag beschreven wijze van bewerking wordt als een vorm van nuttige toepassing aangemerkt. De werkwijze van C.A.V. Den Ham (materiaalhergebruik) is in overeenstemming met de algemene beleidsuitgangspunten en voldoet aan de minimumstandaard. Conclusie toetsing doelmatig beheer Uit vorenstaande blijkt dat de in de aanvraag beschreven bewerkingsmethode voor de aangevraagde activiteiten voldoet aan de minimum standaard. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende ) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en nietafvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is aangevraagd en vastgelegd in de vergunning. Bij C.A.V. Den Ham worden (afval)stoffen gemengd die qua aard, samenstelling en concentraties met elkaar vergelijkbaar zijn. Het mengen van afvalstoffen is aangevraagd en kan als zodanig worden vergund. AV-beleid en AO/IC In het LAP is aangegeven dat een inrichting die afvalstoffen accepteert over een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) moet beschikken. In het AV-beleid moet zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvinden. In de AO/IC is vastgelegd hoe door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een inrichting kunnen worden beheerst en geborgd om de risico's binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren. AV-beleid en AO/IC C.A.V. Den Ham is voor het kwaliteitsmanagementsysteem van het productschap voor diervoeder overeenkomstig het GMP+ certificatieschema diervoedersector 2006 gecertificeerd. C.A.V. Den Ham is gecertificeerd voor GMP+ B1 (productie, handel en diensten) en GMP+ B2 (Wegtransport diervoeders). Deze kwaliteitsnormen geven een beschrijving van de minimale inspanningen ten aanzien van het acceptatie en verwerkingsbeleid vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle. Vanwege de traceerbaarheid van producten dient C.A.V. Den Ham de volgende gegevens te registreren van alle producten en diensten: a. NAW-gegevens van leveranciers en van afnemers;
27
b. c. d. e.
Datum van (af)levering; Soort product/dienst; Hoeveelheid product; Partijnummer, in voorkomend geval.
Bovendien moeten conform EG-Diervoederhygieneverordening nr. 183/2005 volgens een opgestelde procedure monsters van de grondstoffen worden genomen en bewaard. Tevens moet C.A.V. Den Ham beschikken over een gedocumenteerde procedure voor het (vroeg-) tijdig signaleren en behandelen van signalen, die er op duiden dat de veiligheid van een diervoeder niet in overeenstemming zal kunnen zijn met de wettelijke dan wel GMP+ Feed Safety Assurance schema vastgelegde normen en die tot schade kunnen leiden voor volgende schakels in de keten. Het GMP B1 stelt voor het inkoopproces van grondstoffen eisen en voorwaarden ten aanzien van het specificeren van inkoopeisen en ontvangstcontrole. Beoordeling en conclusie C.A.V. Den Ham is gecertificeerd voor GMP+ B1. Deze norm geeft een beschrijving van de wijze waarop de acceptatie en verwerking (AV) zijn vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheersmaatregelen om de risico's op een onjuiste verwerking te verminderen. De registratie van de ontvangen afvalstoffen is echter nog niet geheel conform de wettelijke vereisten op grond van artikel 5.8 van de Bor. Om die reden is in deze vergunning een registratieverplichting opgenomen als aanvulling op het omschreven AV en AO/IC. Gelet op het bovenstaande concluderen wij dat C.A.V. Den Ham over een adequaat AV en AO/IC beschikt.
15.
AFVALWATER
15.1
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting geen procesafvalwater wordt geloosd. Ook vinden er geen natte schoonmaakwerkzaamheden plaats. Het afvalwater dat wel geloosd worden betreft: spuiwater stoomketel; afvalwater/hemelwater tankplaats; niet verontreinigd regenwater; huishoudelijk afvalwater. Voor de hierboven genoemde afvalwaterstromen hoeven geen voorschriften aan de vergunning te worden verbonden omdat deze voor wat betreft de kwaliteit van het afvalwater vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (zie ook paragraaf 11.1). Wel hebben wij aan de vergunning voorschriften verbonden ten aanzien van de bescherming van het openbaar riool, een zuiveringstechnisch werk of de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur. Deze voorschriften zijn gebaseerd op de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer".
28
15.2
Beoordeling en conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met hetgeen daarover genoemd is in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aan deze vergunning zijn uitsluitend voorschriften verbonden die voortvloeiend uit de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" tot doel hebben het riool te beschermen.
16.
BODEM
16.1
Het kader voor de bescherming van de bodem In afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die voor alle RIE bedrijven onverkort van toepassing zijn. Dit betekent dat de bodemvoorschriften van afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn op alle inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort waar een bodembedreigende activiteit wordt verricht. Dit geldt ook als in de inrichting geen activiteiten worden verricht waarop hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Om deze reden zijn aan deze vergunning geen voorschriften verbonden met betrekking tot de bodembeschermende voorzieningen.
16.2
Nulsituatieonderzoek Voor de inrichting zijn zoals in de aanvraag staat vermeld bodemonderzoeken uitgevoerd. Hiermee is de kwaliteit van het bodemonderzoek geborgd en zijn de resultaten betrouwbaar. Deze onderzoeken geven ons overigens ook geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatieonderzoek.
17.
