Vakwerk!
Agrarische bedrijfseconomie
Agrarische bedrijfseconomie Informatieboek Deel 2
Studio Maan, Feico Hoekstra
eerste druk, 2006
Artikelcode: 21144.2 Colofon Auteur(s): Illustraties: Illustrator: Redactie: Onderwijskundige: Resonans:
Studio Maan, Feico Hoekstra Verbaal - Bureau voor Visuele Communicatie Jochem Grimmelikhuizen Studio Maan, Michelle Heinen Studio Maan, Manon Limmen Jan de Groot, Cees Hollenberg
Het Ontwikkelcentrum heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Bent u desondanks van mening dat we u hebben benadeeld, dan kunt u contact met ons opnemen. © 2006 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum.
4
AGRARISCHE BEDRIJFSECONOMIE ■ ■ ■
Inleiding In hoofdstuk 1 leer je een aantal belangrijke begrippen over boekhouden kennen. Je leert bijvoorbeeld welke kosten een bedrijf heeft en hoe je een duurzaam productiemiddel moet afschrijven. Ook leer je hoe je een balans maakt en hoe je met grootboekrekeningen werkt. Ten slotte leer je ook hoe je interne en externe bedrijfsvergelijkingen kunt maken. Figuur 0.1
■ ■ ■ AGRARISCHE BEDRIJFSECONOMIE
5
In hoofdstuk 2 maak je kennis met allerlei milieukosten en milieuopbrengsten. Je leert iets over transportkosten, milieubelastingen, energieprijzen en afvalheffing. Je leert hoe je kunt besparen op deze kosten, maar ook hoe je als groene ondernemer zelfs kunt verdienen aan het milieu. Figuur 0.2
Hoofdstuk 3 gaat over handel met het buitenland. Je leert een aantal belangrijke begrippen kennen, zoals import, export en transito. Je leert wat voor handelsafspraken er bestaan tussen landen en wat de voor- en nadelen daarvan zijn. Ten slotte leer je ook waar een ondernemer allemaal rekening mee moet houden als hij een bedrijf in het buitenland wil vestigen. Figuur 0.3
6
AGRARISCHE BEDRIJFSECONOMIE ■ ■ ■
Inhoud
Inleiding 5 1
Boekhouden 8 1.1 Kosten 10 1.2 Duurzame productiemiddelen 12 1.3 Winst 17 1.4 De balans 21 1.5 Het grootboek 28 1.6 Een nieuwe balans samenstellen 30 1.7 Bedrijfsvergelijkingen 34
2
Milieukosten en -opbrengsten 42 2.1 Transport 44 2.2 Energie 47 2.3 Afval 49 2.4 De groene ondernemer 52
3
Handel over de grens 58 3.1 Buitenlandse handel 60 3.2 Handelsafspraken tussen landen 62 3.3 Buitenlandse vestigingen 67
Trefwoordenlijst 71
■ ■ ■ INHOUD
7
1
8
BOEKHOUDEN ■ ■ ■
Boekhouden
Joël werkt bij de zalmkwekerij van Vincent Arends. Hij werkt op de administratie. Joël weet daardoor precies wat er gebeurt in het bedrijf. Hij weet bijvoorbeeld welke kosten er zijn, hoeveel winst er wordt gemaakt en hoeveel de klanten van Vincent nog moeten betalen. En als zijn baas informatie nodig heeft over de arbeidsproductiviteit van de kwekerij, dan kan Joël dit zo voor hem uitrekenen. Figuur 1.1
■ ■ ■ BOEKHOUDEN
9
1.1
bedrijfskosten
Kosten
Voordat je als agrarisch ondernemer je product kunt verkopen, moet je allerlei dingen betalen. De trekkers en andere machines moeten betaald, maar bijvoorbeeld ook de brandstof, gas en licht, personeel en belastingen. Alle kosten bij elkaar noem je de bedrijfskosten. Je kunt bedrijfskosten verdelen in drie groepen, namelijk kosten voor: – productiemiddelen; – diensten van derden; – belastingen. Productiemiddelen
De middelen die je nodig hebt om een product te maken, noem je productiemiddelen. Je kunt productiemiddelen verdelen in: – grondstoffen; – hulpstoffen; – machines; – arbeid. grondstoffen
Vragen 1.1
Grondstoffen zijn bijvoorbeeld zaden om bloemen te kweken. Het water en de elektriciteit in de kassen zijn hulpstoffen. Want zonder water en elektriciteit groeien de bloemen geen centimeter. Een beregeningsinstallatie en verwarmingsketel zijn voorbeelden van machines die je nodig hebt om bloemen te kweken. En ten slotte moeten er ook mensen zijn die in de kassen werken. Zij leveren de arbeid. a b
Wat voor soort productiemiddel is de mest die je gebruikt om planten op te kweken? Wat voor soort productiemiddel is een bakoven die je gebruikt om brood te bakken?
Diensten van derden
Behalve de kosten voor productiemiddelen maakt de ondernemer ook kosten voor diensten van derden. Diensten van derden betekent diensten van mensen die je niet zelf in dienst hebt. Voorbeelden zijn de boekhouding die door een boekhouder wordt gedaan en het vervoer van koeien door een veevervoerbedrijf.
10
KOSTEN ■ ■ ■
Figuur 1.2 Een grondverzetbedrijf dat graafwerk doet voor een hovenier is een voorbeeld van diensten van derden.
Vragen 1.2
a
Wat is een voorbeeld van diensten van derden? – De administratie laten doen door een secretaresse. – Bollen pellen in het hoogseizoen door tijdelijk personeel. – Het schilderen van het kantoor door een schildersbedrijf.
Belastingen
Iedereen in Nederland moet belasting betalen. Als je een bedrijf hebt, betaal je ook nog eens belasting voor je bedrijf. Voorbeelden zijn de onroerend zaakbelasting voor het bedrijfspand, de motorrijtuigenbelasting voor een trekker, invoerrechten voor machines uit het buitenland, loonbelasting voor je loon en milieubelasting voor bestrijdingsmiddelen. BTW
Vragen 1.3
BTW is ook een soort belasting. Het is een afkorting voor Belasting Toegevoegde Waarde. Als bedrijf betaal je BTW over goederen of diensten die je koopt. Bovenop de verkoopprijs betaal je dan nog 3, 6 of 19% BTW. Het bedrag dat je aan BTW betaalt, zijn geen echte kosten, omdat ondernemers dat later weer terugkrijgen van de belastingdienst. a
Waarom reken je de BTW niet echt tot de kosten van een bedrijf?
Constante en variabele kosten
Sommige kosten kun je goed inschatten. Een brandverzekering of motorrijtuigenbelasting is een vast bedrag per maand. Je noemt zulke kosten constante kosten. Sommigen zeggen ook wel vaste kosten. De constante kosten kunnen wel stijgen, bijvoorbeeld als je er een bedrijfspand bij koopt. Dan moet je meer verzekeringskosten en hypotheek betalen.
■ ■ ■ KOSTEN
11
Variabele kosten zijn kosten die steeds weer anders zijn. Een voorbeeld zijn kosten voor de brandstof van een vrachtwagen. Als je veel met de vrachtwagen rijdt, betaal je meer dan wanneer je niet zo veel rijdt. Waterkosten kunnen ook variabel zijn. Want in een droog seizoen moet je meer sproeien dan wanneer het regent. Figuur 1.3 Waterkosten zijn variabele kosten. In een droog seizoen sproei je vaker dan wanneer het regent.
Sommige kosten kunnen zowel constant als variabel zijn. Je hebt bijvoorbeeld je vaste personeel, maar als het een keer heel druk wordt, huur je tijdelijk extra personeel in. Een deel van de arbeid (het vaste personeel) hoort dus bij de constante kosten. Een ander deel (het tijdelijk personeel) hoort bij de variabele kosten. Vragen 1.4
a
Is de volgende stelling juist of onjuist? Constante kosten kunnen nooit meer of minder worden.
b
Is de volgende stelling juist of onjuist? Sommige kosten kunnen zowel constant als variabel zijn.
1.2
Duurzame productiemiddelen
Je weet inmiddels wat productiemiddelen zijn. Sommige productiemiddelen gaan lang mee. Denk maar eens aan een sorteermachine of een bakoven. Daar heb je jaren plezier van. De koeien van een melkveehouder of de appelbomen van een fruitkweker zijn ook productiemiddelen. Een ander voorbeeld is een opslagloods.
12
DUURZAME PRODUCTIEMIDDELEN ■ ■ ■
Figuur 1.4 Drie voorbeelden van een duurzaam productiemiddel: een heftruck, koeien en een opslagloods.
dpm
Als een productiemiddel langer dan een jaar meegaat, noem je het een duurzaam productiemiddel. Dit kort je ook wel af tot dpm. De – – – –
AVRO-kosten
Vragen 1.5
kosten van duurzame productiemiddelen kun je verdelen in: afschrijvingskosten; verzekeringskosten; rentekosten; onderhoudskosten.
Je kunt deze verdeling gemakkelijk onthouden, door de eerste letters van de onderdelen achter elkaar te zetten: AVRO-kosten. a b
Wanneer noem je een productiemiddel een duurzaam productiemiddel? Welke kosten horen niet bij de kosten van een duurzaam productiemiddel? – Onderhoudskosten. – Verzekeringskosten. – Energiekosten. ■ ■ ■ DUURZAME PRODUCTIEMIDDELEN
13
c
Waarvoor staan de letters AVRO als je het hebt over de AVROkosten van een duurzaam productiemiddel?
Afschrijvingskosten
afschrijven
Een nieuwe auto is meer waard dan een auto van 10 jaar oud. Als een nieuwe auto € 30.000,- kost, dan is die na 10 jaar bijvoorbeeld nog maar € 3.000,- waard. Het doorberekenen van deze waardevermindering noem je afschrijven. Elk duurzaam productiemiddel dat je koopt, moet je afschrijven. Met de afschrijving bereken je wat het duurzame productiemiddel elk jaar minder waard wordt. Je kunt een duurzaam productiemiddel op drie manieren afschrijven. In figuur 1.5 worden ze uitgelegd.
Figuur 1.5 Drie methoden om af te schrijven.
1. Afschrijven met een percentage van de aanschafwaarde De aanschafwaarde is het bedrag waarvoor je iets koopt. Stel je koopt een heftruck van € 20.000. Je wilt elk jaar 10% van de aanschafwaarde afschrijven. De afschrijvingskosten per jaar zijn dan 0,10 x € 20.000 = € 2000. Na drie jaar is de afschrijving 3 x € 2000 = € 6000. De heftruck is dan dus nog maar € 20.000 - € 6000 = € 14.000 waard. 2. Afschrijven met de aanschafwaarde en restwaarde Stel een heftruck van € 20.000 is na 10 jaar toch nog € 5000 waard. Oftewel: de restwaarde na een levensduur van 10 jaar is € 5000. Dan kun je de heftruck ook afschrijven met de restwaarde. Je weet dan dat de heftruck in 10 jaar tijd € 15.000 minder waard is geworden. De afschrijving per jaar is dan € 15.000 : 10 = € 1500. 3. Afschrijven met een percentage van de boekwaarde De boekwaarde is het bedrag dat het duurzame productiemiddel na elk jaar nog waard is. Stel je schrijft op de heftruck van € 20.000 elk jaar 10% af. Dan is de heftruck na één jaar nog € 20.000 - € 2000 = € 18.000 waard. Voor het tweede jaar bereken je de afschrijving door 10% van € 18.000 te nemen, oftewel € 1800. Na twee jaar is de heftruck dus nog maar € 18.000 - € 1800 = € 16.200 waard.
