Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning
Aanvrager Aangevraagde activiteiten
Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk Projectnummer
: HKS Scrap Metals BV : Revisievergunning voor onder andere het opslaan, sorteren, ver/bewerken van metalen en autowrakken, de opslag van accu’s en de bouw van reeds gerealiseerde en nog te realiseren bouwwerken : De Kalkovens 30 te Zwartsluis : 13 juni 2014 : 10 november 2014 : 2014/0315685 : Z-HZ-WABO-2014-00137
1
Colofon
Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 75 00 www.overijssel.nl
[email protected]
2
1
BESLUIT
1.1
Onderwerp Wij hebben op 13 juni 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van HKS Scrap Metals BV. Het betreft een aanvraag om revisievergunning voor onder andere het opslaan, sorteren, verwerken en bewerken van metalen en autowrakken en de opslag van accu's. Daarnaast betreft het een aanvraag voor wat betreft het bouwdeel voor reeds gerealiseerde dan wel nog te realiseren bouwwerken. De aanvraag betreft in ieder geval specifiek de volgende activiteiten: a. Shredderinstallatie: Shredderen van invoermateriaal, daarna scheiden in de diverse stromen, ontstoffingsinstallatie, transportbanden b. Op- en overslag metalen/afvalstoffen/producten. c. Wasplaats/tankplaats voor eigen materieel. d. Klein onderhoud aan materieel en gebouwen. e. Laswerkzaamheden. f. Opslag en gebruik van stoffen, materialen en materieel. g. Stalling van voertuigen. h. Waterzuiveringstechnische voorzieningen (buffertank en toebehoren, slibvangputten, oliewater afscheiders). Verder maken de volgende reeds gerealiseerde bouwwerken onderdeel uit van deze aanvraag: a. Diverse keerwanden; b. Stalen geluidscherm; c. Weegbrug; d. Lichtmasten e. Gerealiseerde shredderinstallatie inclusief de daaraan gekoppelde ontstoffingsinstallatie en nascheidingstechnieken; f. Gerealiseerde overkappingen van opslagplaatsen ; Daarnaast maken de volgende bouwwerken onderdeel uit van de aanvraag: a. Het plaatsen van de noodzakelijke buffertank (inclusief installaties) voor de opslag van potentieel verontreinigd hemelwater (hoogte 6,00 meter, 4,50 meter boven maaiveld, nabij erfgrens); b. Het plaatsen van een erfafscheiding bij de dichtstbijzijnde woning; c. Het verharden van het containerterrein met parkeerplaatsen; d. Vervangen van de bestaande sorteercabine i.v.m. eisen Arbowetgeving. De aanvraag gaat over De Kalkovens 30 te Zwartsluis, kadastraal bekend Zwartsluis secties D2688, D 2912, D 3246 en D 3919 (ged.). De aanvraag wordt tevens aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit. De aanvraag is geregistreerd met als kenmerk 2014/0161439 (OLO nr. 1341831). Concreet wordt verzocht om: een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouw); een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (strijdigheid met bestemmingsplan). een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (milieu); een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning beperkte milieutoets); een vergunning ex artikel 47a Natuurbeschermingswet.
3
1.2
Besluit Wij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 17.2 Wet milieubeheer en artikel 47b Natuurbeschermingswet 1998: 1. de omgevingsvergunning te verlenen voor de volgende activiteiten alsmede de overige in de aanvraag genoemde activiteiten: - het bouwen van diverse, deels reeds gerealiseerde, bouwwerken (artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo); - het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wabo; - het veranderen van een inrichting of van de werking daar van (revisievergunning, artikel 2.6 Wabo) voor het opslaan, sorteren, verwerken en bewerken van metalen en autowrakken en de opslag van accu's (artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo); - de wijziging of uitbreiding van een inrichting voor de opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken als bedoeld in artikel 2.2.a lid 1 onder b van het Bor, betreffende een omgevingsvergunning met beperkte milieutoets (OBM), (artikel 2.1, eerste lid, onder i Wabo); - een project of andere handeling te realiseren onderscheidenlijk te verrichten, die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (artikel 19d Natuurbeschermingswet). 2 dat de volgende delen van de aanvraag zoals ingediend via OLO op 13 juni 2014 onderdeel uit maken van deze vergunning voor zover niet in strijd met de voorschriften: Aanvraagformulier met aanvraagnummer 1341831 (kenmerk 2014/0161439); Gegevens aanvraag d.d. juni 2014 (kenmerk 2014/0161430); Onderzoek luchtkwaliteit, rapportnr. 6121126.R02 d.d. 8 mei 2014, WNP (kenmerk 2014/0161422); Geuronderzoek nr. HKSZ13A2 d.d. september 2013, PRA Odournet bv (kenmerk 2014/0161429); Energiebesparingsonderzoek d.d. juni 2013 (kenmerk 014/0161433); Beschrijving AV en AOIC beleid d.d. juni 2014 (kenmerk 2014/0161426); Tekeningen: Terreintekening d.d. juni 2014, situatietekening, kadastrale tekeningen, tekening shredderinstalatie, luchtfoto’s ligging, (kenmerk 2014/0161427); Beschrijving bodemkwaliteit, projectnr. HK0022 d.d. oktober 2013, RSM (kenmerk 2014/0161428); Bodem risico-inventarisatie d.d. 4 september 2012 (kenmerk 2014/0161435); Ruimtelijke onderbouwing, projectnr. NL.IMRO.1896.ROHKS-0001, Bugel Hajema (kenmerk 2014/0161424); IPPC Tool provincie Overijssel (kenmerk 2014/0161421); Certificaten (kenmerk 2014/01614320); Bouw gegevens inclusief tekeningen, deel 1 kenmerk (2014/0161436); Bouw gegevens inclusief tekeningen, deel 2 kenmerk (2014/0161437); Bouw gegevens bouwen sorteercabine, deel 3 (kenmerk 2014/0161438). De aanvullingen zoals ingediend via OLO op 6 oktober 2014: Aanvullende tekst bij aanvraag (kenmerk 2014/0282833); Akoestisch onderzoek, rapport 6121126.R01, d.d. 5 september 2014, WNP (kenmerk 2014/0282845); Aanvulling vragenlijsten A&V-beleid en AOIC (kenmerk 2014/0282829); Rioleringstekening d.d. oktober 2014 versie 2014-2 (kenmerk 2014/0282832); Bodem nulsituatie, analyse gegevens en boorprofielen (kenmerk 2014/0282843); Bodem nulsituatie, situatietekening (kenmerk 2014/0282842); Bodem nulsituatie, situatietekening peilbuizen en monsternamepunten (kenmerk 2014/0282841);
4
-
Bodem nulsituatie, monsterlocaties aanvullend onderzoek olieverontreiniging (kenmerk 2014/0282840); Bodem nulsituatie, ligging onderzoekslocatie (kenmerk 2014/0282839); Bodem nulsituatie, boringen en analyses (kenmerk 2014/0282838); Bodem nulsituatie, grondwatermonitoring en nulonderzoek hoofdterrein (kenmerk 2014/0282837); Bodem nulsituatie, onderzoek containeropslagterrein (kenmerk 2014/0282836); Directieverklaring ARN (kenmerk 2014/0282835); Aanvullende gegevens bouwen: foto’s (kenmerk 2014/0282834); Shredderschema glas en kunststof (kenmerk 2014/0282830). De aanvulling zoals ingediend via OLO op 23 oktober 2014: - Bodem nulsituatie, aanvullend bodemonderzoek olieverontreiniging 31 januari 2005 (kenmerk 2014/0300824). De aanvulling zoals ingediend via OLO op 24 oktober 2014: Stikstofdepositieberekening, Notitie 6121126.N01 d.d. 22 oktober 2014, WNP (kenmerk 2014/0301753). 3. aan deze vergunning voorschriften te verbinden die zijn opgenomen in bijlage "Voorschriften" bij deze beschikking. 4. dat de aan deze vergunning verbonden voorschriften onderdeel milieu met de nummers 2.6.1, 2.6.2, 2.6.3, 3.6.8 en 5.2.1 in stand blijven nadat deze vergunning haar geldigheid heeft verloren, tot het moment dat aan de gestelde bepalingen is voldaan.
1.3
Ondertekening en verzending GS,
Deze beschikking is verzonden aan de aanvrager. Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan: Gemeente Zwartewaterland, Postbus 23, 8060 AA Hasselt; Waterschap Groot Salland, Postbus 60, 8000 AB Zwolle; Waterschap Reest en Wieden, Postbus 7940 AC Meppel; Veiligheidsregio IJsseland, Postbus 1453, 8001 BL Zwolle.
1.4
Rechtsmiddelen Deze ontwerpbeschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Daarnaast wordt een kennisgeving gepubliceerd in De Stadskoerier. De aanvraag en de ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken worden op grond van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 13 november 2014 ter inzage gelegd. U kunt gedurende zes weken na de start van de ter inzage termijn eventuele zienswijzen tegen of adviezen over de ontwerpbeschikking indienen bij het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, Postbus 10078, 8000 GB Zwolle.
5
INHOUDSOPGAVE Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning....................................................................... 1
1 1.1 1.2 1.3 1.4
BESLUIT 3 Onderwerp Besluit Ondertekening en verzending Rechtsmiddelen
3 4 5 5
Voorschriften Milieu 11
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN ........................................................................... 13 Terrein van de inrichting en toegankelijkheid 13 Laden en lossen van voer- en vaartuigen 13 Instructies 14 Melden contactpersoon en wijzigen vergunninghouder 14 Registratie 14 Bedrijfsbeeindiging 15 Ongewone voorvallen 15
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
AFVALSTOFFEN ................................................................................................ 16 Scheiden afvalstoffen 16 Opslag afvalstoffen 17 Afvoer afvalstoffen 17 Acceptatie 17 Registratie 18 Bedrijfsvoering 19
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
AFVALWATER ................................................................................................... 20 Soorten afvalwaterstromen 20 Lozingseisen 20 Controle 21 Verplichting tot bemonsteren 22 Beheer en onderhoud 22 Registratie 23 Afkoppelen 23
5 5.1
BODEM 23 Bodemonderzoek
23
6 6.1
ENERGIE 24 Onderzoek technische en economische haalbaarheid
24
7 7.1 7.2 7.3 7.4
GELUID 25 Algemeen Representatieve bedrijfssituatie Incidentele bedrijfssituaties Aanvullende voorschriften geluid
25 25 26 27
6
8 8.1 8.2 8.3 8.4
EXTERNE VEILIGHEID ......................................................................................28 Opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15 opslagen) 28 Afleverinstallatie dieselolie 28 Brandpreventie en -bestrijding 28 Inspectie, keuringen en onderhoud 29
9
OPSLAG ACCU’S ................................................................................................29
10 10.1
GEUR 30 Algemeen
30
11 11.1 11.2 11.3
LUCHT 31 Emissie van stof uit de shredderinstallatie Emissie van organische stoffen uit de shredderinstallatie Diffuse emissies bij bulkopslag en oppervlaktebronnen
31 32 33
12 12.1
LASWERKZAAMHEDEN......................................................................................33 Algemeen 33
Voorschriften Overige Activiteiten ....................................................................................34
13 13.1
VOORSCHRIFTEN BOUWEN ..............................................................................36 Algemeen 36
14 14.1
VOORSCHRIFTEN NATUURBESCHERMINGSWET ...............................................36 Algemeen 36
Overwegingen Milieu 37
15 15.1 15.2 15.3 15.4 15.5 15.6 15.7
PROCEDURELE ASPECTEN.................................................................................39 Gegevens aanvrager 39 Projectbeschrijving 39 Huidige vergunningsituatie 39 Bevoegd gezag 40 Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure 40 Procedure (uitgebreid) 41 Adviezen 41
16 16.1 16.2 16.3 16.4
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING ........................................42 Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer 42 Coördinatie met de Waterwet 43 M.e.r.- (beoordelings)plicht (onder drempelwaarden D-lijst) 43 Omgevingsvergunning beperkte milieutoets(OBM) 44
17 17.1 17.2
TOETSINGSKADER MILIEU ...............................................................................44 Inleiding 44 Toetsing revisie 44
18
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) ........................................................45
7
18.1 18.2 18.3
Algemeen Concrete bepaling beste beschikbare technieken Conclusies BBT
19 19.1 19.2 19.3
AFVALSTOFFEN ................................................................................................ 46 Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen 46 Overwegingen voor afvalverwerkers 47 Conclusie 51
20 20.1 20.2 20.3 20.4 20.5 20.6 20.7 20.8 20.9 20.10 20.11 20.12 20.13 20.14 20.15 20.16
AFVALWATER ................................................................................................... 52 Waterbeheersplan waterschap Groot Salland 52 Doelmatige werking van zuiveringtechnische werken 52 Emissie-aanpak versus eindzuivering 52 Ten gevolge van bedrijfsactiviteiten vervuild regenwater 52 Beoordeling stoffen en mengsels 52 Afkoppelen 53 Melding calamiteiten en ongewone voorvallen 53 Beoordelen kwantiteit 53 Richtlijn Industriële Emissies (RIE) 53 Conclusie BBT toets van HKS Scrap Metals BV 54 Afvalwaterstromen HKS Scrap Metals BV 54 Wasplaats, tankplaats 54 Buffertank verontreinigd hemelwater en voorzieningen 54 Advies met betrekking tot voorschriften afvalwatersituatie 55 Controle 55 Conclusie 55
21 21.1 21.2 21.3
BODEM 56 Het kader voor de bescherming van de bodem Activiteitenbesluit Bodembelastingonderzoek
56 56 56
22 22.1
ENERGIE 58 Inrichting E-adequaat
58
23 23.1 23.2 23.3 23.4 23.5 23.6 23.7
EXTERNE VEILIGHEID ...................................................................................... 58 Toetsingskader en beoordeling 58 Relatie met Activiteitenbesluit 59 Warenwetbesluit drukapparatuur 59 Relatie met Atex 59 (Intern) bedrijfsnoodplan 60 Bouwbesluit 60 Conclusie 60
24 24.1 24.2 24.3 24.4 24.5 24.6 24.7 24.8 24.9 24.10 24.11
GELUID 60 Toetsingskader Akoestisch rapport Situatie Akoestisch relevante activiteiten Best beschikbare technieken Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT Tonaal geluid Maximale geluidsniveaus LAmax Incidentele bedrijfssituatie Indirecte Hinder Controle
8
45 45 46
60 61 61 62 62 62 63 64 64 65 65
24.12
Conclusies
65
25 25.1 25.2 25.3
TRILLINGEN .....................................................................................................66 Toetsingskader 66 Beoordeling 66 Conclusie 66
26 26.1 26.2 26.3 26.4 26.5 26.6 26.7 26.8 26.9 26.10
GEUR 66 Landelijk beleid Provinciaal beleid Omgeving geurhindersituatie Bijzondere regelingen uit de Ner Geurrelevante activiteiten Geuronderzoek Toetsingskader Resultaten verspreidingsberekeningen BBT Conclusie
66 67 67 67 67 68 68 68 69 69
27 27.1 27.2 27.3 27.4 27.5 27.6 27.7 27.8 27.9
LUCHT 69 Algemeen Totaal stof en organische stof emissies Stof emissie Emissie organische stoffen Normstelling totaal stof Normstelling organische stoffen Conclusie Diffuse emissies Laswerkzaamheden
69 69 70 70 70 70 71 71 71
28 28.1 28.2 28.3 28.4
LUCHTKWALITEIT ............................................................................................73 Toetsen aan luchtkwaliteitseisen 73 Wettelijk kader 73 Berekeningen inrichtingsbijdrage 73 Conclusie 74
29 29.1 29.2 29.3 29.4
VERRUIMDE REIKWIJDTE.................................................................................74 Preventie 74 Waterverbruik 74 Verkeer en vervoer 74 Conclusie 75
30 30.1 30.2 30.3
OVERIGE ASPECTEN .........................................................................................75 Ongewone voorvallen 75 Bibob 76 Toekomstige ontwikkelingen 76
31 31.1
CONCLUSIE ......................................................................................................76 Conclusie 76
Overwegingen overige aspecten .......................................................................................77
9
32 32.1 32.2 32.3
OVERWEGINGEN BOUWEN ............................................................................... 79 Inleiding 79 Toetsing 79 Conclusie 79
33 33.1 33.2 33.3
OVERWEGINGEN GEBRUIKEN VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN IN STRIJD MET EEN BESTEMMINGSPLAN ............................................ 79 Inleiding 79 Toetsing 79 Conclusie 81
34
OVERWEGINGEN HANDELINGEN MET BETREKKING TOT NATURA 2000
34.1 34.2 34.3 34.4 34.5 34.6
GEBIEDEN (NATUURBESCHERMINGSWET 1998) ............................ 81 Inleiding 81 Vergunningaanvraag 81 Bevoegdheid 82 Noodzaak vergunningdeel Nbwet in omgevingsvergunning 82 Toetsing 83 Conclusie 87
BIJLAGE 1 :
BEGRIPPEN ..................................................................................... 88
BIJLAGE 2 :
ACTIES ............................................................................................ 96
BIJLAGE 3 :
OVERZICHT LIGGING IMMISSIEPUNTEN GELUID ............................ 97
BIJLAGE 4 :
GEBIEDSBESCHRIJVING EN INSTANDHOUDINGSDOELEN NATURA 2000-GEBIED “DE WIEDEN” ............................................. 99
BIJLAGE 5 :
KENNISGEVING AANVANG WERKZAAMHEDEN .............................. 102
BIJLAGE 6 :
KENNISGEVING VOLTOOING WERKZAAMHEDEN ........................... 104
BIJLAGE 7 :
NADERE INFORMATIE OMTRENT BOUWEN .................................... 106
BIJLAGE 8 :
MELDSCHEMA ONGEWONE VOORVALLEN ...................................... 111
10
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Voorschriften Milieu
Aanvrager Aangevraagde activiteiten
Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk
: HKS Scrap Metals BV : Revisievergunning voor onder andere het opslaan, sorteren, ver/bewerken van metalen en autowrakken, de opslag van accu’s en de bouw van reeds gerealiseerde en nog te realiseren bouwwerken : De Kalkovens 30 te Zwartsluis : 13 juni 2014 : 10 november 2014 : 2014/0315685
Projectnummer
: Z-HZ-WABO-2014-00137
11
12
2
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
2.1
Terrein van de inrichting en toegankelijkheid 2.1.1
Op het terrein van de inrichting moet een zodanige afscheiding aanwezig zijn dat de toegang tot de inrichting voor onbevoegden nagenoeg niet mogelijk is. 2.1.2
De toegang moet buiten werktijd gesloten zijn. 2.1.3
Bij a. b. c. d.
de toegang tot de inrichting moet een bord zijn geplaatst waarop duidelijk is vermeld: naam van de inrichting;naam, adres en telefoonnummer van de vergunninghouder of beheerder; de (categorieën) afvalstoffen die mogen worden geaccepteerd; de openingstijden van de inrichting; het verbod tot het betreden van de inrichting door onbevoegden (artikel 461, Wetboek van strafrecht).
2.1.4
De in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat geen hinderlijke lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is. 2.1.5
De inrichting moet in goede staat van onderhoud verkeren. 2.1.6
Gebouwen, installaties en opslagvoorzieningen moeten altijd goed bereikbaar zijn voor alle voertuigen die in geval van calamiteiten toegang tot de inrichting/installatie moeten hebben. 2.1.7
Het terrein en het wegenstelsel moeten zodanig zijn ingericht en de toegankelijkheid moet zodanig zijn bewaakt, dat elk deel van de inrichting te allen tijde vanuit ten minste twee richtingen is te bereiken.
2.2
Laden en lossen van voer- en vaartuigen 2.2.1
Het laden en lossen van afvalstoffen mag uitsluitend geschieden binnen de grenzen van de inrichting. Uitgezonderd hiervan zijn schepen die afgemeerd zijn aan de kade. 2.2.2
Aan de buitenopslag van afvalstoffen wordt voldaan indien: a. op de laad- en loskade tot 2 meter uit de kaderand of oever geen opslag van goederen plaatsvindt, of b. er een deugdelijke keerwand aanwezig is en er geen product tussen de keerwand en de kade of oever ligt. 2.2.3
Bij de opslag en het laden en lossen van afvalstoffen moet worden voorkomen dat zij in een oppervlaktewaterlichaam of in een voorziening voor het beheer van afvalwater geraken. Er mogen geen overslagbewegingen boven open water plaatsvinden. 2.2.4
Bij het laden en lossen van schepen moet: a. het schip, waarin of uit wordt overgeslagen, tegen de wal aan liggen of;
13
b. het schip, waarin of uit wordt overgeslagen, met de wal worden verbonden door een ponton of een morsklep; 2.2.5
Bij het toepassen van grijpers of kraanmagneten mogen deze pas worden geopend/ losgelaten nadat deze voldoende onder de rand van het ruim van een het schip zijn gezakt, tenzij er sprake is van deklast.
2.3
Instructies 2.3.1
De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen schriftelijk instrueren over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Tijdens het in bedrijf zijn van installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende, kundig personeel aanwezig zijn om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen. 2.3.2
De vergunninghouder moet één of meer ter zake kundige personen aan wijzen die in het bijzonder belast zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen voorschriften.
2.4
Melden contactpersoon en wijzigen vergunninghouder 2.4.1
De vergunninghouder moet direct nadat de vergunning in werking is getreden schriftelijk naam en telefoonnummer opgeven aan het bevoegd gezag van degene (en van diens plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact kan worden opgenomen. Als deze gegevens wijzigen moet dit vooraf onder vermelding van de wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.
2.5
Registratie 2.5.1
Binnen de inrichting is een exemplaar van deze vergunning (inclusief aanvraag) met bijbehorende voorschriften aanwezig. Verder zijn binnen de inrichting de volgende documenten aanwezig: a. alle overige voor de inrichting geldende milieuvergunningen en meldingen; b. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c. de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; d. de registratie van het jaarlijks elektriciteits-, water-, -gas, diesel en lastoevoegmateriaal verbruik. 2.5.2
De documenten genoemd in voorschrift 2.5.1 onder c en d moeten ten minste vijf jaar worden bewaard . 2.5.3
Vergunninghouder dient te allen tijde aan de daartoe aangewezen toezichthouders, inzage te geven van de in 2.5.1 genoemde registratie.
14
2.6
Bedrijfsbeeindiging 2.6.1
Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle aanwezige stoffen en materialen, die uitsluitend aanwezig zijn vanwege de - te beëindigenactiviteiten, door of namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd. 2.6.2
Indien de inrichting definitief buiten werking wordt gesteld dienen alle afvalstoffen uit de inrichting uiterlijk binnen 3 maanden na bedrijfsbeëindiging verwijderd te zijn. 2.6.3
Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van (een van de) activiteiten moet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld. Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden.
2.7
Ongewone voorvallen 2.7.1
Als ongewone voorvallen zonder significante gevolgen voor het milieu worden in ieder geval gezien de volgende ongewone voorvallen zoals omschreven in hoofdstuk 21 van het bij de onderliggende aanvraag behorende “Document gegevens aanvraag”: a. Een kleine brand in de shredder die door blussing binnen drie minuten is geblust en waarbij zeer weinig rook wordt veroorzaakt buiten het terrein van de inrichting anders dan verticaal de lucht in en waar verder geen maatregelen nodig zijn; b. Een explosie in de shredderinstallatie die zowel binnen als buiten het terrein van de inrichting geen schade aanricht, geen stofoverlast buiten de inrichting veroorzaakt en waarbij maximaal een kleine brand als onder punt “a” bedoeld ontstaat en waarvoor verder geen maatregelen nodig zijn; c. Een plof of dreun in de shredderinstallatie die geen explosie is eventueel met rookontwikkeling als bedoeld onder punt “d”. en waarvoor verder geen maatregelen nodig zijn; d. Een rookontwikkeling vanuit de shredderinstallatie die maximaal twee minuten duurt en die niet buiten het terrein van de inrichting komt anders dan verticaal de lucht in en waarvoor verder geen maatregelen nodig zijn; e. Een calamiteit waarbij een vrijkomende (vloei)stof wordt opgevangen in of op een vloeistofdichte voorziening dan wel in of op een vloeistofkerende voorziening waarbij de duur van de belasting van de (vloei)stof op de voorziening zo kort is dat de betreffende (vloei)stof niet de onderkant van de voorziening bereikt. 2.7.2
Voor alle ongewone voorvallen, anders dan bedoeld in voorschrift 2.7.1, dient met behulp van het meldschema ongewone voorvallen, zoals opgenomen als bijlage bij deze beschikking, te worden bepaald of sprake is van een ongewoon voorval, zonder significante gevolgen voor het milieu. 2.7.3
Ongewone voorvallen die na toepassing van het meldschema worden geclassificeerd als ongewoon voorval met significante gevolgen voor het milieu, dienen zo spoedig mogelijk te worden gemeld bij het bevoegd gezag. 2.7.4
Ongewone voorvallen die na toepassing van het meldschema worden geclassificeerd als
15
ongewoon voorval zonder significante gevolgen voor het milieu dienen binnen 24 uur na het ongewone voorval te zijn opgenomen in het registratiesysteem voor ongewone voorvallen. 2.7.5
In het registratiesysteem voor ongewone voorvallen dienen in het registratiesysteem tenminste de volgende zaken te worden vastgelegd: a. datum, tijdstip en duur van het ongewoon voorval; b. datum en tijdstip van de registratie; c. locatie van het voorval; d. korte omschrijving van het voorval; e. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen en een indicatie van de hoeveelheid; f. een indicatie van het (mogelijk) belaste milieucompartiment, hinder en/of veiligheidsaspecten. 2.7.6
Het registratiesysteem van ongewone voorvallen dient te allen tijde beschikbaar te zijn voor toezichthoudende ambtenaren van of namens het bevoegd gezag. 2.7.7
Aan het begin van iedere maand stelt de vergunninghouder het bevoegd gezag in het bezit van een overzicht van de ongewone voorvallen zonder significante gevolgen voor het milieu die in de voorgaande maand hebben plaatsgevonden 2.7.8
Inhoudelijke wijzigingen van de procedure ongewone voorvallen en/of het meldschema ongewone voorvallen dienen ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Implementatie van een wijziging mag pas plaatsvinden na goedkeuring door het bevoegd gezag. 2.7.9
De vergunninghouder dient de bepalingen van voorgaande meldingsvoorschriften te verwerken in interne bedrijfsinstructies. In de bedrijfsinterne instructies moet tenminste aandacht worden besteed aan: a. de wijze waarop ongewone voorvallen worden gesignaleerd; b. de wijze waarop zowel intern als extern wordt gecommuniceerd over een ongewoon voorval; c. de wijze waarop ongewone voorvallen worden onderzocht; d. de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van medewerkers die betrokken zijn bij het afhandelingsproces van ongewone voorvallen.
3
AFVALSTOFFEN
3.1
Scheiden afvalstoffen 3.1.1
Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: a. de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen waaronder olie/water slib, verontreinigde poetsdoeken; b. papier en karton; c. kunststoffolie; d. glas. 3.1.2
Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, moeten worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen.
16
3.2
Opslag afvalstoffen 3.2.1
De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 3.2.2
De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: a. niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. deze tegen normale behandeling bestand is; d. deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. 3.2.3
Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken.
3.3
Afvoer afvalstoffen 3.3.1
Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op de heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen.
3.4
Acceptatie 3.4.1
Elke aangevoerde partij schroot, ferro- en non ferrometalen en ieder autowrak moet visueel worden gecontroleerd op de aanwezigheid van vaste en vloeibare (afval)stoffen en voorwerpen die bepalend zijn voor het al dan niet accepteren van de betreffende partij/ autowrak dan wel voor de wijze waarop de betreffende afvalstoffen binnen de inrichting moeten worden behandeld. 3.4.2
De frequentie voor het visueel inspecteren van een autowrak dat wordt aangevoerd kan mogelijk worden teruggebracht indien hiertoe, ter beoordeling aan het bevoegd gezag, een plan van aanpak wordt opgesteld door de vergunninghouder. 3.4.3
Witgoed mag alleen worden geaccepteerd en verwerkt in de shredderinstallatie, als deze is ontdaan van de gevaarlijke stoffen/ gassen. 3.4.4
In de inrichting mogen op enig moment niet meer afvalstoffen worden opgeslagen dan de maxima zoals deze zijn genoemd in de onderstaande tabel.
17
Benaming afvalstof Autowrakken, motorblokken en groot witgoed (gezamenlijk)
Max. opslag (in m3 of in ton) 2.000 ton
Welvaartsschroot en overige lichte metalen (gezamenlijk)
5.500 ton
Ferro metalen uit de shredderinstallatie bestemd voor verkoop
3.500 ton
Ferro draaisels met minimale aanhangende olie of emulsie
500 ton
Geshredderd witgoed (nascheiding elders)
500 ton
Non-ferro fractie uit shredderinstallatie (nascheiding elders)
400 ton
Non-ferro metalen voor de handel en verkoop
500 ton
Ferro metalen, knipijzer voor de handel en verkoop
500 ton
Aluminium voor de handel en verkoop
35 ton
Kunststoffen (brandstoftanks)
80 m3
Shredderfractie grof (> 10 mm)
60 ton
Shredderfractie fijn (< 10 mm)
90 ton
Draadjes/ koper etc. afkomstig uit handpicking
2,5 ton
Koperankers afkomstig uit handpicking
25 ton
Diverse aanhangend materiaal afkomstig uit handpicking Accu’s
3 m3 23 ton
Kabels
23 ton
Totaal
13.658,5 ton en 83 m3
3.4.5
De vergunninghouder moet altijd handelen overeenkomstig het bij de aanvraag gevoegde AV-beleid en de AO/IC. 3.4.6
Het in voorschrift 3.4.5. bedoelde AV-beleid en de AO/IC en de op grond van voorschrift 3.4.7 doorgevoerde wijzigingen moeten gedurende de openingstijden van de inrichting voor het bevoegd gezag in te zien zijn. 3.4.7
Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle moeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: a. de reden tot wijziging; b. de aard van de wijziging; c. de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het AV-beleid en de AO/IC; d. de datum waarop vergunninghouder de wijziging wil invoeren. 3.4.8
Indien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze moet in het acceptatiereglement van het AV-beleid en AO/IC zijn vastgelegd.
3.5
Registratie 3.5.1
Van alle door particulieren zelf aangevoerde partijen huishoudelijke afvalstoffen en van alle aangevoerde partijen afvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kg per afgifte hoeven uitsluitend de volgende gegevens per euralcode te worden vermeld: a. de datum van aanvoer; b. de aangevoerde totale hoeveelheid per dag (kg); c. de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen.