ENERGIE
17.1
Meerjarenafspraak energie-efficientie C.A.V. Den Ham heeft het convenant Meerjarenafspraak energie-efficiëntie 2013-2016 (MJA3) ondertekend. Met de ondertekening van dit convenant heeft de inrichting de resultaatsverplichting op zich genomen om vierjaarlijks een energie-efficiëntie plan (EEP) op te stellen, dit uit te voeren en jaarlijks over de voortgang in de uitvoering te rapporteren. Daarnaast is de verplichting aangegaan om de in het EEP opgevoerde zekere rendabele maatregelen te nemen ter verbetering van de energie-efficiëntie. Verder heeft de inrichting zich via het convenant verplicht om systematische energiezorg te implementeren die moet voldoen aan vastgestelde criteria. Tot slot zal de inrichting zich overeenkomstig het convenant inspannen energie-efficiëntie te bevorderen via ketenefficiëntie en duurzaam opgewekte energie. Het bedoelde EEP is door het bevoegd gezag beoordeeld en akkoord bevonden. Het EEP is uitgangspunt voor de voorschriften die aan deze vergunning zijn verbonden met betrekking tot energiebesparing.
29
18.
EXTERNE VEILIGHEID
18.1
Algemeen De aard en hoeveelheid van de gebruikte gevaarlijke stoffen en de processen zoals opgenomen in de aanvraag kan een risico vormen voor de omgeving. De belangrijkste risico's zijn: stofexplosie en brandgevaar. In de aanvraag heeft C.A.V. Den Ham vermeld dat in het productieproces zo veel als mogelijk preventiemaatregelen worden genomen om calamiteiten te voorkomen. Deze bestaan uit: metalen voorwerpen worden met behulp van magneten bij de inname, malerij en perserij uit de productstroom verwijderd; ter voorkoming van statische ontlading zijn alle daarvoor in aanmerking komende installatie onderdelen geaard; explosieontlasting op de hamermolenonderbunkers en de daarbij behorende stoffilters en hamermolenafzuiginstallatie; elevatoren zijn voorzien van toerenwachters, slippende elevatoren worden automatisch uitgeschakeld; aan de boven- en onderzijde van elke elevator zijn scheefloopbeveiligingen geplaatst waar nodig en mogelijk is stofafzuiging geplaatst; in de productieruimten geldt een rookverbod; alvorens reparatie- en installatiewerkzaamheden, waarbij open vuur wordt gebruikt of vonken kunnen ontstaan, mogen plaatsvinden dient een schriftelijke toestemming is verstrekt; server- en schakelruimtes zijn voorzien van rookmelders; de gebouwen zijn beveiligd met bliksembeveiligingsinstallatie; de belangrijke productieruimten zijn voorzien van een brandmeld- en detectie installaties.
18.2
Relatie met Atex Een stofexplosie kan zich voordoen wanneer een ontstekingsbron een explosief mengsel van stof en zuurstof (lucht) tot ontsteking brengt. Bij C.A.V. Den Ham bestaat door de aanwezigheid van vrijgekomen en ronddwarrelend stof de kans dat dit stof tot ontbranding of ontsteking wordt gebracht. De verplichtingen voor bedrijven ten aanzien van gas- en stof ontploffingsgevaar zijn verankerd in de Arbowet en het Arbobesluit (ATEX). Concreet gaat het voor inrichtingen (bedrijven) dan met name om het explosieveiligheidsdocument, de RI&E voor de onderdelen gas- en stofontploffing, en de gevarenzone-indeling. De Arbeidsinspectie is de toezichthoudende instantie. Om deze reden worden ten aanzien van stofontploffingsgevaar geen voorschriften aan deze vergunning verbonden.
18.3
Op- en overslag gevaarlijke stoffen Ten behoeve van de op- en overslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Deze PGS richtlijnen zijn vermeld als Nederlandse informatiedocumenten over BBT in de bijlage van de Mor (voorheen in de Regeling aanwijzing bbtdocumenten). Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage is de PGS 15 opgesteld. Uit de aanvraag blijkt dat de opslag voldoet aan deze PGS en daarmee voldoet aan BBT. In deze vergunning is vastgelegd dat aan de relevante onderdelen van de PGS 15 moet worden voldaan.
30
18.4
Bouwbesluit 2012 Het Bouwbesluit 2012 regelt onder andere het brandveilig gebruik van bouwwerken, het brandveilig opslaan van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen, het brandveilig opslaan van kleine hoeveelheden brand- en milieugevaarlijke stoffen en de aanwezigheid, controle en onderhoud van brandbestrijdingssystemen voor de hiervoor bedoelde situaties. Voor voornoemde situaties zijn daarom geen voorschriften in deze vergunning opgenomen.
18.5
Beoordeling en conclusie Ten aanzien van de risico's als gevolg van de activiteiten zijn wij van mening dat wanneer binnen de inrichting conform de aan deze vergunning verbonden voorschriften en andere wettelijke regels gewerkt wordt, er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor de omgeving ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen en dat de "rest" risico's in voldoende mate worden beheerst.
19.
GELUID EN TRILLINGEN
19.1
Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt veroorzaakt door transportbewegingen van en naar de inrichting, stationaire bronnen (geluidemissie vanuit gebouwen en installaties) en het tankstation. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport: "Akoestisch onderzoek naar aanleiding van de aanvraag van een revisievergunning voor de C.A.V. Den Ham", documentnummer 3317001, revisie C, d.d. 14 augustus 2013, opgesteld door Tebodin Nederland B.V. Het geluid wordt in hoofdzaak beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie (de geluidsemissie die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt). Beoordeeld worden de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Bij de toetsing is uitgegaan van het door de gemeente Twenterand vastgestelde geluidbeleid.
