NOVEMBER 2011
Jaargang 21 nummer 2
Natuuronderzoek Natuurberichten uit de Amsterdamse Waterleidingduinen
Houtsnip op het menu van de havik Fred Koning Houtsnippen zijn bosbewonende waadvogels met een onopvallende levenswijze. Ze leven van wormen en insecten die zij uit de grond of humuslaag halen. In de winter verschuilen ze zich overdag meestal in bossen en vliegen pas op het laatste moment op om als een schim te verdwijnen. s ’Nachts wagen ze zich in een opener landschap. Als je wel eens in de nacht door het duin rijdt, kun je je verbazen over de aantallen houtsnippen die in vochtige duinweiden foerageren. In de winter 2009-2010 waren houtsnippen in het westen van het land extreem talrijk. Aangezien er weinig mensen zijn die houtsnippen buiten het broedseizoen tellen, heb ik eens in de prooilijsten van de havik gekeken om te zien of deze winter echt zo extreem was. Het menu van de havik is namelijk een goede afspiegeling van de samenstelling van de vogelpopulaties.
Inhoud: 1 Houtsnip op het menu van de havik Fred Koning 2 Van de redactie 4 Wilde zwanen in de AWD in de winter 2009/2010 Chris van Deursen 4 428 blauwvleugelsprinkhanen Wilbert Kerkhof 5 De grote keverorchis in de AWD Jos Lammers 6 Effect bijvoeren onderzocht persbericht Alterra 7 Fotorubriek Joop Hilster 7 Korte berichten / colofon
HOUTSNIP ONDER DE LOEP In het broedseizoen komt de Houtsnip vooral voor in de bosrijke delen van Noord-Holland. De binnenduinrand, het Gooi, Texel en de bossen in de Wieringermeer zijn de plekken waar hij in geringe aantallen broedt. Waarschijnlijk omvat de broedpopulatie tussen de 180 en 240 paar (Scharringa e.a.2010). Als wintergast is de Houtsnip veel algemener in de provincie. Dan is hij, behalve in de bossen, ook aan te treffen in boomsingels, bosjes op boerenerven en ruigtes zoals riet. Ringonderzoek aan nestjongen van de houtsnip heeft uitgewezen dat de populatie die in GrootBrittannië broedt vaste verblijfplaatsen hebben. Vermoedelijk zijn onze broedvogels ook sedentair maar daar is weinig over bekend. Het toeval wil echter dat ik twee pullen uit hetzelfde nest (geringd in de AWD) kreeg teruggemeld uit de
Vendee in Frankrijk geschoten op bijna dezelfde plek een maand na elkaar. De houtsnippen die in de enorme bossen van Scandinavië, Finland en Rusland broeden zijn echte trekvogels. Deze vogels overwinteren in het westen van Europa waar de winters mild zijn. Hun belangrijkste bestemmingen zijn Engeland, Ierland, het westen van Frankrijk, Nederland en België. Deze eerste doortrekkers en wintergasten arriveren vanaf half september, echter nog in kleine aantallen. De meesten komen pas aan in de derde decade van oktober en in november. De aantallen verschillen heel sterk van jaar tot jaar. Vaak komen ze als het ware in trekgolven. Heinrich Gätke (1900) beschreef dit al in zijn boek “Die Vogelwarte Helgoland”. Op dit kleine eiland ( 2 km) in de Noordzee werden op 21 oktober 1823 meer dan 1100 houtsnippen
De houtsnip, welkome aanvulling in de winterse voedselschaarste.
2 Natuuronderzoek Jaargang 21, nummer 2, november 2011 gevangen en geschoten. Slechte weersom standigheden tijdens de trek of plotseling invallende vorst of sneeuw veroorzaken deze trekgolven. Aan het einde van een treknacht landen de vogels in de ochtendschemering en komen daarbij soms op bizarre plekken terecht zoals winkelcentra, stadstuintjes, op de pier van IJmuiden of andere houtsniponvriendelijke plekken. Voor Nederland zijn maar weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar over hun voorkomen in de winter. In zachte winters zijn de schattingen voor een eiland als Ameland en Texel resp. 200 en 150-200 vogels (Bijlsma et al 2001). Tijdens vorstinvallen echter veel hogere aantallen zoals op 21-23 december 1986 toen bij Nes op Ameland dichtheden werden geschat van 0,5 vogel per ha in het bos en 0,1-0,2 per ha voor het open duin (van Dijk). Ook Verkade (2009) maakt melding van een extreme instroom in de binnenduinrand
in 2009. Op 11 januari telde hij op 700 m wandelen maar liefst 73 houtsnippen. Op een ander traject op 2,5 km van zee 35 exemplaren. Dit zou neerkomen op resp. 14,6 en 1,3 vogels per ha. Voorkomen Houtsnip in menu van de havik In de AWD worden de bossen regelmatig afgezocht naar plukresten van de Havik. Deze roofvogel heeft vaak vaste plukplaatsen in kleine bosjes waar hij broedt. Deze plekken worden regelmatig bezocht. Als een prooi wordt gevonden wordt deze met naalden of blad bedekt om hertelling te voorkomen. In mijn prooilijsten van 1994 t/m 2010 komen 1351 prooien voor uit de maanden december t/m maart. Hieruit blijkt dat de houtsnip in de wintermaanden niet wordt versmaad door de havik.