Je mag als ondernemer zelf weten welke manier van afschrijven je kiest. Door elk jaar het afschrijvingsbedrag te sparen, kun je nadat het duurzame productiemiddel helemaal is afgeschreven weer een nieuw duurzaam productiemiddel kopen. Vragen 1.6
a b c d
14
Wat bereken je met de jaarlijkse afschrijving van een duurzaam productiemiddel? Wat is de aanschafwaarde van een duurzaam productiemiddel? Wat is de restwaarde van een duurzaam productiemiddel? Wat is de boekwaarde van een duurzaam productiemiddel?
DUURZAME PRODUCTIEMIDDELEN ■ ■ ■
Verzekeringskosten
Omdat duurzame productiemiddelen veel waard zijn, moet je ze goed verzekeren. En verzekeren kost geld. Als je de kosten van een duurzaam productiemiddel berekent, moet je de verzekeringskosten meerekenen. De verzekering van bijvoorbeeld een bedrijfsauto of een nieuwe kas is al gauw een paar honderd euro per jaar. Vragen 1.7
a b
Zijn de verzekeringskosten contante of variabele kosten? Kun je verzekeringskosten wel of niet goed inschatten?
Rentekosten
Duurzame productiemiddelen zijn niet goedkoop. Vaak moet je geld lenen van de bank om een duurzaam productiemiddel te kunnen kopen. En over die lening betaal je rente. Je leent bijvoorbeeld € 5.000,- om een inpakmachine te kopen. De bank rekent een jaarlijkse rente van 8%. Dat komt neer op 0,08 × € 5.000,- = € 400,- rentekosten per jaar. Vragen 1.8
a
Aan wie moet je rentekosten betalen als je een lening afsluit?
Onderhoudskosten
Een duurzaam productiemiddel heeft regelmatig onderhoud nodig. Een auto moet naar de garage, een machine moet gesmeerd en een bedrijfspand moet geschilderd. Hoe ouder het duurzame productiemiddel is, hoe hoger de onderhoudskosten.
■ ■ ■ DUURZAME PRODUCTIEMIDDELEN
15
Figuur 1.6 Een duurzaam productiemiddel moet je goed onderhouden.
Om de onderhoudskosten per jaar te berekenen, ga je uit van de gemiddelde kosten over meerdere jaren. In het voorbeeld in de tabel staan de onderhoudskosten van een bakoven gedurende 6 jaar. Jaar
Onderhoudskosten
jaar 1
€ 500,-
jaar 2
€ 700,-
jaar 3
€ 900,-
jaar 4
€ 1000,-
jaar 5
€ 1200,-
jaar 6
€ 1700,-
Totaal
€ 6000,-
16
DUURZAME PRODUCTIEMIDDELEN ■ ■ ■
De totale onderhoudskosten voor de bakoven zijn € 6.000,voor 6 jaar. Gemiddeld zijn de onderhoudskosten dus € 6000,- : 6 = € 1.000,- per jaar. Als de aanschafwaarde van de oven € 20.000,- was, dan zijn de onderhoudskosten dus € 1.000,- : 200,- (1%) = 5% van de aanschafwaarde. Vragen 1.9
a
Een oud duurzaam productiemiddel heeft meer onderhoud nodig dan een nieuw. Hoe kunnen de onderhoudskosten dan toch elk jaar hetzelfde zijn?
1.3
Winst
Als ondernemer maak je niet alleen kosten. Je maakt ook winst. Om je winst te kunnen berekenen, moet je weten wat de kost- en verkoopprijs van je product is. Ook moet je de omzet van je bedrijf weten en alle productiekosten. Kostprijs
Als je alle kosten voor een product optelt en dat bedrag deelt door het aantal producten dat je maakt, dan weet je precies wat het kost om één zo’n product te maken. Je noemt dit de kostprijs van het product. inkoopkosten
productiekosten
De kostprijs bestaat uit inkoopkosten en overige productiekosten. De inkoopkosten zijn de kosten van grondstoffen en materialen, bijvoorbeeld zaden en mestkorrels voor het kweken van bloemen. De overige productiekosten zijn kosten voor bijvoorbeeld energie en arbeid. De inkoopkosten en overige kosten vormen samen alle productiekosten. Bijvoorbeeld: Een hovenier die buxusboompjes kweekt, moet daarvoor een stuk grond hebben. Maar hij heeft ook stekjes, mest, bestrijdingsmiddelen, machines en personeel nodig. In totaal kweekt hij 50.000 boompjes, die hij 3 jaar moet laten groeien om ze te kunnen verkopen.
■ ■ ■ WINST
17
Figuur 1.7 Om een buxusboompje te laten groeien, worden heel veel kosten gemaakt.
Stel dat het stuk grond € 8.500,- per jaar kost en de andere kosten zijn samen € 60.000,-. De totale kosten om het product te maken, zijn dan € 8.500,- + € 60.000,- = € 68.500,- per jaar. Als de boompjes 3 jaar staan, zijn de totale productiekosten 3 × € 68.500,= € 205.500,-. Hiervoor kun je 50.000 boompjes produceren. De kostprijs van 1 boompje is dus € 205.500,- : 50.000,- = € 4,11. In figuur 1.8 zie je de formule voor de berekening van de kostprijs. Figuur 1.8
Vragen 1.10
a b
Noem een voorbeeld van inkoopkosten van een forellenkweker. Noem een voorbeeld van overige productiekosten van een forellenkweker.
Verkoopprijs
winstmarge
De kostprijs is niet hetzelfde als de verkoopprijs. Die moet immers wat hoger liggen, anders heb je niks verdiend. De verkoopprijs min de kostprijs is je winst. Als een buxusboompje met een kostprijs van € 4,11 verkocht wordt voor € 4,93 per stuk, dan is je winst € 4,93 − € 4,11 = € 0,72. Dit komt neer op 20%. Je zegt ook wel: de winstmarge is 20%. Hoeveel winst je maakt, verschilt per product. Hoe meer risico je draagt met een product, hoe hoger de winst moet zijn om dat risico te kunnen nemen. Op een kwetsbare kamerplant, die moeilijk te kweken is, wordt bijvoorbeeld meer winst gemaakt dan op een kamerplant die je heel gemakkelijk kunt kweken.
18
WINST ■ ■ ■
Figuur 1.9 Op een orchidee wordt meer winst gemaakt dan op een geranium.
BTW
Boven op de verkoopprijs reken je ook nog BTW. Dit is wettelijk verplicht. Je hebt 3 tarieven, namelijk 3, 6 of 19%. Voor veruit de meeste goederen reken je 19%. Maar voor agrarische producten en diensten is het BTW-tarief 6%. Sommige goederen en diensten zijn vrijgesteld. Daar hoef je dus geen BTW over te rekenen. Omdat je de BTW elke 3 maanden weer moet terugbetalen aan de belastingdienst, reken je deze niet mee in de winst. In figuur 1.10 zie je de formule voor de berekening van de verkoopprijs.
Figuur 1.10
Vragen 1.11
a b
Waarom zijn de winstmarges voor een dierenwinkel kleiner dan voor een paardenfokkerij? Waarom reken je de BTW niet mee met de winst?
Omzet
afzet
De omzet van een bedrijf is het bedrag dat je per jaar binnenkrijgt met de verkoop van je producten. Het aantal producten dat je verkoopt, noem je de afzet. Als je overalls maakt en je afzet is 12.000 overalls, die je verkoopt voor € 20,10 per stuk, dan is je omzet 12.000 × € 20,10 = € 241.200,-. In figuur 1.11 zie je de formule voor de berekening van de omzet.
Figuur 1.11
■ ■ ■ WINST
19
Omzet is dus niet hetzelfde als winst, want van de omzet moeten de kosten nog worden afgetrokken. Aan je omzet kun je wel zien of je het goed doet als ondernemer. Als de omzet stijgt, gaat de winst normaal gesproken ook omhoog. Maar daalt de omzet, dan heb je dus minder verkocht dan het jaar ervoor. Je moet dan uitzoeken waardoor dat komt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat er een concurrent is bijgekomen of dat het product uit de mode raakt. Vragen 1.12
a b
Wat is afzet? Wat is je omzet als je 1.000 producten van € 3,10 hebt verkocht?
Brutowinst
Om je brutowinst te berekenen, trek je de inkoopkosten van de omzet af. In figuur 1.12 zie je de formule. Figuur 1.12
Stel, je hebt een kaasfabriek en je verkoopt 10.000 kazen tegen een verkoopprijs van € 5,20 per kaas. Je omzet is dan € 52.000,-. Van dit bedrag moet je de inkoopkosten van alle kazen nog aftrekken. Als de inkoopprijs € 3,- per kaas is, zijn de totale inkoopkosten € 30.000,-. Je brutowinst is dan € 52.000,- − € 30.000,- = € 22.000,-. Figuur 1.13 De totale verkoopprijs van de kazen − de totale inkoopkosten = de brutowinst.
Vragen 1.13
20
WINST ■ ■ ■
a
Hoe bereken je de brutowinst?
Nettowinst
De brutowinst zegt nog niet zo heel veel. Van de brutowinst moeten namelijk nog kosten af. Je moet bijvoorbeeld de BTW er weer van aftrekken. Die moet je immers betalen aan de belastingdienst. De belastingdienst rekent ook andere belastingen, zoals loonbelasting, onroerendgoedbelasting en milieubelasting. Je hebt nog andere kosten die eraf moeten. Want misschien zijn de variabele kosten dit jaar wel veel hoger dan je dacht. Pas als je alle productiekosten van de omzet hebt afgetrokken, weet je echt wat je winst is. Deze winst noem je de nettowinst. In figuur 1.14 zie je de formule voor de berekening van de nettowinst. Figuur 1.14
Vragen 1.14
a
Wat is het verschil tussen brutowinst en nettowinst?
1.4
balansposten
De balans
Als je ondernemer bent, is het heel belangrijk dat je weet hoeveel geld je hebt en hoeveel je nog moet betalen. Daarom maak je een balans. Dit is een overzicht van alle bezittingen en schulden van een bedrijf op een bepaald moment. Je hebt altijd twee kolommen in een balans. Links staan de bezittingen en rechts de schulden. De onderdelen van de beide kolommen noem je balansposten. In figuur 1.15 zie je een voorbeeld van de balans van bloemenwinkel Anita.
■ ■ ■ DE BALANS
21
Figuur 1.15
De balans van bloemenwinkel Anita
Balans van bloemenwinkel Anita op 01-08-2005 Bezittingen Winkelpand Inventaris Machines Bedrijfsauto Bloemen/planten Potterie Overige materialen Debiteuren Kassaldo Banksaldo
280.000 11.000 3.200 6.000 5.250 1.550 2.500 3.200 700 14.500
Totaal
327.900
Schulden Eigen vermogen Hypotheek Lening ouders Banklening Crediteuren
Totaal
174.650 120.000 15.500 12.250 5.500
327.900
Bezittingen
De bezittingen van een bedrijf staan in de linkerkolom van de balans. Alle bezittingen hebben een bepaalde waarde. In de balans van bloemenwinkel Anita zie je bijvoorbeeld de balansposten ‘Winkelpand’ en ‘Bedrijfsauto’ staan. Het bedrijfspand is € 280.000,- waard en de bedrijfsauto € 6.000,-. Ook de inventaris (meubels, lampen, kassa, enzovoort), machines, bloemen, planten, potten en overige materialen (potgrond, mestkorrels, plastic zakken, inpakpapier, enzovoort) die in de winkel staan, hebben een waarde. Daarom staan ook die in de linkerkolom van figuur 1.16 bij de bezittingen. Figuur 1.16
De bezittingen van bloemenwinkel Anita.