19.2
Akoestisch rapport Bij de aanvraag om revisievergunningen is een akoestisch rapport gevoegd: "Akoestisch onderzoek naar aanleiding van de aanvraag van een revisievergunning voor de C.A.V. Den Ham", documentnummer 3317001, revisie C, d.d. 14 augustus 2013, opgesteld door Tebodin Nederland B.V. Het akoestisch rapport is opgesteld conform de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999. In de rapportage zijn de resultaten van berekeningen opgenomen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, het maximale geluidsniveau en de indirecte hinder. Wij hebben het akoestisch rapport beoordeeld en akkoord bevonden.
31
19.3
Situatie De inrichting is gelegen aan de Dorpsstraat 68 te Den Ham binnen de gemeente Twenterand aan de rand van een bedrijventerrein en binnen de bebouwde kom van Den Ham. In de directe omgeving van de inrichting bevinden zich meerdere woningen van derden, waarbij de meest nabijgelegen woning is gesitueerd op korte afstand van de grens van de inrichting (woning Zomerweg 5). Overige omliggende woningen zijn gelegen aan de Zomerweg en de Dorpsstraat.
19.4
Akoestisch relevante activiteiten Op basis van de aanvraag en het daarvoor uitgevoerde onderzoek zijn uit oogpunt van geluid de volgende activiteiten relevant: in- en externe transportbewegingen, geluiduitstraling door productiegebouwen en installaties en het tankstation. Voor een volledige beschrijving van de activiteiten wordt verwezen naar het bij de aanvraag gevoegde geluidsrapport. Dit geluidsrapport beschrijft de representatieve bedrijfssituatie, de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie.
19.5
Best beschikbare technieken Om een hoog niveau van bescherming van het milieu mogelijk te maken, dient de inrichting de meest doeltreffende technieken toe te passen om de emissie van geluid en andere nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Indien door verlening van de vergunning niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast, moeten wij de vergunning weigeren. In het akoestisch onderzoek behorende bij de aanvraag is in hoofdstuk 4 aangegeven welke voorzieningen getroffen zijn ter beperking van de geluidemissie. Verdergaande maatregelen in het kader van Best beschikbare technieken achten wij niet noodzakelijk. Aan te schaffen materieel dient te allen tijde te voldoen aan de (akoestische) stand der techniek.
19.6
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau representatieve bedrijfssituatie (RBS) De gemeente Twenterand heeft voor het betrokken gebied geluidbeleid vastgesteld. In het geluidsbeleid wordt onderscheid gemaakt op basis van gebiedstyperingen zoals "Natuur", "Woongebied" etc., waarbij voor ieder gebiedstype een geluidsklasse als ambitieniveau is aangegeven, alsmede een bovengrens. Voor de meeste woningen in de directe omgeving van de inrichting geldt de gebiedstypering "Woongebied" met een ambitieniveau van 45 dB(A) als etmaalwaarde en een bovengrens van 50 dB(A). Voor enkele nabijgelegen woningen aan de Zomerweg en aan de zuidzijde van de Dorpsstraat geldt de gebiedstypering "Bedrijventerrein" met een ambitieniveau van 50 dB(A) als etmaalwaarde en een bovengrens van 65 dB(A) etmaalwaarde. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de hoogste geluidsniveaus optreden bij de woning aan de Dorpsstraat 45, dit is de woning recht tegenover de inrichting. Het in het akoestisch onderzoek berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bedraagt invallend op de gevels van de woning Dorpsstraat 45 ten hoogste 48 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt voldaan aan de bovengrens van 50 dB(A) als etmaalwaarde voor "Woongebied". De geluidsniveaus bij de overige in de omgeving gelegen woning zijn lager. Het door de gemeente Twenterand vastgestelde geluidbeleid heeft betrekking op nieuwe situaties.
32
Bij vergunningverlening bij bestaande bedrijven, waar in het onderhavige geval sprake van is, gelden als uitgangspunten BBT, vergunde rechten en de voorwaarde dat het geluidklimaat in de omgeving niet verslechtert. In de revisievergunning van 1998 met nummer M4-1998 zijn geluidsvoorschriften opgenomen van 50/45/40 dB(A) in de dag-/avond-/nachtperiode, invallend op de gevels van de omliggende woningen. De nu aangevraagde geluidsniveaus zijn gelijk of lager dan de vergunde geluidsniveaus, waarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het geluidbeleid van de gemeente Twenterand en zijn daarmee toelaatbaar.
19.7
Maximaal geluidniveau Ten aanzien van de grenswaarden voor maximale geluidsniveaus hanteren wij paragraaf 3.2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. In het geluidbeleid van de gemeente Twenterand zijn geen grenswaarden opgenomen ten aanzien van de maximale geluidsniveaus. Voor de woningen gelegen in de omgeving van de inrichting hanteren wij grenswaarden van het maximale geluidsniveau gelijk aan de 60 dB(A) in de dagperiode, 55 dB(A) in de avondperiode en 50 dB(A) in de nachtperiode, zijnde de bovengrens voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau + 10 dB. Bij een overschrijding van de voormelde grenswaarden mogen op grond van de Handreiking de maximale geluidsniveaus (LAmax) echter niet hoger zijn dan de maximale grenswaarden van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Volgens de Handreiking is het overschrijden van de grenswaarde in uitzonderlijke bedrijfssituaties toelaatbaar tot de ten hoogste toelaatbare grenswaarde van 75 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de nachtperiode. Uit het geluidsrapport blijkt dat de maximale geluidsniveaus niet overal voldoen aan de grenswaarde van 60/55/50 dB(A) in de dag-/avond-/nachtperidoe (LAr,LT + 10 dB) en aan de maximale grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode. Deze overschrijdingen worden met name veroorzaakt door transporbewegingen. Aan deze bronnen kunnen geen verdergaande technische en/of organisatorische maatregelen worden getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te beperken. Evenmin kunnen deze maximale geluidsniveaus worden voorkomen en op basis daarvan zijn de berekende maximale geluidsniveaus toelaatbaar.