18
3.5.2
Ten behoeve van de registratie als bedoeld in dit hoofdstuk en van de in de aanvraag genoemde registraties moet een registratiepost aanwezig zijn. De hoeveelheden die op grond van dit hoofdstuk en van de in de aanvraag genoemde registraties moeten worden geregistreerd moeten worden bepaald door middel van een op de inrichting aanwezige weegvoorziening. De weegvoorziening waarvan gebruik wordt gemaakt moet overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften van het Nederlands Meetinstituut zijn geijkt. Op aanvraag moeten geldige certificaten van de weegvoorziening aan het bevoegd gezag ter inzage worden gegeven. 3.5.3
Er moet een sluitend verband bestaan tussen de (afval)stoffenregistratie als bedoeld in dit hoofdstuk en de financiële administratie. 3.5.4
Halfjaarlijks moet een inventarisatie plaatsvinden van de in de inrichting aanwezige voorraad afvalstoffen en daaruit ontstane stoffen. Deze inventarisatie dient plaats te vinden op de laatste dag van het betreffende half jaar. Deze gegevens moeten in een rapportage worden vastgelegd. Op verzoek moet deze rapportage aansluitend worden verzonden aan het bevoegd gezag. In de rapportage moet het volgende worden geregistreerd: a. een omschrijving van de aard en de samenstelling van de opgeslagen (afval)stoffen; b. de opgeslagen hoeveelheid (omgerekend naar kg) per soort (afval)stof; c. de datum, waarop de inventarisatie is uitgevoerd. d. Verschillen tussen deze fysieke voorraad en de administratieve voorraad (op basis van geregistreerde gegevens) dienen in deze rapportage te worden verklaard. 3.5.5
Van alle op grond van dit hoofdstuk en van de in de aanvraag genoemde registraties moeten de te registreren gegevens dagelijks worden bijgehouden en samen met de in het vorige voorschrift genoemde rapportage gedurende ten minste vijf jaar op de inrichting te worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren op aanvraag ter inzage worden gegeven.
3.6
Bedrijfsvoering 3.6.1
Binnen de inrichting mag per kalenderjaar niet meer dan 190.000 ton schroot worden be-/verwerkt. 3.6.2
De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen. 3.6.3
Reeds gescheiden aangeboden afvalstoffen moeten gescheiden worden gehouden tenzij zij voor de zelfde verwerkingsstap in aanmerking komen en qua aard en samenstelling met elkaar vergelijkbaar zijn. 3.6.4
De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd tenzij het scheiden op een andere locatie door een daartoe erkende inzamelaar plaatsvindt. 3.6.5
De opslaghoogte van de autowrakken en het schroot mag maximaal 12 m bedragen.
19
3.6.6
Autowrakken die nog niet ontdaan zijn van glas en kunststof mogen slechts worden geaccepteerd en geshredderd indien het shreddermateriaal vervolgens aantoonbaar wordt afgevoerd naar een inrichting waar het shreddermateriaal zodanig wordt gescheiden in fracties glas, kunststof en metaal dat deze als zodanig gerecycled kunnen worden.
4
AFVALWATER
4.1
Soorten afvalwaterstromen 4.1.1
Het te lozen water mag uitsluitend bestaan uit de in dit voorschrift genoemde waterstromen en mag uitsluitend op de daarbij aangegeven gemeentelijke riolering worden geloosd: 1. Te lozen op de gemeentelijke d.w.a.- riolering: a. bedrijfsafvalwater: - surplus van water dat over opgeslagen afvalstoffen wordt gesproeid om stofvorming tegen te gaan (lozing op riolering nihil); b. verontreinigd hemelwater afkomstig van: - het verhard oppervlak van het opslagterrein waar afvalstoffen worden opgeslagen en bewerkt (circa 17.000 m² verhard oppervlak). Via lozingspunt 1. 2. Te lozen op de gemeentelijke d.w.a.- riolering met behulp van één werk van huishoudelijk afvalwater afkomstig van het kantoorgedeelte. Via lozingspunt 2. 3. Te lozen op de gemeentelijke r.w.a.- riolering, met behulp van één werk van niet verontreinigd regenwater van het dakoppervlak. Via lozingspunt 3. Dit zoals weergegeven in de overzichtstekening met rioleringen en voorzieningen, datum juni 2014, versie 2014-1.
4.2
Lozingseisen 4.2.1
Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, of de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnische werk behorende apparatuur; b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, en c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt. 4.2.2
De a. b. c.
volgende stoffen mogen niet worden geloosd: stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken; stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; d. grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen. 4.2.3
Het bedrijfsafvalwater als bedoeld in voorschrift 4.1.1, sub 1 onder a en b, dient een slibvangput en vervolgens een olieafscheider te doorlopen. De afscheiders moeten voldoen aan de norm NEN-EN 858-1 (inclusief wijzigingsblad A1). De slibvangput en de olieafscheider dienen van voldoende capaciteit te zijn en te worden gedimensioneerd, geïnstalleerd en onderhouden volgens de norm NEN-EN 858-2.
20
Dit betekent dat de afscheiders moeten zijn voorzien van een kwaliteitsverklaring die is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificeringsinstelling (KOMO attest-metproductcertificaat op basis van BRL 5251). 4.2.4
Het te lozen bedrijfsafvalwater (hydraulische capaciteit), als bedoeld in voorschrift 4.1.1, onder 1, mag een hoeveelheid van 14 m³ per uur niet overschrijden. 4.2.5
Ter plaatse van de controleput dient het effluent van de olieafscheider, als bedoeld in voorschrift 4.1.1, onder 1 en 2, aan de volgende eisen te voldoen: a. het gehalte aan onopgeloste bestanddelen mag niet meer bedragen dan 300 milligram per liter, bepaald volgens NEN-EN 872; b. het gehalte aan minerale olie mag niet hoger zijn dan 200 milligram per liter, bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377-2; c. het gehalte aan vluchtige aromaten mag niet hoger zijn dan 5 milligram per liter, bepaald volgens NEN-EN-ISO 15680; d. het gehalte aan zware metalen (als som van de gehalten aan koper, lood, zink, chroom en nikkel) mag niet hoger zijn dan 5 milligram per liter, bepaald volgens NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 waarbij de ontsluiting plaatsvindt volgens NEN-EN-ISO 15587-1 en NEN 6961. e. het gehalte aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's; 10-VROM) mag niet hoger zijn dan 50 microgram per liter, bepaald volgens NEN-EN-ISO 17993. 4.2.6
Accu's en afvaldraaisels van metaalbewerking dienen zodanig te worden op- en overgeslagen, dat deze niet in aanraking komen met regenwater en dat op geen enkele wijze lekverliezen van aanhangende boor- en snijolie kunnen optreden. 4.2.7
Indien op de locatie afvalstoffen en/of grondstoffen worden opgeslagen waaruit percolaat kan uittreden dat verontreinigd kan zijn met "zwarte-lijst"-stoffen, dient de opslag zodanig overkapt c.q. afgedekt plaats te vinden dat geen verontreinigd hemelwater kan ontstaan.
4.2.8
Stoffen met een aanduiding waterbezwaarlijkheid die gekoppeld is aan de saneringsinspanning A, zoals bedoeld in het CIW rapport "Algemene Beoordelings Methodiek (ABM)", mogen niet worden geloosd. 4.2.9
Bij het ontvetten van voertuigen, materieel en onderdelen daarvan dient de werkwijze en de keuze van het ontvettingsmiddel gericht te zijn op het voorkomen van olie-water emulsies. Hiertoe dient een ontvettingsmiddel niet met een stoomcleaner of hogedrukreiniger te worden opgebracht, en dient het ontvettingsmiddel over dé-emulgerende eigenschappen te beschikken. 4.2.10
Indien uit de analyseresultaten van uitgevoerde bemonsteringen blijkt, dat stoffen vóórkomen waarvoor geen vergunning is verleend dient dit terstond gemeld te worden aan het bevoegd gezag.
4.3
Controle 4.3.1
Het te lozen bedrijfsafvalwater, zoals bedoeld in voorschrift 4.1.1, onder 1, dient te allen tijde te kunnen worden bemonsterd. Daartoe dient deze waterstroom via een controleput te worden geleid, die geschikt is voor bemonsteringsdoeleinden. Het te lozen bedrijfsafvalwater, zoals bedoeld in voorschrift 4.1.1 onder 1, dient te worden geloosd over een meetvoorziening die het debiet weergeeft.
21
4.3.2
Om een goed afvalwatermonster te kunnen nemen moet in een controleput voor het nemen van steekmonsters verval aanwezig zijn. Bij een goede uitvoering is de instroomzijde zoveel hoger aangebracht dan de uitstroomzijde dat het af te voeren afvalwater een zodanige val maakt dat met een monsterfles van 1 liter het vallende water kan worden opgevangen. De controleput moet minimaal een oppervlak van 30 bij 30 centimeter of een diameter van tenminste 30 centimeter hebben. De onderkant van de buis van de instroomzijde moet minimaal 10 centimeter hoger liggen dan de onderkant van de buis van de uitstroomzijde. De afvoerleidingen moeten geheel leeglopen, er mag geen sprake zijn van tegenschot. Onder de onderkant van de buis van de uitstroomzijde moet minimaal 20 centimeter ruimte aanwezig zijn. 4.3.3
De voorzieningen, zoals slibvangputten, olieafscheiders, buffertank, controleputten en meetvoorzieningen, dienen zodanig te zijn geplaatst, dat deze voor inspectie te allen tijde goed bereikbaar en toegankelijk zijn.
4.4
Verplichting tot bemonsteren 4.4.1
Het te lozen water, als bedoeld in voorschrift 4.1.1, onder 1, dient twee maal per jaar door of vanwege de vergunninghouder door meting en bemonstering te worden gecontroleerd. Tussen twee monsternames dienen tenminste 20 weken te zijn verstreken. 4.4.2
De in subhoofdstuk 4.3 genoemde controle betreft de analysering van de in subhoofdstuk 4.2 genoemde stoffen en/of parameters. 4.4.3
De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de naleving van de emissieeisen voor het lozen wordt uitgevoerd volgens NEN-6600-1 en de conservering van het monster wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3. Het monster wordt niet gefiltreerd en de onopgeloste stoffen worden meegenomen in de analyse. 4.4.4
Indien uit de onderzoeksresultaten blijkt dat met een lagere onderzoeksfrequentie, dan wel met een geringer aantal te analyseren stoffen en/of parameters kan worden volstaan, kan het bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek aldus besluiten. 4.4.5
De meet- en analyseresultaten met betrekking tot de te controleren afvalwaterstromen dienen twee maal per jaar binnen 8 weken na de bemonstering aan het bevoegd gezag te worden gerapporteerd. 4.4.6
De wijze van het te verrichten onderzoek, als bedoeld in dit subhoofdstuk, alsmede de wijze van rapporteren behoeven de instemming van het bevoegd gezag.
4.5
Beheer en onderhoud 4.5.1
De in voorschrift 4.3.3 bedoelde voorzieningen moeten doelmatig functioneren, in goede staat van onderhoud verkeren en met zorg worden bediend. a. een slibvangput dient te worden geledigd wanneer deze voor 50 % met bezinkbare bestanddelen is gevuld; b. de laagdikte van de afgescheiden olie in de olieafscheider mag ten hoogste 10 centimeter bedragen; c. de olieafscheider dient zo vaak als voor de goede werking noodzakelijk is, doch minimaal één keer per jaar, te worden gereinigd; d. na elke lediging moet de olieafscheider direct, volledig, worden gevuld met schoon water en moet de vlotterconstructie opnieuw in bedrijf worden gesteld;
22
e
de afscheiders dienen minimaal één keer per maand te worden gecontroleerd op het niveau van de bezinkbare en opdrijvende bestanddelen. De bij het onderhoud vrijkomende afvalstoffen mogen niet alsnog met het afvalwater worden geloosd.
4.6
Registratie 4.6.1
Van de bedrijfsvoering, als bedoeld in voorschrift 4.5.1, dient dagelijks te worden bijgehouden in het milieulogboek: - de afgevoerde vloeistoffen (datum, soort, hoeveelheid, vervoerder en naam verwerker); - de afgevoerde afvalstoffen (datum, soort, hoeveelheid en bestemming); - de geloosde hoeveelheden afvalwater als bedoeld onder het voorschrift 4.1.1 onder 1. 4.6.2
Vergunninghouder dient te allen tijde aan de daartoe aangewezen toezichthouders, inzage te geven in de in voorschrift 4.6.1 bedoelde registratie. 4.6.3
De gegevens dienen tenminste 5 jaar te worden bewaard.
4.7
Afkoppelen 4.7.1
Het hemelwater afkomstig van de overkappingen “Opslag Non ferro fractie Amersfoort” als genoemd op de bij de aanvraag behorende terreintekening mag geloosd worden op de terreinverharding zoals aangegeven in de aanvraag en vervolgens via de aangegeven voorzieningen worden geloosd op het DWA.
5
BODEM
5.1
Bodemonderzoek 5.1.1
In aanvulling op het uitgevoerde nulsituatieonderzoek dient ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie uiterlijk binnen 3 maanden nadat de vergunning in werking is getreden de volgende bodemonderzoeken te worden uitgevoerd: • vaststellen nulsituatie ter plaatse van: buffertank - oliewater-scheiders; - nieuwe locatie dieseltank. • vaststellen eindsituatie ter plaatse van: de huidige dieseltank, - olie-waterscheider; - (na verwijdering van) de grondwal. 5.1.2
De resultaten als bedoeld in voorschrift 5.1.1.moeten uiterlijk binnen 4 maanden nadat de vergunning in werking is getreden aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. Het onderzoek moet betrekking hebben op alle plaatsen binnen de inrichting waar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op de NEN 5740 'Onderzoekstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting' en afgestemd zijn op de toegepaste stoffen. De monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725.
23
Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt.
6
ENERGIE
6.1
Onderzoek technische en economische haalbaarheid 6.1.1
Binnen 3 maanden nadat deze vergunning in werking is getreden vangt de vergunninghouder aantoonbaar aan met een onderzoek naar in ieder geval de technische en economische haalbaarheid van: a. Besparingsmogelijkheden ten aanzien van de shredderinstallatie zoals het toepassen van sterdriehoekschakelingen, softstarters, snelheidsvariatoren, condensatorbatterij (ter compensatie van de cosinus phi); b. Besparingsmogelijkheden ten aanzien van de verlichting (in onder meer de productiehallen), zoals toepassen van daglichttoetreding (via het dak), dimmen van de verlichting, automatisch uitschakelen van de verlichting bij lege ruimten, het toepassen van hoogfrequente verlichting, aparte schakeling verlichtingsgroepen per (deel van een) ruimte, schemerschakeling buitenverlichting, toepassen van energiezuinige buitenverlichting; c. Besparingsmogelijkheden ten aanzien van het gebruik van perslucht en de persluchtcompressoren, zoals vervangen pneumatische apparaten door elektrische apparaten, lekbestrijding van het persluchtsysteem, toepassen frequentieregeling compressor, juiste instelling van de werkdruk, perslucht uitschakelen buiten gebruikstijd; d. Het toepassen van energiezuinige lasapparatuur. 6.1.2
De rapportage betreffende de haalbaarheid van de in voorschrift 6.1.1 genoemde punten wordt binnen 6 maanden nadat deze vergunning in werking is getreden aangeboden aan het bevoegd gezag en bevat per techniek/voorziening ten minste de volgende gegevens: a. de jaarlijkse energiebesparing; b. de (meer)investeringskosten; c. de verwachte economische levensduur; d. de jaarlijkse besparing op de energiekosten op basis van de energietarieven die tijdens het onderzoek gelden; e. een schatting van eventuele bijkomende kosten en baten anders dan samenhangend met energiebesparing; f. de onderbouwing en de conclusie dat de maatregel rendabel of niet rendabel is. Tevens dient de rapportage een energie(uitvoerings)plan te bevatten. In het plan is ten minste voor alle rendabele maatregelen (uit de haalbaarheidsonderzoeken) aangegeven wanneer die zullen worden getroffen. Als er rendabele maatregelen zijn, die echter niet zullen worden uitgevoerd, dan wordt dat in het plan gemotiveerd. Verder dient in het plan aandacht geschonken aan de energiebesparingsmaatregelen die de aanvrager voornemens is te nemen en dient een overzicht van mogelijke organisatorische maatregelen (waaronder bedieningsinstructies) en good house keeping maatregelen (waaronder onderhoud) te zijn opgenomen die leiden tot energiebesparing. 6.1.3
Vergunninghouder verbetert zijn energie-efficiëntie door uiterlijk 1 jaar na het in werking treden van deze vergunning de rendabele maatregelen uit het energieplan zoals bedoeld in voorschrift 6.1.2 uit te voeren.
24
Vergunninghouder mag een maatregel vervangen door een gelijkwaardig alternatief, op voorwaarde dat de gelijkwaardigheid in het energiedeel van het milieujaarverslag of anderszins richting het bevoegd gezag wordt gemotiveerd. Onder gelijkwaardig wordt verstaan dat het minstens evenveel bijdraagt aan verbetering van de energie-efficiëntie en geen stijging geeft van de milieubelasting groter dan die van de vervangen maatregel.
7
GELUID
7.1
Algemeen 7.1.1
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 7.1.2
Binnen 6 maanden na het in werking treden van de vergunning moet door middel van een akoestisch onderzoek op basis van metingen aan het bevoegd gezag worden aangetoond dat aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan. 7.1.3
De dagen waarop sprake is van de incidentele bedrijfssituatie (laden of lossen van schepen in de periode van 19.00 – 07.00 uur) dienen te worden geregistreerd in een logboek en tenminste 2 dagen vooraf gemeld te worden aan het bevoegd gezag.
7.2
Representatieve bedrijfssituatie 7.2.1
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de representatieve bedrijfssituatie, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) Beoordelingspunt en omschrijving1
1
2
dagperiode 2 07.00-19.00 uur ho = 5,0 m
avondperiode 2 19.00-23.00 uur ho = 5,0 m
nachtperiode 2 23.00-07.00 uur ho = 5,0 m
004
50 dB(A) Zonebewakingspunt
44
(45)
31
(33)
28
(29)
005
50 dB(A) Zonebewakingspunt
45
(45)
28
(31)
25
(25)
006
50 dB(A) Zonebewakingspunt
48
(48)
28
(32)
23
(24)
008
50 dB(A) Zonebewakingspunt
48
(48)
28
(30)
26
(26)
010
50 dB(A) Zonebewakingspunt
48
(48)
35
(38)
28
(29)
028
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 106)
52
(54)
44
(47)
34
(37)
029
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 104)
50
(52)
41
(44)
32
(34)
030
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 102)
50
(52)
41
(44)
32
(34)
HKSref1
referentiepunt HKS
54
(56)
46
(49)
37
(39)
HKSref2
referentiepunt HKS
64
(64)
46
(48)
44
(44)
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in de bijlage geluidimmissiepunten van deze beschikking. De tussen haakjes gegeven waarden hebben betrekking op de situatie dat er sprake is van waarneembaar tonaal geluid vanwege achteruitrijsignaleringen.
25
7.2.2
Het maximale geluidsniveau LAmax in dB(A) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de representatieve bedrijfssituatie, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Maximaal geluidsniveau LAmax in dB(A) Beoordelingspunt en omschrijving1
avondperiode 19.00-23.00 uur ho = 5,0 m
nachtperiode 23.00-07.00 uur ho = 5,0 m
004
50 dB(A) Zonebewakingspunt
57
57
42
005
50 dB(A) Zonebewakingspunt
61
55
36
006
50 dB(A) Zonebewakingspunt
64
54
40
008
50 dB(A) Zonebewakingspunt
65
52
39
010
50 dB(A) Zonebewakingspunt
61
58
47
028
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 106)
71
65
57
029
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 104)
69
63
55
030
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 102)
69
64
54
HKSref1
referentiepunt HKS
74
69
62
HKSref2
referentiepunt HKS
78
71
56
1
7.3
dagperiode 07.00-19.00 uur ho = 5,0 m
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in de bijlage geluidimmissiepunten van deze beschikking.
Incidentele bedrijfssituaties 7.3.1
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de incidentele bedrijfssituatie (laden of lossen van een schip in de periode van 19.00-07.00 uur samen met de reguliere activiteiten in de avond- en nachtperiode), mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) Beoordelingspunt en omschrijving1
dagperiode 07.00-19.00 uur ho = 5,0 m
004
50 dB(A) Zonebewakingspunt
(39)
38
(38)
50 dB(A) Zonebewakingspunt
37
(38)
37
(37)
006
50 dB(A) Zonebewakingspunt
36
(36)
35
(35)
008
50 dB(A) Zonebewakingspunt
------
39
005
------
37
(37)
36
(36)
41
(42)
40
(40)
avondperiode 2 19.00-23.00 uur ho = 5,0 m
Nachtperiode 2 23.00-07.00 uur ho = 5,0 m
010
50 dB(A) Zonebewakingspunt
028
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 106)
--
--
47
(49)
44
(45)
029
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 104)
--
--
45
(47)
43
(43)
030
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 102)
--
--
45
(47)
43
(44)
HKSref1
referentiepunt HKS
---
---
49
(51)
47
(47)
55
(55)
55
(55)
HKSref2
26
referentiepunt HKS
1
2
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in de bijlage geluidimmissiepunten van deze beschikking. De tussen haakjes gegeven waarden hebben betrekking op de situatie dat er sprake is van waarneembaar tonaal geluid vanwege achteruitrijsignaleringen.
7.3.2
Het maximale geluidsniveau LAmax in dB(A) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten vanwege de incidentele bedrijfssituatie (laden of lossen van een schip in de periode van 19.00-07.00 uur samen met de reguliere activiteiten in de avond- en nachtperiode), mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Maximaal geluidsniveau LAmax in dB(A) Beoordelingspunt en omschrijving1
1
7.4
dagperiode 07.00-19.00 uur ho = 5,0 m
avondperiode 19.00-23.00 uur ho = 5,0 m
nachtperiode 23.00-07.00 uur ho = 5,0 m
004
50 dB(A) Zonebewakingspunt
--
57
57
005
50 dB(A) Zonebewakingspunt
--
55
55
006
50 dB(A) Zonebewakingspunt
--
54
52
008
50 dB(A) Zonebewakingspunt
--
53
53
010
50 dB(A) Zonebewakingspunt
--
58
58
028
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 106)
--
65
62
029
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 104)
--
63
59
030
55 dB(A) Zonebewakingspunt (Zomerdijk 102)
--
64
59
HKSref1
referentiepunt HKS
--
69
62
HKSref2
referentiepunt HKS
--
74
74
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in de bijlage geluidimmissiepunten van deze beschikking.
Aanvullende voorschriften geluid 7.4.1
In de inrichting mogen alleen verbrandingsmotoren in werking zijn die voorzien zijn van een in goede staat zijnde geluidsdemper. 7.4.2
De motoren van bedrijfswagens en andere transportmiddelen met verbrandingsmotoren mogen tijdens het laden en lossen niet in werking zijn, tenzij dit voor het laden en lossen noodzakelijk is. 7.4.3
Audioapparatuur dient zodanig te zijn afgesteld dat geluid afkomstig van deze apparatuur niet hoorbaar is buiten de inrichting. 7.4.4
Het verharde gedeelte van het terrein van de inrichting moet zijn voorzien van een vlak afgewerkte bestrating.
27
8
EXTERNE VEILIGHEID
8.1
Opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15 opslagen) 8.1.1
De opslag van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen die vallen onder de ADR-categorieën zoals genoemd in de PGS 15:2011 (versie 1.1, december 2012) moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimten plaatsvinden en moet voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3 van de richtlijn PGS 15:2011 (versie 1.1, december 2012) met uitzondering van de voorschriften van de paragrafen 3.7, 3.22 en 3.24 tot en met 3.27. 8.1.2
De opslag van gasflessen (ADR klasse 2) moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimte plaats vinden en moet, voor zover niet anders geregeld in de hierna volgende voorschriften, voldoen aan de voorschriften van de paragrafen 6.1.1, 6.1.2, 6.1.3, 6.2 en 6.3 van de richtlijn PGS 15:2011 (versie 1.1, december 2012). 8.1.3
De opslag van onverhoopt aangetroffen gasflessen met onbekende inhoud dient in een speciaal daartoe bestemde opslagplaats plaats te vinden die voldoet aan het gestelde in voorschrift 8.1.2. Deze gasflessen dienen binnen 48 uur nadat zij zijn aangetroffen te worden afgevoerd naar een daartoe erkende inzamelaar. 8.1.4
De opslag van onverhoopt aangetroffen gasflessen met bekende inhoud dient in een speciaal daartoe bestemde opslagplaats plaats te vinden die voldoet aan het gestelde in voorschrift 8.1.2. Deze gasflessen dienen binnen 10 werkdagen nadat zij zijn aangetroffen te worden afgevoerd naar een daartoe erkende inzamelaar. 8.1.5
Van de onverhoopt aangetroffen gasflessen dient een registratie te worden bijgehouden waarin de volgende zaken vermeld dienen te worden: - de (mogelijke) ontdoener; - datum en tijdstip waarop de gasfles werd aangetroffen; - inhoud gasfles bekend of onbekend; - verloopdatum van de keuringstermijn; - uiterste datum waarop de afvoer van de betreffende gasfles dient plaats te vinden.
8.2
Afleverinstallatie dieselolie 8.2.1
De afleverinstallatie voor dieselolie dient te voldoen aan de voorschriften 2.3.8 t/m 2.3.11, 3.4.1, 3.4.4, 3.4.7, 3.4.8 en 3.4.11 van de PGS 28:2011 (versie 1.0, december 2011).
8.3
Brandpreventie en -bestrijding 8.3.1
In de inrichting mag, behoudens in de daarvoor ingerichte installaties of in de daarvoor ingerichte ruimten, geen open vuur aanwezig zijn en mag niet worden gerookt. Deze bepaling voor wat betreft open vuur is niet van toepassing indien werkzaamheden moeten worden verricht waarbij open vuur noodzakelijk is. Vergunninghouder moet zich er van hebben overtuigd dat deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder gevaar. Op een centrale plaats voor de uitgave van (werk-) vergunningen en ter plaatse moet een schriftelijk bewijs aanwezig zijn dat bedoelde werkzaamheden zijn toegestaan.
28
8.3.2
Het rook- en vuurverbod moet op duidelijke wijze kenbaar zijn gemaakt door middel van opschriften in de Nederlandse en Engelse taal of door middel van een symbool overeenkomstig de NEN 3011. Deze opschriften of symbolen moeten, duidelijk lees- en zichtbaar, nabij de toegangen van het terrein van de inrichting en op de laad en loskade zijn aangebracht.
8.4
Inspectie, keuringen en onderhoud 8.4.1
Door middel van regelmatige interne controles moet het naar behoren functioneren van alle installaties en voorzieningen worden gecontroleerd waarbij de bevindingen schriftelijk moeten worden vastgelegd. Onder bevindingen wordt ook verstaan het uitvoeren van reparaties, verbeteringen en geconstateerde afwijkingen. De frequentie van het uitvoeren van (apparaat/ installatie)inspecties en/of testen moet schriftelijk zijn vastgelegd. De vergunninghouder moet de frequentie van onderhoud/inspectie aanpassen als de bevindingen daartoe aanleiding geven. Deze registratie moet op de inrichting aanwezig zijn. 8.4.2
Bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen.
9
OPSLAG ACCU’S 9.1.1
Accu's mogen niet worden bewerkt. Onder bewerken wordt mede verstaan het aftappen of op een andere wijze uit de accu verwijderen van het aanwezige accuzuur. 9.1.2
Accu's mogen alleen inpandig worden opgeslagen dan wel anderszins tegen inregenen zijn beschermd. 9.1.3
Accu's moeten rechtop worden bewaard in vloeistofdichte zuurbestendige kunststof accubakken (of een andere gelijkwaardige voorziening zoals een vloeistofdichte vloer/ -verharding die bestand is tegen het aanwezige elektrolyt ). 9.1.4
De accu's mogen niet hoger worden gestapeld dan de bovenrand van de accubak. 9.1.5
Het oppervlak van de vloeistofdichte vloer/- verharding en/ of lekbak mag niet groter zijn dan 20 vierkante meter en de opvangcapaciteit moet tenminste gelijk zijn aan de totale inhoud van de opgeslagen accu’s. 9.1.6
In de directe omgeving van de opslag van accu’s moeten voldoende neutraliserende middelen aanwezig zijn (bijvoorbeeld per ton opgeslagen accu’s dient ten minste 10 kg natriumcarbonaat aanwezig te zijn). 9.1.7
Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen moeten direct uit de voorziening worden opgeruimd. 9.1.8
Gebruikte neutralisatie- en absorptiemiddelen moeten als gevaarlijk afval in de zin van de Wet milieubeheer worden behandeld en afgevoerd.
29
9.1.9
Indien er geen fysieke scheiding bestaat tussen de opslag van accu's en de overige activiteiten in dezelfde ruimte moet een strook van ten minste 2 meter worden vrijgehouden tussen de accuopslag en de opslag van brandbare materialen en overige activiteiten die brandgevaar opleveren. 9.1.10
Bij de inpandige opslag van accu's moet een adequate ventilatie (natuurlijke of mechanische) aanwezig zijn. Deze ventilatie moet een zodanige capaciteit hebben dat alle schadelijke of hinderlijke gassen en dampen, die vrij kunnen komen bij de opslag en verlading van accu's, worden verwijderd.
10
GEUR
10.1
Algemeen 10.1.1
De geuremissie uit de schoorsteen vanwege het shredderen mag niet meer bedragen dan 194.106 odour units per uur. 10.1.2
Wanneer het aantal gegronde klachten daartoe aanleiding geeft, moet vergunninghouder op een gemotiveerd verzoek van het bevoegd gezag een onderzoek verrichten naar de oorzaak van de klachten en de mogelijkheden om geuroverlast te voorkomen. 10.1.3
Een geuronderzoek moet worden uitgevoerd conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd meetplan. Dit controleplan beschrijft ten minste: a. de wijze waarop de metingen worden uitgevoerd; b. het aantal deelmetingen en de monsternemingsduur; c. de bedrijfsomstandigheden waaronder de metingen worden uitgevoerd; d. de onderbouwing voor de representativiteit van de genoemde bedrijfsomstandigheden. 10.1.4
Het bevoegd gezag wordt ten minste 1 week van tevoren op de hoogte gesteld van de datum en het tijdstip waarop een meting zal worden uitgevoerd. 10.1.5
Geuremissiemetingen dienen te worden uitgevoerd conform het gestelde in de NTA 9065. De bijbehorende geurconcentratiemetingen moeten worden uitgevoerd volgens de geldende norm (NEN-EN 13725). Verspreidingsberekeningen dienen te worden uitgevoerd op basis van het Nieuw Nationaal Model. De resultaten van de metingen en berekeningen moeten worden gerapporteerd in odour units. Het onderzoek moet onder representatieve bedrijfsomstandigheden door een geaccrediteerde meetinstantie (monstername, analyse en debietmetingen) uitgevoerd worden. Resultaten van uitgevoerde onderzoeken moeten uiterlijk 1 maand na uitvoering van het onderzoek aan het bevoegd gezag zijn gezonden. 10.1.6
Meetpunten moeten uitgevoerd zijn overeenkomstig NEN-EN 15259. 10.1.7
Indien uit geuronderzoek blijkt dat de in dit hoofdstuk opgenomen norm worden overschreden moet de vergunninghouder uiterlijk 2 maanden na bekendmaking van de overschrijding aan het bevoegd gezag een plan van aanpak overleggen (ter goedkeuring van het bevoegd gezag) waarin ten minste het volgende is aangegeven:
30
1. De geurreducerende maatregelen (inclusief procesgeïntegreerde) die door vergunninghouder genomen moeten worden teneinde de in dit hoofdstuk opgenomen eisen te realiseren; 2. Het verwachte effect van elke te nemen maatregel op de eisen; 3. Vergunninghouder moet het voorgelegde plan van aanpak (na goedkeuring) uitvoeren.