Balans van bloemenwinkel Anita op 01-08-2005 Bezittingen Winkelpand Inventaris Machines Bedrijfsauto Bloemen/planten Potterie Overige materialen Debiteuren Kassaldo Banksaldo
280.000 11.000 3.200 6.000 5.250 1.550 2.500 3.200 700 14.500
Totaal
327.900
debiteuren
22
DE BALANS ■ ■ ■
Schulden Eigen vermogen Hypotheek Lening ouders Banklening Crediteuren
Totaal
174.650 120.000 15.500 12.250 5.500
327.900
Debiteuren zijn mensen die nog iets moeten betalen aan je bedrijf. Ze hebben al een rekening gekregen, maar het geld is nog niet
overgemaakt. Het bedrag dat je als ondernemer nog tegoed hebt, reken je in de balans vast mee bij de bezittingen. Ook het geld dat in de kassa zit en het geld dat je op de bank hebt staan, horen bij de bezittingen van het bedrijf. Beide staan dus in de linkerkolom, namelijk bij de balansposten ‘Kassaldo’ en ‘Banksaldo’.
debet
De linkerkolom van een balans noem je ook wel de debetkant. In plaats van ‘bezittingen’ staat daarom meestal het woordje ‘debet’ boven de linkerkolom.
Figuur 1.17 De bezittingen van een bloemenwinkel zijn de bloemen en planten, maar bijvoorbeeld ook de kassa, het inpakpapier en het winkelpand.
Vragen 1.15
a b
Wat zijn debiteuren? Hoeveel geld heeft Anita in het voorbeeld van figuur 1.16 op de bank staan?
Schulden
Een ondernemer steekt vaak eigen geld in zijn bedrijf. Dit eigen geld ■ ■ ■ DE BALANS
23
eigen vermogen
Figuur 1.18
noem je ook wel eigen vermogen. Het eigen vermogen dat je in je bedrijf steekt, is dus eigenlijk geld dat je aan jezelf leent. En die lening moet je natuurlijk wel terugbetalen. In de balans van bloemenwinkel Anita staat het eigen vermogen daarom in de rechterkolom (figuur 1.18), bij de schulden. De schulden van bloemenwinkel Anita.
Balans van bloemenwinkel Anita op 01-08-2005 Bezittingen Winkelpand Inventaris Machines Bedrijfsauto Bloemen/planten Potterie Overige materialen Debiteuren Kassaldo Banksaldo
280.000 11.000 3.200 6.000 5.250 1.550 2.500 3.200 700 14.500
Totaal
327.900
Schulden Eigen vermogen Hypotheek Lening ouders Banklening Crediteuren
Totaal
174.650 120.000 15.500 12.250 5.500
327.900
Anita heeft een hypotheek van € 120.000,- genomen. Daarnaast heeft ze geld geleend van haar ouders, namelijk € 15.500,-. Van de bank leende ze nog eens € 12.250,-. Dit zijn allemaal schulden en horen dus in de rechterkolom van de balans te staan. crediteuren
credit
Vragen 1.16
Crediteuren zijn mensen aan wie je nog wat moet betalen, zoals de leverancier van de bloemen of de computerwinkelier bij wie je een computer hebt gekocht. Hoewel je nog niet hebt betaald, reken je deze schulden wel vast mee in de balans. De rechterkolom van een balans heet ook wel de creditkant. In plaats van ‘schulden’ staat daarom meestal het woordje ‘credit’ boven de rechterkolom. a b c
24
DE BALANS ■ ■ ■
Waarom staat het eigen vermogen bij de schulden en niet bij de bezittingen? Wat zijn crediteuren? Neem de zinnen over en vul in ‘debet’ of ‘credit’. – Bij boekhouden zeg je in plaats van ‘schulden’ ook wel ...... – Bij boekhouden zeg je in plaats van ‘bezittingen’ ook wel ......
Veranderingen op de balans
Het woord zegt het eigenlijk al, een balans moet links en rechts altijd precies hetzelfde zijn. Het totaalbedrag in de linkerkolom moet dus gelijk zijn aan het totaalbedrag in de rechterkolom. In de balans van bloemenwinkel Anita in figuur 1.19 zie je dat dit ook zo is. Figuur 1.19
Het totaalbedrag in de linkerkolom is hetzelfde als het totaalbedrag in de rechterkolom.
Balans van bloemenwinkel Anita op 01-08-2005 Debet Winkelpand Inventaris Machines Bedrijfsauto Bloemen/planten Potterie Overige materialen Debiteuren Kassaldo Banksaldo
280.000 11.000 3.200 6.000 5.250 1.550 2.500 3.200 700 14.500
Totaal
327.900
Credit Eigen vermogen Hypotheek Lening ouders Banklening Crediteuren
Totaal
174.650 120.000 15.500 12.250 5.500
327.900
De bedragen links en rechts zijn ook echt hetzelfde geld. Het winkelpand (links) van Anita is bijvoorbeeld wel € 280.000,- waard, maar om het pand te betalen heeft Anita er een deel eigen vermogen (rechts) ingestoken en voor een deel een hypotheek (rechts) genomen. En een deel van de lening van haar ouders (rechts) staat misschien nog wel gewoon op de bank (links).
nieuwe balans
Een balans is een momentopname. Na elke verandering op de balans moet je een nieuwe balans maken. Je moet er steeds voor zorgen dat in de linkerkolom hetzelfde bedrag staat als in de rechterkolom. Als Anita bijvoorbeeld € 10.000,- extra leent van de bank, dan wordt het bedrag bij de balanspost ‘Banklening’ in de rechterkolom € 10.000,- hoger. Maar het bedrag bij de balanspost ‘Banksaldo’ in de linkerkolom wordt ook € 10.000,- hoger. Het geld van de lening wordt immers op de bankrekening van Anita’s bloemenwinkel gezet. In figuur 1.20 zie je de balans van bloemenwinkel Anita na de verandering.
■ ■ ■ DE BALANS
25
Figuur 1.20
De balans van bloemenwinkel Anita na een extra lening bij de bank van € 10.000,-.
Balans van bloemenwinkel Anita op 15-08-2005 Debet Winkelpand Inventaris Machines Bedrijfsauto Bloemen/planten Potterie Overige materialen Debiteuren Kassaldo Banksaldo
280.000 11.000 3.200 6.000 5.250 1.550 2.500 3.200 700 24.500
Totaal
337.900
Credit Eigen vermogen Hypotheek Lening ouders Banklening Crediteuren
Totaal
174.650 120.000 15.500 22.250 5.500
337.900
Je kunt ook een verandering binnen één kolom hebben. Stel, een klant van Anita betaalt een rekening. Dit bedrag stond eerst bij de balanspost ‘Debiteuren’. Maar nu het betaald is, staat het op de bankrekening, oftewel bij ‘Banksaldo’. Als Anita vervolgens van het geld op de bank weer bloemen en planten inkoopt, dan verschuift het bedrag van ‘Banksaldo’ naar ‘Bloemen/planten’. Vragen 1.17
a b
Waarom zijn de bedragen in de linker- en de rechterkolom altijd hetzelfde? Stel, je betaalt de rekening van een crediteur. Welke balanspost verandert er dan in de linkerkolom?
Winst winst
In de voorbeelden die je tot nu toe hebt gezien, is nog geen winst gemaakt. Een ondernemer maakt winst door zijn product met winst te verkopen. Als Anita bloemen heeft ingekocht voor € 1.250,-, dan staan die voor € 1.250,- op de balans. Als ze de bloemen verkoopt voor € 2.250,- dan neemt het bedrag bij de balanspost ‘Bloemen/planten’ € 1.250,- af. Maar het bedrag bij ‘Kassaldo’ neemt toe met € 2.250,-. Het totaalbedrag aan de debetkant neemt eveneens toe, namelijk met € 1.000,-. Omdat bij een balans de linker- en rechterkolom altijd hetzelfde zijn, moet het totaalbedrag aan de creditkant ook weer € 1.000,toenemen. En dat klopt. De winst wordt opgeteld bij ‘Eigen vermogen’. Want als de winst in het bedrijf blijft, neemt de schuld aan jezelf toe.
26
DE BALANS ■ ■ ■
Figuur 1.21
De balans van bloemenwinkel Anita na een winst van € 1.000,-.
Balans van bloemenwinkel Anita op 30-08-2005 Debet Winkelpand Inventaris Machines Bedrijfsauto Bloemen/planten Potterie Overige materialen Debiteuren Kassaldo Banksaldo
280.000 11.000 3.200 6.000 4.000 1.550 2.500 3.200 2.950 24.500
Totaal
338.900
privé-opname
Credit Eigen vermogen Hypotheek Lening ouders Banklening Crediteuren
Totaal
175.650 120.000 15.500 22.250 5.500
338.900
Als ondernemer heb je natuurlijk ook geld voor jezelf nodig. Als Anita de winst aan zichzelf wil uitbetalen, dan gaat dit af van het eigen vermogen. Ze steekt het geld deze keer immers niet in het bedrijf, maar ze haalt het er juist uit. Aan de debetkant neemt het bedrag bij ‘Banksaldo’ dus met € 1.000,- af. Het geld wordt namelijk van de bedrijfsrekening naar de privé-rekening van Anita overgemaakt. Aan de creditkant gaat diezelfde € 1.000,- eraf bij ‘Eigen vermogen’. Een uitbetaling aan jezelf noem je een privé-opname.
Figuur 1.22 Door een privé-opname neemt het eigen vermogen van het bedrijf af.
Vragen 1.18
a b
Op welke twee balansposten in de linkerkolom kan de winst worden bijgeschreven? Op welke balanspost in de rechterkolom moet je daarna hetzelfde bedrag erbij tellen? ■ ■ ■ DE BALANS
27
c
Nemen door een privé-opname de totaalbedragen in de balans af of toe?
1.5 boekhouden
Het grootboek
Het bijhouden van veranderingen op de balans noem je boekhouden. In de voorbeelden heb je voor alle bezittingen en schulden bij elkaar steeds een nieuwe balans gemaakt. Maar dat hoeft niet. Het is veel handiger om alleen de veranderingen te noteren. Je maakt dan voor alle balansposten een aparte kaart, waarop je per balanspost de veranderingen bijhoudt. Alle kaarten bij elkaar noem je het grootboek. De grootboekrekening
De kaarten uit het grootboek zijn de grootboekrekeningen. Van elke balans maak je meerdere grootboekrekeningen. In figuur 1.23 zie je hoe van elke balanspost op de balans een aparte grootboekrekening wordt gemaakt. In plaats van één grote balans met 13 balansposten krijg je nu 13 losse grootboekrekeningen. Figuur 1.23
Van balans naar grootboek.
Balans van Bob's Dierenshop op 01-08-2005 Debet Winkelpand Bedrijfsauto Inventaris Goederen Dieren Banksaldo Giro Debiteuren Kassaldo
194.000 8.000 14.000 27.540 2.460 4.600 7.000 1.200 1.960
Totaal
260.760
GROOTBOEKREKENING BEDRIJFSAUTO Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 8.000
Credit Eigen vermogen Hypotheek Banklening Crediteuren
Totaal
113.610 135.000 10.500 1.650
260.760
Crediteren
Totaal
Het voordeel van losse grootboekrekeningen is dat je niet steeds de hele balans hoeft aan te passen. Dat doe je nu bijvoorbeeld nog maar één keer per kwartaal of één keer per jaar.
28
HET GROOTBOEK ■ ■ ■
Vragen 1.19
a
Hoeveel grootboekrekeningen moet je maken als een balans 10 balansposten heeft?
Boekingsregels
Een verandering invullen in het grootboek, noem je een boeking verwerken. Daarvoor moet je een aantal gegevens invullen. In figuur 1.24 zie je de grootboekrekening van het banksaldo van Bob’s Dierenshop. Figuur 1.24 De grootboekrekening van het banksaldo van Bob’s Dierenshop.