19.8
Afwijkende en incidentele bedrijfssituaties Voor afwijkende en incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld. C.A.V. Den Ham vraagt tevens een vergunning aan voor een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de situatie waarin een blaaswagen mineralen komt lossen. Deze situatie komt ten hoogste 1x per week voor in uitsluitend de dagperiode, gedurende 1 uur en drie kwartier. Tijdens het lossen van blaaswagens vindt een verhoogde geluidproductie plaats als gevolg van de compressor op de blaaswagen. De blaaswagens zijn van derden, zodat invloed op de geluidemissie door C.A.V. Den Ham niet mogelijk is. Gezien de frequentie en tijdsduur is een investering in eigen loscompressor niet aan de orde. Gelet op de in het akoestisch rapport berekende geluidsbelastingen en de frequentie waarmee deze regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie zich voordoet, staan wij deze toe. Aan de vergunning hebben wij voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau gedurende deze activiteiten. C.A.V. Den Ham vraagt tevens een vergunning aan voor een incidentele bedrijfssituatie. Het betreft de situatie dat er wordt geproduceerd tussen 21.00 uur en 05.00 uur, zodat er sprake is van productie gedurende een geheel etmaal.
33
Dit kan noodzakelijk zijn door productiestoringen overdag of na lange weekenden/feestdagen. Deze situatie komt maximaal 10 x per jaar voor. Door de langere bedrijfsduur is sprake van een verhoogde/verlengde geluidemissie. Gelet op de hierbij te verwachten optredende geluidsbelastingen en het incidenteel voorkomen van deze bedrijfssituatie, staan wij deze toe. Aan de vergunning hebben wij voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau gedurende deze activiteiten.
19.9
Indirecte hinder Voor de beoordeling van de optredende equivalente geluidniveaus van het inrichtingsgebonden verkeer hanteren wij de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde conform "Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wm d.d. 29 februari 1996" (nr. MBG96006131). Het berekende equivalente geluidniveau tengevolge van het inrichtingsgebonden verkeer bedraagt maximaal 51 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van de woning aan de Vriezendijk 25. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde, maar lager dan de ten hoogste toelaatbare grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde. In het akoestisch onderzoek is in voldoende mate aangetoond dat de gemiddelde geluidwering van de gevel van de betrokken woning hoger is dan 51 - 35 = 16 dB(A). Hierdoor wordt voldaan aan de grenswaarde van het binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde in de betreffende woningen. De berekende geluidniveaus van het inrichtingsgebonden verkeer zijn daarom toelaatbaar.
19.10
Controleverplichting Onderhavige inrichting is een zgn. IPPC-inrichting. Gelet hierop is artikel 5.5 lid 6 Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing. Gelet hierop zijn wij verplicht om een controleverplichting op te nemen, omdat aan de vergunning eveneens doelvoorschriften zijn verbonden. In de voorschriften van deze vergunning is daarom een controleverplichting opgenomen, waarbij het bedrijf dient aan te tonen dat aan de gestelde grenswaarden wordt voldaan.
19.11
Conclusies Ten aanzien van langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder vinden wij op grond van de voormelde overwegingen de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning geluidvoorschriften verbonden voor de representatieve bedrijfssituatie, de regelmatige afwijking van de representateieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden in de omgeving. Door op deze beoordelingspunten grenswaarden te stellen kan een voldoende begrenzing van de geluidemissie in alle richtingen worden verkregen. Hierbij wordt aangesloten bij de berekende waarden, zodat niet meer wordt vergund dan wordt aangevraagd. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen. Op basis van het voorgaande concluderen wij dat de geluidshinder tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt door het bepaalde in de aan deze beschikking te verbinden geluidsvoorschriften.
34
19.12
Trillingen Mogelijke trillingshinder, die kan ontstaan door de aangevraagde activiteiten, wordt beoordeeld met behulp van de Richtlijn van de Stichting bouwresearch: SBR-Richtlijn deel B: "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Meet- en beoordelingsrichtlijn" d.d. augustus 2002. Gezien de aard van de activiteiten, de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen en het ontbreken van een klachtengeschiedenis m.b.t. trillingen, is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen. Nu trillingen niet relevant zijn, vinden wij de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Aan de vergunning zijn daarom geen voorschriften met betrekking tot trillingen verbonden.
20.