Van de redactie
Een nieuwsbrief uitbrengen terwijl er geen hoofdredacteur is die hieraan sleurt, dat is nog een hele klus. Gelukkig is het ons gelukt toch een spannend nummer samen te stellen. Vanaf deze plek willen we Antje nogmaals bedanken voor haar jarenlange inspanning om elke keer maar weer op gezette tijden deze nieuwsbrief te laten verschijnen. Met de speciale uitgave voor het afscheid meegerekend komen we ook dit jaar weer aan 3 nummers! Het was een extreem droog voorjaar en een nog extremer natte zomer, als plant, dier en mens moet je daar maar weer mee om zien te gaan. Als vlinder kun je er last van hebben, maar als vlinderaar net zo goed. We zijn benieuwd of iedereen zijn telrondes heeft kunnen doen. De droge voorjaren van 2009 en 2010 leken volgens Jos Lammers hun effect
te hebben op de grote keverorchis, die heeft het dit jaar dan vast ook zwaar gehad. In dit nummer weer heel diverse bijdragen aan natuurwaarnemingen uit de AWD. Twee vogelverhalen die laten zien dat er ook ’s winters nog veel te beleven valt. Wilbert Kerkhof vertelt dat het uitgevoerde beheer op het Rozenwaterveld voor sprinkhanen goed uitpakt. Maar het nieuwe inzicht over de invloed van stikstof noopt ons tot het aanpassen van ons begrazingsbeheer. Het start allemaal met goed waarnemen in het duin! Misschien kunt u daarover in de komende donkere dagen een leuk stuk schrijven voor deze Nieuwsbrief? Heeft u nog bijzonder nieuws voor ons, een leuke waarneming of blijken er trends waarneembaar in uw langjarige tellingen… laat het ons weten.
Neerslaggegevens KNMI met in het voorjaar een neerslagtekort dat in juli omslaat naar een neerslagoverschot ten opzichte van het langjarige gemiddelde (bron: KNMI)
2011, t/m augustus 900
in mm
800 700 600 500 400 300
Normaal 1981-2010 Jaar 2011
200 100 0 jan
feb
mar
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Tabel.1 Voorkomen van de houtsnip in het voedsel van de havik in de AWD (1994-2010) in verschillende wintermaanden. Aantal prooien
Dec Jan Feb Mrt 84 405 394 648
Aantal houtsnippen Percentage houtsnippen
9 50 31 18
11 %
12 %
8 %
4%
Bijlsma (1993) publiceerde ook prooilijsten van de havik voor Drenthe. Uit zijn 836 prooien over de maanden december t/m maart berekende ik de volgende percentages houtsnippen 2,7, 1,3, 0,6, en 1,1. Dit veel lagere aandeel van de houtsnip zou er op kunnen duiden dat het oosten van het land minder aantrekkelijk voor de Houtsnip is dan de duinstreek. Dit is niet verwonderlijk aangezien vlak bij zee het klimaat in de winter milder is dan in het oosten van het land. Regelmatig draait de wind en voert dan zachtere lucht aan van zee waardoor sneeuw en vorst vlak aan zee minder vaak voorkomen. In duingebieden met heel weinig bos en besdragende struwelen zoals de kalkarme duinen tussen Petten en Callantsoog is het aandeel van de houtsnip aanzienlijk hoger: 41 houtsnippen op 136 plukresten (=30 %). Hier ontbreken vooral lijsterachtigen als potentiële prooien. In het voorjaar en de zomer komt de houtsnip nauwelijks voor in het menu van de Havik. Het percentage voor de AWD bedraagt dan minder dan 1 % en betreffen dan waarschijnlijk onze broedvogels of late doortrekkers. Ook andere studies uit het broedseizoen in Duitsland (Bezzel , 1997), Krüger,1996) en Wales (Toyne, 1995) komt deze prooi niet boven de 1% . Over de herfstmaanden bezitten we weinig gegevens omdat vallend gebladerte en naalden het