September 2015
GIDS VOOR WERKPLEKLEREN
1-jarige kopopleiding tot tweedegraads leraar Pedagogiek Studiejaar 2015- 2016
Inhoudsopgave VOORWOORD ........................................................................................................................................................................................................... 1 1.
2.
3.
De kopopleiding tot leraar Pedagogiek ................................................................................................................................................................ 3 1.1
Het beroep van leraar Pedagogiek ............................................................................................................................................................. 3
1.2
Bekwaamheidsniveaus............................................................................................................................................................................... 3
1.3
De competenties van de leraar Pedagogiek ............................................................................................................................................... 4
1.4
Opbouw kopopleiding leraar pedagogiek .................................................................................................................................................. 4
1.5
Stageperiode van de kopopleiding ............................................................................................................................................................. 5
1.6
Studiepunten .............................................................................................................................................................................................. 5
Het werkplekleren ................................................................................................................................................................................................ 6 2.1
Inhoud werkplekleren ................................................................................................................................................................................ 6
2.2
Indeling werkplekleren .............................................................................................................................................................................. 6
2.3
De rol van betrokken partijen werkplekleren ............................................................................................................................................ 6
2.4
Afspraken en planning ............................................................................................................................................................................... 7
2.4
Intimidatie op de stageplek of de opleiding............................................................................................................................................. 8
Beoordeling en producten .................................................................................................................................................................................... 9 3.1
Stagewerkplan ........................................................................................................................................................................................... 9
3.2
BP2 ....................................................................................................................................................................................................... 10
3.3
Portfolio BP3/assessment en eindevaluatie werkplekleren .................................................................................................................. 12
Bijlagen ...................................................................................................................................................................................................................... 14 Bijlage 1: Stage overeenkomst + tripartiete ............................................................................................................................................................... 15 Bijlage 1A: Beoordelingsformulier Werkplekleren semester 1 ................................................................................................................................. 21 Bijlage 1B: Beoordelingsformulier Bekwaamheidsproeve 2 .................................................................................................................................... 24 Bijlage 1C: Observatieformulier ................................................................................................................................................................................ 26 Bijlage 1D: Uren verantwoording .............................................................................................................................................................................. 28 Bijlage 2A: Beoordelingsformulier Werkplekleren semester 2 ................................................................................................................................. 29 Bijlage 2B: Evidentiematrix ...................................................................................................................................................................................... 32 Bijlage 3: Lesvoorbereidingsformulier ...................................................................................................................................................................... 33 Bijlage 4: Docentcompetenties .................................................................................................................................................................................. 37
VOORWOORD
1
Beste student1 en praktijkbegeleider2, Voor u ligt de Gids voor Werkplekleren3 van de kopopleiding tot leraar pedagogiek. Deze gids is een middel om het ‘leren op de instelling’ tijdens de stage te ordenen, zowel voor de student als voor de praktijkbegeleider vanuit de instelling. Deze gids is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 1 wordt de opbouw van de kopopleiding tot leraar pedagogiek beschreven. In hoofdstuk 2 wordt het werkplekleren beschreven. De rol van praktijkbegeleider, de stagedocent en de student wordt duidelijk uiteengezet waarbij ook aandacht besteed wordt aan de planning. Het laatste hoofdstuk beslaat de beoordeling en de op te leveren producten. In de bijlage zijn o.a. de beoordelingsformulieren en het formulier voor uren verantwoording terug te vinden. Wij hopen dat de stage inspirerende en leerzame ervaringen oplevert, voor student en praktijkbegeleider!
Namens de (kop)opleiding tot leraar pedagogiek, Fransje Damen Coördinator kopopleiding en lerarenopleiding Pedagogiek
[email protected] 06-21156563
In deze Gids voor Werkplekleren verwijst ‘de student’ naar de student die de kopopleiding tot leraar pedagogiek volgt, hoewel de student in het werkplekleren uiteraard stagiaire wordt genoemd. 2 De praktijkbegeleider verwijst naar degene die de student begeleidt in de praktijk: het werkplekleren. 3 De Hogeschool van Amsterdam hanteert de term ‘werkplekleren’ dat verwijst naar het leren in de praktijk oftewel de stage. In deze Gids worden beide termen, zowel werkplekleren als stage, gebruikt.. 1
2
1.
De kopopleiding tot leraar Pedagogiek
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de kopopleiding is opgebouwd en in welk perspectief de stage staat. Het kopjaar bestaat uit een jaar waarin studenten die al een HBO bachelor pedagogiek, sociaal pedagogische hulpverlening of een master pedagogiek hebben afgerond in 1 jaar hun docentbevoegdheid kunnen behalen voor het Middelbaar Beroeps Onderwijs (MBO). 1.1
Het beroep van leraar Pedagogiek
De studenten in de kopopleiding worden opgeleid voor het beroep van leraar Pedagogiek. Deze leraar wordt opgeleid tot een professional. Dat is iemand die: 1. zijn werk zelfstandig kan organiseren en uitvoeren, 2. zijn werk methodisch en kritisch kan doordenken, 3. problemen onderzoekt en analyseert, 4. gebruik maakt van vakliteratuur en consultatie van collega’s en anderen, 5. in teamverband kan werken, 6. gericht is op de ontwikkeling van het werk, in relatie met beleidskaders en maatschappelijke ontwikkelingen, 7. zijn functioneren steeds verbetert door een reflectieve houding, 8. een analyse van de beginsituatie van de deelnemers in het MBO maakt en van cursisten in trainingssituaties, 9. onderwijsactiviteiten uitvoert, 10. diverse lessen/lessenseries met aandacht voor activerende werkvormen ontwikkelt en uitvoert, 11. deelnemers en cursisten begeleidt, 12. deelneemt aan curriculumontwikkeling. 1.2
Bekwaamheidsniveaus
De competenties voor het leraarschap zijn in de wet BIO (Beroepen In het Onderwijs) uitgewerkt tot bekwaamheidseisen op het niveau waaraan een beginnend docent moet voldoen. Het startbekwaamheidsniveau (niveau 3 BP3) geldt als eindniveau voor de opleiding. Daarnaast heeft de lerarenopleiding van de HvA zelf een lager competentieniveau beschreven die bedoeld is als tussenstap in de opleiding, namelijk niveau 2 (BP2), ook wel LiO-bekwaam genoemd. Het bereikt hebben van de twee niveaus wordt vastgesteld in bekwaamheidsproeven, die op twee momenten in de opleiding door iedere student worden afgelegd. Samengevat hebben we in de kopopleiding te maken met: LiO bekwaam BP2 (bekwaamheidsproeve 2) eind semester 1 (januari/februari) Startbekwaam eind semester 2 (mei/juni) 1. Beoordeling LiO-stage d.m.v. eindevaluatie werkplekleren (praktijk) 2. BP3 (bekwaamheidsproeve 3) (theorie) De criteria die ten grondslag liggen aan de bepaling van de twee niveaus zijn: 1. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid: studenten die competenties beter gaan beheersen tonen meer zelfstandigheid. 2. Complexiteit van de situatie: studenten functioneren in steeds complexere situaties, van gereduceerde situaties (bijvoorbeeld een kleine groep deelnemers) naar authentieke beroepssituaties, waar professionals in werken. 3. Volledigheid van het handelen: studenten die een competentie beter gaan beheersen, laten binnen die competentie een breder scala aan vaardigheden zien. De twee opeenvolgende niveaus hebben betrekking op de competentiegroei van de student en worden daarom juist in het werkplekleren heel goed zichtbaar. Het werkplekleren levert ook steeds belangrijk materiaal voor de twee bekwaamheidsproeven.
3
1.3 De competenties van de leraar Pedagogiek Uitgangspunt voor de opleiding zijn de zeven competenties die zijn vastgelegd in de wet Beroepen In het Onderwijs (de “wet BIO”). In bijlage 6 zijn de docentcompetenties met de bijbehorende gedragsindicatoren te vinden. Het competentiegericht leren krijgt in de kopopleiding leraar pedagogiek onder andere vorm doordat de student leert om zelf zijn ontwikkeling te sturen met behulp van een portfolio waarin hij de ontwikkeling van zijn competenties zichtbaar maakt met behulp van bewijsmateriaal. Het beschikken over kennis is voorwaarde voor het kunnen ontwikkelen van competenties, daarom verwerft de student ruime pedagogische en onderwijskundige kennis. Het competentiegericht opleiden vindt in de Hogeschool van Amsterdam (HvA) plaats in een model dat rust op vier pijlers: 1. 2. 3. 4.
Kennisbasis lerarenopleiding Pedagogiek. Profilering: een keuze uit de diverse pedagogische werkvelden met de daarbij behorende onderwerpen. Werkplekleren (WPL): leren in de onderwijspraktijk, ondersteund vanuit de opleiding. Persoonlijke en Professionele Ontwikkeling (PPO): werken aan de groei tot competent leraar en aan het vermogen tot reflecteren op dat leraarschap.
1.4 Opbouw kopopleiding leraar pedagogiek Hieronder is schematisch weergegeven uit welke modules en onderdelen de kopopleiding bestaat en het aantal studiepunten dat daarbij hoort. Semester 1 bestaat uit blok 1A en 1B (september tot februari), semester 2 bestaat uit blok 2A en 2B (februari tot juli). Zowel de module PPO (persoonlijke en professionele ontwikkeling) als het werkplekleren/de stage vindt gedurende het hele jaar plaats.
4
1.5
Stageperiode van de kopopleiding
De stage van de kopopleiding beslaat voor de voltijd en deeltijd uit minimaal 40 weken van 20 uur. Hiervan mogen de deeltijders 4 uur thuis voorbereiden. De stage vindt plaats in semester 1 en 2 van het studiejaar. Per semester verantwoordt de student het aantal gemaakte uren (zie bijlage 1D). Aangezien de stage dient voor het verwerven van een aantal specifieke competenties maakt iedere student zelf in overleg met de instelling en stagedocent van de opleiding een plan voor het totaal aantal stagedagen. Het kan dus ook zijn dat er voor het verwerven van de competenties meer stagedagen nodig zijn, en de stage langer zal duren. Het spreekt voor zich dat bij de keuze van de stagetaken gezocht wordt naar een ‘natuurlijk’ geheel van de activiteiten. Bijvoorbeeld: het schrijven van een beleidsplan, het uitvoeren van een gehele cursus, het begeleiden van deelnemers tijdens een hele studieperiode. De student maakt hierdoor een activiteit van begin tot eind mee. Afspraken hierover dienen in het stagecontract (zie bijlage 1) te worden vastgelegd. Tijdens de herkansings- en toetsmomenten, die in de jaarplanning van de opleiding Pedagogiek zijn opgenomen, moeten de studenten de gelegenheid hebben om toetsen en herkansingen voor te bereiden en uit te voeren. 1.6
Studiepunten
Het werkplekleren levert 30 ECTS’s (European Credit Transfer System) op, inclusief voorbereiding, werkbegeleiding en het maken van verslagen. Dat wil zeggen 840 uur. Stage-instelling: 40 weken x 20 uur verslaglegging en praktijkopdrachten Totaal:
800 uur 40 uur 840 uur (= 30ECTS)
Opleiding: De stageactiviteiten worden in de opleiding ondersteund door Persoonlijke en Professionele Ontwikkeling (PPO). 20 weken x 2 lesuren Voorbereiding Bekwaamheidsproeve 2/ tussentijdse evaluatie werkplekleren Voorbereiding Bekwaamheidsproeve 3/ assessment Totaal:
40 uur 22 uur 22 uur 84 uur
De ECTS worden behaald op twee momenten in het studiejaar: BP2 Eindevaluatie werkplekleren Totaal werkplekleren:
15 ECTS 15 ECTS 30 ECTS
5
2.