GEUR
20.1
Landelijk beleid Het landelijk beleid is opgenomen in de Herziene Nota Stankbeleid (1994). Deze nota is aangepast en nader toegelicht in een brief van de minister van VROM (d.d. 30 juni 1995). Deze brief is als bijlage 4.4 in de NeR opgenomen. In genoemde brief stelt de minister dat de doelstelling van het stankbeleid zoals in 1989 geformuleerd in het Nationaal Milieubeleidsplan onveranderd blijft: in het jaar 2000 maximaal 12% gehinderden door stank in Nederland en voor het jaar 2010 geen ernstige hinder. Als algemene doelstelling wordt in deze brief genoemd het zoveel mogelijk beperken van bestaande hinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Het is aan het bevoegd gezag om in vergunningprocedures invulling aan deze doelstelling te geven en te bepalen welke mate van hinder als acceptabel wordt beschouwd. Als leidraad voor het afwegingsproces dat daarbij doorlopen wordt is de hindersystematiek Geur ontwikkeld. Deze hindersystematiek, die is vastgelegd in hoofdstuk 3.6 van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR), benoemt de verschillende aspecten die in het afwegingsproces moeten worden meegenomen om te komen tot een zorgvuldige bepaling van het acceptabel hinderniveau. De NeR is in de Regeling omgevingsrecht (bijlage 1, tabel 2) opgenomen als BBT document. Maatregelen ter bestrijding van geurhinder moeten worden bepaald in overeenstemming met het BBT-principe (beste beschikbare techniek). Voor een aantal branches is in de NeR een bijzondere regeling opgenomen. Het bevoegd gezag stelt op basis van een afweging van alle relevante factoren het acceptabele hinderniveau vast.
20.2
Omgevingssituatie geurhindersituatie De inrichting is gelegen aan Dorpstraat 68 in Den Ham. Binnen de inrichting wordt veevoeder geproduceerd. In de omgeving van de C.A.V. Den Ham bevinden zich bestaande woningen die als geurgevoelige bestemmingen kunnen worden aangemerkt conform hetgeen is beschreven in hoofdstuk 2.9 van de NeR.
35
20.3
Bijzondere regeling uit de NeR: Diervoederindustrie (A3) De NeR kent algemene eisen en bijzondere regelingen voor specifieke branches of situaties. Enerzijds gaat het om regelingen voor diffuse stofemissies en om situaties die afwijken van het gebruikelijke patroon. Anderzijds zijn er regelingen voor specifieke processen, voor het bestrijden van geurhinder en voor de reductie van de emissie van vluchtige organische stoffen. Voor de activiteiten en de bijbehorende geuremissie afkomstig van C.A.V. Den HAM geldt de Bijzondere regeling voor de Diervoederindustrie (A3). Omdat C.A.V. Den Ham valt onder deze Bijzondere regeling toetsen wij aan de normering die hierin is opgenomen. De bijzondere regeling (A3) uit de NeR stelt dat: •
•
20.4
Voor bestaande situaties geldt een acceptabel hinderniveau van 1,4 OUE/m3 als 98percentiel. In een bestaande situatie mag de geurbelasting bij geurgevoelige objecten deze waarde niet overschrijden; Voor nieuwe situaties geldt een het acceptabel hinderniveau van 0,7 OUE/m3 als 98percentiel. In een nieuwe situatie mag de geurbelasting bij geurgevoelige objecten deze waarde niet overschrijden.
Toetsing Door adviesbureau Tebodin consultants & Engineers is in opdracht van C.A.V. Den Ham een luchtkwaliteit- en geurtoets (met kenmerk 3313001 van 29 juli 2013) uitgevoerd en ingediend als onderdeel van de aanvraag om een WABO vergunning. In het geuronderzoek wordt de geursituatie berekend op basis van de Bijzondere Regeling A3. Op basis van de berekende geuremissie is de geurimmissie in de omgeving bepaald door berekeningen uit te voeren met het rekenmodel Pluim-Plus 4.1. Dit programma is een implementatie van het Nieuw Nationaal Model. Uit de resultaten van het geuronderzoek blijkt dat de geurimmissie als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting beneden het acceptabel hinderniveau van 1,4 OUE/m3 als 98-percentiel uit de Bijzondere Regeling A3 blijft.
20.5
Conclusie De activiteiten binnen de inrichting vallen onder de Bijzondere Regeling A3 uit de NeR. De berekende geurimmissieconcentratie als gevolg van de activiteiten resulteert in een waarde waarbij de geurbelasting bij de geurgevoelige objecten in de omgeving van C.A.V. Den Ham het acceptabel hinderniveau conform de Bijzondere Regeling A3 niet overschrijdt Gezien bovenstaande overwegingen zijn wij van mening dat aangevraagde activiteiten vergunbaar zijn. Wel nemen wij voorschriften op om bij eventuele gegronde geurklachten afkomstig van de inrichting een onderzoek naar de oorzaak van de klachten te kunnen verlangen.
21.
LUCHT
21.1
Algemeen beleid Het algemene beleid is gericht op het terugdringen van emissies naar de lucht door het toepassen van beste beschikbare technieken (BBT) en op het halen van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm). Als gevolg van de aangevraagde activiteiten kunnen de volgende emissies ontstaan:
36
-
21.2
Verbrandingsemissies van aardgasgestookte installatie; Stof uit het productieproces; Verbrandingsemissies van motorvoertuigen.
BBT afweging luchtemissies Bij het vaststellen van BBT is, overeenkomstig de Regeling aanwijzing BBT-documenten, rekening gehouden met de Nederlandse emissierichtlijnen lucht (NeR). De NeR is het toetsingskader waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. De NeR heeft tot doel om de omgevingsvergunningen in Nederland te harmoniseren. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbij behorende technieken die in de NeR zijn opgenomen. De richtlijn is daarmee een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van BBT. Wettelijke regelingen en bindende afspraken uit convenanten gaan voor de NeR.