GROOTBOEKREKENING BANKSALDO Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 4.600
Totaal
Crediteren
4.600
In de kolom ‘Datum’ vul je de datum van de verandering op de balans in. Bij ‘Omschrijving’ noteer je wat voor verandering het is, bijvoorbeeld een lening, een factuur van een debiteur of een factuur die je zelf hebt betaald. Het invullen van de kolommen ‘Debiteren’ en ‘Crediteren’ doe je volgens de boekingsregels. Voor de bezittingen gelden de volgende boekingsregels. Figuur 1.25
Bezittingen Debiteren Crediteren
Als een bezit toeneemt, dan noteer je het bedrag in de kolom ‘Debiteren’. Als een bezit afneemt, dan noteer je het bedrag in de kolom ‘Crediteren’.
Voor de schulden zijn de boekingsregels net andersom. Figuur 1.26
Vragen 1.20
Schulden Debiteren Crediteren
a b
Als een schuld afneemt, dan noteer je het bedrag in de kolom ‘Debiteren’. Als een schuld toeneemt, dan noteer je het bedrag in de kolom ‘Crediteren’.
Stel, je banksaldo neemt met € 1.000,- af. In welke kolom van de grootboekrekening ‘Banksaldo’ noteer je dit bedrag dan? Stel, je krijgt een rekening van een crediteur van € 4.500,-. In welke kolom van de grootboekrekening ‘Crediteuren’ noteer je dit bedrag dan?
Een boeking verwerken
Bob heeft nog eens € 5.000,- extra geleend van de bank. Dit bedrag wordt op zijn bankrekening gestort. Zijn banksaldo neemt dus toe met € 5.000,-. Op de grootboekrekening van het banksaldo ziet de verwerking van deze boeking er als volgt uit (figuur 1.27). ■ ■ ■ HET GROOTBOEK
29
Figuur 1.27 De grootboekrekening van het banksaldo van Bob’s Dierenshop na een banklening van € 5.000,-.
GROOTBOEKREKENING BANKSALDO Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 4.600 03-08-2005 Nieuwe lening 5.000 Totaal
Crediteren
9.600
Stel, Bob heeft niks geleend, maar juist iets betaald aan een crediteur, namelijk een factuur van € 200,-. Dit bedrag wordt van zijn bankrekening afgehaald. Zijn banksaldo neemt dus af met € 200,-. Op de grootboekrekening van het banksaldo ziet deze boeking er als volgt uit (figuur 1.28). Figuur 1.28 De grootboekrekening van het banksaldo van Bob’s Dierenshop na een betaling van een factuur van € 200,aan een crediteur.
GROOTBOEKREKENING BANKSALDO Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 4.600 03-08-2005 Factuur 12 Totaal
4.600
Crediteren 200 200
Een verandering op de balans is altijd een verschuiving van de ene grootboekrekening naar de andere. Dus Bob moet niet alleen de grootboekrekening van zijn banksaldo bijhouden, maar ook de grootboekrekening van zijn crediteuren. Na de betaling van Bob ziet deze grootboekrekening er als volgt uit (figuur 1.29). Figuur 1.29 De grootboekrekening van de crediteuren van Bob’s Dierenshop na betaling van een factuur van € 200,aan een crediteur.
Vragen 1.21
GROOTBOEKREKENING CREDITEUREN Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 03-08-2005 Factuur 12 200 Totaal
a b
200
Crediteren 1.650
1.650
Welke twee grootboekrekeningen moet je aanpassen als een debiteur een rekening van € 150,- betaalt? Op welke van deze twee grootboekrekeningen schrijf je het bedrag in de kolom ‘Debiteren’?
1.6
Een nieuwe balans samenstellen
Om boekingen te verwerken, zijn grootboekrekeningen heel handig. Maar je bent het overzicht van alle geldstromen wel een beetje kwijt. Dat was op de balans duidelijker te zien. De oplossing is om van de grootboekrekeningen weer een nieuwe balans te maken.
30
EEN NIEUWE BALANS SAMENSTELLEN ■ ■ ■
Proefbalans
Voor je een nieuwe balans maakt, stel je een proefbalans op. In de proefbalans zet je alle totalen van de verschillende grootboekrekeningen weer onder elkaar. Je noteert dus per grootboekrekening wat het totaalbedrag in de kolom ‘Debiteren’ is en wat het totaalbedrag in de kolom ‘Crediteren’ is. Figuur 1.30 Bob’s Dierenshop.
In figuur 1.31 zie je de grootboekrekeningen van Bob’s Dierenshop. Er zijn allerlei boekingen gedaan. Van de grootboekrekening van de bedrijfsauto is bijvoorbeeld € 1.000,- afgeschreven. Op de grootboekrekening van de dieren staat een verkoop van € 200,-. En op de grootboekrekening van de crediteuren staat een factuur van € 600,-.
■ ■ ■ EEN NIEUWE BALANS SAMENSTELLEN
31
Figuur 1.31
De grootboekrekeningen van Bob’s Dierenshop.
GROOTBOEKREKENING WINKELPAND Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 194.000 30-08-2005 Afschrijving Totaal 194.000 GROOTBOEKREKENING INVENTARIS Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 14.000 29-08-2005 Stellage 1.000 30-08-2005 Afschrijving Totaal 15.000
GROOTBOEKREKENING DIEREN Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 2.460 28-08-2005 Factuur 248 600 28-08-2005 Verkoop Totaal 3.060
GROOTBOEKREKENING GIRO Datum Omschrijving 01-08-2005 Balans Totaal
Debiteren 7.000 7.000
GROOTBOEKREKENING KASSALDO Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 1.960 28-08-2005 Goederen 2.000 28-08-2005 Dieren 400 28-08-2005 Nota 8754 29-08-2005 Factuur 412 345 Totaal 4.705 GROOTBOEKREKENING EIGEN VERMOGEN Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 28-08-2005 Goederen 28-08-2005 Goederen 28-08-2005 Nota 8754 45 30-08-2005 Winkelpand 2.000 30-08-2005 Bedrijfsauto 1.000 30-08-2005 Inventaris 1.500 Totaal 4.545 GROOTBOEKREKENING BANKLENING Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans Totaal
Crediteren 2.000 2.000
Crediteren
1.500 1.500
Crediteren
200 200
Crediteren
GROOTBOEKREKENING BEDRIJFSAUTO Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 8.000 30-08-2005 Afschrijving Totaal 8.000 GROOTBOEKREKENING GOEDEREN Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 27.540 28-08-2005 Verkocht kas Totaal 27.540
GROOTBOEKREKENING BANKSALDO Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 4.600 28-08-2005 Stellage Totaal 4.600
GROOTBOEKREKENING DEBITEUREN Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 1.200 29-08-2005 Factuur 412 Totaal 1.200
Crediteren 1.000 1.000
Crediteren 1.200 1.200
Crediteren 1.000 1.000
Crediteren 345 345
Crediteren
45 45
Crediteren 113.610 800 200
GROOTBOEKREKENING HYPOTHEEK Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans Totaal
Crediteren 135.000 135.000
GROOTBOEKREKENING CREDITEUREN Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 28-08-2005 Factuur 458 Totaal
Crediteren 1.650 600 2.250
114.610
Crediteren 10.500 10.500
In figuur 1.32 zie je alle totalen van de grootboekrekeningen van Bob’s Dierenshop in de proefbalans staan. Zo zijn de totalen van de grootboekrekening van de goederen bijvoorbeeld € 27.540,-
32
EEN NIEUWE BALANS SAMENSTELLEN ■ ■ ■
(debet) en € 1.200,- (credit). De totalen van de grootboekrekening van de banklening zijn € 0,- (debet) en € 10.500,- (credit). Figuur 1.32 Van grootboekrekeningen naar proefbalans.
GROOTBOEKREKENING GOEDEREN Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans 27.540 28-08-2005 Verkocht kas Totaal 27.540 GROOTBOEKREKENING BANKLENING Datum Omschrijving Debiteren 01-08-2005 Balans Totaal Balansposten Debet Winkelpand Bedrijfsauto Inventaris Goederen Dieren Banksaldo Giro Debiteuren Kassaldo Eigen vermogen Hypotheek Banklening Crediteuren Totaal
Vragen 1.22
a b c
194.000 8.000 15.000 27.540 3.060 4.600 7.000 1.200 4.705 4.545
269.650
Crediteren 1.200 1.200
Crediteren 10.500 10.500 Proefbalans Credit 2.000 1.000 1.500 1.200 200 1.000 345 45 114.610 135.000 10.500 2.250 269.650
Wat voor bedragen noteer je in de proefbalans? Wat zijn in het voorbeeld van figuur 1.32 de debet- en creditbedragen van het eigen vermogen van Bob’s Dierenshop? Welke van deze twee bedragen is de toename van het eigen vermogen?
Nieuwe balans
saldo
Nadat je de proefbalans hebt gemaakt, maak je de nieuwe balans. In de nieuwe balans staan de saldo’s van alle grootboekrekeningen. Je berekent het saldo van een grootboekrekening door het kleinste bedrag van het grootste bedrag af te trekken. In figuur 1.33 zie je zowel de proefbalans als de nieuwe balans van Bob’s Dierenshop.
■ ■ ■ EEN NIEUWE BALANS SAMENSTELLEN
33
Figuur 1.33 De proefbalans en de nieuwe balans van Bob’s Dierenshop.
Balansposten Winkelpand Bedrijfsauto Inventaris Goederen Dieren Banksaldo Giro Debiteuren Kassaldo Eigen vermogen Hypotheek Banklening Crediteuren Totaal
Proefbalans Debet Credit 194.000 2.000 8.000 1.000 15.000 1.500 27.540 1.200 3.060 200 4.600 1.000 7.000 1.200 345 4.705 45 4.545 114.610 135.000 10.500 2.250 269.650 269.650
Nieuwe balans op 01-01-2006 Debet Credit 192.000 7.000 13.500 26.340 2.860 3.600 7.000 855 4.659 110.064 135.000 10.500 2.250 257.814 257.814
De grootboekrekening van de bedrijfsauto is € 8.000,- debet en € 1.000,- credit. Het saldo is dan € 8.000,- − € 1.000,- = € 7.000,debet. In de nieuwe balans staat die € 7.000,- dan ook in de debetkolom. In de creditkolom staat niks. Een ander voorbeeld: De grootboekrekening van de crediteuren is € 0,- debet en € 2.250,credit. Het saldo dat in de nieuwe balans staat is dus € 2.250,- − € 0,- = € 2.250,- credit. Vragen 1.23
a b
Hoe bereken je de bedragen die je in de nieuwe balans moet noteren? Is de volgende bewering juist of onjuist? Bij een balanspost in de nieuwe balans staan nooit 2 bedragen.
1.7
Bedrijfsvergelijkingen
Aan het eigen vermogen kun je zien of je winst hebt gemaakt. Maar dan weet je nog niet of je bedrijf het goed of slecht doet. Want als je een heel groot bedrijf hebt, loop je als ondernemer veel risico. Je moet dan meer winst maken dan wanneer je een klein bedrijf hebt dat weinig risico loopt.
34
BEDRIJFSVERGELIJKINGEN ■ ■ ■
Figuur 1.34 Een groot bedrijf loopt veel risico.