Het werkplekleren
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat het werkplekleren inhoudt, hoe het is opgebouwd en wat de rol is van de verschillende betrokken partijen. 2.1 Inhoud werkplekleren Met werkplekleren bedoelen we een samenhangend pakket middelen en voorzieningen dat een doorlopende ontwikkeling van de competenties door de student in de schoolpraktijk mogelijk maakt. De studenten die deelnemen aan de kopopleiding hebben een HBO-pedagogiek, aanverwante HBO-opleiding, of universitaire opleiding pedagogiek afgerond. De stage dient de student de gelegenheid te bieden om de docentcompetenties te ontwikkelen in de onderwijspraktijk, gecombineerd met zinvolle ondersteunende taken of werk (al dan niet betaald) binnen de school, en ondersteund vanuit de opleiding. Al werkend en lerend verwerft de student kennis en vaardigheden. Hij ontdekt wat het beroep van docent inhoudt en wat het betekent om (samen) te werken in een team met collega’s en met mensen en instellingen buiten de school. De competentie-ontwikkeling is gericht op het behalen van de in de wet BIO omschreven startbekwaamheid voor het leraarsberoep en het bereiken van het bachelorniveau. Het is belangrijk dat de student kan werken in uiteenlopende schoolsituaties met ruimte voor een persoonlijke invulling. Het is de bedoeling dat de student samenhang ervaart tussen het werkplekleren en de andere onderdelen van de opleiding: hij ziet de toepassingsmogelijkheden van de theorie in zijn praktijksituatie, ervaart steun vanuit de theorie, en ervaart dat er voor in de praktijk opgeroepen leervragen een plek is in de andere onderdelen van de opleiding. Verder is het werkplekleren er op gericht dat de student samenhang ervaart binnen zijn eigen competentieontwikkeling: de verschillende competenties zijn verbonden en beïnvloeden elkaar en bovendien hangt de ontwikkeling van de competenties sterk samen met de persoonlijke ervaringen, inzichten en kwaliteiten. 2.2 Indeling werkplekleren Het werkplekleren richt zich op: Beroepsvoorbereidende stage in het eerste semester (september – februari) Het algemene doel van het werkplekleren in semester 1 is om vanuit docentperspectief kennis te maken met de deelnemers, met het brede takenpakket van de docent en met de school als werkomgeving. Het is voor de studenten belangrijk door een andere bril te gaan kijken naar het werk van een leraar en naar de school als organisatie, dan de bril van de deelnemer die zij zelf zijn geweest. Deze perspectiefwisseling van deelnemer naar aankomend leraar is voor studenten een noodzakelijke eerste stap in de groei naar het leraarschap. Tevens werken de studenten aan de zeven docentcompetenties met het accent op het ontwerpen en uitvoeren van opdrachten tijdens de lessen met een toenemende variatie in werkvormen met de daarbij behorende organisatie en klassenmanagement. In de loop van het 1e semester voert de student zelfstandige lessen uit en krijgt meer oog voor de individuele deelnemers en het zowel didactisch als pedagogisch inspelen op hun behoeften en verschillen. Vanuit de opleiding krijgt de student intervisie. Naast de stage wordt onderwijs verzorgd op de terugkomdag. Integratie van theorie en praktijk in het tweede semester (februari – juli) In semester 2 (februari - juli) fungeert de student in de school als Leraar in Opleiding (LiO). Het werkplekleren in deze fase wordt daarom gewoonlijk LiO-traject genoemd. Hij verzorgt zelf het onderwijs in "eigen" klassen, bouwt een band met de deelnemers op en gaat als volwaardig teamlid meedraaien in de school. Zodoende ervaart de student intensief alle aspecten van het beroep en werkt hij toe naar startbekwaamheid. De student wordt tijdens het LiO-traject nog wel begeleid, maar de praktijkbegeleider blijft "op afstand". Begeleiding van de student tijdens het werkplekleren is van groot belang voor een goed verlopend traject en een optimaal leerproces. Er zijn normaal gesproken minstens drie personen betrokken: de praktijkbegeleider op de school (werkplek), de begeleider vanuit de opleiding, de stagedocent, én de student zelf. 2.3 De rol van betrokken partijen werkplekleren De verschillende partijen die betrokken zijn bij het werkplekleren zijn: - de student - de praktijkbegeleider
6
-
de stagedocent
Van de student mag verwacht worden dat hij: 1. de praktijkbegeleider op de school adequaat informeert over doel, inhoud en organisatie van zijn werkplekleren en hem de gids werkplekleren overhandigt; 2. zich voortdurend actief opstelt: leeractiviteiten voorstelt, vragen stelt en om ondersteuning of advies vraagt, zorgt dat afspraken voor begeleidingsgesprekken worden gemaakt enzovoorts; 3. de begeleiders, zowel op de school als op de opleiding, inzicht geeft in de voortgang; 4. zich goed houdt aan afspraken wat betreft de begeleiding. Van de praktijkbegeleider, een docent van het ROC, wordt verwacht dat hij: 1. de student introduceert in de school, regelmatig contact heeft met de student en in allerlei situaties als wegwijzer fungeert; 2. zoveel mogelijk lessen bijwoont die de student geeft en deze nabespreekt (met dien verstande dat hij in de eerste periode voorafgaande aan BP2 alle lessen bijwoont); 3. opgeleid is tot een tweedegraads leraar (bij voorkeur in Pedagogiek); 4. taken en doelstellingen van het werkplekleren en verantwoordelijkheden met de student bespreekt; 5. zorg draagt voor voldoende leer- en ervaringsmogelijkheden voor de student; 6. ervaringen bespreekt en feedback geeft op het functioneren van de student; 7. samen met de stagedocent BP2 afneemt bestaande uit een lesbezoek, het gezamenlijk invullen van het beoordelingsformulier werkplekleren en het voeren van een gesprek hierover. (zie beoordelingsformulieren semester 1 bijlage 1A); 8. het eindevaluatie gesprek werkplekleren met de student en de stagedocent voert waarin de LiO-stage wordt beoordeeld (zie beoordelingsformulieren semester 2 bijlage 2A). Van de stagedocent mag verwacht worden dat hij: 1. de student begeleidt bij het ontwikkelen van de verschillende verslagen en producten en hier feedback op geeft; 2. de student aanzet tot reflectie; 3. het stagewerkplan met de student bespreekt en vervolgens met praktijkbegeleider tijdens het telefonisch kennismakingsgesprek; 4. het portfolio bespreekt dat als onderlegger voor BP2 dient; 5. samen met de praktijkbegeleider BP2 afneemt bestaande uit een lesbezoek, het gezamenlijk invullen van het beoordelingsformulier werkplekleren en het voeren van een gesprek hierover. 6. het eindevaluatie gesprek werkplekleren met de student en de praktijkbegeleider voert waarin de LiO-stage wordt beoordeeld. 7. intervisie initieert zowel begeleid als onbegeleid. 2.4
Afspraken en planning
Voor de start van het werkplekleren worden tussen praktijkbegeleider en student afspraken gemaakt over de vorm van het werkplekleren, de begeleiding van de instelling en de andere voorwaarden waaronder de werkzaamheden zullen worden verricht voor het eerste semester (tot BP2). Deze afspraken worden vastgelegd in een stageovereenkomst, die wordt opgemaakt in drievoud en ondertekend namens de stage-instelling, door de student en namens de opleiding. Eén exemplaar is bestemd voor de student, één voor de stage-instelling en één voor de opleiding. Het stage contract is in bijlage 1 opgenomen. Voor het tweede semester, de zogenaamde LiO stage, wordt veelal een nieuw contract (tripartiete overeenkomst zie bijlage 1) opgesteld vanuit de stage-overeenkomst. Het goed en snel starten van de begeleiding is voor alle partijen erg belangrijk. De hoofdrol is daarbij weggelegd voor de student; zie onderstaand schema. Maar ook de stagedocent dient zich bij de start ‘zichtbaar’ te maken voor de praktijkbegeleider op de school. Deze laatste is immers lang niet altijd vertrouwd met de gang van zaken in de opleiding en zal mogelijk vragen hebben.
7
Het verloop van de begeleiding kan stapsgewijs als volgt worden samengevat. 1. De student levert 26 oktober 2015 zijn stagewerkplan in bij de stagedocent en praktijkbegeleider en spreekt zo snel mogelijk een telefonisch startgesprek af. 2. De stagedocent maakt zich kenbaar aan de praktijkbegeleider tijdens het telefonisch startgesprek waarin het stagewerkplan van de student besproken wordt. Verder worden er afspraken over de begeleiding en de communicatie gemaakt, welke op schrift worden gesteld. 3. De praktijkbegeleider heeft wekelijks een gesprek met de student over de voortgang. Afhankelijk van de aard van de stage doet hij lesbezoeken en nabesprekingen. 4. De student zorgt tijdig voor afspraken voor BP2 en het eindevaluatiegesprek. Hij bereidt deze tijdig voor en informeert zijn praktijkbegeleider over de procedure. Bij beide gesprekken worden de beoordelingsformulieren gezamenlijk tijdens het gesprek ingevuld. 5. De student zorgt ervoor dat praktijkbegeleider en stagedocent het portfolio twee weken voor BP2 hebben. Praktijkbegeleider en stagedocent nemen het portfolio door voor BP2 plaatsvindt. 6. Praktijkbegeleider en stagedocent wonen in BP2 een les bij van de student en voeren hierna een gesprek waarin het werkplekleren wordt beoordeeld en feedback wordt gegeven op het portfolio. 7. Praktijkbegeleider vervolgt in de LiO stage de begeleiding door af en toe lessen bij te wonen en begeleidingsgesprekken te voeren met de student. 8. Praktijkbegeleider, stagedocent en student voeren gezamenlijk het eindevaluatiegesprek werkplekleren waarin het werkplekleren beoordeeld wordt. 2.4
Intimidatie op de stageplek of de opleiding
Soms kan het gebeuren dat je van iemand op een speciale manier aandacht krijgt die je niet prettig vindt. Die aandacht kan bijvoorbeeld bestaan uit ‘grappige’ opmerkingen over je uiterlijk, dubbelzinnige opmerkingen en gebaren, de manier waarop naar je gekeken wordt, hardnekkige toenaderingspogingen of zelfs handtastelijkheden. Dergelijk gedrag wordt wel genoemd: seksuele intimidatie of ongewenste intimiteiten. Hiertoe kan alles worden gerekend wat iemand ervaart als ongewenst of lastig, ook als een ander er niet op uit is te kwetsen. Naast dergelijk ongewenste seksueel getinte aandacht is er ook ander gedrag waardoor je je onder druk gezet kunt voelen. Pesten, buitensluiten, machtsmisbruik of onthouding van belangrijke informatie die nodig is voor je functioneren als student of stagiair(e) zijn daar voorbeelden van. Aan de HvA is iemand specifiek aangesteld om jou te steunen als je dit overkomt: de vertrouwenspersoon. Ook als je niet zeker weet of wat je overkomt ernstig genoeg is, kun je daar over praten. De vertrouwenspersoon houdt zich tevens bezig met voorlichting over en preventie van (seksuele) intimidatie en ongewenst gedrag. Daarom is het van belang dat je dit gedrag meldt bij de vertrouwenspersoon, ook wanneer het niet jezelf betreft of wanneer je het zelf wel weet op te lossen. De inhoud van de gesprekken wordt vertrouwelijk behandeld.
8
3.