zoeken naar plukresten dan bijna onmogelijk maakt. VERSCHILLEN TUSSEN DE JAREN Niet elke winter is de houtsnip even talrijk. Dit houdt mogelijk verband met de weersomstandigheden die de bereikbaarheid van het voedsel bepalen. Bij vorst is de bodem te hard om met zijn lange snavel naar wormen te boren. In het bos zijn ze dan te vinden op plekken met een dikke laag blad of dennennaalden die de vorst tegenhouden. Ook proberen ze dan vaak te overleven in gebieden waar kwelwater de bodem zacht houdt (slootjes en weiden aan de binnenduinrand of oevers van kanalen in de duinen die gevuld zijn met relatief warm grondwater. Als er sneeuw ligt (zoals in de winter 2009-2010) zien we ze juist de kale bevroren plekken mijden en boren zij op plaatsen met sneeuw waaronder de grond zachter is. Het was verbazingwekkend hoeveel wormen de snippen wisten te vinden (3 tot 4 per 5 minuten) en ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat deze vogels het heel goed hadden.
3 Natuuronderzoek Jaargang 21, nummer 2, november 2011 Percentage houtsnip in prooi havik 30
%
25 20 15 10 5 0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000 2001
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Figuur 1. Aandeel van de houtsnip in het menu van de havik in de AWD (december t/m maart) van 1994-2010. (bij het jaartal behoren de maanden januari t/m maart en de december maand voorafgaande aan dit jaartal)
Aan de hand van het menu van de havik kunnen we concluderen dat de winter 2009-2010 inderdaad een jaar geweest moet zijn waarin de houtsnip talrijker was als in andere jaren. Deze winter kenmerkte zich door veel sneeuw die in het westen af en toe weg dooide. Meer in het binnenland was dit minder het geval. Ook het hoge percentage voor 2008-2009 komt mooi overeen met de beschrijving van een hoge instroom in januari 2009 door Verkade (2009). Zijn tellingen toonden dat zodra de vorst of sneeuwperiode over was ook de aantallen houtsnippen weer sterk afnemen. De winter 1998-1999 (70 vorstdagen) was ook een koude winter met een vroege inval van vorst in begin december. Het resulteerde in december in een hoog percentage Houtsnippen (6 van de 8: 75%!) die kennelijk ook direct doortrokken want in de rest van de winter werden heel weinig houtsnippen meer in het voedsel aangetroffen. Mogelijk is niet het aantal vorstdagen, maar het aantal dagen met een sneeuwdek relevant in verband met de zichtbaarheid van de prooi, dit verdient nader onderzoek.
Houtsnippen in de sneeuw
relatie vorstdagen -% houtsnip in havikprooi 30
% houtsnip
25
y = 0,1784x + 1,8782 2 R = 0,1531
20 15 10 5 0
0
20
40
80 aantal vorstdagen
Figuur 2. Het voorkomen van de houtsnip in het menu van de havik lijkt een verband te vertonen met het aantal vorstdagen in de winter ( dec./jan./febr.) in De Bilt. Onder een vorstdag verstaat men een dag waarop de minimum temperatuur lager dan 0,0 C is (gegevens KNMI).
In de winter leeft de havik vooral van Hout duiven en diverse soorten lijsters zoals merels, kramsvogels en koperwieken. De talrijkheid van deze soorten is sterk afhankelijk van de hoeveelheid bessen (vooral duindoorn) die nog resteren in de winter. In deze periode van het jaar waarin schraalhans keukenmeester is, vormt het plotselinge verschijnen van houtsnippen dus welkome feestmalen voor de havik.
Houtsnip in de sneeuw
60
Een eerdere versie van dit artikel is verschenen in Tussen Duin en Dijk 2011-2.