21.3
Verbrandingsemissies van aardgasgestookte installaties Voor wat betreft de verbrandingsemissies van aardgasgestookte installaties, niet zijnde grote stookinstallaties, is dit rechtstreeks geregeld in paragraaf 3.2.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hierop zal dus in deze vergunning en de voorschriften verder niet worden ingegaan.
21.4
Emissie van stof naar de lucht Binnen de inrichting vindt op- en overslag van stuifgevoelige stoffen plaats. Op grond van de BBTconclusies voor op- en overslag en door toetsing aan paragraaf 3.8.1 van de NeR, Stofemissies van stuifgevoelige stoffen, hebben wij beoordeeld wat BBT is voor deze installatie. Inerte goederen Tevens hebben wij de aangevraagde emissies/maatregelen getoetst aan paragraaf 3.4.3 van het Activiteitenbesluit dat van toepassing is op het opslaan en overslaan van inerte goederen. Hieruit is gebleken dat de aangevraagde emissies/maatregelen in het Activiteitenbesluit voor het opslaan en overslaan van inerte goederen voor deze installatie als BBT kunnen worden beschouwd. Daarom worden voor de opslag van deze inerte goederen geen voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden maar dient de installatie te voldoen aan de voorschriften in paragraaf 3.4.3 (en de daarbij behorende regeling) van het Activiteitenbesluit.
21.5
Toetsen aan luchtkwaliteitseisen De aangevraagde activiteiten leveren een bijdrage aan concentraties verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Om aan te tonen dat er wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen, heeft de aanvrager de inrichtingsbijdrage aan de concentraties stikstofdioxide (NO 2) en fijnstof (PM10) in beeld laten brengen, vastgelegd in rapport 3313001, revisie B “Luchtkwaliteits- en geurtoets” d.d. 29 juli 2013 en opgesteld door Tebodin. Wettelijk kader De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is opgenomen onder titel 5.2 (“Luchtkwaliteitseisen”) van de Wm. Wanneer aannemelijk is gemaakt dat voldaan wordt aan één van de onderstaande gronden, dan is de aanvraag in overeenstemming met de wettelijke luchtkwaliteitseisen en vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering bij het verlenen van een vergunning. De gronden zijn conform art. 5.16, eerste lid Wm: de aanvraag leidt niet tot overschrijding van grenswaarden; de aanvraag leidt per saldo tot een verbetering van de concentraties of de concentraties blijven tenminste gelijk;
37
de aanvraag leidt ten gevolge van een door de aanvraag optredend effect of een met de aanvraag samenhangende maatregel per saldo tot een verbetering van de concentraties of de concentraties blijven daardoor tenminste gelijk; de aanvraag draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit; de aanvraag is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer er sprake is van niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dat is het geval wanneer de inrichtingsbijdrage aan de concentraties NO 2 of PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 μg/m³ voor zowel NO2 als PM10. Als de bijdrage van een inrichting lager is dan de voornoemde waarde, dan is er sprake van NIBM. Er wordt dan voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wm en toetsing aan grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen uit bijlage 2 bij de Wm is verder niet aan de orde. Berekening inrichtingsbijdrage In het kader van deze aanvraag is door de aanvrager de bijdrage van de aangevraagde activiteiten aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend, incl. de verkeersaantrekkende werking van en naar de inrichting. De relevante bronbijdragen betreffen vaste bronnen zoals centrale afzuigingen van de koelers, de afzuigingen van de maal-/menglijn, hamermolen en bulkverlading en de stoomketel. Daarnaast zijn er mobiele bronnen (transportbewegingen). De bijdrage van de verschillende binnen de inrichtingsgrenzen zijn conform de voorschriften in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 berekend met het verspreidingsmodel Pluim Plus, versie 4.1 van TNO. De bijdragen van de voertuigen op de ontsluitingswegen zijn berekend met de standaard rekenmethode 2 uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De concentraties zijn conform de voorschriften in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 berekend op locaties waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan publiek kan worden blootgesteld. In het onderzoek zijn de concentraties berekend op rasterpunten in de omgeving. Door interpolatie tussen de rasterpunten zijn contouren bepaald. De berekening toont aan dat de aangevraagde activiteiten maximaal 0,46 µg/m3 en 0,24 µg/m3 aan de jaargemiddelde concentraties NO2 respectievelijk PM10 bijdragen. Deze waarden zijn ruim lager dan de 3% grens (1,2 µg/m3) uit het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Dit geldt tevens voor de bijdrage van het verkeer van en naar de inrichting op de ontsluitingswegen. Conclusie De aangevraagde activiteiten dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarmee kunnen wij op grond van art. 5.16, eerste lid, sub c Wm vergunning verlenen.
22.
VERRUIMDE REIKWIJDTE
22.1
Vervoer Een belangrijk onderdeel van de Wabo is de 'verruimde reikwijdte'. Dit betekent onder meer dat de aspecten watergebruik en vervoer in de omgevingsvergunning moeten worden meegenomen. Daarvoor zijn in de Handreiking 'Wegen naar preventie voor bedrijven' en de beleidsnotitie 'Vervoermanagement/ Mobiliteitsmanagement van en naar een inrichting' van het ministerie van I&M handvatten gegeven. Op basis daarvan zijn in deze vergunning voornoemde aspecten beoordeeld, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria.