Beoordeling en producten
Gedurende het jaar worden verschillende schriftelijke producten gemaakt door de student. 3.1
Stagewerkplan
In het stagewerkplan beschrijft de student zijn leerdoelen die uitgangspunt zijn voor het leren op de stage in semester 1. Het stagewerkplan levert de student in op 26 oktober 2015 praktijkbegeleider en stagedocent. Op basis van het stagewerkplan wordt gekeken of de student op de goede weg is: relevante leerdoelen heeft en haalbare en concrete afspraken heeft gemaakt. Op basis van het stagewerkplan zullen de stagedocent en praktijkbegeleider in oktober/november telefonisch contact met elkaar hebben. Het stagewerkplan (maximaal 6 pagina’s) bevat de volgende onderdelen: Inleiding en CV Wie ben jij, waar loop je stage (opleiding en niveau), wat wil je met dit plan bereiken en wat staat erin? Stage-instelling Wat is het doel van de school en de opleiding en hoe ziet de doelgroep eruit (samenstelling, achtergrond, niveau etc)? Taken en afspraken Wat ga je doen en hoe word je begeleid (mogelijkheid meelopen andere docenten)? Leerdoelen bij in ieder geval competenties 1 t/m 4 en 7. Wat wil je leren (formuleer in eindterm)? Waarom wil je dat leren? (beginsituatie m.b.t docentschap beschrijven) Hoe wil je gaan leren (theorie en praktijk, stage en opleiding) en wat heb je daarvoor nodig? Wanneer is je leerdoel behaald( welke bewijzen kun je dan mogelijkerwijze opleveren?) Contract4 Alle gegevens van student en stage-instelling zijn hierop vermeld. De criteria waaraan het stagewerkplan moet voldoen zijn: - foutloos Nederlands en volgens de vormcriteria van schriftelijke verslaglegging5 - alle onderdelen van stagewerkplan zijn opgenomen (zie hierboven) - de leerdoelen zijn geformuleerd in termen van concreet eindgedrag - de leerdoelen bestrijken de 5 competentiegebieden (1t/m 4 en 7) - de leerdoelen zijn taak-en persoonsgericht - de leerdoelen gaan over het opdoen van kennis, vaardigheden en het ontwikkelen van houdingsaspecten - in de leerweg is omschreven hoe integraal (stage en opleiding, praktijk en theorie) aan de leerdoelen gewerkt wordt. - uit de leerdoelen blijkt hoe de student a.d.h.v. bewijsmateriaal de leerdoelen zal evalueren. Wanneer het stagewerkplan aan alle criteria voldoet, is het stagwerkplan ‘voldaan’ en kan de student op basis van het plan werken aan zijn leerdoelen in het werkplekleren. Het gaat hier dus om een formatief beoordelingsmoment waarbij het stagewerkplan dient als een ontwikkeldocument. Indien het stagewerkplan aan 1 of meerdere criteria niet voldoet, dient de student het stagewerkplan bij te stellen en opnieuw in te leveren bij zowel praktijkbegeleider als stagedocent. Pas wanneer het stagewerkplan op orde is, kan de student een afspraak maken voor BP2.
4 5
Een format voor de stage-overeenkomst is te vinden Gids voor werkplekleren 2015-2016. Zie DLWO Examencommissie
9
3.2
BP2
3.2.1
Doel en inhoud BP2
In bekwaamheidsproeve 2 (BP2) toont de student aan LiO bekwaam te zijn: studenten laten zien dat zij de docentcompetenties op niveau 2 beheersen en in staat zijn zelfstandig met een klas aan het werk te gaan. Het werkplekleren wordt tussentijds geëvalueerd en de LiO bekwaamheid wordt beoordeeld. Dat gebeurt op basis van: -
het lesbezoek en het daaruit voortvloeiende tussentijdse evaluatie gesprek werkplekleren. het portfolio
De beoordelingsformulieren worden tijdens het gesprek met elkaar ingevuld (zie bijlage 1B). BP2 vindt plaats aan het einde van semester 1 (januari/februari). De stagedocent van de HvA bezoekt de stage en gaat in gesprek met student en praktijkbegeleider. BP2 bestaat uit de volgende onderdelen: -
3.2.2
Lesbezoek: stagedocent en praktijkbegeleider wonen een les (max. 50 minuten) bij die de student geeft (zie bijlage 1C voor observatieformulier). Tussentijdse evaluatie werkplekleren: een nabespreking met student, stagedocent en praktijkbegeleider (max. 40 minuten), bestaand uit: - nabespreking lesbezoek; - feedback op portfolio; - gezamenlijk invullen van beoordelingsformulier werkplekleren met een waardering; - studieadvies over vervolg opleiding; Eisen deelname BP2
De formele eis om tot een beoordeling te kunnen komen is dat de student zich heeft ingezet zoals verwacht mag worden, zich aan afspraken heeft gehouden, ook ten aanzien van het portfolio. Wanneer er dienaangaande problemen zijn, zal dit gewoonlijk al eerder gesignaleerd zijn. Een beoordeling zal dan pas plaatsvinden na voldoende verbetering op dit punt. De inhoudelijke eisen voor BP2 zijn: Het stagewerkplan is goed gekeurd door praktijkbegeleider en stagedocent. De student heeft minimaal 6 studiepunten behaald. De student heeft minimaal 320 uren stage gelopen (zie bijlage 1D voor verantwoording stage-uren). Bij ziekte of overmacht heeft de student voorafgaand aan de afwezigheid de stage-instelling en de opleiding op de hoogte gebracht en gezocht naar een oplossing. De student is 80 % aanwezig geweest bij Persoonlijke en Professionele Ontwikkeling (PPO) bijeenkomsten op de opleiding. De student moet een vervangende opdracht maken als hij/zij meer dan 80% afwezig is geweest per semester. Als een student meer dan vijf keer afwezig is geweest in de loop van het jaar dan moet worden bepaald of de stage al dan niet wordt afgebroken. De examencommissie wordt door de stagedocent hierover geïnformeerd en zal een besluit nemen. Dit besluit wordt schriftelijk aan de student kenbaar gemaakt. Portfolio voldoet aan de gestelde criteria (zie paragraaf 3.2.3). 3.2.3
Doel en inhoud portfolio
Als onderlegger voor BP2 levert de student twee weken voor het gesprek zijn portfolio in bij praktijkbegeleider en stagedocent. Ter voorbereiding op het gesprek lezen zowel praktijkbegeleider als stagedocent het hele portfolio door.
10
In het portfolio evalueert de student zijn leerdoelen zoals opgesteld in het stagewerkplan. Hij maakt de stand van zaken op middels een competentieprofiel waarin hij weergeeft op welk niveau hij op de verschillende competenties functioneert en hoe hij dat niveau bereikt heeft (LiO bekwaamheidsniveau 2). Hij ondersteunt dit met behulp van gevarieerd bewijsmateriaal (zie bijlage 2B evidentiematrix). Het portfolio is een groeidocument. Op basis van de feedback van stagedocent en praktijkbegeleider past de student zijn portfolio aan. Het portfolio bevat de volgende onderdelen: Voorblad: titel en datum, naam student, studentnummer, naam praktijkinstelling en praktijkbegeleider, naam opleiding, domein en stagedocent. Inhoudsopgave Inleiding Een inleiding Een actueel Curriculum Vitae (CV). Een overzicht van de tot nu toe behaalde studiepunten (zie SIS) Een overzicht van de tot nu toe gemaakte stage-uren (zie voor overzicht bijlage 1D) Visie : een beschrijving van de beroepsidentiteit/visie op onderwijs6 Competentieprofiel Een competentieprofiel gebaseerd op de beoordelingsformulieren van werkplekleren semester 1 met daarin per competentie: - een sterkte/zwakte analyse en een beoordeling van jezelf ten aanzien van de LiO bekwaamheid (niveau 2) - evaluatie van leerdoelen zoals opgesteld in het stagewerkplan - activiteiten en concrete voorbeelden waaruit blijkt hoe je aan de leerdoelen hebt gewerkt - verwijzing naar gevarieerd bewijsmateriaal - beoordeling van de praktijkbegeleider ten aanzien van de LiO bekwaamheid (met verwijzing naar ingevulde beoordelingsformulieren werkplekleren bij 360 feedback) per competentie 1,5 pagina! Voornemens en ontwikkelpunten waaruit blijkt hoe de student zich in de LiO stage verder wil ontwikkelen aan de hand van alle competenties (1 t/m 7). (in totaal 1 pagina) Bewijsmateriaal 7 Verantwoording bewijsmateriaal. 360 graden feedback: van praktijkbegeleider, collega’s, MBO studenten, medestudenten, docenten van de opleiding. Een didactisch dossier 8 is opgenomen als onderdeel van de vakdidactische competentie. In dit dossier neem je werk op waar je trots op bent, bijvoorbeeld lesplannen. Minimaal twee leer(werk)taken 9. Een beschrijving van een beroepskritische situatie waarin beschreven wordt hoe de verschillende docentcompetenties samenhangen.10 Bewijsmateriaal zoals (ondertekende) reflectieverslagen en dergelijke. Overig Een literatuurlijst en juiste verwijzingen in de tekst volgens de APA11.
6
Zie DLWO PPO voor uitleg visie
8
Zie voor inhoud didactisch dossier DLWO PPO Zie voor leer(werk)taken DLWO PPO 10 Zie DLWO PPO voor uitleg beroepskritiscche situatie 11 Zie DLWO Examencommissie: APA regels. 9
11
3.2.4
Criteria portfolio
De criteria waaraan het portfolio moet voldoen zijn: - foutloos Nederlands en volgens de vormcriteria van schriftelijke verslaglegging12 - alle onderdelen van het portfolio zijn opgenomen (zie hierboven) - het competentieprofiel is helder en concreet - het bewijsmateriaal is gevarieerd (bijlage 2B) - het portfolio betreft de hele opleiding (niet alleen het werkplekleren) - door het gehele portfolio wordt een koppeling gelegd tussen praktijk en theorie met een juiste verwijzing naar literatuur - duidelijke navigatie. 3.2.5
Beoordeling
Bij competentiegericht opleiden hoort ook competentiegericht beoordelen. Dat betekent twee dingen. Ten eerste is de student niet alleen zelf verantwoordelijk voor het verwerven van competenties, maar ook voor het aantonen van een behaald niveau van competentie. Hij doet dat door in zijn portfolio zijn leeractiviteiten en de resultaten, producten en reflecties te laten zien. Ten tweede gaat het bij het beoordelen om het inschatten van het door de student bereikte niveau van competentie, niet om het 'afvinken' van een lijst met taken, opdrachten of andere verplichtingen. De route om tot een bepaald competentieniveau te komen zal immers per student verschillen. De beoordeling van BP2 vindt plaats met behulp van het beoordelingsformulier bekwaamheidsproeve 2 (zie bijlage 1B). Zowel de praktijkbegeleider als de student zelf hebben via het beoordelingsformulier werkplekleren een belangrijke inbreng in het eindoordeel. De formele eindverantwoordelijkheid voor de beoordeling ligt echter bij de stagedocent. De stagedocent bekijkt of de beoordeling van het werkplekleren in het verlengde ligt van zijn bevindingen op basis van het portfolio en de lesobservatie. De tussentijdse beoordeling wordt uitgedrukt in een heel cijfer. Er zijn drie beoordelingen mogelijk: 6 of hoger: LIO-bekwaam. De student is toegelaten tot de afstudeerfase en de LiO-stage (15 ECTS) 5 of lager: onvoldoende, niet LIO-bekwaam. De student krijgt een leercontract. Een onderdeel hiervan kan zijn dat de student een aanvullende stage moet lopen om opnieuw competenties te bewijzen. In het leercontract kunnen zowel aanvullende eisen opgenomen zijn ten aanzien van het werkplekleren als eisen ten aanzien van de studiepunten die nog behaald moeten worden. De student is niet toelaatbaar tot de LiO-stage en moet een nieuwe BP2 aanvragen als hij aantoonbaar aan de eisen, gesteld in het leercontract, voldoet. 3.3 Portfolio BP3/assessment en eindevaluatie werkplekleren In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe en waarop de student aan het einde van semester 2 beoordeeld wordt. Ten eerste wordt het werkplekleren afgerond en wordt door degenen die de student een jaar lang begeleid hebben: praktijkbegeleider en stagedocent, beoordeeld of de student op niveau 3 (startbekwaam) functioneert. Ten tweede wordt door twee onafhankelijke assessoren beoordeeld of de student startbekwaam is èn op HBO/bachelor niveau functioneert (BP3). Voor de BP3 maakt de student een portfolio waarin hij zijn ontwikkeling van het gehele jaar inzichtelijk maakt. 3.3.1
Eindevaluatie werkplekleren semester 2
Het doel van de eindevaluatie werkplekleren semester 2 is om de LiO stage af te ronden en te beoordelen of de student op niveau 3 (startbekwaam) functioneert. Anders dan in januari/ februari wanneer BP2 samenvalt met de tussentijdse evaluatie werkplekleren, vindt in mei/juni de eindevaluatie van het werkplekleren semester 2 los van BP3 plaats. De eindevaluatie vindt plaats voorafgaand aan BP3 met student, praktijkbegeleider en stagedocent. In de eindevaluatie van het werkplekleren wordt beoordeeld of de student startbekwaam is middels de beoordelingsformulieren werkplekleren semester 2 (zie bijlage 2A). Deze beoordeling vindt plaats op basis van de: - docentcompetenties (bijlage 5) 12
Zie DLWO Examencommissie
12
Het eindevaluatiegesprek (max. 30 min.) vindt plaats met student, praktijkbegeleider en stagedocent. Het gesprek vindt in principe plaats op de HvA. Tijdens dit gesprek zal er aan de hand van het beoordelingsformulier (zie bijlage 2A) een oordeel gevormd worden over de Lio-stage. Het beoordelingsformulier wordt gezamenlijk ingevuld tijdens het gesprek. Zowel de praktijkbegeleider als de student zelf hebben via het beoordelingsformulier werkplekleren een belangrijke inbreng in het eindoordeel. De formele eindverantwoordelijkheid voor de beoordeling ligt echter bij de stagedocent. De stagedocent bekijkt of de beoordeling van het werkplekleren in het verlengde ligt van zijn bevindingen op basis van het eindverslag en het gesprek. Het eindcijfer voor het werkplekleren wordt uitgedrukt in een heel cijfer. Er zijn drie beoordelingen mogelijk: 6 of hoger: startbekwaam (15 ECTS). De student kan BP3. 5 of lager: onvoldoende, niet startbekwaam. De student krijgt een leercontract. Een onderdeel hiervan kan zijn dat de student een aanvullende stage moet lopen om opnieuw competenties te bewijzen. In het leercontract kunnen zowel aanvullende eisen opgenomen zijn ten aanzien van het werkplekleren als eisen ten aanzien van de studiepunten die nog behaald moeten worden. Het werkplekleren van de student wordt opnieuw beoordeeld als hij aantoonbaar aan de eisen, gesteld in het leercontract, voldoet. Pas dan kan hij zijn BP3 aanvragen.