Als je echt wilt weten of je bedrijf het goed doet, moet je een bedrijfsvergelijking maken. Er zijn twee manieren om bedrijfsvergelijkingen te maken, namelijk: – interne bedrijfsvergelijking; – externe bedrijfsvergelijking. interne bedrijfsvergelijking externe bedrijfsvergelijking
Een interne bedrijfsvergelijking is een vergelijking binnen je eigen bedrijf. Je vergelijkt dan de prestaties van nu met de prestaties van voorgaande jaren. Je kunt je bedrijf ook met andere bedrijven in dezelfde branche vergelijken. Dat noem je een externe bedrijfsvergelijking. Kengetallen
Om bedrijfsvergelijkingen te maken, heb je kengetallen nodig. Een kengetal geeft de verhouding tussen twee factoren aan, bijvoorbeeld: – Arbeidsproductiviteit: de verhouding tussen arbeid en omzet – Vloerproductiviteit: de verhouding tussen omzet en bedrijfsruimte – Rentabiliteit: de verhouding tussen nettowinst en vermogen – Liquiditeit: de verhouding tussen vlottende bezittingen en kort vreemd vermogen – Solvabiliteit: de verhouding tussen eigen vermogen en totale vermogen Vragen 1.24
a b
Wat geef je met een kengetal aan? Welke factoren heb je nodig om de vloerproductiviteit te berekenen? ■ ■ ■ BEDRIJFSVERGELIJKINGEN
35
Arbeidsproductiviteit
Stel, je bent eigenaar van een veevoerfabriek. Vorig jaar heb je 10 nieuwe werknemers aangenomen. In plaats van 20 werknemers heb je nu 30 werknemers in dienst. Als je wilt weten of door die 10 extra mensen de gemiddelde arbeidsproductiviteit is toegenomen, ga je dat berekenen. Om de arbeidsproductiviteit per werknemer te berekenen gebruik je de formule uit figuur 1.35. Figuur 1.35
Uit de boekhouding blijkt dat de omzet van vorig jaar € 720.000,was. Je had toen 20 werknemers. De arbeidsproductiviteit was dus € 720.0000,- : 20 = € 36.000,- per werknemer. De omzet van het afgelopen jaar was € 990.000,-. De arbeidsproductiviteit over het afgelopen jaar was dus € 990.000,- : 30 = € 33.000,- per werknemer. Hoewel de omzet van het bedrijf dus is toegenomen van € 720.000,- tot € 990.000,- is de arbeidsproductiviteit met € 3.000,- per werknemer afgenomen. Je moet je dus afvragen of die 10 mensen extra wel de moeite waard zijn. Of misschien heb je wel nieuwe machines nodig om de arbeidsproductiviteit omhoog te krijgen.
36
BEDRIJFSVERGELIJKINGEN ■ ■ ■
Figuur 1.36 Extra werknemers zorgen niet altijd voor een grotere arbeidsproductiviteit.
Vragen 1.25
a b
Welke factoren heb je nodig om de arbeidsproductiviteit te berekenen? Is de volgende bewering juist of onjuist? Als de omzet stijgt, weet je zeker dat de arbeidsproductiviteit is toegenomen.
Vloerproductiviteit
De vloerproductiviteit is de verhouding tussen omzet en bedrijfsruimte. Stel, je leest in een vakblad dat de gemiddelde veevoerfabriek een vloerproductiviteit heeft van € 950,- per m2. Je wilt wel eens weten hoe de vloerproductiviteit bij jouw fabriek is. In figuur 1.37 zie je de formule om de vloerproductiviteit per m 2 te berekenen. Figuur 1.37
De veevoerfabriek heeft een vloeroppervlak van 880 m2. De omzet was € 990.000,-. De vloerproductiviteit is dus € 990.000,- : 880 m2 = € 1.125,- per m2. Ten opzichte van de gemiddelde veevoerfabriek doe je het niet zo slecht. De omzet per m2 is € 175,- meer dan gemiddeld. Je gebruikt de ruimte in je bedrijf dus heel efficiënt. ■ ■ ■ BEDRIJFSVERGELIJKINGEN
37
Vragen 1.26
a
Is het voorbeeld van de veevoerfabriek een interne of een externe bedrijfsvergelijking?
Rentabiliteit
totale vermogen
Of de winst die je als bedrijf maakt veel of weinig is, kun je bepalen met de rentabiliteit. Je berekent dan hoeveel procent rente elke geïnvesteerde euro oplevert. Daarvoor vergelijk je de winst met het vermogen. Je kunt de rentabiliteit over het totale vermogen berekenen of alleen over het eigen vermogen. In figuur 1.38 staan de twee formules voor de rentabiliteit.
Figuur 1.38
nettowinst
Het totale vermogen is het eigen vermogen plus het geld dat je aan anderen schuldig bent, oftewel het vreemd vermogen. De nettowinst is de winst die je overhoudt als je alle productiekosten van de brutowinst aftrekt. In het geval van Hoveniersbedrijf Fred Hovink zijn dit de volgende bedragen: – totale vermogen: € 56.565,-; – eigen vermogen: € 33.595,-; – nettowinst: € 6.395,-. De rentabiliteit over het totale vermogen is dus (€ 6.395,: € 56.565,-) × 100% = 11,3%. De rentabiliteit over het eigen vermogen is (€ 6.395,- : € 33.595,-) × 100% = 19%.
Vragen 1.27
a
Bij de bank zou Fred over zijn eigen vermogen een rente van 4% hebben gekregen. Vind jij dat Fred zijn geld dus beter op de bank had kunnen zetten? – Ja, want als het geld op de bank staat, loop je tenminste geen enkel risico met je geld. – Nee, want Fred krijgt nu 19% rente en dat is meer dan de 4% rente die de bank geeft.
Liquiditeit
Soms willen schuldeisers dat je je schulden snel aflost. Om erachter te komen of je op korte termijn je schulden kunt betalen, bereken je de liquiditeit van je bedrijf. De liquiditeit is goed als deze 100%
38
BEDRIJFSVERGELIJKINGEN ■ ■ ■
of meer is. Bij een liquiditeit van 60% krijg je meestal geen lening van de bank meer. Normaal betaal je je schulden met geld dat op de balans bij ‘Banksaldo’ en ‘Kassaldo’ staat. Maar soms heb je daar niet genoeg aan. Dan moet je bijvoorbeeld voorraad verkopen om extra geld binnen te krijgen. Je bedrijfspand of grond kun je meestal niet verkopen, want dan stopt je bedrijf ook meteen. Figuur 1.39
vlottende bezittingen
Vlottende bezittingen zijn alle bezittingen, behalve gebouwen en grond. Kort vreemd vermogen zijn schulden aan de crediteuren en leningen van vrienden en ouders. Het eigen vermogen en lang vreemd vermogen, zoals een hypotheek of banklening, reken je dus niet mee. In figuur 1.40 zie je de balans van tuincentrum Groenrijk. Hoe staat het met de liquiditeit van dit bedrijf?
Figuur 1.40
De balans van tuincentrum Groenrijk.
Balans van tuincentrum Groenrijk op 01-01-2006 Debet Bedrijfspand Grond Bedrijfsauto Inventaris Machines Voorraad dode materialen Voorraad planten Banksaldo Debiteuren Kassaldo Totaal
149.000 1.760 5.850 5.300 14.400 6.000 7.000 3.555 1.500 1.200 205.565
Credit Eigen vermogen Hypotheek Lening vriend Banklening Crediteuren
33.595 100.000 7.000 63.000 1.970
Totaal
205.565
De vlottende bezittingen van het tuincentrum zijn alle bezittingen, behalve het bedrijfspand en de grond. Oftewel € 205.565,- − € 149.000,- − € 11.760,- = € 44.805,-. Het kort vreemd vermogen bestaat uit € 7.000,- (lening vriend) + € 1.970,- (crediteuren) = € 8.970,-. De liquiditeit is (€ 44.805,- : € 8.970,-) × 100% = 499%. Tuincentrum Groenrijk heeft dus een uitstekende liquiditeit. Als de schuldeisers langskomen voor geld kan de eigenaar van het tuincentrum hen gemakkelijk terugbetalen.
■ ■ ■ BEDRIJFSVERGELIJKINGEN
39
Vragen 1.28
a b
Wat zijn vlottende bezittingen? Wat betekent het als je bedrijf voldoende liquiditeit heeft?
Solvabiliteit
Een ander kengetal waaraan je kunt zien of je bedrijf het goed doet, is de solvabiliteit. Dit is de verhouding tussen het eigen vermogen en het totale vermogen van je bedrijf. Solvabiliteit druk je net als rentabiliteit en liquiditeit uit in procenten. Alle bedragen die je nodig hebt om de solvabiliteit van een bedrijf te berekenen, vind je terug op de balans. Als voorbeeld zie je in figuur 1.41 de balans van bloemenwinkel Fresia. Figuur 1.41
De balans van bloemenwinkel Fresia.
In figuur 1.42 zie je de formule om de solvabiliteit te berekenen. Figuur 1.42
Het eigen vermogen van bloemenwinkel Fresia is € 72.500,-. Het totale vermogen is € 145.000,- De solvabiliteit is dus (€ 72.500,: € 145.000,-) × 100% = 50%. Dat betekent dat van elke euro die het bedrijf waard is, 50 cent uit eigen vermogen komt. Met de solvabiliteit reken je eigenlijk uit hoeveel van het vreemd vermogen je kunt terugbetalen als dat nodig mocht zijn. Dit is vooral belangrijk als je geld wilt lenen. Een bank zal bijvoorbeeld altijd de solvabiliteit van een bedrijf willen weten, voordat er een nieuwe lening wordt verstrekt. Bij een solvabiliteit onder de 20% geven banken niet gauw een lening.
40
BEDRIJFSVERGELIJKINGEN ■ ■ ■
Vragen 1.29
a
b c
Het eigen vermogen van bloemenwinkel Anita is € 174.650,-. Het totale vermogen is € 327.900,-. Wat is dan de solvabiliteit van de bloemenwinkel? Zet je berekening erbij. Is dit beter of slechter dan de solvabiliteit van bloemenwinkel Fresia? Waarom is het voor de bank belangrijk om te weten wat de solvabiliteit van een bedrijf is?
■ ■ ■ BEDRIJFSVERGELIJKINGEN
41
2
42
Milieukosten en opbrengsten
MILIEUKOSTEN EN -OPBRENGSTEN ■ ■ ■
Janneke heeft een biologische supermarkt. Ze vindt het milieu heel belangrijk. In haar winkel verkoopt Janneke alleen maar milieuvriendelijke producten. Ze doet aan afvalscheiding en gebruikt afbreekbare verpakkingen. Haar brandstof- en energiekosten houdt ze zo laag mogelijk. Want ook dat is goed voor het milieu. Janneke is wat je noemt een echte groene ondernemer. Figuur 2.1
■ ■ ■ MILIEUKOSTEN EN -OPBRENGSTEN
43
2.1 vervoermiddel
brandstofkosten
Transport
Veel bedrijven hebben een vervoermiddel waarmee ze goederen transporteren. Dit kan een bestelbusje zijn, maar ook een trekker of vrachtwagen. Een vervoermiddel kost natuurlijk geld. Je hebt onder andere te maken met brandstofkosten en milieubelastingen. Brandstofkosten
Ongeveer 20% van alle kosten van een vervoermiddel zijn brandstofkosten. Of je veel of weinig brandstofkosten hebt, hangt af van: – het aantal kilometers dat je rijdt; – de zuinigheid van het vervoermiddel; – de grootte van het vervoermiddel; – de soort brandstof. Iemand die veel rijdt, heeft natuurlijk meer brandstofkosten dan iemand die niet zo veel rijdt. En een zuinige motor verbruikt meer brandstof dan een motor die niet zo zuinig is. Ook de grootte van het vervoermiddel is van invloed op de hoogte van de brandstofkosten. Een groot vervoermiddel neemt meer brandstof dan een klein vervoermiddel, maar je kunt er ook veel meer mee vervoeren. De gemiddelde brandstofkosten van een groot vervoermiddel zijn dus lager, als je er tenminste voor zorgt dat het vervoermiddel goed is volgeladen.
44
TRANSPORT ■ ■ ■
Figuur 2.2 Welke brandstof gebruik je?
brandstofsoort
Daarnaast zijn er ook prijsverschillen per brandstofsoort. Diesel is bijvoorbeeld goedkoper dan benzine, maar weer duurder dan autogas.