11
LUCHT
11.1
Emissie van stof uit de shredderinstallatie 11.1.1
Alle lucht die uit de shredderinstallatie wordt afgezogen, dient te worden behandeld in een ontstoffingsinstallatie. 11.1.2
De concentratie van stof in de afgasstroom van de ontstoffingsinstallatie mag niet meer bedragen dan 5 mg/Nm3 als halfuurgemiddelde waarde. Deze waarde is de toetsingswaarde na correctie voor de meetonzekerheid. 11.1.3
De in voorschrift 11.1.2 gestelde concentratie-eis mag niet worden bereikt door het bijmengen van schone lucht. 11.1.4
Binnen 6 maanden na het in werking treden van de vergunning en nadien elk jaar dienen emissiemetingen te worden uitgevoerd ter bepaling van de stofconcentratie, de stofvracht en het debiet van de afgasstroom van de ontstoffingsinstallatie. 11.1.5
De metingen zoals bedoeld in voorschrift 11.1.4 moeten overeenkomstig de norm ISO 9096 of NENEN 13284-1 worden uitgevoerd door een daartoe geaccrediteerde meetinstantie. In het afvoerkanaal van de afgasstromen moet een meetopening zijn aangebracht, op zodanige wijze dat representatieve metingen volgens voornoemde norm kunnen worden verricht. De metingen worden uitgevoerd in perioden met de hoogste emissie, bij normale bedrijfsomstandigheden. Een afzonderlijke meting bestaat uit minimaal drie deelmetingen (= n) van dertig minuten. De resultaten van de deelmetingen worden, herleid naar 273 K, 101,3 kPA en betrokken op droog afgas, gemiddeld. Het gemiddelde van de deelmetingen, verminderd met de meetonzekerheid van de meetmethode, geldt als het resultaat van de afzonderlijke meting. 11.1.6
De metingen zoals genoemd in de voorschrift 11.1.4 moeten vijf werkdagen vooraf worden gemeld bij het bevoegde gezag zodat de toezichthouder in de gelegenheid wordt gesteld aanwezig te zijn. De metingen moeten worden uitgevoerd onder representatieve bedrijfsomstandigheden. De meetresultaten moeten binnen een maand na uitvoering van de metingen aan het bevoegde gezag worden overgelegd. 11.1.7
De watergebonden stofdeeltjes uit de ontstoffingsinstallatie moet continu worden verwijderd. Bewaring en afvoer moeten geschieden zonder dat het vuil, stof of slib zich kan verspreiden. 11.1.8
De ontstoffingsinstallatie moet op de goede werking worden gecontroleerd. Dit dient te geschieden door middel van camerabewaking vanuit de bedieningsruimte van de shredder op de waterbehandelingsinstallatie en uitlaat van de ontstoffingsinstallatie alsmede door een wekelijkse technische inspectie van de totale installatie. De resultaten van de controles moeten in een logboek worden vastgelegd.
31
11.1.9
De druk in de waterleiding voor de ontstoffingsinstallatie als mede de waterflow moet continu kunnen worden afgelezen. De aflezing dient in elk geval in de bedieningsruimte van de shredder aanwezig te zijn. 11.1.10
In de bedieningsruimte van de shredder dient een alarmering (visueel en akoestisch) aanwezig te zijn ten behoeve van de minimaal benodigde hoeveelheid recirculerend waswater in de ontstoffingsinstallatie. 11.1.11
De toevoer van materiaal in de shredder mag alleen mogelijk zijn wanneer de ontstoffingsinstallatie in werking is. Hiertoe dient een automatische (elektronische)vergrendeling te zijn ingebouwd. Gewaarborgd moet zijn, dat als de ontstoffingsinstallatie uitvalt, de shredderinstallatie automatisch stopt.
11.2
Emissie van organische stoffen uit de shredderinstallatie 11.2.1
Voor organische stoffen uit de klasse gO.1 geldt bij een emissievracht van 0,10 kilogram per uur of meer een emissie-concentratie van 20 mg/m3. 11.2.2
Voor organische stoffen uit de klasse gO.2 geldt bij een emissievracht van 0,5 kilogram per uur of meer een emissie-concentratie van 50 mg/m3. 11.2.3
Voor organische stoffen uit de klasse gO.3 geldt bij een emissievracht van 0,5 kilogram per uur of meer een emissie-concentratie van 100 mg/m3. 11.2.4
Voor de bepaling van de emissie van organische stoffen uit de categorie gO.1, gO.2 en gO.3 is de sommatiebepaling uit de NeR van toepassing. 11.2.5
Binnen 6 maanden na het in werking treden van de vergunning en nadien jaarlijks dienen emissiemetingen te worden uitgevoerd ter bepaling van de grensmassastroom en de concentratie van organische stoffen in de klassen gO1, gO2 en gO3, de totale vracht ervan en het debiet van de afgasstroom van de ontstoffingsinstallatie. 11.2.6
De concentratie en of vracht van organische stoffen wordt bepaald overeenkomstig de norm NEN-EN 13649 of NEN-EN 13526 of NEN-EN 12619 aangevuld met ISO 10780 gevoerd door een daartoe geaccrediteerde instantie, bij normale bedrijfsomstandigheden. Een afzonderlijke meting bestaat uit minimaal drie deelmetingen (= n) van dertig minuten. De resultaten van de deelmetingen worden, herleid naar 273 K, 101,3 kPA en betrokken op droog afgas, gemiddeld. Het gemiddelde van de deelmetingen, verminderd met de meetonzekerheid van de meetmethode, geldt als het resultaat van de afzonderlijke meting. 11.2.7
De in voorschriften 11.2.1 t/m 11.2.3 gestelde concentratie-eisen mogen niet worden bereikt door het bijmengen van lucht. 11.2.8
De metingen zoals genoemd in voorschrift 11.2.5 moeten vijf werkdagen vooraf worden gemeld bij het bevoegde gezag zodat de toezichthouder in de gelegenheid wordt gesteld aanwezig te zijn. De metingen moeten worden uitgevoerd onder representatieve bedrijfsomstandigheden. De meetresultaten moeten binnen een maand na uitvoering van de metingen aan het bevoegde gezag worden overgelegd.
32
11.3
Diffuse emissies bij bulkopslag en oppervlaktebronnen 11.3.1
Handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembaar stofverspreiding buiten de inrichting mogen niet worden uitgevoerd. 11.3.2
Overslagactiviteiten op het buitenterrein moeten gestaakt worden als de windsnelheid groter is dan 20 m/s (windkracht 8). 11.3.3
Het tegengaan van stofverspreiding van opslagen en activiteiten in de buitenlucht moet plaatsvinden door het treffen van de volgende maatregelen: a. de storthoogte dient te worden beperkt tot maximaal 1 meter. Uitzondering hierop zijn de werkzaamheden van de kraan bij de opvoerband van de shredder. Hiervoor geldt in verband met de controle op het toe te voeren materiaal een maximale storthoogte van 2 meter; b. de inlaat van de shredderinstallatie moet worden voorzien van rubberen flappen of sproeiers; c. opgeslagen materiaal moet, indien er sprake is van visueel waarneembaar stof, worden besproeid; d. het transportsysteem in de buitenlucht van de shredderinstallatie wordt afgeschermd door middel van overkappingen; e. gesloten transportbanden gebruiken of de transportbanden afschermen tegen invloeden van de wind door middel van overkappingen. De transportband vlak na het rotorhuis mag omwille van het brandgevaar en het tijdig kunnen detecteren van brand, niet gesloten zijn of afgeschermd worden door middel van overkappingen. Deze transportband dient te worden voorzien van windreductieschermen (langsschermen, dwarsschermen) of sproeiers; f. Het stof dat neerslaat op de transportbanden moet door middel van regelmatig onderhoud worden verwijderd; g. het aantal verkeersactiviteiten op het terrein dient zo gering mogelijk gehouden te worden; h. de maximumsnelheid op het terrein mag maximaal 15 km/uur bedragen. Dit dient door middel van een bord bij de ingang tot de inrichting te worden aangegeven.
12
LASWERKZAAMHEDEN
12.1
Algemeen 12.1.1
Lasrook die vrijkomt bij laswerkzaamheden die vallen onder de klasse IV dient bij de bron te worden afgezogen. 12.1.2
Het is verboden om laswerkzaamheden in de buitenlucht te verrichten tenzij het niet mogelijk is om de laswerkzaamheden inpandig uit te voeren vanwege de omvang van het te bewerken object. 12.1.3
Van de laswerkzaamheden die vallen onder klasse III, V, VI en VII dient de vergunninghouder een registratie bij te houden van het jaarverbruik aan lastoevoegmateriaal. 12.1.4
Binnen een straal van 10 meter van de las- en snijwerkzaamheden mogen zich geen licht ontvlambare materialen bevinden, tenzij die materialen worden afgeschermd tegen vonken.
33
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Voorschriften Overige Activiteiten
Aanvrager Aangevraagde activiteiten
Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk
: HKS Scrap Metals BV : Revisievergunning voor onder andere het opslaan, sorteren, ver/bewerken van metalen en autowrakken, de opslag van accu’s en de bouw van reeds gerealiseerde en nog te realiseren bouwwerken : De Kalkovens 30 te Zwartsluis : 13 juni 2014 : 10 november 2014 : 2014/0315685
Projectnummer
: Z-HZ-WABO-2014-00137
34
35
13
VOORSCHRIFTEN BOUWEN
13.1
Algemeen 13.1.1
Uiterlijk 3 weken voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden dienen de constructie berekeningen en tekeningen met betrekking tot de bufferinstallatie te worden ingediend. Er mag niet worden gebouwd voor dat de constructie gegevens door het bevoegd gezag akkoord bevonden zijn.
14
VOORSCHRIFTEN NATUURBESCHERMINGSWET
14.1
Algemeen 14.1.1
De inrichting van HKS Scrap Metals B.V. aan de Kalkovens 30 te Zwartsluis moet in werking zijn in overeenstemming met onderstaande tabel.: BEDRIJFSACTIVITEIT
Emissie in kg NOx/jr
vrachtwagens aan- en afvoer
433,66
vrachtwagens wisselen containers.
190,41
personenauto's 4x hydraulische overslagkraan 1x wiellaadschop 1x heftruck 1x bobcat
0,12 5.540, 66 920, 68 340,90 56,82
2x scheepsdieselgenerator
2.415, 74
Totaal
9.898,98
14.1.2
Vergunninghouder dient de onder voorschrift 14.1.1 genoemde emissie administratief inzichtelijk te maken door registratie van het jaarlijkse aantal vervoersbewegingen c.q. bedrijfsuren van de in de tabel opgenomen bedrijfsactiviteiten.
36
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Overwegingen Milieu
Aanvrager Aangevraagde activiteiten
Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk
: HKS Scrap Metals BV : Revisievergunning voor onder andere het opslaan, sorteren, ver/bewerken van metalen en autowrakken, de opslag van accu’s en de bouw van reeds gerealiseerde en nog te realiseren bouwwerken : De Kalkovens 30 te Zwartsluis : 13 juni 2014 : 10 november 2014 : 2014/0315685
Projectnummer
: Z-HZ-WABO-2014-00137
37
38
15
PROCEDURELE ASPECTEN
15.1
Gegevens aanvrager Op 13 juni 2014 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen. Het betreft een verzoek van HKS Scrap Metals BV, Havenweg 1 te 's Gravendeel voor de inrichting aan De Kalkovens 30 te Zwartsluis.
15.2
Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: - Het opslaan, sorteren, verwerken en bewerken van metalen en autowrakken en de opslag van accu's; - het legaliseren van reeds gerealiseerde bouwwerken; - de bouw en realisatie van diverse bouwwerken; Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten: - een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder a (Het (ver)bouwen van een bouwwerk); - een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder c (Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan); - een vergunning ex artikel 2.1, lid 1 e (milieu) onder 2 en 3 en artikel 2.6 lid 1 (het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan, Revisievergunning); - een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder i (OBM). Naast deze activiteiten moet beoordeeld worden of een aantal toestemmingsstelsels wordt aangehaakt. Of daadwerkelijk moet worden aangehaakt, volgt niet uit de Wabo, maar uit de desbetreffende wet. Het volgende stelsel haakt hier bij aan: Natuurbeschermingswet 1998.
15.3
Huidige vergunningsituatie Voor de inrichting zijn eerder de onderstaande vergunningen en/of ontheffingen verleend dan wel meldingen geaccepteerd: SOORT VERGUNNING
KENMERK
ONDERWERP
EMT/2003/3302
Vergunning voor het open overslaan, be- en verwerken van ferro- en non-ferrometalen en gevaarlijk afval.
Ambtshalve wijziging Wet 10 december 2009* milieubeheer
2009/0195731
Actualiseren voorschriften ten aanzien van stofverspreiding, afvalen hemelwater, opslagen voor dieselolie en afgewerkte olie in tanks en de opslag van gasflessen.
Uitspraak RvS, Afdeling Bestuursrechtspraak
201000999/1/M 1
Besluit waarin bepaald is dat deze uitspraak in gedeeltelijk in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 10 december
Revisie vergunning Wet milieubeheer
DATUM 12 september 2003*
2 maart 2011*
39
2009. Ambtshalve wijziging Wet 7 april 2011* milieubeheer
2011/0069693
Aanpassen voorschriften naar aanleiding uitspraak RvS betreffende diffuse emissies en de opslag van dieselolie en afgewerkte olie in bovengrondse tanks.
Omgevingsvergunning Wabo
5 maart 2012
2012/0063272
Vergunning voor het slopen van een bedrijfswoning en een trafohuisje
Omgevingsvergunning Wabo
2 september 2014
2014/0243932
Vergunning voor het wijzigen van een voorschrift
De hierboven genoemde vergunningen waar een * bij staat, zijn volgens de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld aan een omgevingsvergunning voor onbepaalde tijd.
15.4
Bevoegd gezag Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor de inrichting. Dit volgt uit artikel 2.4 van de Wabo juncto artikel. 3.3 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De activiteiten van de inrichting zijn genoemd in Bijlage I onderdeel C categorie 28.4 en 28.5 van het Bor en daarnaast betreft het een inrichting die onder categorie 5.3b IV van de Richtlijn Industriële Emissies (IPPC-installatie) valt: Een installatie voor nuttige toepassing, of een combinatie van nuttige toepassing en verwijdering, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 75 ton per dag, door middel van behandeling in shredders van metaalafval, met inbegrip van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en autowrakken en de onderdelen daarvan. Gelet op bovenstaande, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij behorende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de integrale omgevingsvergunning te verlenen of (gedeeltelijk) te weigeren. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle aspecten aan de orde komen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, zoals ruimte, milieu, natuur en aspecten met betrekking tot bouwen, monumenten en brandveiligheid. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd.
15.5
Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 12 augustus 2014 in de gelegenheid gesteld om tot uiterlijk 15 oktober 2014 de aanvraag aan te vullen. Wij hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 6, 23 en 24 oktober 2014. Na ontvangst van de aanvullende gegevens hebben wij de aanvraag getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. Omdat wij HKS op 12 augustus 2014 verzocht hebben tot het indienen van aanvullende gegevens is de termijn voor het nemen van het besluit hiermee opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld, zijnde 6 oktober 2014. Gedurende deze periode is de wettelijke beslistermijn voor het afhandelen van de aanvraag onderbroken geweest. In dit geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met 55 dagen en moeten wij uiterlijk op 6 februari 2015 een definitief besluit nemen.
40
15.6
Procedure (uitgebreid) Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze, tenzij bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Nu deze uitzonderingsgrond zich niet voordoet hebben wij geen kennis gegeven van de aanvraag in De Stadskoerier.
15.7
Adviezen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan de volgende instanties/bestuursorganen gezonden: - gemeente Zwartewaterland; - waterschap Groot Salland; - waterschap Reest en Wieden; . Rijkswaterstaat; - Veiligheidsregio IJsselland. Naar aanleiding hiervan hebben wij reacties/ adviezen ontvangen die samengevat als volgt luiden: Gemeente Zwartewaterland Op 8 augustus 2014 hebben wij per mail (kenmerk 2014/0308674) een advies van de gemeente Zwartewaterland ontvangen waarin zij aangeeft dat de aanvraag nog niet voldoet aan de indieningsvereisten. Na ontvangst van de ontbrekende gegevens zal door de gemeente nogmaals advies worden uitgebracht. Nadat door HKS aanvullende gegevens zijn ingediend hebben wij de gemeente Zwartewaterland opnieuw verzocht om advies uit te brengen. Op 30 oktober 2014 hebben wij een vervolg advies ontvangen van de gemeente Zwartewaterland (kenmerk 2014/0306706). waarin zij aangeeft positief te adviseren omtrent het bouwdeel en de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag. In het advies zijn verder de overwegingen en een voorschrift ten aanzien van het bouwdeel opgenomen. Voorts stelt de gemeente in haar advies dat de lozing van het water op de gemeentelijke riolering past binnen de afspraken om maximaal 14 m3/h te lozen en adviseert zij een voorschrift op te nemen dat er een debietmeter geplaatst moet worden. Het advies van de gemeente Zwartewaterland is overgenomen en verwerkt in deze beschikking. Voor het overige merkt de gemeente Zwartewaterland nog op dat in het document “Aanvullende tekst bij de aanvraag” onder het kopje ‘tekeningen’ aangegeven is dat “in samenspraak met de gemeente is afgesproken dat de bestaande inritten niet worden gewijzigd”. De tekening “terreinindeling riolering versie 2, 2014-2, d.d. oktober 2014” doet voorkomen of aan de Dingstede een inrit aanwezig is. Aan de Dingstede is echter geen inrit (aansluiting op de openbare weg) aanwezig. Uit eerder genoemde samenspraak wordt opgemaakt dat aan de Dingstede geen uitweg gewenst is. Waterschap Groot Salland Op 23 juli 2014 hebben wij per mail en via het omgevingsloket (ons kenmerk 2014/0246829) een reactie van het waterschap Groot Salland ontvangen waarin zij aangeeft dat de aanvraag op het gebied van wateraspecten aan de gestelde eisen voldoet en zij derhalve geen advies uitbrengen met betrekking tot de ontvankelijkheid van de aanvraag. De aanvraag bevat volgens het waterschap voldoende informatie om afvalwatervoorschriften voor de vergunning te kunnen opstellen. Daarnaast heeft het waterschap in haar reactie de overwegingen opgenomen en de voorschriften die aan de vergunning verbonden dienen te worden. Dit advies is meegenomen in deze beschikking.
41
Veiligheidsregio IJsselland Op 10 oktober 2014 hebben wij per e-mail een advies ontvangen van de brandweer IJssellland (kenmerk 2014/0289301). In haar advies geeft ze aan dat de aanvraag omgevingsvergunning is beoordeeld op basis van het Bouwbesluit 2012 hoofdstuk 2, “Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid” , hoofdstuk 6 “Voorschriften inzake installaties”, hoofdstuk 7 “Voorschriften inzake het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen en de Regeling Bouwbesluit 2012 hoofdstuk 2. Zij geeft aan dat het plan voldoet op aan de gestelde eisen en adviseren ons de vergunning te verlenen. Van het Waterschap Reest en Wieden en Rijkswaterstaat hebben wij verder geen advies ontvangen.
16
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING
16.1
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer In het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct werkend en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. In bijlage 1, onderdelen B of C van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een vergunningplicht geldt. Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit gewijzigd en kan het Activiteitenbesluit sindsdien ook op inrichtingen met een IPPC-installatie van toepassing zijn. Op type C inrichtingen, die vergunningplichtig zijn, kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen. De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, wordt aangemerkt als een IPPC inrichting. Op basis van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit moet de verandering van de inrichting worden gemeld. De aanvraag wordt ten aanzien van de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen aangemerkt als melding. De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn die voorschriften voor aspecten en activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling. Uitgangspunt is dat met de voorschriften van het Activiteitenbesluit wordt voldaan aan BBT. Bevoegd gezag houdt echter de bevoegdheid deze afweging in een concreet geval te maken en indien zij tot de bevinding komt dat ingevolge BBT strengere eisen nodig zijn dan welke gelden op grond van het Activiteitenbesluit, deze te stellen. Op grond van artikel 2.22 vijfde lid van de Wabo dient bevoegd gezag zo nodig in afwijking van het Activiteitenbesluit bij IPPC-installaties strengere voorschriften aan de vergunning te verbinden. Dit kan nodig zijn om de toepassing van beste beschikbare technieken in specifieke gevallen te waarborgen, bijvoorbeeld uit het oogpunt van beter presterende nieuwe installaties. De beste beschikbare technieken die in de praktijk worden toegepast en de emissiereducties die daarmee worden gehaald zijn immers bepalend voor de hoogte van de emissiegrenswaarde. Binnen HKS Scrap Metals vinden de volgende activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit: -
42
Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; Het opslaan van gasolie in een bovengrondse tank; Uitwendig wassen van motorvoertuigen of werktuigen waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast;
-
Het opslaan en overslaan van (inerte) goederen; Emissies naar de lucht algemeen; Bodembedreigende activiteiten.
Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel)activiteiten - moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling regeling: Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; Paragraaf 3.2.1 Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie; Paragraaf 3.2.4 Het in werking hebben van een installatie voor het doorvoeren, bufferen of keren van rioolwater Paragraaf 3.3.2 Het uitwendig wassen en stallen van motorvoertuigen, werktuigen of spoorvoertuigen; Paragraaf 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen; Paragraaf 3.4.9 Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank. Voor het overige is per hoofdstuk dan wel afdeling aangegeven of deze op een type C inrichting van toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1, afdeling 2.1 tot en met 2.4, 2.10 en 2.11 van hoofdstuk 2 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit van toepassing kunnen zijn. Het bevoegd gezag kan voor bepaalde in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten aanvullende maatwerkvoorschriften vaststellen voor zover die mogelijkheid in het Activiteitenbesluit is aangegeven. Er worden in dit geval geen aanvullende maatwerkvoorschriften vastgesteld voor genoemde activiteiten. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit voldoen voor deze situatie. Conclusie Er worden in dit geval geen strengere voorschriften aan de vergunning verbonden dan hetgeen is geregeld in het Activiteitenbesluit, omdat het Activiteitenbesluit in deze situatie toereikend is voor de aspecten die in het besluit worden geregeld.
16.2
Coördinatie met de Waterwet De aangevraagde activiteit heeft betrekking op een inrichting waartoe sprake is van een IPPCinstallatie maar waarbij geen sprake is van het lozen van stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet. Hiervoor is derhalve geen vergunning noodzakelijk op grond van de Waterwet.
16.3
M.e.r.- (beoordelings)plicht (onder drempelwaarden D-lijst) De voorgenomen activiteit valt onder categorie 18.8 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Op grond van de Wm heeft de aanvrager de voorgenomen activiteit op 27 mei 2014 bij ons aangemeld door middel van een aanmeldingsnotitie (Wm, art. 7.16). Daarop hebben wij op 20 juni 2014 het besluit (kenmerk 2014/0167726) genomen waarin wij hebben aangegeven dat er voor deze voorgenomen activiteit er geen dusdanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn, zodat het opstellen van een milieueffectrapport (hierna: MER) niet noodzakelijk wordt geacht. Dit besluit hebben wij op 4 september 2014 in De Stadskoerier en Staatscourant bekend gemaakt. Dit besluit is bij de aanvraag gevoegd en is inmiddels in werking.
43
16.4
Omgevingsvergunning beperkte milieutoets(OBM) De aanvraag wordt tevens aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 2.1, lid 1 onder i,van de Wabo (omgevingsvergunning beperkte milieutoets, verder OBM) voor de volgende activiteiten: de wijziging of uitbreiding van een inrichting voor de opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken. Per 1 maart 2014 dienen namelijk ook inrichtingen waarin zich een IPPC installatie bevindt getoetst te worden in het kader van de OBM. Hiervan is uitgezonderd de activiteit die deel uitmaakt van een IPPC-installatie (artikel 2.2a lid 7 b Bor), in dit geval de shredderinstallatie. De opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken, vallen onder artikel 2.2a lid 1 onder b. van het Bor. De gronden voor het verlenen of weigeren van de OBM zijn opgenomen in artikel 5.13b van het Bor. De aanvraag voor de genoemde activiteiten zijn aan de volgende aspecten uit dit artikel getoetst: milieueffectrapport vereist; doelmatig beheer van afvalstoffen; Bibob. Voor de overwegingen met betrekking tot de bovengenoemde aspecten wordt verwezen naar de volgende paragrafen van deze vergunning: 16.3, 19.2 en 30.2. Op grond van voorgaande en de overwegingen bij deze vergunning kan de OBM worden verleend voor de volgende activiteiten: de wijziging of uitbreiding van een inrichting voor de opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken.
17
TOETSINGSKADER MILIEU
17.1
Inleiding De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van de werking en het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo. Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2° of 3°, en met betrekking tot die inrichting al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, kan het bevoegd gezag bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting na die verandering. Op grond van artikel 2.6, lid 1 Wabo hebben wij bepaald dat een zodanige vergunning (revisievergunning) moest worden aangevraagd. Deze vergunning vervangt met ingang van het tijdstip waarop zij in werking treedt, de eerder met betrekking tot het betrokken project verleende omgevingsvergunningen. De betreffende (omgevings)vergunningen vervallen op het tijdstip waarop deze beschikking onherroepelijk wordt.
17.2
Toetsing revisie De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij: a. de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken; b. met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden; c. de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen. In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.
44
18
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
18.1
Algemeen In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Bij de bepaling van BBT moeten wij in zijn algemeenheid de in de artikel 5.4 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) vermelde aspecten betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. In het bijzonder moeten wij bij de bepaling van BBT rekening houden met artikel 9.2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor) en bijbehorende bijlage 1 uit deze regeling.
18.2
Concrete bepaling beste beschikbare technieken De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de EG-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (richtlijn nr. 2008/1/EG). Echter na de herziening van de "Integrated Pollution Prevention and Control" (hierna IPPC-richtlijn) in het kader van de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) wordt de aangevraagde activiteit wel genoemd en wel onder categorie 5.3 b.IV uit bijlage 1 van de Richtlijn industriële emissies. In artikel 9.2 van de Regeling omgevingsrecht (MOR) staat dat het bevoegd gezag bij de bepaling van beste beschikbare technieken (BBT) in het kader van de vergunningverlening rekening moet houden met de relevante BBT-conclusies en Nederlandse informatiedocumenten over BBT. De Nederlandse informatiedocumenten over BBT zijn opgenomen in de bij de MOR behorende bijlage. BBT-conclusies worden niet meer apart genoemd in de bijlage bij de MOR omdat deze voortaan door de Europese commissie formeel worden vastgesteld en gepubliceerd (Uitvoeringsbesluit van de commissie). In de bijlage van de MOR worden voortaan alleen de Nederlandse informatiedocumenten over BBT opgenomen. Bij de verlening van omgevings- en waterwetvergunningen moet rekening worden gehouden met deze documenten. Voor IPPC-installaties worden deze documenten toegepast in aanvulling op of als nadere uitwerking van de voor die inrichtingen van toepassing zijn BREF’s/ BBT-conclusies. BBT-conclusies zijn documenten met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (definitie in artikel 1.1 eerste lid van het Bor): - Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 vijfde lid worden BBT-conclusies bedoeld die worden vastgesteld op basis van artikel 75 tweede lid van de Richtlijn industriële emissies. Dit zijn de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Richtlijn industriële emissies; - Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid worden de bestaande BREFs bedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare technieken (BAT hoofdstuk) staan uit deze Brefs geldt als BBT-conclusies (totdat nieuwe BBT-conclusies overeenkomstig artikel 75 tweede lid zijn vastgesteld). Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van beste beschikbare technieken (BBT) rekening worden gehouden met BBT-conclusies en bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT. Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken hebben we rekening gehouden met de volgende van toepassing zijnde BREFS/ BBT-conclusies: - Afvalbehandeling; - Op- en overslag bulkgoederen; - Energie-efficiëntie;
45
- Cross-media & economics; - Monitoring. Goed beschouwd bevatten de twee laatst genoemde referentiedocumenten geen BBT’s. Zij hebben hoofdzakelijk als doel een referentie te zijn voor een horizontale taak specifiek onderwerp. Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken hebben wij daarnaast rekening gehouden met de volgende informatiedocumenten, zoals aangewezen in bijlage 1 van de Mor: - NRB 2012; Nederlandse richtlijn bodembescherming d.d. maart 2012; - NeR; Nederlandse emissierichtlijn lucht d.d. juli 2012; - PGS 15:2011 (versie 1.1, december 2012): Opslag van verpakte gevaarlijke; - PGS 28:2011 (versie 1.0, december 2011): Vloeibare brandstoffen - ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties (alleen ten aanzien van het grootschalig afleveren van motorbrandstoffen; - Oplegnotitie BREF Afvalbehandeling; - Oplegnotitie BREF Emissies uit opslag. Verder hebben wij bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de volgende van toepassing zijnde specifieke literatuur: - Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP). Met betrekking tot de bepaling van BBT, zijn de aspecten betrokken als genoemd in artikel 5.4 lid 1 van het Bor. Hierover is het volgende op te merken. Bij de aanvraag is een ingevulde IPPC tool gevoegd waarbij getoetst is aan alle van toepassing zijn de BBT conclusies en daarbij behorende maatregelen. Wij hebben de bij de aanvraag gevoegde toetsing beoordeeld en stemmen in grote lijnen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Voor zover dit niet het geval is zijn er extra voorschriften aan deze vergunning verbonden.
18.3
Conclusies BBT De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
19
AFVALSTOFFEN
19.1
Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen Preventie In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze wij invulling geven aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De totale hoeveelheid afval die binnen de inrichting vrijkomt is gering. De handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. Afvalscheiding
46
In hoofdstuk 14 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. In het LAP is echter aangegeven dat voor bepaalde afvalstoffen, ongeacht de hoeveelheden die vrijkomen binnen een inrichting, scheiding van die afvalstoffen kan worden verlangd. Wij achten het in de voorliggende situatie dan ook redelijk om afvalscheiding voor te schrijven voor de volgende afvalstoffen: a. Gevaarlijk afval; b. Olie/water/slib; c. Papier/ karton; d. Kunststof; e. Elektrische en elektronische apparatuur; f. Glas.
19.2
Overwegingen voor afvalverwerkers Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 2.14 van de Wabo kan de omgevingsvergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 van de Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd . Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de prioriteitsvolgorde in de afvalhiërarchie zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: 1. preventie; 2. voorbereiding voor hergebruik; 3. recycling; 4. andere nuttige toepassing, waaronder energieterugwinning; 5. veilige verwijdering. Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverse inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend. Afvalstro(o)m(en) waarvoor in bijlage 4 van het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen in bijlage 4 van het LAP van toepassing: 12, 13, 14, 51, 62 en 71.