13
Bijlagen
Sept. 2015 Start kop-opleiding
26 oktober 2015 Stagewerkplan
Semester 1 November 2015 Telefonisch contact tussen stagedocent en praktijkbegeleider
januari 2016 BP2 Competentie 1,2,3,4,en 7. Lesbezoek stagedocent Start LIO 15 ECTS
Semester 2 mei/juni juni/juli Eindevaluatie BP3 Competentie 1 t/m 7 werkplekleren Competentie 1 t/m 7 HBO criteria
15 ECTS
3 ECTS
14
Bijlage 1: Stage overeenkomst + tripartiete Kopopleiding tot leraar Pedagogiek semester 1 en 2 Gegevens over de stagiair Naam Adres Postcode en woonplaats Telefoon E-mail adres
Gegevens over de stage-instelling Naam instelling Afdeling / sector Adres Postcode en woonplaats Telefoon E-mail adres Naam praktijkbegeleider E-mailadres Telefoonnummer Gegevens over de opleiding Naam Opleiding Adres Postcode en woonplaats Telefoon E-mail adres Stagedocent
Hogeschool van Amsterdam Pedagogiek O Voltijd O Deeltijd Postbus 1025 1000 CA Amsterdam Tel.: 020 - 5995610
Telefoon E-mail adres
15
Vervolg stageovereenkomst
Gegevens over stageduur en werktijden Stageduur Start stage Einde stage Stagedag en Werktijden Vakantiedagen Toets- en herkansingsweken Data Praktijkbegeleiding
Verzekeringen Studenten verrichten tijdens de stage hun werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de stage-verlenende instelling. Indien de student tijdens de stage schade veroorzaakt aan derden dan dekt de aansprakelijkheidsverzekering van de stage-instelling deze schade. Indien de stage-instelling onverhoopt niet of onvoldoende hiervoor verzekerd is, wordt dekking verleend door de aansprakelijkheidsverzekering van de Hogeschool van Amsterdam. Voor zover er geen sprake is van verwijtbaar gedrag kan de betrokken student niet voor de schade verantwoordelijk gesteld worden.
Akkoordverklaring stageovereenkomst, handtekeningen Stagiair: Praktijkbegeleider: Stagedocent: Plaats: Datum:
16
Tripartiete overeenkomst voor een betaald leerwerktraject Procedure: 1. De student print de overeenkomst in drievoud, laat deze door de school tekenen en tekent zelf. 2. De stagedocent van de student controleert en tekent namens de opleidingsmanager de drie exemplaren. 3. De student bezorgt één exemplaar bij de stagedocent (ter registratie van het leerwerktraject en ter archivering), bezorgt één exemplaar op de administratie van de school en behoudt één exemplaar zelf.
De onder A, B en C genoemde partijen verklaren in te stemmen met de gegevens op deze bladzijde en de bepalingen van deze overeenkomst, zoals weergegeven op pag. 2 en 3. A. de school: (naam school en locatie)
adresgegevens (straat, postcode, plaats)
vertegenwoordigd door: (naam en functie)
ondertekening: (handtekening, plaats en datum)
praktijkbegeleider op de school (naam): schoolopleider of coördinator (naam): B. de student (naam) woonplaats opleiding (vak): vt / dt ondertekening:
5-cijferig studentnr. jaar v. inschrijving
(handtekening, plaats en datum)
betreft het leerwerktraject van (één aankruisen): O jaar 1 O jaar 2 O jaar 3 nl……
O jaar 4 (LiO) O anders,
combinatie leerwerktraject met aanstelling in tijdelijke dienst van de school als (één aankruisen): O onderwijsassistent inzet in klokuren per week: O onbevoegd docent te geven lessen als klokuren per week: startdatum: einddatum: omvang in fte (twee decimalen): door student behaalde studiepunten bij start:
bij traject in jaar 2 of 3:
datum behalen BP-1 1
bij traject in jaar 4 (LiO):
datum1 behalen BP-2
door student reeds voltooide leerwerktrajecten (één of meer aankruisen): O jaar 1 O jaar 2 O jaar 3 O jaar 4 (LiO) O anders, nl.. C. de lerarenopleiding: Hogeschool van Amsterdam Onderwijs en Opvoeding, vertegenwoordigd door de stagedocent van de student: (naam)
17
na controle, ondertekening onder eindverantwoordelijkheid van de opleidingsmanager: (handtekening, plaats en datum)
Bepalingen behorende bij de Tripartiete overeenkomst voor een betaald leerwerktraject Overwegende dat: a
b
c d
voorafgaand aan de indiensttreding van de student als werknemer, door de school en de opleiding leerdoelen zijn overeengekomen die de student tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient te realiseren, en die in voldoende mate aansluiten bij de competenties zoals in het onderwijsprogramma zijn opgenomen13, voorafgaand aan de indiensttreding van de student door de school een afspraak wordt gemaakt over de voor de inzet van de student beschikbare weekdagen: voor voltijdstudenten de standaardregeling zoals beschreven in de Informatiebrochure Werkplekleren 20102011, voor deeltijdstudenten maatwerk op basis van de persoonlijke omstandigheden, de opleiding met het ondertekenen van deze tripartiete overeenkomst te kennen geeft dat de student voldoet aan de toegangseisen tot het betreffende leerwerktraject, ervaringen en tussentijdse evaluaties aanleiding kunnen zijn tot het bijstellen van de overeenkomst. Voor wijziging van de overeenkomst is onderlinge overeenstemming vereist,
verklaren partijen te zijn overeengekomen als volgt: Artikel 1 Deze tripartiete overeenkomst regelt alleen zaken die betrekking hebben op het leerpoces van de student in het leerwerktraject op de school en de afstemming daarvan op de betaalde werkzaamheden op de school. Voor de betaalde werkzaamheden als zodanig sluiten de student en de school naast deze tripartiete overeenkomst een arbeidsovereenkomst (akte van benoeming/aanstelling). Artikel 2 Partijen maken over de inzetbaarheid van de student afspraken betreffende de taakomvang, teneinde voldoende ruimte voor het leerpoces te garanderen. Bij voltijdstudenten geldt bij aanstelling als (onbevoegd) docent een maximaal aantal te geven lessen, te weten voor derdejaars max. 8 klokuren/week en voor vierdejaars max. 12 klokuren/week, bij een duale aanstellingen als onderwijsassistent max. 1 dag/week. Bij deeltijdstudenten wordt maatwerk op basis van de persoonlijke omstandigheden afgesproken. De lerarenopleiding draagt er zorg voor dat de student op de in overweging b bedoelde dag(en) die als de werkdag(en) is (zijn) aangegeven, geen onderwijsverplichtingen heeft op de opleiding. Artikel 3 De door de student uit te voeren werkzaamheden omvatten: betaalde werkzaamheden zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst, maar zo veel mogelijk passend binnen de opleidingskaders van de lerarenopleiding, daarnaast leeractiviteiten die het verwerven van competenties in de volle breedte beogen en die gebaseerd zijn op het Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP) van de student. 13
Voor een omschrijving van de competenties en de uitwerking daarvan in leerdoelen per afzonderlijk leerwerktraject, zie de Handleiding Werkplekleren voor het lopende collegejaar.
18
De begeleiding door de school bestaat daarom niet alleen uit de begeleiding als nieuwe docent in de school, maar ook specifieke (o.a. vak-) begeleiding als studerende. Artikel 4 Het Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP) van de student geeft richting aan de activiteiten die in het kader van het leer- en ontwikkelproces plaatsvinden. Deze activiteiten dienen, na overleg met de betrokken partijen (student, lerarenopleiding en de school) op een ander moment plaats te vinden dan waarop de betaalde activiteiten worden uitgevoerd. Het POP wordt door de student uiterlijk drie weken na de start van het leerwerktraject ter goedkeuring aangeboden aan de werkbegeleider en de begeleider vanuit de lerarenopleiding. Artikel 5 De werkbegeleider op de school en de begeleider vanuit de lerarenopleiding maken, in overleg met de student, nadere afspraken over de begeleiding en leggen deze afspraken schriftelijk vast. De student ontvangt een exemplaar van de gemaakte afspraken. De school maakt de uitvoering van een reflectieverslag en eventuele andere opdrachten door de student mogelijk en geeft daarop feedback cq. een mede-beoordeling. Artikel 6 De student is verplicht de binnen de school gegeven regels, voorschriften en aanwijzingen in acht te nemen, in het belang van orde, veiligheid, gezondheid en vertrouwelijkheid. De student is verplicht zich op de eerste dag van ziekteverzuim, zo spoedig mogelijk, bij de werkbegeleider ziek te melden. Het protocol ziekteverzuim van de school is onverkort van toepassing. De student houdt zich aan de regiovakanties van de school. Dat wil zeggen dat het leerwerktraject op de school niet worden onderbroken tijdens de tentamen- of verwerkingsweken op de opleiding. Artikel 8 1 De student bewaart zowel tijdens als na het dienstverband geheimhouding betreffende alle informatie die als vertrouwelijk is aangemerkt. 2 Voor zover informatie vertrouwelijk is, doch essentieel is voor de beoordeling van de student door de lerarenopleiding, wordt door de school inzage verschaft in deze informatie onder conditie van geheimhouding. 3 Onverminderd het bepaalde in lid 2 staat het de lerarenopleiding vrij om de door de student opgedane praktijkervaringen en overige informatie die door de school aan de lerarenopleiding is verstrekt, te gebruiken in het onderwijs. Artikel 9 1 Deze overeenkomst eindigt van rechtswege aan het einde van een schooljaar. 2 In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, eindigt deze overeenkomst tussentijds van rechtswege, zonder dat opzegging vereist is, indien: · de student zijn inschrijving als student van de opleiding aan de lerarenopleiding beëindigt en de inschrijving niet onmiddellijk verlengt. · De lerarenopleiding van mening is dat het onderwijsprogramma van de student zodanig vertraging oploopt dat een substantiële studieachterstand dreigt te ontstaan. 3 Indien de overeenkomst tussentijds wordt beëindigd, dient de student – wanneer deze blijft ingeschreven aan de lerarenopleiding - alsnog aan de eisen te voldoen die bij het leerwerktraject behoren, zoals deze zijn vastgelegd in de studiegids en de Onderwijs- en Examenregeling (OER). In overleg met de stagedocent van de lerarenopleiding wordt bepaald of, en zo ja voor welke onderdelen van het leerwerktraject de student vrijstelling verkrijgt. 4 Deze overeenkomst kan door de school, de lerarenopleiding, dan wel de student worden beëindigd zonder dat opzegging is vereist. Hiertoe is aanleiding indien: · zowel de student als de lerarenopleiding van oordeel zijn dat de door de school aan de ·
student opgedragen werkzaamheden zich op geen enkele wijze verhouden tot de vooraf overeengekomen leerdoelen, en de school na
19
·
sommering daartoe, niet bereid is gebleken hieraan alsnog te voldoen; zowel de school als de lerarenopleiding van oordeel zijn dat de student de opgedragen werkzaamheden niet naar behoren vervult en de student na sommering daartoe niet bereid is gebleken hieraan alsnog te voldoen.
