IN NAAM VAN DE KONING
beschikking RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Civiel recht kantonrechter locatie Utrecht zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 LH/1040 Beschikking van 22 oktober 2015 inzake Werknemer, wonende te plaats verder ook te noemen Werknemer, verzoekende partij, tevens verwerende partij, gemachtigde: mr. L.L.M.M. Smeets, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Werkgever, gevestigd te plaats, verder ook te noemen Werkgever, verwerende partij, tevens verzoekende partij, gemachtigde: mr. M. Leniger.
1.
Het verloop van de procedure
l.1. Werknemer heeft op 4 september 2015 een verzoekschrift ingediend, (primair) strekkende tot vernietiging van het hem op 6 juli 2015 door Werkgever gegeven ontslag op staande voet en tot veroordeling van Werkgever tot wedertewerkstelling. Ook heeft Werknemer hierbij een incidentele vordering ingesteld. 1.2. Werkgever heeft op 25 september 2015 een verweerschrift ingediend, tevens houdende verzoek tot veroordeling van Werknemer om schade te vergoeden en tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen, voor zover op enig moment zou blijken dat tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat. 1.3. De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 6 oktober 2015. Voorafgaand aan de zitting heeft Werknemer nog nadere producties (doorgenummerd tot en met 11) toegezonden. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, mede aan de hand van de door hun gemachtigden overgelegde pleitaantekeningen. Partijen hebben geantwoord op door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaars uitlatingen kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
Zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 Uitspraakdatum: 22 oktober 2015
blad 2
1.4. Op verzoek van partijen is de zaak aangehouden, om hen de gelegenheid te geven een minnelijke regeling te beproeven. Toen geen overeenstemming bleek te zijn bereikt, is uitspraak bepaald.
2.
De feiten
2.1. Werknemer, geboren op 15 november 1974, is sinds 1 mei 2009 in dienst van Werkgever, laatstelijk in de functie van 'Sales' tegen een bruto loon van € 2.507,72 per maand (exclusief vakantiebijslag, bonus en emolumenten). De gemiddelde bonus bedroeg € 574,33 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst geldt thans voor onbepaalde tijd. 2.2. Werknemer kampt privé al lange tijd, ook al voordat hij bij Werkgever in dienst trad, met een grote schuldenlast. Na zijn indiensttreding bij Werkgever hebben schuldeisers van Werknemer onder Werkgever loonbeslag gelegd. Op enig moment heeft Werknemer zich voor hulp bij zijn budgetbeheer gewend tot Kredietbank Nederland. Mevrouw X van deze bank is als zijn budgetcoach gaan optreden. In onderling overleg werd het loon c.a. dat resteerde na afdracht aan de crediteuren die beslag hadden gelegd, door Werkgever overgemaakt aan de kredietbank, die daarvan voor Werknemer rechtstreeks de zorgpremie voldeed. De rest werd aan hem uitbetaald. Op het voorstel tot regeling van de schulden, dat namens Werknemer aan zijn schuldeisers is gedaan, is uiteindelijk met hen geen akkoord bereikt. In verband daarmee heeft mevrouw X bij e-mail van 14 april 2015 aan Werknemer de keuze gegeven om, vooruitlopend op toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), ofwel het budgetbeheer te beëindigen, ofwel het budgetbeheer-in de vorm van een 'vaste lasten beheer' - via het hoofdkantoor van de kredietbank voort te zetten. Werknemer, die zijn vaste lasten altijd al zelf was blijven betalen, koos voor het eerste. Bij e-mail van 17 april 2015 heeft hij Werkgever laten weten dat zijn salaris c.a. weer rechtstreeks aan hemzelf kon worden overgemaakt. Werknemer heeft de rechtbank verzocht om tot de WSNP-schuldsanering te worden toegelaten. Op 28 april 2015 had Werknemer voor het laatst contact met mevrouw X Kredietbank Nederland. 