Vragen 2.1
a b c
milieubelastingen
Waar hangt de hoogte van je brandstofkosten vanaf? Hoe kan het dat je met een groot vervoermiddel vaak minder brandstofkosten hebt dan met een klein vervoermiddel? Welke brandstof is het goedkoopst, diesel, benzine of autogas?
Milieubelastingen
Bij de verbranding van brandstof komen allerlei schadelijke stoffen vrij. Maar sommige brandstofsoorten zijn wel beter voor het milieu dan andere soorten. Bij de verbranding van autogas komt bijvoorbeeld maar heel weinig CO2 (broeikasgas) vrij. Diesel heeft ook weinig CO2-uitstoot, maar produceert wel veel roetdeeltjes. Dit wordt gedeeltelijk opgelost door de katalysator en een roetfilter. Tegenwoordig heb je ook hybride motoren, die deels op brandstof en deels op elektriciteit lopen. Deze motoren zijn heel milieuvriendelijk. Ook waterstofmotoren, die in sommige ■ ■ ■ TRANSPORT
45
stadsbussen worden gebruikt, zijn heel milieuvriendelijk. Maar omdat deze motoren nog niet zo veel worden gebruikt, zijn ze vrij duur in de aanschaf.
accijns
Vragen 2.2
Om het gebruik van brandstof te beperken, bestaan er milieubelastingen. Hoe schadelijker de brandstof, hoe meer milieubelasting je moet betalen. Een deel van de milieubelasting zit verwerkt in de motorrijtuigenbelasting. Een ander deel van de milieubelasting zit in de brandstofprijs. Dit deel noem je ook wel accijns. a b
Waarom is verbranding van brandstof slecht voor het milieu? Op welke manieren betaal je milieubelasting?
Milieuvriendelijk transporteren uitstoot
Door te besparen op brandstof heb je niet alleen minder brandstofkosten, maar ook minder uitstoot van schadelijke stoffen. En omdat je minder uitstoot van schadelijke stoffen hebt, hoef je weer minder milieubelasting te betalen. Het is dus heel aantrekkelijk om bij het transport van goederen rekening te houden met het milieu. Je kunt milieuvriendelijk goederen transporteren door: – het transport goed te plannen; – een zuinige rijstijl te hebben; – een zuinig en schoon vervoermiddel te gebruiken; – schone brandstof te gebruiken. Het aantal kilometers dat je rijdt, kun je verkleinen door het transport goed te plannen. Je kunt beter in één keer langs vier adressen rijden, dan steeds afzonderlijk naar één adres. Ook kun je het transport beperken door per keer meer goederen te leveren. Soms is het handig om met meerdere bedrijven één vrachtwagen te hebben. Je kunt het transport ook uitbesteden aan een transportbedrijf.
46
TRANSPORT ■ ■ ■
Figuur 2.3 Het transport van goederen moet je goed plannen.
Je rijstijl is van invloed op de brandstofkosten. Als je te hard rijdt, gebruik je meer brandstof dan wanneer je wat langzamer rijdt. Vaak stoppen en weer optrekken, of in een te lage versnelling rijden, neemt ook veel brandstof. Met een zuinige en schone auto ben je uiteraard ook minder brandstofkosten kwijt. Als je schone brandstof gebruikt, bijvoorbeeld autogas, dan betaal je bovendien minder accijns. Vragen 2.3
a b
Waarom is het voor een bedrijf aantrekkelijk om rekening te houden met het milieu? Hoe kun je het transport van goederen beperken?
2.2
Energie
De energierekening van een bedrijf is meestal erg hoog. Machines moeten nu eenmaal draaien en werkplaatsen moeten verlicht en verwarmd worden. Ook wil je dat je gewoon water kunt gebruiken als dat nodig is. Toch kun je door de juiste maatregelen te nemen veel energie besparen. Energiekosten
Energiekosten zijn alle kosten die je hebt voor het gebruik van elektriciteit, water, gas en olie. Energiekosten zijn afhankelijk van: – het soort bedrijf; – de grootte van het bedrijf; – het aantal gebruikers; – de manier van verwarming; – de mate van isolatie. ■ ■ ■ ENERGIE
47
Hoeveel energiekosten je hebt, verschilt dus per bedrijf. Een zalmkwekerij verbruikt bijvoorbeeld meer water dan een groentewinkel. De grootte van het bedrijf en het aantal gebruikers is ook van invloed. Hoe groter het bedrijf en hoe meer gebruikers, hoe hoger de energierekening. Grootverbruikers van energie zijn bijvoorbeeld bloemenveilingen, kwekerijen en pluimveehouders. Figuur 2.4 Een bloemenveiling is een grootverbruiker van energie.
Dan zijn er ook nog verschillende manieren van verwarming. Een ouderwetse gaskachel verbruikt veel energie en levert weinig warmte op. Muur- en vloerverwarming zijn veel zuiniger en efficiënter, net als bijvoorbeeld verwarming door zonnepanelen. En of een ruimte is geïsoleerd, heeft natuurlijk ook invloed op de energiekosten. Vragen 2.4
a b c
Waaruit bestaan energiekosten? Is een bloemenwinkel wel of geen grootverbruiker van energie? Noem drie voorbeelden van zuinige en efficiënte verwarming.
Energiebelasting broeikaseffect
groene energie
Vragen 2.5
48
ENERGIE ■ ■ ■
Energieverbruik is slecht voor het milieu. Het draagt bij aan het broeikaseffect. Daarom moet je bovenop de energiekosten ook nog energiebelasting betalen. Daarmee wil de regering het energieverbruik in Nederland naar beneden brengen. Hoe minder energie je verbruikt, hoe minder belasting je hoeft te betalen. Tot voor kort betaalde je voor milieuvriendelijke energie, ook wel ‘groene energie’ genoemd, een verlaagd belastingtarief. Maar die regeling is in 2005 afgeschaft. a b
Waarom moet je in Nederland energiebelasting betalen? Hoe noem je milieuvriendelijke energie ook wel?
Energie besparen
Door energie te besparen, verminder je de energiekosten en help je het milieu. Er zijn heel veel manieren om minder energie te gebruiken. Je kunt ze verdelen in: – energiebesparende maatregelen; – verandering van gedrag; – gebruik van alternatieve energiebronnen. energiebesparende maatregelen
Energiebesparende maatregelen zijn bijvoorbeeld het laten isoleren van je bedrijfspand, het aanleggen van vloerverwarming of het installeren van een hoogrendementsketel. Verandering van gedrag betekent dat je zuinig omgaat met energie, bijvoorbeeld door de verlichting uit te doen in ruimten waar niemand is of door de kraan niet onnodig open te laten staan.
Figuur 2.5 Een biogasinstallatie levert groene energie.
alternatieve energiebronnen
Vragen 2.6
Alternatieve energiebronnen zijn bijvoorbeeld de wind en de zon. Steeds meer bedrijven nemen een eigen windmolen of laten zonnepanelen installeren. Een ander voorbeeld van alternatieve energie is biogas. Bij een biogasinstallatie wordt het gas van mest en verrotte plantenresten gebruikt voor bijvoorbeeld de verwarming van een ruimte. a b
Op welke drie manieren kun je energie besparen? Noem drie voorbeelden van alternatieve energiebronnen.
2.3
Afval
Elk bedrijf produceert afval. Dat is niet alleen lastig, het ook duur en bovendien slecht voor het milieu. Daarom moet je als ondernemer goed nadenken over hoe je zo weinig mogelijk afval kunt produceren.
■ ■ ■ AFVAL
49
Kosten van afval
Omdat afval bewaard, opgehaald en verwerkt moet worden, zitten er ook kosten aan. Het afval moet ten eerste worden opgeslagen. Je moet dus containers kopen en ruimte hebben om ze neer te zetten. Ten tweede moet het afval worden opgehaald en verwerkt. Gemeenten hebben vaak verschillende tarieven. Bedrijven die veel afval produceren, zitten in een hoger tarief dan bedrijven die heel schoon werken. De hoogte van de kosten van afval hangt af van: – de hoeveelheid afval; – het soort afval. Figuur 2.6 Hoe meer afval, hoe hoger de kosten.
Hoe meer afval je hebt, hoe hoger de kosten zijn. Je moet immers meer containers kopen en meer ruimte reserveren voor het afval. Het soort afval is ook van invloed op de kosten. Voor giftige en chemische stoffen of olieresten heb je speciale, afgesloten containers nodig. Bovendien zijn deze stoffen moeilijk te verwerken. Ook het afvoeren van plastic afval, dat veel voorkomt in de landbouw, is erg duur. Oud papier en groen afval is wel gemakkelijk te verwerken en dus goedkoper. Vragen 2.7
a b
Waaruit bestaan de kosten van afval? Welk afval heeft de minste kosten: olieresten, chemische stoffen of groen afval?
Afvalheffing
Net als bij brandstof en energie heb je bij afval te maken met milieubelasting. Veel afval wordt verbrand en draagt daardoor bij 50
AFVAL ■ ■ ■
verbranding
aan het broeikaseffect. Door de verbranding komt er namelijk CO2 vrij. Ook andere manieren om afval te verwerken, kosten energie. Daarom moet je over afval belasting betalen in de vorm van een afvalheffing.
Figuur 2.7 Afvalverbranding kost energie en dus ook geld.
Hoe meer afval je produceert, hoe hoger de afvalheffing is. Daarbij wordt ook gekeken naar het soort afval dat je produceert. Hoe schadelijker het afval, hoe hoger de afvalheffing. Vragen 2.8
a b
Waarom moet je in Nederland een afvalheffing betalen? Waarvan is de hoogte van de afvalheffing afhankelijk?
Afvalvermindering
verpakkingsmateriaal
De enige manier om afvalkosten te verminderen, is door minder (schadelijk) afval te produceren. Bij het in- en verkopen van goederen kun je daar al rekening mee houden. Zorg ervoor dat je zo weinig mogelijk verpakkingsmateriaal gebruikt. Heb je toch verpakkingsmateriaal nodig, kies dan voor milieuvriendelijk materiaal, zoals papier en karton of afbreekbaar plastic. Afbreekbaar plastic is plastic dat na verloop van tijd vergaat. Het blijft dus niet in het milieu aanwezig zoals gewoon plastic.
■ ■ ■ AFVAL
51
Figuur 2.8 Afvalscheiding is goed voor het milieu.
afvalscheiding
recyclen
Vragen 2.9
Daarnaast is het belangrijk om aan afvalscheiding te doen. In heel Nederland wordt afval gescheiden opgehaald. Je kunt afval scheiden in: – papier en karton; – plastic; – metaal; – glas; – groente-, fruit- en tuinafval (gft); – chemisch afval; – afvalwater; – overig afval. Het gescheiden afval is gemakkelijk te recyclen. Dat betekent dat er nieuwe materialen van worden gemaakt. Recyclen is dus goed voor het milieu. Soms kan recyclen ook direct geld opleveren. Een hovenier kan zijn gft-afval bijvoorbeeld gebruiken als compost. En metaal kun je verkopen aan een schroothandelaar. a b c
Noem drie soorten milieuvriendelijk verpakkingsmateriaal. Waarvoor staat de afkorting gft? Wat is recyclen?
2.4
De groene ondernemer
Milieu is niet alleen maar lastig voor een ondernemer. Door rekening te houden met het milieu, kun je zelfs geld verdienen. Milieuvriendelijk produceren
Heel veel mensen vinden het milieu belangrijk. Ze kopen het liefst 52
DE GROENE ONDERNEMER ■ ■ ■
milieuvriendelijke producten biologische ondernemers
milieuvriendelijke producten. Ze vinden milieuvriendelijke producten gezonder en lekkerder. Daarom zijn er steeds meer ondernemers die milieuvriendelijke producten maken. Je noemt deze ondernemers ook wel ‘groene’ of biologische ondernemers. Ongeveer 5 tot 10% van de bedrijven in Nederland is helemaal biologisch.