Artikel 10 In gevallen waarin deze overeenkomst niet voorziet, alsmede in gevallen waarin zich problemen voordoen, zijn partijen gehouden om in goed onderling overleg naar een oplossing te zoeken.
20
Bijlage 1A: Beoordelingsformulier Werkplekleren semester 1 Beoordeling werkplekleren semester 1 kopopleiding
ingevuld door:
handtekening:
Naam student
HvA-opleiding (vak) :
Handtekening............................................................................... ...........................................
vt / dt
Naam werkbegeleider:
naam & plaats school:
...................................................................
..........................................
Naam HvA-begeleider:
datum beoordeling:
uitslag/cijfer:
..................................................................
...............................................
.............................
berekening van het cijfer voor semester 1 (= jaar 3) met weging per competentie: Competentie nr. Cijfer
1
2
3
4
5
6
7
totaal
Weging
3
3
3
2
1
1
3
16
eindcijfer (totaal van de gewogen cijfers, delen door 16)
gewogen cijfer (cijfer x weging)
1. de docent als (sociaal vaardig) persoon: interpersoonlijk competent Leerdoelen bij deze competentie voor semester1 De student kan: actief sturen in relaties met en tussen deelnemers, in normale onderwijssituaties, door het inzetten van communicatieve en sociale vaardigheden; deze sturing gebruiken ten behoeve van een positief leerklimaat, zowel voor deelnemers individueel als voor een groep (klas); over deze relaties communiceren met deelnemers en met anderen.
Beoordeling van deze competentie:
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio:
Beoordeling van deze competentie:
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio:
2. de docent als opvoeder: pedagogisch competent Leerdoelen bij deze competentie voor semester 1. De student kan: vanuit belangstelling voor de deelnemers en vanuit kennis van hun achtergronden een veilig leef- en werkklimaat bevorderen door waarderen, stimuleren en gepast corrigeren; gewenst en ongewenst gedrag met deelnemers bespreken op individueel en op groepsniveau;
21
over zijn bevindingen en werkwijze communiceren met collega’s. 3. de docent als vakdocent/didacticus en ontwikkelaar: vakinhoudelijk en didactisch competent Leerdoelen bij deze competentie voor semester 1. De student kan: de deelnemers een goede leeromgeving aanbieden, afgestemd op de mogelijkheden van de deelnemers ; daarbij oog hebben voor de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs; rekening houden met individuele verschillen en adequate variatie in werkvormen en hulpmiddelen toepassen.
Beoordeling van deze competentie:
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio:
Beoordeling van deze competentie:
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio:
Beoordeling van deze competentie:
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio:
4. de docent als organisator: organisatorisch competent Leerdoelen bij deze competentie voor semester 1. De student kan: door goede planning en organisatie van de leeromgeving zorgen voor een taakgericht leerklimaat voor de deelnemers; de eigen werkzaamheden efficiënt organiseren; bijdragen aan de organisatie van het team en de school. 5. de docent als teamlid: competent in samenwerken Leerdoelen bij deze competentie voor semester 1. De student kan: mede op eigen initiatief school- of teamtaken uitvoeren; samenwerken met medestudenten en docenten bij het voorbereiden en uitvoeren van taken; actief bijdragen aan team- of ander overleg.
6. de docent in contact met de omgeving: competent in samenwerken met de omgeving Leerdoelen bij deze competentie voor semester 1. De student kan: deelnemen aan contacten met de buitenwereld, bijv. ouders, zo mogelijk ook bedrijven of instellingen in de beroepscontext; mogelijkheden onderzoeken die de omgeving (in brede zin) van de school biedt voor het leren in zijn vak- of leergebied.
Beoordeling van deze competentie:
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio:
7. de docent als zelfsturend professional: competent in reflectie en ontwikkeling Leerdoelen bij deze competentie voor semester 1. De student kan: de eigen competenties en de sterke en zwakke kanten daarin benoemen;
Beoordeling van deze competentie:
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio:
22
met behulp van reflectie en feedback systematisch werken aan het verbeteren van zijn functioneren;
een uitgewerkte en persoonlijke visie op het leraarschap verwoorden.
23
Bijlage 1B: Beoordelingsformulier Bekwaamheidsproeve 2 Student: Praktijkbegeleider: Stagedocent :
Studentnummer: Datum: Opleiding:
Beoordeling op basis van werkplekleren en portfolio Cijfer werkplekleren Cijfer portfolio
Niveau competentiegebieden (niveau 2 LIO bekwaam, niveau 3 startbekwaam) Toelichting
Eindcijfer bekwaamheidsproeve 2 Datum Handtekening stagedocent Datum Handtekening praktijkbegeleider Datum Handtekening student
24
Beoordeling competentiegebieden op bekwaamheidsniveau 2 Feedback en conclusies
Niveau14:
1. Interpersoonlijk competent
2. Pedagogisch competent
3. (Vak-) didactisch competent
4. Organisatorisch competent
5. Competent in samenwerken met collega's
6. Competentie in samenwerken met omgeving
7. Competentie in reflectie en ontwikkeling
14
De stagedocent en praktijkbegeleider vullen hier in op welk niveau de student in semester 1 gefunctioneerd heeft. Op niveau 2 is de student LIO bekwaam, op niveau 3 is de student startbekwaam. Voor bekwaamheidsproeve 2 moet de student op alle competentiegebieden op niveau 2 scoren.
25
Bijlage 1C: Observatieformulier Formulier Lesobservatiepunten Waarop wil ik me laten observeren Naam: Werkplekleren semester 1 / 2 School: Klas: Werkbegeleider: HvA-begeleider: Datum les:
plaats: aantal deelnemers:
In deze les wil ik geobserveerd worden op de aangekruiste punten Docentgedrag 1.
Introduceert de les op motiverende wijze
2.
Geeft voorbeelden die deelnemers aanspreken
3.
Legt onderdelen goed uit
4.
Reageert op bijdragen van deelnemers
5.
Geeft duidelijke opdrachten/aanwijzingen
6.
Docent gebruikt de lesvoorbereiding
7.
Kan deelnemers bij de les houden
Opmerkingen
Kan inspelen op niet-aandacht gedrag van deelnemers 9. Houdt toezicht op zelfwerkzaamheid 8.
10. Weet hoever de deelnemers met de opdrachten zijn 11. Kijkt alle deelnemers aan 12. Reageert op deelnemers 13. Deelnemergedrag 14. Reageren op docent 15. Reageren op vragen/opdrachten van de docent 16. Reactie deelnemers op het gedrag van de docent 17. Aandacht bij deelnemers tijdens onderwijsactiviteiten 18. Betrokkenheid bij de les 19. Verhouding beschikbare leertijd - gebruikte leertijd 20. Interactie in de klas 21. Interactie docent - deelnemers 22. Interactie deelnemers onderling
26
Ik wil tevens worden geobserveerd op de hieronder vermelde eigen leerdoelen A B C D
27
Bijlage 1D: Uren verantwoording Verantwoording stagedagen/stage-uren Student:
Studentnummer:
Praktijkbegeleider:
Datum:
Stagedocent :
Opleiding:
Stage semester 1
LIO semester 2
Aangeven aantal weken en uren per semester Weken:
20
Uren: Verplicht Variabel
16 20
Weken:
20
Uren: Verplicht 20 Variabel 24 Hiermee verklaren ondergetekenden dat boven genoemde student de benodigde uren heeft gemaakt op de stage instelling15 Plaats en datum Handtekening student Handtekening praktijkbegeleider
15
Ivm met het geplande eindgesprek mag er een marge van twee weken zijn
28
Bijlage 2A: Beoordelingsformulier Werkplekleren semester 2 Beoordeling werkplekleren semester 2 kopopleiding
ingevuld door:
handtekening:
naam student
HvA-opleiding (vak) :
................................................................................
...........................................
naam werkbegeleider:
naam & plaats school:
...................................................................
..........................................
naam HvA-begeleider:
datum beoordeling:
uitslag/cijfer:
..................................................................
...............................................
.............................
vt / dt
berekening van het cijfer voor semester 2 (= jaar 4) met weging per competentie: competentie nr. cijfer
1
weging gewogen cijfer (cijfer x weging)
2
2 2
3 2
4 1
5 1
6
7
1
2
totaal
eindcijfer
10
(totaal van de gewogen cijfers, delen door 11)
1. de docent als (sociaal vaardig) persoon: interpersoonlijk competent
Leerdoelen voor semester 2. De student kan: actief sturen in relaties met en tussen deelnemers met verschillende achtergronden door het inzetten van communicatieve, sociale en interculturele vaardigheden; deze sturing gebruiken ten behoeve van een positief leerklimaat, zowel voor deelnemers individueel als voor een groep (klas); over deze relaties onderzoeksvragen stellen en beantwoorden vanuit een theoretisch kader over deze relaties communiceren met deelnemers en met anderen.
Beoordeling Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en van deze met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio: competentie :
2. de docent als opvoeder: pedagogisch competent
Leerdoelen voor semester 2. De student kan: vanuit belangstelling voor de deelnemers en vanuit kennis van hun (ook culturele) achtergronden een veilig leef- en werkklimaat bevorderen door waarderen, stimuleren en gepast corrigeren;
Beoordeling Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en met van deze verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio: competentie :
29
gewenst en ongewenst gedrag met deelnemers bespreken op individueel en op groepsniveau; over zijn bevindingen en werkwijze communiceren met collega’s; zijn bevindingen en werkwijze in verband brengen met pedagogische concepten en opvattingen. onderzoeksvragen op pedagogisch terrein stellen en beantwoorden vanuit een theoretisch kader. 3. de docent als vakdocent/didacticus en ontwikkelaar: vakinhoudelijk en didactisch competent
Leerdoelen voor semester 2. De student kan: de deelnemers een goede leeromgeving aanbieden, gericht op het benutten van het potentieel van alle deelnemers; daarbij oog hebben voor de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs rekening houden met individuele verschillen en adequate werkvormen, hulpmiddelen en taalgericht vakonderwijs toepassen zijn werkwijze en keuzes vanuit leertheorie onderbouwen.