47
Toetsing van de aangevraagde afvalactiviteiten Uitsluitend opslaan In het LAP (2009-2021) is aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen in beginsel een vergunning kan worden verleend. Twee afvalstromen worden hiervan uitgezonderd, te weten: - Afvalmunitie, vuurwerkafval en overig explosief afval; - Dierlijke bijproducten. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. HKS Scrap Metals heeft aangevraagd om de volgende afvalstoffen uitsluitend op te slaan: - Accu's. Voor het opslaan van deze afvalstof beschikt de aanvrager over de benodigde voorzieningen. Voor de opslagtermijn van deze afvalstoffen is geen maximum in de aanvraag opgenomen. Voor het uitsluitend opslaan van de hierboven vermelde afvalstof kan een vergunning worden verleend omdat deze afvalstroom niet behoort tot de in het LAP genoemde uitzonderingen. In de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is. Uitsluitend overslaan Uit het LAP blijkt dat het overslaan van afvalstoffen in principe altijd doelmatig is. Er kan vergunning verleend worden zonder dat uitgebreide acceptatie/registratie plaatsvindt, als: er geen enkele handeling met het afval geschiedt (uitgezonderd eventueel overladen zonder dat daarbij feitelijk wordt gemengd) en; de begeleidingsdocumenten in orde zijn. HKS Scrap Metals heeft aangevraagd om de volgende afvalstoffen op- en over te slaan: - Accu's. - Papier of kunststof geïsoleerde kabels en restanten daarvan. Het overslaan van deze afvalstoffen vindt plaats met de uitgebreide acceptatie/registratie. De aanvrager heeft aangegeven dat de begeleidingsdocumenten aanwezig zijn. Be-/verwerking In de aanvraag zijn voor welvaartschroot, overige metalen, autowrakken, metalen met aanhangende olie of emulsie en groot witgoed, de volgende bewerkingsmethodes beschreven: Welvaartschroot/ Overige metalen Het beleid voor metalen is neergelegd in sectorplan 12. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van metaalafval is nuttige toepassing door materiaalhergebruik. Metaalafval bestaat uit ferro en non-ferro metaalafvalstoffen. Het zijn metalen in het afvalstadium en (grotendeels uit metalen bestaande) vaste afvalstoffen, zoals (metaal)schroot, roestvast staal, restanten zink, aluminium, koper, lood en legeringen, metaalstof, edele metalen en katalysatoren (niet zijnde gevaarlijk afval). Ook metaalafval dat ontstaan is na sorteren of scheiden valt onder dit sectorplan. Bij geaccepteerde partijen metalen afvalstoffen/ metalen komt het voor dat deze niet direct geschikt zijn voor nuttige toepassing. Om deze metalen wel geschikt te maken voor nuttige toepassing kunnen de volgende bewerkingen plaatsvinden: scheiden, sorteren en shredderen. Door de verwerking van dit materiaal in de shredderinstallatie ontstaan diverse metalen en andere afvalstoffen die dan wel geschikt zijn voor nuttige toepassing. Metalen die niet in de shredder gaan worden gescheiden, gesorteerd en verhandeld en vervolgens hergebruikt of nuttig toegepast. De bewerking van metalen ten behoeve van hergebruik dan wel nuttige toepassing is overeenkomstig de minimumstandaard.
48
(Auto)wrakken Het beleid voor autowrakken is neergelegd in sectorplan 51. In het sectorplan 51 is daartoe een minimumstandaard opgenomen die gericht is op nuttige toepassing en hergebruik. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van autowrakken is demontage volgens de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Voor gedemonteerde onderdelen en afgetapte vloeistoffen gelden de minimumstandaarden die in de betreffende sectorplannen (zie paragraaf I) zijn opgenomen. Het resterende autowrak moet worden afgevoerd naar een shredderinstallatie. Bij HKS Scrap Metals worden geen auto's gedemonteerd en niet ontdaan van (vloei)stoffen. Bij HKS worden slechts reeds gedemonteerde autowrakken geaccepteerd die al ontdaan zijn van de in het Activiteitenbesluit genoemde (vloei)stoffen en verder verwerkt in de bij HKS aanwezige shredderinstallatie. Autodemontagebedrijven zijn ingevolge de voorschriften uit de Activiteitenregeling niet meer in alle gevallen verplicht autowrakken te ontdoen van banden, glas en grote kunststof onderdelen, zoals bumpers, instrumentenborden, vloeistoftanks en metalen onderdelen die koper, aluminium of magnesium bevatten. Daarnaast is de ARN per 1 augustus 2014 gestopt met de demontagevergoeding voor het demonteren van glas en grote kunststof onderdelen aan de aangesloten ARN autodemontagebedrijven. Een gevolg hiervan zal zijn dat de autodemontagebedrijven hun autowrakken, inclusief glas bij HKS zullen aanbieden. De autodemontagebedrijven zullen deze materialen niet langer demonteren omdat een betere nascheiding mogelijk is in Post Shredder installaties. Het gebruik van de Post Shredder Technologie is bedoeld om meer nuttige grondstoffen uit het shredderafval te halen en een hoger recyclepercentage te bereiken. Met de PST-installaties moeten de landelijke doelstellingen worden behaald. Nu er na-scheidingstechnieken voor o.a. glas en kunststof zijn ontwikkeld, ontstaat hierdoor de mogelijkheid om ook dit materiaal aan het autowrak te laten zitten tijdens het shredderen van autowrakken. De materialen die na het shredderen in een shredderinstallatie, niet meer door een `mechanische na-scheiding ten behoeve van hergebruik´ in een scheidingsinstallatie, zoals bijvoorbeeld in de PST-fabriek, Post Shredder Technologie, kunnen worden gescheiden, moeten uit de autowrakken worden gehaald bij de inrichting waar de autowrakken worden gedemonteerd. In het geval dat materialen, in de aangevraagde situatie glas en kunststof, wel door een mechanische na-scheiding kunnen worden gescheiden hoeven de betreffende autowrakken bij acceptatie niet ontdaan te zijn van de betreffende materialen alvorens het betreffende autowrak wordt geshredderd. In dat geval dient door de vergunninghouder te kunnen worden aangetoond dat het shreddermateriaal nadien is afgevoerd naar een daartoe erkende na-scheidingsfabriek zoals de PST-fabriek in Tiel. De volledige na-scheiding hoeft dan ook niet plaats op de locatie waar de shredder staat. Het doel moet worden bereikt. In de onderhavige situatie brengt HKS het shreddermateriaal naar bijvoorbeeld de PST in Tiel of naar de eigen postshreddertechniek in Amersfoort. Voor HKS Scrap Metals geldt dat het shredderproces en de daarna voorziene nascheidingstechnieken bij derden, zodanig is dat glas en kunststof worden gerecycled. Bij wet is het in Nederland nu dus zo geregeld dat handmatige demontage van glas en grote kunststofonderdelen van autowrakken niet noodzakelijk is, mits materiaalrecycling in het shredderproces gewaarborgd is. Mede hierdoor geeft HKS Scrap Metals aan de autodemontagebedrijven een directieverklaring af waarin de borging van materiaalrecycling op glas en grote kunststofonderdelen wordt gegarandeerd.
49
ARN Recycling B.V. in Tiel geeft aan de shredderbedrijven van HKS een directieverklaring af waarin verklaard wordt dat de geleverde afvalstoffen zodanig worden gescheiden, dat voor het aanwezige glas en grote kunststofonderdelen van autowrakken materiaalrecycling mogelijk is. Zie de bij de aanvraag gevoegde directie verklaring van ARN Recycling B.V. De naleving op materiaalrecycling bij ARN Recycling B.V. in Tiel wordt door het bevoegd gezag uitgevoerd en daarnaast door de Inspectie Leefomgeving en Transport getoetst. Voor de duidelijkheid wordt gesteld dat het huidige en vergunde shredderproces niet wijzigt. De benodigde na-scheidingtechnieken worden bij derden (dus niet binnen de inrichting) uitgevoerd. Het bij dit proces vrijgekomen shreddermateriaal zal voor het overgrote deel worden afgevoerd naar bedrijven die het materiaal verder hergebruiken. Eventuele restverontreinigingen zullen overeenkomstig de minimumstandaard als in het LAP aangegeven sectorplan worden afgevoerd naar daartoe erkende verwerkers. De in de aanvraag beschreven be-/verwerkingsmethode van autowrakken ten behoeve van hergebruik dan wel nuttige toepassing voldoet hiermee aan de minimumstandaard. In het geval dat materialen, in dit geval glas en kunststof, wel door een mechanische na-scheiding kan worden gescheiden hoeven de betreffende autowrakken bij acceptatie niet ontdaan te zijn van glas en grote kunststof onderdelen alvorens het betreffende autowrak wordt geshredderd. In dat geval dient door de vergunninghouder te kunnen worden aangetoond dat het shreddermateriaal nadien is afgevoerd naar een daartoe erkende na-scheidingsfabriek zoals bijvoorbeeld de PSTfabriek in Tiel. Metalen met aanhangende olie of emulsie Het beleid voor metalen met aanhangende olie of emulsie is neergelegd in sectorplan 62. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van metaalafvalstoffen met aanhangende olie of emulsie, met uitzondering van fijn metaalbewerkingsafval, is scheiden van metaal en de olie of emulsie. De scheiding van het metaal en de olie of emulsie kan plaatsvinden door deze metaalafvalstoffen minimaal 48 uur te laten uitlekken en de olie of emulsie apart op te vangen. Een andere mogelijkheid is centrifugeren. De afgescheiden olie of emulsie moet worden verwerkt conform de minimumstandaard voor oliehoudende afvalstoffen (zie onder meer sectorplan 56 afgewerkte olie). Voor het be- en verwerken van de resterende metalen geldt de minimumstandaard voor metalen (zie sectorplan 12 'Metalen'). De minimumstandaard voor fijn metaalbewerkingsafval is nuttige toepassing. HKS geeft in de onderliggende aanvraag aan dat zij op de in het LAP omschreven wijze te werk gaat. De bewerking van metalen met aanhangende olie of emulsie ten behoeve van hergebruik dan wel nuttige toepassing is hiermee overeenkomstig de minimumstandaard. Groot witgoed Het beleid voor groot witgoed is neergelegd in sectorplan 71. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van groot witgoed is hergebruik van onderdelen en materiaalhergebruik. Voor de vrijkomende afvalstromen die niet als onderdeel of materiaal kunnen worden gebruikt is de minimumstandaard verbranden als vorm van nuttige toepassing. Voor fracties die niet nuttig kunnen worden toegepast is de minimumstandaard verbranden als vorm van verwijdering. Deze fracties mogen gestort worden indien verbranden als vorm van verwijdering niet mogelijk is. Bij HKS wordt alleen groot witgoed geaccepteerd waarin geen vloeistoffen, gassen of andere gevaarlijke (vloei)stoffen zitten. De bewerking die plaatsvindt is het shredderen van het witgoed. Na het shredderen en de nascheiding worden de vrijkomende afvalstromen nuttig toegepast. De in de aanvraag beschreven be-/verwerkingsmethode van groot witgoed behoeve van hergebruik dan wel nuttige toepassing voldoet hiermee aan de minimumstandaard.
50
Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden van andere afvalstoffen. Verder is het ongewenst dat in afval gecumuleerde milieugevaarlijke stoffen door wegmenging ongecontroleerd in het milieu verspreid raken. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is aangevraagd en vastgelegd in de vergunning. In de onderhavige situatie is mengen niet aangevraagd en derhalve niet toegestaan. Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen In de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen is vastgelegd dat de verschillende soorten gevaarlijke afvalstoffen van elkaar en van andere afvalstoffen en van andere preparaten en stoffen gescheiden worden gehouden en indien nodig worden gescheiden. AV-beleid en AO/IC In het LAP is aangegeven dat een inrichting dat afvalstoffen accepteert over een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) moet beschikken. In het AV-beleid moet zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvinden In de AO/IC is vastgelegd hoe door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een inrichting kunnen worden beheerst en geborgd om de risico's binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren. Bij de aanvraag is een beschrijving van het AV-beleid en de AO/IC gevoegd. Daarin is per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zullen vinden. Hierbij is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven AV-beleid en de AO/IC voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit AV-beleid en de AO/IC instemmen. Wijzigingen in het AV-beleid en/of de AO/IC Wijzigingen in het AV-beleid en/of de AO/IC moeten schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Registratie De aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten de inrichting te ontvangen. Dergelijke inrichtingen vallen onder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Voor een effectieve handhaving van het afvalbeheer is het van belang om naast de meldingsverplichtingen tevens registratieverplichtingen op te nemen (art. 5.8 Bor). Omdat de betreffende registratieverplichtingen reeds in de aanvraag zijn opgenomen zijn dan ook verder geen voorschriften voor de registratie van o.a. de aangevoerde, de afgevoerde en de geweigerde (afval-)stoffen opgenomen.
19.3
Conclusie Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheersplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen.
51
20
AFVALWATER
20.1
Waterbeheersplan waterschap Groot Salland Het beleidskader voor het emissiebeleid voor lozingen is opgenomen in het Nationaal Waterplan 2010-2015 en het gaat, net als de Wet milieubeheer, uit van preventie, hergebruik en de toepassing van de beste beschikbare technieken. Aanvullend wordt restlozing beoordeeld. In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel en het Waterbeheerplan 2010-2015 van het waterschap Groot Salland is bovengenoemd beleidskader overgenomen en geconcretiseerd. Hier is ook het toetsingskader voor de restlozing opgenomen met milieukwaliteitseisen voor prioritaire stoffen, overige specifiek verontreinigende stoffen en stoffen die de ecologie ondersteunen.
20.2
Doelmatige werking van zuiveringtechnische werken Voor de indirecte afvalwaterlozingen die in de Wabo-vergunning worden geregeld zijn voorschriften opgenomen o.a. ter bescherming van de doelmatige werking van de ontvangende rioolwaterzuiveringsinstallatie en daarmee de oppervlaktewaterkwaliteit. Onder het begrip doelmatige werking vallen aspecten als: • het beschermen van het zuiveringsproces tegen verstoring (onregelmatige lozingen en/of schadelijke stoffen); hiermee moet worden voorkomen dat de kwaliteit van het zuiveringsslib nadelig kan worden beïnvloed en daarmee de verwerking hiervan. Ook moet hiermee worden voorkomen dat de kwaliteit van het oppervlaktewater nadelig kan worden beïnvloed; • het tegengaan van sterk verdunde afvalwaterlozingen (aangeduid als dunwater) of lozingen met eenzijdige samenstelling; • het beschermen van de fysieke toestand van de werken tegen aantasting en overbelasting; • economisch doelmatig werken.
20.3
Emissie-aanpak versus eindzuivering Voor bedrijfsafvalwater geldt dat dit het meest doelmatig in een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) kan worden verwerkt indien dit afvalwater qua samenstelling vergelijkbaar is met huishoudelijk afvalwater. RWZI’s worden ontworpen op basis van de gemiddelde samenstelling van huishoudelijk afvalwater. In principe moeten lozingen van bedrijfsmatig afvalwater daarom voldoen aan de criteria die hierna worden genoemd. Afhankelijk van de omvang van de betreffende lozing ten opzichte van de ontwerpcapaciteit wordt een bindend advies gegeven ter bescherming van de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit is voor de lozing van het afvalwater van het bedrijf HKS Metal Scrap BV niet aan de orde.
20.4
Ten gevolge van bedrijfsactiviteiten vervuild regenwater Er is sprake van door bedrijfsactiviteiten vervuild regenwater dat ingevolge de milieuvergunning naar de RWZI moet worden afgevoerd. Daarbij gaat het hoofdzakelijk om de verharde oppervlakken bestemd voor de op- en overslag van afvalstoffen. Het verontreinigd hemelwater dat vrijkomt wordt via een buffertank op de zuiveringstechnische voorzieningen, zijnde een bezinksel/olieafscheider op het gemeentelijk vuilwaterriool geloosd.
20.5
Beoordeling stoffen en mengsels Uit de aanvraag blijkt dat de sanering van de aangevraagde stoffen en mengsels voldoet aan de gewenste saneringsinspanning en dat met het gebruik ervan in de aangegeven hoeveelheden en gehalten wordt ingestemd.
52
20.6
Afkoppelen Uit de aanvraag blijkt dat afkoppelen van hemelwater mogelijk is en wordt toegepast. Het afgekoppelde niet verontreinigde hemelwater wordt op het schoonwaterriool of op het oppervlaktewater geloosd conform de aanvraag. Uitzondering hierop is het aan deze vergunning verbonden voorschrift 4.7.1 waarin wordt toegestaan dat het hemelwater via de verharding naar een riolering wordt geleid waarna het een aantal voorzieningen doorloopt zoals een olie-afscheider en vervolgens geloosd wordt op het DWA. Dit wordt toegestaan vanwege het geringe dakoppervlak van de betreffende overkappingen en omdat in de directe nabijheid geen rioolsysteem voor handen is.
20.7
Melding calamiteiten en ongewone voorvallen Op grond van de Wet milieubeheer is het bedrijf verplicht calamiteiten en ongewone voorvallen te melden bij het bevoegd gezag. Ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken en de oppervlaktewaterkwaliteit wordt in deze vergunning voor het melden van calamiteiten en ongewone voorvallen opgenomen dat deze, voor zover deze gevolgen (kunnen) hebben voor het afvalwateraspect, ook direct en rechtstreeks worden gemeld bij het waterschap. Dit conform de afspraken tussen de provincie, gemeenten en waterschappen in de Wabo-dienstverleningsovereenkomst.
20.8
Beoordelen kwantiteit In de aanvraag is een lozing van het afvalwater op het gemeentelijk vuilwaterriool en het hemelwaterriool opgenomen. Aandachtspunt bij deze lozing is de hydraulische capaciteit van dit riool. Wij hebben getoetst of de capaciteit van het rioolstelsel voldoende is om de te lozen hoeveelheid bedrijfsafvalwater af te voeren. Hiertoe hebben wij afstemming gehad met de gemeente Zwartewaterland, zijnde de beheerder van het rioolstelsel. De gemeente heeft aangegeven dat, gelet op de omvang van de lozing in relatie tot de hydraulische capaciteit, er geen bezwaar bestaat tegen de lozing onder de opgenomen voorwaarden.
20.9
Richtlijn Industriële Emissies (RIE) In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning, activiteit milieu dient de installatie en activiteiten van HKS Metal Scrap BV te worden getoetst aan de toepassing van Beste Beschikbare Technieken (BBT). Dit is het gevolg van de sinds 1 januari 2013 geïmplementeerde Richtlijn Industriële Emissies (RIE 2010/75/EU) in Nederlandse wet- en regelgeving. In deze richtlijn is de IPPC-richtlijn 96/61/EG voor de geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC: Integrated Pollution and Prevention Control) geïntegreerd. In het kader van de IPPC-richtlijn zijnde zgn. BBT referentiedocumenten (BREF’s) opgesteld met de daarin beschreven Beste Beschikbare Technieken (BBT). Het Activiteitenbesluit is het belangrijkste besluit dat is gewijzigd bij de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies. Op bedrijven met een RIE-installatie (type Cinrichting) zijn daardoor ook bepaalde onderdelen van het Activiteitenbesluit van toepassing. Bijlage I van de Richtlijn Industriële Emissies is verduidelijkt en uitgebreid ten opzicht van bijlage I van de IPPC-richtlijn. De activiteiten HKS Metal Scrap BV dienen derhalve getoetst te worden aan de BREF Afvalbehandeling (verticale BREF). Daarnaast zijn de volgende horizontale BREF’s van toepassing: - Emissions from Storage (Op- en overslag bulkgoederen en gevaarlijke stoffen, juli 2006); - Energy Efficiency (Energie-efficiëntie, februari 2009). - General Principles of Monitoring (Monitoring, juli 2003, herziening loopt); - Economics and Cross-media Effects (juli 2006); Goed beschouwd bevatten de twee laatste genoemde documenten referentiedocumenten geen BBT’s. Zij hebben hoofdzakelijk als doel een referentie te zijn voor een horizontale taak of specifiek onderwerp.
53
20.10
Conclusie BBT toets van HKS Scrap Metals BV Op basis van de uitgevoerde BBT-toets concludeert het bedrijf dat alle BBT maatregelen uit de van toepassing zijnde BREF’s met in acht neming van de vergunningsvoorwaarden volledig heeft doorgevoerd.
20.11
Afvalwaterstromen HKS Scrap Metals BV De volgende bedrijfs(afval)waterstromen zijn bij HKS (op basis van de terreintekening in de aanvraag nr. 2014-1) te onderscheiden: 1. Schoon hemelwater van de daken van gebouwen (1120 m3/jaar) 2. Huishoudelijk afvalwater kantoorgedeelte (140 m3/jaar); (deze waterstromen zijn geregeld onder de Algemene regels in het Activiteitenbesluit); 3. Mogelijk verontreinigd hemelwater afkomstig van de verharde terreinen inclusief het afvalwater en verontreinigd hemelwater afkomstig van de wasplaats voor het uitwendig reinigen van motorvoertuigen die binnen de inrichting worden toegepast, (13.600 m3/jaar); 4. Sproeiwater terrein dat tot afstroming in het bedrijfsriool kan komen (deze afvalwaterstroom ontstaat bij de bestrijding van stofoverlast). (voor de afvalwaterstromen 3 en 4 worden doel- en middelvoorschriften opgenomen in de Omgevingsvergunning); De totale lozing van hemelwater en afvalwater afkomstig vanuit de inrichting wordt geschat op basis van 800 mm neerslag op 14.960 m3/jaar. Ad.1: Niet door bedrijfsactiviteiten vervuild hemelwater wordt op het oppervlaktewater en op het gemeentelijk RWA via lozingspunt 3 geloosd. Voor de lozing in oppervlaktewater is overleg geweest met het bevoegd gezag , het Waterschap Reest en Wieden. Deze lozing is niet vergunning plichtig op basis van de Waterwet, maar valt onde Algemene regels. Er behoeft geen coördinatie plaats te vinden met deze Wabo-vergunning. Ad.2: Het huishoudelijke afvalwater wordt via lozingspunt 2 op het vuilwater riool van de gemeente geloosd met een aansluiting separaat van het bedrijfsafvalwater. Ad.3: Deze afvalwaterstroom wordt via een combinatie van buffertank, slibvangput, olie- en benzine-afscheider en controleput op het vuilwater riool van de gemeente geloosd (=lozingspunt 1). Ad.4: Het sproeiwater t.b.v. het tegengaan van stofoverlast wordt ook met afvalwaterstroom 3 via een combinatie van slibvangput, olie- en benzine-afscheider en controleput op het vuilwater riool van de gemeente geloosd (ook lozingspunt 1).
20.12
Wasplaats, tankplaats Binnen de inrichting is een wasplaats annex tankplaats aanwezig. Op deze wasplaats worden de eigen voertuigen, het eigen materiaal en materieel gewassen met behulp van een hogedrukreiniger.
20.13
Buffertank verontreinigd hemelwater en voorzieningen Voor de opvang van het hemelwater afkomstig van het buitenterrein wordt een bufferinstallatie geplaatst. Deze installatie bestaat uit het verzamelen van het hemelwater in een combinatie van een slibvangput en een pompput. Vanuit de pompput wordt het hemelwater in een bovengrondse buffertank van ca. 1551 m3 (hoogte 6 meter, diameter 18,14 meter) gepompt. Vanuit de buffertank gaat het hemelwater met een pompcapaciteit van 13,5 m3/ uur naar een slibvangput en oliewaterafscheider. Het effluent hiervan wordt via een controle put en debietmeter naar het gemeentelijk vuilwaterriool (dwa) gepompt. De capaciteit van de buffertank is gebaseerd op een hemelwaterhoeveelheid van 50 mm per dag over een verhard terreinoppervlak van circa 17.000 m2. Voor de piekbelasting wordt uitgegaan van 20 mm hemelwater per uur.
54
Het verpompen van het hemelwater naar de buffertank geschiedt met een pompcapaciteit van 85 m3/ per uur. De pompcapaciteit is gedimensioneerd op 5 mm/h. Dit betekent dat er in theorie vier uur (20 mm / 5 mm) water op het terrein blijft staan.
20.14
Advies met betrekking tot voorschriften afvalwatersituatie De te lozen afvalwaterstromen genoemd onder 1 en 2 vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit. Op basis van de inhoud van de aanvraag kan de feitelijke situatie bij het bedrijf met betrekking tot handhaving worden getoetst aan de algemene regels van de van toepassing zijnde onderdelen van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële Regeling. In verband met de bescherming van de goede werking van de gemeentelijke riolering (artikel 2.1, lid 2 onder n van het Activiteitenbesluit), mag slechts een beperkt debiet op de vuilwaterriolering worden afgevoerd. De beheerder van het openbare rioolstelsel, in casu de gemeente Zwartewaterland, heeft daaraan eisen gesteld. Dit is niet uitputtend geregeld in het Activiteitenbesluit en wordt vastgelegd in deze vergunning. Voorschriften die voor de bescherming van de doelmatige werking van de riolering en de ontvangende rioolwaterzuiveringsinstallatie in aanmerking kunnen komen zijn: • Maximaal debiet. • Maximaal afwaterend oppervlak. • Op eigen terrein te realiseren buffercapaciteit voor verontreinigd hemelwater. Voorzieningen (bestaande uit slibvangput, olie/benzineafscheider, controleput) worden geplaatst, voor de goede werking regelmatig gecontroleerd en schoongemaakt overéénkomstig de NEN-EN 858-1 en 2 (met wijzigingsblad A1).
20.15
Controle Voor de afvalwaterstromen genoemd onder 1 en 2 is door de gemeente Zwartewaterland, zijnde de beheerder van het rioolstelsel, aangegeven dat er geen noodzaak is tot het opnemen van het maatwerkvoorschrift voor deze afvalwaterstromen. In het voorschrift meten, bemonsteren, analyseren en rapporteren is opgenomen dat het op de gemeentelijke riolering te lozen afval- en hemelwater, gemeten, bemonsterd en geanalyseerd dient te worden. Gezien de aard en omvang van het te lozen afval- en hemelwater wordt hiervoor een frequentie van tweemaal per jaar voldoende geacht. In voorschrift “Controle” is opgenomen welke afvalwaterstromen via een controleput op de gemeentelijke riolering moeten worden geloosd en gecontroleerd. Tevens zijn zogenaamde vangnetbepalingen opgenomen ter bescherming van de gemeentelijke riolering, de zuiveringtechnische werken, de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater en de kwaliteit van het zuiveringsslib. Het betreft bescherming tegen de gevolgen van het eventueel voorkomen in het te lozen afvalwater van niet-verwachte verontreinigingen, waarvoor dus geen lozingseisen zijn opgenomen. Ten aanzien van de goede werking van de voorzieningen zijn onderhouds- en inspectievoorschriften opgenomen. Voor de afvalwaterstromen onder 3 en 4 zijn doel- en middelvoorschriften opgenomen.
20.16
Conclusie Wij constateren dat de aangevraagde lozing van afvalwater: • de doelmatige werking van de riolering niet belemmerd; • de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk niet belemmerd; • de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk wordt beperkt; • de verwerkbaarheid van het riool - en zuiveringsslib niet nadelig wordt beïnvloed.
55
21
BODEM
21.1
Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). Het uitgangspunt van de NRB is dat door een combinatie van voorzieningen en maatregelen (cvm) een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Alleen in bepaalde bestaande situaties kan conform de NRB onder voorwaarden volstaan worden met een aanvaardbaar bodemrisico. Op basis van de NRB worden de (voorgenomen) activiteiten beoordeeld en wordt bepaald welke cvm noodzakelijk is om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen. Daarbij richt de NRB zich op de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming in situaties van calamiteiten wordt in het kader van de NRB niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang die onlosmakelijk deel uitmaakt van de installatie, bijvoorbeeld in de vorm van een tank of opvangbassin, is wel een activiteit waar de NRB in voorziet. Tankputten en calamiteiten vijvers voor de opslag van verontreinigd bluswater worden in de NRB niet behandeld.
21.2
Activiteitenbesluit De bodemvoorschriften van afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit zijn van toepassing op alle inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort waar een bodembedreigende activiteit wordt verricht. Dit geldt ook als in de inrichting geen activiteiten worden verricht waarop hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. In de onderhavige situatie is sprake van een IPPC inrichting. In de werkingssfeerbepaling (art. 2.8a) van afdeling 2.4 over bodem staat dat de hele afdeling met uitzondering van art. 2.11 lid 1 van toepassing is op inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort. De bodembepalingen van afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit gelden voor inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort vanwege de implementatie van de artikel 22 van de Richtlijn Industriële Emissies. Het Activiteitenbesluit is in het kader van de te treffen bodembeschermende voorzieningen op de gehele inrichting van toepassing. Aan deze beschikking worden derhalve geen bodemvoorschriften verbonden. Naast afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit zijn ten aanzien van het aspect bodembescherming eveneens de paragraven 3.3.2 (uitwendig wassen van motorvoertuigen), 3.4.3 (opslag goederen) en 3.4.9 (Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank) uit het Activiteitenbesluit van toepassing. Het nulsituatie als bedoeld in artikel 4.3 lid 2 van de MOR maakt deel uit van de aanvraag om vergunning. Hier wordt in het hoofdstuk "Bodembelastingonderzoek" nader op in gegaan.
21.3
Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een verontreiniging of aantasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd een nulsituatieonderzoek naar de kwaliteit van de bodem noodzakelijk. Het nulsituatieonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de daar gebruikte stoffen. Nulsituatieonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatieonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatieonderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties.
56
De in het nulsituatieonderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten verontreiniging of aantasting van de bodem heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit moeten zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het bij de aanvraag gevoegde nulsituatieonderzoek is echter geen nieuw nulsituatieonderzoek. Voor de vergunningaanvraag is door RSM in oktober 2013 een beschrijving van de nulsituatie bodemkwaliteit opgesteld (projectnummer HK0022). Het rapport is gebaseerd op de beschikbare sanerings- en bodemonderzoeksrapporten. Op basis van dit rapport blijkt dat de actuele bodemkwaliteit is vastgelegd in de volgende onderzoeken: 1. Schrootverwerkingslocatie - Evaluatierapport Heijmans Milieutechniek (mei 1997); - Nul onderzoek Groenholland (april 2003); - Aanvullend onderzoek olieverontreiniging Groenholland (januari 2005). 2. Containeropslagterrrein - Nul onderzoek Groenholland (maart 2003); - Indicatief onderzoek bouwstof Kwinfra (augustus 2010); - Partijkeuring grondwal Novaflow (januari 2012). 3. Grondwal De kwaliteit van de grond in de grondwal is met een partijkeuring (Novaflow, januari 2012, project N120113-21) vastgesteld. Hieruit blijkt dat de grond niet toepasbaar is. De grondwal wordt beoordeeld als het opslaan van een afvalstof en verwijdering valt niet onder de Wet bodembescherming. Het opslaan van deze afvalstof is een voor bodemverontreiniging verdachte activiteit. De genoemde onderzoeken zijn voor ons aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen tot het vaststellen van de nulsituatie van de bodem. Op de locatie worden namelijk een aantal bodembedreigende activiteiten gestart, verplaatst of gestopt. De volgende onderzoeken voor de vaststelling van de nul- en eindsituatie zijn nog nodig: • vaststellen nulsituatie ter plaatse van: - buffertank - oliewater-scheiders; - nieuwe locatie dieseltank. • vaststellen eindsituatie ter plaatse van: - de huidige dieseltank, - olie-waterscheider; - (na verwijdering van) de grondwal. De overige activiteiten worden voortgezet op hetzelfde deel van de locatie waarvoor reeds vergunning was verleend. Hiervoor is de nulsituatie al in voldoende mate vastgelegd. Uit het bodemrisico-inventarisatie blijkt dat ter plaatse van elke bodembedreigende activiteit sprake is van een verwaarloosbaar risico. Dit betekent dat er geen risicobeperkend onderzoek (=grondwatermonitoring) nodig is. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd.