Figuur 2.9 Steeds meer agrariërs worden biologisch.
In de biologische land- en tuinbouw is de hele economische kringloop milieuvriendelijk. Er wordt niet met chemische bestrijdingsmiddelen gewerkt. Dieren krijgen veel ruimte om te bewegen. Ze worden gevoerd met biologisch gekweekte granen en andere gewassen. Vanaf het verbouwen van de grondstoffen tot en met de verkoop van het eindproduct wordt er dus rekening gehouden met het milieu. En ook de afvalverwerking is milieuvriendelijk. Vragen 2.10
a b
Waarom zijn er steeds meer bedrijven die milieuvriendelijk produceren? Hoort afvalverwerking ook bij de economische kringloop?
Milieuvriendelijk investeren maatregelen
Als je milieuvriendelijk produceert, moet je ook besparende maatregelen nemen op het gebied van transport, energie en afval. Want bij het milieu gaat het altijd om het geheel van maatregelen. Het heeft weinig zin om aan de ene kant geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en aan de andere kant met een heel vervuilende trekker rond te rijden. Als je een nieuwe machine nodig hebt, kijk je dus niet alleen naar de verkoopprijs. Ook het brandstofverbruik en de soort brandstof is ■ ■ ■ DE GROENE ONDERNEMER
53
belangrijk. En als je een nieuw bedrijfspand laat bouwen, dan zorg je ervoor dat het pand goed geïsoleerd is. Uiteraard gebruik je in het nieuwe gebouw geen gewone lampen maar spaarlampen. Figuur 2.10 Twee manieren om het milieu te ontzien: een zuinige trekker en een spaarlamp.
milieuinvesteringsaftrek
Vragen 2.11
De regering stimuleert ondernemers om milieuvriendelijk te investeren. Zo heb je bijvoorbeeld de milieu-investeringsaftrek (MIA). Dit betekent dat je de kosten van milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen mag aftrekken van de winst. Daardoor hoef je minder belasting te betalen. a b
Noem twee manieren van milieuvriendelijk investeren. Waarvoor staat de afkorting MIA?
Groene energie groene stroom
Veel agrarische bedrijven produceren hun eigen groene stroom. Dit doen ze door een windmolen op hun erf te plaatsen of zonnepanelen op het dak. Groene stroom is goedkoper en bovendien beter voor het milieu dan gewone stroom.
Figuur 2.11 Groene energie: windenergie en zonneenergie.
Met een biogasinstallatie produceer je groen gas. In een biogasinstallatie wordt het gas van verrotte plantenresten en mest opgevangen. Je kunt dit gas gebruiken om bijvoorbeeld je huis te verwarmen of om ermee te koken.
54
DE GROENE ONDERNEMER ■ ■ ■
De regering stimuleert het produceren van groene energie door subsidies en belastingvoordelen. Energie die je zelf niet opmaakt, verkoop je gewoon weer aan de energiebedrijven. Op die manier betalen de investeringen zichzelf al vrij snel weer terug. Vragen 2.12
a b
Noem twee voordelen van groene energie. Hoe stimuleert de regering bedrijven om groene energie te produceren?
Milieukeurmerken
milieuregels
Wanneer je als ondernemer milieuvriendelijk wilt produceren, is het heel belangrijk dat klanten ook zeker weten dat je aan de milieueisen voldoet. Daarom zijn er milieukeurmerken. Een milieukeurmerk mag je alleen gebruiken als je je aan de milieuregels houdt. De – – – –
belangrijkste milieukeurmerken zijn: het milieukeur; het eco-label; het EKO-keurmerk; het FSC-keurmerk.
In figuur 2.12 zie je hoe de keurmerken eruit zien en wat ze betekenen. Figuur 2.12
Milieukeurmerken.
Dit is het milieukeurmerk van de Nederlandse regering. Als het milieukeur op een product staat, voldoet het aan de Nederlandse milieueisen.
e
u k e u r
milieukeur
m i li
eco-label
Dit is het milieukeurmerk van de Europese Unie. Als het eco-label op een product staat, voldoet het aan de Europese milieueisen.
EKO-keurmerk
Dit is het Nederlandse keurmerk voor biologische producten. Als het EKO-keurmerk op een product staat, is het product biologisch geproduceerd.
FSC-keurmerk
c
FSC
Dit is een wereldwijd keurmerk voor hout. Hout met een FSC-keurmerk komt uit bossen die milieuvriendelijk worden beheerd.
■ ■ ■ DE GROENE ONDERNEMER
55
Vragen 2.13
a b
Figuur 2.13
56
DE GROENE ONDERNEMER ■ ■ ■
Wanneer mag je als bedrijf een milieukeurmerk gebruiken? Wat betekent het volgende keurmerk?
■ ■ ■ DE GROENE ONDERNEMER
57
3
58
HANDEL OVER DE GRENS ■ ■ ■
Handel over de grens
Hector werkt bij zijn vader in de zaak. Zijn vader importeert mango’s uit Zuid-Amerika. Vanuit Nederland verhandelt zijn vader de mango’s weer naar andere landen van de Europese Unie. Binnenkort gaat Hector stage lopen bij een bedrijf in Venezuela. Dan kan hij eens van dichtbij meemaken hoe het is om in het buitenland een bedrijf te hebben. Misschien gaat hij er zelf wel een bedrijf beginnen. Een winkel in Hollandse kaas bijvoorbeeld! Figuur 3.1
■ ■ ■ HANDEL OVER DE GRENS
59
3.1
Buitenlandse handel
Handel is het uitwisselen van goederen en diensten voor geld. In de vorige eeuw is het vervoer van goederen veel eenvoudiger en goedkoper geworden dan in de eeuwen daarvoor. Daardoor wordt er tegenwoordig ook steeds meer gehandeld tussen verschillende landen. Bij binnenlandse handel doe je alleen zaken met Nederlandse bedrijven. Bij buitenlandse handel doe je zaken met buitenlandse bedrijven. Import en export
Buitenlandse handel kun je verdelen in: – import; – export. invoer
Import is de invoer van goederen vanuit het buitenland, bijvoorbeeld wijn uit Frankrijk of kleding uit China. Omdat het Nederlandse klimaat niet zo geschikt is voor het maken van wijn, halen we dit product uit het buitenland. Kleding maken kunnen we in Nederland heel goed, maar in China zijn de productiekosten van kleding veel lager. Daarom is het goedkoper om kleding te importeren uit China.
Figuur 3.2 Kaas en bloembollen uit Nederland worden geëxporteerd naar alle werelddelen.
uitvoer
60
Export is de uitvoer van goederen naar het buitenland. Nederland staat over de hele wereld bekend om zijn goede kazen en bloembollen. Andere landen willen die kazen en bloembollen graag hebben. Daarom exporteren we deze producten naar andere
BUITENLANDSE HANDEL ■ ■ ■
landen. Je kunt ook diensten exporteren. In Nederland zijn bijvoorbeeld heel veel goede transportbedrijven. Buitenlandse bedrijven huren Nederlandse transportbedrijven in om goederen te vervoeren. Vragen 3.1
a b
Waarom wordt kleding vaak uit China geïmporteerd? Hoe heet het als een land producten uitvoert naar andere landen?
De handelsbalans
De verhouding tussen de import en de export van een land noem je de ‘handelsbalans'. Als een land meer importeert dan exporteert, is dat niet zo goed voor de economie van dat land. Je moet immers meer inkopen dan dat je kunt verkopen. Het land wordt dus armer. Een land dat niet zo veel exporteert, produceert ook minder. En dat is weer slecht voor de werkgelegenheid. Figuur 3.3 De handelsbalans is de verhouding tussen import en export.
Als een land meer exporteert dan importeert, is dat wel heel goed voor de economie. Er komt immers meer geld het land binnen dan dat eruit gaat. Het land wordt dus rijker. Het geld dat je van de export overhoudt, kan weer worden geïnvesteerd in bijvoorbeeld wegen of havens. En dat is weer goed voor de werkgelegenheid.
■ ■ ■ BUITENLANDSE HANDEL
61
Vragen 3.2
a b
Wat is beter voor een land, meer import of meer export? Is de volgende stelling juist of onjuist? Veel import is goed voor de werkgelegenheid.
Transito doorvoer
Behalve import en export heb je ook nog transito. Transito betekent doorvoer. Transito heeft dus met het vervoer van goederen te maken. Goederen die worden geïmporteerd of geëxporteerd, moeten immers altijd worden vervoerd van het ene land naar het andere. En vervoer kost geld. Een land dat veel goederen vervoert voor andere landen, kan daar dus geld mee verdienen. Transito is daarom goed voor de economie.
Figuur 3.4 Rotterdam is een belangrijke doorvoerhaven.
Nederland is een belangrijk transitoland. Rotterdam is namelijk een van de grootste havens ter wereld. Hier komen heel veel goederen binnen, die per vrachtwagen, per schip of per trein naar andere delen van Europa worden vervoerd. Dat is goed voor de werkgelegenheid in Nederland. Vragen 3.3
a b
Wat betekent transito? Is de volgende stelling juist of onjuist? Transito heeft geen invloed op de economie.
3.2 concurrentie
62
Handelsafspraken tussen landen
Om zo goed mogelijk te kunnen handelen, maken landen afspraken met elkaar. Handelsafspraken zijn bedoeld om de concurrentie te bevorderen of juist tegen te gaan. Een concurrent is een bedrijf dat hetzelfde product maakt als jouw bedrijf.
HANDELSAFSPRAKEN TUSSEN LANDEN ■ ■ ■
Vrijhandel
Veel buitenlandse handel is vrijhandel. Dat betekent dat je zelf mag weten met welke buitenlandse bedrijven je handelt. Vrijhandel is een afspraak die landen met elkaar maken. Nederland mag vrij handelen met landen als Duitsland, Spanje en Engeland. Een ondernemer kan allerlei producten uit deze landen importeren. Ook kan hij er producten naartoe brengen, oftewel exporteren. Figuur 3.5 Over de hele wereld worden allerlei goederen verhandeld.
arbeidsverdeling
Vrijhandel tussen landen heeft veel voordelen. Zo kunnen landen zich specialiseren in de productie van goederen die zij het beste of goedkoopste kunnen maken. De verdeling van productie over de verschillende landen heet ook wel arbeidsverdeling. Vanwege de grote concurrentie leidt vrijhandel meestal tot lage prijzen en hoge kwaliteit. Een nadeel van vrijhandel is dat daardoor sommige landen helemaal geen kans meer hebben om een product te maken, omdat het in andere landen goedkoper kan. De textielindustrie in Griekenland heeft bijvoorbeeld erg te lijden onder de import van goedkope kleding uit China.
Vragen 3.4
a b c
Noem een voordeel van vrijhandel. Hoe noem je de verdeling van productie over de verschillende landen van de wereld? Noem een nadeel van vrijhandel.
■ ■ ■ HANDELSAFSPRAKEN TUSSEN LANDEN
63
Protectie
Protectie wil zeggen dat de handel is beschermd. De regering van een land bepaalt dan dat andere landen geen of minder producten naar dat land mogen exporteren. Dit doen de landen bijvoorbeeld om de eigen bedrijven voordeel te geven, om planten- en dierenziekten buiten de grenzen te houden of om kinderarbeid tegen te gaan. Voor de bedrijven die beschermd worden, heeft de protectie niet alleen maar voordelen. Omdat er geen concurrentie uit het buitenland is, worden bedrijven minder sterk gestimuleerd om de beste producten te maken. Een voorbeeld is de Trabant. Dat was een auto uit Oost-Europa, dat toen nog bij de Sovjet-Unie hoorde. Een Trabant was eigenlijk een heel slechte auto, maar door de protectie waren er bijna geen andere auto's te koop. Figuur 3.6 Protectie leidt soms tot slechte producten.