Beoordeling Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en van deze met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio: competentie :
4. de docent als organisator: organisatorisch competent
Leerdoelen voor semester 2. De student kan: door goede planning en organisatie van de leeromgeving zorgen voor een taakgericht leerklimaat voor de deelnemers; de eigen werkzaamheden efficiënt organiseren; bijdragen aan de taken en de organisatie van het team en de school.
Beoordeling Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en van deze met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio: competentie :
5. de docent als teamlid: competent in samenwerken
Leerdoelen voor semester 2. De student kan: mede op eigen initiatief school- of teamtaken uitvoeren; samenwerken met medestudenten en docenten bij het voorbereiden en uitvoeren van taken; actief bijdragen aan team- of ander overleg; zijn visie verwoorden op schoolorganisatie en samenwerking daarbinnen.
Beoordeling Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en van deze met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio: competentie :
30
6. de docent in contact met de omgeving: competent in samenwerken met de omgeving
Leerdoelen voor semester 2. De student kan: deelnemen aan contacten met de buitenwereld, bijv. ouders, zo mogelijk ook bedrijven of instellingen in de beroepscontext; mogelijkheden onderzoeken die de omgeving (in brede zin) van de school biedt voor het leren in zijn vak- of leergebied.
Beoordeling Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en van deze met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio: competentie :
7. de docent als zelfsturend professional: competent in reflectie en ontwikkeling
Leerdoelen voor semester 2. De student kan: de eigen competenties en de sterke en zwakke kanten daarin benoemen; met behulp van reflectie en feedback systematisch werken aan het verbeteren van zijn functioneren; een uitgewerkte en persoonlijke visie op het leraarschap in een diverse samenleving verwoorden; de eigen praktijkervaringen vanuit theoretische kaders (vakdidactisch, intercultureel, ontwikkelingspsychologisch) duiden en analyseren een vraag of probleem in de eigen beroepspraktijk methodisch onderzoeken.
Beoordeling Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden en van deze met verwijzing naar bewijsstukken in het portfolio: competentie :
31
Bijlage 2B: Evidentiematrix
Aspect
Goed (+)
Matig (±)
Onvoldoende (-)
Authenticiteit
Er is geen twijfel, overduidelijk eigen inbreng.
Er is twijfel, wat is de eigen inbreng van de kandidaat.
Relevantie
Er is een duidelijke relatie tussen het bewijs en de gewenste competenties van de kandidaat. Het bewijs laat duidelijk zien dat de kandidaat de competenties heeft verworven en adequaat kan toepassen. De ervaring is recent opgedaan. Voor nietrepressieve kerntaken minder dan vijf jaar geleden. Voor repressieve kerntaken minder dan drie jaar geleden. Het aantal jaren ervaring en de intensiteit is ruim toereikend. Meer dan twee jaar meerdere malen per maand voorkomend.
Het bewijs dat de kandidaat demonstreert, zegt niet alles over de aanwezigheid en beheersing van gewenste competenties.
De inbreng van de kandidaat is overduidelijk ontoereikend. Er is geen duidelijke relatie tussen de gedemonstreerde bewijslast en de vereisten die nodig zijn om de gewenste competenties op het gewenste niveau uit te voeren.
Actualiteit
Kwantiteit
Variatie
Er is in meerdere situaties ervaring opgedaan. Per kerntaak wordt een ander bewijs toegevoegd.
Het is meer dan vijf c.q. drie jaar geleden maar niet langer dan tien jaar.
Het is meer dan tien jaar geleden.
Het aantal jaren ervaring en de intensiteit is twijfelachtig om te kunnen zeggen dat de gewenste competenties ook echt verworven zijn. Minder dan twee jaar of niet maandelijks voorkomend. Er is in één of twee specifieke maar gevarieerde situaties ervaring opgedaan.
Het aantal jaren ervaring en de intensiteit zijn volstrekt onvoldoende om capabel te zijn op de gewenste competenties. Sporadisch of minder dan een half jaar voorkomend. Er is een zeer beperkte context, fragmentarisch gewerkt.
32
Bijlage 3: Lesvoorbereidingsformulier LESVOORBEREIDINGSFORMULIER Naam Student: ___________________________
Naam begeleider: __________________________
Naam School: ____________________________
Klas: _____________________________________
Vak: ____________________________________
Datum: ___________________________________
Eigen leerdoelen: (Wat wil ik in deze les leren? Aan welke competentie(s) ga ik werken?)
Lesonderwerp:
Verantwoording lesonderwerp: (Waarom dit lesonderwerp?)
Lesdoel: (Wat wil ik de deelnemers leren?)
Beginsituatie van de deelnemers: (Wat kunnen en kennen de deelnemers over dit onderwerp en over de gekozen werkvormen?)
33
Tijd LEERSTOF
ACTIVITEITEN DEELNEMERS DEELNEMER
LEEFWERELD
Inleiding
Kern
Verwerking
Afsluiting
34
ACTIVITEITEN LERAAR
LEERMIDDELEN + GROEPERINGSVORM
ORGANISATIE & PLANNING
35
Welke werkvorm(en) wordt/worden gebruikt? welke groeperingvormen worden gebruikt? Uit welke methode komt het lesonderwerp? Welke materialen, leer- en hulpmiddelen gebruik je? Wat leg je voor aanvang van de les klaar?
REFLECTIE & EVALUATIE ZELFEVALUATIE: (is de les gegaan zoals ik hem heb voorbereid? Zijn mijn doelen bereikt?)
ZELFREFLECTIE: (wat ging goed? En wat moet ik nog verbeteren?)
FEEDBACK BEGELEIDER:
LEERDOELEN VOOR DE KOMENDE LESSEN:
36
Bijlage 4: Docentcompetenties Competenties in de opleiding tot tweedegraads leraar Inleiding In dit stuk beschrijven we de competenties van de tweedegraads leraar en de concretisering daarvan in leerdoelen en gedragsindicatoren in de lerarenopleiding van HvA Onderwijs en Opvoeding. Elke competentie wordt vervolgens geconcretiseerd in leerdoelen. Die doelen zijn breed geformuleerd en dienen ervoor de student en de assessoren te helpen niveaus in de competenties te onderscheiden. Door de doelen te formuleren op afstudeer-, en op startbekwaam niveau wordt de opbouw en ontwikkeling van elke competentie inzichtelijk gemaakt. Daaronder staan steeds voorbeelden van gedragsindicatoren. Een gedragsindicator geeft aan hoe competentie zichtbaar wordt in waarneembaar gedrag. Deze voorbeelden zijn niet meer dan dat: ze vormen geen afvinklijstje of checklist. Ze zijn bedoeld voor studenten en begeleiders om zich een beeld te vormen van hoe een competentie er in de praktijk uit kan zien. Steeds staan de gedragsindicatoren onderverdeeld in afstudeerbekwaamheid en startbekwaam. Het is aan de student om te zoeken naar gedragsindicatoren en uitwerkingen daarvan die duidelijk maken op welke unieke wijze déze student inhoud aan het leraarschap geeft. Ook moeten studenten de algemeen geformuleerde competenties inkleuren voor het schoolvak c.q. leergebied, waar zij een bevoegdheid voor willen krijgen. 1.
De interpersoonlijke competentie
omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid om groepen leerlingen zo te leiden dat er een prettig leef- en werkklimaat heerst. Hij zorgt voor een open communicatie, geeft op een prettige manier leiding aan de leerlingen en zorgt ervoor dat er een vriendelijke en coöperatieve sfeer is in de groep. Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid erkent, zich bewust is van eigen houding en gedrag én de invloed daarvan op de leerlingen. De leraar geeft op een zodanige wijze vorm aan groepsprocessen en communicatie dat hij een goede samenwerking met en tussen de leerlingen tot stand brengt. De leraar is zich bewust van de eigen houding en gedrag en de invloed daarvan op leerlingen. De leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding aan leerlingen (individueel en in de groep) en aan het leerproces. Zo’n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Bijvoorbeeld, zo’n leraar: leidt en begeleidt stuurt en volgt confronteert en verzoent corrigeert en stimuleert. de doelen van de interpersoonlijke competentie, per fase van de opleiding: LiO-bekwaam niveau 2 De student kan: actief sturen in relaties met en tussen leerlingen met verschillende achtergronden door het inzetten van communicatieve, sociale en interculturele vaardigheden; deze sturing gebruiken ten behoeve van een positief leerklimaat, zowel voor leerlingen individueel als voor een groep (klas); over deze relaties onderzoeksvragen stellen en beantwoorden vanuit een theoretisch kader over deze relaties communiceren met leerlingen en met anderen;
Startbekwaam niveau 3 De afgestudeerde kan: actief sturen in de relaties met en tussen leerlingen met verschillende achtergronden in uiteenlopende onderwijssituaties, door het creatief inzetten van sociale, communicatieve en interculturele vaardigheden; deze sturing effectief inzetten ten behoeve van een goed leerklimaat en leerproces, over deze relaties communiceren met leerlingen en met anderen; deze relaties in de eigen praktijk onderzoeken en daarvan verslag doen;
37
zijn visie op en werkwijze bij het hanteren van deze relaties verantwoorden, ook vanuit relevante theorie.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden: niveau 2: de student …..
niveau 3: de student……
gedraagt zich vriendelijk en beslist tegen
stelt regels en bespreekt deze met de
leerlingen complimenteert gewenst gedrag schat gedrag van leerlingen goed in en communiceert hierover met de begeleider weet op grensoverschrijdend leerlinggedrag passend te reageren herkent en signaleert probleemgedrag van individuele leerlingen of van de groep en kan hier adequaat op inspringen staat open voor inbreng van leerlingen toont gespreksvaardigheden voert persoonlijke gesprekjes met leerlingen voor of na de les; houdt rekening met de achtergrond van de leerling. stelt zich professioneel op: kan feedback ontvangen en geven werkt samen en is hulpvaardig toont inzicht in culturele achtergronden en communicatie, ook wat betreft de eigen wijze van communiceren; formuleert onderzoeksvragen over de aangetroffen praktijk en plaatst die in een theoretisch kader toont zich bewust van de eigen (ook cultureel bepaalde) vooroordelen en oordeelt niet alleen vanuit eigen waarden en normen.
leerlingen gaat flexibel om met regels en beschikt over handelingsalternatieven verantwoordt zijn gedrag vanuit theoretische en methodische inzichten toont een visie op klassenmanagement communiceert effectief door het hanteren van verbale en non-verbale technieken herkent en benoemt (ook cultureel bepaalde) gedragspatronen van individuele leerlingen en groepen en maakt deze inzichtelijk voor leerlingen kan omgaan met emoties en spanningen binnen een multiculturele setting; verantwoordt hoe hij met zijn groepen en individuele leerlingen omgaat. Hij maakt daarbij gebruik van relevante inzichten uit communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie;. doet praktijkonderzoek en doet hiervan verslag; zorgt ervoor dat leerlingen respect opbrengen voor hem, voor elkaar, en voor elkaars achtergrond. bespreekt communicatie en omgangsvormen bevordert effectieve communicatie door bijv. te luisteren, samen te vatten en door te vragen zowel op inhouds- als betrekkingsniveau herkent behoefte aan differentiatie en integratie bij leerlingen. stimuleert culturele nieuwsgierigheid bij leerlingen. zet zijn kennis van interculturele communicatie effectief in in gesprekken met leerlingen en collega’s laat zien aan de eigen persoonlijke kwaliteiten te werken.