Literatuur: Bezzel.E., R.Rust en W. Kechele,.1997. Nahrungswahl südbayerischer Habicht Accipiter gentilis während der Brutzeit. Orn Anz. 36 p.19-30. Bijlsma R.G, 1993. Ecologische Atlas van de Nederlandse Roofvogels . Schuyt & Co. Haarlem. Bijlsma, R.G., F.Hustings & C.J.Camphuysen (2001). Algemene en schaarse vogels van Nederland. GMB/ KNNV Uitgeverij Haarlem?Utrecht. Dijksen, A.J. 1996. Vogels op het Gouwe Boltje. Langeveld & Rooy. Den Burg. Gätke, H .(1890. Die Vogelwarte Helgoland .J.H.Meyer, Braunschweig. Krüger,O & U.Stefener (1996). Nahrungsökologie und Populationsdynamik des Habichts. Vogelwelt 117:p.1-8. Toyne, E.P. 1995 Breeding season diet of Goshawk Accipiter gentilis in Wales. Ibis 140:569-579. Scharringa, C.J.G., W.Ruitenbeek & P.Zomerdijk, 2010. Atlas van de Noord-Hollandse broedvogels 2005-2009. Verkade ,H.(2009) Influx van Houtsnippen langs de Hollandse kust in januari 2009. Limosa , 82-1, p.26-28.
4 Natuuronderzoek Jaargang 21, nummer 2, november 2011
Wilde zwanen in de AWD in de winter 2009/2010
Chris van Deursen
De laatste jaren verschijnen de wilde zwanen (Cygnus cygnus) steeds later in het infiltratiegebied. Het afgelopen decennium is de verschuiving in de verschijning met vrijwel een maand verplaatst. Arriveerden de eerste vogels voorheen eind oktober/begin november, nu is dat meestal pas eind november of begin december. Uiteraard spelen de weersomstandigheden daarbij een sterk bepalende factor. Ook het aantal in de AWD verblijvende vogels is gemiddeld lager geworden. In de winter van 2008/2009 was het maximale aantal dat op één waarneemdag geteld kon worden 38. Dat aantal varieerde gedurende vele weken niet of nauwelijks. Ook de winter van 2009/2010 was behoorlijk streng, met langdurige ijsperioden, waardoor veel grote kanalen in het eigenlijke infiltratiegebied permanent dicht lagen. Op een waarneming van overvliegende exemplaren in november 2009 na, werden geen verblijvende vogels opgemerkt. In de tweede helft van december begon het te winteren en in noordelijk Europa was sprake van polaire omstandigheden met enorme hoeveelheden sneeuw. Dat had gevolgen voor allerlei vogels. Er ontstonden vrijwel meteen “cold rushes” van kievit, goudplevier, van eenden en ganzensoorten en uiteraard van Wilde zwanen. BLAUWE HALSRING Op 18 december, met een ijzige noordoostenwind, ontdekte ik in het Schilpveld, zuidelijk van Zandvoort, de eerste twee wilde zwanen van het jaar. Het had er alle schijn van dat die dieren behoorlijk moe waren. Ze lagen op een behoorlijke afstand, met de kop in de rugveren, vrijwel roerloos op de kant. Op de borst van een van beide merkte ik een blauwe vlek. Omdat de vogels kennelijk uitgeput waren, verroerden ze zich niet en borstveren waren over die blauwe vlek heen geschoven. Na heel lang kijken bleek die blauwe vlek een halsring
te zijn met de witte letters DE 01 of OE 01. De vogels heb ik verder maar met rust gelaten. Thuis ben ik op internet gaan zoeken wie zich met wilde zwanenonderzoek bezig hield. Dat bleken meer mensen te zijn. Ik polste eerst een Deense onderzoeker. Die had de vogel niet geringd, maar verwees naar een Let, die zich met het kleurringen van Wilde zwanen bezig hield. Dimitrijs Boiko meldde zich en stuurde alle gegevens van de waargenomen vogel op. OE 1 OE 1 werd door hem als pullus geringd op 7 augustus 2008 in Rezekne, in oostelijk Letland, ter hoogte van Riga. De vogel werd op 25 januari 2009 op een plas in Nedersaksen gezien, ten noorden van Berlijn. Op de herfsttrek dook de vogel elders op in de deelstaat Brandenburg, waar hij op een perceel raapzaad vertoefde. Daar werd hij op 2,10 en 17 september gezien. Op 30 oktober ging de vogel op de vleugels en kwam in Luneburg (Nedersaksen) terecht. Dat is op zo’n 700 kilometer van zijn geboorteplaats. Daar werd hij zwemmend opgemerkt. De voorkeur voor raapzaad was ook hier duidelijk want hij werd genoteerd op één perceel op 2, 3, 11, 17 en 19 november. Kennelijk was toen de voedselbron op. Zo reisde de vogel iets zuidelijker en werd op grasland opgemerkt. Nog steeds in Nedersaksen. Op 24 november was hij daar nog steeds en bleef er want op 2 en 15 december werd hij daar opnieuw gespot. Toen de winter in alle hevigheid inviel, ging het dier ineens bijna 600 kilometer zuidwestelijker. Met de wind van achter moet dat in een dag vliegen wel te doen zijn geweest. Maar mogelijk heeft hij er 1 of 2 dagen langer over gedaan. De dag erna ben ik weer gaan kijken maar de vogel was niet meer te vinden in de AWD, evenmin als andere zwanen.