De meeste landen doen op een of andere manier wel aan protectie. Subsidie geven aan bedrijven uit je eigen land is ook een vorm van protectie. Daardoor kunnen die bedrijven immers goedkoper producten maken dan bedrijven in het buitenland. Landen waarin veel protectie voorkomt, zijn Noorwegen, Zwitserland, Cuba, Japan en Noord-Korea. Vragen 3.5
a b
Waarom kan protectie tot slechtere producten leiden? Noem een vorm van protectie die veel voorkomt in Nederland.
Open en gesloten economie
Je hebt landen met een open economie en landen met een gesloten economie. Een open economie betekent dat buitenlandse bedrijven
64
HANDELSAFSPRAKEN TUSSEN LANDEN ■ ■ ■
gewoon mogen handelen met bedrijven uit het eigen land. In landen met een open economie is dus veel vrijhandel. De landen hebben hun eigen specialisaties en halen andere goederen uit het buitenland. Wel kan het voorkomen dat er voor sommige producten protectie bestaat. De meeste westerse landen hebben een open economie. Figuur 3.7 Een open en een gesloten economie.
Bij een gesloten economie worden buitenlandse bedrijven niet toegelaten. In deze landen is dus veel protectie. Voor sommige producten kan er wel een vrijhandel bestaan. Een land dat bijvoorbeeld veel olie heeft maar geen graan, moet die olie exporteren om graan te kunnen importeren. De Sovjet-Unie had vroeger een gesloten economie. Bijna alles werd in het eigen land geproduceerd. Cuba en Noord-Korea zijn andere voorbeelden van landen met een economie die voor een groot deel gesloten is. Vragen 3.6
a b
Heb je in landen met een open economie meer vrijhandel of meer protectie? Wat voor economie hebben de meeste Europese landen, een open of een gesloten economie?
De Europese Unie EU
De Europese Unie (EU) is onder andere opgericht om de vrijhandel binnen Europa te stimuleren. Alle landen die bij de Europese Unie zijn aangesloten, mogen onderling vrij goederen en diensten
■ ■ ■ HANDELSAFSPRAKEN TUSSEN LANDEN
65
euro
verhandelen. Om de handel te vergemakkelijken is in 2001 de euro ingevoerd. Daardoor hebben alle landen van de Europese Unie dezelfde munt. In de volgende tabel staan alle EU-landen genoemd. De import en export van goederen en diensten tussen deze landen is dus helemaal vrij.
Figuur 3.8 De landen van de Europese Unie.
landbouw- en visserijbeleid
Vragen 3.7
Voor de landbouw en visserij zijn in de Europese Unie speciale regels gemaakt. Het landbouw- en visserijbeleid wordt voor een groot deel gezamenlijk gedaan. Dit heeft onder andere tot doel: – een eerlijke arbeidsverdeling; – redelijke prijzen voor landbouw- en visserijproducten; – bevordering van de technologie op het gebied van landbouw en visserij. a b c
66
Wat betekent de Europese Unie voor de handel tussen twee landen die bij de unie horen? Welk land hoort niet bij de Europese Unie: Malta, Polen of Turkije? Noem 1 doel van het gemeenschappelijke beleid van de Europese Unie op het gebied van landbouw en visserij.
HANDELSAFSPRAKEN TUSSEN LANDEN ■ ■ ■
3.3
Buitenlandse vestigingen
Sommige bedrijven zitten in meerdere landen tegelijk. Grote Nederlandse bedrijven, zoals Philips en Heineken, hebben vestigingen over de hele wereld. En in Nederland zitten weer grote buitenlandse bedrijven, zoals Ikea en McDonald’s. Figuur 3.9
De belangrijkste redenen om een buitenlandse vestiging te openen, hebben te maken met: – de afzetmarkt; – arbeidskosten; – productiekosten; – wetgeving. De afzetmarkt
De afzetmarkt zijn alle klanten van een bedrijf samen. De meeste Nederlandse bedrijven hebben vooral Nederlandse klanten. Maar als je wilt dat ook de mensen in het buitenland je product gaan kopen, kun je een buitenlandse vestiging openen. Daarmee vergroot je je afzetmarkt. Dat is gunstig voor een bedrijf. Want hoe meer producten je verkoopt, hoe meer winst je maakt. Vragen 3.8
a b
Wat is een afzetmarkt? Hoe kun je als ondernemer je afzetmarkt vergroten?
Arbeidskosten
Wat iemand verdient met zijn werk, verschilt per land. Een computertechnicus in India verdient bijvoorbeeld minder dan een computertechnicus in Duitsland. Als een bedrijf heel veel arbeidskosten heeft, kan het dus verstandig zijn om de arbeid in een land te laten doen waar de lonen laag zijn.
■ ■ ■ BUITENLANDSE VESTIGINGEN
67
Figuur 3.10 In China zijn de arbeidskosten laag.
hoge lonen
Vragen 3.9
Landen met hoge lonen zijn bijvoorbeeld Nederland, Italië en de Verenigde Staten. Landen met lage lonen zijn Polen, Tsjechië, China en de meeste Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen. Vaak zit een hoofdkantoor van een bedrijf in een land met hoge lonen, maar staan de fabrieken waarin de producten worden gemaakt in een land met lage arbeidskosten. a b
Waarom kan het verstandig zijn om in Tsjechië of China een bedrijf te vestigen? Wat staat vaker in een land met hoge lonen, het hoofdkantoor van een bedrijf of juist de fabrieken waar het product gemaakt wordt?
Productiekosten
Soms zijn de productiekosten in het buitenland lager dan in je eigen land. Ook dit kan een reden zijn voor een bedrijf om de productie naar het buitenland te verplaatsen. Oorzaken van lagere productiekosten in het buitenland zijn: – de aanwezigheid van grondstoffen; – lagere energieprijzen; – lagere transportkosten. grondstoffen energieprijzen
68
Als je grondstoffen moet importeren voor een product, is dat duurder dan wanneer je het product kunt maken in het land waar de grondstof al aanwezig is. Ook de energieprijzen kunnen per land verschillen. De energieprijzen in Frankrijk zijn bijvoorbeeld een stuk lager dan de energieprijzen in Nederland.
BUITENLANDSE VESTIGINGEN ■ ■ ■
Figuur 3.11 In Frankrijk zijn de energiekosten lager dan in Nederland.
Als je een vestiging hebt in het land waar je je product ook verkoopt, bespaar je bovendien op de transportkosten. Je hoeft de producten dan immers niet meer helemaal uit je eigen land naar het buitenland te vervoeren. Vragen 3.10
a b
Noem 3 mogelijke oorzaken van lagere productiekosten in het buitenland. Waarom heeft een ondernemer minder transportkosten als hij een buitenlandse vestiging heeft?
Wetgeving
Arboregels
Elk land heeft zijn eigen wetgeving. In sommige landen ben je daardoor duurder uit dan in andere landen. In een land met strenge Arboregels moeten bedrijven bijvoorbeeld veel kosten maken om aan de regels te voldoen. In kantoren moeten hele goede (en dus dure) kantoormeubelen staan. In een land zonder Arboregels zet je gewoon houten meubels neer.
■ ■ ■ BUITENLANDSE VESTIGINGEN
69
milieuwetten
Milieuwetten kunnen ook een reden zijn om een vestiging in het buitenland te beginnen. Nederland heeft bijvoorbeeld vrij strenge milieuwetten. Sommige bedrijven kunnen daardoor niet uitbreiden, omdat ze geluids- of stankoverlast veroorzaken. Ook de uitstoot van CO2 is in veel landen beperkt. Maar er zijn ook landen die daar helemaal niet op letten.
Figuur 3.12 Sommige landen hebben hele strenge milieuwetten. Maar in andere landen wordt er helemaal niet op het milieu gelet.
Door de strenge Nederlandse wetgeving vinden veel buitenlandse bedrijven Nederland geen goed land om een vestiging te beginnen. Deze bedrijven gaan liever naar landen met minder strenge wetten. Om diezelfde reden verhuizen sommige Nederlandse bedrijven naar het buitenland. Vragen 3.11
a b
70
Noem 2 voorbeelden van wetgeving die per land kan verschillen. Is de wetgeving in Nederland streng of niet zo streng als je het vergelijkt met de meeste andere landen?
BUITENLANDSE VESTIGINGEN ■ ■ ■
Trefwoordenlijst
A
D
accijns 46
debiteuren 22
afschrijven 14
diensten van derden 10
afschrijvingskosten 14
doorvoer 62
afval 49
dpm 13
afvalheffing 50
duurzame productiemiddelen 12
afvalscheiding 52 afvalvermindering 51
E
afzet 19
eigen vermogen 24
afzetmarkt 67
elektriciteit 47
alternatieve energiebronnen 49
energie 47
arbeid 10, 12
energie besparen 49
arbeidskosten 67
energiebelasting 48
arbeidsproductiviteit 36
energiebesparende maatregelen 49
arbeidsverdeling 63
energiekosten 47
Arboregels 69
energieprijzen 68
AVRO-kosten 13
EU 65 euro 66
B
Europese Unie 65
balans 21
export 60
balansposten 21
externe bedrijfsvergelijking 35
bedrijfskosten 10 bedrijfsvergelijkingen 34
G
belastingen 11
gas 47
bezittingen 22
gesloten economie 65
biologische land- en tuinbouw 53
groene energie 48, 54
biologische ondernemers 53
groene ondernemer 52
boekhouden 28
groene stroom 54
boeking verwerken 29
grondstoffen 10, 68
boekingsregels 29
grootboek 28
brandstofkosten 44
grootboekrekening 28
brandstofsoort 45 broeikaseffect 48
H
brutowinst 20
handelsafspraken 62
BTW 11, 19
handelsbalans 61
buitenlandse handel 60
hoge lonen 68
buitenlandse vestigingen 67
hulpstoffen 10
C
I
concurrentie 62
import 60
constante kosten 11
inkoopkosten 17
crediteuren 24
interne bedrijfsvergelijking 35 invoer 60
■ ■ ■ TREFWOORDENLIJST
71
K
proefbalans 31
kengetallen 35
protectie 64
kort vreemd vermogen 39 kosten 10
R
kosten van afval 50
recyclen 52
kostprijs 17
rentabiliteit 38 rentekosten 15
L lage lonen 68
S
landbouw- en visserijbeleid 66
saldo 33
lang vreemd vermogen 39
schadelijke stoffen 46
liquiditeit 38
schulden 23 solvabiliteit 40
M machines 10
T
MIA 54
totale vermogen 38
milieubelastingen 45
transito 62
milieu-investeringsaftrek 54
transport 44
milieukeurmerken 55
transportkosten 69
milieuregels 55 milieuvriendelijk investeren 53
U
milieuvriendelijk produceren 52
uitstoot 46
milieuvriendelijk transporteren 46
uitvoer 60
milieuvriendelijke producten 53 milieuwetten 70
V
motorrijtuigenbelasting 46
variabele kosten 12 veranderingen op de balans 25
N
verbranding 51
nettowinst 21, 38
verkoopprijs 18
nieuwe balans 33
verpakkingsmateriaal 51 vervoermiddel 44
O
verzekeringskosten 15
olie 47
vloerproductiviteit 37
omzet 19
vlottende bezittingen 39
onderhoudskosten 15
vrijhandel 63
open economie 64 W
72
TREFWOORDENLIJST ■ ■ ■
P
water 47
privé-opname 27
wetgeving 69
productiekosten 17, 68
winst 17, 18
productiemiddelen 10
winstmarge 18