57
22
ENERGIE
22.1
Inrichting E-adequaat Uit de aanvraag blijkt dat sprake is van een relevant jaarlijks energiegebruik door de inrichting. In het landelijke beleid zoals vastgelegd in de circulaire "Energie in de milieuvergunning" worden inrichtingen met een jaarlijks verbruik van minimaal 25.000 m3 aan aardgasequivalenten of een jaarlijks elektriciteitsverbruik van minimaal 50.000 kWh elektriciteit namelijk als energierelevant bestempeld. Dit betekent dat moet worden getoetst of de inrichting de beste beschikbare technieken (BBT) toepast om tot een verantwoord zuinig energiegebruik te komen. Deze toetsing heeft plaatsgevonden aan de hand van het bij de aanvraag gevoegde energierapport. Hieruit is gebleken dat met het bijgevoegde energiebesparingsonderzoek onvoldoende is aangetoond dat er geen rendabele energiebesparende maatregelen te treffen zijn. Ook is onvoldoende gebleken welke energiebesparende maatregelen reeds getroffen zijn en blijkt niet of in onvoldoende mate of er onderzoek is gedaan naar/ sprake is van toepassing van: • Besparingsmogelijkheden ten aanzien van de shredderinstallatie zoals het toepassen van sterdriehoekschakelingen, softstarters, snelheidsvariatoren, condensatorbatterij (ter compensatie van de cosinus phi); • Het toepassen van daglichttoetreding (via het dak), het dimmen van de verlichting, het automatisch uitschakelen van de verlichting bij lege ruimten, het toepassen van hoogfrequente verlichting, aparte schakeling verlichtingsgroepen per (deel van een) ruimte, schemerschakeling buitenverlichting, toepassen van energiezuinige buitenverlichting; • Besparingsmogelijkheden ten aanzien van het gebruik van perslucht en de persluchtcompressoren, zoals vervangen pneumatische apparaten door elektrische apparaten, lekbestrijding van het persluchtsysteem, toepassen frequentieregeling compressor, juiste instelling van de werkdruk, perslucht uitschakelen buiten gebruikstijd; • Het toepassen van energiezuinige lasapparatuur. Op basis van het voorgaande is niet aannemelijk dat voldoende energiebesparende maatregelen zijn getroffen. Daarom zijn voorschriften verbonden aan deze beschikking. Hierin wordt van de inrichting verlangd dat het een haalbaarheidsonderzoek uitvoert naar de genoemde maatregelen. Een dergelijk voorschrift wordt opgenomen indien de mogelijke maatregelen bekend zijn, maar niet de redelijkheid daarvan. Op basis van de beschikbare gegevens wordt onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke maatregelen haalbaar zijn en zullen worden uitgevoerd. Hiertoe is een voorschrift in deze beschikking opgenomen. Op basis van de uitkomsten van het haalbaarheidsonderzoek dient de vergunninghouder een energie(uitvoerings)plan op te stellen waaruit blijkt welke haalbare en rendabele maatregelen wanneer zullen worden getroffen. Dit is vastgelegd in de voorschriften bij deze beschikking even als dat is vastgelegd dat uitvoering gegeven dient te worden aan het energie(uitvoerings)plan. Het wordt niet zinvol geacht om ook een onderzoeksverplichting naar de besparing van het gasverbruik voor te schrijven. Aan de vergunning is wel een voorschrift verbonden waarin opgenomen is dat het jaarlijkse energieverbuik (gas, elektriciteit en dieselolie) geregistreerd moet worden.
23
EXTERNE VEILIGHEID
23.1
Toetsingskader en beoordeling Bij HKS zijn de volgende gevaarlijke stoffen aanwezig: dieselolie in tanks, diverse gevaarlijke stoffen in emballage, opslag diverse gassen in flessen en opslag van accu's. De processen, de aard en hoeveelheid van de gebruikte gevaarlijke stoffen zoals vermeld in de aanvraag kunnen een risico vormen voor de omgeving.
58
Ten behoeve van de op- en overslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Deze PGS richtlijnen zijn vermeld als BBT-documenten in de Mor (voorheen in de Regeling aanwijzing BBT-documenten). Voor de opslag en/of overslag van gevaarlijke stoffen in emballage en gasflessen is de PGS 15 van toepassing en voor het grootschalig (meer dan 25.000 liter brandstof per jaar) afleveren van motorbrandstoffen aan overige werktuigen niet zijnde motorvoertuigen voor het wegverkeer is de PGS 28 van toepassing. In deze vergunning is vastgelegd dat aan de relevante onderdelen van de PGS 15 en 28 moet worden voldaan. De opslag van dieselolie vindt buiten plaats in een bovengrondse dubbelwandige tank met een inhoud kleiner dan 150 m3 en valt onder hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. In het kader van de onderliggende aanvraag heeft HKS tevens aangegeven maximaal 23 ton accu’s te willen opslaan, De opslag van (gebruikte) loodzuuraccu’s valt niet meer onder de PGS 15. Ook betreft het geen activiteit als genoemd in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. Om die reden zijn er aan deze vergunning voorschriften verbonden waarbij er wel gedeeltelijk aansluiting is gezocht bij de voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling.
23.2
Relatie met Activiteitenbesluit Onderwerpen die in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit zijn geregeld, mogen niet meer in de omgevingsvergunning worden geregeld. De regels uit hoofdstuk 3 zijn rechtstreeks van toepassing op de vergunningplichtige inrichting voor die activiteiten die in hoofdstuk 3 geregeld zijn. (zie 23.1).
23.3
Warenwetbesluit drukapparatuur Bij HKS is apparatuur in gebruik met een maximaal toelaatbare druk van meer dan 0,5 bar. Voor deze installatie gelden de eisen zoals die verwoord zijn in het Warenwetbesluit drukapparatuur. Dit besluit is van toepassing op het ontwerp, de fabricage, de overeenstemmingsbeoordeling, de ingebruikneming en periodieke keuring van drukapparatuur, samenstellen en druksystemen waarvan de maximaal toelaatbare druk (PS) meer dan 0,5 bar bedraagt. Het besluit is rechtstreeks werkend, zodat in deze vergunning geen nadere eisen gesteld (mogen) worden. De Inspectie SZW is toezichthouder voor het in werking hebben van deze drukapparatuur.
23.4
Relatie met Atex Gasexplosie Een gasexplosie kan ontstaan wanneer een ontstekingsbron een explosief mengsel van een brandbaar gas (verdampte vluchtige vloeistof) én zuurstof (lucht) tot ontsteking brengt. Bij HKS kan bij het shredderen van autowrakken en ander invoermateriaal ondanks een streng acceptatiebeleid en goede ingangscontroles niet voorkomen worden dat zich in de shredderinstallatie explosies kunnen voor doen. In de installatie kan namelijk een explosief mengsel ontstaan van lucht, gassen en vloeibare brandstoffen. Als gevolg daarvan kunnen explosies optreden. Ook zonder dat er sprake is van het (per abuis) shredderen van gedeeltelijk gevulde brandstoftanks kunnen echter explosies optreden bijvoorbeeld door de aanwezigheid van niet ontdekte drukhouders. Uit de aanvraag blijkt dat er diverse maatregelen zijn getroffen op de shredder (bijvoorbeeld een ontstoffingsinstallatie) en in de procedures (onderhoud, interne controles autowrakken, visuele controle op stof) om onverhoopte explosies te voorkomen. Daarnaast zijn er maatregelen (blusinstallatie op de band na de shredderinstallatie) en voorzieningen (explosie ontlasting voorziening) getroffen om de effecten van een explosie te beperken Stofexplosie Een stofexplosie kan zich voordoen wanneer een ontstekingsbron een explosief mengsel van stof en zuurstof (lucht) tot ontsteking brengt. Bij HKS kan het afgezogen shredderstof in de shredderinstallatie tot ontbranding of ontsteking wordt gebracht waardoor een stofexplosie ontstaat.
59
Uit de aanvraag blijkt dat er diverse maatregelen zijn getroffen op de shredder (bijvoorbeeld een ontstoffingsinstallatie) en in de procedures (onderhoud, interne controles autowrakken, visuele controle op stof) om onverhoopte explosies te voorkomen. Daarnaast zijn er maatregelen (blusinstallatie op de band na de shredderinstallatie) en voorzieningen (explosie ontlasting voorziening) getroffen om de effecten van een explosie te beperken. Arbeidsinspectie De verplichtingen voor bedrijven ten aanzien van gas- en stof ontploffingsgevaar zijn verankerd in de Arbowet en het Arbobesluit (ATEX). Concreet gaat het voor inrichtingen (bedrijven) dan met name om het explosieveiligheidsdocument, de RI&E voor de onderdelen gas- en stofontploffing, en de gevarenzone-indeling. De Arbeidsinspectie is de toezichthoudende instantie. Om deze reden worden ten aanzien van gasontploffingsgevaar en stofontploffingsgevaar geen voorschriften aan deze vergunning verbonden.
23.5
(Intern) bedrijfsnoodplan In de arbowetgeving is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5 c van het Arbobesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf ook verplicht o.a. hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door deze instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artikel 2.0 c van de arboregeling is geregeld wat er tenminste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage II van de regeling). Gezien het voorgaande worden ten aanzien van een (intern) bedrijfsnoodplan geen voorschriften aan deze vergunning verbonden.
23.6
Bouwbesluit Het Bouwbesluit 2012 regelt onder andere het brandveilig gebruik van bouwwerken, het brandveilig opslaan van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen, het brandveilig opslaan van kleine hoeveelheden brand- en milieugevaarlijke stoffen en de aanwezigheid, controle en onderhoud van brandbestrijdingssystemen voor de hiervoor bedoelde situaties. Voor voornoemde situaties zijn daarom geen voorschriften in deze vergunning opgenomen. De opslag van brandbare en milieugevaarlijke stoffen, zoals de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage en de opslag van gasflessen, valt ten aanzien van het brandveilig gebruik van bouwwerken niet onder het Bouwbesluit 2012. Voor deze opslagen is de PGS 15 van toepassing waarin afdoende brandpreventieve maatregelen zijn opgenomen zodat ook voor deze situaties geen extra brandpreventie voorschriften in deze vergunning opgenomen.
23.7
Conclusie In deze vergunning is vastgelegd dat voor zover van toepassing aan de PGS 15 moet worden voldaan. De risico's worden hiermee voldoende afgedekt door het voldoen aan de van toepassing zijnde richtlijn met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen. Verder zijn wij van mening ten aanzien van de risico's als gevolg van de activiteiten dat wanneer binnen de inrichting conform de aan deze vergunning verbonden voorschriften en andere wettelijke regels gewerkt wordt, er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor de omgeving ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen en dat de "rest" risico's in voldoende mate worden beheerst.
24
GELUID
24.1
Toetsingskader De geluidsniveaus worden beoordeeld met behulp van: - de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998;
60
- de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999; - de Wet geluidhinder; - de Circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer d.d. 29 februari 1996" (nr. MBG96006131) (hierna: Circulaire indirecte hinder).
24.2
Akoestisch rapport Bij de aanvraag revisievergunning is een akoestisch rapport gevoegd: rapport 6121126.R01 “Akoestisch onderzoek HKS Metals te Zwartsluis – aanvraag omgevingsvergunning”, d.d. 1 mei 2014 en opgesteld door WNP raadgevende ingenieurs. Het akoestisch rapport is opgesteld conform de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999. In de rapportage zijn de resultaten van berekeningen opgenomen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus vanwege de inrichting. De geluidsniveaus zijn bepaald voor de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie. Ten aanzien van de onderbouwing van met name een aantal brongegevens hebben wij aanvullende gegevens gevraagd op 12 augustus 2014 (brief met kenmerk 2014/0213227). Naar aanleiding van deze brief is de rapportage op onderdelen aangepast en toegelicht; de definitieve rapportage dateert van 5 september 2014. Wij hebben deze versie van het akoestisch rapport als voldoende beoordeeld en akkoord bevonden. Ten aanzien van de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek (brongegevens) merken wij het volgende op: het is van belang dat het akoestisch rapport bij aanvraag en het daaraan ten grondslag liggend akoestisch rekenmodel de geluidimmissie op adequate wijze beschrijft. Hoewel het een reeds lang bestaande inrichting betreft waarbinnen aan de maatgevende geluidsbronnen genoeg relevante wijzigingen zijn opgetreden, zijn opnieuw diverse emissiemetingen uitgevoerd en gerapporteerd in het akoestisch onderzoek. De metingen en berekeningen zijn uitgevoerd volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (Samsom, 1999), hierna te noemen HMRI. Deze HMRI beschrijft een aantal methoden voor het bepalen van bronsterkten, waarbij voor iedere methode de randvoorwaarden zijn aangegeven op basis van een ideale en exact omschreven brongeometrie. Het is aan de aanvrager, dan wel diens adviseur, welke methode per geluidsbron wordt gekozen. Het resultaat dient een rekenmodel te zijn dat een realistische beschrijving geeft van de geluidemissie- en overdracht. Verificatie van het rekenmodel is dan een belangrijk punt en op ons verzoek zijn in het akoestisch onderzoek daaromtrent gegevens opgenomen in § 7.8 van het akoestisch onderzoek. Op basis daarvan zijn wij van mening dat de in het akoestisch rapport gepresenteerde bronsterkten en berekeningen de geluidemissie vanwege HKS voldoende representatief beschrijven. Een belangrijke geluidsbron binnen de inrichting van HKS is de shredder met bijbehorende ontstoffingsinstallatie. Naar aanleiding van klachten zijn door ons op 30 april 2014 indicatieve geluidimmissiemetingen verricht bij de woning Zomerdijk 104 te Zwartsluis. Ondanks het indicatieve karakter, gaven deze metingen voor de shredder/ontstoffingsinstallatie aan dat de in het akoestisch rapport gehanteerde geluidemissie betrouwbaar is vastgesteld.
24.3
Situatie De inrichting is gelegen aan De Kalkovens 30 op het in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein Kranerweerd te Zwartsluis. De dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bestemmingen zijn woningen van derden langs de Zomerdijk aan de overzijde van het Meppelerdiep; deze woningen liggen buiten het industrieterrein Kranerweerd, maar binnen de geluidzone van het industrieterrein. Voor deze woningen geldt een hogere grenswaarde van 55 dB(A). De kortste afstand vanaf de grens van de inrichting tot aan de meest nabijgelegen woning aan de Zomerdijk 106 bedraagt circa 110 m. Ook zijn op het industrieterrein woningen van derden gelegen. De kortste afstand tussen inrichtingsgrens en deze bedrijfswoning (Kalkovens 22) bedraagt circa 5 meter.
61
24.4
Akoestisch relevante activiteiten Op basis van de aanvraag en het daarvoor uitgevoerde onderzoek zijn uit oogpunt van geluid de volgende activiteiten relevant: de shredderinstallatie (incl. materiaaltoevoer, ontstoffing etc.), in- en extern transport, het werken met een wiellaadschop, mobiele kranen en schroothandling. Voor een volledige beschrijving van de activiteiten wordt verwezen naar het bij de aanvraag gevoegde geluidsrapport. Dit geluidsrapport beschrijft de geluidemissie vanwege HKS Metals in de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie (laden of lossen van een schip in de periode van 19.00-07.00 uur samen met de reguliere activiteiten in de avond- en nachtperiode).
24.5
Best beschikbare technieken Om een hoog niveau van bescherming van het milieu mogelijk te maken, dient de inrichting de meest doeltreffende technieken toe te passen om de emissie van geluid en andere nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Indien door verlening van de vergunning niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast, moeten wij de vergunning weigeren. In het akoestisch onderzoek behorende bij de aanvraag is aangegeven welke voorzieningen getroffen zijn ter beperking van de geluidemissie. Het betreft o.a. de (eerdere) vervanging van lawaaiige machines, optimalisering van de logistiek en het gebruik maken van afscherming door (bedrijfsgebouwen, keerwanden, schermen) en organisatorische maatregelen. Verdergaande maatregelen in het kader van Best beschikbare technieken achten wij daarom ook niet noodzakelijk. Aan te schaffen materieel dient te allen tijde te voldoen aan de (akoestische) stand der techniek. In algemene zin geldt ten aanzien van het wettelijk afdwingen van de voor inrichtingen in aanmerking komende Beste beschikbare technieken dat deze als doel hebben een hoog beschermingsniveaus van het milieu te bereiken. Een hoog niveau van bescherming van het milieu is voor wat betreft geluid niet eenduidig gedefinieerd. In de huidige bestuurspraktijk word aangesloten bij de bestaande richt- en grenswaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de Wet geluidhinder. Als hieraan wordt voldaan, kan een vergunning niet worden geweigerd op het aspect Beste beschikbare technieken inzake geluid. Bbt-conclusies bevatten veelal geen concrete informatie ten aanzien van geluid. De reden is dat geluid niet op emissieniveau, maar op immissieniveaus wordt getoetst aan lokale richt- en grenswaarden.
24.6
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT De geluidszone rond het industrieterrein Kranerweerd is vastgelegd in het bestemmingsplan “Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis” met ID-code NL.IMRO.1896.BP0015-VS01, vastgesteld door de gemeenteraad van Zwartewaterland op 3 maart 2011. De geluidsbelasting van alle bedrijven gelegen op het industrieterrein tezamen mag op de zonegrens ten hoogste 50 dB(A) zijn. De geluidsbelasting per bedrijf wordt geregeld met de geluidsvoorschriften in de milieuvergunning of voorschriften op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur. Bij vergunningverlening op een voor geluid gezoneerd industrieterrein is voor de beoordeling van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau de zonegrens (50 dB(A) etmaalwaardecontour) en de vastgestelde hogere waarden dan wel Maximaal Toelaatbaar Geluidsbelastingswaarden (MTGwaarden) op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen van belang. De geluidbelasting van de aangevraagde activiteiten is getoetst aan de grenswaarde op de zone en aan de grenswaarde voor woningen binnen de zone. De gemeente Zwartewaterland is zonebeheerder voor het industrieterrein. De zonebeheerder onderzoekt of de geluidsbelasting van deze aanvraag samen met de reeds voor andere bedrijven vergunde geluidsbelastingen op de zonegrens en woningen in de geluidzone de wettelijk bepaalde waarden niet overschrijdt.
62
De zonebeheerder heeft op ons verzoek de toets uitgevoerd en heeft daarover een advies uitgebracht. Het definitieve advies is per mail op donderdag 9 oktober (kenmerk 2014/0282036) bij ons binnengekomen. Wij hebben het advies beoordeeld en concluderen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk afdoende is. Het advies ligt met de (ontwerp)beschikking ter inzage. Uit de zonetoets blijkt dat de grenswaarde op de zone en de grenswaarden voor woningen binnen de zone niet worden overschreden. Op basis van de zonetoets is de inrichting inpasbaar binnen de geluidszone van het industrieterrein Kranerweerd. Verdere geluidreducerende maatregelen ter beperking van nadelige milieugevolgen kunnen niet worden gevraagd. Het belang van het milieu wordt immers al beschermd doordat krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde zonegrens - met daaraan gekoppeld zonegrenswaarden alsmede MTG-waarden/hogere grenswaarden - wordt gerespecteerd. Voor de meest nabij gelegen woning op het industrieterrein geldt overeenkomstig de Handreiking formeel geen grenswaarde. Er dient echter gestreefd te worden naar ten hoogste 65 dB(A) etmaalwaarde. Uit de geluidsrapportage blijkt dat de geluidsbelasting op de woning niet hoger is dan 65 dB(A) etmaalwaarde. De optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus worden daarmee toelaatbaar geacht.
24.7
Tonaal geluid Op ons verzoek is in het akoestisch onderzoek aandacht besteed aan het aspect tonaal geluid binnen de inrichting van HKS vanwege de mogelijke hinder in de omgeving van HKS vanwege tonaal geluid. Tonaal geluid kan mogelijk worden veroorzaakt door de achteruitrijdsignaleringen van een wiellaadschop en/of vrachtwagens binnen de inrichting. Wanneer op het beoordelingspunt een geluid met een duidelijk tonaal karakter wordt waargenomen, dient op het langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau een toeslag worden berekend van K1 = 5 dB voor de bedrijfstoestand tijdens welke dit tonale geluid optreedt. Omdat het optreden van achteruitrijdsignaleringen in de praktijk op onvoorspelbare momenten plaatsvindt, is er geen precieze omschrijving te geven van deze bedrijfstoestand. In het akoestisch onderzoek is dit berekend met een toeslag op emissieniveau. Dit is overeenkomstig de aanbeveling op pag. 196 van de HMRI wanneer het niet bekend is wanneer de bron met het bijzondere geluid exact optreedt. Wanneer op de wijze als beschreven in het akoestisch rapport rekening wordt gehouden met tonaal geluid vanwege achteruitrijdsignaleringen, geeft dit een verhoging van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op van 1 tot 3 dB op de verschillende waarneempunten. Zoals aangegeven op pagina 19 van de HMRI geldt voor inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein extra aandacht voor het toepassen van toeslagen. Met het eventuele tonale of impulsachtige karakter van het geluid behoeft bij de zonering en toetsing aan de zone en MTGwaarden geen rekening te worden gehouden. Bij vergunningverlening aan bedrijven op het gezoneerde industrieterrein is deze toeslag wel van toepassing. De toepassing van de toeslag voor het tonale karakter van K1 = 5 dB voor de bedrijfstoestand tijdens welke dit tonale geluid optreedt, is afhankelijk van de waarneembaarheid van het tonale karakter tijdens eventuele controlemetingen. Om die reden is voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de voorschriften onderscheid gemaakt voor de situaties tonaal/niet tonaal. Hiermee wordt voorkomen dat er voorschriften worden opgelegd waaraan niet kan worden voldaan (als tijdens controlemetingen blijkt dat er sprake is van waarneembaar tonaal geluid) of dat er meer geluidruimte wordt vergund dan nodig (als tijdens controlemetingen blijkt dat er geen sprake is van waarneembaar tonaal geluid).
63
24.8
Maximale geluidsniveaus LAmax Ten aanzien van de grenswaarden voor maximale geluidsniveaus hanteren wij paragraaf 3.2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Voor de woningen buiten de grens van het industrieterrein hanteren wij een grenswaarde van het maximale geluidsniveau gelijk aan de 65 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) in de avondperiode en 55 dB(A) in de nachtperiode, zijnde de hogere grenswaarde van 55 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, verhoogd met 10 dB. Bij een overschrijding van de voormelde grenswaarden mogen op grond van de Handreiking de maximale geluidsniveaus (LAmax) echter niet hoger zijn dan de maximale grenswaarden van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Uit het geluidsrapport blijkt dat de maximale geluidsniveaus niet overal voldoen aan de bovengenoemde grenswaarden van 65/60/55 dB(A) in de dag/avond/nacht. De overschrijding van deze grenswaarden wordt veroorzaakt door container-/schroothandling en transport gerelateerde activiteiten. Aan deze bronnen kunnen geen verdergaande technische en/of organisatorische maatregelen worden getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te beperken. Evenmin kunnen deze maximale geluidsniveaus worden voorkomen. Aangezien de berekende maximale geluidsniveaus niet hoger zijn dan de maximale grenswaarden van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode, zijn deze maximale geluidsniveaus daarmee toelaatbaar, waarbij de toetsing bij de meest nabijgelegen woning buiten het industrieterrein in de dagperiode plaats heeft gevonden op een waarneemhoogte ho = +1,5 m.
24.9
Incidentele bedrijfssituatie Voor afwijkende en incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld. HKS Metals vraagt tevens vergunning aan voor een incidentele bedrijfssituatie: het betreft in afwijking van de representatieve bedrijfssituatie het maximaal 12x per jaar laden of lossen van schepen in de periode van 19.00-07.00 uur, samen met de reguliere activiteiten in de avond- en nachtperiode. Hierdoor zal een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden ten opzichte van de representatieve bedrijfssituatie in de avond- en nachtperiode. De geluidszone rond het industrieterrein Kranerweerd is vastgelegd in het bestemmingsplan “Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis” met IDcode NL.IMRO.1896.BP0015-VS01, vastgesteld door de gemeenteraad van Zwartewaterland op 3 maart 2011. Uit het besluit alsmede de daaraan ten grondslagliggende rapportages van akoestische onderzoeken blijkt dat bij de zonevaststelling uitgegaan is van representatieve bedrijfssituaties bij de verschillende bedrijven. Wij concluderen daarmee dat de incidentele bedrijfssituatie niet getoetst hoeft te worden op inpasbaarheid binnen de zone. Door de inperking van het aantal dagen tot ten hoogste 12 maal per jaar en de reeds getroffen geluidreducerende voorzieningen achten wij de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de incidentele bedrijfssituatie derhalve toelaatbaar. Aan de vergunning hebben wij voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale geluidsniveaus gedurende deze activiteiten. Voor wat betreft de maximale geluidsniveaus tijdens de incidentele bedrijfssituatie geldt dat de algemene grenswaarde van 60 dB(A) in de nachtperiode met ten hoogste 2 dB(A) wordt overschreden als gevolg van schroothandling. Volgens de Handreiking is het overschrijden van de grenswaarde in uitzonderlijke bedrijfssituaties toelaatbaar tot de ten hoogste toelaatbare grenswaarde van 65 dB(A) in de nachtperiode.
64
Aangezien het laden/lossen van schepen een reeds vergunde en duidelijk omschreven incidentele bedrijfssituatie betreft die niet meer dan 12x per jaar plaatsvindt, achten wij deze maximale geluidsniveaus toelaatbaar. De benodigde geluidwering om te voldoen aan een maximaal geluidsniveau binnen van 45 dB(A) bedraagt niet meer dan 17 dB(A). Zonder aanvullend onderzoek kan worden gesteld dat dit een minimale geluidwering is waaraan door de betreffende woningen (Zomerdijk 106) aan kan worden voldaan.
24.10
Indirecte Hinder Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is beoordeling van indirecte hinder voor situaties, waarbij de inrichting gelegen is op een gezoneerd industrieterrein, niet aan de orde. Daar sluiten wij bij aan.
24.11
Controle Onderhavige inrichting is een IPPC-inrichting. Gelet hierop is artikel 5.5 lid 4 Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing. Gelet hierop zijn wij verplicht om een controleverplichting op te nemen, omdat aan de vergunning eveneens doelvoorschriften zijn verbonden. In de voorschriften van deze vergunning is daarom een controleverplichting opgenomen, waarbij het bedrijf dient aan te tonen dat aan de gestelde grenswaarden wordt voldaan.
24.12
Conclusies Ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder vinden wij op grond van de voormelde overwegingen de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning geluidvoorschriften verbonden voor de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden buiten het gezoneerde industrieterrein Kranerweerd, zonebewakingspunten en een tweetal referentiepunten in de nabijheid van de inrichting. Door op deze beoordelingspunten grenswaarden te stellen kan een voldoende begrenzing van de geluidemissie in alle richtingen worden verkregen. Hierbij wordt aangesloten bij de berekende waarden, zodat niet meer wordt vergund dan wordt aangevraagd. Omdat het waarnemen van tonaal geluid vanwege achteruitrijdsignaleringen afhankelijk is van de omstandigheden op het waarneempunt, is in de voorschriften onderscheid gemaakt in tonaal/niet tonaal. Ook voor de maximale geluidsniveaus wordt aangesloten bij de berekende waarden, zodat niet meer wordt vergund dan wordt aangevraagd. De in de voorschriften opgenomen referentiepunten HKSref 1 en HKSref 2 zijn gelegen op relatief korte afstand van de inrichting. De aanleiding voor het opnemen van deze referentiepunten zijn eerdere klachten t.a.v. geluid vanwege de inrichting van HKS. Op basis van inspectie ter plaatse is gebleken dat directe immissiemetingen ter plaatse van de woningen aan de Zomerdijk moeilijk uitvoerbaar zijn vanwege een hoog stoorgeluidsniveau vanwege de provinciale weg (Zomerdijk). De referentiepunten op korte afstand zijn derhalve opgenomen om directe immissiemetingen t.b.v. controle van de geluidsvoorschriften praktisch mogelijk te maken. Uit het advies van de zonebeheerder blijkt dat de aangevraagde langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus inpasbaar zijn binnen de totale geluidruimte. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen. Bij de toetsing aan de zone is geen rekening gehouden met tonaal geluid omdat de Wet geluidhinder daarin niet voorziet. Op basis van het voorgaande concluderen wij dat de geluidshinder tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt door het bepaalde in de aan deze beschikking te verbinden geluidsvoorschriften.
65
25
TRILLINGEN
25.1
Toetsingskader Mogelijke trillingshinder, die kan ontstaan door de aangevraagde activiteiten, wordt beoordeeld met behulp van de Richtlijn van de Stichting bouwresearch: SBR-Richtlijn deel B: "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Meet- en beoordelingsrichtlijn" d.d. augustus 2002.
25.2
Beoordeling Binnen de inrichting worden activiteiten uitgevoerd, zoals het chargewijs vullen van de shredderinstallatie, het plaatsen/oppakken van stalen containers, het verwerken van grote stukken schroot etc. Deze activiteiten kunnen mogelijk trillingen veroorzaken in de bodem. Vanwege de afstand van de meest nabijgelegen trillingsgevoelige bestemmingen tot de shredderinstallatie, het feit dat het terrein van de inrichting aan drie zijden wordt omsloten door water (Meppelerdiep en Kranerweerd) en het feit dat er tot op heden bij een vergelijkbare bedrijfsvoering als waarvoor vergunning wordt gevraagd geen trillingshinder is gebleken, verwachten wij ook voor de nu aangevraagde situatie geen trillingshinder in de omgeving. Met name van belang is ook dat op basis van de aanvraag er een herinrichting komt van het wisselterrein, waarbij nabij de meest nabijgelegen woning op het gezoneerde industrieterrein aan De Kalkovens 22 nu een parkeerplaats voor personenauto’s komt (voorheen wisselplaats containers). Omdat er in de huidige situatie al geen sprake is van trillingshinder, zal dit ook in de aangevraagde situatie niet optreden. Een onderzoek naar trillingen en het opnemen van voorschriften over trillingen achten wij daarom niet nodig.
25.3
Conclusie Nu trillingen als niet relevant zijn beoordeeld, vinden wij de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Aan de vergunning zijn daarom geen voorschriften met betrekking tot trillingen verbonden.
26
GEUR
26.1
Landelijk beleid Het landelijk beleid is opgenomen in de Herziene Nota Stankbeleid (1994). Deze nota is aangepast en nader toegelicht in een brief van de minister van VROM (d.d. 30 juni 1995). Deze brief is als bijlage 4.4 in de NeR opgenomen. In genoemde brief stelt de minister dat de doelstelling van het stankbeleid zoals in 1989 geformuleerd in het Nationaal Milieubeleidsplan onveranderd blijft: in het jaar 2000 maximaal 12% gehinderden door stank in Nederland en voor het jaar 2010 geen ernstige hinder. Als algemene doelstelling wordt in deze brief genoemd het zoveel mogelijk beperken van bestaande hinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Het is aan het bevoegd gezag om in vergunningprocedures invulling aan deze doelstelling te geven en te bepalen welke mate van hinder als acceptabel wordt beschouwd. Als leidraad voor het afwegingsproces dat daarbij doorlopen wordt is de hindersystematiek Geur ontwikkeld. Deze hindersystematiek, die is vastgelegd in hoofdstuk 3.6 van de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR), benoemt de verschillende aspecten die in het afwegingsproces moeten worden meegenomen om te komen tot een zorgvuldige bepaling van het acceptabel hinderniveau. De NeR is in de Regeling omgevingsrecht (bijlage 1, tabel 2) opgenomen als BBT document. Maatregelen ter bestrijding van geurhinder moeten worden bepaald in overeenstemming met het BBT-principe (beste beschikbare techniek). Voor een aantal branches is in de NeR een bijzondere regeling opgenomen. Het bevoegd gezag stelt op basis van een afweging van alle relevante factoren het acceptabele hinderniveau vast.
66
26.2
Provinciaal beleid Voor vergunningverlening aan geur emitterende inrichtingen of activiteiten heeft de provincie Overijssel het landelijk geurbeleid vertaald in een werkwijze op basis van een berekende geurbelasting. Dit provinciale geurbeleid is op 28 augustus 2007 door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld. Bij bepaling van het toetsingskader voor de mogelijke geurhinder in de omgeving wordt rekening gehouden met de aard van de geur en de omgevingsituatie. Met deze uitgangspunten kan een specifiek en op de mogelijke geurhinder toegesneden toetsingskader worden afgeleid voor de geurrelevante activiteiten van de inrichting.