38
Wij achten echter het aspect vervoer door medewerkers pas relevant bij meer dan 500 werknemers, als tegelijk niet aannemelijk is dat de inrichting alle maatregelen heeft getroffen om de nadelige gevolgen van vervoer voor het milieu tegen te gaan. Gebleken is dat de relevantiecriteria niet worden overschreden. Daarom wordt in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan deze aspecten.
22.2
Waterverbruik Het totale drinkwaterverbruik van aanvraagster bedraagt ca. 500 m3 per jaar. Het richtinggevend relevantiecriterium voor waterbesparing is een verbruik van meer dan 5000 m3 op jaarbasis. Er is geen sprake van overschrijding van het relevantiecriterium zoals wij die voor het drinkwaterverbruik hebben gesteld. Wij zijn daarom van mening dat het in deze situatie niet nodig is om voorschriften met betrekking tot beperking van het drinkwaterverbruik in de vergunning op te nemen. Wel is er een voorschrift opgenomen voor de registratie van het waterverbruik.
23.
CONCLUSIE
23.1
Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of de werking daarvan zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. In deze beschikking zijn de voor deze activiteit relevante voorschriften opgenomen.
39
BIJLAGE 1 : BEGRIPPEN AANVAARDBAAR HINDERNIVEAU: Uitkomst van het afwegingsproces van onder andere de volgende aspecten: toetsingskader; geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten; aard en waardering van de geur (hedonische waarde); klachtenpatroon;huidige en verwachte hinder; technische en financiële consequenties van maatregelen en gevolgen daarvan voor andere emissies; de mate waarin getroffen maatregelen ter beperking van luchtemissies overeenstemmen met BBT uit BREF's en nationale BBT-documenten; lokale situatie (onder meer planologische ruimte, sociaal-economische aspecten en andere lokale afwegingen); historie van het bedrijf in zijn omgeving. Opmerking: het aanvaardbaar hinderniveau voor veehouderijen verschilt met het bovenstaande en is geregeld via de wet. AFVALSTOFFEN: Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. AFVALWATER: Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen. AS SIKB 6700: Accreditatieschema Inspectie bodembeschermende voorzieningen, onderliggende protocollen en examenreglement. BEHEER VAN AFVALSTOFFEN: Inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van de activiteiten van afvalstoffenhandelaars en afvalstoffenmakelaars. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een bodembedreigende stof overeenkomstig de definitie van het Activiteitenbesluit. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Op de gebezigde stoffen en gebruikte bodembeschermende voorziening toegesneden handeling gericht op reparatie, schoonmaak, onderhoud, actie bij incidenten, bedrijfsinterne controle, inspectie of toezicht ter voorkoming van bodemverontreiniging waarvan de uitvoering is gewaarborgd.
41
BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit overeenkomstig de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bepaald of met de aanwezige of voorgenomen combinatie van voorzieningen en maatregelen sprake is of zal zijn van een verwaarloosbaar bodemrisico. CUR/PBV: Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 44: Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen. DIFFUSE EMISSIES: Emissies door lekverliezen. Emissies van oppervlaktebronnen EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). EMISSIE: Uitworp van één of meer verontreinigende stoffen naar de lucht (vracht per tijdeenheid). EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAEQ): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode, optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" 1999, uitgegeven door het Ministerie van VROM. GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN: Gebouwen of objecten, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). GELUIDSGEVOELIGE RUIMTE VAN EEN WONING: Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van het Bouwbesluit 2012. GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IECpublicatie no. 651, uitgave 1989. GEURBELASTING: Geurconcentratie in de omgeving (per tijdseenheid) Opmerking: de geurbelasting wordt uitgedrukt in Europese geureenheden per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde (ouE/m3 als x-percentiel van de uurgemiddelde concentratie). De xpercentielwaarde vertegenwoordigt de tijdsfractie van een jaar waarvoor geldt dat gedurende deze tijdsfractie de geurconcentratie beneden deze aangegeven concentratie blijft of gelijk is aan deze waarde. GEVAARLIJKE AFVALSTOF: Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit. GEVAARLIJKE STOFFEN: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, lid 1 onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
42
GOEDEREN: Producten als genoemd in bijlage 7 van de NeR. Bijlage 7 van de NeR geeft de klassenindeling van de meest voorkomende stortgoederen. Deze lijst moet overigens niet als limitatief worden gezien, doch kan aanvullingen of wijzigingen ondergaan. HERGEBRUIK: Elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld. HUISHOUDELIJK AFVAL: Afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijk afval. IMMISSIE: Geurconcentratie in de omgeving (per tijdseenheid). LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode optredende geluid en zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, tonaal geluid of muziekgeluid, vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. MENGEN: Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen. MILIEUJAARVERSLAG: Rapportage over de milieu-prestaties van het bedrijf in het voorafgaande kalenderjaar. NEN 5725: NEN 5725 : Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, uitgever NEN ICS 13.080.01 januari 2009 NEN 5740: NEN 5740 : Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgever NEN, ICS 13.080.05, januari 2009. NEN 6414: Water en slib - Bepaling van de temperatuur. NEN 6487: Water - Titrimetrische bepaling van het sulfaatgehalte. NEN-EN: Een door het Comité Européen de Normalisation (CEN) opgestelde norm die door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) als Nederlandse norm is aanvaard. NEN-EN 13725: Lucht - Bepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie.
