UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013 - 2014
ECHOGRAFISCHE DRACHTOPVOLGING & MOEDERLOZE OPFOK BIJ DE ROTHSCHILDGIRAFFE (Giraffa camelopardalis rothschildi)
door
Janine MEUFFELS
Promotor: Dierenarts Cyrillus Ververs Medepromotor: Dierenarts Jan Govaere
Onderzoeksonderwerp in het kader van de Masterproef
© 2014 Janine Meuffels
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013 - 2014
ECHOGRAFISCHE DRACHTOPVOLGING & MOEDERLOZE OPFOK BIJ DE ROTHSCHILDGIRAFFE (Giraffa camelopardalis rothschildi)
door
Janine MEUFFELS
Promotor: Dierenarts Cyrillus Ververs Medepromotor: Dierenarts Jan Govaere
Onderzoeksonderwerp in het kader van de Masterproef
© 2014 Janine Meuffels
VOORWOORD Graag wil ik mijn promotor Cyriel Ververs bedanken voor het enthousiasme, de goede samenwerking en de nodige bijsturing, maar ook voor de mogelijkheid een eerste stap te kunnen zetten in de richting van de exotische dieren en regelmatig hiermee in contact te kunnen komen. Het onderzoeksproject heeft een zekere bijdrage geleverd tot mijn motivatie om verder te willen gaan in wilde en exotische dieren. Verder wil ik hem bedanken voor het vertrouwen in mijn werk en de bevindingen met mij te bediscussiëren. Zonder hem was deze masterproef niet tot stand gekomen. Een tweede woord van dank gaat uit naar mijn medepromotor Jan Govaere voor de interesse, de communicatie en de nodige hulp. Mijn dank gaat ook uit naar de medewerkers van Bellewaerde Park voor de enthousiaste medewerking, het verzamelen van data en de assistentie bij de onderzoeken. In het bijzonder wil ik hoofddierenverzorger Koen Dedeurwaerder en dierenarts Melissa Nollet bedanken voor de communicatie en de uitwisseling van data. My thanks to the following persons for providing me with detailed information about the giraffe calves hand-reared at their Zoos: Sara Goatcher (coordinatior of Africa Alive!, UK); Paul Huang (Senior Zookeeper at Albuquerque Bioparc USA); Terry Webb (Curator of Mammals at Miami Metro Zoo, USA); Miguel Casares (Veterinarian at Bioparc Valencia, Spain) en Monique van Sluys (Coordinator Life Sciences, Research and Conservation at Taronga Conservation Society Australia). Thanks to Lina Sideras (David Sheldrick Wildlife Trust, Kenya) for sharing information about hand-rearing elephants and rhinos and to Stephanie Fennessy (Giraffe Conservation Foundation), Romina Hersch (Leipzig Zoo) and Dr. Zimmermann (Albuquerque Biopark) for their cooperation. Verder wil ik Jenne De Koster bedanken voor zijn enthousiaste hulp met de diagrammen en bijhorende berekeningen, de tips, het voorzien van materiaal en de verbetering van mijn Excel-skills. Thanks to my friends for not forgetting me after months of absence and for the relaxing moments, BQQ‘s and parties during the last years! Ein großes „Danke― an meine Eltern und meine Schwester Julia für die Unterstützung in den letzten Jahren! Ohne diese wäre es mir nicht möglich gewesen meinen Traum zu erfüllen! Last but not least wil ik een groot woord van dank richten aan Steven. Niet alleen voor de moeite voor het verbeteringswerk, maar vooral voor zijn geduld, begrip en steun en om er voor mij te zijn. Onze momenten van ontspanning hebben mij tot rust laten komen wanneer ik er de meeste nood aan had!
INHOUDSOPGAVE VOORBLAD TITELBLAD VOORWOORD INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING .................................................................................................................................... 1 SUMMARY/ABSTRACT .......................................................................................................................... 2 INLEIDING ............................................................................................................................................... 3 1.
Algemeen ............................................................................................................................... 3
2.
Teruglopende populaties in het wild en het belang van fokprogramma‘s .............................. 4
3.
Controle en manipulatie van de reproductie bij wilde dieren ................................................. 6
ONDERZOEKSGEDEELTE I: ECHOGRAFISCHE OPVOLGING VAN DE LATE DRACHT BIJ DE ROTHSCHILDGIRAFFE (GIRAFFA CAMELOPARDALIS ROTHSCHILDI) ........................................... 8 1.
INLEIDING ............................................................................................................................. 8
2.
LITERATUUR ......................................................................................................................... 8 2.1. Echografie ....................................................................................................................... 8 2.2. Anatomie van het geslachtsstelsel van de vrouwelijke giraffe ........................................ 9 2.3. Reproductie ..................................................................................................................... 9
3.
MATERIAAL & METHODEN ................................................................................................ 12 3.1. Opbouw van de studie en dieren .................................................................................. 12 3.2. Huisvesting & faciliteiten ............................................................................................... 12 2.3. Training giraffe .............................................................................................................. 13 2.4. Echografie ..................................................................................................................... 13 2.5. Metingen........................................................................................................................ 13 2.5.1. Activiteit .............................................................................................................. 13 2.5.2. Afmetingen foetus .............................................................................................. 14 2.5.3. Hartslag foetus ................................................................................................... 14 2.5.4. Afmetingen karunkels ........................................................................................ 14 2.5.5. Beoordeling vruchtwater .................................................................................... 14
4.
RESULTATEN...................................................................................................................... 14 4.1. Activiteit embryo ............................................................................................................ 14 4.2. Afmetingen embryo ....................................................................................................... 14 4.3. Hartslag foetus .............................................................................................................. 17 4.4. Afmetingen karunkels.................................................................................................... 17 4.5. Beoordeling vruchtwater ............................................................................................... 19
5.
DISCUSSIE .......................................................................................................................... 20
ONDERZOEKSGEDEELTE II: MOEDERLOZE OPFOK VAN EEN ROTHSCHILD GIRAFFEKALF (GIRAFFA CAMELOPARDALIS ROTHSCHILDI) ................................................................................. 22 1.
INLEIDING ........................................................................................................................... 22
2.
LITERATUUR ....................................................................................................................... 23
3.
MATERIAAL & METHODEN ................................................................................................ 25 3.1.
Opbouw van de studie & dieren ............................................................................ 25
3.2.
Huisvesting ............................................................................................................ 25
3.3.
Voedertechniek ...................................................................................................... 26
3.4.
Voedingsschema ................................................................................................... 26
3.5.
Opvolging gewichtstoename en groei ................................................................... 27
3.6.
Gezondheid ........................................................................................................... 28
3.7.
Socialisatie en reïntroductie................................................................................... 29
3.8. 3.
4.
3.7.1.
Semi-adoptie door jonge giraffekoe .............................................................. 29
3.7.2.
Reïntroductie in de groep .............................................................................. 29
Spenen................................................................................................................... 29
RESULTATEN...................................................................................................................... 30 3.1.
Bloedstaal en temperatuur .................................................................................... 30
3.2.
Metingen ................................................................................................................ 30
DISCUSSIE .......................................................................................................................... 33
ALGEMENE CONCLUSIE..................................................................................................................... 46 REFERENTIES...................................................................................................................................... 47 BIJLAGEN ............................................................................................................................................. 57
SAMENVATTING
Voor het behoud van bedreigde diersoorten zijn fokprogramma‘s van grote betekenis. In het kader hiervan kunnen de geassisteerde reproductietechnieken (ART), gebruikt voor gedomesticeerde dieren, eveneens toepassing vinden bij wilde dieren. Echografie is bij de grote huisdieren een standaardmethode voor drachtcontrole en het monitoren van de foetale gezondheid. Het succesvol gebruik bij de giraffe is slechts enkele keren beschreven. Deze studie schildert de echografische opvolging van een Rothschildgiraffekoe tijdens het laatste derde van de dracht. Parameters voor de evaluatie van drachtstadium, foetale gezondheid en groei worden geadapteerd van paard en rund en getoetst bij de giraffe. De foetale organen konden echografisch benaderd en gevolgd worden voor de groei in tijd. Tijdens de studie werd in dezelfde dierentuin een giraffekalf geboren. Dit werd verstoten door zijn moeder zodat de beslissing genomen werd het kalf met de hand groot te brengen. Bij de giraffe zijn verschillende succesvolle gevallen van moederloze opfok beschreven, waarbij een variatie aan voederschema‘s gebaseerd op boviene melk (vervangers) en uiteenlopende speenleeftijden gehanteerd werden. Deze studie toont de succesvolle opfok van een giraffekalf met rundermelk waaraan langdurig colostrum werd toegevoegd. De stappen van het proces (voederschema/-techniek, huisvesting, reïntroductie en spenen) inclusief de groeiopvolging a.d.h.v. metingen van grootte en gewicht worden weergegeven. Dit wordt vergeleken met de gegevens van andere moederloos grootgebrachte giraffekalveren, waarvan enkele (nog) niet beschreven zijn in de literatuur. Het kalf van deze studie had een geboortegewicht van 60 kg en werd gespeend op 8 maanden leeftijd bij een gewicht van 250 kg. De dagelijkse groei tot het spenen bedroeg gemiddeld 778 g/dag.
Sleutelwoorden : Rothschild giraffe – Drachtcontrole – Echografie – Reproductie – Moederloze opfok
1
SUMMARY/ABSTRACT Breeding systems are of great value for the preservation of endangered species. As part of this the Assisted Reproductive Techniques (ART) used for domestic animals can also be interesting for nondomestic animals. Ultrasound imaging is an important tool for pregnancy control and monitoring of fetal health in farm animals and horses. The application in giraffes is rarely studied. The present study describes the use of ultrasonography during the third trimester of gestation in a Rothschild‘s giraffe. Parameters for the evaluation of the fetal health and growth and the stage of gestation were adapted from both horses and cows and applied in the giraffe. The fetal organs could be imaged and their growth could be followed up. While this study was still ongoing a giraffe calf was born from the other female giraffe at this zoo. As it was rejected by his mother, preparations for hand-rearing were made. Some cases of succesfully reared giraffe calves have been reported. Various feeding schedules based on bovine milk (replacers) could be used and different weaning times have been recommended. The current study describes the succesful hand-rearing process of a Rothschild‘s giraffe calf with a whole cow‘s milk mixed with bovine colostrum on a long-term basis. A detailled description of the protocol (feeding schedule/techniques, housing, reintroduction and weaning) is given, including measurements of weight and height to follow up the calfs growth. The results were compared to the data of other artificial reared calves, some unpublished cases and information included. The calf of this study was 60 kg at birth and was weaned at 8 month of age with a weight of 250 kg. During this time he gained 778 g/day.
Keywords: Rothschild giraffe – Hand-rearing – Pregnancy determination – Ultrasound – Reproduction
2
INLEIDING 1. Algemeen De giraffe is het hoogste levende dier ter wereld en behoort tot de orde der Artiodactyla of evenhoevigen. De familie der Giraffidae behoort tot de suborde der Ruminantia of herkauwers. Over de verdere taxonomie van het genus giraffa was en is er nog steeds discussie, hetgeen resulteert in verschillende taxonomische indelingen. Lange tijd werd algemeen aanvaard dat het genus giraffa slechts één nog levende species, giraffa camelopardalis, vertegenwoordigt (Dagg en Foster,1982; Kingdon 1997; East, 1998; Grzimek, 2000; Grubb, 2005). Deze telt volgens Dagg en Foster (1982) negen verschillende subspecies, voorgesteld in Fig. 1. Kingdon (1997) daarentegen beschrijft slechts acht subspecies, East (1998) zes (zie Fig. 3) en Grubb (2005) vijf. Recenter moleculair onderzoek twijfelt aan de oude indelingen en laat zelfs vermoeden dat het om meer dan één (mogelijks tot acht) species gaat (Brown et al., 2007; Hassanin et al., 2007; Groves en Grubb, 2011). Aangezien hierover nog onzekerheid bestaat, wordt de oude indeling van Dagg en Foster (1982) gevolgd.