26.3
Omgeving geurhindersituatie De inrichting is gelegen aan de Kalkovens 30 te Zwartsluis. Binnen de inrichting worden oude metalen zoals autowrakken, witgoed en motorblokken geshredderd en overgeslagen. De locatie is gelegen op een industrieterrein en in de omgeving bevinden zich bestaande woningen die als geurgevoelige bestemmingen kunnen worden aangemerkt conform hetgeen is beschreven in hoofdstuk 2.9 van de NeR.
26.4
Bijzondere regelingen uit de Ner De NeR kent algemene eisen en bijzondere regelingen voor specifieke branches of situaties. Enerzijds gaat het om regelingen voor diffuse stofemissies en om situaties die afwijken van het gebruikelijke patroon. Anderzijds zijn er regelingen voor specifieke processen, voor het bestrijden van geurhinder en voor de reductie van de emissie van vluchtige organische stoffen. In deze bijzondere regelingen zijn op basis van bedrijfstakstudies concrete maatregelpakketten en/of acceptabele hinderniveaus vastgesteld. De wijze waarop met bijzondere regelingen moet worden omgegaan is beschreven in de hindersystematiek. Voor de overige bedrijven is het aan het bevoegd gezag om aan de hand van de hindersystematiek te komen tot een afweging van het acceptabel geurhinderniveau. De inrichting behoort niet tot één van de branches waarvoor een bijzondere regeling is vastgesteld. Dat betekent dat volgens de hindersystematiek van de NeR getoetst moet worden aan het eigen Overijssels geurbeleid.
26.5
Geurrelevante activiteiten Bij HKS kunnen feitelijk vijf soorten metaalafval worden beschreven die in de shredder worden verwerkt, namelijk: 1. Autowrakken; 2. Motorblokken; 3. Grof witgoed; 4. Welvaartsschroot; 5. Overige metalen. Wij verwachten dat de meeste geuremissie zal ontstaan bij het verwerken van motorblokken aangezien daar nog restanten olie in kunnen zitten. Motorblokken bevatten nog restanten olie die in de shredder voor een deel zullen vrijkomen als vluchtige koolwaterstoffen. Vluchtige koolwaterstoffen zijn belangrijke geuremissie veroorzakers. Het zijn vaak stoffen met een lage geurdrempel waardoor ze in kleine hoeveelheden al geurhinder kunnen veroorzaken. De stroom autowrakken, witgoed en welvaartschroot bevatten in verhouding veel minder olie. Wel zitten daar fracties kunststoffen en andere reststoffen in die door warmteontwikkeling in de shredder kunnen gaan geuren. Bij deze activiteiten zal naar verwachting minder geur vrijkomen dan bij het monoshredderen van motorblokken. Het geuronderzoek heeft zich dan ook primair gericht op het meten van geur tijdens het shredderen van de motorblokken.
67
Om een vergelijking te kunnen maken tussen de beide verschillende shredderstromen en een verschil in geurkwaliteit aan te tonen is er tevens een indicatieve geurmeting uitgevoerd tijdens het shredderen van alleen autowrakken met en zonder motorblok. Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat de meeste geur vrijkomt bij het shredderen van alleen motorblokken.
26.6
Geuronderzoek Door adviesbureau PRA Odournet uit Amsterdam is in opdracht van HKS B.V. een geuronderzoek (met kenmerk HKSZ13A3 van september 2013) uitgevoerd en ingediend als onderdeel van de aanvraag om een WABO vergunning. In het geuronderzoek worden de geurmetingen beschreven die zijn uitgevoerd aan de schoorsteen van de shredderinstallatie tijdens het shredderen van twee verschillende stromen. Conform de uitgangspunten van het Overijssels geurbeleid hebben ook hedonische geurmetingen plaats gevonden. Door middel van deze hedonische metingen kan worden bepaald in welke categorie het bedrijf dient te worden ingeschaald volgens de criteria van het Overijssels geurbeleid. Op basis van deze inschaling kan een toetsingskader worden vastgesteld conform het Overijssel geurbeleid. Vervolgens is de geurbelasting in de omgeving op basis van dit toetsingskader berekend. De geurimmissie in de omgeving is bepaald door berekeningen uit te voeren met het rekenmodel KEMA-Stacks. Dit programma is een implementatie van het Nieuw Nationaal Model dat is voorgeschreven voor het uitvoeren van deze berekeningen.
26.7
Toetsingskader Op basis van de resultaten van het uitgevoerde geuronderzoek is een toetsingskader vastgesteld. Uit het hedonisch onderzoek is gebleken dat het bedrijf kan worden ingeschaald in de categorie minder hinderlijk. Uit het Overijssels geurbeleid kan dan het onderstaande toetsingskader voor minder hinderlijke bedrijven worden vastgesteld. Wonen/buitengebied Percentiel
Werken
Streef-
Richt-
Boven-
Streef-
Richt-
Boven-
waarde
waarde
waarde
waarde
waarde
waarde
ouE/m3
ouE/m3
ouE/m3
ouE/m3
ouE/m3
ouE/m3
95
0,3
1
3,3
1
3,3
10
98
0,5
1,5
5
1,5
5
15
99,5
1
3
10
3
10
30
99,9
2
6
20
6
20
60
99,99
5
15
50
15
50
150
Tabel 1
26.8
Resultaten verspreidingsberekeningen De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd in twee verschillende scenario’s. Een zogenaamde ‘worst case’ waarbij de maximale gemeten emissie gedurende elk uur dat de shredder in werking is wordt meegenomen. Dit geeft dan de situatie weer dat HKS alleen motorblokken zou draaien gedurende de hele dag. Daarnaast is ter vergelijking een scenario berekend waarin 30% van de totale draaiuren is meegenomen met de emissie van de motorblokken. Uit de resultaten van de verspreidingsberekeningen betreffende de ‘worst scenario’ kan geconcludeerd worden dat de richtwaarde voor aaneengesloten woonbebouwing en woningen in het buitengebied nergens wordt overschreden. Voor wat betreft het scenario ‘30% motorblokken’ blijkt de streefwaarde bij de aaneengesloten woonbebouwing niet wordt overschreden. Uit de resultaten van het geuronderzoek blijkt dat er kan worden voldaan aan de richtwaarde van het Overijssels geurbeleid. Wij achten daarom de activiteiten bij HKS vergunbaar. Wel verbinden wij voorschriften aan deze omgevingsvergunning.
68
26.9
BBT Ten aanzien van het toepassen van BBT bij HKS achten wij het niet noodzakelijk om verdergaande maatregelen te treffen. HKS heeft reeds een schoorsteen van 20 meter hoog om een goede verspreiding van geur te waarborgen. Een schoorsteen is een BBT maatregel ter verbetering van de geurimmissie. Daarnaast is een natte scrubber voor de schoorsteen geplaatst die naast stof ook geurstoffen afvangt. Uit het geuronderzoek blijkt dat de reeds getroffen maatregelen afdoende zijn gebleken omdat kan worden voldaan aan de richtwaarde uit het Overijssels geurbeleid.
26.10
Conclusie De activiteiten binnen de inrichting vallen niet onder een bijzondere regeling uit de NeR. Het Overijssel geurbeleid is daarom hier van toepassing. Uit de resultaten van het geuronderzoek blijkt dat de activiteiten van HKS in de categorie minder hinderlijk kunnen worden geplaatst. Uit de verspreidingsberekeningen in het geuronderzoek blijkt dat de richtwaarden uit het Overijssels geurbeleid nergens worden overschreden. BBT ten aanzien van geur wordt in voldoende mate toegepast middels een natte scrubber en een schoorsteen van 20 meter hoog. Wij achten derhalve de activiteiten vergunbaar. Wel stellen wij voorschriften op en verbinden deze aan de vergunning.
27
LUCHT
27.1
Algemeen Binnen de inrichting van HKS is een shredderinstallatie aanwezig welke gebruikt wordt voor het shredderen van allerlei soorten metaalafval zoals autowrakken, motorblokken, witgoed en welvaartschroot. Deze shredderinstallatie is opgericht en in werking zoals gebruikelijk is in de ferro- en non-ferrobranche. Dit houdt in dat de shredderinstallatie is voorzien van een ontstoffingsinstallatie teneinde de totaal stofuitstoot afkomstig van het shredderen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast vindt uitstoot van organische stoffen plaats als gevolg van het shredderen van metaalafval dat nog resten olie bevat.
27.2
Totaal stof en organische stof emissies Vanwege de activiteiten van het shredderen ontstaan stof en organische stoffen in de shredder. Bij de aanvraag zijn een tweetal meetrapporten uit 2011 en 2012 gevoegd met emissiegegevens betreffende de stof- en totaal organische stoffen uitstoot. Daarnaast hebben wij gegevens uit het emissierapport van 5 september 2013 met projectnummer 1215162 gebruikt. In de onderstaande tabel zijn de gemiddelde gemeten waardes, zonder correctie voor de meetonnauwkeurigheid, weergegeven. Component Stof CxHy
2011
2012
2013
13 mg/m3
5 mg/m3
1 mg/m3
100 mg/m3
69 mg/m3
50 mg/m3
Tabel 2
69
27.3
Stof emissie Om de stofemissie vanuit de shredder te beperken is een ontstoffingsinstallatie geïnstalleerd. Deze bestaat uit een ventilator, leidingen, stofcyclonen en een natte scrubber. De lucht wordt middels de ventilator afgezogen uit de shredder en door de stofcyclonen gevoerd om de grove stofdeeltjes af te vangen. Vervolgens wordt de restende afgasstroom gereinigd in een natte scrubber. Na deze laatste reinigingsstap wordt de lucht middels een schoorsteen op 20 meter hoogte geëmitteerd. Uit de resultaten van de emissierapporten uit 2012 en 2013 blijkt de installatie te kunnen voldoen aan een afgasconcentratie van 5 mg/m3.
27.4
Emissie organische stoffen Voor het reinigen van organische stoffen uit de afgasstroom is geen specifieke reinigingsinstallatie geplaatst. Naar verwachting zal de natte scrubber wel een aandeel hebben in het verwijderen van de organische stoffen uit de afgasstroom. Bij ons zijn echter geen gegevens bekend over het verwijderingsrendement van organische stoffen middels de ontstoffingsinstallatie. Wel zijn de gegevens van totaal CxHy emissies bekend uit de rapporten van 2011, 2012 en 2013.
27.5
Normstelling totaal stof Uit de emissieonderzoeken van 2012 en 2013 blijkt dat de ontstoffingsinstallatie in staat is om de stofuitstoot te beperken tot minder dan 5 mg/m3 . Deze metingen hebben plaatsgevonden onder representatieve bedrijfsomstandigheden. Wij zijn dan ook van mening dat indien de ontstoffingsinstallatie goed wordt onderhouden, het mogelijk is om te voldoen aan een emissie-eis van 5 mg/m3 voor stof zoals is gesteld in de NeR voor filtrerende afscheiders. Het emissieresultaat bij HKS is behaald door gebruik te maken van niet filtrerende afscheiders. Indien is gebleken dat ook met niet filtrerende afscheiders een goed resultaat kan worden gehaald kunnen lagere emissieeisen worden gesteld. Gezien de meetresultaten uit de rapportages van 2012 en 2013 achten wij een emissie-eis van 5 mg/m3 toepasbaar voor HKS.
27.6
Normstelling organische stoffen HKS past geen specifieke verwijderingstechniek toe ten aanzien van het verwijderen van organische stoffen uit de afgassen. De natte scrubber die onderdeel uitmaakt van de ontstoffingsinstallatie zal wel een deel van de organische stoffen verwijderen uit de afgassen. De activiteiten van HKS vallen onder de IPPC richtlijn en dient er aldus te worden voldaan aan de emissie-eisen welke zijn gesteld in de NeR. De NeR maakt onderscheid tussen stofvormige organische stof en gasvormige organische stof. Stofvormige organische stof is ingedeeld in de categorie organische stoffen met klassenaanduiding sO. Voor de emissie-eisen wordt verwezen naar de eisen voor totaal stof met klassen aanduiding S. Hierdoor is het niet nodig om aanvullende voorschriften op te nemen aangaande de stofvormige organische stoffen. Gasvormige organische stoffen zijn ingedeeld in de klassen gO1, gO2 en gO3. In onderstaande tabel zijn de emissie-eisen weergegeven. Klasse aanduiding gO1
Grensmassastroom
Emissie-eis
Sommatiebepaling
0,1 kg/uur
20 mg/m3
ja
gO2
0,5 kg/uur
50 mg/m3
ja
gO3
0,5 kg/uur
100 mg/m3
ja
Tabel 3
70
In de klassen gO1 t/m gO3 komen veel vluchtige organische stoffen (VOS) voor. Voor deze VOS geldt dat eerst moet worden gekeken of voor de specifieke sector de bijzondere regeling VOSmaatregelen uit de NeR (paragraaf 3.4) van toepassing is. Als deze niet van toepassing is kan worden overgegaan tot het stellen van de algemene emissie-eisen voor organische stoffen. Voor HKS is geen bijzondere regeling van toepassing en zijn de algemene emissie-eisen voor organische stoffen van toepassing. Hiervoor zullen voorschriften voor worden opgenomen.
27.7
Conclusie Op basis van bovenstaande leggen wij emissie-eisen op ten aanzien van totaal stof en organische stoffen. Deze emissie-eisen verbinden wij aan deze omgevingsvergunning middels voorschriften. Tevens hebben wij voorschriften gesteld ten aanzien van het onderhoud en de werking van de ontstoffingsinstallatie van de shredderinstallatie om een goede werking van de gehele installatie te waarborgen.
27.8
Diffuse emissies Een belangrijk aspect bij het bepalen van de beste beschikbare technieken bij op- en overslag is de stuifgevoeligheid van goederen en de mogelijkheid tot bevochtiging van deze goederen. Hiervan uitgaande wordt de volgende klasse-indeling gehanteerd: - S1 sterk stuifgevoelig, niet bevochtigbaar; - S2 sterk stuifgevoelig, wel bevochtigbaar; - S3 licht stuifgevoelig, niet bevochtigbaar; - S4 licht stuifgevoelig, wel bevochtigbaar; - S5 nauwelijks stuifgevoelig. Binnen de inrichting vindt op- en overslag van stuifgevoelige stoffen plaats, namelijk (non) ferro metalen, schroot en shredderafval. Deze vallen onder de stuifklasse S4 en S5. Ferro metalen en schroot vallen onder inerte goederen, Non ferro metalen en shredderafval vallen onder niet-inerte goederen. Voor inerte goederen zijn de voorschriften van het Activiteitenbesluit direct van toepassing op type C en IPPC inrichtingen. Voor niet-inerte goederen moeten voorschriften worden opgenomen in de vergunning conform hoofdstuk 3.8 uit de NeR. Op grond van de BBT-conclusies voor op- en overslag en door toetsing aan paragraaf 3.8.1 van de NeR, Stofemissies van stuifgevoelige stoffen, hebben wij beoordeeld wat BBT is voor deze installatie Tevens hebben wij de aangevraagde emissies/maatregelen getoetst aan paragraaf 3.4.4 van het Activiteitenbesluit dat van toepassing is op het opslaan en overslaan van inerte goederen. Hieruit is gebleken dat de aangevraagde emissies/maatregelen in het Activiteitenbesluit voor het opslaan en overslaan van inerte goederen voor deze installatie als BBT kunnen worden beschouwd. Daarom worden voor de opslag van deze inerte goederen geen voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden maar dient de vergunninghouder te voldoen aan de voorschriften in paragraaf 3.4.4 (en de daarbij behorende regeling) van het Activiteitenbesluit. Op grond van de BREF op- en overslag van bulkgoederen en paragraaf 3.8.1 van de NeR, Stofemissies van stuifgevoelige stoffen, zijn voor de op- en overslag van niet inerte stoffen voorschriften opgenomen om stofverspreiding als gevolg van deze op- en overslag zoveel mogelijk te beperken. In samenhang met de in de aanvraag genoemde voorzieningen wordt hiermee voldaan aan BBT.
27.9
Laswerkzaamheden Emissieconcentratie-eisen
71
Afhankelijk van het lasproces, soort en hoeveelheid lastoevoegmateriaal, elektrode en het te lassen materiaal zullen emissies ontstaan. Voor naar buiten afgevoerde lucht gelden emissieconcentratieeisen voor: - stof bij lasprocessen van klasse III t/m VII; - chroomverbindingen bij lassen van roestvast staal of berylliumlegeringen; - loodverbindingen bij lassen van materialen die zijn geverfd met loodmenie. Klasse I en II Voor de lasprocessen van de klasse I en II gelden geen emissie-eisen, omdat bij deze lasprocessen geen significante emissies naar de lucht zullen optreden. Klasse III De emissieconcentratie-eisen gelden pas bij een verbruik van meer dan 6.500 kg lastoevoegmateriaal en -elektroden. Deze ondergrens vormt de afbakening tussen kleinschalige en grootschalige toepassingen van laswerkzaamheden klasse III. Bij een gebruik van minder dan 6.500 kg lastoevoegmateriaal hoeven geen maatregelen te worden getroffen. Bij HKS wordt minder dan 6.500 kg per jaar aan lastoevoegmateriaal gebruikt waardoor het nabehandelen van lasrook niet noodzakelijk is. Wel dient door de vergunninghouder een registratie te worden bijgehouden van het het jaarverbruik aan lastoevoegmateriaal. Klasse V, VI en VII De emissieconcentratie-eisen gelden bij een verbruik van meer dan 200 kg lastoevoegmateriaal en elektroden in de volgende gevallen: - lassen van roestvaststaal met beklede elektrode; - lassen van roestvaststaal met MAG gevulde draad; - lassen van andere materialen met gelegeerde elektrode of gevulde draad; - lassen van met loodmenie geverfd staal. Bij HKS wordt minder dan 200 kg per jaar aan lastoevoegmateriaal gebruikt waardoor het nabehandelen van lasrook niet noodzakelijk is. Wel dient door de vergunninghouder een registratie te worden bijgehouden van het jaarverbruik aan lastoevoegmateriaal. Verbod lassen in de buitenlucht Om overlast van stofdeeltjes en lasrook naar de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen moeten laswerkzaamheden inpandig plaatsvinden. Alleen als het niet mogelijk is deze activiteiten inpandig uit te voeren vanwege de omvang van het te bewerken object is het verbod om buiten te lassen niet van toepassing. Doelmatige bronafzuiging Bronafzuiging is verplicht bij: - klasse III bij verbruik van meer dan 6.500 kg lastoevoegmateriaal of –elektroden; - klasse V, VI, VII bij verbruik van meer dan 200 kg lastoevoegmateriaal of -elektroden bij het lassen van roestvaststaal met beklede elektrode; roestvaststaal met MAG gevulde draad; andere materialen met gelegeerde elektrode of gevulde draad; - klasse IV t/m VII overige lasprocessen. Onder bronafzuiging wordt verstaan lokale of ruimteafzuiging bij laswerkzaamheden die in een speciaal daarvoor bestemde van onderdruk voorziene, afgesloten ruimte plaatsvinden. Het bij de bron afzuigen moet redelijkerwijs mogelijk zijn. Situaties waarbij bronafzuiging niet altijd redelijk is zijn: - de werkstukken zijn zodanig groot dat de emissie niet, of zeer slecht met bronafzuiging bereikbaar is; - de activiteiten hebben een niet-plaatsgebonden karakter, waarbij de (niet in de apparatuur geïntegreerde) bronafzuiging gemiddeld meer dan 10 keer per uur mee verplaatst moet worden; - de activiteiten hebben een incidenteel en/of kleinschalig karakter.
72
In de onderhavige situatie betekent dit dat laswerkzaamheden die vallen onder de klassen I, II geen bronafzuiging nodig is en voor laswerkzaamheden vallend onder de klassen III, V, VI, VII de drempelwaarden niet worden overschreden waardoor geen bronafzuiging noodzakelijk is. Bij HKS vinden echter ook laswerkzaamheden plaats die vallen onder klasse IV. De hier bij vrijkomende lasrook dient bij de bron te worden afgezogen.
28
LUCHTKWALITEIT
28.1
Toetsen aan luchtkwaliteitseisen De aangevraagde activiteiten leveren een bijdrage aan concentraties verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Om aan te tonen dat er wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen, heeft de aanvrager de inrichtingsbijdrage aan de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in beeld laten brengen, vastgelegd in rapport 6121126.R02 “Onderzoek luchtkwaliteit HKS Metals te Zwartsluis – aanvraag omgevingsvergunning”, d.d. 8 mei 2014 en opgesteld door WNP raadgevende ingenieurs.
28.2
Wettelijk kader De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is opgenomen onder titel 5.2 “Luchtkwaliteitseisen" van de Wm. Wanneer aannemelijk is gemaakt dat voldaan wordt aan één van de onderstaande gronden, dan is de aanvraag in overeenstemming met de wettelijke luchtkwaliteitseisen en vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering bij het verlenen van een vergunning. De gronden zijn conform art. 5.16, eerste lid Wm: - de aanvraag leidt niet tot overschrijding van grenswaarden; - de aanvraag leidt per saldo tot een verbetering van de concentraties of de concentraties blijven tenminste gelijk; - de aanvraag leidt ten gevolge van een door de aanvraag optredend effect of een met de aanvraag samenhangende maatregel per saldo tot een verbetering van de concentraties of de concentraties blijven daardoor tenminste gelijk; - de aanvraag draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit; - de aanvraag is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer er sprake is van niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dat is het geval wanneer de inrichtingsbijdrage aan de concentraties NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m³ voor zowel NO2 als PM10. Als de bijdrage van een inrichting lager is dan de voornoemde waarde, dan is er sprake van NIBM. Er wordt dan voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wm en toetsing aan grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen uit bijlage 2 bij de Wm is verder niet aan de orde.
28.3
Berekeningen inrichtingsbijdrage In het kader van deze aanvraag is door de aanvrager de bijdrage van de aangevraagde activiteiten aan de jaargemiddelde concentraties NO2 als PM10 berekend, inclusief het verkeer van en naar de inrichting. De relevante bronbijdragen betreffen de in- en externe verkeersbewegingen, de shredderinstallatie en op-/overslag van ferro- en non-ferroschroot. De bijdrage aan de lokale luchtkwaliteit zijn conform de voorschriften in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 berekend met het verspreidingsmodel Geomilieu V2.40, module Stacks+ (GeoStacks).
73
De concentraties zijn conform de voorschriften in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 berekend op locaties waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan publiek kan worden blootgesteld. In het onderzoek zijn de concentraties berekend in een contourberekening en op een aantal relevante discrete rekenpunten. De berekening toont aan dat er wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor wat betreft luchtkwaliteitseisen.
28.4
Conclusie De aangevraagde activiteiten leiden niet tot overschrijding van grens- en richtwaarden uit bijlage 2 bij de Wm. Daarmee kunnen wij op grond van art. 5.16, eerste lid, sub a Wm vergunning verlenen.
29
VERRUIMDE REIKWIJDTE
29.1
Preventie Een belangrijk onderdeel van de Wabo is de 'verruimde reikwijdte'. Dit betekent onder meer dat de aspecten watergebruik en vervoer in de omgevingsvergunning moeten worden meegenomen. Daarvoor zijn in de Handreiking 'Wegen naar preventie voor bedrijven' handvatten gegeven. Op basis daarvan zijn in deze vergunning voornoemde aspecten beoordeeld, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria.
29.2
Waterverbruik De winning van drinkwater kost geld, grondstoffen en energie. Het zuinig gebruik van drinkwater vormt dan ook onderdeel van de verruimde reikwijdte in de Wabo. Het gebruik van drinkwater als proceswater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot die processen waarvoor water van een bepaalde kwaliteit noodzakelijk is. Het gebruik van drinkwater als koelwater bijvoorbeeld moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor het onttrekken van grondwater is een ontheffing benodigd. De Waterwet ziet hierop toe. Wij mogen dientengevolge in deze vergunning geen eisen stellen aan de winning van grondwater. De Wabo verplicht ons echter wel te toetsen of grondstoffen doelmatig worden gebruikt. We moeten voorkomen dat afvalwater ontstaat en als dat niet mogelijk is moeten we het doelmatig beheer van afvalwater bevorderen. Het totale drinkwaterverbruik is volgens de aanvrager gering want dit wordt alleen verbruikt in het kantoor. Het drinkwaterverbruik bedraagt ongeveer 140 m3 per jaar en derhalve wordt het richtinggevend relevantiecriterium voor waterbesparing van 5.000 m3 niet overschreden. Om die reden zijn wij van mening dat het in deze situatie niet nodig is om voorschriften met betrekking tot beperking van het drinkwaterverbruik in de vergunning op te nemen met uitzondering van het voorschrift dat het jaarlijkse waterverbruik zal moet worden geregistreerd.
29.3
Verkeer en vervoer Het landelijke beleid ten aanzien van verkeer is gericht op de beperking van de uitstoot van stoffen, de verbetering van de bereikbaarheid van inrichtingen en de beperking van ruimtebeslag. Vervoersmanagement is vooral van belang bij inrichtingen waar veel mensen werken, waar veel bezoekers komen of waar grote stromen goederen vervoerd worden. Het door de provincie gehanteerde relevantiecriterium is hierbij meer dan 100 werknemers, 500 bezoekers per dag, 1.000.000 transportkilometers en het niet aannemelijk zijn dat de inrichting alle maatregelen getroffen heeft om de nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van vervoer door medewerkers tegen te gaan.
74
In de vergunningaanvraag zijn het aantal werknemers, het aantal bezoekers en de te verwachten transportbewegingen weergegeven. Daaruit blijkt dat het aantal werknemers op 16 ligt en het aantal bezoekers op 38. Verder blijkt dat afvalstoffen, producten en hulp- en grondstoffen hoofdzakelijk worden aan- en afgevoerd per as en per schip. Per jaar worden naar schatting 500.000 transportkilometers gemaakt, waarvan 100.000 transport kilometers door eigen vervoerders. Er is derhalve geen sprake van overschrijding van het relevantiecriterium zoals dat door de provincie is gesteld. Verder zien wij ook geen directe mogelijkheden tot beperking van het verkeer. Wij zijn daarom van mening dat het in deze situatie niet nodig is om voorschriften met betrekking tot vervoersmanagement in de vergunning op te nemen.
29.4
Conclusie Gebleken is dat de relevantiecriteria niet worden overschreden. Daarom wordt in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan deze aspecten.
30
OVERIGE ASPECTEN
30.1
Ongewone voorvallen In artikel 17.2, lid 1 van de Wet milieubeheer (Wm) is vastgelegd dat ongewone voorvallen waardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of dreigen te ontstaan, zo spoedig mogelijk, door de drijver van de inrichting, aan het bevoegde gezag worden gemeld. De ervaring leert dat regelmatig meldingen zo spoedig mogelijk worden ingediend, terwijl er geen sprake is van enige significante gevolgen voor het milieu. Daarmee vormt het zo spoedig mogelijk moeten melden van ongewone voorvallen zonder significante gevolgen voor het milieu een onnodige administratieve belasting voor het bedrijf en additionele bestuurslasten aan de kant van de overheden. In afwijking van artikel 17.2, lid 1, is in artikel 17.2, lid 4 Wm vermeld dat het bevoegd gezag in een omgevingsvergunning voor een inrichting kan voorschrijven dat ongewone voorvallen zonder significante milieugevolgen later worden gemeld of dat zij alleen geregistreerd moeten worden. HKS heeft om toepassing verzocht van artikel 17.2, lid 4 Wm. HKS is te kenmerken als een inrichting waarbij (regelmatig) ongewone voorvallen zonder significante gevolgen voor het milieu plaats kunnen vinden. HKS heeft in haar aanvraag een aantal situaties opgenomen waarin er naar haar mening sprake is van ongewone voorvallen die geclassificeerd kunnen worden als voorval zonder significante gevolgen voor het milieu. Wij zijn van mening dat er met deze beschrijving in ruime mate onderscheid wordt gemaakt tussen ongewone voorvallen met en zonder significante gevolgen maar dat deze beschrijving nog niet voldoende is. Hiertoe hebben wij in de voorschriften bij deze beschikking nader gedefinieerd in welke gevallen er sprake is van een ongewoon voorval zonder significante gevolgen voor het milieu. Verder achten wij het van belang om zicht te houden op de aantallen, aard en omvang van de ongewone voorvallen zonder significante gevolgen voor het milieu. Deze kunnen een indicatie zijn of de processen (in de ruimste zin) in voldoende mate worden beheerst en de installaties deugdelijk zijn. Daarom hebben wij ook een aantal voorschriften opgenomen voor het verplicht registreren ervan en de wijze waarop wij periodiek moeten worden geïnformeerd over de ongewone voorvallen zonder significante gevolgen voor het milieu die zich hebben voorgedaan.
75
Naast het inzichtelijk hebben van de ongewone voorvallen zonder significante gevolgen voor het milieu stellen wij echter ook eisen aan het afhandelingsproces van ongewone voorvallen binnen het bedrijf. Daarbij gaat het om zaken als signalering van de ongewone voorvallen, communicatie, onderzoek en bevoegdheden van medewerkers. HKS heeft een beschrijving ingediend waarbij op hoofdlijnen inzichtelijk is gemaakt hoe het afhandelingsproces is georganiseerd. Om te borgen dat ook in de toekomst ongewone voorvallen zonder significante gevolgen voor het milieu door het bedrijf worden beschouwd hebben wij voorschriften opgenomen over het in stand houden van dat afhandelingsproces.
30.2
Bibob Wij hebben, in het kader van de Wet Bibob, de aangeleverde stukken met betrekking tot de bedrijfsvoering en de financiering getoetst. Naar aanleiding van deze toets zien wij geen aanleiding tot verdere stappen.
30.3
Toekomstige ontwikkelingen Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen bekent.
31
CONCLUSIE
31.1
Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. In deze beschikking zijn de voor de aangevraagde activiteiten relevante voorschriften opgenomen.
76
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht Overwegingen overige aspecten
Aanvrager Aangevraagde activiteiten
Locatie Datum ontvangst aanvraag Datum ontwerpbeschikking Kenmerk
: HKS Scrap Metals BV : Revisievergunning voor onder andere het opslaan, sorteren, ver/bewerken van metalen en autowrakken, de opslag van accu’s en de bouw van reeds gerealiseerde en nog te realiseren bouwwerken : De Kalkovens 30 te Zwartsluis : 13 juni 2014 : 10 november 2014 : 2014/0315685
Projectnummer
: Z-HZ-WABO-2014-00137
77
78
32
OVERWEGINGEN BOUWEN
32.1
Inleiding De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo niet voldoet aan de in artikel 2.10 Wabo gestelde toetsingsaspecten. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
32.2
Toetsing Er is op basis van de onderliggende aanvraag voldoende aannemelijk gemaakt dat het bouwplan zal voldoen aan het Bouwbesluit 2012 en de gemeentelijke Bouwverordening. Daarnaast is het bouwplan voorgelegd aan de Welstands-/monumentencommissie. Zij hebben een positief advies gegeven (advies welstandscommissie kenmerk R04158-2014). Wij conformeren ons aan dit advies. Het bouwplan is hiermee in overeenstemming met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12 van de Woningwet. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning op deze gronden worden verleend.
32.3
Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het (ver)bouwen van een bouwwerk zijn er ten aanzien van de aangevraagde activiteit geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. In deze beschikking is voor deze activiteit enkel een relevant voorschrift opgenomen dat uiterlijk 3 weken voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden constructie berekeningen en tekeningen met betrekking tot de bufferinstallatie moeten worden ingediend.