43
NEN-EN 15259: Luchtkwaliteit - Meetmethode emissies van stationaire bronnen - Eisen voor meetvlakken en meetlokaties en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting. NEN-EN-ISO/IEC: Een door het Comité Européen de Normalisation (CEN) geïmplementeerde norm van de International Organisation for Standardization (ISO) en/of de International Electrotechnical Commission (IEC) die door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm. NEN-ISO: Door de International Organisation for Standardization (ISO) uitgegeven norm die door het Nederlands Normalisatie-Instituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm. NEN-ISO 10523: Water - Bepaling van de pH. NEN-ISO 22743: Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA). NEN-ISO 22743/C1: Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA). Correctieblad. NEN-NORM: Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm (postbus 5059, 2600 GB Delft). NER: De Nederlandse emissierichtlijn lucht. De NeR is verkijgbaar bij Kenniscentrum InfoMil, het secretariaat van de NeR-organisatie en te downloaden vanaf de website: www.infomil.nl/ner. NUTTIGE TOEPASSING: Elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie, andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt, tot welke handelingen in ieder geval behoren de handelingen die zijn genoemd in bijlage II bij de kaderrichtlijnafvalstoffen ONTDOENER: Persoon of inrichting waar afval ontstaat en die zich van het afval wil ontdoen door het af te geven aan een inzamelaar, vervoerder handelaar, bewerker of verwerker. OPENBAAR RIOOL: Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer. OVERSLAAN: het kortdurend stallen van containers met afval, bijvoorbeeld containers diedoor schepen worden aangevoerd en daarna door voertuigen worden verder getransporteerd, of andersom; het overbrengen van afval in een groter transportmiddel, bijvoorbeeld vanuit de chemokar naar grotere vrachtwagens. Het kan daarbij gaan om afval dat door rechtspersoon A is ingezameld of wordt getransporteerd en tijdelijk binnen de inrichting van rechtspersoon B wordt overgeslagen; het stallen van met afval geladen voertuigen, bijvoorbeeld het overnachten van een volle vrachtwagen op een inrichting. PERCENTIELWAARDE: Tijdfractie van het jaar dat een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden.
44
Opmerking: een geurbelasting van 1 ouE/m3 als 98-percentiel van de uurgemiddelde concentratie geeft bijvoorbeeld aan dat de geurconcentratie van 1 ouE/m3 gedurende 2% van de tijd (minder dan 176 h per jaar) wordt overschreden.
PREVENTIE: Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van: de hoeveelheden afvalstoffen, al dan niet via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten; de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid, of het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten. REFERENTIENIVEAU: De hoogste waarde van de onder 1. en 2. genoemde niveaus, bepaald overeenkomstig het Besluit bepaling referentieniveau-periode (Stcrt. 1982, 162): 1. het geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A), dat gemeten over een bepaalde periode gedurende 95% van de tijd wordt overschreden, exclusief de bijdrage van de inrichting zelf; 2. het optredende equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door wegverkeerbronnen minus 10 dB(A), met dien verstande dat voor de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur alleen wegverkeerbronnen in rekening mogen worden gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende die periode. RENDABELE MAATREGELEN: Naar keuze van de inrichting ofwel: maatregelen die een terugverdientijd hebben van vijf jaar of minder, of maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15%. SBR-RICHTLIJN B: Meet- en beoordelingsrichtlijnen, Hinder voor personen in gebouwen Deel B, Richtlijn van de Stichting Bouwresearch. Dit deel van meet- en beoordelingsrichtlijnen gaat over hinder voor personen ten gevolge van gebouwtrillingen. In dit deel van de richtlijn wordt onderscheid gemaakt ten aanzien van de functie van het gebouw, het tijdstip van de dag en het karakter van de trillingen. Tevens onderscheidt de richtlijn bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties. TRILLING: Mechanische beweging rond een referentiepunt dat in evenwicht is. VERKEERSBEWEGING: Het aan- of afrijden met een persoon-, bestel- of vrachtwagen. VERWERKING: Nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen. VERWIJDERING: Elke handeling met afvalstoffen die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen, tot welke handelingen in ieder geval behoren de handelingen die zijn genoemd in bijlage I bij de kaderrichtlijn afvalstoffen. VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING: Vloer of verharding direct op de bodem die waarborgt dat geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die vloer of verharding kan komen.
45
VLUCHTIGE ORGANISCHE STOF: Organische verbinding die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer heeft of onder de specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft, waarbij voor de toepassing van dit besluit de fractie creosoot die deze dampspanning overschrijdt bij 293,15 K, als een VOS geldt. VMAX: Maximale trillingssterkte. VPER: Trillingssterkte over een beoordelingsperiode. WONING: Gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet.
47
BIJLAGE 2 : ACTIES Deze bijlage bevat een beknopte weergave van directe acties die uitgevoerd moeten worden op grond van de vergunning. Bij iedere actie is het nummer van het voorschrift in de vergunning en de frequentie vermeld. Het uitvoeren van deze acties houdt niet in dat hiermee is voldaan aan alle voorschriften van de vergunning. 2.3.1 Direct 2.5.2 Zo spoedig mogelijk Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. bevoegd gezag 3.4.1 Continue 3.4.2 Continue 3.4.4 Ieder kalenderkwartaal 7.1.2 Uiterlijk 6 maanden
Melding contactpersoon Bedrijfsbeëindiging melden aan bevoegd gezag Bij stagnatie afzet afva l Mededeling aan Registratie aangevoerde (afval)stoffen Registratie afgevoerde (afval)stoffen Inventarisatie voorraad afvalstoffen Opstellen akoestisch onderzoek
49
BIJLAGE 3:
50
BEOORDELINGSPUNTEN GELUID