Fig. 1: Zes van de negen mogelijke subspecies van Giraffa camelopardalis (O’Neill, 2009).
Giraffen zijn onmiskenbare dieren, die met hun immense nek en lange benen gemiddeld een totale hoogte van 4,3-4,6 m voor de giraffekoeien en 4,9-5,2 m voor de stieren bereiken. De schofthoogte bedraagt gemiddeld resp. 2,7-2,9 m en 3,1-3,5 m en de rug is sterk afhellend. Het gewicht varieert tussen 700-950 kg voor de giraffekoeien en 970-1400 kg voor de stieren (Kock en Burroughs, 2012). Het typische kleurpatroon verschilt tussen de subspecies en is een speciale camouflage die lijkt op de schaduwen die de takken van bomen in het zonlicht creëren (Grzimek, 2000).
3
Als niet-territoriale dieren bewonen giraffen de savanne in losse groepen, een zogenoemde ‗fissionfusion society‘ (Pellew,1988; Grzimek, 2000; Martin 2013). Moederdieren met hun kalveren vormen vaak zogenaamde ‗crèches‘ met andere moederdieren en hun kalveren. De associaties tussen moeder en nakomeling kan jaren blijven bestaan (Bercovitch en Berry, 2013). Adulte stieren daarentegen leven meestal solitair, terwijl de jonge mannetjes zich vooral in ‗bachelor‘-groepen formeren. Naast zaden en fruit, voeden giraffen zich voornamelijk met de bladeren van Acaciabomen en myrrhe die ze met hun lange tong en bewegelijke lippen, in tegenstelling tot de meeste andere bewoners van de savanne, kunnen opnemen (Pellew, 1988; Martin, 2013). De voortbeweging gebeurt in pas of galop waarmee ze snelheden van 50 km/uur kunnen bereiken. Het zijn nerveuze dieren die zich door het slaan met voor- en achterbenen kunnen verdedigen (Martin, 2013).
2. Teruglopende populaties in het wild en het belang van fokprogramma’s Voor een groot aantal Afrikaanse species wordt een continue terugval van de populaties in het wild beschreven (Fig. 2). Verschillende factoren liggen aan de basis hiervan. De stroperij bedreigt vooral de neushoorn- en olifantpopulaties. De klimaatveranderingen en het verdringen van de dieren uit hun natuurlijke habitats door bv. een toenemende industrialisering zijn andere naar voor gebrachte oorzaken (Suraud, 2007; Milliken et al., 2009; Giraffe Conservation Foundation, 2013).
Fig. 2: Aantal individuen van enkele Afrikaanse species in vergelijking met de subspecies G.c.rothschildi gebaseerd op data van IUCN rode lijst (2013) van bedreigde diersoorten (volgens Rothschild’s Giraffe Project, 2013).
4
Voor de species Giraffa camelopardalis wordt in het wild een continue daling van het aantal individuen waargenomen (Brown, 2008; Fennessy en Brenneman, 2010). Er wordt gesproken van minder dan 80.000 dieren (Giraffe Conservation Foundation, 2013). Ooit ver verspreid over het Afrikaanse continent, zijn de verschillende subspecies – geïsoleerd van elkaar – nu vooral terug te vinden in nationale parken en conservatieregio‘s in West-, Oost- en ZuidAfrika (Suraud, 2007; Giraffe Conservation Foundation, 2013). Terwijl de species zelf (nog) niet op de rode lijst van bedreigde dieren staat, is dit wel het geval voor de twee subspecies rothschildi (Rothschild of Baringo giraffe) en peralta (Tsjaadgiraffe). Deze laatste zou in het wild nog door een enkele populatie vertegenwoordigd worden en niet in (Europese) dierentuinen aanwezig zijn (Hassanin et al., 2007). Van de Rothschild giraffe kunnen in het wild nog minder dan 1000 individuen teruggevonden worden (IUCN, 2010; Muller en Fennessy, 2011). De Giraffe Conservation Foundation (2013) spreekt zelfs van minder dan 670 dieren verdeeld over 13 populaties (Rothschild‘s giraffeproject, 2013), die de savanne in de Oost-Afrikaanse landen Kenia en Oeganda bewonen (Fig. 3). De populatie in Oeganda vertegenwoordigt als dusdanig het enige overblijfsel van de oorspronkelijke wilde stammen. Bij de groepen in Kenia gaat het om kleine, aparte, geherintroduceerde populaties (Giraffe conservation foundation, 2013).
A
B
Fig. 3: A. De subspecies van Giraffa camelopardalis en hun geografisch voorkomen in het wild (Martin, 2013) en B. de populaties van Giraffa camelopardalis rothschildi in 2010 (Rothschild’s giraffe project, 2013).
De terugval van de verschillende species in het wild heeft geleid tot een toenemende betekenis van de conservatie en de oprichting van tal van beschermingsprogramma‘s. Zo werd in 2009 in samenwerking met de Giraffe Conservation Foundation (GCF) en de International giraffe working group (IGWG) het Rothschild‘s Giraffe Project (2013) opgericht voor de conservatie van 2 populaties in Kenia.
5
Daarnaast is het belang gestegen van fokprogramma‘s voor in gevangenschap levende dieren. Wereldwijd leven ongeveer 650 giraffen in gevangenschap, waarvan zo‘n 450 Rothschild giraffen. In tegenstelling tot de wilde populatie, kent deze in gevangenschap een positieve evolutie met betrekking tot het aantal individuen. In 2008 waren 308 Rothschild giraffen geregistreerd in het European Endangered Species Program (EEP). Dit waren 103 dieren meer dan in 2002, hetgeen een toename van rond 30% betekent (Damen, 2008).
3. Controle en manipulatie van de reproductie bij wilde dieren Met het toenemende belang van het fokken van wilde dieren in gevangenschap is ook de interesse voor controle en monitoring van de voortplanting van de wilde dieren gestegen (Lasley et al., 1994; Comizzoli et al., 2000; review Andrabi en Maxwell, 2007). Voor sommige species is elke nakomeling immers belangrijk voor het behoud van de soort. Van de 46 bij het EEP geregistreerde Rothschild giraffekalfjes, geboren in 2008, stierf 20% (Damen, 2008). De oorzaken zijn verschillend en variëren van ziekte, zwakte bij de geboorte tot het verstoten worden door het moederdier (Dagg en Foster, 1982). Dit laatste is de aanleiding tot deel II van deze studie, waar het proces van moederloze opfok voor een giraffekalf geboren in juli 2013 in Bellewaerde Park beschreven en bediscussieerd zal worden. De voor de gedomesticeerde dieren gebruikte methoden voor de opvolging en het management van cyclus en dracht kunnen ook voor de wilde dieren nuttig zijn. In gevangenschap vertonen deze immers vaak een lage fertiliteit (Adams et al., 1991; Hildebrandt et al., 2000; 2003). De toepasbare geassisteerde voortplantingstechnieken (assisted reproductive techniques; ART) omvatten onder meer de echografische opvolging van dracht en ovariële cyclus van de dieren, sperma-afname
en
-onderzoek,
kunstmatige
inseminatie
(KI),
ovum
pick
up
(OPU)
en
embryotransplantatie (de Souza et al., 2011; Comizzoli et al., 2000). Naast deze middelen die vooral gericht zijn op het behoud van de diersoorten en de vermeerdering van het aantal individuen, kunnen ook methoden voor anti-conceptie hun toepassing vinden. Deze laatste zijn bijvoorbeeld interessant voor de controle van de olifantenpopulatie in Zuid-Afrika, waar deze dieren grote schade aanrichten aan de lokale vegetatie (Whyte et al., 1998; Fayrer-Hosken,1999). Het gebruik van de meeste methoden en technieken bij wilde en exotische dieren staat echter nog in de kinderschoenen en dient verder bestudeerd en ontwikkeld te worden. Tot op heden werden slechts weinig studies uitgevoerd en de beschikbare literatuur is bijgevolg beperkt (Hildebrandt et al., 2003). Een gedeeltelijke verklaring hiervoor is het feit dat wilde dieren in een economisch kader weinig betekenis hebben (Chardonnet et al., 2002). Daarenboven zijn de dieren moeilijk hanteerbaar in vergelijking met de meeste gedomesticeerde dieren en is het bruikbaar aantal dieren meestal redelijk klein. Sedatie of algemene anesthesie die in veel gevallen de enige oplossing zijn voor het uitvoeren van bepaalde handelingen (Hildebrandt et al., 2003), houden veelal een te hoog risico in (voor het dier en de onderzoekers) dat niet graag genomen wordt. Dit is vooral het geval voor de giraffe, waar algemene anesthesie een echte uitdaging betekent (Vogelnest en Ralph, 1997; Citino en Bush, 2007).
6
Het trainen van dieren in gevangenschap kan een (gedeeltelijke) uitkomst bieden voor dit ‗dilemma‘ (Jolly, 2003; Martinez, 2010; Clifton-Bumpass et al., 2010). In deel I van dit onderzoeksproject zal de succesvolle echografische opvolging van een getrainde drachtige giraffekoe in detail beschreven worden.
7
ONDERZOEKSGEDEELTE I: ECHOGRAFISCHE OPVOLGING VAN DE LATE DRACHT BIJ DE ROTHSCHILDGIRAFFE (GIRAFFA CAMELOPARDALIS ROTHSCHILDI)
1. INLEIDING In februari 2013 werden de dierenartsen van de afdeling verloskunde van de faculteit diergeneeskunde in Merelbeke gecontacteerd voor een potentieel drachtige giraffe in Bellewaerde Park, Ieper (België). Dekkingen van de koe door de giraffestier van de groep werden door de dierenverzorgers opgemerkt op 9 en 24 januari 2012, waarna de stier een gedaalde interesse voor de koe vertoonde. Eind 2012 werden fecesstalen opgestuurd naar het labo van Chester Zoo (UK) voor progesteronbepaling. De hoge progesteronconcentraties (tot 30.000 ng/g feces) waren een sterke indicatie dat de giraffekoe drachtig was. Eind december werd echter een sterke daling van progesteron, tot ongeveer de concentratie bij niet drachtige dieren (150-450 ng/g feces), waargenomen (voor de methode zie: del Castillo et al., 2005). Desondanks werden bij het naderen van de voor maart/april voorspelde partus voorbereidingen getroffen, maar konden op dat moment geen veranderingen aan de giraffe waargenomen worden. Dit leidde tot het verzoek aan de dierenartsen van de faculteit Diergeneeskunde Gent om de dracht, indien mogelijk, te bevestigen en zo ja, of het kalf leeft en hoever gevorderd de dracht is. Rectale palpatie en echografie leken de meest geschikte methoden. Wegens de beperkte kennis over en ervaring met het gebruik hiervan voor het onderzoek van het voortplantingsstelsel bij de giraffe, werd besloten de methoden en parameters gebruikt voor de grote huisdieren te adapteren en eveneens toe te passen bij de giraffe. De resulterende studie vormt de basis voor onderzoeksgedeelte I van deze thesis. Het doel van de metingen tijdens deze onderzoeken was vooral het bepalen van foetale afmetingen, groei en gezondheid van de foetus zoals ook de identificatie van hiervoor geschikte parameters. Andere punten van aandacht waren het aantal foetussen, de identificatie van de drachtige hoorn, het geslacht en de presentatie en positie van de foetus.