33
OVERWEGINGEN GEBRUIKEN VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN IN STRIJD MET EEN BESTEMMINGSPLAN
33.1
Inleiding De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c Wabo niet voldoet aan de in artikel 2.12 Wabo gestelde toetsingsaspecten. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
33.2
Toetsing Met de invoering van de Wabo is een aantal planologische instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gehaald en in de Wabo opgenomen. Dit geldt onder andere voor ontheffingen van het bestemmingsplan. De zogenaamde ontheffing voor kruimelgevallen (voorheen artikel 3.23 Wro en daarvoor artikel 19 lid 3 WRO) is opgenomen onder artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2º en het voormalig projectbesluit (de oude artikel 19 lid 1 en lid 2 WRO) is opgenomen onder artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3º van de Wabo. Het voormalige projectbesluit wordt in de Wabo nu als volgt omschreven: “omgevingsvergunning voor activiteiten die niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en waarvan de motivering een goede ruimtelijke onderbouwing bevat”. De procedure bevat de eis dat het college een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen (VVGB) aanvraagt bij de gemeenteraad. De Wet biedt de mogelijkheid om categorieën van gevallen aan te wijzen waarvoor deze VVGB niet benodigd is.
79
De gemeenteraad is bevoegd om bij bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen voor ontwikkelingen van een bepaalde omvang een exploitatieplan vast te stellen of te besluiten om dit niet te doen als de kosten anderszins zijn verzekerd. Voor ontwikkelingen die vallen onder de categorieën waarvoor geen VVGB meer nodig is, maar waarvoor wel een exploitatieplan moet worden opgesteld, kan deze bevoegdheid worden gedelegeerd aan het college van de betreffende gemeente. Dit geldt ook voor wijzigingsplannen. De bevoegdheid om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3º van de Wabo te verlenen is toegekend aan het college, wat afwijkt van de projectbesluitprocedure waarvoor de gemeenteraad bevoegd was. Wel moet het college, voordat een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend, een VVGB aanvragen bij de gemeenteraad. Deze VVGB heeft alleen betrekking op de planologische aspecten van de omgevingsvergunning. Na afweging van deze aspecten door de gemeenteraad wordt de vvgb afgegeven of geweigerd. Zonder vvgb zou geen omgevingsvergunning kunnen worden verleend. In artikel 6.5 lid 3 van het bij de Wabo behorend Besluit omgevingsrecht (Bor) is bepaald dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarin een VVGB niet is vereist. In dergelijke gevallen kan het college besluiten over de verlening van de omgevingsvergunning. In de gemeente Zwartewaterland heeft de raad besloten: A. alle gevallen, waarbij met een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a sub 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken, aan te wijzen als categorieën van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen vereist is, tenzij: 1. Het project in strijd is met een structuurvisie, stedenbouwkundige visie, ruimtelijke randvoorwaarden of een vergelijkbaar ruimtelijk kader dat door uw raad is vastgesteld of wanneer een dergelijk kader ontbreekt; 2. Indien sprake is van woningbouw, het aantal te bouwen woningen meer dan twee bedraagt (met uitzondering van het bepaalde in de eerste categorie), tenzij het project niet in strijd is met een visie of kader als bedoeld in categorie 1; 3. Het uitbreidingen van of bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) bij bestaande gebouwen in het buitengebied groter dan 500 m² betreft; 4. Het aanpassingen in de openbare ruimte betreft waarvoor een door de gemeenteraad vastgesteld sectoraal beleidsplan noodzakelijk c.q. gewenst is; 5. Sprake is van een activiteit binnen het beschermd stadsgezicht; 6. Het bouwen van winkels, kantoren, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en horecagelegenheden met een oppervlakte groter dan 500 m² betreft, tenzij het project niet in strijd is met een visie of kader als bedoeld in categorie 1; B. De bevoegdheid om een exploitatieplan vast te stellen of te besluiten geen exploitatieplan vast te stellen te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders voor zover het omgevingsvergunningen betreft waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist of wijzigingsplannen als bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening. Het bouwplan is gelegen binnen de geldende beheersverordening “Bedrijventerrein Meppelerdiep” De aanvraag heeft betrekking op een activiteit welke in strijd is met de geldende beheersverordening waardoor de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend met toepassing van de afwijkingsmogelijkheid artikel 2.12, eerste lid sub 3 Wabo. Gebleken is dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit is uitgewerkt in de ruimtelijke onderbouwing die onderdeel uitmaakt van de onderliggende aanvraag en daarmee onderdeel uitmaakt van dit besluit. Het bouwplan is tevens niet in strijd met een exploitatieplan, regels artikel 4.1 derde lid, of 4.3 derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning op deze gronden worden verleend.
80
33.3
Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, regels gesteld door Rijk of Provincie of een voorbereidingsbesluit, zijn er ten aanzien van deze activiteiten cq werkzaamheden geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren.
34
OVERWEGINGEN HANDELINGEN MET BETREKKING TOT NATURA 2000 GEBIEDEN (NATUURBESCHERMINGSWET 1998)
34.1
Inleiding De aanvraag heeft betrekking op een locatie in of in de nabijheid van Natura 2000 gebieden. In artikel 47a Natuurbeschermingswet 1998 is bepaald dat de Natuurbeschermingswet aanhaakt aan de omgevingsvergunning, indien voor de vergunningplichtige activiteit tevens een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.
34.2
Vergunningaanvraag Projectomschrijving
De vergunninghouder beschikt nog niet over een vergunning ex art. 19d in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna Nbwet). Het is voor de toetsing aan de Nbwet noodzakelijk dat we de gehele bedrijf beoordelen. Gezien de aard van het bedrijf en de afstand tot beschermde gebieden zijn met name de bedrijfsonderdelen die leiden tot stikstofdepositie van belang. Een overzicht van de relevante activiteiten en de bijhorende emissie in kg NOx/jr is in tabel 4 weergegeven. BEDRIJFSACTIVITEIT
Emissie in kg NOx/jr
vrachtwagens aan- en afvoer
433,66
vrachtwagens wisselen containers.
190,41
personenauto's 4x hydraulische overslagkraan
0,12 5.540, 66
1x wiellaadschop
920, 68
1x heftruck
340,90
1x bobcat
56,82
2x scheepsdieselgenerator
2.415, 74
Totaal
9.898,98
Tabel 4 De emissie in kg NOx/jaar per bedrijfsactiviteit is berekend in het onderzoek luchtkwaliteit en de notitie stikstofberekening. De emissie van stationaire of mobiele machines binnen de inrichting is gebaseerd op de bedrijfsduur en de emissiefactor. De bedrijfsduur is aangegeven in bijlage 1 van het stikstofdepositie onderzoek. De emissiefactoren voor mobiele werktuigen en kranen zijn gebaseerd op de Europese richtlijn 2004/26/EG, fase III A. De emissiefactoren voor verkeer zijn gebaseerd op de Euro 4 emissienorm (Europese richtlijn 98/69/EC). Relevante ecologische onderzoeken Voor de beoordeling van de aanvraag zijn de volgende (ecologische) onderzoeken toegezonden: • Notitie stikstofberekening HKS Scrap Metals BV aan De Kalkovens 30 te Zwartsluis, Notitie 6121126.N01, 22 oktober 2014, WNP Raadgevende Ingenieurs;
81
•
• •
Notitie 6121126.N02. Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 als onderdeel van de vergunningaanvraag van HKS Metals aan De Kalkovens 30 te Zwartsluis. 8 mei 2014, WNP Raadgevende Ingenieurs. Onderzoek luchtkwaliteit HKS Metals te Zwartsluis. Rapport 6121126.R02, 8 mei 2014, WNP Raadgevende Ingenieurs; Akoestisch onderzoek HKS Scrap Metals B.V. te Zwartsluis, Rapport 6121126.R01, 1 mei 2014, WNP Raadgevende Ingenieurs.
Verder zijn de volgende stukken bij de beoordeling betrokken: Vergunning Afvalstoffenwet, HKS Scrap Metals B.V. te Zwartsluis, kenmerk: NMI 91/799, van 7 mei 1991; Wet milieubeheervergunning, HKS Scrap Metals B.V. te Zwartsluis, kenmerk: EMT/2003/3302, van 12 september 2003; Bestemmingsplan Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland, mRO/TOE/23.19-7/maart 2011, NL.IMRO.1896.BP0015-VS01, Vastgesteld d.d. 3 maart 2011. De aanvraag en het Natura 2000-gebied Het bedrijf heeft door de uitstoot van ammoniak invloed op verschillende Natura 2000-gebieden, waarvan het Natura 2000-gebied ‘De Wieden’ het dichtst bij het bedrijf ligt (110 m). Er is sprake van externe werking door de aard van het bedrijf en de effecten die kunnen optreden. Voor de beoordeling of een omgevingsvergunning kan worden afgegeven zijn de (ontwerp) aanwijzingsbesluiten van deze gebieden relevant.
34.3
Bevoegdheid Wij zijn het bevoegd gezag inzake deze aanvraag, op basis van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Nb-wet 1998 gelezen in samenhang met artikel 47 Nb-wet. In dit geval is degene die beslist over de aanvraag om een omgevingsvergunning, hetzelfde bestuursorgaan als die beslist over de aanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet; namelijk de Provincie Overijssel. Wij zullen daarom zowel voor de Wabo als voor de Natuurbeschermingswet in één vergunning beslissen. De stikstofdepositie vanuit het bedrijf heeft hoofdzakelijk effecten op dat deel van de omringende Natura 2000-gebieden, dat op het grondgebied van provincie Overijssel ligt, zodat wij bevoegd zijn om te beslissen op de vergunningaanvraag. De effecten van stikstofdepositie vanuit het bedrijf beïnvloeden zowel de gebiedsdelen van het Natura 2000-gebied ‘De Wieden’ die op het grondgebied van provincie Overijssel, als delen die op het grondgebied van provincie Flevoland liggen. De delen die in de provincie Flevoland liggen zijn echter niet gevoelig voor stikstofdepositie. Derhalve is instemming van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland niet noodzakelijk.
34.4
Noodzaak vergunningdeel Nbwet in omgevingsvergunning Op basis van de aanvraag en de daarbij behorende bijlagen en tekeningen hebben we beoordeeld of de aangevraagde bedrijfsveranderingen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied en/of beschermd natuurmonument kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor een gebied is aangewezen. Wij hebben geconstateerd dat de activiteit negatieve effecten kan hebben op habitats in Natura 2000gebieden die gevoelig zijn voor stikstof. De activiteit leidt mogelijk tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats. Significant negatieve effecten zijn op voorhand niet uit te sluiten. Er is geen sprake van een project of handeling conform een vastgesteld beheerplan. Door de kans op significant negatieve effecten is er geen sprake van bestaand gebruik (art. 1 Nbwet).
82
Uit de nadere afweging moet blijken voor het voorliggende project of een omgevingsvergunning kan worden afgegeven.
34.5
Toetsing Effecten op Natura 2000-gebied De aangevraagde activiteiten hebben een (mogelijke) negatieve invloed op de aanwezige habitattypen en/of soorten in omliggende Natura 2000-gebieden voor wat betreft de factoren verzuring en vermesting. Hieronder wordt de aanvraag getoetst aan de beoordelingskaders vanuit de Nbwet.
Stap 1. toets aan artikel 19f Rondom het bedrijf bevinden zich meerdere voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Aangezien dit bedrijf stikstof uitstoot en de achtergronddepositie van stikstof hoger is dan de kritische depositiewaarden van de betrokken gebieden zijn significant negatieve effecten op voorhand niet uit te sluiten. In overeenstemming met art. 19f is een passende beoordeling dan aan de orde. Uit jurisprudentie1 blijkt dat er uitzonderingen zijn voor die gevallen, waarbij de stikstofdepositie niet toeneemt ten opzichte van de milieuvergunde situatie op het tijdstip van aanwijzing 2 van een beschermd gebied. In die situatie is een passende beoordeling niet noodzakelijk en kan een vergunning worden verleend. Recente jurisprudentie3 heeft verder duidelijk gemaakt dat er continuiteit in de bedrijfsvoering moet zitten vanaf de aanwijsdatum van de relevante Natura 2000gebieden tot vandaag de dag. Dat wil zeggen dat het bedrijf feitelijk nog aanwezig is en nog over een geldende milieuvergunning beschikt. Ook is duidelijk geworden dat alleen op basis van de laagste milieuvergunde situatie per gebied vanaf de relevante aanwijsdata tot nu sprake is van ‘ammoniakrechten’. Dat geldt alleen als een bedrijf niet over een vergunning op basis van de Nbwet beschikt. Bij de referentiedatum geldt voor alle Habitatrichtlijngebieden in Overijssel de datum van 7 december 2004. De aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied zijn in Overijssel van eerdere datum. In overeenstemming met de uitspraak van de Raad van State van 7 september 20114 geldt voor gebieden die voor 10 juni 19945 zijn aangewezen deze datum als toetsingsmoment. Aangezien het om verschillende referentiedata gaat moeten we in de beoordeling de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden betrekken binnen de depositiecontour van >0,05 mol N/ha/jr rondom het bedrijf. Bij deposities hoger dan 0,05 mol/ha/jr zijn negatieve effecten op een Natura 2000-gebied niet uit te sluiten. Wanneer de aangevraagde activiteiten van een bedrijf op geen enkel punt in een Natura 2000-gebied een bijdrage veroorzaken die hoger is dan 0,05 mol ha/jr laten we dat gebied buiten beschouwing. Naar onze mening is er voor dat gebied dan geen vergunningplicht, omdat deze waarde niet op een enigszins betrouwbare wijze kan worden berekend. Aan die waarde kan volgens ons in zoverre geen fysieke betekenis worden toegekend 6. Daarnaast is het zo dat zelfs bij aanwezigheid van het meest gevoelige habitattype 7 het totale effect slechts één honderste van één procent van de kritische depositiewaarde is. Het Zwarte Meer is wel aangewezen voor stikstofgevoelige habitattypen en de stikstofdepositie is hoger dan 0,05 mol N/ha/jr, maar kent geen stikstofprobleem. De achtergronddepositie is lager dan de kritische depositiewaarde van het meest gevoelige habitattype. Een vergunning voor deze activiteit ten aanzien van dit gebied is niet noodzakelijk. De effecten op ‘Weerribben’ laten we verder buiten beschouwing. De depositie op dit gebied bedraagt minder dan 0,05 mol N/ha/jr . Dit komt overeen met ongeveer zeven duizendste van één procent van de kritische depositiewaarde van het meest gevoelige habitattype (H7140B, Veenmosrietland). Het bedrijf heeft invloed op de volgende Habitatrichtlijngebieden:
83
• • •
De Wieden; Olde Maten & Veerslootlanden; Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.
Daarnaast heeft het bedrijf tevens invloed op de volgende Vogelrichtlijngebieden:
De Wieden; Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.
Deze gebieden werden door toenmalige ministeries thans ministerie van EZ aangewezen als Vogelrichtlijngebied(-en). De Wieden en Uiterwaarden Zwarte water en Vecht werden aangewezen op 24 maart 2000. Deze data zijn voor ons het toetsingsmoment. Op de datum van aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied ‘De Wieden’ en ‘Uiterwaarden Zwarte water en Vecht’ had de aanvrager een Afvalstoffenwetvergunning (kenmerk: NMI 91/799, verleend op 7 mei 1991). Op de aanwijsdatum van de Habitatgebieden had de aanvrager een Wet milieubeheervergunning (kenmerk: EMT/2003/3302, van 12 september 2003). De inrichting is thans in werking volgens deze vergunning. Uit de vergunningenhistorie voor de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) blijkt, dat er na aanwijzing van dit gebied, een wijzigingsvergunning is verleend. In de milieuvergunning van 12 september 2003 is sprake van een lagere stikstofemissie (13.816 kg NOx) dan de Milieuvergunde situatie ten tijde van aanwijzing (24.261 kg NOx). In overeenstemming met recente jurisprudentie8 vormen de vergunde emissies in deze kleinere vergunning uw rechten op basis van de Natuurbeschermingswet. In tabel 5 is de milieuvergunde emissie kg NOx/jr van HKS volgens de kleinste vergunning weergegeven. BEDRIJFSACTIVITEIT
Emissie in kg NOx/jr
vrachtwagens aan- en afvoer
179,25
vrachtwagens wisselen containers
162,45
personenauto's
0,30
3x mobiele kraan/ rupskraan
8.136,81
1x wiellaadschop
1.907,71
1x heftruck 1x bobcat 1x scheepsdieselgenerator Totaal
553,65 92,28 2.783,81 13.816,25
Tabel 5: Milieu-vergunde situatie met de laagste kg NOx/jr
_______________________ 1 2
3 4 5 6 7 8
84
ABRvS 31 maart 2010, zaaknummer 200903784/1 Voor speciale beschermingszones in de zin van de Vogelrichtlijn, die zijn aangewezen voor afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn gelden de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn vanaf 10 juni 1994 ABRvS 13 november 2013, zaaknummers 201303243/1/R2 en 201303324/1/R2 en 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2; Uitspraak 201211640/1/R2 ABRvS zaaknummer 201003301/1 Weerribben en Engbertsdijksvenen ABRvS 9 april 2014, 201301225/1/R2, r.o. 6.3.1. Zwak gebufferde vennen is het gevoeligst en heeft een KDW 429 mol N/ha/jr ABRvS 13 november 2013, zaaknummers 201303243/1/R2 en 201303324/1/R2 en 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2; Uitspraak 201211640/1/R2
De emissie in kg NOx/jaar per bedrijfsactiviteit is berekend in het onderzoek luchtkwaliteit en de notitie stikstofberekening. De emissie van stationaire of mobiele machines binnen de inrichting is gebaseerd op de bedrijfsduur en de emissiefactor. De bedrijfsduur is aangegeven in bijlage 1 van het stikstofdepositie onderzoek. De emissiefactoren voor mobiele werktuigen en kranen zijn gebaseerd op de Europese richtlijn 97/68/EG fase I. De emissiefactoren voor verkeer zijn gebaseerd op de Euro 2 emissienorm (Europese richtlijn 98/69/EC). In de aangevraagde situatie heeft het bedrijf een aanzienlijke afname in NOx emissie (- 5.125 kg/jr) ten opzichte van de emissie volgens milieuvergunde situatie met de laagste emissie.. Deze emissiewaarden zijn door de aanvrager ingevoerd in het rekenmodel OPS-Pro. Om te beoordelen of de depositie in de nieuwe situatie op Vogelrichtlijngebieden dan wel de Habitatrichtlijngebieden toe neemt opzichte van de kleinste vergunning is een depositieberekening uitgevoerd. De resultaten van deze berekening is in tabel 6 weergegeven. N-depositie in mol/ha/jr Vogel- en habitatrichtlijngebieden
Xcoordinaat
Ycoordinaat
24-mrt-00, 7-dec-04
nieuwe situatie
De Wieden
202631
518450
25,6
20,6
De Wieden
202420
518984
2,2
1,6
De Wieden
202981
519068
4,1
3,1
Olde Maten & Veerslootlanden
203582
518519
3,7
2,6
Olde Maten & Veerslootlanden
204049
518292
1,5
1,1
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht
202006
516821
0,5
0,3
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht
201957
515734
0,2
0,1
Tabel 6: N-depositie van het bedrijf in mol/ha/jr1 Uit de depositieberekeningen blijkt dat er geen sprake is van een verslechtering van de kwaliteit van Natura 2000-gebieden ten opzichte van de later verleende milieuvergunning met een lagere stikstofemissie. Uit tabel 3 blijkt dat de stikstofdepositie in de aangevraagde bedrijfssituatie op alle betreffende Vogel- en Habitatrichtlijngebieden afneemt. Conclusie stap 1 Uit vorenstaande gegevens blijkt dat de stikstofdepositie in de aangevraagde situatie gelijk of lager is dan de vergunning met de laagste emissie zoals van belang voor het bepalen van de rechten ten tijde van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied c.q. de plaatsing van een Habitatrichtlijngebied op de lijst van gebieden van communautair belang. Hierdoor kunnen wij vergunning verlenen zonder de noodzaak van een passende beoordeling.
Stap 2: vaststellen overige effecten Het bedrijf bevindt zich op minder dan 500 m afstand van het Natura 2000-gebied ‘De Wieden’. Hierdoor zijn, naast de effecten van stikstofdepositie, andere effecten niet uit te sluiten. De bedrijfsactiviteiten zijn getoetst aan overige effecten (naast stikstofdepositie) op de instandhoudingsdoelen van de kwalificerende vogelsoorten, habitatsoorten en habitattypen van dit Natura 2000-gebied. De betreffende instandhoudingsdoelen zijn weergegeven in bijlage 4. Uit de aard van het bedrijf in combinatie van de omschrijving van de voorgenomen activiteiten en de toetsing daaraan blijkt dat op een beperkt aantal doelstellingen van de betrokken gebieden effecten te verwachten zijn. Voor zover effecten van de activiteiten van het bedrijf niet eerder in beeld zijn gebracht nemen we in onze beoordeling de wijzigingen mee ten opzichte van de referentiedatum van dit gebied (24 maart 2000). In tabel 7 is weergegeven welke effecten kunnen optreden. Er zijn geen effecten in de aanlegfase omdat de gewenste bedrijfssituatie al is gerealiseerd.
85
Mogelijk effect
Aanlegfase
gebruiksfase
Verontreiniging
x
Verstoring door geluid
x
Verstoring door trillingen
x
Verstoring door licht en optische verstoring
x
Tabel 7: potentiële effecten De effecten in bovenstaande tabel hebben niet op alle betrokken vogelsoorten, dier- en plantensoorten en plantengemeenschappen (habitattypen) een effect. Het bedrijf bestaat al langere tijd en is gevestigd op het terrein voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. De wijzigingen waarvoor vergunning is aangevraagd betreft beperkte wijzigingen met betrekking tot de indeling van het terrein. Naast emissie van stikstof, kan het bedrijf effecten hebben door verontreiniging, verstoring door geluid en trillingen, verstoring door licht of optische verstoring. Aangezien de gewenste bedrijfssituatie reeds gerealiseerd is, het bedrijf zich buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied bevindt, en er tussen het bedrijf en het Natura 2000-gebied een brede vaart en een provinciale weg zit, zijn overige effecten niet te verwachten. Verontreiniging Binnen de inrichting worden preventieve maatregelen getroffen teneinde de nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Dit wordt geregeld in de omgevingsvergunning, met voorwaarden voor de opslag van gevaarlijke stoffen, emissie eisen voor stof en andere emissies. Bij stofvorming moet worden gesproeid, bij hoge windsnelheden worden de overslagactiviteiten gestaakt. Hierdoor wordt voorkomen dat verontreinigingen zich naar de omgeving verspreid, waaronder de omliggende Natura 2000-gebieden. Verslechtering van de omliggende Natura 2000-gebieden door mogelijke verontreiniging zal niet optreden. Geluid Het bedrijf is gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein, waarbij een deel van de zone over het Natura 2000-gebied ‘Wieden’ valt. Andere Natura 2000-gebieden worden niet geraakt door de geluidzone. Uit het bij de aanvraag behorende Akoestisch onderzoek HKS Scrap Metals B.V. te Zwartsluis, Rapport 6121126.R01, 1 mei 2014, WNP Raadgevende Ingenieurs blijkt dat de hoogst berekende geluidsbelasting op de zonegrens 48 dB(A) bedraagt. Het daaruit te herleiden 24-uur gemiddelde equivalente geluidsniveau bedraagt LAeq(24) = 46 dB(A). Bij het vaststellen van de geluidzone9 is geconcludeerd dat er zich geen significante effecten op het Natura 2000-gebied voordoen als gevolg van het vaststellen van de geluidzone aangezien er een beperkte verschuiving optreedt (ten opzichte van de geluidzone zoals eerder in 1986 vastgesteld) en de industriële geluidcontour grotendeels overlapt met de geluidcontour van het wegverkeer op de N334. Aangezien het bedrijf ruim valt binnen de vastgestelde geluidzone, zal het bedrijf ook geen significante effecten veroorzaken. De geluidszone van het industrieterrein heeft alleen betrekking op equivalente geluidsniveaus. Binnen de inrichting kunnen tevens maximale geluidsniveaus (LAmax) optreden, zoals door het plaatsen van (lege) stalen containers, door het verwerken van schroot met de shredderinstallatie, door het af- en aanrijden van vrachtwagens en door het gebruik van diverse machines. Op basis van het acceptatiebeleid is ontplofbaar schroot zoals gastanks, drukhouders, munitieresten e.d. niet meer in het te verwerken schroot van de shredderinstallatie aanwezig. Mogelijk optredende maximale geluidsniveaus als gevolg van ontploffingen en daarmee verstoring van de fauna in het natuurgebied kunnen daarmee worden voorkomen. Op de grens van het Natura 2000-gebied ‘De Wieden’, op een kortste afstand van circa 110 m van de terreingrens van de inrichting, blijven deze maximale geluidsniveaus beperkt tot ten hoogste 79 dB(A). Dergelijke geluidsniveaus liggen in dezelfde orde van grootte als maximale geluidsniveaus bij
86
het passeren van vrachtwagens en/of tractoren over de provinciale weg N334. De optredende maximale geluidsniveaus vanwege HKS kunnen daarmee als omgevingseigen worden aangemerkt waardoor geen significante effecten zijn te verwachten. Trillingen Bij HKS Metals kunnen trillingen worden veroorzaakt door het vullen van de shredderinstallatie en bij het plaatsen en/of oppakken van stalen containers. Met de aanwezigheid van het Meppelerdiep en de haven Kranerweerd is het terrein van de inrichting aan drie zijden omsloten door water. Trillingoverdracht naar de nabijgelegen natuurgebieden kan daarmee beperkt plaatsvinden, in de Natura 2000-gebieden zijn geen significante effecten te verwachten met betrekking tot trillingen vanwege de activiteiten binnen de inrichting van HKS Metals. Verstoring door licht en optische verstoring Het bedrijf is al jaren op het terrein gevestigd. Er treden geen wijzigingen in de wijze van verlichting op. De terreinverlichting sluit aan op de verlichting vanwege de overige bedrijven op het industrieterrein Kranerweerd en op die langs openbare wegen. Er treden geen wijziging in het bedrijf op die aanleiding geven tot een wijziging van optische verstoring. Significante effecten kunnen worden uitgesloten. Stap 3: toetsing aan art. 19e Uit de toetsing van het aanvraagde project blijkt dat er geen sprake is van negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen. Wij zien geen aanleiding om de gevraagde vergunning te weigeren. Er zijn geen andere vereisten relevant die weigering zouden rechtvaardigen.
34.6
Conclusie Uit de beoordeling van de gewenste bedrijfssituatie van HKS Metals aan De Kalkovens 30 te Zwartsluis blijkt dat de stikstofdepositie ten opzichte van de aanwijzingen van gebieden als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn niet toeneemt. In overeenstemming met jurisprudentie is in dat geval geen noodzaak tot een passende beoordeling. Er zijn geen andere effecten op het Natura 2000 gebied door de voorgenomen wijzigingen in het bedrijf. Het project brengt de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000 gebieden niet in gevaar. Vanuit het wettelijke toetsingskader zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. Om verslechtering van de kwaliteit van habitats te voorkomen zijn aan deze vergunning wel voorschriften verbonden.
____________________________ 9
Bestemmingsplan Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis, 2011
87
BIJLAGE 1 : BEGRIPPEN ACCEPTABEL HINDERNIVEAU: De resultante van het uitgebreide afwegingsproces uitgevoerd door het bevoegde bestuursorgaan. De aspecten die bij dit proces een rol kunnen spelen zijn de historie van de inrichting in zijn omgeving, de aard en de waardering van de geur, het klachtenpatroon en andere beschikbare informatie over de hinder en (mogelijke) emissies, de technische en financiële consequenties van mogelijke maatregelen, de consequenties voor de werkgelegenheid, etc. AFVALSTOFFEN: Het begrip afvalstoffen is gedefinieerd in de artikel 1.1. van de Wet milieubeheer: Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. AFVALWATER: Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen. AS SIKB 6700: Accreditatieschema Inspectie bodembeschermende voorzieningen, onderliggende protocollen en examenreglement. BEDRIJFSRIOLERING: Een stelsel van buizen, verbindingstukken en elementen zoals straat- en trottoirkolken, gootelementen, verzamelputten en installaties, zoals slibvangputten, olie-waterscheider en controleputten voor de opvang en afvoer van bedrijfsafvalwater. BEHEER VAN AFVALSTOFFEN: Inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van de activiteiten van afvalstoffenhandelaars en afvalstoffenmakelaars. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEM: Het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen. BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten.
88
BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Op de gebezigde stoffen en gebruikte bodembeschermende voorziening toegesneden handeling gericht op reparatie, schoonmaak, onderhoud, actie bij incidenten, bedrijfsinterne controle, inspectie of toezicht ter voorkoming van bodemverontreiniging waarvan de uitvoering is gewaarborgd. BODEMINCIDENT: Een incident waarvan op voorhand een redelijk vermoeden bestaat dat vrijgekomen stoffen de bodem zullen belasten, dan wel een incident waarna door middel van lekdetectie of anderszins is vastgesteld dat bodembelasting is opgetreden. BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit overeenkomstig de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bepaald of met de aanwezige of voorgenomen combinatie van voorzieningen en maatregelen sprake is of zal zijn van een verwaarloosbaar bodemrisico. BREF: Referentiedocument waarin over een onderwerp o.a. de beste beschikbare technieken zijn beschreven. BRL 5251: Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO-attest met productcertificaat voor betonnen olieafscheiders en slibvangputten. CIW RAPPORT ”ALGEMENE BEOORDELINGSMETHODIEK” Rapport dat de Algemene Beoordelings Methodiek (ABM) beschrijft die de waterbezwaarlijkheid van stoffen en preparaten op grond van hun eigenschappen indeelt in categorieën en uitgewerkt is voor zowel directe als indirecte lozingen. CUR/PBV: Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR-RAPPORT 196: Ontwerp en detaillering bodembeschermende voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 44: Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 51: Milieutechnische ontwerpcriteria voor bedrijfsrioleringen. CUR/PBV-AANBEVELING 65: Ontwerp en aanleg van bodembeschermende voorzieningen. DEKLAST: Vracht die boven de scheepsruimen aan dek is gestuwd. DIFFUSE EMISSIES: Emissies door lekverliezen. Emissies van oppervlaktebronnen D.W.A.-RIOLERING: Vuilwaterriolering (droogweeraanvoer). EMBALLAGE:
89
Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). EMISSIE: De uitworp van één of meer verontreinigende stoffen naar de lucht (vracht per tijdeenheid). EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAEQ): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode, optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" 1999, uitgegeven door het Ministerie van VROM. GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN: Gebouwen of objecten, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). GELUIDSGEVOELIGE RUIMTE VAN EEN WONING: Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van het Bouwbesluit. GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. GEURBELASTING: De hoeveelheid geur in de leefomgeving. Dit is de geurconcentratie uitgedrukt in Europese odourunits per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde (ouE/m3 als x-percentiel). GEVAARLIJKE AFVALSTOF: Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit. GEVAARLIJKE STOFFEN: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, lid 1 onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. GOEDEREN: Producten als genoemd in bijlage 7 van de NeR. Bijlage 7 van de NeR geeft de klasse-indeling van de meest voorkomende stortgoederen. Deze lijst moet overigens niet als limitatief worden gezien, doch kan aanvullingen of wijzigingen ondergaan. HERGEBRUIK: Elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld. HUISHOUDELIJK AFVAL: Afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijk afval. IMMISSIE: De concentratie in de omgeving (op leefniveau) of de geurconcentratie in de omgeving (per tijdseenheid). IPPC-RICHTLIJN: Richtlijn 96/61/EG, de Europese richtlijn Integrated Pollution Prevention and Control. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT):
90
Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode optredende geluid en zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, tonaal geluid of muziekgeluid, vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. LAS KLASSES: Klasse I en II: TIG-, plasma-, druk-, autogeen en onder poederlassen van alle materialen met uitzondering van geverfde materialen Klasse III: lassen met beklede elektroden van alle materialen met uitzondering van roestvast staal, beryllium- en vanadiumlegeringen en met uitzondering van geverfde materialen; lassen met MAG gevulde draad van alle materialen met uitzondering van roestvast staal en geverfde materialen; lassen met MIG/MAG massieve draad van alle materialen met uitzondering van koper-, berylliumen vanadiumlegeringen en met uitzondering van geverfde materialen. Klasse IV: Het lassen van geverfde materialen (niet zijnde loodmenie) met één van de volgende technieken: TIG-lassen, plasmalassen, druklassen, autogeen lassen, onder poeder lassen; Lassen met beklede elektroden, lassen met MAG gevulde draad en lassen met MIG/MAG massieve draad Klasse V: lassen met beklede elektroden, van de materialen roestvast staal, vanadiumlegeringen, berylliumlegeringen; MAG lassen met gevulde draad van de materialen roestvast staal; MIG lassen met massieve draad van de materialen koperlegeringen.Oorspronkelijk niet in deze klasse ingedeeld, maar wel hieraan gekoppelde maatregelen: Lassen met gelegeerde elektrode of met gelegeerde gevulde draad; MIG lassen met gevulde draad van de materialen koperlegeringen, vanadiumlegeringen of berylliumlegeringen. Klasse VI: MIG lassen met massieve draad van de materialen vanadiumlegeringen of erylliumlegeringen. Klasse VII: lassen met gevulde draad van de materialen ongelegeerd staal, gelegeerd staal; Lassen van geverfd staal met loodmenie. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. MENGEN: Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen. NEN: Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 5725: Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, uitgever NEN ICS 13.080.01 januari 2009 NEN 5740: Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgever NEN, ICS 13.080.05, januari 2009. NEN 6414: Water en slib - Bepaling van de temperatuur. NEN 6487: Water - Titrimetrische bepaling van het sulfaatgehalte. NEN 6671: Afvalwater en slib - Gravimetrische bepaling van het gehalte aan petroleumether extraheerbare oliën en vetten - Soxhlet extractie.