38
De pedagogische competentie omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid om zijn/haar leerlingen te helpen zelfstandig en zelfverantwoordelijk te worden in relatie tot anderen en in relatie tot hun (Ieer-)taken. Hij streeft naar het welbevinden van zijn leerlingen. Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn pedagogische verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een professionele, planmatige manier een veilige leeromgeving tot stand brengt: voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling. De pedagogisch competente leraar creëert een veilige leeromgeving in de klas en op school. Zo’n leraar zorgt er bijvoorbeeld voor dat leerlingen weten dat ze erbij horen en welkom zijn weten dat ze gewaardeerd worden op een respectvolle manier met elkaar omgaan uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken hun affiniteiten en ambities leren ontdekken en op basis hiervan keuzes kunnen maken met betrekking tot hun studie en loopbaan. de doelen van de pedagogische competentie, per fase van de opleiding: Derde jaar LiO-bekwaam De student kan: vanuit belangstelling voor de leerlingen en vanuit kennis van hun (ook culturele) achtergronden een veilig leef- en werkklimaat bevorderen door waarderen, stimuleren en gepast corrigeren; gewenst en ongewenst gedrag met leerlingen bespreken op individueel en op groepsniveau; over zijn bevindingen en werkwijze communiceren met collega’s; zijn bevindingen en werkwijze in verband brengen met pedagogische concepten en opvattingen. onderzoeksvragen op pedagogisch terrein stellen en beantwoorden vanuit een theoretisch kader
Vierde jaar startbekwaam De afgestudeerde kan: vanuit belangstelling voor de leerlingen en vanuit kennis van hun achtergronden (zowel op basis van theoretische concepten als van actuele inzichten) een veilig leef- en werkklimaat tot stand brengen; over zijn werkwijze hierbij communiceren met leerlingen en met collega's, en gedragsproblemen signaleren, bespreken en eventueel doorverwijzen; zijn visie en werkwijze met betrekking tot pedagogisch handelen relateren aan theoretische concepten, met inachtneming van o.a. de culturele bepaaldheid van pedagogische opvattingen pedagogische aspecten in de eigen praktijk onderzoeken en daarvan verslag doen; zijn visie op en zijn bijdrage aan de pedagogische rol van de school en de maatschappelijke betekenis daarvan verantwoorden, zowel binnen als buiten de school.
39
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden: niveau 2: de student…..
niveau 3: de docent…..
speelt in op de leefwereld van leerlingen en
houdt rekening met verschillen tussen
heeft oog voor de culturele bepaaldheid daarvan; spreekt met individuele leerlingen over hun interesses. bevordert een sfeer van respect en belangstelling voor elkaar hanteert werkvormen waarbij leerlingen eigen ervaringen en ideeën kunnen inbrengen stimuleert en geeft positieve feedback erkent en benut verschillen tussen leerlingen werkt binnen het kader van de schoolregels met een eigen pedagogische visie laat die visie tot uiting komen in omgang met individuele en groepen leerlingen herkent verschillende benaderingen van het werken aan een positief leerklimaat laat zien zijn kennis van ontwikkelings- en opvoedingstheorieën en de culturele variatie daarin, te kunnen toepassen hanteert op consequente wijze regels en procedures in de klas spreekt aan op ongewenst gedrag spreekt een groep aan op groepsgedrag houdt een klassengesprek over ongewenst en gewenst gedrag
leerlingen in sociaal, emotioneel en cultureel opzicht maakt in zijn pedagogisch handelen een goed gebruik van verschillen tussen leerlingen, rekening houdend met culturele bepaaldheid helpt leerlingen in het beroepsonderwijs bij de ontwikkeling van hun beroepsidentiteit gebruikt op systematische wijze de input van leerlingen in het onderwijsleerproces stimuleert leerlingen kritisch na te denken over hun opvattingen en gedrag, en stimuleert hen om daarover in de (multiculturele) groep te communiceren daagt leerlingen uit mee te denken over hun eigen ontwikkelings- en leerprocessen toont zich bewust van de eigen beroepsopvattingen, waarden en normen, tegenover leerlingen en collega’s doet praktijkonderzoek en doet hiervan verslag; kan zijn pedagogische opvattingen en de gekozen aanpak verantwoorden en maakt daarbij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten
De vakinhoudelijke en vakdidactische competentie omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid om zijn leerlingen te helpen zich beroepsgerichte kennis, vakkennis en kennis van leergebieden eigen te maken en vertrouwd te worden met de wijze waarop deze kennis wordt gebruikt in het dagelijkse leven en de wereld van het werken. Op deze wijze helpt de leraar leerlingen de school als zinvol en betekenisvol te ervaren, waarbij hij aansluit bij de belevingswereld van leerlingen. Van de leraar wordt verwacht dat hij zijn didactische verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een eigentijdse, professionele, planmatige manier een krachtige leeromgeving voor de leerlingen tot stand brengt. Daartoe heeft deze leraar grondige kennis van de manieren waarop in zijn vak- of kennisgebied kennis tot stand komt, van de meest algemene onderwerpen, thema’s en concepten en van manieren om deze te presenteren. De (vak)didactisch competente leraar ontwerpt, op basis van een gedegen kennis van het vak en de vakdidactiek en puttend uit een breed didactisch repertoire, krachtige leeromgevingen waarbinnen leerlingen zich basiskennis en vaardigheden van vakken en leergebieden eigen maken en zij vertrouwd raken met de manier waarop deze kennis en vaardigheden in het dagelijkse leven en in de wereld van het werk gebruikt worden. Zo’n leraar: steunt de leerlingen bij het ontdekken, leren en begrijpen van het vak of leergebied is voor leerlingen een (vakinhoudelijke) autoriteit leert leerlingen te leren en te kiezen bevordert hun zelfstandigheid
40
kiest geschikte leerinhouden, afgestemd op leerprocessen en op de leerlingen
houdt rekening met individuele verschillen bepaalt met de leerling diens (individuele) leertraject, met bijv. mogelijkheden voor leren in en buiten de school en leren in de beroepsuitoefening brengt enthousiasme over op leerlingen en daagt hen uit er het beste van te maken helpt hen succeservaringen te bereiken.
de doelen van de vakinhoudelijke en (vak)didactische competentie, per fase van de opleiding: Derde jaar LiO-bekwaam Vierde jaar startbekwaam De student kan: De afgestudeerde kan: de leerlingen een goede leeromgeving aanbieden, gericht op het leerlingen een krachtige leeromgeving aanbieden, op basis van een grondige benutten van het potentieel van alle leerlingen; theoretische, praktische en actuele kennis van zijn vak- of leergebied, van een breed didactisch repertoire daarbij oog hebben voor de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs rekening houden met individuele verschillen en adequate werkvormen, daarbij actuele kennis van de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs inzetten; hulpmiddelen en taalgericht vakonderwijs toepassen deze krachtige leeromgeving afstemmen op de onderwijscontext, op het zijn werkwijze en keuzes vanuit leertheorie onderbouwen. potentieel van leerlingen en op individuele en culturele verschillen; zijn visie en werkwijze daarbij verantwoorden, mede vanuit leertheorie. gedragsindicatoren, enkele voorbeelden: niveau 2: de student …
niveau 3: de docent…..
gebruikt didactische strategieën behorende bij een klassikale aanpak idem bij onderzoekend of samenwerkend leren kan didactische strategieën conceptueel en theoretisch te
laat zien de kennisbasis van zijn vak te beheersen en te kunnen toepassen in
verantwoorden; weet de begeleidende docent op school alternatieve strategieën aan te reiken ontwikkelt en begeleidt projecten voor natuurlijk leren kiest werkvormen die samenwerking stimuleren en de vaardigheden van leerlingen ontwikkelen stuurt in de klas op coöperatief gedrag zet verschillende werkvormen effectief in. maakt doelbewust en effectief gebruik van moderne leermiddelen reikt de school ideeën aan voor het gebruik van moderne middelen in de les ontwerpt gevarieerde leertaken voor het vak/leergebied hanteert de principes van taalgericht vakonderwijs; maakt gebruik van uitdagingen en voordelen van meertaligheid in de klas; leert leerlingen leervaardigheden aan (bv leren voor het proefwerk, samenvatten) bespreekt proefwerken na op reflectieve wijze bevordert zelfstandigheid van leerlingen
zijn lessen
kan zijn vakinhoudelijke en didactische opvattingen verantwoorden toont inhoudelijke relaties te kunnen leggen van het eigen vakgebied met verwante vakken
ondersteunt de leerlingen in het verbanden leggen met verwante vakken kan verantwoorden hoe hij een groep leerlingen aangepakt heeft en maakt
daarbij gebruik van actuele theoretische, vakdidactische en methodische inzichten ontwerpt leeractiviteiten die in het perspectief van de loopbaan van de leerling/deelnemer betekenisvol zijn past bestaande middelen zelf aan en breidt ze uit met eigen inbreng (vragen, suggesties, voorbeelden, av- en ict-middelen) weet vakleerstof te analyseren en er gefundeerde keuzes in te maken, rekening houdend met de specifieke omstandigheden (gehanteerde methode, leerlingen, samenwerken binnen het leergebied) kan schoolboeken analyseren en selecteren ontwerpt vakspecifieke leeromgevingen stimuleert de leerling om zelf zijn leerproces vorm te geven ondersteunt de leerlingen in hun leerproces, door vakspecifieke leervragen en leerproblemen te signaleren, te benoemen en erop te reageren
reflecteert systematisch met de leerlingen op het leerresultaat en het praat met leerlingen over hun competenties
bijbehorende leerproces
analyseert vakspecifieke concepten en laat leerlingen daarmee werken
41
houdt in de didactische aanpak rekening met verschillen tussen
leerlingen wat betreft niveau, leeftijd, sekse en culturele achtergrond; kan die verschillen ook positief benutten; kan het niveau van leerlingen inschatten en geeft opbouwende feedback ontwikkelt toetsen en kijkt toetsen na begeleidt en beoordeelt prestaties/leertaken begeleidt en beoordeelt een portfolio herkent uitleg, voorbeelden en lesmateriaal die cultureel gekleurd zijn houdt in uitleg, voorbeelden en lesmateriaal rekening met de verschillende achtergronden van zijn leerlingen
analyseert (vakspecifieke) leerproblemen en speelt adequaat daarop in met gerichte opdrachten en vragen
creëert de randvoorwaarden (organisatie, opdrachten, materialen enz.) die de
leerlingen in staat stellen in hun eigen tempo en op eigen wijze te leren kent de sterke en zwakke kanten van individuele leerlingen en weet hoe hij hun leren moet bevorderen ontwerpt verschillende leertrajecten om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen ontwikkelt in samenwerking met collega’s vakspecifieke beoordelingsinstrumenten kan zijn keuzes voor bepaalde toetsvormen onderbouwen evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingen Is alert op stereotypering en etnocentrisme in de vaklessen. kan verschillen in achtergronden van leerlingen positief benutten bij het ontwerpen van lessen. zet zich actief in voor het belang van het onderwijs in zijn vakgebied op zijn school draagt (mede) vanuit zijn vakgebied bij aan onderwijsverbetering en schoolontwikkeling
De organisatorische competentie omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid voor alle organisatorische aspecten en aspecten van klassenmanagement die samenhangen met zijn onderwijs. Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn organisatorische verantwoordelijkheid erkent en dat hij in de klas en in de les een goed leef- en werkklimaat tot stand kan brengen. Het wordt als vanzelfsprekend geacht dat hij dit op een professionele, planmatige manier doet, overzichtelijk, ordelijk en taakgericht tewerk gaat en in alle opzichten voor zichzelf, zijn collega's en vooral voor alle leerlingen helder is. De organisatorisch competente leraar zorgt voor alle organisatorische zaken die met het onderwijs in vak, leergebieden en/of projecten samenhangen. Zo’n leraar weet zijn eigen werk te organiseren zorgt ervoor dat leerlingen weten wat ze moeten (of kunnen) doen, hoe en met welk doel ze dat moeten (of kunnen) doen zorgt ervoor dat leerlingen weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze hebben voor eigen initiatief.
42
de doelen van de organisatorische competentie, per fase van de opleiding: Semester 1: Derde jaar LiO-bekwaam Semester 2: 4e jaar startbekwaam De student kan: De afgestudeerde kan: door goede planning en organisatie van de leeromgeving zorgen voor een door een heldere structuur en effectieve organisatie van zijn onderwijs een taakgericht leerklimaat voor de leerlingen; overzichtelijk, ordelijk en taakgericht leerklimaat creëren; de eigen werkzaamheden efficiënt organiseren; de eigen werkzaamheden planmatig en efficiënt organiseren en daarin bijdragen aan de taken en de organisatie van het team en de school. prioriteiten stellen; probleemgericht, flexibel en creatief inspelen op wisselende en complexe omstandigheden; actief bijdragen aan taken en organisatie van het team en van de school en deze bijdrage relateren aan (de ontwikkeling van) het pedagogisch-didactisch klimaat van de school. gedragsindicatoren, enkele voorbeelden: niveau 2: de student …
niveau 3: de docent ...
biedt helder gestructureerde organisatievormen,
2.
biedt helder gestructureerde leeractiviteiten aan gebruikt structuur en organisatie in de les ten behoeve van het klassenmanagement vervult een voorbeeldrol wat betreft organisatie (heeft bijv. lesmateriaal in orde) geeft op tijd en op niveau feedback op leerlingwerk: cijfers, geschreven beoordelingen, feedback op portfolio maakt adequate tijdsplanning voor de eigen lessen en houdt zich hier ook aan evalueert tijdsplanning heeft opdrachten op tijd af neemt niet meer taken op zich dan hij/zij aan kan biedt zich aan voor team- of schooltaken neemt initiatieven t.a.v. taken in team of school participeert in de organisatie van schoolactiviteiten, bijv werkweken/sportdagen.
leermiddelen en leermaterialen aan kiest structuren en organisatie ten behoeve van leerdoelen, leeractiviteiten en werkklimaat verantwoordt bovenstaande keuzes mede vanuit theoretie m.b.t. het pedagogisch-didactisch klimaat; hanteert procedures op een consequente manier kan zijn aanpak van klassenmanagement en de organisatie van zijn onderwijs verantwoorden improviseert in onverwachte situaties op een professionele manier en stelt daarbij duidelijke prioriteiten stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt zowel voor hem zelf als de leerlingen bewaakt de planning samen met de leerlingen neemt initiatieven en doet voorstellen m.b.t. taken en organsatie in team of school stelt zich in het team coöperatief op toont zich bewust van het belang van organisatie en structuur voor het pedagogisch-didiactisch klimaat.
Samenwerken in een team
omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid voor de afstemming van zijn werk met zijn collega's en is medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de schoolorganisatie. Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega's erkent en dat hij een professionele bijdrage levert aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat van zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie. De leraar die competent is op het gebied van het samenwerken in het team draagt bij aan het goed functioneren van het
43
schoolteam en de schoolorganisatie. Zo’n leraar draagt bij aan een veilig en open klimaat in het team draagt bij aan het goed functioneren van team of sectie draagt bij aan organisatie van teamactiviteiten. de doelen van de competentie ‘samenwerken in een team’, per fase van de opleiding: Derde jaar LiO-bekwaam De student kan: mede op eigen initiatief school- of teamtaken uitvoeren; samenwerken met medestudenten en docenten bij het voorbereiden en uitvoeren van taken; actief bijdragen aan team- of ander overleg; zijn visie verwoorden op schoolorganisatie en samenwerking daarbinnen.
Vierde jaar startbekwaam De afgestudeerde kan: samen met collega's, ook van andere vak- of leergebieden, verantwoordelijkheid nemen voor het voorbereiden, uitvoeren en vernieuwen van het onderwijs; oplossingsgericht bijdragen, mede op eigen initiatief, aan algemene taken in het team of de school en de onderwijskundige en pedagogische ontwikkeling van de school; samenwerken, ook in een divers samengesteld team, met oog voor resultaat, veilig werkklimaat en goede communicatie; zijn visie en werkwijze t.a.v. samenwerken en schoolorganisatie verwoorden en onderbouwen.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden: niveau 2: de student …
niveau 3: de docent…..
brengt ervaringen in tijdens intervisie en
vraagt hulp en biedt hulp aan collega’s stelt teambelang boven eigenbelang verantwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande
collegiale consultatie ontwikkelt voornemens naar aanleiding van ervaringen van zichzelf en van anderen deelt lesmateriaal met collega’s draagt bij aan constructief teamoverleg draagt bij aan ontwikkeling van lesmateriaal neemt deel aan de organisatie van projecten neemt initiatieven draagt bij aan de uitvoering van de onderwijsinnovatie op de school stelt zich op de hoogte van landelijke innovaties neemt initiatieven om het onderwijs te verbeteren door het voorstellen van (vak)didactische vernieuwingen neemt deel aan team- en sectieoverleg en draagt bij aan taken daarin participeert in rapportvergaderingen stelt keuzes m.b.t. schoolorganisatie en samenwerking aan de orde.
samenwerken met collega’s binnen de schoolorganisatie neemt verantwoordelijkheid voor de taak (van anderen) levert een bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school, bijv. door middel van een praktijkonderzoek zoekt samenwerking met collega’s bij (voorbereiding en uitvoering van) werken in een leergebied werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen, bijv. leerlingvolgsysteem benoemt de relatie tussen de schoolorganisatie en het gehanteerde onderwijsconcept.
44
Samenwerken met de omgeving omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid voor het contact met de ouders of verzorgers van de leerlingen en voor de afstemming van zijn zorg voor de leerlingen met die van anderen buiten de school. Bovendien is hij medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de samenwerking van zijn school met andere (buurt)instellingen, stage- en leerbedrijven. Van de leraar in vo of mbo,wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid het samenwerken met de omgeving van de school erkent en dat hij goed samenwerkt met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen en bij de school. De leraar die competent is op het gebied van samenwerken in de omgeving draagt bij aan goede relaties van de school met ouders, vervolgonderwijs, en met instellingen en bedrijven in de fysieke omgeving van de school. Bijvoorbeeld, zo’n leraar: draagt bij aan het onderhouden van relaties met externe belanghebbenden, vooral met ouders gebruikt de omgeving als onderdeel van een krachtige leeromgeving. de doelen van de competentie ‘samenwerken met de omgeving’, per fase van de opleiding: Derde jaar LiO-bekwaam De student kan: deelnemen aan contacten met de buitenwereld, bijv. ouders, zo mogelijk ook bedrijven of instellingen in de beroepscontext; mogelijkheden onderzoeken die de omgeving (in brede zin) van de school biedt voor het leren in zijn vak- of leergebied.
Vierde jaar startbekwaam De afgestudeerde kan: relaties leggen en onderhouden met externe belanghebbenden (ouders; bedrijven of instellingen in de beroepscontext) en daarbij effectief te communiceren; initiatieven nemen om de omgeving (in brede zin) van de school te benutten als onderdeel van een krachtige leeromgeving voor leerlingen; zich bewust tonen van de maatschappelijke rol van de school en van het verband tussen omgeving en onderwijsconcept; zijn opvattingen en werkwijzen m.b.t. externe relaties verantwoorden.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden: niveau 2: de student …
onderzoekt de omgeving van de school op
toepassingen van het eigen vak/leergebied ontwikkelt en voert projecten uit met medewerking van instellingen/bedrijven waarin leerlingen het vak/leergebied kunnen toepassen houdt contact met personen/instellingen die fungeren als opdrachtgevers in het kader van het natuurlijk leren observeert bij en voert zo mogelijk gesprekken met ouders is bekend met de (sociaal-economische, culturele) achtergronden van ouders en speelt daar zo nodig op in.
niveau 3: de docent…..
voert oudergesprekken, hanteert daarbij relevante gespreksvaardigheden en houdt rekening met verschillen in achtergrond raadpleegt reeds aanwezige informatie, registreert nieuwe informatie en stelt anderen in de gelegenheid hier gebruik van te maken verantwoordt professionele opvattingen aan ouders en andere belanghebbenden en past zonodig in gezamenlijk overleg zijn werk aan benoemt alternatieve wijzen van omgaan met de omgeving, in relatie tot verschillende onderwijsconcepten.
45
Werken aan de eigen beroepsidentiteit; competent in reflectie en ontwikkeling omschrijving van de competentie: De leraar vo/bv eis verantwoordelijk voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling erkent en dat hij zowel zijn opvattingen over het leraarschap als ook zijn eigen bekwaamheid onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt. De leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling werkt voortdurend aan eigen professionalisering. Bijvoorbeeld, zo’n leraar: weet goed wat hij/zij belangrijk vindt in het leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige visie hij/zij uitgaat heeft een goed beeld van eigen competenties en de eigen sterke en zwakke kanten werkt op en planmatige wijze aan de eigen ontwikkeling. de doelen van de competentie ‘reflectie en ontwikkeling’, per fase van de opleiding: Derde jaar LiO-bekwaam De student kan: de eigen competenties en de sterke en zwakke kanten daarin benoemen; met behulp van reflectie en feedback systematisch werken aan het verbeteren van zijn functioneren; een uitgewerkte en persoonlijke visie op het leraarschap in een diverse samenleving verwoorden; de eigen praktijkervaringen vanuit theoretische kaders (vakdidactisch, intercultureel, ontwikkelingspsychologisch) duiden en analyseren een vraag of probleem in de eigen beroepspraktijk methodisch onderzoeken.
Vierde jaar startbekwaam De afgestudeerde kan: een goed beeld geven van de eigen competenties en de sterke en zwakke kanten daarin, en planmatig werken aan de eigen ontwikkeling; de eigen beroepspraktijk onderzoeken en daarvan verslag doen; zijn persoonlijke visie op leren, op leerlingen en op leraarschap verwoorden en verantwoorden, mede op basis van theoretische concepten, van actuele inzichten en van relevante maatschappelijke ontwikkelingen; zich ontwikkelen vanuit zijn visie; de samenhang verwoorden van die visie met met het beleid van de school en met relevante ontwikkelingen in de (multiculturele) samenleving, in zijn vakgebied en in de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden: niveau 2: de student …
niveau 3: de docent…..
reflecteert op eigen sterke en zwakke kanten op basis van ervaring en
visie reflecteert op persoonlijke kwaliteiten is begaan met leerlingen, maar neemt geen verantwoordelijkheden van leerlingen over kent de grenzen van de eigen invloed verwijst leerlingen met problemen tijdig door zonder zelf de rol van hulpverlener op zich te nemen onderhoudt contacten met studenten van eigen opleiding en medestagiaires leest vakliteratuur
bezoekt (regionale) bijeenkomsten over onderwijsproblematiek. neemt actief deel aan collegiale consultatie en intervisie
werkt planmatig aan zijn ontwikkeling en maakt daarbij gebruik van de kaders die de school biedt (bijv. POP. Teamontwikkelingsplan, IBP) brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in het docentschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat. benut verschillende mogelijkheden om zichzelf te ontwikkelen, zoals het bijhouden van vakliteratuur, het volgen van trainingen en opleidingen, maar ook het deelnemen aan vernieuwingsprojecten en onderzoek en het oppakken van nieuwe taken. staat open voor andere visies en ideeën en probeert die daadwerkelijk uit. stemt zijn ontwikkeling af op het beleid van de school onderzoekt de eigen ontwikkeling vanuit eigen keuzes op het terrein van pedagogisch didactische aanpak en verantwoordt deze keuzes op conceptueel niveau; reflecteert kritisch op de eigen culturele bepaaldheid en de doorwerking in zijn handelen m.b.t. leerlingen en collega’s pakt een eigen praktijkvraag of –probleem aan met behulp van een praktijkonderzoek.
46
onderzoekt de invloed van de eigen normen, waarden en (voor)oordelen op het eigen beroepsmatig handelen.
onderzoekt de eigen beroepspraktijk methodisch, op basis van een
onderzoeksvraag en en een theoretisch kader, en doet daarvan verslag
47