2. LITERATUUR 2.1. Echografie Echografie is als (diagnostisch) hulpmiddel bij de huisdieren niet meer weg te denken. Het gebruik voor drachtcontrole en bepaling van het drachtstadium kent vooral bij de grote huisdieren veel toepassingen (Griffin en Ginther, 1992; Kähn, 1992; Ginther, 2014). Voor wilde dieren kan echografie eveneens een meerwaarde betekenen. Niet alleen als techniek voor het bestuderen van de morfologie van het voortplantingsstelsel op het levende dier, welke voor een groot aantal wilde dieren onvoldoende beschreven is, maar ook met betrekking tot het monitoren van cyclus en dracht en het verfijnen van de geassisteerde reproductietechnieken. Voor de meeste wilde
8
dieren is deze techniek echter nog maar weinig gebruikt (Adams et al., 1991; Hildebrandt et al., 2000, 2003; Lueders et al., 2009). Wilde dieren zijn vaak moeilijk hanteerbaar en hebben in vergelijking met gedomesticeerde dieren een lagere drempel om een fight-or-flightreactie te vertonen. Giraffen gelden over het algemeen als nerveuze en voorzichtige dieren. Ze kunnen onvoorspelbare reacties vertonen, waardoor onderzoek dikwijls een gevaar voor dier en/of onderzoeker betekent (Citino en Bush, 2007). Toch kunnen ze getraind worden tot het toelaten van bepaalde handelingen. Via klassieke conditionering kan de negatieve associatie met het onderzoek veranderd worden naar een positieve door beloning. Hierdoor wordt manipulatie mogelijk zonder gebruik van sedatie en anesthesie en zonder het dier onnodig bloot te moeten stellen aan overmatige stress. De uitvoerbaarheid van dergelijke studies wordt aldus verhoogd waardoor de onderzoeken op regelmatige basis herhaalbaar zijn (Jolly, 2003; Clifton-Bumpass et al., 2010; Martinez, 2010; Pootoolal et al., 2010). De giraffe is één van de exotische dieren waar succesvol gebruik van echografie beschreven wordt (Adams et al., 1991; Calle et al., 2003; Pootoolal et al., 2010; Lueders et al., 2009a,b). Zoals bij de andere wilde ungulaten betreft het hier slechts enkele gevallen. Om de cyclus en dracht van een dier echografisch op te kunnen volgen is voldoende kennis van de anatomie en fysiologie van het voortplantingsstelsel belangrijk. Voor de meeste wilde en exotische dieren is deze echter beperkt (Hildebrandt et al., 2003). De huidige kennis van de cyclus en de anatomie van het vrouwelijke voortplantingsstelsel van de giraffe wordt hierna beknopt uiteengezet.
2.2. Anatomie van het geslachtsstelsel van de vrouwelijke giraffe De cervix bevat 3 plicae circulares. De uterus bestaat uit een kort corpus met een diameter van 2,5 cm x 6 cm die craniaal overgaat in twee hoornen met een diameter van 2,5 – 3,5 cm. Deze verlopen zoals bij het rund naar craniaal parallel aan elkaar voordat ze naar ventro-caudaal afbuigen. De ovaria zijn ovaal van vorm met afmetingen van gemiddeld zo‘n 2,5 cm x 3,5 cm en bevatten nagenoeg altijd follikels (Lueders et al., 2009).
2.3. Reproductie De
giraffe
is
een
poly-oestrisch,
mono-ovulatoir
dier
met
een
niet-seizoensgebonden
voortplantingspatroon. Vanaf een leeftijd van 2 tot 5 jaar is een giraffe geslachtsrijp. In gevangenschap brengt een giraffe het eerste kalf ter wereld op een leeftijd van ongeveer 4 tot 5 jaar (Dagg en Foster, 1982; Hall-Martin en Skinner, 1978; Reason, 2000; Bercovitch et al., 2004; Bercovitch en Berry, 2009; Lueders et al. 2009b). In het wild planten giraffen zich over het algemeen later voort. Zo werd in een long-time studie in het wild de gemiddelde leeftijd bij eerste kalving van 6,4 jaar gevonden (Bercovitch en Berry, 2009). Mannelijke dieren zullen zich meestal niet voortplanten tot een leeftijd van 6 tot 7 jaar omwille van de sociale rangorde onder de stieren (WAZA, 2014). Na een drachtduur van 15-16 maanden of 450-470 dagen wordt één kalf geboren. Een verschil met veel andere herbivoren, bv. het paard, is het feit dat een giraffe geen lactatie-anoestrus ondergaat
9
(Bercovitch et al., 2004; 2006). De duur van de acyclische fase postpartum is volgens de studie van del Castillo et al. (2005) echter langer en meer variabel voor giraffekoeien die succesvol een kalf grootbrengen vergeleken met deze die hun kalf neonataal verliezen. In deze studie die gebaseerd is op steroïdconcentraties in de faeces, werd bij de laatste groep na gemiddeld 21 dagen postpartum terug ovariële activiteit waargenomen. Bij lacterende giraffekoeien was dit gemiddeld pas na 104 dagen het geval. Deze bevinding komt overeen met eerdere studies gebaseerd op het gedrag (Pellew, 1983; Reason, 2000). De dekking grijpt plaats tijdens de lactatie, zodat een giraffe gemiddeld 19-22 maanden na de vorige partus opnieuw kalft (Bercovitch en Berry, 2009). In vergelijking met verschillende andere grote ruminanten, vertoont de giraffe een korte reproductiecyclus die gemiddeld 15 dagen duurt. Deze bestaat uit een folliculaire fase van 4 – 8 dagen gevolgd door een luteale fase van 6 - 11,5 dagen (Dagg en Foster, 1976; Loskutoff et al., 1986; Bercovitch et al., 2006). Bij gedomesticeerde herkauwers wordt de cyclus gekenmerkt door twee tot drie golven van folliculaire groei tijdens de luteale fase voordat een dominante follikel ovuleert (Adams et al., 2008; Senger, 2012). Bij de giraffe daarentegen werd slechts een enkele folliculaire golf waargenomen. Opvallend is daardoor de simultane groei van het CL van de vorige en de follikels van de volgende cyclus (Fig. 1). Het grootste deel van de folliculaire groei en het doorgroeien van de dominante follikel grijpt plaats tijdens de luteale fase bij hoge progesteronconcentraties (Lueders, 2009b), waar de ontwikkeling van de dominante follikel bij andere ruminantia vooral plaatsgrijpt tijdens de folliculaire fase (Senger, 2012). Bij de luteolyse aan het einde van de luteale fase daalt de progesteronconcentratie en valt diens inhiberende werking weg zodat de dominante follikel zijn preovulatoire grootte van gemiddeld 18,5 mm bereikt (Lueders, 2009a). In tegenstelling tot de runderen (Adams et al., 2008; Senger, 2012), grijpen oestrus en ovulatie bij de giraffe plaats in het begin van de folliculaire fase, waarbij de koe gedurende een dag tot enkele dagen ontvankelijk is voor bevruchting (Dagg en Foster, 1982; Bercovitch et al. 2006; Lueders, 2009b). De oestrus wordt niet gekenmerkt door speciale gedragsveranderingen. Flehmen en de stimulatie tot urineafzetting van de koe door de stier werd in een studie van Bercovitch et al. (2006) tijdens alle stadia van de cyclus waargenomen.
Fig. 1: Schematische weergave van twee cycli van de giraffe met de ontwikkeling van follikels (zwarte bollen) en het Corpus luteum (grijze sterren), het tijdstip van ovulatie (ov), de progesteronconcentratie (grijze lijn) en de piek aan oestrogeen (gestippelde lijn) (Lueders et al., 2009).
10
Tijdens de dracht is bij de Rothschildgiraffe een enkel corpus luteum (CL) aanwezig dat gedurende de hele dracht blijft bestaan. Deze bereikt een grootte van 3-5 cm en is daarmee groter dan de corpora lutea bij een niet-drachtige giraffe (Kayanja en Blankenship, 1973; Lueders et al., 2009a,b; Wilsher et al., 2013). Soms bevat het CL een anechogene holte. Golven van folliculaire groei konden tot de vierde maand van de dracht aangetoond worden (Lueders et al., 2009). De implantatie van het embryo gebeurt in de baarmoederhoorn ipsilateraal van het CL (Benirschke, 2007). Zoals bij andere herkauwers (Hradecký et al., 1988) wordt de placenta gedefinieerd als een placenta cotyledonaria en epitheliochorialis die contact maakt met het endometrium zowel in de drachtige als in de niet-drachtige hoorn. De placentomen zijn ovaal van vorm met de convexe kant gericht naar de foetus (Wilsher et al., 2013). Anatomisch gezien gelijken deze daarmee meer op de placentomen van het schaap dan die van het rund (Sammin et al., 2009). Ze zijn gerangschikt in 4 rijen met een maximale grootte van 10-12 cm, afhankelijk van de locatie op de placenta. Zo worden de grootste placentomen teruggevonden ter hoogte van de drachtige hoorn in de dorsale rijen en de kleinste op de top van de hoornen en op het corpus aan de cervixopening (Hradecky, 1983a,b; Bernischke, 2007; Wilsher et al., 2013). Het embryonaal blaasje kan echografisch als een vochtaccumulatie ten vroegste waargenomen worden op dag 27-28 (Lueders et al., 2009a,b). Volgens Lueders et al. (2009) kan vanaf 32 tot 40 dagen ook vocht in de contralaterale hoorn waargenomen worden, dat eveneens op rectale palpatie voelbaar is. Op dag 37 zou volgens dezelfde onderzoekers het embryo duidelijk zichtbaar zijn en op dag 39 eveneens amnion en allantoïs. In de late dracht zouden de lichaamsdelen rectaal voelbaar zijn. Echografische opvolging van het laatste derde van de dracht is bij giraffen nog nooit beschreven. Er is bijgevolg geen data voor vergelijking. Om deze reden wordt bij het echografisch onderzoek in deze studie gebruik gemaakt van gestandaardiseerde methoden die bij de grote huisdieren, voornamelijk het paard, in de (late) dracht toegepast worden om de gezondheid en het ouderdom van de foetus te bepalen. Deze omvatten de meting
van
het
hartritme,
de
activiteit
van
de
foetus,
de
aorta-
en
tracheadiameter,
ademhalingsbewegingen, maag, nieren, gonaden, het oog, de diepte van vruchtwater gemeten op verschillende plaatsen en de dikte van endometrium en placenta (Reef et al., 1995; Bucca et al., 2005). Bij runderen, schapen en geiten wordt de grootte van de placentomen positief geassocieerd met drachtlengte (Doizé et al., 1997, Adeyinka, 2012). Dit onderzoek heeft tot doel de hedendaagse beperkte informatie over het gebruik van echografie voor de drachtopvolging bij wilde herbivoren en in het bijzonder de giraffe aan te vullen. Vooral wordt getracht parameters te identificeren en van de gedomesticeerde dieren te extrapoleren die voor het beoordelen van de groei en gezondheid van de foetus en voor het stadium van de dracht gebruikt kunnen worden.
11
3. MATERIAAL & METHODEN 3.1. Opbouw van de studie en dieren In april 2013 werd in de Bellewaerde park de echografische opvolging gestart van de bijna 7 jaar oude primipare Rothschild giraffekoe ‗Ghonda‘ (geboren op 6 juni 2006). De jonge giraffe werd gedekt door de op dat moment 5 jaar oude Rothschild giraffestier Bahkari (geboren op 16 februari 2008). Beide dieren zijn EAZA geregistreerd evenals de tweede giraffekoe ‗Simone‘. Voordat de eerste echosessie plaats kon vinden, onderging de giraffe een intensieve training.
Fig. 2: Ghonda (vooraan) en Bahkari (achteraan).
3.2. Huisvesting & faciliteiten De dieren zijn gehuisvest op een buitenbeloop die ze delen met zebra‘s en Watusi runderen. ‘s Nachts worden de dieren op stal gehouden in individuele boxen (zie overzicht Fig. 5). Overdag krijgen ze als groep toegang tot een buitenverblijf. De overgang van de stal naar het buitenbeloop kan als opvoelbox dienen die de dieren bijgevolg dagelijks routinematig passeren.
Om
een
giraffe
in
deze
zogenaamde ‗crush‘ vast te zetten, kan deze Fig. 3: De ‘crush’. De witte pijl geeft de doorlooprichting van de boxen naar het buitenbeloop aan.
voor- en achteraan telkens door een deur dichtgezet worden. Het systeem gelijkt op eerder beschreven systemen (Lueders et al., 2009a). Een bijkomende fixatie van het dier wordt verkregen door een houten balk (Fig. 4: witte pijl) die craniaal ter hoogte van de borst van het dier door de zijhekken geschoven wordt. Dit verhindert dat het dier te veel kan bewegen of draaien in de box. Achter het dier kan de bovenste helft van de deur geopend
Fig. 4: ‘De crush’. De witte pijl duidt de houten balk aan, die het dier van voren tegenhoudt. De rode pijl wijst de opening aan via welke de giraffe rectaal benaderd kan worden.
worden (Fig. 4: rode pijl), zodat het dier voor rectaal onderzoek en echografie van caudaal benaderd kan worden.