91
NEN 6672/C1: Afvalwater - Gravimetrische bepaling van het gehalte aan petroleumether extraheerbare oliën en vetten - Directe extractie. Correctieblad. NEN-EN: Een door het Comité Européen de Normalisation (CEN) opgestelde norm die door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) als Nederlandse norm is aanvaard. NEN EN 858-1: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole. NEN EN 858-2: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud. NEN-EN 13725: Lucht - Bepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie. NEN-EN 14181: Emissies van stationaire bronnen - Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen. NEN-EN 15259: Luchtkwaliteit - Meetmethode emissies van stationaire bronnen - Eisen voor meetvlakken en meetlokaties en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting. NEN-EN-ISO/IEC: Een door het Comité Européen de Normalisation (CEN) geïmplementeerde norm van de International Organisation for Standardization (ISO) en/of de International Electrotechnical Commission (IEC) die door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm. NEN-EN-ISO/IEC 17020: Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren. NEN-EN-ISO/IEC 17025: Algemene eisen voor de bekwaamheid van de beproevings- en kalibratielaboratoria. NEN-ISO: Door de International Organisation for Standardization (ISO) uitgegeven norm die door het Nederlands Normalisatie-Instituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm. NEN-ISO 10523: Water - Bepaling van de pH. NEN-ISO 22743: Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA). NEN-ISO 22743/C1: Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA). Correctieblad. NER: Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht. NRB 2012: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil).
92
NUTTIGE TOEPASSING: Elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie, andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt, tot welke handelingen in ieder geval behoren de handelingen die zijn genoemd in bijlage II bij de kaderrichtlijnafvalstoffen ONTDOENER: Persoon of inrichting waar afval ontstaat en die zich van het afval wil ontdoen door het af te geven aan een inzamelaar, vervoerder handelaar, bewerker of verwerker. OPENBAAR RIOOL: Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer. OVERSLAAN: het kortdurend stallen van containers met afval, bijvoorbeeld containers diedoor schepen worden aangevoerd en daarna door voertuigen worden verdergetransporteerd, of andersom; het overbrengen van afval in een groter transportmiddel, bijvoorbeeld vanuit de chemokar naar grotere vrachtwagens. Het kan daarbij gaan om afval dat door rechtspersoon A is ingezameld of wordt getransporteerd en tijdelijk binnen de inrichting van rechtspersoon B wordt overgeslagen; het stallen van met afval geladen voertuigen, bijvoorbeeld het overnachten van een volle vrachtwagen op een inrichting. PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENINGEN: Verklaring op basis van het KIWA/PBV document 99-02 Model Verklaring vloeistofdichte voorziening. PERCENTIELWAARDE: Deze waarde geeft aan welk percentage van de tijd een zekere (uurgemiddelde) concentratie niet wordt overschreden. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS richtlijnen zijn te downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. PREVENTIE: Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van: de hoeveelheden afvalstoffen, al dan niet via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten; de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid, of het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten.
93
REFERENTIENIVEAU: De hoogste waarde van de onder 1. en 2. genoemde niveaus, bepaald overeenkomstig het Besluit bepaling referentieniveau-periode (Stcrt. 1982, 162): het geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A), dat gemeten over een bepaalde periode gedurende 95% van de tijd wordt overschreden, exclusief de bijdrage van de inrichting zelf; het optredende equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door wegverkeerbronnen minus 10 dB(A), met dien verstande dat voor de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur alleen wegverkeerbronnen in rekening mogen worden gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende die periode. RENDABELE MAATREGELEN: Naar keuze van de inrichting ofwel: maatregelen die een terugverdientijd hebben van vijf jaar of minder, of maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15%. RIOLERING: Bedrijfsriolering of openbare riolering. RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. R.W.A.-RIOLERING: Regenwaterriolering (regenwateraanvoer) SBR-RICHTLIJN B: Meet- en beoordelingsrichtlijnen, Hinder voor personen in gebouwen Deel B, Richtlijn van de Stichting Bouwresearch. Dit deel van meet- en beoordelingsrichtlijnen gaat over hinder voor personen ten gevolge van gebouwtrillingen. In dit deel van de richtlijn wordt onderscheid gemaakt ten aanzien van de functie van het gebouw, het tijdstip van de dag en het karakter van de trillingen. Tevens onderscheidt de richtlijn bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties. STUIFGEVOELIGE GOEDEREN: Conform de Nederlandse Emissie Richtlijnen wordt uitgaande van de stuifgevoeligheid van een stof en de mogelijkheid om verstuiving al dan niet door bevochtiging tegen te gaan, voor niet reactieve producten de volgende klasse-indeling gehanteerd: S1: sterk stuifgevoelig, niet bevochtigbaar; S2: sterk stuifgevoelig, wel bevochtigbaar; S3: licht stuifgevoelig, niet bevochtigbaar; S4: licht stuifgevoelig, wel bevochtigbaar; S5: nauwelijks of niet stuifgevoelig. Bijlage 4.6 van de NeR geeft de klasse-indeling van de meest voorkomende stortgoederen. Deze lijst moet overigens niet als limitatief worden gezien, doch kan aanvullingen of wijzigingen ondergaan. TRILLING: Mechanische beweging rond een referentiepunt dat in evenwicht is. VERKEERSBEWEGING: Het aan- of afrijden met een persoon-, bestel- of vrachtwagen. VERWERKING: Nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen. VERWIJDERING: Elke handeling met afvalstoffen die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen, tot welke handelingen in ieder geval behoren de handelingen die zijn genoemd in bijlage I bij de kaderrichtlijn afvalstoffen.
94
VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING: Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44 (overeenkomstig Activiteitenbesluit). VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING: Een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden (overeenkomstig Barim). VLUCHTIGE ORGANISCHE STOF: Organische verbinding die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer heeft of onder de specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft, waarbij voor de toepassing van dit besluit de fractie creosoot die deze dampspanning overschrijdt bij 293,15 K, als een VOS geldt. VOORZIENINGEN AFVALWATER: slibvangputten; olieafscheiders; buffertank; controleputten; meetvoorzieningen. VMAX: Maximale trillingssterkte. VOS: Vluchtige Organische Stoffen; stoffen als bedoeld in het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOSrichtlijn milieubeheer. VPER: Trillingssterkte over een beoordelingsperiode. WONING: Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruik wordt of daartoe is bestemd.
95
BIJLAGE 2 : ACTIES Deze bijlage bevat een beknopte weergave van directe acties die uitgevoerd moeten worden op grond van de vergunning. Bij iedere actie is het nummer van het voorschrift in de vergunning en de frequentie vermeld. Het uitvoeren van deze acties houdt niet in dat hiermee is voldaan aan alle voorschriften van de vergunning.
2.4.1 2.6.3 2.7.3 2.7.4 2.7.7 2.7.9 3.3.1 3.5.5 3.5.7 4.3.1 4.4.1 4.6.1 5.2.1 6.1.1 6.1.2 7.1.2 10.1.2 11.1.4 11.1.5 11.1.7 11.1.7 11.1.9 11.2.5 11.2.8 11.2.9 12.1.3 13.1.1
96
Direct Melding contactpersoon. Zo spoedig mogelijk Bedrijfsbeëindiging melden aan bevoegd gezag. Zo spoedig mogelijk Melden ongewone voorvallen met significante gevolgen voor milieu. Binnen 24 uur Registeren ongewone voorvallen zonder significante gevolgen milieu. Maandelijks Verstrekken registratie ongewone voorvallen zonder significante gevolgen. Direct Opstellen werkinstructie. Bij stagnatie afzet Mededeling aan bevoegd gezag. Dagelijks Bijhouden registraties Halfjaarlijks Inventarisatie voorraad afvalstoffen. Direct Plaatsen debietmeter. Tweemaal per jaar Bemonsteren afvalwater. Dagelijks Bijhouden te registreren gegevens. Beëindiging IPPC Uitvoeren eindonderzoek bodem. Binnen 3 maanden Uitvoeren energieonderzoek. Binnen 6 maanden Overleggen energieonderzoek aan bevoegd gezag. Binnen 6 maanden Uitvoeren akoestisch onderzoek. Bij gegronde klachten Onderzoek oorzaak klachten Binnen 6 maanden Uitvoeren stofemissiemeting. Elk jaar Uitvoeren emissiemeting totaal stof. 5 dagen vooraf Melden aanvang uitvoering stofmeting. Binnen 1 maand Aanleveren meetresultaten na meting Continue Controle op goede werking ontstoffingsinstallatie. Binnen 6 maanden Uitvoeren emissiemeting concentratie organische stoffen. Elk jaar Uitvoeren emissiemeting concentratie organische stoffen. 5 dagen vooraf Melden aanvang uitvoering meting organische stoffen. Continue Registratie lastoevoegmateriaal. 3 weken voor aanvang Indienen constructie berekeningen en tekeningen.
BIJLAGE 3 : OVERZICHT LIGGING IMMISSIEPUNTEN GELUID
97
98
BIJLAGE 4 : GEBIEDSBESCHRIJVING EN INSTANDHOUDINGSDOELEN NATURA 2000-GEBIED “DE WIEDEN” Gebiedsbeschrijving Het gebied De Wieden is een uitgestrekt laagveenmoeras met meren en kanalen met daartussen natte graslanden, natte heiden, trilvenen, galigaanmoerassen, rietland en moerasbos. Het gebied is een restant van het laagveengebied dat zich ooit van Zwolle tot ver in Fryslân uitstrekte. Een groot deel bestaat uit uitgeveende petgaten. Alle successiestadia van open water tot en met moerasheide en veenbos zijn aanwezig. Het gebied De Wieden is beïnvloed door het oude rivierstelsel van de Overijsselse Vecht. Er komen ondiepe kleiafzettingen voor. Door vervening, met bredere petgaten, zijn de grote meren ontstaan. Het Giethoornse- en Duiningermeer zijn natuurlijke meren. Doelstellingen In onderstaande tabellen zijn de doelstellingen voor de habitattypen, soorten en vogels weergegeven. Zij hebben gezamenlijk de begrenzing van dit Natura 2000-gebied bepaald. De doelstellingen zijn gericht op de leefgebieden van plantengemeenschappen (habitattypen) en soorten. Op basis van de regels vanuit Europa, vertaalt in de Nederlandse wetgeving, mag er geen verslechtering optreden van leefgebieden van soorten en/of plantengemeenschappen. Dat wordt beoordeeld ten opzichte van de datum waarop dit gebied onder de bescherming werd gebracht van de Europese Vogelrichtlijn (24 maart 2000) danwel de Europese Habitatrichtlijn (7 december 2004). Voor zover er sprake is van een behoudsdoelstelling moet dit gezien worden als een minimumeis.
H3140
kranswierwateren
--
>
>
H3150
meren met krabbenscheer en fonteinkruiden
-
>
>
H4010B
vochtige heiden (laagveengebied)
-
>
>
H6410
blauwgraslanden
--
>
>
H6430A
ruigten en zomen (moerasspirea)
+
=
=
H7140A
overgangs- en trilvenen (trilvenen)
--
>
=
H7140B
overgangs- en trilvenen (veenmosrietland)
-
=
=
H7210
*galigaanmoerassen
-
>
>
H91D0
* hoogveenbossen
-
=
>
kwaliteit
Doelstelling
oppervlakte
Doelstelling
instandhouding
Landelijke staat van
Doelstellingen voor habitattypen
Toelichting symbolen: SVI
-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig)
=
Behoudsdoelstelling
>
Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling
99
H1016
zeggekorfslak
=
=
=
H1042
gevlekte witsnuitlibel
--
>
>
>
H1060
grote vuurvlinder
--
>
>
>
H1082
gestreepte waterroofkever
--
>
>
>
H1134
bittervoorn
-
=
=
=
H1145
grote modderkruiper
-
=
=
=
H1149
kleine modderkruiper
+
=
=
=
H1163
rivierdonderpad
-
=
=
=
H1318
meervleermuis
-
=
=
=
H1393
geel schorpioenmos
--
>
>
>
H1903
groenknolorchis
--
>
>
>
H4056
platte schijfhoren
-
=
=
=
populatie
Doelstelling
kwaliteit
Doelstelling
oppervlakte
Doelstelling
instandhouding
Landelijke staat van
Doelstellingen voor habitatsoorten
Toelichting symbolen: SVI
-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig
=
Behoudsdoelstelling
>
Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling
aantal broedparen10
Draagkracht voor
Doelstelling kwaliteit
oppervlakte
Doelstelling
instandhouding
Landelijke staat van
Doelstellingen voor broedvogels
A017
aalscholver
+
=
=
1000
A021
roerdomp
--
=
=
30
A029
purperreiger
--
=
=
65
A081
bruine kiekendief
+
=
=
19
A119
porseleinhoen
--
=
=
19
A122
kwartelkoning
-
>
>
13
A153
watersnip
--
=
=
150
A197
zwarte stern
--
>
>
200
A229
ijsvogel
=
=
10
A275
paapje
--
>
>
6
A292
snor
--
=
=
300
A295
rietzanger
-
=
=
2000
A298
grote karekiet
--
>
>
20
Toelichting symbolen: SVI
-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig
=
Behoudsdoelstelling
>
Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling
___________________________ 10
Het betreft een “ten minste” doelstelling en is het minimum dat aanwezig moet zijn
100
Functie gebied
aantal vogels11
Draagkracht voor
kwaliteit
Doelstelling
oppervlakte
Doelstelling
instandhouding
Landelijke staat van
Doelstellingen voor niet-broedvogels
A005
fuut
-
=
=
110 f
A017
aalscholver
+
=
=
behoud s
A037
kleine zwaan
-
=
=
8 f/s
A041
kolgans
+
=
=
3800 f/s
A043
grauwe gans
+
=
=
1100 f/s
A050
smient
+
=
=
500 f/s
A051
krakeend
+
=
=
150 f
A059
tafeleend
--
=
=
210 f
A061
kuifeend
-
=
=
430 f
A068
nonnetje
-
=
=
30 f
A070
grote zaagbek
--
=
=
20 f
A094
visarend
+
=
=
2 f
Toelichting symbolen: SVI
-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig)
=
Behoudsdoelstelling
>
Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling
s
betreft slaapplaatsfunctie
f
betreft foerageerfunctie
___________________________ 11
Aantallen betreffen een seizoensgemiddelde m.u.v. Visarend. Voor deze soort betreft het een
seizoensmaximum. Het seizoensgemiddelde is het gemiddelde aantal in een gebied aanwezige vogels over het gehele seizoen, berekend aan de hand van maandelijks uitgevoerde tellingen over een reeks seizoenen (1999/2000-2003/2004).
101
BIJLAGE 5 : KENNISGEVING AANVANG WERKZAAMHEDEN
102
Kennisgeving aanvang werkzaamheden
Provincie Overijssel Team Handhaving Postbus 10078 8000 GB ZWOLLE
Naam aanvrager Adres Activiteit
: HKS Metals B.V vestiging Zwartsluis : De Kalkovens 30, Zwartsluis : - het veranderen van de inrichting; - het bouwen van overige bouwwerken. Dossiernummer : AABG-2014-0010 Omgevingsvergunning d.d. :
Dit gedeelte invullen:
De werkzaamheden zullen beginnen op…………………………………………………..(datum)
Het werk wordt uitgevoerd: 0 0
In eigen beheer ……………………………………………… Door anderen, ……………………………………………… Naam hoofdaannemer: ……………………………………………… Adres: ……………………………………………… ………………………………………………
Datum:
………………………………………………
Handtekening:
Deze kennisgeving moet ten minste 2 werkdagen voor het begin van de werkzaamheden aanwezig zijn op bovengenoemd adres of per e-mail naar:
[email protected]
103
BIJLAGE 6 : KENNISGEVING VOLTOOING WERKZAAMHEDEN
104
Kennisgeving voltooiing werkzaamheden
Provincie Overijssel Team Handhaving Postbus 10078 8000 GB ZWOLLE
Naam aanvrager Adres Activiteit
: HKS Metals B.V vestiging Zwartsluis : De Kalkovens 30, Zwartsluis : - het veranderen van de inrichting; - het bouwen van overige bouwwerken. Dossiernummer : AABG-2014-0010 Omgevingsvergunning d.d. : Dit gedeelte invullen:
De werkzaamheden zullen zijn voltooid op…….………………………………………..(datum)
Datum:
………………………………………………
Handtekening:
Deze kennisgeving ten minste 4 weken voor de ingebruikneming verzenden naar bovengenoemd adres of per e-mail naar:
[email protected]
105
BIJLAGE 7 : NADERE INFORMATIE OMTRENT BOUWEN Bouwbesluit 2012 Het Bouwbesluit 2012 is van toepassing. Hieronder staan enkele algemeen geldende bepalingen uit het Bouwbesluit 2012. § 1.6. Procedure bouwwerkzaamheden Artikel 1.23 Aanwezigheid bescheiden Tijdens het bouwen zijn, voor zover van toepassing, de volgende bescheiden of een afschrift daarvan op het terrein aanwezig:
a. b. c. d.
vergunning voor het bouwen; bouwveiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.3; afschrift van een besluit ingevolge artikel 13, 13a, of 14 van de wet, dan wel een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom, en overige voor het bouwen van belang zijnde vergunningen en documenten met nadere voorwaarden en ontheffingen.
Artikel 1.24 Het uitzetten van de bebouwingsgrenzen Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor vergunning is verleend wordt, onverminderd de voorwaarden bij de vergunning, niet begonnen voordat voor zover nodig door of namens het bevoegd gezag:
a. b.
de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet, en het straatpeil is uitgezet.
Artikel 1.25 Mededeling aanvang en beëindiging bouwwerkzaamheden
1.
2.
3.
Het bevoegd gezag wordt ten minste twee werkdagen voor de feitelijke aanvang van bouwwerkzaamheden waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend door de houder van die vergunning schriftelijk van de aanvang van die werkzaamheden, met inbegrip van ontgravingswerkzaamheden, in kennis gesteld. Het bevoegd gezag wordt ten minste op de dag van beëindiging van de bouwwerkzaamheden waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend, door de houder van die vergunning schriftelijk van de beëindiging van die werkzaamheden in kennis gesteld. Een bouwwerk voor het bouwen waarvan een vergunning voor het bouwen is verleend, wordt niet in gebruik gegeven of genomen indien niet voldaan is aan het bepaalde in het tweede lid.
Toelichting: U kunt dit schriftelijk doen t.a.v. team Handhaving, Postbus 10078, 8000 GB Zwolle of per e-mail:
[email protected]. De betreffende kennisgevingsformulieren zijn als bijlage bij deze beschikking gevoegd. Hoofdstuk 8. Bouw- en sloopwerkzaamheden Artikel 8.1 Aansturingsartikel
1.
2.
De uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden is zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze afdeling.
Artikel 8.2 Veiligheid in de omgeving Bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen ter voorkoming van:
106
a. b. c.
letsel van personen op een aangrenzend perceel of een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen; letsel van personen die het bouw- of sloopterrein onbevoegd betreden, en beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere al dan niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen.
Artikel 8.3 Veiligheidsplan De op grond van artikel 8.2 te treffen maatregelen worden op aanwijzing van het bevoegd gezag vastgelegd in een bouw- of sloopveiligheidsplan. De maatregelen hebben ten minste betrekking op:
a. b. c. d. e. f.
de afscheiding en afsluiting van het bouw- of sloopterrein; de bereikbaarheid en bruikbaarheid van bluswater- en andere openbare voorzieningen; het stallen, afsluiten of opbergen van machines, werktuigen, materialen en installaties op zodanige wijze dat onbevoegden daar geen toegang toe hebben; het waarborgen van de verkeersveiligheid; het voorkomen van vallende objecten, en de nadere voorwaarden als bedoeld in artikel 1.29.
Artikel 8.4 Geluidhinder
1.
Bouw- of sloopwerkzaamheden die een geluidniveau veroorzaken van ten minste 60 dB(A) op de gevel van een aangrenzende woonfunctie of van een aangrenzende gebruiksfunctie op een ander perceel, worden op werkdagen tussen 7:00 uur en 19:00 uur uitgevoerd. Bij het uitvoeren van die werkzaamheden worden de in tabel 8.4 aangegeven dagwaarden en de bij die dagwaarden aangegeven maximale blootstellingsduur in dagen dat de dagwaarde is bereikt niet overschreden.
Tabel 8.4 Dagwaarde
≤ 60 dB(A)
> 60 dB(A)
>65 dB(A)
> 70 dB(A)
> 75 - ≤ 80 dB(A)
Maximale blootstellingsduur
onbeperkt
50 dagen
30 dagen
15 dagen
5 dagen
2.
3.
Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het eerste lid. Indien met een ontheffing van het bevoegd gezag bouw- of sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd op werkdagen tussen 19:00 uur en 7:00 uur en op zaterdag, zondag of feestdagen wordt onverkort het gestelde in de ontheffing gebruik gemaakt van de akoestisch bezien best beschikbare stille technieken en meest gunstige werkwijze. De in tabel 8.4 aangegeven waarden gelden op gevels als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 1b, vijfde lid, van de Wet geluidhinder van woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen en op de grens van terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen.
Artikel 8.5 Trillingshinder
1.
2.
Trillingen veroorzaakt door het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden bedragen in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en in verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van het Besluit geluidhinder niet meer dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 4 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor personen in gebouwen» 2006. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de trillingsterkte, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 8.6 Stofhinder Tijdens het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen om visueel waarneembare stofverspreiding buiten het bouw- of sloopterrein te voorkomen.
107
Artikel 8.7 Grondwaterstand Het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden leidt niet tot een zodanige wijziging van de grondwaterstand dat gevaar kan ontstaan voor de veiligheid van belendingen. Artikel 8.8 Aansturingsartikel
1. 2.
Bouw- en sloopwerkzaamheden worden zodanig uitgevoerd dat tijdens de uitvoering vrijkomend bouw- en sloopafval deugdelijk wordt gescheiden. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze afdeling en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften.
Artikel 8.9 Scheiden bouw- en sloopafval Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de te scheiden categorieën bouw-en sloopafval en de opslag en afvoer daarvan op en van het terrein bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden. Brandveilig gebruiken Om brandveiligheid in gebouwen te realiseren, worden er vanuit de overheid eisen gesteld aan de manier waarop gebouwen gebouwd en gebruikt worden. Ten aanzien van het brandveilig gebruik stelt de gemeente eisen op basis van de Bouwbesluit die van niet-bouwkundige aard zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan blusmiddelen en het periodiek onderhoud (bijv. keuringen) hiervan. Deze regels zijn vastgelegd in de Bouwbesluit. In bepaalde gevallen is een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik of gebruiksmelding voor brandveilig gebruik noodzakelijk. Voor nadere informatie verwijs ik u de internetsite www.omgevingsloket.nl. Overige bepalingen Intrekken vergunning Artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noemt een aantal gevallen waarin de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken. Wijzigen tenaamstelling In artikel 2.25 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht staat de mogelijkheid om de omgevingsvergunning op een andere naam te zetten. Hiervoor dient een melding op grond van artikel 4.8 Besluit omgevingsrecht bij het bevoegd gezag te worden ingediend. De melding dient ten minste een maand voordat er gebruik van de vergunning wordt gemaakt ingediend te worden. Het niet melden is een strafbaar feit op grond van de Wet op de economische delicten. Aan deze vergunning zijn op generlei wijze rechten van burgerrechtelijke aard te ontlenen in verband met het bouwen op of nabij de erfscheiding. De vergunninghouder wordt er op gewezen dat voor het gebruik van bermen, voetpaden en gedeelten van wegen, voor zover deze in eigendom bij de gemeente zijn, voor de opslag van goederen en materieel en het plaatsen van containers, loodsen, keten e.d. een vergunning nodig is. Deze vergunning is nodig op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening en dient vooraf te worden aangevraagd. Voor het plaatsen van containers, loodsen of keten kan een omgevingsvergunning voor bouwen vereist zijn Stilleggen van de bouw Het bevoegd gezag is bevoegd de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd: zonder omgevingsvergunning; in afwijking van de omgevingsvergunning; op grond bij of krachtens artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht en er niettemin wordt geconstateerd, dat er wordt gebouwd in afwijking van het Bouwbesluit; in afwijking van de voorschriften van de Bouwverordening. Het geheel van bepalingen en bevoegdheden uit de wet- en regelgeving is van toepassing.
108
Flora- en Faunawet De Flora- en Faunawet blijft ondanks deze omgevingsvergunning van toepassing. De Flora- en Faunawet verbiedt de verstoring en verontrusting van verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en planten. Een ieder dient dan ook voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. De bedoelde zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Nadere informatie kunt u onder andere vinden op de website www.natuurloket.nl. SCHADE: Indien er door werkzaamheden die verband houden met het gebruik maken van deze vergunning schade aan de openbare ruimte wordt toegebracht worden de kosten van herstel bij u in rekening gebracht. Overige aandachtspunten •
Het bouwen moet geschieden overeenkomstig het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening.
•
Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke door het team handhaving van de provincie Overijssel in het kader van de controle op de naleving van de gemeentelijke bouwverordening en van het Bouwbesluit nodig acht.
•
Tijdens de bouw dienen, conform artikel 4.8 van de gemeentelijke Bouwverordening, alle veiligheidsmaatregelen te worden genomen om het bouwen en alles wat daarmee in verband staat op een veilige wijze te laten plaatsvinden.
•
Tijdens de bouw dient, conform artikel 4.9 van de gemeentelijke Bouwverordening, het terrein waarop wordt gebouwd, grond wordt ontgraven of dergelijke werkzaamheden worden verricht, te worden afgescheiden indien gevaar of hinder te duchten is, tenzij het team Toezicht en Handhaving van de gemeente Zwartewaterland dit niet nodig acht.
•
Tenminste 24 uur voordat met het storten van gewapend beton wordt begonnen, dient dit telefonisch te worden gemeld bij het bevoegd gezagteam handhaving van de provincie Overijssel.
•
Op het bouwterrein moeten, zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek van het bevoegd gezag ter inzage worden gegeven: de omgevingsvergunning, andere vergunningen en ontheffingen, het bouwveiligheidsplan en eventueel de aanschrijving ingevolge de Woningwet.
•
Tijdens de bouw dient, conform artikel 4.10 van de gemeentelijke Bouwverordening, de veiligheid van hulpmiddelen te worden gewaarborgd en dient hinder zo veel mogelijk te worden voorkomen. Het één en ander ter beoordeling van de gemeente Zwartewaterland.
•
Tijdens de bouwwerkzaamheden dienen de openbare wegen, pleinen en plantsoenen schoon te worden gehouden. Alle schade aan openbare wegen, pleinen, plantsoenen en andere gemeentelijke eigendommen, ontstaan als gevolg van de bouwwerkzaamheden, dan wel door ontheffing van de bepaling van de Algemene Plaatselijke Verordening van deze gemeente dient te worden aangegeven bij de gemeente. Deze schade moet door de
109
houder van de omgevingsvergunning binnen de door de gemeente te stellen termijn en tot diens genoegen worden hersteld. Eventuele vervuiling dient op eerste aanzegging te worden verwijderd. Bij nalatigheid hiervan worden deze werkzaamheden uitgevoerd door derden, op kosten van de houder van de omgevingsvergunning. •
Het is nadrukkelijk verboden bouwmaterialen te plaatsen op de openbare weg. Bouwkranen en dergelijk materieel dienen zodanig te worden opgesteld dat er geen belemmering optreedt voor het verkeer, één en ander in overleg met de gemeente.
•
Afval dat ontstaat als gevolg van de bouwwerkzaamheden dient te worden opgeslagen in de daarvoor bestemde container(s). Direct na gereedmelding van het bouwwerk dienen deze containers te worden verwijderd.
•
Tijdens de bouwwerkzaamheden moeten, voor zover van toepassing, bij het gebruik van steigers, stellingen, schaftlokalen, verbandmiddelen, toilet-, stroom- en drinkwatervoorzieningen e.d. de bepalingen van en krachtens de Veiligheidswet in acht worden genomen.
•
Bij of ten gevolge van de uitvoering van de bouwwerkzaamheden zullen eventueel ontgraven buizen en/of kabels, van gemeentewege, doch voor rekening van de vergunninghouder, worden omgelegd. Eén ander altijd in overleg en na goedkeuring van de gemeente.
•
Volgens het Burgerlijk Wetboek dienen bouwwerken, inclusief de fundering en dakgoten op, dan wel boven het eigen perceel gebouwd te worden, tenzij hierover met alle betrokken partijen afwijkende afspraken gemaakt zijn. (opmerking: het wordt sterk aangeraden om zulke afspraken schriftelijk op te stellen en door alle betrokken partijen te laten ondertekenen.)
•
Eventuele privaatrechtelijke overeenkomsten tussen de vergunninghouder en derden dienen altijd in acht te worden genomen.
110
BIJLAGE 8 : MELDSCHEMA ONGEWONE VOORVALLEN
111
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2011/11/18/handreikingmaatwerk-ongewone-voorvallen-artikel-17.2-wet-milieubeheer.html
112