VORST IN 2010 Pas na de jaarwisseling waren er kleine groepjes wilde zwanen te zien. Daarvan zeker drie families met hun jongen, resp. 2, 2 en 4. Opmerkelijk weinig jongen voor het stijgende aantal verblijvende vogels in de telperiode. In januari en februari heb ik meestal twee keer per week het gehele gebied van de AWD doorgefietst en geteld. Eén dag was dat nauwelijks te doen als gevolg van ijzel, waarbij het terrein werd afgesloten voor bezoek. Helaas bevond ik me toen reeds in het meest zuidelijk deel van het gebied. Meestentijds waren er in januari 10-18 vogels te zien, maar in februari liep dat op doordat de winter in het noorden van geen wijken wist en het vorstgebied zich uitbreidde. Op 22 februari werden totaal 44 dieren geteld. Maar mogelijk waren er enkele meer. Een bijtelling van 10% lijkt, zelfs voor deze grote vogels noodzakelijk, omdat zich steeds weer een aantal dieren op niet eerder vermoede plaatsen wist te verbergen. Vooral zwanen die zich ophouden in rietvelden om wortelstokken uit te graven zijn opmerkelijk stil en laten zich niet horen. In maart liep het aantal snel terug en na 15 maart werden geen wilde zwanen meer gezien. Opmerkelijk was dat de meeste zwanen zich deze winter ophielden in het infiltratiegebied tussen Zeeveld, 1000 Meterweg en Rechte Schusterkanaal, waar ze heel lang wakken open hielden. Het Paradijs- en Schilpveld waren minder in trek. Daar verbleven meestentijds maar enkele dieren. De plas aan de westelijke voet van de Bergen van het Mirakel, ooit een soort Walhalla voor wilde zwanen, is stilaan dichtgegroeid en bij wilde zwanen niet meer in trek.
Het Rozenwaterveld in de Amsterdamse Waterleidingduinen nabij Zandvoort is een bijzonder gebiedje. De begroeiing bestaat voornamelijk uit duinroosjesvegetatie (Rosa pimpinellifolia). De afgelopen decennia verruigden grote delen van het terrein snel met duinriet (Calamagrostis epigejos) en hoog opgegroeide duinroosjes. In het kader van een OBN-onderzoek (destijds: Overlevingsplan Bos en Natuur) werden verruigde stroken in 2002 ondiep geplagd om te zien of deze maatregel een gunstig effect op de duinspecifieke flora en fauna zou hebben.
In zes opeenvolgende jaren werden zowel de vegetatie als een deel van de fauna gemonitord op 5 plagstroken, 5 ruige (niet beheerde) referenties en op 5 referenties die nog in goede staat waren. Een van de gevolgde groepen was die van de sprinkhanen. Gedurende het onderzoek bleek al snel dat de twee gekozen doelsoorten voor droge duingraslanden, het knopsprietje (Myrmeleotettix maculatus) en de blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens) duidelijk profiteerden van de ingreep. De blauwvleugelsprinkhaan nam snel toe in de geplagde stroken met een piek in 2006 (zie figuur 1).
gem. aantal
428 Blauwvleugelsprinkhanen Wilbert Kerkhof 50 40
2003 2004 2005
2006 2007 2008
30 20 10 0
referentie
ruig
geplagd
Figuur 1 Gemiddeld aantal blauwvleugelsprinkhanen per ingreep per jaar
5 Natuuronderzoek Jaargang 21, nummer 2, november 2011
Nadat in het eerste jaar, 2003, in drie telronden in alle vakken gezamenlijk 57 blauwvleugelsprinkhanen genoteerd konden worden, liepen de aantallen in de daarop volgende jaren omhoog naar 212 exemplaren in drie ronden in 2006. De meeste hiervan bevonden zich op de plagstroken. Ook voor andere sprinkhanen, voor dagvlinders en voor de vegetatie bleek de ingreep gunstig.
De Grote keverorchis in de AWD Jos Lammers De grote keverorchis (Listera ovata alias Neottia ovata) heeft in de Amsterdamse Waterleiding duinen (AWD) een grote groeiplaats in het Klazeweitje. Daarnaast komt de soort incidenteel voor elders in het Klazeweitje (tot 2008) en langs het Westerkanaal (sinds 2008). Vanaf 2002 tel ik op de grote groeiplaats in het Klazeweitje in het voorjaar de aantallen planten. In dit artikel beschrijf ik de populatieontwikkeling tot juni 2010.
UITVALBASIS Op grond van deze resultaten werd besloten om in de winter van 2009/2010 ook een groot deel van de resterende ruige vegetatie op het Rozenwaterveld te verwijderen door de vegetatie te maaien of te plaggen. Op 11 juli 2011, twee zomers na deze ingreep, werden tijdens een monitoringsronde langs hetzelfde traject als gelopen tijdens het eerdere onderzoek, 428 blauwvleugel sprinkhanen opgemerkt. De plagstroken uit 2003 bleken een uitstekende uitvalsbasis voor de bezetting van het nu vrijwel geheel geopende landschap. Aangezien het totale oppervlak aan geplagd terrein vele malen groter is dan het deel dat bij de monitoring is onderzocht, lijkt het waarschijnlijk dat er enkele duizenden blauwvleugelsprinkhanen in het gebied aanwezig waren. Ook knopsprietje, bruine sprinkhaan, snortikker en duinsabelsprinkhaan varen wel bij de nieuwe situatie. Een kraamkamer voor warmteminnende duinnatuur lijkt hier gerealiseerd!
[Foto 1] Grote keverorchis bloeiend, 4 juni 2010
Tabel I Grote keverorchis (Listera ovata) in het Klazeweitje (AWD) datum telling
totaal bloeiend vegetatief aantal afgevreten
mei-02 20-tal mei-03 20-tal 31-05-04 35 19-05-05 180 110
70
17-05-06 200 100 100 30-05-07 400
390
21-05-08 481 363 8-06-09 42 42
10 118 ?
4-06-10 133 39 94
Tabel I geeft een overzicht van de uitgevoerde tellingen en resultaten. Tot en met 2007 waren de tellingen globaal. Daarna werden de tellingen nauwkeurig uitgevoerd. Bij de tellingen werd onderscheid gemaakt in respectievelijk een bloeiende plant, een verdorde, een afgevreten en een vegetatieve (zie foto’s 2-5). Na een aarzelende start namen vanaf 2005 de aantallen toe tot een hoogtepunt in 2008. In 2009 en 2010 waren de aantallen echter aanzienlijk kleiner. Dit wijt ik aan het zeer droge voorjaar in beide jaren waardoor het overgrote deel van de vegetatieve delen van de planten voortijdig verdorde en niet meer teruggevonden werd. Daar komt bij dat in 2009 de telling door omstandigheden erg laat werd uitgevoerd waardoor een onevenredig deel van de planten waarschijnlijk al verdord was. Opvallend was verder dat het aantal bloeiende planten in verhouding afnam ten opzichte van het aantal vegetatieve (inclusief afgevreten) planten. Dit komt voornamelijk op het conto van het graaswerk door konijnen en damherten want de locatie wordt sinds 3 jaar middels draad buiten de runderbegrazing gehouden.
GEDETAILLEERDE KARTERING Op 21 mei 2008 en op 4 juni 2010 werd een gedetailleerde telling uitgevoerd op de grote groeiplaats. De detaillering bestond uit een verdeling van de groeiplaats in vakken van 3x3 meter (de lengte van de beschikbare rolmaat) op de hoekpunten gemarkeerd met tonkinstokjes met rood vlaggetje (Foto 1). Deze afmeting bleek ook gewoon praktisch omdat op die manier de aantallen grote keverorchissen per vak door 1 persoon goed en overzichtelijk te tellen waren.
Foto 2 Overzicht van de groeiplaats van de grote keverorchis (Listera ovata) met markeringsstokjes in het Klazeweitje en vooraan links de “laagte” (4 juni 2010).
6 Natuuronderzoek Jaargang 21, nummer 2, november 2011 Bij de tellingen werd onderscheid gemaakt tussen bloeiende, afgevreten en vegetatieve planten. In totaal werden op 21 mei 2008 481 planten geteld waarvan 363 bloeiende, 56 afgevreten en 62 vegetatieve. Op 6 juni 2010 werden 133 planten geteld waarvan 39 bloeiende, 40 afgevreten en 54 vegetatieve. De aantallen zijn in 2010 significant lager dan in 2008, vooral het aantal bloeiende planten is fors afgenomen. Ik wijt het lage aantal aan het uitermate droge voorjaar van 2010. Afgezien van de daling van het totaal aantal gevonden planten in 2010 ten opzichte van 2008, is er een lichte verschuiving zichtbaar van de populatie in noordoostelijke richting (zie figuur 1 bovenkant van de plattegrondjes). De plek rondom de laagte aan de zuidzijde bevat nog maar enkele planten terwijl aan de noordoostzijde nieuwe planten gevonden werden. De grootste concentratie ligt evenwel nog wel op dezelfde plek. Het plan is om de populatie in de komende jaren verder te volgen middels globale tellingen en gedetailleerde tellingen om de 2 jaar.
[Foto 3] Grote keverorchis verdorrend, 4 juni 2010
Listera ovata, AWD 21 mei 2008 (klazeweitje coord: 96,815 - 481,285)
1-5 ex
(klazeweitje coord: 96,815 - 481,285)
N
N
“hokken” 3x3 m
“hokken” 3x3 m
“pad”
5-10 ex
Listera ovata, AWD 4 juni 2010
“pad” laagte
1-5 ex 5-10 ex
10-25 ex
10-25 ex
25-50 ex
25-50 ex
> 50 ex
Ruimtelijke spreiding: aantal exemplaren in de hokken
> 50 ex
laagte
Ruimtelijke spreiding: aantal exemplaren in de hokken
Figuur 1 Ruimtelijke spreiding grote keverorchis (Listera ovata), Klazeweitje 2008 en 2010)
[Foto 4] Grote keverorchis afgevreten, 21 mei 2008
[Foto 5] Grote keverorchis vegetatief, 21 mei 2008
Effect bijvoeren runderen onderzocht
PERSBERICHT ALTERRA Het wetenschappelijk bureau Alterra, onderdeel van de Wageningen Universiteit, heeft op verzoek van Waternet het effect van bijvoeren van runderen in de Amsterdamse Waterleidingduinen onderzocht. In de AWD komen veel verschillende soorten vegetaties voor. Met name de duingraslanden zijn gevoelig voor verruiging ten gevolge van de overmaat aan stikstof vanuit de luchtverontreinging, aldus ecoloog Wieger Wamelink. Door bijvoeren brengen de grazers via hun mest een extra hoeveelheid stikstof in deze kwetsbare gebieden. Daardoor zou het risico op het verdwijnen van zeldzame plantensoorten en
kwetsbare vegetaties wel eens groter kunnen zijn, maar of het substantieel een grote bijdrage zou kunnen zijn, was onbekend. Elke winter laait de discussie over het bijvoeren van koeien en paarden in natuurgebieden weer op. Voorstanders vinden het zielig als de dieren honger lijden en doodgaan van de honger; tegenstanders zeggen dat het om wild gaat dat op een natuurlijke manier moet leven en sterven. De ingezette koeien in de AWD zijn geen wild maar gehouden dieren, en er moet dus goed voor de dieren gezorgd worden. Als de conditie van de dieren te ver achteruitgaat moet er ten behoeve van de gezondheid van de dieren bijgevoerd worden. Naar het milieueffect van bijvoeren is nog niet eerder onderzoek gedaan, aldus Wamelink.
BEHOORLIJK VEEL In de Amsterdamse Waterleidingduinen daalt per hectare jaarlijks 16 kilo aan stikstof neer uit de lucht. Als de runderen in de winter extra voer krijgen, voegen ze nog eens 4 kilo extra stikstof toe, blijkt uit de metingen van Alterra. Ecoloog Wamelink noemt dat behoorlijk veel. ‘’En dat is erg, want door een overmaat aan stikstof kan kwetsbaar duingrasland veranderen in grasland met veel ruige soorten’’. Wamelink is, zegt hij, daarom tegen bijvoeren in gebieden die juist zijn aangewezen om helemaal natuurlijk te blijven. Door het bijvoeren span je als het ware het paard achter de wagen, je wilde immers met begrazing het duinlandschap juist open houden. REACTIE WATERNET De resultaten van dit onderzoek zijn zeer verrassend, enige locale invloed van de koeiemest was natuurlijk wel verwacht. En grote concentraties van mest probeer je dan ook op te ruimen. Maar door de resultaten van dit onderzoek moet de inzet van gehouden vee in de winter, als bijvoeren noodzakelijk wordt voor de gezondheid van het vee, heroverwogen worden. Waternet werkt dit nader uit in het begrazingsplan 2011-2013.
7
Natuuronderzoek Jaargang 21, nummer 2, november 2011
Joop Hilster neemt afscheid
In de fotorubriek was u gewend een vergelijking te zien tussen de huidige situatie en een historische foto. Dit keer staan we ook even stil bij de oude en nieuwe tijd. Joop Hilster heeft afscheid genomen van Waternet. Joop was jarenlang hofleverancier van fotomateriaal in de Nieuwsbrief. Joop bedankt daarvoor. Bijgaand beeld laat een avondschemering zien bij het voormalige Van Limburg Stirumkanaal. Historie! Gaat u zelf maar eens kijken hoe het er nu uitziet.
Korte berichten BIJZONDERE BIJVANGST: DE OEVERAASKEVER Bij een nachtvlinderinventarisatie met licht op 2 september 2011 op het Groot Zwarteveld werd een bijzonder beest gevangen: de oeveraaskever (Necrodes littoralis). Volgens Siem Langeveld is deze kever zeldzaam en nooit eerder in de AWD gevonden. Het is de enige soort van dit geslacht. In Midden-Europa wordt hij regelmatig gevonden op grote kadavers. Hij komt voor op aas van reeën, geiten, schapen, honden, vooral in buurt van water. In Nederland is hij sinds 1966 alleen nog gevonden in Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Verder werd hij in augustus 1996 massaal op het kadaver van een heck-rund in de Oostvaardersplassen gevonden . HOOP DOET LEVEN Leo Jalink meldde ons dat de koeienvlaaien op het eiland van Rolvers dit jaar vol stonden met fantastische en grote mestpaddenstoelen, tot wel 20 cm hoog en soms wel 15 exemplaren per koeienhoop. Het leken wel bosjes bloemen. Het meest algemene en opvallendste soort is de geringde vlekplaat die er werkelijk met duizenden exemplaren stond, verder ook nog de franje vlekplaat en de gezoneerde vlekplaat en diverse andere, wat kleinere soorten. Een fantastisch voorbeeld van hoe mest er uit kan zien als er geen diermedicijnen gebruikt worden.
Van Limburg Stirumkanaal (foto: J. Hilster)
JONGE BOOMMARTERS GESPOT Op 9 mei 2011 is een nestboom met vier jonge boommarters en een volwassen vrouwtje gevonden in de AWD. Het nest bevond zich in een abeel, die grofweg 50 meter van een wandelpad af staat. De enige drie bekende nestbomen of van bewoning verdachte bomen in de westelijke provinciën bevinden zich in abelen of andere populieren. Abelen en populieren hebben al eerder bewezen goede nestgelegenheid te bieden aan marters omdat er snel gaten in komen. Tot 13 juni zijn de dieren gemonitord. Daarna is de familie verhuisd, tot dan toe waren alle jongen in leven. EEN VEENMOL LANGS HET OOSTERKANAAL Kees van Dommele maakte een mooie foto van een veenmol bij het Oosterkanaal. Omdat Veenmollen 99% van hun leven onder de grond doorbrengen, zijn waarnemingen veel schaarser dan de werkelijke presentie in een gebied. Echt uitzonderlijk is de aanwezigheid niet. Op veel plaatsen in de duinen zijn bij plasjes en glooiende oevers de ritten van veenmollen te vinden. We weten dus dat ze aanwezig zijn. Bij het Weitje van de blauwe Paal en langs de Oosterduinrel hebben verschillende mensen ook veenmollen gevonden. Een ontmoeting met dit mooie grote insect is wel een memorabele gebeurtenis.
Jonge boommarter verkent de wereld (foto: Bart Noort)
Colofon Redactie: Luc Geelen (hoofdredacteur) Dr. Ab Kessler (redacteur) Ir. Mark van Til (redacteur) Martin Jonker (redacteur) Reacties op artikelen zijn altijd welkom. Stuur deze naar: Waternet, afdeling Bron & Natuurbeheer Vogelenzangseweg 21, 2114 BA Vogelenzang e-mail:
[email protected] Overname en bewerking van artikelen, gegevens en illustraties uit deze uitgave is alléén toegestaan met bronvermelding en uitsluitend na verkregen toestemming van de redactie en - indien ondertekend van de auteur(s).
Veenmol (foto: Kees van Dommele)