12
Fig. 5: Overzicht van de boxen van de giraffen en de overgang naar het buitenbeloop. Het rode vierkant geeft aan welk deel van de overgang als opvoelbox dient.
2.3. Training giraffe De giraffe werd getraind om rustig in de crush te blijven staan en de onderzoeken toe te laten. Progressief werd het dier gedurende maanden via beloning met voeder gewend aan contact met de huid, perineum, buik en flank. In de laatste 5 maanden van Ghonda‘s eerste dracht kon dagelijks de rectale temperatuur bepaald en de uier gepalpeerd worden. Door afleiding met voeder en in aanwezigheid van de hoofddierenverzorger waarmee de giraffe vertrouwd is, kon rectaal onderzoek uitgevoerd worden (zie ook Nadimir, 2013).
2.4. Echografie Elk onderzoek werd gestart met een uitwendige inspectie van uier en vulva. Dit werd gevolgd door rectaal onderzoek met palpatie van de geslachtstractus. Hierbij werd gelet op grootte en consistentie van de uterus en embryonaal voelbare structuren. Het
echografisch
onderzoek
werd
transrectaal
en
transabdominaal ter hoogte van rechter en linker flank uitgevoerd met een real-time echografiesysteem (Esaote Pie Medical MyLab Class C) en een draagbare real-time echo (Esaote Mylab One). Transrectaal werd gebruik gemaakt van een lineaire probe van 5-10 MHz, abdominaal van een sectoriële probe van 2,5-3,5 MHz. Elke sessie duurde telkens ongeveer 30 minuten, waarbij altijd transabdominaal gescand
werd.
Slechts
vijf
keren
werd
transrectaal echografisch onderzoek uitgevoerd.
bijkomend
Fig. 6: Transrectaal onderzoek.
echografisch
2.5. Metingen
2.5.1. Activiteit De activiteit van de foetus werd beoordeeld aan de hand van rectaal voelbare en echografisch waarneembare bewegingen van de foetus.
13
2.5.2. Afmetingen foetus De thorax van de foetus werd gevisualiseerd en de intercostaalruimte ter hoogte van de derde rib gemeten. De nieren werden opgezocht door het dorsaal deel van het abdomen net achter de ribben in beeld te brengen en de lengte werd gemeten. Het oog werd in beeld gebracht en de diameter werd bepaald van dorsaal naar ventraal en lateraal naar mediaal. Als referentie werd het oog van een pasgeboren giraffekalf echografisch bekeken en gemeten. Lever en maag werden beoordeeld.
2.5.3. Hartslag foetus De thorax van de foetus werd echografisch opgezocht en het hart in beeld gebracht. De Doppler en M-modus werden geplaatst op het kloppende hart. Bij elke sessie werd het hartritme beoordeeld op zijn regelmatigheid en werd het aantal slagen per minuut bepaald.
2.5.4. Afmetingen karunkels De breedte en lengte van de in beeld gebrachte karunkels werden gemeten. Er werd getracht de karunkels bij elke sessie op dezelfde plaats (caudaal ter hoogte van het corpus) te meten.
2.5.5. Beoordeling vruchtwater De diepte van het vruchtwater werd bekeken op verschillende plaatsen en de kwaliteit beoordeeld op basis van zijn echogeniteit.
4. RESULTATEN
4.1. Activiteit embryo De foetus was bij elke meting actief. Op rectaal onderzoek waren bewegingen voelbaar en op echografie zichtbaar.
4.2. Afmetingen embryo De thorax, het hart, de lever, de maag en het oog konden echografisch gevisualiseerd worden (Fig. 79; 11-13). De nieren konden relatief eenvoudig in beeld gebracht en gemeten worden (Fig. 8). De lengte van de nier naam toe van de eerste tot de laatste meting (tabel 1).
14
Fig. 7: Echografisch beeld van de thorax van de foetus ±3,5 maanden voor de partus (Ca: caudaal).
Fig. 8: Echografisch beeld van de thorax van de foetus 2,5 maanden voor de partus (Cr: craniaal; Ca: caudaal).
Fig. 9: Echografisch beeld van het hart een maand voor de partus (met V: ventrikel en A: atrium)
15
Fig. 10: Echografisch beeld van de nier ±3,5 maanden ante partum. De witte pijlen duiden de nier aan. De gestippelde lijn geeft aan waar de lengte gemeten werd.
Fig. 11: Echografisch beeld van de lever een maand voor de partus.
Fig. 12: Echografisch beeld van de maag een maand voor de partus. De witte pijlen duiden de curvatura major aan.
16
Fig. 13: Echografisch beeld van het oog van de foetus met hierin de lens (L) 7 weken voor de partus.
4.3. Hartslag foetus De hartslag van de foetus was op de eerste meting (100 dagen ante partum) na altijd regelmatig. Het gemiddelde hartritme lag tussen 54 en 80 slagen/minuut (zie tabel 1). Fig. 14: Het hartritme (Bpm) in functie van de dagen voor de partus.
4.4. Afmetingen karunkels De gemeten karunkels kenden een toename in diameter van 100 tot 60 dagen ante partum (resp. 4,2 cm en 6,2 cm). Hierna varieerde de diameter tussen 4 cm en 5,2 cm (zie tabel 1; Fig. 15-18). Fig. 15: De afmeting van de karunkels in functie van de dagen voor de partus.
17
Fig. 16: Echografisch beeld van de karunkel 3,5 maanden voor de partus.
Fig. 17: Echografisch beeld van een karunkel een maand voor de partus.
Fig. 18: Echografisch beeld van een karunkel met Doppler 7 weken voor de partus.
18
Dagen ante
Hartritme
partum 100
74 (OR)
Lengte nier
Diameter oog
Diameter Karunkels
(cm)
(cm)
(cm)
7
4,2
90
4,3
80
80 (R)
70
68 (R)
60
58 (R)
50
60 (R)
30
54 (R)
10
60 (R)
3
68 (R)
0
4,6 5 7,2
6,2 3,4
8,5
4 5
3,55
4 5,2
13
Tabel 1: Overzicht van de echografische metingen (OR: onregelmatig; R: regelmatig).
4.5. Beoordeling vruchtwater Een bevinding die bij elke meting gemaakt werd, is de aanwezigheid van grote hoeveelheden vernix in het vruchtwater. Fig. 19: Echografisch beeld van het vruchtwater (zwart) met grote hoeveelheden vernix (witte stippeling in vruchtwater) en enkele karunkels (K) 2,5 maanden voor de partus.
19
5. DISCUSSIE Echografie is een diagnostisch middel dat ook bij de wilde dieren een meerwaarde heeft. Het gebruik is echter tot op heden nog beperkt (Hildebrandt et al., 2000; 2003). Zoals eerder besproken zijn wilde dieren vaak moeilijk hanteerbaar en kan onderzoek een gevaar voor het dier en de onderzoekers betekenen (Citino en Bush, 2007). De waarde van echografie weegt soms niet op tegen het nadeel het dier onnodig aan stress te moeten blootstellen of fysische of chemische immobilisatie toe te moeten passen. Training kan hier een oplossing bieden en de drempel verlagen om onderzoeken uit te voeren (Jolly, 2003; CliftonBumpass et al., 2010; Martinez et al., 2010; Pootoolal et al., 2010). Dit betekent echter werk voor de verzorgers en vraagt soms veel geduld. Een ander probleem zijn de nodige faciliteiten en infrastructuur die niet in elk geval beschikbaar zijn. In Bellewaerde Park kon de overgang van stal naar buitenbeloop door weinig aanpassingen gebruikt worden om het dier voor het onderzoek vast te zetten. De dieren passeren deze gang dagelijks (Nadimir, 2013). Dit had waarschijnlijk een positieve invloed op de tijd die Ghonda nodig had voor gewenning. Ondanks dat voor verschillende giraffen succesvolle trainingsprotocollen beschreven worden, leert de ervaring dat dit niet voor alle dieren het geval is. Bij de tweede giraffekoe (‗Simone‘) in Bellewaerde Park leverde training geen positief resultaat. Deze koe kon niet getraind worden om rustig in de crush te blijven staan en de onderzoeken toe te laten. Dit is waarschijnlijk te wijten aan haar over het algemeen onrustige en schuwe karakter. Een andere factor die de vooruitgang beperkt is het laag aantal dieren waarop deze onderzoeken kunnen gebeuren. Een groot aantal onderzoeken zijn slechts enkele keren of nooit uitgevoerd, zodat de eigen bevindingen niet vergeleken kunnen worden. Dit zal in veel gevallen de waarde van een dergelijk onderzoek verminderen doordat de verzamelde gegevens onvoldoende geïnterpreteerd kunnen worden. Een tweede nadeel van het laag aantal dieren is het feit dat het moeilijk voor de onderzoekers is om voldoende ervaring op te doen. In deze studie wordt voor de eerste keer de late dracht van een giraffe echografisch bestudeerd. Hierbij werd gebruik gemaakt van metingen en parameters die toepassing vinden bij de grote huisdieren, met name rund en paard. Deze zijn minder geschikt voor een directe vergelijking van de resultaten maar geven een idee van de mogelijkheden en een indicatie over de waarde van de metingen. De grootte van de nieren en de intercostaalruimte bijvoorbeeld nemen toe met toenemende leeftijd en worden bij paarden als parameter voor groei en drachtstadium gebruikt. Ze zijn vergelijksmatig eenvoudig te vinden en konden in de meeste sessies gemeten worden. Over de verschillende metingen heen werd een toename van de grootte van de nieren waargenomen. De karunkelgrootte kan eveneens een idee geven over het stadium van de dracht. De grootte wordt bij runderen, schapen en geiten geassocieerd met het drachtstadium en de foetale groei (Adeyinka, 2012; Doizé et al., 1997). In deze studie werd daarom bij elke sessie de diameter van in beeld gebrachte karunkels bepaald. Echter was in de periode van dit onderzoek de variatie te groot om betrouwbare resultaten op te leveren met betrekking tot het drachtstadium. Mogelijks groeien de karunkels in een later stadium minder snel zodat geen duidelijke verandering waar te nemen is of zijn ze niet altijd op dezelfde plaats gemeten. Van de beoordeling van de karunkels en de uteroplacentaire
20
verbinding kan ook gebruik gemaakt worden om de gezondheid van de foetus te beoordelen. Bij paarden worden verdikkingen van de verbinding waargenomen in het geval van placentitis. De verbinding met het maternaal weefsel is bij de placenta van herkauwers echter beperkt tot de placentomen, zodat deze parameter moeilijk bruikbaar is. Het visualiseren van de doorbloeding van de placentomen met Doppler is hier een betere parameter.
Conclusies Echografie kan ook bij wilde dieren zijn toepassing vinden. Tot op heden is de kennis over drachtdiagnose met behulp van echografie bij de giraffe beperkt en zijn er weinig referenties. De succesvolle studies tonen dat via transrectale en transabdominale echografie het voortplantingsstelsel van de giraffe, de foetus en foetale structuren goed te beoordelen zijn. Training van de giraffe vergemakkelijkt de uitvoerbaarheid van dergelijke onderzoeken en laat toe deze onderzoeken regelmatig te herhalen. Parameters die bij de grote huisdieren gebruikt worden om de foetale gezondheid en groei te bepalen en beoordelen kunnen ook bij de giraffe gebruikt worden. Om te weten in hoever afmetingen van foetale structuren gebruikt kunnen worden om het drachtstadium te achterhalen is verder onderzoek nodig.
