Werkplekleren voor werk(plek)studenten
Om de werkplekleerbox te kaderen, omschrijven we wat werkplekleren is en geven enkele modellen die het vertrekpunt vormden. Nadien staan we stil bij de doelgroep van werk(plek)studenten. Tenslotte vind je enkele termen die verder in de werkplekleerbox zullen gebruikt worden.
Wat is werkplekleren? Werkplekleren kent heel verschillende varianten en verschijningsvormen. In het OOF Wegwijs in werkplekleren definiëren we werkplekleren als volgt:
2. Een mix van leren via de werkplek en andere leeromgevingen. Door te werken leer je. Maar werkplekleren is meer dan alleen ‘informeel’ leren terwijl je werkt, meer dan het verwerven van technische vaardigheden op de werkplek. Werkplekleren is leren via de werkplek. De werkplekervaringen vormen de motor voor het leren: • om vanuit de praktijk te abstraheren: theoretische kaders en persoonlijke referentiekaders te begrijpen; • om te reflecteren in functie van verdere competentie- en talentontwikkeling; • om oefenkansen te bieden voor het toepassen van competenties; • om vanuit de praktijk te exploreren; • om de praktijk te onderzoeken; • … Werkplekleren sluit contactonderwijs in de instelling / opleiding niet uit. Integendeel, werkplekleren is een mix van leren via de leeromgeving van de werkplek én contactonderwijs én digitaal onderwijs waarbij verschillende leeromgevingen - waaronder deze via de werkplek - elkaar versterken en aanvullen. Op die manier is werkplekleren een vorm van ‘blended learning’.
Werkplekleren staat voor leren op en via de leeromgeving van een reële werkplek in het kader van een professionele bacheloropleiding van een instelling hoger onderwijs. Het leerproces staat in functie van de competentie- en talentontwikkeling van de student met constructieve betrokkenheid en engagement van drie partners (student, werkplek en opleiding).
Werkplekleren is met andere woorden: 1. Krachtig leren via een reële werkplek. De werkstudent leert op en via het reële werkveld in authentieke werkplekken (bedrijven, organisaties, scholen, overheidsinstellingen, …) en voert reële werkprocessen en taken uit (fysiek of virtueel) met echte collega-werknemers en klanten, patiënten, leerlingen, …
1
Werkplekleren: modellen Het driehoeksmodel met de verbondenheid van de drie partners – de student, de werkplek en de opleiding - met werkplekleren in het raakpunt vormt het vertrekpunt van werkplekleren (zie figuur 1). Werkplekleren dat resulteert in de professionele competentie- en talentontwikkeling van de student, is enkel mogelijk mits een sterke betrokkenheid van de drie partners: de opleiding, de student en de werkplek. Om werkplekleren te realiseren spelen verschillende componenten een rol. Deze werkplekcomponenten staan in de doorsnede van de driehoek om aan te geven dat de drie partners een engagement opnemen of een rol spelen in de volgende vijf componenten (naar Onstenk, 1997).
3. Leren als tweerichtingsverkeer. Van de werkplek naar de opleiding en vice versa. Van de werkplek naar de opleiding. De werkplek maakt theoretische kaders duidelijk, diept kennis(inhouden) uit, geeft de kans om vaardigheden aan te leren of verder in te oefenen, doet reflecteren over eigen referentiekaders en stuurt de eigen competentie- en talentontwikkeling aan. Van de opleiding naar de werkplek. De theoretische kaders, vaardigheden, attitudes en/of competenties die de student leert in de opleiding kan hij (verder) toepassen, concretiseren, exploreren en onderzoeken op de werkplek. 4. Kapstok van een curriculum. Werkplekleren is een benadering, een manier van leren. Werkplekleren maakt dan ook integraal en structureel deel uit van het opleidingsprogramma waarbij het niet wordt ‘toegevoegd’ aan een bestaand programma maar wel het uitgangspunt vormt vanaf het curriculumdesign. Werkplekleren kan als leervorm toegepast worden op het niveau van een opleidingsonderdeel, enkele opleidingsonderdelen of voor het hele programma.
1. Samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden; 2. Werkplekleren vormgeven: • mesoniveau: het ontwerpen van het curriculum / programma; • microniveau: een concreet werkplekleerprogramma uitwerken en afstemmen op de student en de werkplek; 3. Krachtige leeromgeving creëren op de werkplek; 4. Begeleiden van studenten; 5. Beoordelen van studenten.
5. Samen werkplekleren. De drie partners - werkplek, opleiding en student - garanderen een engagement en een constructieve betrokkenheid in de competentie- en talentontwikkeling van de student. Elke partner is lid van het werkplekleerteam. Werkplekleren is gedeeld en collectief leren waarin partners discussiëren over ideeën en problemen en oplossingen met elkaar delen.
Deze componenten zijn in de praktijk sterk met elkaar verweven. Verder zal het engagement of de betrokkenheid van de drie partners verschillen per component. Het engagement van de werkplek kan bijvoorbeeld kleiner zijn in het evalueren van studenten wanneer het gaat om werknemers van de eigen werkplek. Een werkplek kan dan, om vermenging tussen personeels- en studentevaluatie te vermijden, bewust geen rol spelen in de evaluatie van de student / werknemer.
2
samenwerken vormgeven leeromgeving begeleiden beoordelen
figuur 1: Driehoeksmodel werkplekleren (naar Kelchtermans, 2008 en Baert, 2011)
De werkplekleerdriehoek is vergelijkbaar met een ecosysteem met drie pijlers. Als één pijler wankelt, wankelt het hele systeem. Het systeem moet er op gericht zijn om de drie partners te versterken of om een win-win-win te creëren. Een andere metafoor is die van de windturbine. Werkplekleren is het verbinden van de drie partners door middel van netwerk-
leren tussen de opleiding, het werkveld en de student. Door de drie partners te verbinden in het midden ontstaat er een windturbinemodel. Daardoor kan de windturbine draaien en duurzame energie produceren in functie van professionele ontwikkeling van drie partners: de student, de werkplek en de opleiding.
3
Doelgroep werk(plek)studenten Werkstudent
‘de’ werkstudent naar voren te schuiven. Toch willen we een aantal kenmerken onderstrepen qua motivatie, persoonlijke en educatieve kenmerken of behoeften.
Het financieringsdecreet van 14 maart 2008 legt drie voorwaarden op om in aanmerking te komen voor een financieringsbonus voor werkstudenten (artikel 2 sub 22°).
Motivatie
De student: 1. moet in het bezit zijn van een bewijs van tewerkstelling in een dienstverband met een omvang van ten minste 80 uren per maand, of hij is in het bezit van een bewijs van uitkeringsgerechtigde werkzoekende en de opleiding kadert binnen het door een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling voorgestelde traject naar werk; 2. is nog niet in het bezit van een tweede cyclusdiploma of masterdiploma; 3. is ingeschreven in een studietraject met specifieke onderwijs- en leervormen en met specifieke modaliteiten van begeleiding en aanbod, dat als zodanig geregistreerd is in het Hoger Onderwijsregister.
De werkstudent: • wil een tweede kans voor een diploma, wil een droom waarmaken; • wil zijn kennis opfrissen; • wil zich heroriënteren; • wil zijn carrièremogelijkheden uitbreiden; • wil zich bijscholen uit interesse of om zinvol bezig te zijn; • wil zijn competenties ontwikkelen, vaak na een doordacht en bewust keuzeproces; • wordt verplicht door zijn werkgever; • is bij aanvang vaak erg opgetogen en gemotiveerd om het diploma te behalen; maar verder in de opleiding kan de motivatie wel eens schommelen; • …
In de praktijk bieden zich studenten aan die niet aan deze decretale definitie beantwoorden (vb. wel al in het bezit van een masterdiploma of niet werkzoekend). Daarom hanteren we in het project een ruimere invulling van werkstudenten.
Persoonlijke kenmerken De werkstudent: • varieert in leeftijd (tot 65 jaar); • is matuur; • heeft verantwoordelijkheden (familiaal, financieel, …) en werd mogelijk al geconfronteerd met twijfels en/of problemen (op sociaal, economisch of educatief vlak); • is kwetsbaar; • behoort tot een groep die het zich kan veroorloven om een opleiding te volgen; • is niet altijd geïnformeerd over recente mogelijkheden van studeren in het hoger onderwijs: opleidingscheques, betaald educatief verlof, EVC-procedures, … • is erg gevoelig voor het al dan niet slagen in zijn opleiding omdat dit een belangrijke professionele of persoonlijke weerslag kan hebben (zelfwaarde en zelfvertrouwen);
Werkstudenten zijn leerders die (voltijds of deeltijds) werken maar niet als jobstudent. Ze kunnen ook met pensioen zijn, in loopbaanonderbreking, werkzoekend, vrijwilliger, huisvrouw/man, fysiek beperkt, … en hebben minstens één jaar werkervaring.
Net zoals de groep van reguliere studenten heel divers is, is de doelgroep van werkstudenten dat ook of misschien nog meer. Het is daarom heel erg moeilijk om een eenduidig profiel van
4
• i s mogelijk gefrustreerd omdat hij niet de kans heeft gehad om hoger onderwijs te volgen door gebrek aan keuze, interesse, informatie, begeleiding, steun van de familie of familiale ervaring; • …
• • • • •
Educatieve kenmerken en behoeften De werkstudent: • heeft een zeer diverse vooropleiding genoten; • is geen onbeschreven blad: heeft voorkennis, werk- en levenservaring, algemene competenties, …; • heeft vaak meer zelfvertrouwen en kritische zin; • wil studeren combineren met andere verantwoordelijkheden of activiteiten en kan omwille van gezinssituatie, professionele, organisatorische, financiële, medische of andere (vb. topsport, …) redenen niet vaak naar de les komen; • heeft nood aan goede planning, tijdmanagement en transparante informatie (concrete verwachtingen, tijdsinvestering, uurroosters, verplichte aanwezigheid, practica en examens, …) om het plannen en organiseren van opleiding en andere verantwoordelijkheden te combineren; • heeft een grote leerhonger; • legt de lat voor zichzelf vaak heel hoog; • vraagt ondersteuning en begeleiding en verwacht directe aanspreekbaarheid en beschikbaarheid van docenten; • heeft duidelijke leervragen; • heeft last van stress en onzekerheid: behoefte aan een veilige leeromgeving; • is sterk beïnvloedbaar door de groep van medestudenten (grote steun van medewerkstudenten maar ook sterk beïnvloedbaar door afhakers); • de werkstudent zonder diploma hoger onderwijs vraagt extra leerbegeleiding; • heeft soms nog nood aan ontwikkeling van basiscompetenties: professionele houding, leervaardigheden, sociale vaardigheden, verantwoordelijkheid en initiatief; • wil beschikbare diensten zoals bibliotheken, cursusdiensten,
• • • • •
• • • •
secretariaten, enz. die ook ’s avonds of in het weekend open zijn; hecht belang aan leren in interactie; is gefocust op studeren en niet op de randactiviteiten; wil zo efficiënt mogelijk een diploma halen; verwerkt leerinhouden kritischer en concreter; heeft door ervaring meer kapstokken (kaders) om de leerstof aan vast te knopen; wil uitgedaagd worden; heeft aandacht voor de link tussen theorie (inhouden) en praktijk(ervaringen); heeft weinig tijd voor groepswerk; heeft een zelfsturende houding; hecht belang aan ‘ownership’; kan soms moeilijker afstand nemen van de concrete werkpraktijk en deze koppelen aan theoretische kaders of het eigen opgebouwde referentiekader herkaderen naar aangebrachte theorieën; ervaart de jongere generatiestudent soms als storend; heeft soms inlooptijd nodig om nodige vaardigheden te ontwikkelen vb. ICT-vaardigheden, … wil aandacht, waardering en erkenning van werkervaring; …
Van werkstudent naar werkplekstudent Hoewel de doelgroep van het project in eerste instantie werkstudenten waren en dus studenten die al werknemer zijn en een arbeidscontract hebben, werd in de loop van het project duidelijk dat werkplekleren niet alleen van toepassing is op studenten die als werknemer tewerkgesteld zijn op de werkplek in kwestie. Ook reguliere studenten, weliswaar met een specifiek profiel (zie profiel van het werkplekleerteam), kunnen aan werkplekleren doen. Daarom wordt verder in de werkplekleerbox over de werkplekstudent gesproken. De werkplekstudent is dan die leerder die via werkplekleren leert. Het kan hierbij zowel gaan om een werkstudent als om een reguliere student.
5
Terminologie • • • • • • • •
het werkveld voor het beroepenveld, de sector of de arbeidsmarkt; de werkplek voor het bedrijf, de organisatie, onderneming, school, instelling, …; de opleiding(sinstelling) voor de opleidingsinstelling hoger onderwijs; de docent voor de lector van de opleidingsinstelling; de begeleider van de werkplek voor de mentor, coach, tutor, …; de begeleider van de opleiding(sinstelling) voor de stagebegeleider, stagecoach, …; de werkplekstudent voor de reguliere student of de werkstudent die aan werkplekleren doet; de leerresultaten / competenties voor de beoogde kennis, vaardigheden en attitudes op het beoogde niveau (context, autonomie, verantwoordelijkheid, …).
6