2.3. Op 18 mei 2015 heeft Werknemer, in afwachting van een beslissing op zijn WSNP- verzoek, aan mevrouw Y van Werkgever een e-mail gestuurd met de volgende tekst: 'Zie onderstaand bericht. Eindelijk goed nieuws. Sinds afgelopen Vrijdag zit ik officieel in de WSNP. De rechter heeft uitspraak gedaan en dit beteken(t) dat ze vanaf 15 mei geen beslag meer mogen leggen op mijn inkomen. De huidige beslaglegging komt daarmee ook te vervallen. Binnen 14 dagen krijg ik een uitnodiging om met een bewindvoerder afspraken te maken hoeveel ik maandelijks van mijn inkomen op de boedelrekening moet storten. Dit beteken(t) dat er vanaf nu geen beslag meer mag worden gelegd op mijn salaris(-).' Het bij deze ma il gevoegde bericht betreft een e-mail, gedateerd 15 mei 2015 en gericht aan Werknemer, die afkomstig lijkt van mevrouw X van Kredietbank Nederland, en waarvan de tekst als volgt luidt: 'Naar a a n l e i d i n g v a n o n s t e l e f o n i s c h g e s p r e k b e v e s t i g i k h i e r b i j d a t j e n u officieel in de WSPN zit. Ja kan aan je werkgever doorgeven dat de beslaglegging vanaf vandaag (15 mei 2015) niet meer van kracht is . Je werkgever hoeft nu geen salaris meer van je in te houden en daarbij dienen ze nu het volledige salaris aan jou over te maken. Binnen 14 dagen krijg je een brief van je bewindvoerder en deze gaat bespreken hoeveel van je salaris iedere maand op de boed elrekening moet storten. Hij of zij geeft dan aan op welke manier je dit dient te
Zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 Uitspraakdatum: 22 oktober 2015
blad 3
voldoen. Tevens worden alle schuldeisers geïnformeerd dat je vanaf deze datum in de WSNP zit en word(-) je aangemeld in het register (-). ' 2.4. Werkgever heeft, vertrouwend op de echtheid van deze e-mail van 15 mei 2015, het gehele salaris over de maanden mei en juni 2015 aan Werknemer overgemaakt. 2.5. Op 3 juni 2015 heeft de rechtbank beslist op het WSNP-verzoek van Werknemer. Hij werd niet toegelaten tot de WSNP-schuldsanering. Werknemer is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Het gerechtshof had op 6 oktober 2015 nog geen uitspraak gedaan. 2.6. Op de vraag van mevrouw Y , in reactie op de genoemde e-mail van 18 mei 2015, om haar het e-mailadres van zijn bewindvoerder te mailen, heeft Werknemer bij email van 4 juni 2015 geantwoord dat hij nog geen gegevens over zijn bewindvoerder heeft, maar dat hij binnen een week een uitnodiging van hem zal krijgen om op gesprek te komen. 2.7. Over de maanden mei en juni 2015 heeft W e rk g e v e r aan de schuldeisers van Werknemer die Joonbeslag onder haar hadden gelegd alsnog € 2.250,53 moeten betalen. 2.8. Op 2 juli 2015 is mevrouw Y gebeld door de deurwaarder die onder Werkgever loonbeslag had gelegd. Naar aanleiding daarvan heeft mevrouw Y navraag gedaan bij mevrouw X van Kredietbank Nederland. Daaruit bleek dat de bij de e-mail van 18 mei 2015 van Werknemer aan Y gevoegde e-mail van 15 mei 2015 niet van de kredietbank afkomstig is. Kredietbank Nederland heeft dit bij brief van 10 juli 20 I 5 aan Werkgever bevestigd. 2.9. Op 6 juli 2015 heeft Werkgever Werknemer op staande voet ontslagen. In de brief aan Werknemer van diezelfde dag heeft mevrouw Y namens Werkgever aan hem het volgende meegedeeld: 'Per e-mail van 18 mei jl. heeft u ondergetekende bericht dat u als gevolg van een rechterlijke uitspraak vanaf 15 mei jl. in de schuldsanering zou zitten op basis van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). U hebt mij voorts bericht dat dit betekent dat als gevolg daarvan de loonbeslagen zouden komen te vervallen en dat u aanspraak zou hebben op uw volledige salaris. Ter ondersteuning van voornoemd bericht hebt u mij een e-mail van 15 mei jl. die u ontvangen zou hebben van mevrouw X die als Budgetcoach Adviesteam Zuid-West aan de Kredietbank Nederland is verbonden. In deze e-mail wordt bevestigd dat Werkgever uw volledige salaris aan u kan uit betalen. Gelet op uw mededeling en mede gelet op de inhoud van het bericht van mevrouw X heeft Werkgever in de maand mei uw volledige salaris aan u voldaan. Afgelopen donderdag ontving ik van een van de deurwaarders die loonbeslag heeft laten leggen een telefoontje, dat zij vanaf 23 maart 2015 geen geld meer hadden ontvangen. Ik heb aangegeven dat dit klopte omdat er een preferent loonbeslag gelegd is door de belastingdienst waardoor in april geen betaling is gedaan aan de betreffende deurwaarder en omdat u vanaf 15 mei jl. in de schuldsanering zit als gevolg waarvan de loonbeslagen zouden zijn komen te vervallen. De betreffende deurwaarder gaf aan daarvan niets te weten en vertelde mij voorts dat uw gegevens in de administratie van de WSPN niet voorkwamen. Het mag duidelijk zijn dat voornoemde mededeling voor de nodige verwarring en ongeloof heeft gezorgd en ertoe heeft geleid dat ik mevrouw X om opheldering heb gevraagd. Tot onze verbijstering heeft mevrouw X ons laten weten dat zij op 28 april 2015 voor het laatst emailcontact met u heeft gehad. Het bericht van 15 mei jl. dat u
Zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 Uitspraakdatum: 22 oktober 2015
blad 4
medio mei 2015 aan mij hebt doorgestuurd, is dan ook niet door mevrouw X opgesteld. Mevrouw X heeft dit inmiddels schriftelijk aan ons bevestigd en heeft ons laten weten bijzonder ontstemd te zijn over uw handelwijze. (-) Het mag duidelijk zijn dat uw handelwijze voor Werkgever volstrekt onacceptabel is. U hebt zaken bewust anders voorgesteld dan zij waren en handelde daarmee puur uit eigen financieel gewin. U hebt u daarbij niet laten weerhouden door de schade die als gevolg van uw handelwijze voor Werkgever zou kunnen, en inmiddels is ontstaan (-). Voornoemde situatie is voor Werkgever des te onbegrijpelijker omdat soortgelijk gedrag eind 2013 bijna heeft geleid tot een beëindiging van uw arbeidsovereenkomst. W e r k g e v e r heeft u toen schriftelijk laten weten dat zij slechts bereid was uw dienstverband te continueren onder bepaalde strikte condities. Openheid en eerlijkheid namen bij die condities een prominente plaats in. Deze voorwaarde is door u op een grove en beschamende manier geschonden. Voornoemde omstandigheden leveren ieder voor zich en/of in onderlinge samenhang bezien een dringende reden op tot onverwijlde opzegging van uw arbeidsovereenkomst, zoals vermeld in artikel7:677lid 1 BW jo. artikel7:678lid 2 onder d en/of k BW. Op basis van al het voorgaande, is Werkgever van mening dat het van haar redelijkerwijs niet gevergd kan worden de dienstbetrekking met u te laten voortduren, zodat zij bij deze de arbeidsovereenkomst met u met ingang van vandaag opzegt. (-)' 2.10. Werknemer heeft tegen het ontslag geprotesteerd, maar Werkgever heeft op het ontslag op staande voet niet willen terugkomen. Bij brief van 10 juli 2015 heeft zij hem gesommeerd om het (hierboven, onder 2.7. genoemde) bedrag € 2.250,53 binnen vijf dagen aan haar over te maken. Op 10 juli 2015 heeft Werkgever aan Werknemer een eindafrekening (inclusief vakantiebijslag en vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen) gestuurd. Deze sluit op € 1.694,93 netto. Hiervan heeft Werkgever € 1.379,40 aan schuldeisers van Werknemer en € 315,53 netto aan Werknemer zelf betaald. 2.11.
Op 1 oktober 2015 heeft Werknemer een eerste gesprek met een psycholoog gehad.
3.
De verzoeken en het daartegen gevoerde verweer
3.1. Werknemer verzoekt primair om vernietiging van het ontslag op staande voet van 6 juli 2015, waarbij Werkgever aan hem de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. Voorts verzoekt hij om te worden toegelaten tot de overeengekomen werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Subsidiair verzoekt Werknemer dat Werkgever wordt veroordeeld aan hem te betalen: a) een billijke vergoeding van € 10.000,--, als bedoeld in artikel 7:681 Burgerlijk Wetboek (BW), b) een bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, c) de transitievergoeding van € 5.868,-- end) een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde. Tevens verzoekt Werknemer (subsidiair) dat Werkgever wordt veroordeeld om aan hem deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom. 3.2. Werknemer verzoekt tevens om bij wijze van voorlopige voorziening, voor de duur van het geding, W e r k g e v e r te veroordelen tot betaling van het salaris c.a. vanaf 6 juli 2015 t o t d a t d e a r b e i d s o v e r e e n k o m s t r e c h t s g e l d i g z a l z i j n g e ë i n d i g d , te vermeerderen met de wettelijke ver h o g in g weg en s te late b etalin g en me t we tte li jk e re n te , tot verstrekking van
Zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 Uitspraakdatum: 22 oktober 2015
blad 5
salarisspecificaties, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente. 3.3. Werknemer legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat Werkgever de arbeidsovereenkomst met hem op 6 juli 2015 niet rechtsgeldig onverwijld heeft kunnen opzeggen. Een dringende reden voor dat ontslag op staande voet ontbrak, omdat hij (in de periode voorgaande aan) medio mei 2015 in een zeer instabiele periode verkeerde en de gevolgen van zijn daad niet heeft kunnen overzien. Zijn gedragingen kunnen hem niet volledig worden toegerekend. Dat hij de e-mail van 18 mei 2015 heeft gefingeerd, kan hem gezien zijn persoonlijke omstandigheden niet worden verweten. Nu hij met de opzegging door Werkgever niet heeft ingestemd en er geen dringende reden voor een ontslag op staande voet was, had Werkgever zich tot de kantonrechter moeten wenden en om ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen verzoeken. Dat heeft zij niet gedaan. De opzegging is daarom in strijd met artikel 7:671 BW en vernietigbaar. 3.4. Werkgever verweert zich tegen de vordering van Werknemer, omdat de arbeidsovereenkomst op 6 juli 2015 wegens een dringende reden onverwijld is opgezegd. De kern daarvan wordt gevormd door het feit dat Werknemer haar op 18 mei 2015 welbewust en doordacht een vervalste e-mail heeft gestuurd, met als enige doel dat zijn gehele salaris aan hem zou worden overgemaakt. Het ontslag op staande voet is daarom rechtsgeldig gegeven. Harerzijds verzoekt Werkgever dat Werknemer wordt veroordeeld om aan haar € 2.250,53 aan schade te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2015 tot de voldoening. Dit is het bedrag dat Werkgever over de maanden mei en juni 2015 aan schuldeisers van Werknemer heeft moeten betalen. Voorts verzoekt Werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen, voor zover op enig moment zou blijken dat tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat. Zij baseert dit verzoek op de ontslaggronden, genoemd in artikel 7:669lid 3 onder e, g en/of h Burgerlijk Wetboek (BW). Tevens verzoekt Werkgever de kantonrechter om ingeval van (voorwaardelijke) ontbinding te bepalen dat zij aan Werknemer geen loon verschuldigd is van 6 juli 2015 tot de ontbindingsdatum. Ter zitting heeft Werkgever ten slotte nog verzocht te bepalen dat Werknemer geen transitievergoeding toekomt. 3.5. Op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, zal hierna worden ingegaan, voor zover dat voor de beoordeling van het geschil van belang is.
4.
De beoordeling van het geschil
In de hoofdzaak 4.1. De kern van het geschil betreft de vraag of Werkgever de arbeidsovereenkomst met Werknemer op 6 juli 2015 onverwijld heeft opgezegd om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan Werknemer. Omdat tussen partijen vast staat dat aan deze (dubbele) onverwijldheidseis is voldaan, komt het in dit geding aan op de vraag of het ontslag op staande voet is, en kon worden, gebaseerd op een dringende reden. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werknemer redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en
Zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 Uitspraakdatum: 22 oktober 2015
blad 6
samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt. En verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Daarbij geldt dat, ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom kan leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is. Toegespitst op het geschil van partijen overweegt de kantonrechter het volgende. 4.2. Werkgever verwijt Werknemer dat hij haar bij e-mail van 18 mei 2015 een gefingeerde e-mail, gedateerd 15 mei 2015 en gericht aan Werknemer, die afkomstig lijkt van mevrouw X van Kredietbank Nederland, heeft gestuurd teneinde haar (Werkgever) ertoe te bewegen het gehele salaris, waarop zijn schuldeisers loonbeslag hadden doen leggen, aan hem over te maken. In de ontslagbrief van 6 juli 2015 heeft Werkgever een verband gelegd tussen deze ontslagreden en een voorval dat zich eind 2013 heeft voorgedaan. Destijds heeft Werknemer, stellende dat zijn moeder ernstig ziek was, verlof genomen om te proberen zijn financiële administratie op orde te brengen. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, kan worden daargelaten of- en zo ja, hoe - dit eerdere voorval mocht bijdragen aan de dringendheid van de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden. Werknemer heeft er van zijn kant rekening mee moeten houden dat Werkgever hem ook op staande voet zou hebben ontslagen, indien het voorval van eind 2013 zich niet had voorgedaan. 4.3. Bij verweerschrift heeft Werkgever zich ook nog beroepen op een aantal incidenten die zich tussen medio december 2013 en mei 2015 zouden hebben voorgedaan. Werknemer heeft gemotiveerd weersproken dat hem van die incidenten een verwijt kan worden gemaakt. Omdat Werknemer uit de ontslag brief van 6 juli 2015 redelijkerwijs niet heeft kunnen opmaken dat ook deze incidenten hebben meegespeeld bij het besluit van Werkgever om hem op staande voet te ontslaan, laat de kantonrechter ook die incidenten buiten beschouwing. 4.4. Werkgever heeft het ontslag op staande voet- naar de kern genomen- gebaseerd op het, door Werknemer niet langer betwiste, feit dat hij zijn e-mail van 18 mei 2015 vergezeld heeft doen gaan van een gefingeerde e-mail waarvan de tekst en de afzender bij Werkgever de indruk moesten wekken, en ook hebben gewekt, dat zij voortaan het gehele salaris aan Werknemer mocht overmaken en daarvan niet langer hoefde af te dragen aan diens schuldeisers. De kennelijke bedoeling hiervan was dat gelden zouden worden onttrokken aan het loonbeslag. Het voorzienbare gevolg ervan was dat W e r k g e v e r , indien zij het gehele salaris aan Werknemer zou voldoen, door deze schuldeisers zou worden gedwongen alsnog aan hen te betalen waarop deze ingevolge het loonbeslag aanspraak hadden. Dit laatste is ook gebeurd, en wel - naar Werknemer niet heeft betwist - tot een bedrag van € 2.250,53. De kantonrechter merkt de gedraging van Werknemer aan als een zodanig ernstige schending van de op hem rustende verplichting zich jegens Werkgever als goed werknemer te gedragen, en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat Werkgever in hem moest kunnen stellen, dat van haar redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De aard en ernst van hetgeen waarvan Werkgever Werknemer beticht zijn zodanig dat de aard van de dienstbetrekking (Werknemer was salesmedewerker), de duur daarvan (ruim zes jaar) en zijn
Zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 Uitspraakdatum: 22 oktober 2015
blad 7
leeftijd (hij is 40 jaar oud) daartegen niet opwegen, óók niet indien ervan zou mogen worden uitgegaan dat Werknemer bij Werkgever een onberispelijke staat van dienst heeft. 4.5. Ook de persoonlijke omstandigheden van Werknemer leiden niet tot een ander oordeel. Weliswaar heeft Werknemer zich erop beroepen dat hij in het weekeind van 16 en 17 mei 2015, en ook op maandag 18 mei 2015 (toen hij zijn e-mail verstuurde) in een slechte psychische conditie verkeerde, niet in staat was helder na te denken en de ongeoorloofdheid en gevolgen van zijn daad niet heeft overzien. Hij heeft dit evenwel niet met medische of gedragskundige gegevens onderbouwd. Dat hij zich pas kort vóór de zitting van 6 oktober 2015 tot een psycholoog heeft gewend, komt in dit verband voor zijn rekening en risico. Hetgeen Werknemer ter zitting, op vragen van de kantonrechter, heeft verklaard over de psychische toestand waarin hij verkeerde toen hij de e-mail van 15 mei 2015 fingeerde, is zo weinig specifiek ('er knapte iets', het was 'een vlaag van verstandsverbijstering', aldus Werknemer) dat niet inzichtelijk is geworden wat hem tot zijn actie heeft bewogen en dat hij onder psychische druk heeft gestaan waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Werknemer verklaarde onder de druk van zijn schuldenlast te zijn bezweken, maar heeft niet aannemelijk gemaakt wat er in en rond het bewuste weekeinde wezenlijk anders was dan in de geruime periode daarvoor, toen hij ook al kampte met grote schulden maar niettemin redelijk is kunnen blijven functioneren. Het bericht dat zijn schuldeisers niet wilden instemmen met een minnelijke afbetalingsregeling dateerde kennelijk al van enkele weken voordien, terwijl hij medio mei 2015 naar zijn zeggen nog in de verwachting leefde tot de WSNP-schuldsanering te worden toegelaten (pas op 3 juni 2015 volgde de afwijzing van zijn WSNP-verzoek). 4.6. Ook hetgeen zich in de periode na 18 mei 2015 heeft voorgedaan, wekt niet de indruk dat Werknemer zichzelf niet onder controle had of zijn belangen onvoldoende kon behartigen. Hij heeft hierover ter zitting slechts verklaard dat hij uit schaamte 'alles over zich heen heeft laten komen.' Dat maakt echter niet- zonder meer- dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedragingen. Zo Werknemer medio mei 2015 al een inzinking zou hebben doorgemaakt, dan is niet aannemelijk dat hij daar in de periode nadien, onder andere op 4 juni 2015 (toen hij in zijne-mailcontact met mevrouw Y heeft voortgebouwd op zijn bedrieglijke e-mail van 18 mei 2015), in zijn gedachten en gedragingen nog door beïnvloed werd. Werknemer heeft er geen verklaring voor kunnen geven waarom hij in de periode tot begin juli 2015 niet op zijn eerdere gedraging terug is kunnen komen. 4.7. De verwijten die Werknemer zijnerzijds heeft gericht aan het adres van Werkgever kunnen aan de aard en ernst van hetgeen zij hem verwijt niet af doen. Het gaat bepaald te ver om van Werkgever te verlangen dat zij uit de klachten die omtrent zijn functioneren waren gerezen, en die op 2 april 2015 tot een waarschuwing hadden geleid, had opgemaakt dat het psychisch - niet goed met hem ging. Het was juist Werknemer die zijn werkgever hierop had dienen te attenderen. Dat toen voor Werkgever kenbaar was dat hij terugviel, is niet aannemelijk geworden. Ook het algemenere verwijt dat Werknemer aan Werkgever maakt, inhoudende dat zij hem hulp had moeten bieden in plaats van hem aan zijn verplichtingen ui t de arbeidsovereenkomst te houden, faalt. Vast staat dat Werkgever hem, na het voorval van eind december 2013, de hulp van de bedrijfsarts heeft aangeboden. Ter zitting heeft Werknemer erkend dat- zoals mevrouw Y verklaarde – hij er nadien van heeft afgezien om van het aanbod gebruik te maken omdat het weer wat beter met hem ging. Ten slotte doet aan de aard en ernst van de gedragingen van Werknemer evenmin af dat Werkgever, vanuit onbekendheid met de juridische
Zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 Uitspraakdatum: 22 oktober 2015
blad 8
aspecten van het loonbeslag, in- achteraf gezien: te- goed vertrouwen is afgegaan op de echtheid van de e-mail van 15 mei 2015. Het was Werknemer die zich dat vertrouwen onwaardig heeft getoond. 4.8. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, komt de kantonrechter tot het oordeel dat Werkgever de arbeidsovereenkomst met Werknemer op 6 juli 2015 onverwijld om een dringende reden heeft mogen opzeggen. Het verzoek van Werknemer tot vernietiging van het ontslag op staande voet is daarom niet toewijsbaar. Daaruit vloeit voort dat ook de vordering tot wedertewerkstelling wordt afgewezen. Op de subsidiaire verzoeken behoeft niet te worden beslist, omdat Werknemer niet in het einde van de arbeidsovereenkomst heeft berust, terwijl hij die subsidiaire verzoeken onder de voorwaarde van die 'switch' heeft gedaan. Overigens wijst de kantonrechter erop dat van enige strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW geen sprake is en de opzegging van 6 juli 2015 niet onregelmatig is. Werkgever is aan Werknemer geen transitievergoeding verschuldigd, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van hetgeen hierboven is overwogen het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Werknemer. Ook voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten is geen plaats. 4.9. Werknemer wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van W e r k g e v e r . Deze kosten worden, tot dit vonnis, begroot op € 600,-aan salaris gemachtigde.
In het incident 4.10. Nu in deze beschikking reeds wordt beslist op zijn verzoeken in de hoofdzaak heeft Werknemer geen belang meer bij een beslissing op zijn provisionele vordering, strekkende tot het geven van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding. Deze verzoeken worden dan ook afgewezen. Werknemer wordt veroordeeld in de kosten van het incident, aan de zijde van W e r k g e v e r tot deze beschikking begroot op nihil.
De verzoeken van Werkgever 4.11. Werkgever heeft bij zelfstandig tegenverzoek verzocht om Werknemer te veroordelen tot betaling van € 2.250,53. Deze vordering wordt toegewezen. Door zijn opzet althans bewuste roekeloosheid heeft Werknemer bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade toegebracht doordat hij Werkgever door het fingeren van de e-mail van 15 mei 2015 ertoe heeft bewogen om over mei en juni 2015 genoemd bedrag aan hem uit te betalen, terwijl zij dit bedrag aan zijn schuldeisers had moeten afdragen, en alsnog heeft afgedragen. Aan de verzochte veroordeling staat niet in de weg dat W e r k g e v e r als derde-beslagene een eigen verantwoordelijkheid had bij de uitvoering van het loonbeslag. Dat zij in - te - goed vertrouwen is afgegaan op de echtheid van de door Werknemer gefingeerde e-mail van 15 mei 2015 en het gehele salaris over mei en juni 2015 aan Werknemer heeft voldaan, doet niet af aan het verwijt dat hem van zijn gedragingen moet worden gemaakt. De wettelijke rente over het bedrag van € 2.250,53 wordt toegewezen, zoals hierna omschreven.
4.12. Werkgever heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Werknemer, voor het geval op enig moment zou blijken dat tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat. Zij legt aan dat verzoek onder meer ten grondslag dat sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van Werknemer dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit verzoek wordt toegewezen. Onderzocht is of een opzegverbod ingevolge artikel 7:670 BW of enige ander opzegverbod geldt, hetgeen niet het geval is. Op grond van hetgeen hierboven, onder 4.4. tot en met 4.7., is overwogen, treft Werknemer een (ernstig) verwijt en ligt een herplaatsing niet in de rede. Het verzoek wordt daarom ingewilligd op grond van artikel 7:671b jo 7:669 lid 3 onder e BW. De kantonrechter bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de
Zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 Uitspraakdatum: 22 oktober 2015
blad 9
arbeidsovereenkomst bij regelmatige beëindiging zou zijn geëindigd (de opzegtermijn bedraagt twee maanden), waarbij de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek (25 september 2015) en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing (22 oktober 2015) in mindering wordt gebracht. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden met ingang van 1 december 2015. 4.13. Bij haar vordering, inhoudende dat wordt bepaald dat Werknemer vanaf 6 juli 2015 geen recht heeft op loon, heeft Werkgever geen belang, omdat dit reeds voortvloeit uit de afwijzing van het verzoek van Werknemer tot vernietiging van het ontslag op staande voet. 4.14. Ten slotte heeft Werkgever verzocht te bepalen dat aan Werknemer geen transitievergoeding toekomt. Dit verzoek wordt toegewezen. Zoals hierboven, onder 4.8. is geconcludeerd, is het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Werknemer. 4.15. De kantonrechter ziet reden om de proceskosten, die gemoeid zijn met de tegenverzoeken van Werkgever, te compenseren, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt. Wat betreft de veroordeling tot schadevergoeding en het verzoek betreffende de transitievergoeding wordt deze compensatie gebaseerd op de omstandigheid dat met dit gedeelte van de tegenverzoeken geen noemenswaardige werkzaamheden van de gemachtigde gepaard zijn gegaan. Wat betreft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst vloeit de compensatie voort uit de aard van de ontbindingsprocedure.
5.
De beslissing
De kantonrechter: in de hoofdzaak: wijst de vordering van Werknemer af; veroordeelt Werknemer tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Werkgever, tot deze beschikking begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde. in het incident: wijst de vordering van Werknemer af; veroordeelt Werknemer in de kosten van het incident, aan de zijde van Werkgever tot deze beschikking begroot op nihil; "in de tegenverzoeken:
veroordeelt Werknemer om aan Werkgever tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.250,53, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 juli 2015 tot de
voldoening; bepaalt dat Werkgever aan Werknemer geen transitievergoeding verschuldigd is; ontbindt de arbeidsovereenkomst van partijen, voor het geval op enig moment zou blijken dat tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat, en bepaalt in dat verband het einde van de arbeidsovereenkomst op I december 2015;
Zaaknummer: 4421542 UE VERZ 15-446 Uitspraakdatum: 22 oktober 2015
wijst het meer of anders verzochte af; compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2015.
Voor grosse
2 2 OKT. 2015 De griffie van de rechtbank Midden-Nederland
blad 10