21
ONDERZOEKSGEDEELTE II: MOEDERLOZE OPFOK VAN EEN ROTHSCHILD GIRAFFEKALF (GIRAFFA CAMELOPARDALIS ROTHSCHILDI)
1. INLEIDING Op 3 juli 2013 werden de dierenartsen van de afdeling verloskunde van de Universiteit Gent geroepen bij de naderende partus van de 8-jarige giraffekoe ‗Simone‘ in Bellewaerde Park, die verwacht werd haar derde kalf ter wereld te brengen. Haar eerste twee kalveren had de giraffekoe verstoten en aangevallen. Het eerste kalf (‗Zuberi‘) kon succesvol grootgebracht worden ondanks een tijdens de val bij de geboorte opgelopen kaakfractuur. Het tweede daarentegen werd door Simone zwaar verwond aan een van zijn voorbenen, zodat het uiteindelijk geëuthanaseerd moest worden. Om de giraffe niet te storen en stress te vermijden, maar evenwel tijdig te kunnen ingrijpen, werd het volledige geboorteproces van buitenaf bewaakt en gevolgd door de dierenverzorgers en dierenartsen via bewakingscamera‘s. De partus verliep ongecompliceerd. Desondanks was de koe ook bij deze kalving onrustig en vertoonde tegenover het pasgeboren kalf, een stierkalf, geen normaal moedergedrag. In plaats van hem af te likken, bekeek ze haar nakomeling van op afstand. Toen hij probeerde recht te staan viel ze hem uiteindelijk aan door met haar voorbenen naar hem te slaan. Op basis van deze reactie en haar geschiedenis werd meteen besloten het kalf met de hand groot te brengen en werd het gescheiden van zijn moeder.
Het doel van deze studie is een overzicht te geven van het proces van moederloze opfok van een giraffekalf en het monitoren hiervan. Hiervoor wordt een gedetailleerde beschrijving en bespreking van de opfok van het Rothschildgiraffekalf ―Albert‖ gegeven dat door ons gedurende de laatste 10 maanden opgevolgd werd. Dit zal vergeleken worden met de casuïstiek in de literatuur. Van drie eerder beschreven gevallen werd bijkomende niet gepubliceerde data door de auteurs ter beschikking gesteld zoals ook data van een niet beschreven geval (Casares, persoonlijke communicatie; Webb, persoonlijke communicatie). Daarnaast wordt de vergelijking gemaakt met de succesvolle opfok van Simone‘s eerste kalf (‗Zuberi‘) en twee vrouwelijke Somalische of Netgiraffekalveren (Giraffa camelopardalis reticulata) die tot op heden nog niet gepubliceerd zijn. Het eerste van deze kalveren is Abiquiu (Abi), geboren op 20 april 2013 in Albuquerque Biopark, New Mexico. Dit kalf werd verstoten door zijn 18 jaar oude moeder ‗June‘ die hiervoor 7 kalveren succesvol grootbracht (alle informatie van hoofddierenverzorger Paul Huang, persoonlijke communicatie). Het tweede kalf is Zuri, geboren op 9 augustus 2013 in Africa Alive! Zoo, UK dat eerst genegeerd en later aangevallen werd door zijn moeder ‗Mahiri‘ (alle informatie van Sara Goatcher, persoonlijke communicatie).
22
2. LITERATUUR In een dierentuin is de confrontatie met een moederloos exotisch zoogdier geen dagelijks gebeuren. De beslissing om een dier met de hand groot te brengen moet verantwoord zijn en goed overlegd worden. Enkel in geval van absolute noodzaak waarbij de kansen op overleven van de nakomeling bij de moeder klein of nihil zijn, mag besloten worden tot het handmatig grootbrengen van dit dier. Dit is het geval bij dieren waarvan het moederdier overleden is, dieren die verstoten worden door hun moeder of die te zwak zijn om door deze grootgebracht te worden en intensieve verzorging nodig hebben. Een dergelijk dier met de hand grootbrengen is niet alleen een intensief en tijdrovend proces, maar brengt verschillende problemen en moeilijkheden met zich mee (Greene en Springfield, 2002; Trendler, 2005). Het wennen aan de mens om flesvoeding te accepteren en hierbij niet de grens te overtreden de binding met de mens te sterk te laten worden, is slechts een van de problemen die kunnen optreden. Dieren die een te sterke inprenting ondergaan hebben, zullen later immers vaak gedragsproblemen vertonen (Trendler, 2005). In tegenstelling tot de huisdieren zijn voor de opfok van wilde en exotische dieren vaak geen protocollen voor de moederloze opfok beschikbaar. Commerciële melkvervangers per diersoort zijn niet verkrijgbaar en (meestal) zal geen pleegmoeder ter beschikking staan. De samenstelling van de vervangende melk dient zo goed mogelijk de samenstelling van de moedermelk te benaderen (Trendler, 2005). Tegen de verwachtingen in is de keuze van het colostrum vooral bij ruminanten een minder kritisch punt, aangezien de intestinale absorptie van immunoglobulinen weinig specifiek is (Brandon en Lascelles, 1971; Korhonen et al., 2000). Rundercolostrum kan dan ook gebruikt worden voor andere zoogdieren (Trendler, 2005) en wordt geadviseerd voor alle Artiodactyla, waaronder de giraffe (Gamble, 2006). De toediening van voldoende colostrum is voor deze diersoorten echter essentieel door het gebrek aan intra-uteriene overdracht van antistoffen (Larson et al., 1980) en bijgevolg de nood aan de hogere concentraties Immunoglobulines in het colostrum (Park et al., 2006). De latere melksamenstelling is van groot belang om een optimale nutriëntenvoorziening te garanderen en een goede en gelijkmatige groei van het jonge dier mogelijk te maken (Trendler, 2005). Boviene melk of een melkvervanger voor kalveren is makkelijk te verkrijgen en de goedkoopste oplossing. Het vetgehalte verschilt echter met de gehaltes in de melk van de meeste exotische ungulaten. Dit is o.a. het geval voor de melk van giraffen, waar tot 17% vetgehalte werd vastgesteld (Dagg en Foster, 1982). Ondanks dit feit werd bij het grootbrengen van verschillende giraffekalfjes succesvol gebruik gemaakt van koemelk of een melkvervanger voor boviene kalveren, al dan niet gesupplementeerd met vitaminen en mineralen (Savoy, 1966; Burgess en Blyde, 1991; Gamble, 1999; Khadri en Valandikar, 2002; Casares et al., 2012). Voor neushoorns bijv. is boviene melk niet geschikt, wegens de veel lagere vetgehaltes (0,6%) in neushoornmelk (Wallach, 1969). Tussen de verschillende rundveerassen bestaan echter ook verschillen in melksamenstelling (zie tabel 1). Zo heeft de melk van Jersey‘s en Guernsey‘s bijv. een hoger vet- en proteïnegehalte in vergelijking met de meeste andere rassen.
23
DS (%)
Vet (g/100ml)
Proteïne (g/100ml)
Lactose (g/100ml)
17,0 5,9 2,9 13,3 6,3 5,8
3,4 5,4 2,4 3,0 3,4
25,7 17,9
17,0 12,5 4,7 15,1 7,2 12,5 12,5 11 5,9
Holstein Jersey Guernsey Brown Swiss Zebu
18,4 15,3 14,4 13,3 14,7
3,8 5,1 4,8 4,3 4,9
3,4 4,1 3,6 3,8 3,9
4,9 5,0 4,7 5,1 5,1
0,7 0,7 0,7 0,7 0,8
Armstrong (1959); Cerbulis en Farrel (1975); Palladino et al. (2010)
Colostrum (Rund)
27,6
6,7
14,9
2,5
0,05
Kehoe et al. (2007)
SCHAAP GEIT PAARD OLIFANT NEUSHOORN
18,2 12,0 11,0 24,1 8,84
7,3 3,8 1,6 15,1 0,6
4,1 2,9 2,7 4,2 1,54
5,0 4,7 6,1 5,1 6,5
0,8 0,8 0,5 0,7 0,2
Alston-Mills (1995) Alston-Mills (1995) Park en Haenlein (2006) Park en Haenlein (2006) Wallach (1969); Greed (1961b)
GIRAFFE
37,0 22,8 13,9 32,3 17,3 22,9
As
1,0 1,0 0,7 1,3 0,9
0,98 0,98
N
Lactatiestadium
Referentie
1
Colostrum Colostrum Vroeg Vroeg Laat Laat Laat Vroeg Laat
Dagg en Foster (1982)
? 2 7 1 1 15
Ben Shaul (1963) Hall-Martin et al. (1977) Greed (1961a) Aschaffenburg (1962) Petzinger et al. (2013)
RUND
Park en Haenlein (2006)
Tabel 1: Overzicht van de melksamenstelling van de giraffe volgens verschillende onderzoekers in vergelijking met verschillende rundveerassen, schaap, geit, paard, olifant en neushoorn.
De voederschema‘s die succesvol gebruikt werden voor de opfok van giraffekalveren variëren. Dit is verklaarbaar door het gebrek aan literatuur. De moederloze opfok van giraffen werd als moeilijk beschreven (DeMuth, 2004). Door het feit dat boviene melk (vervanger) gebruikt kan worden, lijkt de moederloze opfok van giraffekalveren echter relatief eenvoudig in vergelijking met andere diersoorten zoals neushoorns (paardenmelk of humane milk replacer; Gamble, 1996b; Sideras, persoonlijke communicatie) en olifanten (Humane milk replacer; Gamble 1996a; Sideras, persoonlijke communicatie). Voor deze laatste probeerde de David Sheldrick Wildlife Trust (2013a) jaren om een goede melkformule te vinden. De reden voor moederloze opfok kan een te zwak kalf zijn (Beekse Bergen, 1994) of een kalf dat genegeerd wordt door de moeder (Dagg en Foster, 1982; Huang, persoonlijke communicatie). Meestal echter is agressief gedrag van de moeder tegenover haar nakomeling de oorzaak (tabel 5). Het moederinstinct zou bij de giraffekoe normaal opgewekt worden als het kalf snel recht komt en de uier begint te zoeken (Dagg en Foster, 1982). Door verschillende auteurs werd echter beschreven dat sommige giraffekoeien nerveus reageren bij het rechtkomen van hun kalveren (Khadri en Valandikar, 2002, Casares et al., 2012). Indien de koeien hun kalveren aanvallen, zijn ze in staat deze ernstige verwondingen toe te brengen en is het aangewezen het kalf met de hand groot te brengen. Giraffekoeien die een slecht moedergedrag vertonen, zouden dikwijls blijvend slechte moeders zijn en
24
ook toekomstig meer kans maken hun kalveren aan te vallen of te verstoten (Jolly, 2003). Dit fenomeen werd in de literatuur verschillende keren beschreven (Khadri en Valandikar, 2002; Webb, 2008). Het verstoten van een nakomeling wordt in het wild dikwijls geassocieerd met zwakke, minder levensvatbare nakomelingen (Dagg en Foster, 1982). Is een kalf te zwak, zou men kunnen proberen het kalf voorlopig bij te voederen en uiteindelijk door zijn moeder groot te laten brengen. Een succesvol geval is beschreven waarbij het moederdier voldoende rustig was om zowel handmatig melken door de verzorgers toe te laten alsook het houden van de fles ter hoogte van haar uier om het kalf te laten wennen aan de tepels te drinken (Dillon en Bredahl, 2010). Een andere mogelijkheid zou zijn om een verstoten kalf door een andere giraffe groot te laten brengen die al dan niet zelf een nakomeling van ongeveer dezelfde leeftijd heeft. Deze oplossing is niet evident, aangezien giraffen vaak hun eigen kalveren al niet accepteren en tweelingen bijna nooit gezien worden. Desalniettemin is een dergelijk geval beschreven, waarbij een giraffekoe tegelijkertijd twee kalveren grootbracht zonder dat een van de kalveren in groei achterbleef (Borkowski et al., 2010). In de andere gevallen zal men echter moeten overgaan tot het grootbrengen met de hand. Gegevens om groei en gezondheid van het kalf op te volgen, zoals metingen van gewicht en grootte of bloedwaarden, zijn in de literatuur bijna niet terug te vinden. Voor deze data werd contact opgenomen met dierentuinen die eveneens metingen uitgevoerd hebben.
3. MATERIAAL & METHODEN
3.1. Opbouw van de studie & dieren De moederloze opfok van Albert werd gemonitord vanaf de scheiding van de moeder kort na de geboorte tot aan het spenen. Het kalf is een zuivere Rothschildgiraffe (Giraffa camelopardalis rothschildi) afkomstig van de 8 jaar oude Simone (geboren op 11 november 2005) en de 5 jaar oude Rothschild giraffestier Bahkari (geboren op 16 februari 2008). Beide dieren zijn EAZA geregistreerd en maken deel uit van het Europese fokprogramma EEP (European Endangered Species Programme).
3.2. Huisvesting
Fig. 1: Albert in zijn box op dag 2.
In de box van de tweede giraffekoe in Bellewaerde Park, de op dat moment 7 jaar oude hoogdrachtige Ghonda, werd een box van 1,75 m x 3,75 m afgebakend met een 2,5 m hoog hek. Het bovenste deel bestond uit metalen tralies (Fig. 1 en 2).
25
Hierdoor was er vanaf de eerste dag oogcontact met de drie volwassen giraffen en verder ook ―neus-neus‖contact met Ghonda. Deze beslissing werd enerzijds door de infrastructuur en anderzijds uit opportunisme genomen opdat de primipare Ghonda op deze manier aan de aanwezigheid van een kalf zou wennen. De vloer werd bedekt met een dikke Fig. 2: Albert’s box in de box van Ghonda.
laag stro.
Vanaf 3 weken leeftijd werd Albert overdag overgebracht naar een afgebakend buitenbeloop, waar hij eveneens oogcontact met de andere giraffen had.
3.3. Voedertechniek Albert werd gevoederd met een zachte rubber speen voor runderkalfjes (Appeg, 20 x 2,5 cm; Fig. 3), gemonteerd op een plastic fles met een volume van 2 liter. Tijdens de eerste dag raakte hij al gewend aan
Fig. 3: Rubber speen van Appeg (20x 2,5 cm) gebruikt voor Albert.
de flesvoeding, hetgeen vaak als kritische stap besproken wordt. De poging het kalf liggend te voeden mislukte, evenals elke poging waarbij het dier teveel gefixeerd en geforceerd werd. Door naast het kalf te staan en hals en muil licht te fixeren, kon de speen in de mond gebracht worden. Initieel werd gevoederd door twee verzorgers omdat het dier niet volledig vrijwillig de fles nam. Een verzorger om de fles te hanteren en een tweede om het kalf achteraan te fixeren of eveneens te assisteren met de fles indien het kalf teveel tegen zou werken. De zuigreflex werd gestimuleerd door de fles licht naar voor en achter te bewegen, licht te draaien en zacht op de muil te duwen in het ritme van de normale zuigbewegingen. Na enkele keren waarbij het kalf moeilijk dronk, slechts een zwakke zuig- en/of slikreflex vertoonde en enkel kleine hoeveelheden in een keer opnam, dronk hij al in de eerste dagen zonder problemen de volledig aangeboden hoeveelheid.
3.4. Voedingsschema De eerste twee dagen werd het kalf uitsluitend gevoederd met rundercolostrum dat op lichaamstemperatuur werd gebracht, afkomstig van een melkveebedrijf uit de buurt. Vanaf de derde levensdag werd geleidelijk aan gewone rundermelk toegevoegd, waarbij de hoeveelheid colostrum gedeeltelijk afgebouwd werd. Op 4 maanden werd enkel nog rundermelk verstrekt. Na raadpleging van de literatuur werd een voorlopig voederschema tot de verwachte speendatum opgesteld. Dit werd echter gedurende de opfokperiode aangepast.
26
Het initieel volume per voederbeurt was 750 ml met 6 voederbeurten per dag. Op de zesde levensdag werd de hoeveelheid melk verhoogd naar 1 liter per beurt. Verdere verhogingen van de melkhoeveelheid werden uitgevoerd in het begin van de tweede levensweek (1,3 liter) en de derde levensweek (1,6 liter). Om arbeidstechnische reden werd getracht het aantal beurten zo snel mogelijk te verminderen. Zo werd op 4 weken leeftijd overgegaan naar 4 voederbeurten van 1,8 liter. Op dag 127 (4 maanden) werd het aantal beurten opnieuw verlaagd van 4 naar 3 voederbeurten van telkens 1,6 liter (tabel 2). Vers water was vanaf de eerste week beschikbaar in de stal. Vanaf de derde week werden hooi, luzerne en bladeren ter beschikking gesteld en vanaf de vijfde week ook korrels (schapenopfok, AVEVE), die meteen opgenomen werden. Leeftijd
L/beurt
# Voeder-
Tijdschema
Totale hoe-
beurten 0d
0.6 L
veelheid* 15u30 – 18u15 – 19u45 –
7
Samenstelling
2.5 L
Colostrum
21u15 – 23u30 – 2u15 – 5u 1d
0.75 L
8
7u30 – 9u30 – 12u – 15u30 – 19u45 – 21u15 – 23u30 – 2u30 – 5u30
6L
Colostrum e e 2 tot 4 voederbeurt + electrolyten
2-5 d
0,75 L
6
8u – 12u30 – 16u30 – 20u – 24u – 4u
4,5 L
6d 2w
1L 1,3 L
5
7u – 11u – 16u – 20u – 24u
5L 6,5 L
Holsteinmelk + 100 ml Colostrum/beurt D2: 1x + electrolyten D3: 2x + electrolyten D4+5: 1ml Rovisol (Vitaminen) in melk Holsteinmelk + 10% Colostrum
3w
1,6 L
8L
Hooi, luzerne, bladeren
1 ma
1,8 L
4
8u – 11u – 14u – 17u
7,2 L
Korrels
4 ma
1.6 L
3
8u – 12u30 – 16u30
4.8 L
Holsteinmelk
6 ma
1.6 L
2
8u – 16u30
3.2 L
7,5 ma - 8 ma
1.6 L
1
8u
1.6 L Spenen op 250 d (8 ma)
Tabel 2: Het voedingsschema van Albert.
3.5. Opvolging gewichtstoename en groei Het gewicht werd in de eerste week dagelijks
bepaald.
levensweek
werd
Vanaf de
de
tweede
gewichtsbepaling
wekelijks uitgevoerd. De groei werd via verschillende metingen opgevolgd. In de eerste 5 levensweken werd wekelijks, hierna maandelijks, gemeten.
Fig. 4: De plateauweegschaal bekleed met houten planken om het betreden van het weegvlak voor de giraffen te vergemakkelijken.
27
De volgende afmetingen werden bepaald:
schofthoogte: gemeten thv. het hoogste punt van de schoft
totale hoogte: van grond tot dorsale aflijning van het hoofd
borstomtrek: achter de elleboog
kruin-staart lengte
Initieel werd het kalf opgetild door een verzorger en gewogen op een humane weegschaal bij gebrek aan een geschikter model. Vanaf het moment dat dit niet meer mogelijk was, werd overgeschakeld naar een grote plateauweegschaal, waar de giraffen volledig op kunnen staan (zie Fig. 4 en 5). Deze is sindsdien geïnstalleerd in de giraffenstal.
Fig. 5: Het wegen van Albert op de grote weegschaal. Links: in de eerste levensweek, Rechts: een maand na het spenen.
3.6. Gezondheid Op een leeftijd van 20 uur werd een serumstaal genomen uit de vena jugularis onder fixatie van het kalf door twee helpers. Op dit staal werd de antistoftiter in het bloed bepaald om de opname van de hoeveelheid antistoffen uit het colostrum te controleren. De rectale temperatuur van Albert werd dagelijks bepaald in de eerste 5 dagen en hierna sporadisch. Hiernaast werd het defeceren en urineren genoteerd. In de eerste dagen werd Albert ―gestimuleerd‖ om te urineren en defeceren door zacht over zijn buik te wrijven. Dit was echter na enkele dagen niet meer nodig gezien hij reflexmatig urine afscheidde na elke voedingsbeurt. Op de achtste dag werd een injectie met Selenium en Vitamine E gegeven en begin november werd hij ontwormd met Eprinex aan een dosis voor 200kg.
28
3.7. Socialisatie en reïntroductie
3.7.1.
Semi-adoptie door jonge giraffekoe
Op 30 augustus 2013 beviel de primipare giraffekoe Ghonda. Na een dystocie door een relatief te groot kalf (dystocia foetalis) en een te klein bekken van de koe (dystocia maternalis) met als resultaat een te langdurig geboorteproces kwam het kalf dood ter wereld. Ondanks dit feit begon Ghonda meteen het kalf droog te likken. Door dit moedergedrag en haar interesse in Albert in de weken hiervoor, ontstond het idee om Albert en haar samen te brengen. Twee dagen na het verlies van haar eigen kalf werd dit gerealiseerd met een positief resultaat. Verschillende pogingen het kalf aan te zetten, konden echter niet bewerkstelligen dat ook de melkopname bij de koe gebeurde. Uiteindelijk werden koe en kalf terug gescheiden omdat het afzonderen van het kalf voor de voederbeurten op deze manier teveel moeilijkheden opleverde en Ghonda van de rest van de groep gescheiden moest worden.
3.7.2.
Reïntroductie in de groep
Eind september op een leeftijd van bijna 2 maand werd Albert voor de eerste keer in de groep van de giraffen gebracht. Deze werden hiervoor gescheiden van de zebra‘s en watusi runderen waarmee ze normaal samen in het buitenbeloop (‗De savanne‘) gehuisvest worden. Simone reageerde initieel nerveus en stampte een keer naar Albert. Hierna negeerde ze hem grotendeels, zodat besloten werd hem bij de groep te laten. Twee dagen later werden de zebra‘s en watusi‘s terug bij de giraffen gelaten. Albert toonde eerst schrik voor de zebra‘s welke snel veranderde in interesse en lichte agressiviteit. Hij schopte naar de zebra‘s en andere giraffen. De zebra‘s vielen hem als reactie hierop aan, zodat hij na 4 dagen terug gescheiden werd van de groep. Gedurende de volgende maanden werd hij alleen gehuisvest zoals voor de poging tot reïntroductie. Op een leeftijd van 7 maanden werd hij voor de tweede keer in de groep gebracht. Fig. 6: Albert in het buitenbeloop na het spenen.
Gedurende een maand werd hij in afwezigheid van de zebra‘s elke namiddag in het buitenbeloop gelaten met de giraffen en watusi‘s. Na deze maand konden de zebra‘s onder toezicht terug bij de groep gelaten worden (Fig. 6).
3.8. Spenen Na een trage afbouw van de hoeveelheid melk, zowel in volume per voeding als in aantal voederbeurten (zie schema), werd Albert op 10 maart op 8 maanden leeftijd gespeend.
29
3. RESULTATEN
3.1. Bloedstaal en temperatuur De rectale temperatuur schommelde tussen 37,3°C en 37,7°C. Koorts werd nooit opgemerkt. Bloedwaarde
Albert (1 dag oud)
Eenheid
Volwassen giraffe
ISIS
Labo Inwendige ziekten UGent
Mediclab
Mediclab
gemiddeld (min. - max.)
N
136
79
86 (25 - 326)
529
13 (0 - 57)
414
AST
U/L
222
ALT
U/L
< 10
GGT
U/L
> 952
1272
36
60 (4 - 796)
325
ALKP
U/L
987
1233
96
533 (24 - 2668)
530
LDH
U/L
2182
545
828 (244 - 171)
244
CK
U/L
3140
587
1220 (82 - 9261)
304
Totaal proteïne
g/dL
7,8
8,1
7,8
7,2 (4,4 - 11,9)
458
Albumine
g/dL
2,7
2,8
3,5
3,1 (1,8 - 4,6)
414
α-1 globulines
g/dL
0
0
0,6 (0,0 - 1,2)
9
α-2 globulines
g/dL
1,4
1,2
0,7 (0,0 - 1,2)
10
β globuline
g/dL
0,9
1,1
0,6 (0,2 - 1,5)
30
γ globuline
g/dL
2,9
2
0,8 (0,0 - 2,0)
11
0,5
0,8 0,9 (0,0 - 3,7)
525
Albumine/
5,1
0,5
globuline ratio Totaal Bilirubine HCT Glucose
2,2
0,29
%
29,2
34,5 (19,3 - 53)
725
mg/dL
111
138 (43 – 406)
584
Tabel 3: Overzicht van de bloeduitslag van Albert in vergelijking met een volwassen giraffe (mannelijk, 7 jaar oud, geanalyseerd in hetzelfde labo) en de waarden gegeven door ISIS (2002).
3.2. Metingen De resultaten van de metingen zijn in de volgende grafieken weergegeven (Fig. 7 en 8; tabel 3).
Fig. 7: De totale hoogte, schofthoogte en borstomtrek van Albert uitgezet in functie van de leeftijd.
30
Fig. 8: Het gewicht van Albert, Zuberi (Bellewaerde), Abi (Albuquerque Biopark), Gemino (Valencia), Max (Leizig Zoo) en twee andere kalveren (Leipzig Zoo, Miami Metro Zoo) en de gemiddelden van ISIS (2002) uitgezet in functie van de leeftijd (zie discussie).
31
Gewicht (kg) 60 62 68 74 85 120 149 184 218 138 148 283
Totale hoogte (cm) 178 180 188 192 199 225 230 250
tot 2 w tot 1 ma tot 2 ma tot 3 ma tot 4 ma tot 5,5 ma tot 6,5 ma tot 7 ma tot 9,5 ma
8 25 60 89 124 158 178 188 223
10 21 47 52 72
3 13
Gemiddelde/ maand van de 1e tot de laatste meting
23,5
18
10,8
leeftijd geboorte ~ 1w (5 d) ~ 2w (12d) ~ 3w (20d) ~ 4w (29 d) ~ 2 ma (64 d) ~ 3 ma (89 d) ~ 4 ma (127 d) ~ 5,5 ma (167 d) ~ 6,5 ma (194) ~ 7 ma ( d) ~ 9,5 ma (286 d)
Schofthoogte (cm) 131 134 138 144
Borstomtrek (cm) 103 103 105 110 128 153
174
Toename 0 7 25 50
43
16,7
Tabel 4: Overzicht van de metingen uitgevoerd bij Albert van de geboorte tot 9,5 maanden leeftijd en de toename in gewicht en grootte van de geboorte tot de metingen.
32
4. DISCUSSIE Het met de hand groot brengen van een moederloos dier is altijd een tijds- en arbeidsintensief proces. Zoals eerder aangehaald zijn er weinig gevallen beschreven voor de meeste wilde en exotische diersoorten. Bijgevolg gaat het in de literatuur bij de beschreven gevallen meestal om individuele dieren, vooral bij primipare diersoorten. Grote individuele verschillen bemoeilijken hiernaast het opstellen van bijv. algemeen toepasbare voederschema‘s en adviezen. De succesvolle opfok van verschillende exotische ungulaten is beschreven, waaronder giraffen (Zellmer, 1961; Savoy, 1966; Burgees en Blyde, 1991; Gamble, 1999; Greene en Springfield, 2002; Kadhri en Valandikar, 2002; Casares et al., 2012; Gaudiller et al., 2013), olifanten (Rietkerk et al., 1993; Manansang, 2004; David Sheldrick Wildlife Trust, 2012a) en neushoorns (Hagenbeck, 1966; 1969; Vahala, 1995; Wagner en Edwards, 2002; David Sheldrick Wildlife Trust, 2012b). Vaak gebeurt de uitwisseling van informatie en overdracht van kennis echter via persoonlijke communicatie. Bij giraffen lijkt agressief gedrag van de moeder tegenover haar nakomeling de meest voorkomende reden voor de moederloze opfok te zijn (zie Tabel 5). Slechts in enkele gevallen is zwakte van het kalf (Beekse Bergen, 1994) of negeren (Huang, persoonlijke communicatie) de oorzaak. In het geval van Albert was de agressiviteit van de koe eveneens de reden. Ondanks het feit dat de giraffe reeds een van haar kalveren sterk verwondde en nog nooit een kalf grootgebracht heeft, werd besloten haar een kans te geven om haar pasgeboren kalf te accepteren. Sedatie zou in een dergelijk geval gebruikt kunnen worden om de koe te kalmeren en aan haar kalf te wennen (Citino en Bush, 2007). In praktijk blijkt deze methode echter niet altijd succesvol (Khadri en Valandikar, 2002; Casares et al., 2012; Gaudiller et al., 2013). Bij Simone werd geen gebruik van deze mogelijkheid gemaakt, om haar niet aan de stress bloot te stellen. Het gedrag van de koe versterkt het vermoeden dat een vrouwelijke giraffe die haar nakomeling verstoot, ook haar toekomstige kalveren niet gaat grootbrengen. De moeder van het giraffekalf Abi in Albuquerque Biopark daarentegen bracht 7 kalveren succesvol groot en vertoonde geen echte moeder- nakomelingbinding en weinig interesse voor het kalf. De moederloos opgefokte giraffekoe ‗Honey‘ in Sri Chamarajendra Zoological Gardens bracht geen enkel van haar 7 kalveren zelf groot (Khadri en Valandikar, 2002). Dergelijke gevallen laten vermoeden dat het gedrag mogelijks ook een genetische basis heeft of dat met de hand grootgebrachte kalveren een slechtere socialisatie ondergaan.
33
Geslacht GEBOORTE TOTALE -GEWICHT HOOGTE (in kg) (in m)
♂
h
♂ ♀
h h
♀ ♀ ♀ ♂ ♀ ♂ ♀ ♂ ♂ ♂ ♀ ♂
h h n h d d d h h h h h
? ? 34-45
♂
h
47,3
♂
a
64,4
♂ ♂ ? ♀
h h h h
? ± 54 47
60
1,78
47,4
SPEENLEEFNAAM 1 TIJD (in ma - d) (+ GEWICHT)
8 – 250 (± 285 kg) 9 – 272 (258 kg)
54,4 8 - 243 8
Spp.
DIERENTUIN
REDEN
REFERENTIE
rothschildi
Bellewaerde Park, BE
aangevallen door moeder
eigen bevindingen
‗Abiqui‘
reticulata reticulata rothschildi
genegeerd, hiervoor 7 kalveren normaal grootgebracht aangevallen door moeder zwak, te weinig melk
Huang (pers. comm.)
‗Zuri‘ ‗Bo‘
Albuquerque Biopark, NM, US Africa Alive!, UK Beekse Bergen, NL Buffalo, NY, US Bristol Zoo, UK
‗Albert‘ ‗Zuberi‘
1,62 9,5
63,5 50,3 48,5 67,1 63,2 79 63,6 2 45
Hybride reticulata
1,8
1,9
2
11 7,5 6,5 6,5 9
‗Gerry‘ ‗Opala‘ ‗Andara‘
reticulata
‗Gemino‘ rothschildi ‗Max‘ ‗Kissa‘
64,1
Taronga, Sydney, AU
Kristal en Noonan (1978) Zellmer (1961) gedood door moeder
antiquorum
aangevallen door moeder
Sri Chamarajendra Zool. Gardens, Mysore, IND Miami metro zoo, FL, US Cheyenne Mountain Zoo, WY, US Bioparc Valencia, ESP
aangevallen door moeder
Leipzig Zoo, GER
aangevallen door moeder, scheiding na 3d
Zoo Lyon, FR
genegeerd door moeder
(n = 100)
Savoy (1966)
scheiding van moeder na geboorte op basis van voorgeschiedenis
Taronga, Dubbo, AU ?
7,5 - 231 (140,9 kg)
11 – 346 13 – 400
Hybride
Columbus zoo, OH, US
Goatcher (pers.comm.)
Burgees en Blyde (1991); Gamble (1999); Van Sluys (pers. comm.) Khadri en Valandikar (2002)
aangevallen door moeder Webb (2008; pers. comm.) zwak kalf; moeder gewend aan melken om Dillan en Bredahl (2010) kalf bij te voederen; kalf gewend aan moeder aangevallen door moeder, scheiding na 6u Casares et al., (2012); Casares (pers.comm.); Hersch (pers.comm.) Gaudiller et al. (2013) ISIS (2002)
h: met de hand grootgebracht / d: gestorven / a: geassisteerd / n: natuurlijk door moederdier grootgebracht 1 : aanbeveling EAZA: 11 maanden 2 : gemiddelde van 4 kalveren
Tabel 5: Overzicht van het geboortegewicht, geslacht, spp., speenleeftijd en reden voor moederloze opfok van verschillende in gevangenschap geboren kalveren.
34
Voedertechniek Het wennen aan de flesvoeding en het accepteren van de speen levert in veel gevallen moeilijkheden op. De eerste dagen zijn kritisch en is het van groot belang dat de neonaat voldoende colostrum en later melk opneemt. Sondevoeding betekent stress voor het dier en dient om deze reden zo veel en lang mogelijk vermeden te worden (Greene en Springfield, 2002). Abi (Albuquerque Bioparc), Zuri (Africa Alive) en het kalf van de Miami Metro Zoo werden gedurende hun eerste drie levensdagen verschillende keren met een sonde gevoederd, waarbij het aantal tot een minimum (max. 2x per dag) gereduceerd werd. Om haar beter te kunnen fixeren, werd Abi hiervoor in sternale ligging gepositioneerd en geblinddoekt. Pas op dag vier begonnen alle drie de kalveren aan de fles te drinken (Goatcher, persoonlijke communicatie; Huang, persoonlijke communicatie; Webb, persoonlijke communicatie) Bij Albert verliep de gewenning aan de flesvoeding redelijk succesvol. Initieel waren meer pogingen en tijd nodig en werd de volledige hoeveelheid niet elke keer opgenomen. De gebruikte speen was een 20 x 2,5 cm zachte speen voor kalveren (zie 3.3.) die lijkt op de door de Taronga Zoo geadviseerde speen.
Andere
giraffekalveren
hadden
moeilijkheden
met
dergelijke
grote
spenen
zodat
overgeschakeld werd naar een speen voor lammeren (Casares et al., 2012) en een kleinere speen voor kalveren (Webb, 2008; Goatcher, persoonlijke communicatie). In de Zoo Lyon konden de verzorgers het kalf leren om de melk uit een bak te drinken.
Voederschema Reeds eerder werd vernoemd dat boviene melk en melkvervangers voor kalveren succesvol gebruikt kunnen worden voor de opfok van giraffekalveren. Wegens de hogere vet- en proteïnegehaltes werd in de Sri Chamarajendra Zoological Gardens, Mysore Jersey melk en in de AfricaAlive! Zoo Gold top milk (afkomstig van Jersey en Guernsey koeien) voor de flesvoeding van hun giraffekalveren gebruikt (Khadri en Valandikar, 2002; Goatcher, persoonlijke communicatie). In de Beekse Bergen (1994) werd om dezelfde reden koffiemelk en protifar (proteïne poeder) toegevoegd aan de melk en in Leipzig Zoo Kalbi-Phosphoral®2000 (Casares et al., 2012). In Toronga Sydney en Dubbo (Burgess en Blyde, 1991; Gamble, 1996) werd het gebruik van enkel een melkvervanger (Denkovit®) geadviseerd, terwijl in Valencia de combinatie van melk en melkvervanger (NantaMilk Bronce®) toegediend werd. Bij Albert werd tot 4 maanden leeftijd 10% Colostrum toegevoegd aan de ‗gewone‘ Holstein Friesian melk. Colostrum heeft naast de transfer van immunoglobulinen naar het bloed van de nakomeling ook een lokaal beschermend effect ter hoogte van de darm en heeft op deze manier een preventieve werking tegen gastro-intestinale infecties (Trendler, 2005). Dit is een mogelijke verklaring dat de voor giraffekalveren veel beschreven gastro-intestinale problemen in de eerste twee levensweken bij Albert niet opgemerkt werden. Bij Abi (Albuquerque Biopark) die slechts bij de eerste voeding colostrum verkreeg, werden eveneens geen gastro-intestinale problemen opgemerkt. Echter werd bij elke voeding probiotisch poeder toegevoegd aan haar melk (Huang, persoonlijke communicatie). Een ander voordeel van colostrum is zijn samenstelling aan nutriënten. De vet- en eiwitgehaltes zijn beduidend hoger dan in gewone melk en de lactosegehaltes lager. De samenstelling van colostrum lijkt dus meer op deze van giraffemelk (vergelijk tabel 1).
35
Casares et al. (2012) brachten de mogelijkheid naar voor dat de in vergelijking met giraffenmelk hogere lactosegehaltes in boviene melk de oorzaak van gastro-intestinale problemen bij jonge giraffekalveren kunnen zijn, zoals dit ook beschreven wordt voor andere diersoorten. Een overzicht van de gebruikte melkformules is weergegeven in tabel 6. DIERENTUIN
MELKFORMULE
Bellewaerde Park Albuquerque Biopark Columbus Zoo Africa Alive, Suffolk Sri Chamarajendra, Mysore Miami Metro Zoo Safaripark Beekse Bergen
VET
PROTEIN
LACTOSE
REFERENTIE
Holstein melk (Zwart-Bont) + 10% colostrum; Holstein melk vanaf 4 ma Holstein melk
4,7
4,6
4,7
4,1 3,8
3,43 3,4
4,9 4,9
Holstein melk
3,8
3,4
4,9
Gold top® milk (Jersey + Guernsey)
5,2
3,7
4,7
Jersey melk
5,1
3,8
5,0
Carnation milk + water (1:1) Holstein melk (1 L) + Koffiemelk (200 ml) + Protifar (Nutricia; 50g in 300 ml water) NantaMilk Bronce (220g in 2,3L water) + 0,7L melk Melk + Kalbi-Phosphoral 2000 (30g/L) Denkavit (100g/L)
3,3*
3,3*
5,0*
Sara Goatcher (pers. comm.), Highgrove Food Distribution Ltd., 2014 Khadri en Valandikar (2002); gem. waarden voor Jerseys (zie tabel 3) Terry Webb (pers. comm.)
5*
4,76*
4,36*
Beekse Bergen, 1994
deze studie; CRV (2013)
Paul Huang (pers. comm.); gem. waarden voor HF (zie tabel 3) Savoy (1966)
Casares et al., (2012 en pers. comm.) Casares et al., (2012 en pers. 3,8* 4,0* 4,8* comm.) Taronga 1,7* 2,2* 4,1* Monique van Sluys (pers. comm.); Sydney en Burgess en Blyde (1991) (berekend door Casares et al., Dubbo 2012) Tabel 6: De verschillende melkformules die succesvol gebruikt konden worden voor de opfok van giraffekalveren. Bioparc Valencia Leipzig Zoo
2,2*
2,2*
4,4*
Een ander punt in het opstellen van het voederplan is de hoeveelheid melk per dag. Deze varieert sterk voor de verschillende kalveren (Fig. 9). Meestal wordt in de literatuur voor jonge dieren een hoeveelheid van 10-15% van het lichaamsgewicht geadviseerd (Greene en Springfield, 2002; Jolly, 2003; Trendler, 2005). In geen van de boven vermelde gevallen werd dit volume behaald. Casares et al. (2012) merkten op dat kalveren meer kans op diarree hebben indien dergelijk grote hoeveelheden per dag verstrekt worden of het volume per voeding meer dan twee liter is. Dezelfde auteurs vermoedden dat het beperkte uiervolume (0,5 tot 2 L) beschreven door Hall-Martin et al. (1977) bij door de moeder grootgebrachte kalveren voorkomt dat het kalf te grote hoeveelheden opneemt. Giraffekoeien produceren echter 2,5 tot 10 L melk per dag (Dagg, 2014). Dit doet vermoeden dat de kalveren in staat zijn de grote hoeveelheden te verteren, tenzij het aantal voederbeurten niet groot genoeg is of dezelfde hoeveelheid aan koemelk niet verteerd kan worden. Het kalf in de Africa Alive Zoo echter, dat in principe ad libitum gevoederd werd, dronk op 9 dagen leeftijd bij een voederbeurt 3,6 L. Dit kalf nam vanaf 3,5 weken standaard 2 L of meer per voederbeurt op, zonder dat dit diarree of indigestie tot gevolg had (voor volledig schema zie Bijlage 2). Het kalf in Albuquerque Biopark kreeg vanaf 5 weken tot 6 maanden meer dan 10 liter melk per dag (Huang,
36
persoonlijke communicatie). Het eerste kalf dat grootgebracht werd in Bellewaerde Park kreeg daarentegen nooit meer dan 4,5 L melk per dag (zie Bijlage 3). Bij Albert kon de hoeveelheid van 1,6 L vier maal daags op 6 weken niet meer verhoogd worden, omdat het kalf niet meer dan 1,6 L per voederbeurt opnam. Op dit moment voederde hij zich echter ook al met bladeren, hooi, korrels en luzerne.
Fig. 9: De hoeveelheid melk die op de verschillende leeftijden bij verschillende giraffekalveren toegediend werd in vergelijking met het gemiddelde van deze hoeveelheden.
Het aantal voederbeurten verschilt eveneens tussen de verschillende gevallen. Bij Albert werd in de eerste levensweek 6-8 keer per dag gevoederd. Hierna werd het aantal voederbeurten eerst verlaagd naar 5, op twee weken naar 4, op 4 maanden naar 3 en op 6 maanden naar 2 tot het spenen op 8 maanden. Het zou te onoverzichtelijk zijn alle beschreven schema‘s hier te bespreken. Samenvattend kan gezegd worden dat bij de meeste giraffen 3-4 voederbeurten gehanteerd worden tot een leeftijd van 5 tot 6 maanden (Beekse Bergen, 1994; Casares et al., 2012; Huang, persoonlijke communicatie (zie ook bijlage 1); Webb, persoonlijke communicatie). De Africa Alive Zoo verlaagde al vóór drie maanden leeftijd het aantal voederbeurten naar 2 per dag. In de eerste weken ligt het aantal voederbeurten vaak bij 5-6 maal per dag (Burgess en Blyde, 1991; Gamble 1999; Webb, 2008; Casares et al., 2012; recente studie). Dit komt overeen met het advies van de EAZA (European Association of Zoo and Aquaria; Barta en Kaandorp, 2006) en ASZK (Australasian Society of Zoo Keeping; Jolly, 2003). De Sri Chamarajendra Zoological Gardens (Khadri en Valandikar, 2002) is de enige dierentuin die tot 5 maanden 6 keer daags voederde. In Bellewaerde werd gevoederd door verschillende mensen om een fixatie op en sterke binding met een (of twee) verzorger(s) te vermijden, zoals eerder beschreven (Casares et al., 2012). Het idee was om de verzorgers dezelfde outfit te laten dragen die eenzelfde geur hebben. Dit kon niet gerealiseerd
37
worden doordat gedurende de eerste twee weken verschillende studenten de voederbeurten tijdens de nachten overnamen. Vers water, bladeren, hooi en korrels kunnen al vanaf de eerste week aangeboden worden. De hoofddierenverzorger voor de giraffen in de Albuquerque Biopark P. Huang (persoonlijke communicatie) merkte bij door hun moeder grootgebrachte kalveren al vanaf 2 dagen de interesse voor vast voedsel op. Hun artificieel grootgebracht kalf (Abi) begon op dag 5 bladeren en hooi op te nemen. Voor andere kalfjes werd de opname van vast voedsel in de eerste 2 weken (Burgess en Blyde, 1991; Goatcher, pers.comm.) of binnen de eerste maand (Zellmer, 1961; Khadri en Valandikar, 2002; Casares et al., 2012; recente studie) waargenomen.
Gewichtstoename en groei De schofthoogte bij geboorte in het wild bedraagt rond de 1,5 m met een geboortegewicht van ongeveer 100 kg (Skinner en Hall-Martin, 1975; Kock en Burroughs, 2012). Het geboortegewicht van Albert was 60 kg. Dit komt overeen met de meeste andere in gevangenschap geboren kalveren, die tussen de 50 en 70 wogen (Savoy, 1966; Burgees en Blyde, 1991; Gamble, 1999; ISIS, 2002; Dillan & Bredahl, 2010; Casares, persoonlijke communicatie; Paul Huang, persoonlijke communicatie). Enkele kalveren, waaronder ook Zuberi (Bellewaerde), hadden een geboortegewicht van minder dan 50kg (Savoy, 1966; Kristal & Noonan, 1978; Khadri en Valandikar, 2002; Webb, pers.comm.). Waardoor de verschillen in geboortegewicht veroorzaakt worden, is moeilijk te achterhalen. Tussen de spp. reticulata en rothschildi blijkt geen verschil te zijn, aangezien van beide species kalfjes van minder dan 50 kg en van meer dan 60 kg geboren werden (zie tabel 5). Omwille van dezelfde reden lijkt ook het geslacht niet oorzakelijk te zijn. Op basis van onze bevindingen zou men kunnen aannemen dat een primipare koe een lichter kalf ter wereld brengt. Het eerste kalf van de giraffekoe in Bellewaerde woog immers slechts 47,4 kg waarentegen haar derde kalf Albert 60 kg woog. De geboortegewichten van 4 kalveren geboren door dezelfde koe in Columbus Zoo weerleggen deze verklaring. Immers waren haar tweede en derde kalf beduidend lichter dan haar eerste. Over de groei van giraffekalveren zijn slechts weinig gegevens beschikbaar. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het nerveuze karakter van giraffen waardoor de manipulatie bemoeilijkt wordt zoals ook aan de slecht handelbare lichaamsbouw en grootte. Bij kalveren die door de moeder grootgebracht worden, zijn regelmatige metingen van groeiparameters bijna onmogelijk. Kalveren die met de hand grootgebracht worden, zijn meestal beter manipuleerbaar. Bij een aantal van deze werd het gewicht dan ook regelmatig bepaald (Khadri en Valandikar, 2002; Casares, persoonlijke communicatie; Huang, persoonlijke communicatie; Webb, persoonlijke communicatie; recente studie). Toch betekent het ook in deze gevallen een uitdaging. Zo kon Abi (Albuquerque Biopark) vanaf een leeftijd van vier maanden niet meer gewogen worden, doordat ze te onrustig was om op de weegschaal te blijven staan. Het meten van borstomtrek, totale hoogte en schofthoogte werd bij Albert met toenemende leeftijd eveneens moeilijker doordat hij steeds meer tegenwerkte. Over deze parameters zijn bijna geen referenties ter beschikking. De totale hoogte zou voor vrouwelijke kalveren tussen 1,6 en 1,8 m en voor mannelijke tussen 1,7 en 2 m liggen. Vooral in het eerste jaar zouden de kalveren een snelle groei vertonen (Jolly, 2003). In de eerste maand zouden de kalveren tot 23 cm en in het eerste halve
38
jaar tot 100 cm groeien, waarvan een groot deel in de nekregio (Dagg en Foster, 1982). Albert had bij de geboorte een hoogte van 1,78 m en groeide 21 cm in de eerste maand en 72 cm tot 4 maanden, waarvan resp. 8 cm en 29 cm in de nekregio (berekend obv. totale hoogte minus schouderhoogte). Dit komt erop neer dat in deze periode 40% van de toename in hoogte gesitueerd was thv. de nek. Voor de borstomvang werd geen referentie gevonden. Deze nam bij Albert lineair toe van 103 cm in de eerste week tot 150 cm op 3 maanden, met een gemiddelde van 16,7 cm per maand. De metingen werden door dezelfde persoon uitgevoerd zodat ze altijd op dezelfde manier gebeurden om fouten te voorkomen en de betrouwbaarheid te verhogen. De idee was om het kalf elke week op een vaste dag te wegen en te meten. Dit lukte helaas na een tijd niet meer, waardoor de metingen op onregelmatige basis genomen werden. De groeicurve o.b.v. de gewichtsbepalingen van Albert, Zuberi (Bellewaerde) en de kalveren van de Albuquerque Biopark, Miami MetroZoo, