Griffie Gemeenteraad Utrecht Secretariaat raadscommissie Mens & Samenleving Postadres Postbus 16200 3500 CE Utrecht Telefoon 030 - 286 10 69 Fax 030 - 286 15 18 www.utrecht.nl/gemeenteraad
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015 Verslag door: Datum verslag: Vaststelling verslag: Aanwezig: De organisatoren: De deelnemers: Tafel 1:
10
Tafel 2:
20
30
Tafel 3:
40
En overigens: 50
Pagina 1 van 21
Geertjan Benus (in opdracht van de griffie, eindredactie vóór aanbieding van het verslag aan de griffie). 23 maart 2015 De raad neemt kennis van dit verslag voor de raadsvergadering van april 2015. De dagvoorzitter mevrouw Leike van Os, en verder de deelnemers plenair en voorzitters aan de thematafels: Peter van Corler (GroenLinks) en Bas Meijer (D66). Victor Everhardt (wethouder gemeente Utrecht; deel van de bijeenkomst aanwezig), Peter van Corler (Raadslid GroenLinks, voorzitter), Tina Bakker (Projectleider LOC Jeugd), Heidy Blankenstein (directeur William Schrikker pleegzorg), Ron Buijs (vertrouwenspersoon AKJ), Sonja Holtrop (teamcoördinator stichting De Rading), Marianne Hopman (fractiemedewerker Student & Starter), (Marlies Kennis (Beleidsadviseur Buurtteam Jeugdzorg en Veiligheid), Erik Klaassen (manager kwaliteit Youké), (Hans Kodde (Stichting De Rading), Leonore Koerselman (Pleegouderzorg De Rading), Mia Muijsers (gezinspanel Utrechtse Heuvelrug), Jan-Dirk Sprokkereef (Bestuurder Samen Veilig Midden Nederland), Judith Tielen (raadslid VVD), Carla Verkooijen (WSG, Regiocoördinator serviceteam Transitie), Maxim van de Vliet (De Rading), Ans van Wijk (manager cluster 5 – 12 Youké), Hans de Win (Pleegzorgadvies), en een lid van de RvT stichting De Rading) Marloes Metaal (raadslid CDA, voorzitter), Bouchra Dibi (PvdA), Nawal Haddar (pleegzorgbegeleider De Rading), Rob Hartings (Raad van Bestuur Youké), Paul Janssen (regiodirecteur Samen Veilig Midden Nederland), Ton Mulder (pleegouder Youké), Marenne van Kempen (Lokalis), Jacqueline Kleijer (Hulpverlener Pretty Woman), Eline Kolijn (Projectleider NVP), Aart Koopmans (WSG, gebiedszorgmanager Midden Nederland), Marylou Krieckaert (Pleegzorgmedewerker Youké), Marjolein Lausberg (Vertrouwenspersoon AKJ), Loes Leusink (Stichting De Rading), Hanneke Mertens (Beleidsadviseur Jeugdzorg provincie Utrecht), Maarten van Ooijen (Raadslid ChristenUnie), Saskia de Ridder (pleegzorg De Rading), Leni Roose (Pleegouder), Hans Tonjes (stagiair Youké), Floris Valkenburg (fractiemedewerker Student & Starter), Renate de Vries (Stichting De Rading), Marieke van Wesel (Pleegzorgwerker De Rading), Wieke Westgeest (Beleidsadviseur Buurtteam Jeugdzorg en Veiligheid), Marieke van Wesel (Team Jeugdzorg en Veiligheid), Karlijn Wilckens (Pedagoge), Martin Wisselink (Beleidsadviseur Team Jeugd, Zorg en Veiligheid). Bas Meijer (Raadslid D66, voorzitter), Susan Boot ((net)werkpleegmoeder en pleegouder & kind coach), Karin Broeksema (fractiemedewerker Student & Starter), Martine Brouwer (Ervaringsdeskundige LOC), Wilma Duitscher (Pleegouder en lid van de pleegouderraad), Ineke Eckhardt (Youké), Marleen van den Engel (Pleegouder De Rading), Maartje Gardeniers (projectleider NVP), Marlous Hendriksen (Pleegzorgwerker De Rading), Abdeslam (pleegkind), Sabrin (pleegkind), Laurie Honigs (WSG, pleegzorgwerker), Ron Hortensius (Pleegouder en lid van de pleegouderraad), Dorini Janssen (gedragswetenschapper De Rading), Michelle de Jong (pleegzorgwerker De Rading), Gerbrich Kuperus (Beleidsadviseur Buurtteam Jeugdzorg en Veiligheid), Wilhelmien Looymans (Zorgwacht), Kittie van Niekerk (pleegzorgwerker William Schrikker Jeugdzorg), Danielle Oomen (Gedragswetenschapper De Rading), Marlene de Regt (Raadslid GroenLinks), Leni Roosse (pleegouder), Sophie Rotteveel (De Rading), Jet Smit (Beleidsadviseur Buurtteam Jeugdzorg en Veiligheid), Sake Spoelstra (fractiemedewerker SP), Ineke Thierauf (pleegouderraad De Rading), Marie José Tiemstra (WSG manager instroom), Majorie Visser (Pleegzorgwerker De Rading). Ambtelijke ondersteuning, Marcel Kiewik (griffier) en Ine Arets (ambtelijk secretaris)
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
De expertmeeting .................................................................................................................................................. 2 1. Opening en mededelingen.............................................................................................................................. 2 2. Pleegkind en ouder(s)..................................................................................................................................... 2 3. Historie, feiten, cijfers en vormen.................................................................................................................... 5 4. De Thematafels .............................................................................................................................................. 8 5. Terugkoppeling en plenaire discussie........................................................................................................... 13 6. Conclusies en aanbevelingen ....................................................................................................................... 18 60
De expertmeeting: Inleidingen: Opening door dagvoorzitter, Leike van Os Inleiding Pleegkind en Ouder(s), Wilma Duitscher Historie, feiten, cijfers en vormen, Mariska de Baat …Pauze…
70
Thematafels: (1) Financiering, kwaliteit en effectmeeting (2) Pleegzorg, onderdeel van de keten (3) Succesfactoren en verbeterpunten Terugkoppeling en plenaire discussie Conclusies, aanbevelingen Afsluiting
80
90
100
110
1. Opening en mededelingen Peter van Corler (raadslid) bijt het spits af met iedereen welkom te heten in de raadszaal van de gemeente Utrecht en licht toe hoe deze expertmeeting tot stand is gekomen na een gesprek van hem met twee pleegouders van De Rading. De idee was uitgebreider aandacht te besteden aan de pleegzorg nu de transitie gaande is in de zorg. De vraag was ook wat de gemeente met een expertmeeting zou kunnen. Hij is benieuwd naar het resultaat van deze ontmoeting en geeft het woord aan de dagvoorzitter. De dagvoorzitter, mevrouw Leike van Os heet op haar beurt iedereen welkom en stelt vast dat vanmiddag veel mensen met verschillende achtergronden elkaar in deze zaal ontmoeten die allemaal iets met pleegzorg hebben. Zij noemt die verschillende achtergronden: pleegouder, pleegkind, pleegzorg of jeugdprofessional, de politicus, de ambtelijke ondersteuning. Zij verwacht dat daarmee de pleegzorg vanuit uiteenlopende perspectieven bezien zal worden. Zij nodigt de aanwezigen van harte daartoe uit. Zij constateert dat geen van de aanwezigen bezwaar hebben tegen directe geluid- en beelduitzending van deze bijeenkomst. Overigens kondigt zij de inleidingen aan van Wilma Duitscher (Pleegouder en lid van de pleegouderraad van De Rading) en Mariska de Baat (Van het Nederlands Jeugdinstituut). Zij geven de aanwezigen informatie waarmee zij bij de thematafels zullen aanschuiven. Wilma heeft haar beide pleegkinderen meegenomen, Abdeslam en Sabrin. Zij zijn beschikbaar voor vragen direct na de inleiding van Wilma. 2. Pleegkind en ouder(s) (Inleiding van Wilma Duitscher namens de pleegouderraad van De Rading.) Wilma Duitscher kondigt aan een beeld te zullen schetsen van wat een pleegouder tegenkomt. Zij verwacht daarmee niet aan iedere pleegouder recht te zullen doen. Zij brengt in wat zij graag namens de pleegouderraad voor het voetlicht wil brengen. Haar pleegkinderen willen graag vragen beantwoorden naar hoe het is om pleegkind te zijn, niet waarom zij pleegkinderen zijn. Zij toont een video met pleegouders die wezenstrekken noemen van hun pleegouderbestaan: het gaat om gewone dingen in het dagelijks bestaan, zorgen dat een kind kan opbloeien, duidelijk maken dat de kinderen er mogen zijn, kinderen zelfvertrouwen geven, als het goed gaat met de kinderen kunnen ze de stap terug naar hun eigen huis maken. Enkele andere frases uit de video: elk jaar een nieuwe voogd, “stabiele factor in het leven van de kinderen”, “voor hen het geheugen en de herinnering zijn”, “vragen op het juridische en financiële vlak beantwoorden”, “het kan zich voordoen dat pleegouders met kinderen te maken krijgen die zich niet kunnen hechten”, “pleegouders moeten sterk zijn maar zich ook kwetsbaar kunnen opstellen”, “de kinderen kunnen soms verward terugkomen van familiebezoek”, “lastig is aan pleegzorg te accepteren dat na het pleegouderschap de pleegouder het kind moet loslaten, ook al heb je niet veel vertrouwen in de situatie waarin ze terecht zullen komen”. Wilma gaat vervolgens in op drie punten in haar presentatie: (1) waarmee pleegouders te maken kunnen krijgen, (2) de transitie die gaande is, (3) de rol van de gemeente in de transformatie. Pagina 2 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
120
130
140
150
160
170
Een pleeggezin is naast een gewoon gezin ook een gezin met onvoorziene ervaringen. Een pleeggezin kan een pleegkind een gewoon gezin bieden. Uiteindelijk blijkt dan toch dat een pleeggezin niet een gewoon gezin is. Het streven is om zo spoedig mogelijk wel een gewoon gezin te zijn nadat het pleegkind in het gezin is opgenomen. Zij krijgt vaak signalen over verkeerde beeldvorming over wat een pleeggezin is. Mensen denken dat het toch eenvoudig is gewoon voor een kind te zorgen. Uit cijfers blijkt dat 50% van de kinderen ernstige gedragsproblemen hebben. Ze noemt enkele voorbeelden van ervaringen die de kinderen achter de rug hebben wanneer zij in het pleeggezin terecht komen. Pleegouders zullen de kinderen moeten begeleiden op de gevolgen van de ingrijpende ervaringen die zij hebben meegemaakt. Het is van belang om ervoor te zorgen dat het pleeggezin de kinderen de rust geeft die nodig is om zich verder te ontwikkelen en de gebeurtenissen in hun leven te verwerken. Pleegkinderen hebben gemiddeld tussen de twee en de zes gedragsproblemen. 70% van de pleegouders ervaart de gedragsproblemen van de kinderen. Die hebben te maken met een gebrek aan hechting, met een eerder gebrek aan aandacht, en met problemen in het sociale verkeer. De zoektocht naar hulp is belangrijk. Door de problemen hebben pleegouders contacten met therapeuten, maken zij interventies mee waarmee een doorsnee gezin ook wel eens te maken heeft, maar niet in die mate waarin pleegouders te maken hebben met interventies. Pleeggezinnen krijgen een netwerk erbij. Dat kan soms heel leuk zijn. Wanneer ouders het fijn vinden dat hun kinderen in het pleeggezin komen wonen, is het prettig om onderling af te stemmen. Het is anders wanneer de familie in Groningen woont. Dan is halen en brengen van het pleegkind een belasting voor het pleeggezin. Pleeggezinnen krijgen te maken met gezinsvoogden. Die maken deel uit van het extra netwerk. Een van de belangrijkste onderzoeken is voor Wilma het onderzoek “Pleegouders het investeren waard”. Uit dat onderzoek blijkt dat de belangrijkste klacht van pleegouders is, dat er zoveel gewisseld wordt rond voogden en pleegzorgmedewerkers. Pleeggezinnen krijgen te maken met opa's, oma’s, andere familieleden, andere gezinsstructuren, de oude vriendjes en vriendinnen. In het geval van haar pleegkinderen is er ook sprake van een andere geloofsovertuiging. Zij gelooft niet maar haar pleegkinderen zijn islamitisch. Zij weet heel veel niet over de islam. Van belang is daarover wel het nodige aan de weet te komen. Veel kinderen hebben een achterstand. Ze zijn bijvoorbeeld niet ingeënt. Ze hebben nog nooit een tandarts gezien. Ze kunnen niet zwemmen. Het gaat dan om zaken die pleegouders vaak als vanzelfsprekend ervaren en die niet vanzelfsprekend zijn voor pleegkinderen. Pleegouders kunnen te maken krijgen met kinderen die geen ziektekostenverzekering hebben, die geen identiteitsbewijs hebben, kinderen die geen verblijfsstatus hebben. Als het gaat om juridische zaken had Wilma voordat ze pleegouder werd nooit gehoord van O.T.S. en van allerlei zaken die te maken hebben met de correspondentie van de kinderrechter. Pleegouders zullen zich moeten verdiepen in dergelijke zaken. Soms gaat het om ernstige kwesties. 66% van de pleegkinderen valt onder een juridische maatregel, O.T.S of een voogdijmaatregel. Pleegouders worden beschouwd als geen cliënt. Zij vallen eigenlijk nergens onder. Ouders zijn cliënt, de pleegouders niet. Pleegouders hebben een pleegzorgcontract, waarvan zij de ervaring heeft dat daarin veel onduidelijkheden zitten. Ze noemt als begrip bijvoorbeeld lichamelijke en geestelijke integriteit. Het zijn vaak begrippen die zij zich eigen moest maken aan het begin van haar pleegouderschap. Als het gaat om financiële aangelegenheden, vindt Wilma het ongelofelijk op hoeveel partijen en op hoeveel regelingen de pleegouders een beroep kunnen doen. Weinig mensen blijken dan van de hoed en de rand te weten. Het is vaak aan de pleegouder om dit alles uit te zoeken. Zij heeft dat als vreemd ervaren. Zij zou het fijn vinden wanneer op dit vlak meer proactieve hulp zou bestaan. Er zijn pleegzorgorganisaties die eerst doen en dan zien wat ze voor de kiezen krijgen. Het zou prettig zijn wanneer zij haar pleegkinderen zou kunnen adviseren om gebruik te maken van voorzieningen die zij nodig hebben. Feitelijk is transitie nog maar kort bezig. Zij weet als pleegouderraadslid dat drie jaar geleden de eerste geluiden over de transitie werden gehoord. Toch overvalt de transitie haar. 66% van de pleegouders is niet of onvoldoende hiervan op de hoogte. Bijna de helft van de pleegouders maakt zich zorgen over de veranderingen die op stapel staan. Veel mensen weten niet wat de transitie precies inhoudt. Een trend is te zien waarin voorzieningen worden gesloten. Een verschuiving vindt plaats van geld, dus ook van hulp en van zorg. Dat heeft tot gevolg dat ook voogden wel eens moeten zeggen niet precies te weten hoe iets precies geregeld is. Wanneer zij vragen heeft, wil ze graag concrete antwoorden. Wanneer zij vragen heeft aan een voogd, wil zij graag iets terugkrijgen waardoor zij het signaal krijgt dat iemand begrijpt waarmee zij zit. “Eén gezin, één recht” vond zij een fantastisch idee. In verschillende regio’s bestaan verschillende rechten. De idee was wat haar betreft één aanspreekpunt. Zij verwacht dat het zo goed komt in de toekomst. Maar dit is nu wel een probleem. Het blijkt dat het heel erg moeilijk is om pubers geplaatst te krijgen in pleeggezinnen. Die hebben heel veel hulp nodig én de structuur van een gezin. Dan bestaat nog het probleem van de 18-plussers. Die gaan op zichzelf wonen. Uiteindelijk gaat het 18 worden geleidelijk, maar als het moment daar is, valt dat koud op je dak. Er zijn weinig mogelijkheden voor 18-plussers om een plek te vinden. Veel van hen kunnen niet naar huis. Zij kunnen niet naar ouders toe en ze kunnen vaak niet bij het pleeggezin blijven. Daarover maakt de pleegouderraad zich zorgen.
Pagina 3 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
180
190
200
210
220
230
Als het gaat om de transformatie, is het de vraag welke rol de gemeente op zich zou kunnen nemen. Zij heeft dan vier punten die zij vandaag zal noemen. Zij zal die punten neerleggen op de thematafels: de gemeente zou (1) een visie kunnen hebben op pleegzorg, (2) stimulator kunnen zijn van innovaties, (3) de bestuurder zijn van samenwerking tussen professionals en allerlei organisaties en (4) de bewaker kunnen zijn van kwaliteit. Met betrekking tot kwaliteit telt het volgende vragen: wanneer vinden we iets goeds en wanneer vinden we iets goed genoeg? De VNG heeft de Handreiking Pleegvergoeding uitgebracht. Die handreiking beantwoordt aan de behoefte bij pleegouders. Die handreiking geeft gemeenten handvatten om een aantal zaken op te pakken. Ten slotte concludeert zij dat de mens centraal staat in de pleegzorg. Wilma Duitscher nodigt de aanwezigen uit vragen te stellen. Peter van Corler (raadslid) vraagt aan de pleegkinderen of zij voldoende ondersteuning en begeleiding krijgen of hebben gekregen. Of hebben ze minder aandacht nodig van mensen die zich ermee bemoeien? Abdeslam licht toe dat hij in het pleeggezin een pleegzorgmedewerker krijgt en een jeugdzorgvoogd. Hij zag de pleegzorgmedewerker vaker dan de jeugdzorgvoogd. Hij kan niet zeggen of dat voldoende is. Sabrin merkt in haar gezin niet echt veel hulp van de voogd. De voogd doet veel achter de schermen. Zij regelt zaken met de rechter en lost problemen op voor het met vakantie gaan. De pleegzorgmedewerker komt één keer in de twee maanden langs. Of er is mailcontact. Bij iets dat uit de hand liep, is de medewerker er desnoods de volgende dag. Dan wordt alles besproken en zoeken zij naar oplossingen. Abdeslam zet uiteen dat het er ook aan ligt op welk moment hij hulp nodig heeft; hij heeft niet elke dag hulp nodig. Bouchra Dibi (raadslid) vraagt of de kinderen tegen cultuurverschillen aanlopen of tegen zaken die te maken hebben met het geloof. Vinden zij dat het beter kan of loopt het juist heel goed? Abdeslam antwoordt dat hij ook bij zijn vader woont. Zijn vader is Marokkaans. De structuur bij zijn vader is iets strenger dan bij Wilma en Michiel. Wanneer hij bij zijn vader is geweest, heeft hij meer het Marokkaanse, is hij strenger. Bij Wilma en Michiel praat hij altijd netjes. Dat botst soms. Ook bij de viering van Ramadan gaat het vaak om andere tijden opstaan en naar bed gaan. Wanneer ze dan te laat naar bed gegaan zijn, worden ze in de ochtend niet gemakkelijk wakker. Bouchra Dibi (raadslid) vraagt wat dan beter zou kunnen. Ze vraagt of hij advies heeft. Abdeslam heeft geen advies. Wanneer het tijd is om naar hun vader te gaan, gaan ze de Ramadan daar vieren. Dan is het gezelliger omdat dan de familie bijeen is. Iedereen viert dan de Ramadan. Wilma en Michiel eten om 19.00 uur. Zij mogen volgens de Ramadan pas om 22.30 uur eten, bijvoorbeeld. Dat is dus anders. Sabrin merkt op dat het ook per persoon verschilt. Zij heeft het hiermee veel moeilijker gehad dan Abdeslam. Zij leefde echt in twee werelden: de islamitische en de Nederlandse. Zij wist niet precies wat zij wilde. Door haar heen gingen ook gedachten als dat zij niet geloofde. Dat was op haar 11e/12e jaar. Zij wist niet wie Allah was. Zij ging daarvoor te vroeg naar het pleeggezin. Daarvoor woonde zij vanaf haar achtste twee jaar in een kindertehuis. Zij had de kennis niet die de andere Marokkaanse kinderen wel hadden. In het kindertehuis woonde ze met 10 kinderen van allemaal andere afkomst. Zij wist niet wie zij was. Ook nu nog vraagt zij zich soms af wat zij wil. Eergisteren was zij bij haar vader. Dat vond zij leuk. Ze vindt het ook fijn om te kunnen afwisselen. Het gaat om andere, om verschillende denkwijzen. Die denkwijzen botsen. Dat kan ook soms uitmonden in ruzies. Dan zijn er veel onderwerpen waarover niet te praten is. Zij ervaart een schaamte in de Marokkaanse cultuur waar niet doorheen te komen is. Het gaat dan vaak om hele kleine dingen die niet te bespreken zijn in de Marokkaanse cultuur. In het pleeggezin is dat open, kan zij er veel meer uitgooien. Zij ervaart dat als lastig. Bouchra Dibi (raadslid) vraagt of Sabrin en Abdeslam achteraf gezien liever in een islamitisch gezin waren geplaatst. Of maakt het ze niet uit? Zij brengt deze vraag in verband met identiteit. Sabrin antwoordt dat het leven voor haar dan veel gemakkelijker was geweest. Ook voor haar ouders, maar ook voor de kinderen. Het leven wat ze nu heeft geleid overkwam haar. Zij zegt: “Het is niet erg dat het is gebeurd. In alles vind je een weg.” Abdeslam kent niet beter. Hij is op zijn zevende uit huis gezet. Hij heeft die overgang niet bewust meegemaakt. Voor die tijd wist hij amper over de verschillende culturen. Hans Stahl (fractiemedewerker) verneemt van Wilma Duitscher dat de frase over de opluchting van haar over de Handreiking van de VNG niet anders moet worden opgevat dan zoals zij dat heeft gezegd. Zij vond dat een goed stuk. Veel was voor haar te herkennen. In deze handreiking staan veel nuttige zaken waarover ook zij van mening is dat gemeenten daarmee aan de slag moeten. Judith Tielen (raadslid) vraagt hoe het gaat met het maken van keuzen die voor kinderen heel belangrijk zijn, zoals schoolkeuze. Waar liep het pleeggezin tegenaan? Wat liep goed en wat zou anders kunnen? Wilma Duitscher licht toe dat schoolkeuze formeel gezien een taak van de voogd is. Dat is niet werkbaar. Zij kan de voogd vragen mee te gaan naar alle open avonden omdat zij naar een MBO moet. Dat doet zij in principe in
Pagina 4 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
240
250
260
270
280
290
overleg met de kinderen en hun vader. De vader heeft ook nog gezag. De vader gaat bij zijn kinderen na of zij de school een goede vinden. Dat blijft in het gezin. Het doet de familie verdriet dat het pleeggezin een brief moet vragen van jeugdzorg om de kinderen op vakantie met hen mee te laten gaan. Eén keer heeft zij Sonja gebeld vroeg in de ochtend toen zij al bij de douane was. Die heeft met de douaneambtenaar gesproken. Het gaat om zaken waardoor het kind het gevoel krijgt er niet bij te horen. De kinderen horen wel bij het gezin en bij hun ouders. Zij leven in twee gezinnen. Over de besluitvorming bij Jeugdzorg is nog heel lang te spreken. Vaak verloopt die besluitvorming heel ingewikkeld. Zij voert over enkele zaken discussies met De Rading. Zij gaat ook met de Rading mee naar jeugdzorg. Overleg vindt plaats van Bureau Jeugdzorg met Samen Veilig, bijvoorbeeld over een collectieve ziektekostenverzekering waarin een aantal zaken niet gedekt zijn terwijl bekend is dat 80% van de pleegkinderen hechtingsproblematiek heeft en 70% aandachtsproblemen. Zij vindt dat niet bedrijfsmatig denken. Er zou voor gezorgd kunnen worden dat de collectieve verzekering passend is. Veel meer zaken zijn te verbeteren. Leike van Os stelt voor die en dergelijke zaken te bewaren voor bespreking aan de thematafels. 3. Historie, feiten, cijfers en vormen Inleiding door Mariska de Baat Mariska de Baat neemt haar gehoor mee in de wereld van de pleegzorg. Zij gaat in op de pleegzorg en op de vraag over wat uit onderzoek bekend is over hoe ervoor te zorgen dat de pleegzorgplaatsing een succes wordt. Om de pleegzorg een gezicht te geven, toont zij een video. Om wie gaat het in deze zorg? In de video komen kinderen aan het woord: “mijn moeder kon niet voor mij zorgen”, “mijn moeder zie ik een keer in de maand en mijn vader één keer in de twee weken.” Een pleegzorgbegeleider zegt “we geven er de voorkeur aan dat kinderen thuis kunnen blijven wonen. Zo mogelijk ontlasten we de biologische ouders even.” En een andere begeleider zegt: “we bieden de kinderen stabiliteit zo dat ze zich op een goede manier kunnen ontwikkelen.” “Er zijn steeds nieuwe pleegouders nodig. We faseren de zorg, bijvoorbeeld voor een of twee dagen per week, of voor de vakantieperiodes.” “Het gaat er om de kinderen niet te laten zorgen voor de ouder die even hulp nodig heeft.” Een kind zegt: “Ik mag hier wat ik bij mijn echte ouders ook mag. Dat voelt als thuis.” Een ander kind zegt: “ik krijg meer aandacht.” Mariska benadrukt dat het bijna altijd wenselijk is om zoveel mogelijk er aan te doen dat kinderen thuis kunnen opgroeien. Wat zij vertelt over pleegzorg, is niet ingegeven doordat zij vindt dat het goed is voor kinderen om uit huis te gaan. Los daarvan is het soms niet mogelijk om de kinderen thuis te houden. In 2006 is een onderzoek gedaan naar de redenen van de uithuisplaatsing. De drie belangrijkste redenen, waren: (1) Pedagogische onmacht van ouders. Dat houdt in niet goed de grenzen kunnen stellen aan het gedrag van het kind. (2) Verwaarlozing, in fysiek en in emotioneel opzicht. Het kind niet de liefde, warmte en aandacht kunnen geven waaraan het behoefte heeft. (3) Verslavingsproblemen van de ouders kunnen een rol spelen in de beslissing een kind niet langer thuis te laten wonen. In de Jeugdwet is vastgelegd dat wanneer kinderen dan toch uit huis geplaatst moeten worden, de voorkeur uitgaat naar een pleeggezin of een gezinshuis, tenzij een leefgroep in het ontwikkelingsbelang van het kind is. In de meeste gevallen gaat de voorkeur uit naar een gezinssetting. Die dient de ontwikkeling van het kind meestal het beste. Het gaat vaak om een groep kwetsbare kinderen. Die hebben dan ingrijpende ervaringen opgedaan zoals mishandeling, verschillende overplaatsingen, andere traumatische ervaringen. Nu is te zien dat veel residentiële zorg wordt afgebouwd. Dat heeft tot gevolg dat de pleegzorg in gezinnen zwaarder wordt. Zo komen kinderen met zwaardere problemen in pleeggezinnen te wonen zoals kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en die slachtoffers zijn van verwaarlozing. Hechtingsproblemen komen vaak voor bij pleegkinderen. Dat houdt in dat ze zó teleurgesteld zijn in hun opvoeders, dat ze het vertrouwen in hun opvoeders hebben verloren en dat het voor hen heel moeilijk is om een emotionele band aan te gaan met hun opvoeders. Dat heeft gedragsproblemen tot gevolg, trauma's die verwerkt moeten worden. Dit alles blijkt uit onderzoek. Tegelijkertijd biedt een pleeggezin kans op herstel. Kinderen krijgen zo positieve ervaringen. Ze gaan een veilige relatie aan met andere opvoeders. Die kunnen ervoor zorgen dat ze weer vertrouwen krijgen in hun primaire sociale omgeving. Die kunnen met hun gedrag de kinderen ervan overtuigen dat het vertrouwd is en veilig om wel een hechting aan te gaan. Zij geeft haar gehoor ook mee dat het heel vaak voorkomt dat alleen een ander gezin niet genoeg is. Er kan andere hulp nodig zijn, juist om de kinderen te helpen zich verder goed te ontwikkelen en de problemen op te lossen die er al dan niet nog zijn. Haar is gevraagd kort iets te vertellen over de historie van de pleegzorg. Ver in het verleden werden pleeggezinnen alleen benut voor vondelingen en in criminele kringen voor heropvoeding. Vanaf de 20e eeuw werden kinderen uit huis geplaatst omdat ze het op de een of andere manier niet goed hadden bij hun ouders.
Pagina 5 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
300
310
320
330
340
350
360
Zij vindt dit een interessante verschuiving. Destijds gingen de kinderen permanent uit huis en hadden ze zo min mogelijk contact met de ouders. Tegenwoordig is te zien dat de inzet is gericht op samenwerking tussen ouders en pleegouders. Uit de meest recente cijfers uit 2013 blijkt dat het gaat om ruim 21.000 kinderen die opgroeiden in een pleeggezin. Iets meer dan 40% daarvan woonde bij familie of bekenden. De andere kinderen woonden bij een pleeggezin die geworven en voorbereid is door een aanbieder. 66% van die laatste groep kinderen zit in een gedwongen kader. Dat betekent dat de kinderrechter een beschermingsmaatregel heeft opgelegd, namelijk ondertoezichtstelling van een voogd. Mariska heeft uit Utrecht cijfers uit 2012. Destijds leefden in Utrecht 395 pleegkinderen. Zij vindt het een stuk interessanter om te kijken naar verhoudingen dan om aantallen. Verhoudingsgewijs is dit aantal ongeveer gelijk aan het landelijke; op de 1000 kinderen van 0-18 jaar, zijn zowel landelijk als in Utrecht ongeveer vijf pleegkinderen. Heel veel variatie bestaat in de pleegzorg. Er is niet één vorm van pleegzorg maar er zijn heel veel verschillende vormen. Allereerst is te zien dat het doel kan variëren. Grofweg is dan een tweedeling te maken: (1) De pleegzorg als middel in de hulpverlening. De pleegzorg is dan tijdelijk met als doel te onderzoeken of een kind weer terug naar huis kan en ondertussen hulp te bieden is op de gewenste veranderingen die nodig zijn om terugkeer in het gezin daadwerkelijk te realiseren. (2) Pleegzorg als opvoedingsvariant. Wanneer op enig moment besloten is dat het kind om welke reden dan ook niet meer terug kan naar huis, is het de bedoeling het kind te laten opgroeien in een pleeggezin. Dan is het doel om een veilige plek te bieden. De vorm kan variëren: (1) voltijds (24/7) in een pleeggezin of (2) deeltijd in een pleeggezin, bijvoorbeeld in het weekend, in de vakantie om of het kind of de ouders tijdelijk te ontlasten zodat het kind wel thuis kan blijven en het kind alleen op die momenten naar een pleeggezin gaat. De bronnen voor het pleeggezin kunnen variëren: (1) uit het bestand van de pleegzorgaanbieder. Het pleeggezin is dan verworven, en geschikt bevonden om begeleiding te krijgen. (2) netwerkpleegouders: familie, vrienden, bekenden van de pleegkinderen en de houders. Dat kan bovendien (I) informeel geregeld zijn of (II) formeel via het netwerk pleegzorg waarop ook begeleiding is geregeld door een aanbieder van de netwerkpleegouders. De vraag wie over de pleegzorg beslist, beantwoordt Mariska als volgt: (a) Vrijwillig. Daarvoor is de medewerking van de ouders noodzakelijk. (b) Onvrijwillig - de kinderrechter heeft dan het besluit genomen dat de kinderen beter af zijn met een uithuisplaatsing ondanks dat de ouders het niet willen. Ook bestaan innovatieve vormen van pleegzorg. Zojuist noemde ze de informele netwerken. De vraag is dan wanneer van die informele mogelijkheid gebruik te maken is. Voor welke kinderen is wel formele pleegzorg nodig? Zij heeft hierop geen eenduidig antwoord. Te zien is dat steeds meer innovatieve vormen van pleegzorg ontstaan: steungezin, meedenkgezin, welkomstgezin - allemaal vormen waarbij de kinderen wel thuis blijven wonen, maar waarbij de kinderen één of twee dagdelen per week terecht kunnen in een ander gezin, óf om zelf op adem te komen, óf zo dat de ouders op adem kunnen komen. Mariska gaat dieper in op de netwerkpleegzorg. Dit is een belangrijk gegeven in de transformatie: zoveel mogelijk oplossingen vinden in het eigen netwerk. Het is mooi wanneer die mogelijkheid bestaat. Lang niet voor alle kinderen is dit een goede oplossing. Zaken als veiligheid et cetera spelen daarin een rol. De vraag wat blijkt uit onderzoek wat nodig is om van de pleegzorgplaatsing een succes te maken, beantwoordt Mariska als volgt. Allereerst merkt zij dan in algemene zin op dat pleegzorg goedkoper is dan een plaatsing in een gezin of in een leefgroep. Tegelijkertijd is dat wat haar betreft ook niet wenselijk om in alle gevallen alle kinderen in een pleeggezin te plaatsen. Zij denkt dat wanneer kinderen een te heftige problematiek hebben voor een pleeggezin en het bijvoorbeeld misgaat, dat alleen de problemen zou vergroten en dat zou dan weer de kosten doen oplopen. De beste zorg is de zorg die het beste past bij wat een kind op het moment van de beslissing nodig heeft. Haar boodschap is dat het belangrijk is om aan te sluiten bij de behoeften van het kind. Die behoeften hebben ook te maken hebben met de ontwikkeling van het kind. Zij heeft drie thema's gekozen waarover uit onderzoek het nodige vertellen is. (I) Zijn een pleegpapa en/of -mama voor handen die goed voor mij kunnen zorgen? De pleegouders zijn de spil van de pleegzorg. In dit verband noemt zij netwerkonderzoek. Dat is de eerste stap; (1) nagaan of in het primaire netwerk van de kinderen, familie, vrienden, buren de zorg op zich kunnen nemen. En (2) zijn deze mensen ook geschikt om dat te doen? Tegelijkertijd bestaat de ervaring dat deze mensen niet in alle gevallen te vinden zijn. Dan is (3) de werving van pleegouders ontzettend belangrijk. Een goede match is te maken met een pool van pleegouders met allerlei verschillende kwaliteiten en verschillende eigenschappen om uit te kiezen. Het gaat dan om een goede voorbereiding van het pleeggezin op wat hen te wachten staat. Het is niet zo dat ieder pleeggezin voor elk pleegkind kan zorgen. De eigenschappen van de pleegouders zijn heel belangrijk. Dat bepaalt vaak wat de pleegouders het pleegkind kunnen bieden, of ze kunnen aansluiten bij de behoeften van het kind. De officiële match is daarbij heel belangrijk. Degene die de match maakt, verzamelt de informatie, inventariseert de wensen van alle betrokkenen, of er een klik is, of pleegouders en -kinderen zich prettig voelen bij elkaar.
Pagina 6 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
370
380
390
400
(II) Verheldering van het perspectief Wanneer kinderen naar een pleeggezin gaan, is het de bedoeling om toe te werken naar terugkeer naar het gezin van de biologische ouders. Minimaal is te onderzoeken of terugkeer mogelijk is. Tegelijkertijd is bekend uit onderzoek dat het heel schadelijk is voor kinderen om lange tijd in onzekerheid te verkeren over waar zij zullen opgroeien. Het is ontzettend belangrijk om vanaf dag één te investeren in het perspectiefonderzoek, gezamenlijk uit te zoeken of de kinderen weer terug kunnen en ondertussen ook intensieve hulp aan ouders te bieden is om hen te helpen veranderingen te realiseren die nodig zijn om terugkeer mogelijk te maken en de biologische ouders de kans te bieden voor hun eigen kinderen de zorg weer op te nemen. (III) De continuïteit van de plaatsing Uit onderzoek is bekend dat overplaatsing heel schadelijk is voor kinderen. In de praktijk wordt een derde van de kinderen tussentijds overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Wanneer het op enig moment niet meer goed gaat in het pleeggezin en de kinderen moeten in een ander gezin geplaatst worden, brengt dat extra gedragsproblemen met zich mee. Wanneer kinderen ouder zijn dan 10 jaar, heftige gedragsproblemen hebben en meerdere overplaatsingen hebben meegemaakt, is het risico dat het misgaat in een pleeggezin tien keer zo groot. Mariska benadrukt op deze manier dat het niet vanzelfsprekend is dat het goed gaat met de kinderen in een pleeggezin. Het is heel belangrijk dat daaraan aandacht wordt besteed en hoe ervoor te zorgen is dat het kind op een stabiele plek terecht komt. Allereerst zal dan gekeken moeten worden naar of het pleeggezin de juiste plek is. Wanneer veel overplaatsingen plaatsvonden, is het nog maar de vraag of een pleeggezin de goede oplossing is. Wanneer dan toch nog voor een pleeggezin wordt gekozen, is een hele goede en intensieve begeleiding noodzakelijk. Te denken valt ook aan steun voor pleegouders op hun beslissingsvaardigheden. Interventies zijn mogelijk om kinderen te leren met bepaalde problemen beter om te gaan. Belangrijke onderwerpen in dit verband zijn (a) Het gedrag van het pleegkind en de opvoedvaardigheden van de pleegouders. De opvoedvaardigheden houden dan verband met het antwoord op de vraag of de pleegouders goed kunnen omgaan met het gedrag van het kind. (b) De samenwerking tussen de ouders en de pleegouders. Het is nogal wat om te accepteren dat een ander gezin voor je kind gaat zorgen. Hoe moeilijk is het dan om met elkaar te gaan samenwerken. Hoe moeilijk is het om de ouders van het kind een plek te geven in je gezin – daarbij heerst dan het besef dat die ouders niet altijd het beste voor hun kind hebben gedaan. En (c) de samenwerking tussen hulpverleners is belangrijk voor de continuïteit. Bijvoorbeeld de samenwerking tussen de voogd en de pleegzorgbegeleider, en de samenwerking tussen pleegouders en de pleegzorgbegeleider. Mariska voegt hieraan de eigen kinderen van de pleegouders toe. Die spelen een ontzettend belangrijke rol in de pleegzorgplaatsing. Wanneer de pleegzorgouders het gevoel hebben dat de plaatsing ten koste gaat van hun eigen kinderen, kan dat een belangrijke reden zijn om op enig moment te zeggen tot hier en niet verder. Ook dat is een belangrijk aandachtspunt. Ook in de begeleiding dient aandacht te zijn voor de eigen kinderen van de pleegzorgouders. Mariska de Baat is ervan overtuigd dat de kinderen, de ouders en pleegouders het verdienen dat de professionals er alles aan doen om de plaatsing zo goed mogelijk te laten verlopen. Zij doelt dan op de professionals in ondersteuning, in de begeleiding. Onderzoekers onderzoeken in de tussentijd de effectiviteit van de genomen maatregelen en verspreiden de kennis daarover. Zij roept de gemeente op zich optimaal in te zetten om bij de inkoop van de juiste zorg vooral óók te sturen op de kwaliteit die zo hard nodig is. Leike van Os deelt mee dat Mariska langs de thematafels zal lopen om daar eventuele vragen te beantwoorden. Zij nodigt de wethouder van Utrecht uit om inbreng te leveren die de aanwezigen kunnen meenemen naar de thematafels.
410
420
Victor Everhardt (wethouder in Utrecht onder meer op het thema Jeugd) zal niet herhalen wat alle betrokkenen in de afgelopen drie jaar met elkaar hebben meegemaakt. Vanaf 1 januari 2015 heeft de gemeente deze hele belangrijke verantwoordelijkheid gekregen. Goed aan deze expertmeeting is dat de ontmoeting juist op dit moment plaatsvindt. De gemeente is nu sinds 1 januari enkele maanden op weg en heeft enige ervaring opgedaan. De gemeente staat op het punt haar verantwoordelijkheid weer opnieuw in te vullen. Mariska sprak al over de kwaliteit die nodig is om op de juiste manier in te kopen. Dat is inderdaad de rol van de gemeente die zij vanaf 2016 en verder opnieuw gaat invullen. De vraag is dan hoe de gemeente de kwaliteit zal kunnen inkopen. De wethouder hoopt dat de thematafels de aanwezigen namens de gemeente tot de verdieping zal brengen die daarvoor nodig is. De gemeente heeft de kennis en kunde nodig van de experts. Ook de pleegouders hebben veel kennis die het gemeentebestuur hierbij kan gebruiken, om als gemeente haar rol goed te spelen. De centrale vraag is dan in deze expertmeeting hoe de gemeente haar rol het beste invult voor dit hele belangrijke onderwerp. De wet is er duidelijk over als het gaat om de positie van het pleeggezin. Het gaat om de toekomst van de pleegkinderen: de bestendigheid, die de voogd kan bieden. Die hebben allemaal te maken met hechting. De hechting komt niet tot stand bij steeds maar weer het verplaatsen van pleegkinderen. De wethouder heeft vanmiddag in een film gezien hoe moeilijk het kan zijn om de kinderen los te laten wanneer daarvoor het vertrouwen onvoldoende bestaat. Die opmerking van een direct betrokkene vindt de wethouder van
Pagina 7 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
430
440
grote betekenis. Dat betekent iets voor de kwaliteit die de gemeente moet inkopen. Die kwaliteit moet goed zijn. De pleegouders zullen in staat moeten zijn om de pleegkinderen los te laten op het moment suprème. Ook herkent de wethouder dat 50% zich zorgen maakt over de transitie, laat staan over de zorgen die bestaan over de transformatie. 50% vindt de wethouder dan een bescheiden getal. Hij hoort in het veld hierover heel veel zorgen geuit worden. Wel kan hij bevestigen dat in de afgelopen maanden veel kennis, kunde en ervaring is opgedaan. Daaruit koestert hij hoop op een toenemend vertrouwen in de aanpak. Als het dan gaat om de transformatie is stimulering van innovatie van groot belang. Bij de rol van de gemeente denkt hij ook aan sturen op samenwerking. De gemeente gaat er voor zorgen dat de zorg voor pleegkinderen gaat lukken en dat de samenwerking op een goede manier zal plaatsvinden. De gemeente gaat de kwaliteit bewaken. Hij ziet graag dat het gemeentebestuur toegang krijgt tot de ervaringsdeskundigheid van professionals en pleegouders zodat de gemeente ook daadwerkelijk kan sturen op de (bewaking van) kwaliteit. In dit verband noemt hij ook de VNG handleiding. Hij wenst de deelnemers aan deze expertmeeting voor het vervolg van deze middag een vruchtbare bijeenkomst toe. De wethouder zal vanmiddag over jeugdzorg spreken in het Provinciehuis met 26 wethouders. Andere vertegenwoordigers van de gemeente zijn aanwezig om kennis te nemen van de kennis en expertise die vanmiddag verzameld is en die in de komende tijd een rol zal spelen bij de voortgang. Leike van Os noemt de drie thematafels en de voorzitters. De thematafels zijn ervoor bedoeld om een boodschap mee te geven aan het politieke bestuur. Zij moedigt de aanwezigen aan het gesprek in te gaan en de dingen te zeggen die belangrijk zijn waarmee het gemeentebestuur iets kan.
450
460
470
480
4. De Thematafels; Tafel 3; Succesfactoren en verbeterpunten Na afloop van de thematafels schrijven de deelnemers de punten die zij van belang vinden op briefjes. Die punten worden ingeleverd bij de voorzitter en zullen als conclusies verwerkt worden in dit verslag. Het resultaat van deze bijeenkomst is een weergave van de concrete inbreng van de aanwezigen met daarbij de opsomming van de conclusies zoals door de voorzitter geformuleerd. Bas Meijer (raadslid) noemt het de uitdaging om gezamenlijk een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de succesfactoren en de verbeterpunten. De luxe in deze bijeenkomst is om net te doen alsof alles geen geld kost en puur te kijken naar de inhoudelijke prioritering. Dit gesprek zal leiden tot een wensenlijst met prioritering los van de kosten. Het mag over alles gaan, onder andere over: de begeleiding van pleegouders, de ontwikkeling van nieuwe methodieken, over zaken die de gemeente doet en over zaken die te maken hebben met Samen Veilig van Bureau Jeugdzorg. Hij stelt voor een ronde te maken langs de aanwezigen met de vragen “wat gaat goed” en “wat kan beter”. Die ronde levert de navolgende uitwisseling van informatie op: Martine Brouwer (biologische ouder) vindt dat de begeleiding van de biologische ouders beter kan. Zij mist daar de nodige ondersteuning nog wel eens. Zij maakt gebruik van netwerkpleegzorg voor haar twee zoons en voor zichzelf. Die netwerkpleegzorg gaat heel erg goed. Zij onderscheidt dit van de begeleiding die zij als biologische ouder nodig heeft. Zij vindt het ook goed dat het onderzoek begint met het nagaan of netwerkpleegzorg tot de mogelijkheden behoort. Marlous Hendriksen (pleegzorgwerker De Rading) ervaart dat iedereen op zoek is naar samenwerking ondanks de ingezette transitie en transformatie. Daaruit blijkt dat iedereen de samenwerking voor ogen heeft. Wat haar betreft zou een sneller perspectief voor de kinderen voor alle direct betrokken partijen duidelijk moeten zijn. Kinderen moeten sneller weten waar ze aan toe zijn. Jet Smit (beleidsadviseur Buurtteam Jeugdzorg en Veiligheid) herkent dat. Van belang is om duidelijk te krijgen waaraan dit ligt. Is er een methode om die duidelijkheid te versnellen? Marlous Hendriksen (pleegzorgwerker De Rading) heeft geconstateerd dat er te weinig geld is. Er is een methodiek maar die moet worden toegepast. Dat weet ieder kind. Ineke Thierauf (pleegouderraad De Rading) brengt in dat de pleegouderraad dit ook vervelend vindt. De pleegouderraad dacht dat de methodiek altijd werd ingezet bij elk pleegkind met de vraag of het pleegkind terug kan naar de eigen ouder. Wat is het perspectief van het kind? En dan blijkt er slechts geld te zijn voor tien kinderen. Majorie Visser (pleegzorgwerker De Rading) merkt op dat het uitgangspunt is altijd te kijken naar de mogelijkheid voor kinderen om terug naar huis te gaan. Daarop is een methodiek ontwikkeld om sneller de ouders te betrekken bij het proces. Zij noemt in dit verband het begrip beoordelingsboog als instrument om op alle vlakken hierop duidelijkheid te verkrijgen voor alle kinderen. Die methodiek is uitgeprobeerd in een pilot. Om dit breed toe te passen is onvoldoende geld. Nog steeds wordt wel op dezelfde manier gewerkt, uitgaande van het perspectief van het kind. Bas Meijer (raadslid) vraagt of medewerkers van het Buurtteam een perspectiefbepaling kunnen doen. Ineke Eckhardt (Youké) licht toe dat dit afhangt van de provincie. Niet bij elk Buurtteam zijn medewerkers van Youké geplaatst. Michelle de Jong (pleegzorgwerker De Rading) licht toe dat het niet mogelijk is om de beoordelingsboog in haar eentje uit te voeren. Zij heeft daarbij haar team nodig en haar teamleider. Met haar teamleider en met de Pagina 8 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
490
500
510
520
530
540
organisatie heeft zij al tientallen jaren ervaring. Wat zij ziet, hoort en doet, geeft een beeld. Dat beeld zorgt ervoor dat iedereen gaat kijken inclusief de voogd, de casemanager of de buurtteammedewerker naar in welke mate het perspectief van “terug naar het eigen gezin” verantwoord is. De vraag moet ook worden beantwoord wat ouders nodig hebben om ervoor te zorgen dat dit perspectief van terug naar het eigen gezin verantwoord is. Desgevraagd bevestigt zij dat daarvoor meerdere invalshoeken nodig zijn. Maarten van Ooijen (raadslid) verneemt desgevraagd dat het geen zin heeft om het verschil met de oude systematiek te expliciteren. Ineke Eckardt (Youké) licht toe dat de beoordelingsboog ontwikkeld is in Amsterdam. Amsterdam heeft een grote pleegzorgorganisatie. Daar zijn gesprekken gevoerd met alle betrokkenen, ook met het toenmalige Bureau Jeugdzorg. Uit die gesprekken is de methodiek ontwikkeld. De uitvoering van die methodiek kost heel veel tijd. Daarbij kost de begeleiding van een gezin ook heel veel tijd. De pleegzorgmedewerker moet met deze methodiek veel meer werk doen. Als het gaat om hulp en ondersteuning aan de biologische ouders om ervoor te zorgen dat ze kunnen gaan werken aan wat van hen gevraagd wordt, moet die hulp en ondersteuning toevallig ook maar net voor handen zijn. De partners die samenwerken zijn het er over eens. Na een half jaar kan een besluit genomen worden. Dat besluit is inderdaad niet door één iemand te nemen. Daarvoor zijn heel veel anderen nodig, inclusief een gedragswetenschapper. Maarten van Ooijen (raadslid) verneemt desgevraagd bevestiging dat het verschil uitmaakt dat nu heel veel meer mensen betrokken zijn bij het proces. Sophie Rotteveel antwoordt dat de zorg daarnaast veel meer gestructureerd is dan voorheen het geval was. Eerder werd een bezoek gebracht aan het biologisch gezin voor het verlenen van hulp om na te gaan of het kind terug naar huis kon. Dan ging de hulpverlener zelf na of het mogelijk was de ouder bepaalde vaardigheden aan te leren. Nu zit dat veel meer in de methodiek verweven met evidence based methoden, maar ook met de beoordelingsboog. Zij merkt op dat dit een hele gestructureerde manier is om alle facetten die een uithuisplaatsing met zich meebrengt op een goede manier voor het voetlicht te brengen. Normaal zaten de betrokken professionals in een teamvergadering en werd gesproken over de opvoedvaardigheden van de ouder, of de ouder zijn financiën op orde had. Dat was een ingewikkeld aandachtsgebied om over het totaal goed een oordeel te kunnen vellen. Bas Meijer stelt vast dat de conclusie is sneller perspectief te bieden met toepassing van de juiste methodiek. Dat is in dit geval een conclusie die los staat van het financiële. Susan Boot ((net)werkpleegmoeder en coach voor pleegouder & kind) begrijpt dat de beoordelingsboog hierin een cruciaal gegeven is. Zij verneemt dat dit de gangbare methode is. Marjorie Visser (pleegzorgwerker De Rading) denkt dat ze bij De Rading de continuïteit zo goed mogelijk voor ogen gehouden wordt. Dat is niet altijd mogelijk. Dat is wel de inzet en intentie. Gezien wordt dat het werkzaam is met een begeleider die het proces met pleegouder & kind kan volgen. Wilma Duitscher (pleegouder en lid van de pleegouderraad) merkt op dat mensen toch ook van baan veranderen als het gaat om de continuïteit. Marjorie bevestigt dat. De inzet van de Rading is gericht op continuïteit in de begeleiding. Dat gaat goed. Bas Meijer constateert dat dit een belangrijk cultuuraspect is binnen pleegzorginstellingen. Hij vraagt Marjorie wat er beter kan. Marjorie Visser (pleegzorgwerker De Rading) antwoordt dat de biologische ouderbegeleiding veel tijd kost en waarvoor de Rading wel geld heeft. Toch bestaat daarvoor weinig tijd. Op het moment waarop het perspectief van het kind duidelijk is, betekent dat iets voor ouders. Óf het kind blijft in het pleeggezin, óf het gaat terug naar het biologische. Dat kan bijvoorbeeld rouwverwerking zijn en acceptatie. Die begeleiding biedt De Rading de biologische ouders dan. De ouder is in het geval het kind niet terug gaat naar het eigen gezin geen opvoedouder meer maar blijft uiteraard wel de biologische ouder. Ook dat heeft verwerking nodig. Bas Meijer krijgt bevestiging van Kitty van Niekerk (pleegzorgwerker William Schrikker Jeugdzorg) dat de WSG deze begeleiding ook geeft aan LVB-ouders. Zij voert dat zelf niet uit. Zij bevestigt dat dit een hele intensieve methode is. Bij de WSG wordt die begeleiding beperkt gegeven omdat daarvoor in beperkte mate middelen beschikbaar zijn. De ervaringen hiermee zijn positief. Zij schetst een casus en een beeld van een moeder. Uit haar woorden blijkt dat een vertaling nodig is van wat de moeder zegt naar de goede intentie die zij in feite heeft. Pleegouders moeten dat ook begrijpen en moeten die taal kunnen verdragen om een invloed te kunnen hebben op deze ouders. Dat zit ook in de methode. Pleegouders moeten ook lol hebben in het persoonlijke contact om met deze ouders een goede band te kunnen houden. Het uitgangspunt is dat de biologische ouders accepteren zelf niet voor deze kinderen te kunnen zorgen. De biologische ouders zijn en blijven belangrijk voor de kinderen. Dat belang moet gezamenlijk vorm worden gegeven. Jet Smit (beleidsadviseur Buurtteam Jeugdzorg en Veiligheid) is van de gemeente Utrecht en werkt niet in het veld. Zij is geen pleegouder. Zij vindt deze bijeenkomst vooral geschikt om goed te luisteren. Zij heeft in haar portefeuille het onderwerp vervangende leefomgeving. Zij is met haar team een visie aan het ontwikkelen. Zij zou contact houden met de mensen die nu aan tafel zitten.
Pagina 9 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
550
560
570
Wilma Duitscher (pleegouder en lid van de pleegouderraad) vindt het van belang te beseffen dat alles goed georganiseerd is. Naar haar weten vinden geen enorme excessen plaats. Zij heeft het gevoel dat alles goed loopt. Bovendien merkt zij dat het steeds beter gaat. Zij ziet ook een groter wordende openheid. Op de vraag naar wie die openheid wordt betracht, antwoordt zij “naar de maatschappij”. Zij is zich bewuster geworden van de stakeholders in de zorg. Bij dit proces zijn vele stakeholders betrokken: pleegouders, biologische ouders. Toen zij zich hierbij betrok, waren de biologische ouders niet in zicht. Dat verandert nu enorm. Zij is zich meer en meer bewust dat ze een maatschappelijke rol te vervullen heeft waarbij heel veel stakeholders betrokken zijn. Zij zal die moeten betrekken bij haar taak. Op de vraag naar de verbetersuggesties antwoordt zij te merken dat er weinig proactiviteit is bij de professionals. Zij hoorde bijvoorbeeld van een psycholoog dat hij het kind niet mocht behandelen omdat er nog geen indicatie was en dat terwijl het kind dringend hulp nodig had. Zij vindt dergelijke zaken niet kunnen. Zodra bijvoorbeeld een hechtingsprobleem geconstateerd wordt, zou hulp geboden moeten kunnen worden. Dorini Janssen (gedragswetenschapper De Rading) sluit zich daarbij aan. Zij vindt dit aspect belangrijk. Als verbeterpunt formuleert zij dat het mogelijk is om aan de voordeur en aan de begeleiding meer te kunnen doen. Juist bij de start van de plaatsing is een aantal zaken al bekend. Vaak wachten de professionals te lang, totdat zaken verkeerd gaan. Zij noemt in dit verband het project Pleegzorg in Beeld. Zij is bij dat project zelf betrokken en is daarover erg enthousiast. De eerste resultaten zijn nu bekend. Dit zou een mooie manier kunnen zijn om direct bij de plaatsing van pleegkinderen in het pleeggezin de nodige begeleiding voorhanden te hebben. Juist dan is die begeleiding nodig. Zeker de pleegzorgbegeleiding richt zich in de eerste periode op allerlei praktische zaken, terwijl juist de relatievorming bij aanvang zo van belang is om aandacht te krijgen. Wilma Duitscher bevestigt hiermee inderdaad ervaring te hebben. Het was prettiger geweest om over enkele zaken te hebben kunnen spreken op de 10e of de 11e verjaardag van het kind, beter dan dat het kind 15 jaar is geworden. Hiervoor is extra energie nodig om dit voor elkaar te krijgen. Hans Stahl (fractiemedewerker) verneemt desgevraagd van Bas Meijer dat een zorgbeschikking sinds kort geen einddatum meer heeft. Die einddatum bestond wel met de Jeugdwet. Dat is dan nu goed geregeld.
580
590
600
Michelle de Jong (pleegzorgwerker De Rading) sluit zich aan bij wat Dorini zei over wat beter kan. Zij vindt de aanbieding bij de voordeur van meer ondersteuning op dit moment juist goed gaan. Zij heeft begrepen dat dit meer te maken heeft met de pilot. Feitelijk wordt bij de start van de plaatsing een passende interventie ingezet. Zij vindt dit heel goed en professioneel lopen, samen met de matching en de plaatsing. Zij is als pleegzorgwerker bij de start van de plaatsing betrokken, nog voordat het kind een gezin heeft. Zo komen ook pleegouders en ouders van de pleegkinderen in contact met elkaar. Eerder kwam zij pas na de matching in beeld. Dat was heel lastig vooral voor pleegkinderen van 12 jaar en ouder. Die zagen dan steeds een ander gezicht, terwijl zij als pleegzorgwerker uiteindelijk betrokken blijft gedurende het verdere proces. Abdeslam (pleegkind) vindt dat het niet alleen moeilijk is voor 12 jaar en ouder. Het gaat wat hem betreft om alle leeftijden. Michelle de Jong licht toe de groep 12-plussers te hebben genoemd omdat die aanwezig zijn bij het netwerk onderzoek. De kinderen jonger dan 12 zijn daar vaak niet bij betrokken. Sabrin (pleegkind) vult aan dat het nog lastiger is wanneer de mogelijkheid bestaat om mee te praten terwijl er niet gehandeld wordt op haar inbreng. Zij heeft het gevoel gekregen te kunnen meepraten. Daarna merkte zij dat niets gedaan werd met wat zij had ingebracht. Zij heeft dat jarenlang zo ervaren. Michelle de Jong denkt dat de directe betrokkenheid van het pleegkind met deze methode beter zal gaan. Zij herhaalt haar verbeterpunt vanuit haar perspectief als pleegzorgwerker. Bas Meijer concludeert dat wanneer kinderen iets gevraagd wordt en ze geven daarop een duidelijk antwoord, het van belang is dat vanuit de ondersteuning daarmee daadwerkelijk iets wordt gedaan. Michelle de Jong (pleegzorgwerker De Rading) vindt dat de ouderbegeleiding richting perspectief beter zou kunnen. Dan gaat het om ouders in een vrijwillig kader. Dan wordt gewerkt met de ouders aan het al of niet thuiskomen van de kinderen. Daarbij spelen zich discussies af waarbij duidelijk wordt dat het belang van de ouder niet altijd het belang van het kind is. Vaak is er te weinig tijd om de ouder echt te begeleiden in het belang van het kind en hoe in dat belang te handelen is. De vraag is ook of het ook goed is voor jezelf. Sabrin (pleegkind) noemt als voorbeeld dat haar moeder niet wist wat ze moest doen om het perspectief van het ouderschap weer terug te krijgen. Haar kinderen werden haar afgepakt. Zij wil ze graag terug maar ze krijgt ze niet omdat ze niet weet wat ze moet doen. Dat overkomt haar. Zij beschouwt dat als een fout van de begeleiding. In haar beleving had zij nu op dit moment niet in een pleeggezin hoeven te wonen. Zij licht toe dat het probleem van haar moeder gelegen is in het psychische. Wanneer iemand een psychische aandoening heeft, is het ouderschap te moeilijk én het besef dat het ouderschap is afgepakt. Feit is dat haar moeder van haar kinderen houdt. Zij weet ook wel hoe ze haar kinderen moet opvoeden, maar ze weet niet hoe ze dat moet volhouden. Zij heeft last van stemmingswisselingen. Zij heeft dan de steun nodig waardoor het goed blijft gaan. Het is niet dat ze het niet kan. Zij heeft vooral de steun nodig. Zij verwacht dat het met die steun goed zou zijn gegaan. Bas Meijer zet zijn ronde voort voor nadere inbreng op de twee vragen.
Pagina 10 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
610
620
630
640
650
660
670
Hans Stahl (fractiemedewerker) merkt op dat gesproken wordt over een nieuwe methode. Hij zou graag willen weten welke effectiviteit dat heeft ten opzichte van de oude. Gesproken wordt nu ook over geld. Wanneer die methode beter werkt, is aan de andere kant geld te besparen. Sophie Rotteveel adviseert de uitkomsten daarop te bestuderen in het rapport naar aanleiding van de pilot. Dat rapport is op te vragen bij De Rading. Kittie van Niekerk (pleegzorgwerker William Schrikker Jeugdzorg) werkt voor de doelgroep kinderen met een beperking of voor kinderen van ouders met een beperking. Zij krijgt vaak te maken met pleegkinderen die naast een trauma ook nog een beperking hebben. Zij heeft dan te maken met wat jeugdzorg te bieden heeft en de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Zij weet niet in alle gevallen waar zij moet zijn. Haar pleegouders krijgen de geldende pleegzorgvoorziening. Die is minimaal. Daarvoor is extra geld nodig. Met een PGB kon bijvoorbeeld een logeerplek geregeld worden. Bijna alle kinderen hebben een vorm van therapie nodig. In het onderwijs noemen ze deze kinderen “de vergeten groep”. Bas Meijer koppelt dit aan een zoekplaatje voor passende aanvullende zorg. Dan gaat het ook over wie wat regelt en wie wat betaalt? Kittie van Niekerk (pleegzorgwerker William Schrikker Jeugdzorg) noemt dit in dit opzicht een verslechtering. Zij krijgt het niet meer geregeld om voor haar kinderen een plek te regelen in logeerhuizen. Ze krijgt tegenwoordig ook te maken met hele ingewikkelde constructies. Ze noemt een casus waarbij ook het postcodeadres deel uitmaakt van het probleem met daarbij betrokken drie plaatsen - Apeldoorn, Arnhem en Tiel - en het kastje naar de muur. Zij heeft het gevoel als is dit erger geworden sinds 1 januari 2015 Uit de aanvullende inbreng van Wilma Duitscher concludeert Bas dat een vraagbaak nodig is die praktische informatie verstrekt over bestaande regelingen. Kittie vult aan dat het wat haar betreft zowel om het organiseren als om het bekostigen van zorg gaat. Ineke Thierauf (pleegouderraad De Rading) geeft aanvullende informatie op “de vraagbaak”. Zij heeft de indruk dat door het sluiten van allerlei instellingen, zoals de dagopvang voor kinderen die deze opvang nodig hebben, het nodig is dat aan vervanging van de functie van die instellingen wordt gedacht. Zij is bijvoorbeeld deeltijd pleegouder. Wanneer kinderdagverblijven wegvallen, doen ze een aanspraak op deeltijdpleegouders. Zij pleit ervoor veel instellingen in stand te houden. Zij is betrokken bij de organisatie “Wederzijds” in Wittevrouwen. Daar hoorde zij dat de opvang voor een autistisch kind was weggevallen. Zij is in die opvang gespecialiseerd. Dat kind komt dan nu maar bij haar. Zij merkt op dat veel instellingen worden afgestoten en dat er nu een vacuüm is. Zij vindt dat daarover goed nagedacht moet worden: wat te doen in welke gevallen? Op het moment waarop sprake is van een ingewikkelder zorgvraag voor deeltijdpleegouders, moeten die goed opgeleid worden, zoals alle andere pleegouders. Zij is nu bijna 10 jaar deeltijdpleegouder. Zij bezoekt nu een leuke cursus bij Marjorie over het opvoeden van pubers. Zij had dergelijke informatie veel eerder willen weten. Ze heeft daarom ook gevraagd. Zij vindt dat voor het volgen van een opleiding deeltijdpleegouders veel meer mogelijkheden moeten krijgen. In Nederland is voor deze doelgroep veel beschikbaar. Dat kost geld. Dat is er niet. Zij denkt dat bij een investering, die investering er dubbel en dik uitgehaald zal worden vanwege de betere resultaten. Over deze informatie wordt nader doorgesproken. Ineke Thierauf heeft de indruk dat de houding ontbreekt om innovatieve manieren te zoeken om pleegouders te begeleiden. Zij denkt daarbij onder meer aan de opvang van pubers en van kinderen in kindertehuizen. Deeltijdpleegouderzorg kan veel vaker worden ingezet om de kinderen bij de wisselingen die ze meemaken een plek te geven waar ze veilig zijn en waar ze het gevoel hebben dat van hen gehouden wordt. Zij is er over verbaasd hoe weinig kinderen in haar groep bij “wederzijds” naar deeltijdpleegouders gaan. Bas Meijer toetst of hij terecht een tegenstelling heeft gehoord. Hij hoort Ineke aan de ene kant zeggen dat heel vaak misbruik gemaakt wordt van pleegzorg door het wegvallen van de dagbehandeling. En tegelijkertijd constateert Ineke dat deeltijdpleegzorgouders voor heel veel meer situaties kunnen worden ingezet. Ineke merkt op dat het heel moeilijk is pubers in een pleeggezin te plaatsen en ervoor te zorgen dat die niet tot de 50% gaat behoren die wegvalt. Wanneer pubers in een gezinsvervangend tehuis zitten of in residentieel huis, kunnen zij deeltijdpleegzorg krijgen. Bas Meijer weet dat dit ook plaatsvindt. Hij noemt in dit verband de term weekendpleegzorg voor de kinderen die in residentiële opvang zitten. Ineke benadrukt dat deeltijdpleegouderschap heel erg onbekend is. Bas Meijer concludeert daaruit dat de inzet van deeltijdpleegouders beter kan. Ineke Thierauf (pleegouderraad De Rading) noemt desgevraagd wat goed gaat: de aandacht voor continuïteit bij pleegzorgbegeleiding. De aandacht is er in ieder geval. Haar pleegzorgbegeleider is sinds een jaar weg, nu dreigt de situatie dat ze elk jaar een andere pleegzorgbegeleider krijgt. Zij heeft nu een leuke voogd met wie zij blij is. Ook in het voogdijschap vindt elk jaar een wisseling plaats. Haar ervaringen tot nog toe zijn dat als het goed gaat dat op zich geen garantie is dat het goed blijft gaan. Vanwege een terugkoppeling van een voogd uit Veenendaal weet zij dat het in Utrecht anders te regelen is.
Pagina 11 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
680
690
700
710
720
730
Susan Boot ((net)werkpleegmoeder en coach voor pleegouder & kind) vraagt zich af of er nog meer netwerkpleegouders zijn. Zij vindt het heel goed dat vandaag én een biologische moeder en pleegkinderen aanwezig zijn. Vaak wordt over pleegzorg gesproken en niet of te weinig mét de betrokkenen zelf. Zij vindt de begeleiding die zij krijgt vanuit de Rading goed gaan, ook wanneer zij een keer een beroep doet op extra begeleiding. De begeleiding van biologische ouders mag wat haar beter. Zij moet daaraan trekken. Zij begeleidt zelf de bezoeken van haar neef aan diens moeder (die heeft een regeling). Dat legt een druk op haar om vanuit die rol inbreng te leveren. Dat levert veel overlap op. Uiteraard houdt zij zaken af. Zij zou dan willen dat vanuit de professionele organisatie er meer bovenop gezeten wordt. Daarin is geen verandering gekomen in drieënhalf jaar tijd. Martine Brouwer (ervaringsdeskundige LOC) geeft een aanvulling. Steeds wordt gesproken over biologische ouders en dat zij hulp nodig zijn. Zij is vrijwillig biologische ouder. Haar kinderen zijn in een vrijwillige netwerkpleegzorg geplaatst. Zij werkt overal aan mee, maar ondanks dat merkt zij ook begeleiding nodig te hebben. Dan wordt zij geconfronteerd met schuldverwerking en acceptatie en een veranderende rol als ouder. Steeds wordt gesproken over gedwongen plaatsing. Zij vindt de vrijwillige netwerkpleegzorg ondergesneeuwd worden. Zij pleit ervoor meer gebruik te maken van de ervaringsdeskundigen. Zij vertelt over haar ervaring met haar neef en de biologische moeder van de neef. Ze vraagt zich af wie de biologische moederbegeleiding geeft, steeds na een mogelijke terugslag na een bezoek en een confrontatie met haar zoon en de relatie die haar zoon heeft met haar. Zij weet in dit geval niet aan te moeten kloppen bij de Rading over of De Rading de biologische moeder nog wel eens zal benaderen. Susan Boot bevestigt te weten hoe belangrijk het besef is bij de biologische ouder dat zoon of dochter weer een keer thuis komt. Bas Meijer constateert dat het de vraag dan is welke de aangewezen instantie is die de biologische ouder moet benaderen. Ineke Eckhardt vindt dat het bij de zorgaanbieder ligt. Marlous Hendriksen stelt vast dat dit lastig is in de praktijk. Ouders zien de zorgaanbieder vaak als een persoon die bij de pleegouder hoort. Zij zou meer voelen voor iemand in het netwerk. Martine Brouwer merkt op dat de biologische ouder het overige netwerk niet ook nog wil belasten. De ouder heeft al genoeg schuldgevoel. Het is dan juist prettig iemand te vinden die op afstand staat. Sophie Rotteveel (De Rading) zou bij wat goed gaat de continuïteit in het laten opgroeien van de pleegkinderen voorrang willen geven. Voorheen bestond bij haar organisatie een observatievariant waar kinderen een half jaar naar toe gingen. Daarna werden ze automatisch doorgeplaatst. Nu probeert haar organisatie bij uithuisplaatsing van een kind het kind direct in een gezin te laten landen waar het voor crisis, voor tijdelijk en langdurig kan blijven zodat een kind niet extra trauma's oploopt door de hulpverlening die haar organisatie biedt. Als het gaat om een verbeterpunt verwijst zij naar de inbreng van Mariska. Haar organisatie werkt aan de ontwikkeling van de monitorpleegzorg waarbij veel meer stelselmatig gekeken wordt hoe plaatsingen lopen. Op heel veel factoren raken plaatsingen voortijdig beëindigd. Zij verwijst naar Wilma die gesproken heeft over proactiviteit. Zij hoopt met de monitor beter te kunnen kijken naar de factoren binnen de organisatie die belangrijk zijn om te gaan aanpakken om ervoor te zorgen dat de plaatsingen langer kunnen duren. Hierover wordt kort van gedachten gewisseld. Het voortijdig beëindigen wordt herkend. Wilma Duitscher ziet als centrale vraag hierin hoe ervoor te zorgen dat de pleegouder dienend is naar het systeem. Om het vol te houden moeten alle direct betrokkenen vaker hun boerenverstand gebruiken. Majorie Visser brengt in dat de Rading begonnen is met een training voor pleegouders die tieners in huis hebben. Wilma Duitscher brengt een aspect in bij een cursus die zij heeft gevolgd waarbij niet ingegaan werd op de behoeften bij haar als cursist. Ook daarin zijn verbeteringen mogelijk. Dorine Janssen merkt op dat inmiddels heel veel gezegd is. Zij denkt dat training voor pleegouders en voor pleegkinderen meer groepsgewijs aangepakt zou kunnen worden. Pleegouders kunnen veel van elkaar leren. Ze denkt hierbij aan intervisiegroepen. Het gaat daarbij ook om de periode waarin mensen zitten. Het is mogelijk om zaken van elkaar te herkennen en daar al veel aan te hebben. Bas Meijer verneemt desgevraagd dat bij de pleegkinderen hier aanwezig een minder grote behoefte bestaat om andere pleegkinderen te ontmoeten. Abdeslam heeft hiermee ervaring bij De Rading. Hij vertelt hoe dat ging. Bij hem werd ook gekeken naar onderlinge overeenkomsten in ervaring. Zij deden daarbij ook leuke dingen en hebben niet alleen gepraat. Dorine Janssen vindt dat dit heel krachtig kan zijn. Zij is van mening dat dergelijke bijeenkomsten met de doelgroepen doorontwikkeld moeten worden. Uiteraard moet dit niet gedaan worden wanneer de behoefte niet bestaat. Ineke Eckhardt merkt op dat vorig jaar gestart is bij haar organisatie met traumatraining. Pleegkinderen hebben vaak veel meegemaakt. Hun eerste trauma komt voort uit de onmogelijkheid om te kunnen opgroeien bij de eigen ouders. Weggehaald worden bij de ouders en om welke reden dan ook niet meer terug kunnen, is altijd traumatiserend. De training leert pleegouders door uitingen heen te kijken die het gevolg zijn van trauma's. Onenigheid met pleegkinderen hebben niet altijd te maken met de pleegouders. Vaak zit dat veel dieper. De training biedt de pleegouders handvatten. Zij had niet verwacht dat dit zo’n groot succes zou zijn. Pleegouders moeten acht keer
Pagina 12 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
verschijnen. Die hebben het doorgaans al druk genoeg. Geen enkele pleegouder zegde af. Op de terugkomdagen bleek dat er veel pleegouders waren die dit veel eerder hadden willen weten. Het gaat om een hele dure cursus. Feit is dat hiertegenover een opbrengst staat.
740
750
760
Uit de bovenstaande uitwisseling van informatie trok Bas Meijer met instemming van de aanwezigen de volgende conclusies: Wat beter kan: Kennisbevordering stimuleren (training ook vooraf) bijvoorbeeld traumatraining. Goede intensieve begeleiding biologische ouders wordt vaak node gemist. Sneller het perspectief voor het pleegkind bepalen en daarop de bestaande methodiek ook daadwerkelijk inzetten. Een goede monitoring ontwikkelen. Proactiviteit binnen de hulpverlening is absoluut nodig (niet te lang wachten met het aanbieden van de nodige ondersteuning). Pleegzorgouders en de professionals zouden beter moeten luisteren naar de kinderen. Wanneer de begeleiding kinderen iets vraagt en ze geven op die vragen duidelijk antwoord, doe er dan iets mee. Nu bestaat nog een zoekplaatje om passende aanvullende zorg geregeld te krijgen – dat moet anders. Een vraagbaak zou geregeld moeten worden bij de instelling (die praktische informatie kan geven). Wat goed gaat: Het bestaan van netwerkenpleegzorg. De cultuur van samenwerking. De inzet van aanbieders op continuïteit. Zaken zijn strak georganiseerd. De instellingen staan open voor verbetersuggesties. De sector bewust maken van zijn maatschappelijke rol; daar loopt een pilot voor. Er is gelukkig nog genoeg aanbod van pleegzorgouders. De prioritering: (1) Kennisbevordering, ook traumatraining vooraf voor pleegouders en kinderen. (2) Er is gelukkig nog aanbod van pleegouders. (3) De steeds groter wordende attitude gericht op het bevorderen van continuïteit in de pleegzorg is een goede ontwikkeling.
770
780
5. Terugkoppeling en plenaire discussie Leike van Os leidt de terugkoppeling in. Zij verzamelt nog de laatste briefjes uit de thematafels. Zij heeft bij de drie thematafels geluisterd en was getuige van drie buitengewoon geanimeerde gesprekken. Uit die gesprekken bleek dat mensen elkaar veel te vertellen hadden. Bij geen van de thematafels zijn de gesprekken helemaal afgerond. Daaruit concludeert ze dat de betrokkenen bij de pleegzorg nog veel met elkaar hebben door te spreken. Zij adviseert de aanwezigen de gesprekken voort te zetten buiten deze bijeenkomst om. Wanneer zij een samenvatting moest geven van wat zij heeft gehoord aan de thematafels is dat de roep om wat goed gaat te behouden, de experimenten die goed gaan te koesteren, de vraag om het gedonder uit het oude systeem in het nieuwe systeem niet over te doen waardoor de betrokkenen bij de pleegzorg eindeloos te maken krijgen met bureaucratie of onduidelijkheden, waarbij kinderen tussen wal en schip gaan vallen. De wens bestaat om daar goed naar te kijken in het nieuwe systeem. Zij hoorde de vraag om de verwarring op te lossen die ontstaan is in het begin van de transitie over wie welke verantwoordelijkheid heeft. Zij hoorde de vraag of het alsjeblieft mogelijk is (pleeg)ouders en kind centraal te zetten in de te nemen beslissingen en de manier waarop de zorg georganiseerd wordt. De professionals vragen zich af of zij alsjeblieft professional mogen blijven. Dit alles kwam aan de orde bij heel veel onderwerpen. Naar aanleiding van die onderwerpen zijn briefjes geschreven aan de thematafels. Leike kiest aan de hand van de verzamelde briefjes enkele specifieke onderwerpen om die plenair te bespreken. Plenair zal worden nagegaan waarom het gaat. Mogelijk zijn hierover nog enkele discussies te voeren of zijn verschillende geluiden daarover te beluisteren.
790
(1) Financiering, kwaliteit en effectmeeting (2) Pleegzorg, onderdeel van de keten (3) Succesfactoren en verbeterpunten Pleegzorg onderdeel van de keten De vraag is aan de orde gesteld 18 jaar niet als einde van de zorg op te vatten. Leni Roose (pleegouder) licht toe dat op dit moment wel 18+ zorg bestaat. Dan moet die achttienjarige een hulpvraag hebben. Die hulpvraag bestaat vaak niet wanneer kinderen 18 jaar zijn. Dan stopt de zorg. Pas wanneer de kinderen zelf merken dat ze het niet redden, is het heel moeilijk om terug te komen in de Pagina 13 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
800
810
hulpverlening. Zij is van mening dat de zorg het niet moet laten afhangen van wat een achttienjarige zelf vindt aan hulp nodig te hebben. Abdeslam vraagt hoe de vraagstellers dit willen aanpakken. Leni Roose (pleegouder) licht toe dat nu op alle hulpverleningsplannen “tot 18 jaar” staat. Iedereen heeft het in zijn hoofd zitten dat op het 18e jaar van het kind alles stopt. Veel eerder is te bedenken samen met de pleegouders of samen met de hulpverleners of botweg stoppen wel zo verstandig is en of gekeken kan worden naar een veel mildere vorm van beëindiging van de zorg zodat de pleegkinderen nog aanspraak kunnen maken op hulp in het verder zelfstandig worden. De hulp hoeft er niet zo intensief te zijn als tot aan het 18e jaar, maar pleegkinderen zouden er wel aanspraak op moeten kunnen maken. Van belang is dat pleegkinderen nog een tijdje in beeld kunnen blijven, zeker wanneer ze dat zelf willen. Een van de deelnemers merkt op dat vooral “het verschil georganiseerd moet worden”. Geen enkele achttienjarige lijkt op een andere achttienjarige. De vraag zal steeds zijn wat de jongere zelf kan. De jongere moet bovendien in staat gesteld worden om wat hij zelf kan ook zelf te doen. Wanneer blijkt dat de jongere bepaalde functies niet machtig is, zou vanuit de pleegzorg daarop nog de nodige aandacht gegeven moeten kunnen worden. Dat verschil zou hij willen maken, en dat verschil zou wat hem betreft gefinancierd moeten kunnen worden. Zodra het in de huidige situatie niet lukt met een achttienjarige, zal hij zonder meer weer terugkomen bij de gemeente. Financiering, kwaliteit en effectmeeting Het verzoek is gedaan aan het politieke bestuur niet op de stoel van de professional te gaan zitten. Van belang is dat het politieke bestuur een visie heeft op de zorg. In de bespreking blijkt dat er geen behoefte bestaat om dit nader toe te lichten.
820
830
840
850
Succesfactoren en verbeterpunten De enorme bevlogenheid van pleegouders en werkers mag niet verloren gaan. Toegewerkt moet worden naar zoveel mogelijk continuïteit. Ingebracht wordt door Mariska de Baat dat het redelijk vanzelf spreekt dat heel veel energie in het werk gaat zitten. Daar draait de hele pleegzorg om. Spreekster vindt het belangrijk dat die energie behouden blijft. Ze vindt het goed dat er allerlei initiatieven zijn om ervoor te zorgen dat de kinderen niet worden overgeplaatst wanneer de zorg overgaat van een crisisvariant in de hulpverleningsvariant, naar een opvoedingvariant en dat er pleegouders zijn bij wie het kind kan blijven ook wanneer er een andere beslissing wordt genomen over de variant die het systeem op dat moment is. Spreekster pleit ervoor om dat zo te houden. Erik Klaassen (manager kwaliteit Youké) brengt de vraag voor het voetlicht hoe pleegouders vitaal te houden. Zijn daarvoor dan ook voldoende middelen en manieren voor handen om het goed te organiseren? Dat laatste lijkt hem van groot belang. Hij denkt dat er verschillende manieren te bedenken zijn om pleegouders voldoende te ondersteunen zodra ze tegen problemen aanlopen. Hij heeft verhalen gehoord in de inleiding over de te stellen voorwaarden. Dat maakt dat hij ervan overtuigd is dat dit aspect goed georganiseerd móet worden. Ook hij benadrukt het belang van differentiatie. Bovendien vindt hij dat ook de ondersteuning van pleegouders vraaggericht moet kunnen zijn, en niet alleen de ondersteuning van pleegkinderen. Leike van Os vraagt inbreng hierop van pleegouders. Wilma Duitscher (pleegouder) vindt dit belangrijk. Zij adviseert het politieke bestuur dit goed te regelen zodra de zorg goed gaat en niet als de zorg niet goed gaat. Steeds wanneer blijkt dat de zorg niet goed verloopt, is plotseling hulp nodig. Dan moeten de betrokkenen weken of maanden wachten op de hulp. Zij is sinds november vorig jaar in gesprek met haar pleegzorgmedewerker over een ontlasting op een bepaald vlak. Belangrijk is te beseffen dat veel onderzoek is gedaan. De vraag is wanneer de resultaten van het onderzoek doorsijpelen in de vormen van hulpverlening. Wat hebben partijen nodig? Hebben pleegouders bijvoorbeeld nodig dat de kinderen een weekend weg zijn? Van belang is dat de hulp op maat is gemaakt voor elke pleegouder. Steeds zal gekeken moeten worden naar de behoefte die bestaat bij de pleegouder en bij de pleegkinderen. Iedereen begrijpt dat wanneer pleegouders hun ouderschap vol willen houden, op het moment waarop er een hulpvraag is, er andere dingen moeten gebeuren dan zoals ze nu plaatsvinden. Leike van Os concludeert dat het hier dan niet alleen om randvoorwaarden gaat maar ook om heel goed te weten wat nodig is en om de zorg ervoor dat de hulp er is. Van belang is dat daarin geen drempels worden opgeworpen. De hulp moet er tijdig zijn. Zij vraagt anderen in te gaan op de vraag hoe de bevlogenheid vast te houden. Abdeslam (pleegkind) denkt dat de bevlogenheid vast te houden is door pleegouders goed voor te bereiden op met wat voor kinderen zij te maken krijgen. Het gaat om de achtergrond van hen. Wanneer die achtergrond niet goed bekend is bij de pleegouders en er gebeurt iets in het pleeggezin, weten de pleegouders niet hoe ze daarop moeten reageren. Leike van Os concludeert dat een grote zorgvuldigheid nodig is aan het begin van het traject met de pleegouders. Pleegouders kunnen uit zichzelf wel bevlogen zijn maar wanneer het voor hen niet zo uitpakt als ze zelf verwachtten en ze raken daardoor hun bevlogenheid kwijt, is dat vervelend. Pleegzorg onderdeel van de keten Continuïteit in de pleegzorg mag zeker niet verloren gaan. Gesteld wordt dat het pleeggezin niet ieder jaar te maken mag krijgen met een andere aanbieder.
Pagina 14 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
860
870
880
890
900
910
920
Ton Mulder (pleegouder Youké) licht toe dit te hebben geschreven omdat in de samenleving ontwikkelingen te zien zijn zoals sturing door middel van het gebruik van spreadsheets. Hij zou een drastische ommekeer bijzonder jammer vinden wanneer zou blijken dat kleine bezuinigingen mogelijk zijn op enkele belangrijke aspecten in de zorg. Wanneer pleegouders eenmaal een zorgaanbieder hebben, ging daaraan een heel lang traject vooraf. De pleegouders hebben heel veel stappen gedeeld met de pleegzorginstelling voordat de kandidaat pleegouder daadwerkelijk pleegouder werd. Het zou jammer zijn wanneer op basis van de centen na zoveel jaar gezegd zou worden dat Youké in de ijskast was gezet om verder te kunnen gaan met De Rading - hij benadrukt dat hij dit louter bedoelt als voorbeeld en niet als reële dreiging. Zo zou het in de praktijk kunnen gaan en dat is ongewenst. Leike van Os beschouwt dit als een waarschuwing in het denken als opdrachtgever niet te versnipperen. Zij vraagt wie in de zaal deze zorg deelt. Zij vraagt wat de aanwezigen hierover nog meer willen meegeven aan de politiek. Op die vraag komt geen antwoord. Zij vraagt wat de politiek hierover denkt. Bas Meijer (raadslid) vindt dat hoe dan ook nooit gesleept mag worden met kinderen en ook niet met ouders. Meestal wil de organisatie waaraan de pleegouderbegeleider verbonden is, pleegouders niet lastig vallen met het opgeplakte etiket, of het etiket nu afkomstig is van De Rading, Youké, Rubicon, WSG, LSG of van welke organisatie dan ook. Dat zou wat hem betreft niets mogen uitmaken. Tegelijkertijd kan het voorkomen dat er praktische overwegingen zijn waardoor een overstap soms plaatsvindt. Hij is van mening dat alle betrokkenen zo realistisch zouden moeten zijn om dit te erkennen. In de specifieke voorkomende gevallen waarin hiervan sprake is, is uiteraard goed na te gaan wat wel zoveel mogelijk continu te houden is. Daarvan zijn volgens hem ook voorbeelden uit het verleden. Youké heeft bijvoorbeeld in het verleden taken overgenomen van landelijk werkende instellingen. Hij heeft in dit verband de naam Horizon al horen vallen. Volgens hem is dat destijds op een hele goede en zorgvuldige manier gegaan. Hij bevestigt dat hiervoor aandacht nodig is om die continuïteit zoveel mogelijk te waarborgen. Tegelijkertijd merkt hij op dat de politiek zich niet zou moeten bemoeien met dit hele praktische niveau van de pleegzorg. De instellingen zelf zouden dit zo goed mogelijk moeten regelen. Peter van Corler (raadslid) vindt dat de politiek in de zorg voor de continuïteit van de ondersteuning wel degelijk een rol heeft. Dat vraagstuk bestaat ook op andere vlakken waarbij de gemeente te maken heeft met zorg en jeugdzorg. Hij vindt dit een belangrijk signaal. Hij benadrukt deze zorg wel degelijk te delen. Hij voorziet dat in het politieke debat dit aspect wel degelijk een rol gaat spelen. Wat vindt de politiek belangrijk om via de contracten met de zorginstellingen mee te geven aan die zorginstellingen? Ton Mulder (pleegouder Youké) doet het politieke bestuur een suggestie. Heel veel instellingen hebben binnen de gemeente een stoel in de cliëntenraad: in de AWBZ, de ouderen. Het lijkt hem een idee om ook een pleegouder op te nemen in de cliëntenraad. Daardoor is het proces van pleegzorg te bewaken. Hij verwacht dat de politiek anders weinig instrumenten zal hebben om te kunnen controleren of datgene ook plaatsvindt wat het gemeentebestuur heeft afgesproken met de pleegzorginstellingen en de zorgaanbieder. Hij heeft hierover het nodige geschreven op het briefje. Ineke Thierauf (pleegouderraad De Rading) merkt op dat het ingewikkeld is om heel duidelijk een contract af te sluiten met pleegzorginstellingen, zeker als het er om gaat waaraan de instellingen moeten voldoen. Ze noemt in dit verband kwaliteitscriteria en de monitoring van kwaliteitscriteria als heel belangrijk. Een instelling kan heel gemakkelijk haar diensten zeer voordelig aanbieden wanneer ze afziet van de meest optimale begeleiding van ouders en pleegouders. Zij attendeert het gemeentebestuur er op dat zij daarover het nodig heeft geschreven op de briefjes. Een van de deelnemers merkt op dat in feite een marktwerking bestaat wanneer de pleegzorg te maken heeft met meerdere aanbieders. Hij houdt het voor mogelijk dat het voor de gemeente verleidelijk is om voor de goedkoopste aanbieder te gaan. Hij vindt dat de voordeligheid nooit ten koste mag gaan van de continuïteit van de zorg aan kinderen. Hij ziet niet zo gauw hoe een aanbieder aan de kant te zetten is waarbij dan honderden gezinnen in één keer met een wijziging van begeleiders te maken krijgt. Of moeten die begeleiders dan allemaal worden overgenomen door de instelling die de taken overneemt? Het lijkt hem goed dat ondanks dat er sprake moet zijn van een marktwerking, partijen het in ieder geval eens worden over hoe de zorg het meest optimaal te organiseren en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is. Veel belangrijker is dan een bepaalde vorm van marktwerking. Dat geldt wat hem betreft ook voor de begeleiding. Hij is pleegouder bij de Rading. Er zijn allerlei vormen van interventies in de aanbieding, zoals therapieën, de ontwikkeling van kennis en vaardigheden. Ook om die kennis en vaardigheden over te dragen, worden mensen opgeleid en zijn in de markt mensen die expertise opbouwen. In principe zou eenzelfde therapie ergens op een willekeurige locatie kunnen worden gegeven om dat aan de gemeente te verkopen. Het is dan nog maar de vraag of die aanbieder de juiste expertise heeft vanuit de pleegzorg zoals die organisatie al jaren haar ervaring opdoet. Leike van Os concludeert dat dit een oproep is aan het politieke bestuur om de organisatie van de pleegzorg niet te plat te maken en te zorgen voor goed werkende contractmechanismen. Dat zal afhangen van criteria voor continuïteit en kwaliteit. De oproep is om daarbij ouders/pleegouders/cliënten te betrekken. Mariska de Baat brengt aanvullend in te weten dat vorig jaar de Universiteit Leiden onderzoek heeft afgerond naar de redenen waarom pleegouders stoppen. Een van die redenen is de wisseling van pleegzorgwerkers. Zij zou het heel erg jammer vinden wanneer een verandering van het systeem zou bijdragen aan het stoppen van pleegouders. Dat is een last voor kinderen en daardoor wordt ook de pool verkleind. Daardoor zijn kinderen weer moeilijker te plaatsen zodra dat nodig is.
Pagina 15 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
Wilma Duitscher brengt in dat 30% van de pleegouders afhaakt vanwege wisseling in voogden. Dat is gebleken uit het door haar genoemde onderzoek. Maartje Gardeniers (projectleider NVP) deelt mee dat haar instelling een onderzoek heeft gedaan naar wat pleegouders hebben gemerkt van de transitie. Het meeste wordt een wisseling in begeleiding opgemerkt, van zowel (gezins)voogden als pleegzorgbegeleiders. Die wisselingen zijn nu aan de orde.
930
940
950
960
970
980
Samenwerking Leike van Os heeft gemerkt dat veel briefjes uit de thematafels ingaan op samenwerking. Zij vraagt wie van de aanwezigen daarop wil ingaan. Ook dat is een oproep aan de politiek, zorg te dragen voor een optimale samenwerking. Zij onderscheidt dit van continuïteit van dienstverlening. Maxim van de Vliet (De Rading) deelt mee hierover te hebben geschreven. Aan zijn tafel is gesproken over breakdown - waarom pleegouders soms stoppen met de zorg. Hij denkt dat de reden is dat partijen die om de pleegkinderen heen staan heel goed samenwerken. Hij bedoelt dan de pleegzorgmedewerkers, de voogden, de pleegouders, de biologische ouders. Hij heeft als pleeggezin ervaren dat de samenwerking dan plotseling op enig moment ontbrak. Dat had een hele destructieve uitwerking. Op dit moment ervaart hij dat de samenwerking weer de goede kant opgaat. Hij stelt vast dat die positieve ontwikkeling dus mogelijk is. Uit deze ervaring blijkt voor hem het belang van een goede samenwerking. Leike van Os legt de vraag voor wat het politieke bestuur hierin kan doen. Maxim van de Vliet (De Rading) denkt dat het politieke bestuur op een of andere manier in het stuk kwaliteitszorg aandacht zou kunnen besteden aan de samenwerking. Wilma Duitscher brengt in dat haars inziens momenteel meer pleegouders vertrekken dan erbij komen. Zij denkt dat heel goed moet worden gekeken naar de manier waarop pleegouders te behouden zijn voor de pleegzorg. Over het algemeen zijn pleegouders heel bevlogen en heel erg betrokken en willen ze wel door maar haken ze af om verkeerde redenen, namelijk om zaken die plaatsvinden die niet hadden hoeven plaats te vinden. Zij spreekt als pleegouder ook met het AKJ om de trends te weten te komen in het afhaken. Hoe kon het afhaken worden voorkomen? Haar advies is daarover ook te spreken met De Rading. Van belang is aan het begin van een project in de pleegzorg direct het goede te doen. Er zou voor gezorgd moeten worden dat er weinig uitstroom is, los van dat op enig moment mensen geen pleegouders meer willen zijn vanwege bijvoorbeeld ontwikkelingen in de eigen familie. Haars inziens valt nog veel winst te behalen in het sturen op in- en output en in het begrijpen van hoe één en ander zit. Bas Meijer (raadslid) besteedt aandacht aan de samenwerking en aan de opmerking die gemaakt is over de verschillende partijen in de pleegzorg als kring rond het kind. Hij vraagt of die samenwerking ook gaat over de instellingen waartoe de professionals in die kring behoren. Wat zou hun rol kunnen zijn in die samenwerking? Maxim van de Vliet (pleegouder bij De Rading) vindt het lastig te beoordelen welke rol zij zouden kunnen spelen in de samenwerking. Hij bevestigt ook van mening te zijn dat het ook gaat over samenwerking tussen instellingen. Cruciaal voor een pleeggezin is dat partijen aan de keukentafel goed kunnen samenwerken. Mogelijk kunnen instellingen op een hoger niveau daarin een rol spelen om aan die samenwerking goed vorm te geven. Een mevrouw denkt dat de politiek een hele grote rol kan spelen in de samenwerking tussen instellingen als het gaat om de sturende, de opdrachtgevende en de informerende rollen. Zij denkt dat de gemeente heel sturend kan zijn in de samenwerking en dat het gemeentebestuur heel belangrijk is voor de toekomst van alle betrokkenen bij de pleegzorg. Leike van Os vraagt hoe het gemeentebestuur sturend kan zijn? De mevrouw werkt op landelijk niveau. Zij ziet hoe de zaken verlopen in andere provincies, andere regio’s, andere steden. Zij ziet gemeenten die de gezamenlijke opdracht hebben gegeven aan alle zorgaanbieders om de transformatie vorm te geven. Zij hebben alle hier genoemde items verwerkt in een opdracht aan alle zorgaanbieders. De opdracht was er een plan van te maken en het op te leveren voor 1 februari 2015. Leike van Os concludeert dat heel veel gaat zitten in de kwaliteit van de opdrachtsturing. Ook zit er heel veel in de goede relatie opdrachtgever/opdrachtnemer. Er is sprake van een ingewikkelde laag als het gaat om de vraag waarop samenwerking gevraagd wordt. Wordt samenwerking gevraagd in het netwerk rond het kind en/of wordt die gevraagd tussen de hierbij betrokken organisaties? Of gaat het om beide? Bas Meijer (raadslid) merkt op dat een bestuurder aanwezig is van een jeugdzorgaanbieder. Hoe ervaart hij de opdrachtgevende rol van de gemeente op het gebied van samenwerking? Voelt hij de druk of prikkel goed tot samenwerking? Rob Hartings (Raad van Bestuur Youké) licht toe dat als het gaat om de samenwerking rond het kind, de norm van samenwerking absoluut gesteld is. Dan maakt het niet uit met welke instelling, of met welke functionaris. Het belang van het kind staat voorop. Kijkend naar het systeem en of in het systeem de juiste prikkels bestaan om de samenwerking tussen de instellingen te bevorderen, is hij van mening dat kritiek in de stad Utrecht gerechtvaardigd is. Er kunnen wat hem betreft meer positieve prikkels gericht op samenwerking in het stelsel worden gebracht die ook het gewenste gedrag bevorderen. Hij is voorstander van een echte ketensamenwerking en ook ketenkwaliteit en van het realiseren van gedeelde verantwoordelijkheid voor het tot stand brengen van innovaties. Nu is Utrecht heel erg gericht op het contracteren van een instelling, of van heel veel instellingen maar dan ieder voor zich. Als het gaat
Pagina 16 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
990
1000
1010
1020
1030
1040
om ketensamenwerking, moet de gemeente Utrecht ook wat hem betreft een ketenfinanciering daarbij zoeken en daarin de prikkels leggen. Een pleegouder ervaart de samenwerking als niet altijd even optimaal. Af en toe maakt hij zich zorgen over of in dergelijke gevallen het belang van het kind inderdaad centraal staat. Hij weet niet of dat te maken heeft met de marktwerking, of wat dan ook daarbij kan meespelen. Wanneer in een pleeggezin kinderen uit meerdere instellingen geplaatst zijn, wordt dat in de zorg doorgaans als lastig ervaren en lijkt het moeilijk om daarvoor een oplossing te vinden om op een of andere manier alles goed te laten verlopen en om afspraken te maken over wie wat doet. Wat uiteindelijk ook de oplossing is, vindt hij als pleegouder niet belangrijk. Hij vindt de continuering van de zorg belangrijk. Hij is niet geïnteresseerd in hoe dat onderling georganiseerd wordt en wie de begeleiding op zich gaat nemen. Hij is geïnteresseerd in de juiste plaatsing en dat het kind de plek krijgt die het verdient. Leike van Os las over zorgen over behoud van specialistische zorg. Soms wordt dan specialistische zorg genoemd, soms specifieke doelgroepen, of jonge moeders, specialistische zorg voor kinderen. Zij vraagt wie zich zorgen maakt over de continuering van de specialistische zorg. Marloes Metaal (raadslid) merkt op dat aan haar tafel zorgen zijn geuit over tienermoeders. Het gaat dan over jonge moeders die vanwege regelgeving niet in hetzelfde gezin kunnen worden opgevangen als het kind. Dat was de zorg. Het gaat dus om een vrij specifieke groep die zij als bestuurder belangrijk vindt om hierbij te betrekken. Heidy Blankenstein (directeur William Schrikker pleegzorg) noemt haar organisatie als juist gericht op de specialistische doelgroep. Het gaat daarbij om kinderen met al dan niet een verstandelijke beperking in combinatie met allerlei andere problematiek. Zij komt heel vaak tegen als zou er niets aan de hand zijn als het gaat om een kind met een verstandelijke beperking. Zij merkt dat de WSG al heel veel jaren echt de specifieke deskundigheid heeft. De organisatie is daarop ook heel goed afgestemd. Zij wil heel graag samenwerken. Daarbij merkt zij dat zij daarbij ervoor moet oppassen dat het specialisme niet verdwijnt en verwatert. Dan gaat het vooral ook om de regio's die zeggen dat de instellingen het allemaal gezamenlijk moeten oppakken. Zij wil graag zaken gezamenlijk oppakken. Ze is daarbij alerter op het behoud van de specialistische zorg voor haar doelgroep en juist de deskundigheid op dat gebied. Bij elke samenwerking gaat ze goed na of zij het specialisme en de deskundigheid van haar instelling goed hoog kan houden op dat gebied voor die doelgroep. Heel veel instellingen zeggen dit ook te kunnen. Dan krijgt de WSG die kinderen weer terug omdat het niet lukt. Mia Muijsers (gezinspanel Utrechtse Heuvelrug) brengt namens de ouders in het gezinspanel in dat veel ouders kinderen hebben met specifieke problemen. Die worden van het kastje naar de muur gestuurd. Die kunnen jarenlang niet geplaatst worden. Een groot gebrek bestaat momenteel aan specifieke hulpverlening. Zij geeft prioriteit aan het bieden van hulp aan een kind, dan dat de pleegzorg geconfronteerd wordt met de muren van de instellingen die voor die zorg bedoeld zijn. Het bijzonder specialisme maakt dan dat instellingen het kind vaak weigeren. Wanneer een kind een complexe problematiek heeft, heeft vaak een instelling niet de specifieke specialismen in huis om het kind te kunnen accepteren. Ook zo wordt het kind niet geholpen. Leike van Os noemt in dit verband de gecombineerde specialistische hulp. Zij begrijpt dat dit om die groep gaat. Heidy Blankenstein (directeur William Schrikker pleegzorg) brengt in dat de deskundigheid ook op een bepaalde manier is in te vliegen. Het is niet haar bedoeling om te zeggen dat het zo moet zijn als het nu is. Zij is het erover eens dat het kind niet van het kastje naar de muur gestuurd moet worden. Zij beseft dat de zorg op een andere manier te organiseren is. Ton Mulder merkt op over de GGZ en de Jeugd GGZ dat aan het begin van de middag gesproken werd over de zorgverzekering. Heel veel pleegkinderen hebben enige aanvullende zorg nodig bijvoorbeeld met de inzet van een psychiater, of met een psycholoog. Zij veronderstelt als bekend dat de eigen bijdrage voor Jeugd GGZ naar 1600 euro gaat. Hij vraagt of de pleegouder dat bedrag zou moeten betalen. Of zal de biologische ouder hiermee belast worden? Die heeft dan mogelijk een verkeerd zorgcontract bij een zorgverzekeraar. Dit zijn vragen die op de pleeggezinnen zullen afkomen. Leike van Os concludeert dat daarmee ook op de politiek dergelijke vragen zal moeten beantwoorden. Ton Mulder benadrukt dat deze vraag straks aan het gemeenteloket gesteld zal worden. Erik Klaassen (manager kwaliteit Youké) verneemt desgevraagd dat de GGZ niet is uitgenodigd om hier aan tafel te zitten. Hij licht desgevraagd toe dat een integraal aanbod besloten is in het actuele stelsel. Dat is op verschillende manieren vorm te geven. Daar hoort wat hem betreft ook de Jeugd GGZ bij. Hij onderschrijft de inbreng van Ton Mulder. De Jeugd GGZ zou juist moeten meedenken over een langere termijnvisie; hoe dit gezamenlijk op te lossen om te voorkomen in dergelijke problematiek terecht te komen? Bas Meijer (raadslid) licht toe dat uit praktische overwegingen de organisatoren zich beperkt hebben tot de pleegzorg. Zodra in het bestuurlijke wordt doorgesproken over onderwerpen in de jeugdzorg, zal zichtbaar worden dat alles met alles te maken heeft en dat het ook iedere keer interessanter wordt en dat iedereen van elkaar kan leren. Dat is niet altijd even praktisch te organiseren. Hij vindt het voor zich spreken dat de Jeugd GGZ aan tafel moet zitten bij belangrijke besluiten waarbij ook zij betrokken is. Erik Klaasen (manager kwaliteit Youké) ziet daarin ook kansen, vooral ook met de Jeugd GGZ. Zij zijn ook betrokken bij de opgave die nu voorligt. Wanneer in de pleegzorg de zware gedragsproblemen in gezinnen zwaar wordt, heeft de Jeugd GGZ in zijn ogen een prima rol. De instellingen in de pleegzorg kunnen die expertise hebben. Die expertise is zeker voorhanden bij de jeugd GGZ.
Pagina 17 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
1050
1060
1070
1080
Een pleegouder merkt op dat hij hem aan tafel ook gesproken is over van het kastje naar de muur gestuurd worden en niet de financiële middelen krijgen die nodig zijn voor het pleegkind. Hij roept de politiek op wat Wilma Duitscher in haar introductie ook opmerkte: als ergens hulp nodig is, moet er hulp komen. Wie dat gaat betalen is op het moment van de hulpvraag niet belangrijk. Wanneer iedereen daarvan overtuigd is, moet er wat hem betreft ergens geld zijn dat aan te spreken is. Daarna is te kijken wie hiervoor verantwoordelijk is. Vroeger werd ook naar elkaar gewezen als het ging om wie voor de kosten moest opdraaien. Uiteindelijk kwam er dan geen hulp. Hij is van mening dat het niet goed zou zijn wanneer de zorg voor pleegkinderen daarop vast zou lopen. Ook dit zijn redenen voor pleegouders om af te haken. Leike Van Os concludeert dat de zorg op de kleinste eenheid, namelijk die tussen ouder en kind, op een goede manier zo goed mogelijk wordt geregeld. Zij rondt deze expertmeeting af. Zij heeft gemerkt hoe complex het vraagstuk in de pleegzorg is. Er zijn ongelooflijk veel laagjes als het gaat om de organisatie van de zorg. Die moeten allemaal stuk voor stuk goed geregeld worden. Zij heeft gemerkt hoeveel knippen er bestaan die de zorg ingewikkeld maken. Er bestaan in de organisatie veel verschillende hokjes, terwijl het kind gewoon integrale zorg nodig heeft. Vanmiddag is een complexe oproep gedaan aan de politiek om alles nu goed te gaan regelen waar het gaat om de transformatie en de transitie. Veel werk is nog te verzetten. Zij heeft als dagvoorzitter een kijkje mogen nemen in deze sector. Zij heeft een reeks aan onderwerpen voorbij zien komen die op de verschillende niveaus in de organisatie van de pleegzorg spelen. Dat was voor haar waardevol. Zij hoopt dat de expertmeeting voor de aanwezigen direct betrokkenen ook zo waardevol is geweest. Dit is de start voor het verdere vervolg. 6. Conclusies en aanbevelingen Peter van Corler (raadslid) durft op dit moment niet te zeggen wat de politiek met het resultaat van deze expertmeeting gaat doen. Hij constateert dat veel zaken aan de politiek zijn meegegeven. Hij noemt als voorbeeld de vraag om een visie op de pleegzorg, de roep om flexibiliteit en continuïteit, de oproep optimaal te gaan samenwerken op de verschillende niveaus in de organisatie van de pleegzorg. Ook is een oproep gedaan de specialistische zorg te behouden. Bovendien heeft de politiek op briefjes verschillende aandachtspunten meegekregen. Ook na deze middag is nog de gelegenheid om de nodige aandachtspunten aan de politiek mee te geven. Hij nodigt de aanwezigen uit dat dan ook vooral te doen. Nu voorziet hij niet direct een specifiek vervolg op deze expertmeeting als zou dit onderwerp op de politieke agenda komen te staan. De politiek heeft met deze bijeenkomst heel veel ontvangen om met het onderhavige aan de slag te gaan, onder meer met de ontwikkeling van een visie. Voor het zomerreces zal de gemeenteraad nog te spreken komen over de constatering dat het nodige nog geregeld moet worden voor de aanvullende zorg. Peter van Corler verwacht dat wat vanmiddag is ingebracht daarbij een rol zal gaan spelen. Hij is heel blij met alle input die vanmiddag is geleverd. Hij dankt de inleiders en de beide pleegkinderen die ook hun inbreng hebben geleverd als ervaringsdeskundigen. En hij dankt alle aanwezigen voor hun bijdrage aan deze expertmeeting. 7. Sluiting De dagvoorzitter, mevrouw Leike van Os sluit hiermee de bijeenkomst omstreeks 17.10 uur.
Pagina 18 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
Samenvatting/terugkoppeling thematafels 1090
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Wat ik aan de politiek wil meegeven:
Handel vanuit het belang van het kind.
Pleegzorg is niet gewoon opvoeden.
Luister naar de professionals en investeer in de hulp die echt nodig is voor het kind in de pleegzorg. Financier en stimuleer maatwerk.
Zorg voor een flexibele keten ( géén schotten) tussen zorg door gemeenten gefinancierd en door WIZ gefinancierd ( niet bij elkaar over de schutting gooien).
Ga het gesprek aan met de pleegouders, zij zijn de ervaringsdeskundigen.
Blijf investeren in de pleegzorg, trainen van pleegouders, investeren in nieuwe werkzame methodieken.
Meer openbaarheid in het algemeen en naar de maatschappij toe.
Stel meer geld beschikbaar voor deskundigheidsbevordering van pleegouders.
Financiën mogen geen belemmering vormen voor hulpverlening.
Ontwikkel een lange termijn visie.
Stuur op proces, niet op doelen. Stuur op vergroten van deskundigheid van pleegouders.
Pleegouders zijn geen oplossing voor alle zorg voor kinderen, handhaaf residentiële zorg, kamertraining, mkd.
Ouders met licht verstandelijke beperking ( +bijkomende problemen) hebben echt andere begeleiding nodig
Meer bezinning op de rol van de gemeente en raad op dit dossier.
Wees zuinig op de mooiste vorm van zorg.
Meer diversiteit bij de pleegzorgprofessionals.
Zorg voor mogelijkheden 18+ en informele pleegzorg.
Voorkom zoveel mogelijk uithuisplaatsing.
Organiseer vanuit vertrouwen en niet vanuit wantrouwen.
Cliëntenparticipatie is super noodzakelijk en hoeft niet veel te kosten.
Ga niet op de stoel van de professional zitten maar faciliteer. Visie op welke reële bijdrage van pleegzorg wordt verwacht en waarop getoetst kan worden.
Meer aandacht voor de positie van biologische ouders. Betrek biologische ouders bij het formeren van zorgteams om een kind heen.
Denk niet aan kosten/bonus/malus om samenwerking te stimuleren, maar aan een stimulerende benadering, bijv. innovatiebudget om instanties te laten door ontwikkelen. Denk aan samenwerking Altrecht en pleegzorg in doorontwikkeling therapeutische pleegzorg.
1100
1110
1120
Pagina 19 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
1130
Het aantal pleegzorgplaatsingen groeit al jaren. Financier die groei.
Ondervang het probleem van het woonplaatsbeginsel.
Geef pleegouders een zetel in de cliëntenraad van de gemeente t.b.v. procesbewaking.
Samenwerking in de breedte. Hoe zorgen we voor effectieve samenwerking tussen biologische ouders, pleegouders, justitieel kader en ondersteuning.
Geef een gezamenlijke transformatieopdracht aan de jeugdzorgaanbieders; innovatie, werving en selectie pleegouders, samenwerking.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Wat zeker niet verloren moet gaan:
1140
1150
Pleegzorg
De stem van het kind.
Continuïteit in de pleegzorg. Zo snel mogelijk helder perspectief voor pleegkinderen.
Continuïteit van pleegzorgbegeleiders. Niet ieder jaar een andere aanbieder.
De aandacht voor biologische ouders.
Eerst blijven zoeken in het netwerk.
Ervaringsdeskundigheid pleegouders/pleegkinderen. Deze wordt nog niet altijd volledig benut.
Goed doorontwikkelde methodieken.
Enthousiasme pleegouders en pleegzorgwerkers door goede begeleiding en training.
De bijzondere zorg die er voor pleegkinderen met een beperking moet zijn ( tot nu toe vaak bekostigd uit PGB).
Beleid maken met eigen ‘inwoners’.
Ketenregie bij zorgaanbieders.
Flexibel budget inkoop pleegzorg, zodat kinderen niet in groepen terecht komen omdat de pleegzorg ‘vol’ is.
Deskundigheidsbevordering buurtteams.
De zorg voor pleegkinderen mag niet verloren gaan, ook niet na hun 18e verjaardag. Creëer plekken waar pleegkinderen begeleid uit huis kunnen gaan. Maak ‘rebund pleegzorg’ mogelijk, waar kinderen op kunnen terugvallen indien nodig.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------De grootste uitdaging voor de komende tijd is:
Continuïteit kunnen blijven bieden binnen alle gemeentes, groeien, innoveren.
Duidelijkheid over wie wat doet in het lokale veld, met name in de kleine gemeentes waar nog weinig geregeld is.
Samenwerking blijven zoeken en verantwoordelijkheid nemen voor je eigen taak/functie.
1160
Pagina 20 van 21
Griffie Gemeenteraad Utrecht
Verslag ontmoeting van de gemeenteraad met experts in de Pleegzorg in Utrecht d.d. 19 maart 2015
Samen werken, samen doen, samen transformeren. Op dit moment is het een warboel en dit kost veel energie en tijd; het gaat ten kosten van de juiste zorg voor het kind.
Samenwerking tussen gemeenten om de zorg voor kwetsbare kinderen te continueren.
Elk kind zijn/haar plek geven.
Pleegzorg de aandacht geven die het nodig heeft.
Processen zodanig inrichten dat de kwaliteit verbetert.
Kwaliteit, kwantiteit en financiën harmonisch samen laten gaan.
Middelen beschikbaar maken om intensiever deskundigheidsbevordering en ondersteuning aan zowel pleegouders als biologische ouders mogelijk te maken.
De beslissing: wie op welke plek?
Organiseren van het verschil: geen kind, geen pleegouder, geen gezinssysteem is hetzelfde.
Bekendheid van pleegzorg binnen de allochtone bevolkingsgroepen vergroten.
De wensen van pleegouders meenemen in de jeugdzorg.
Inzetten op netwerken onder pleegezinnen.
Zicht hebben en ondersteunen van informele pleegzorg.
Ontwikkel een visie die recht doet aan de inzet van alle betrokkenen: pleegouders/ouders/kinderen/professionals.
Vanuit gezinnen het integrale werken vorm geven; speciaal onderwijs en zorg komen hier samen.
Gespleten zorg binnen GGZ/jeugdzorg/WMO/LVG niet vervangen door gespleten gemeenten.
Een minder bureaucratisch systeem, minder regelgeving. De jeugdzorg goed regelen.
Pleegzorg voor jonge moeders.
Aansluitende hulp wanneer er moet worden opgeschaald, de route naar aanvullende hulp, wachtlijsten, financiering.
Pleegzorg meer naar de wijk brengen zodat school en netwerk gehandhaafd blijven.
Aandacht voor thema-avonden / extra scholing over seksualiteit/ loverboys/ misbruikrelaties, maar bovenal: hoe bevorder ik een gezonde relatie bij mijn pleegkind.
Niet de cijfers zijn leidend maar de verhalen achter de cijfers.
Rust en overzicht houden, niet overhaasten. Oriënteer je goed.
Fragmentatie het hoofd bieden. Denk niet te klein.
1170
1180
1190
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Pagina 21 van 21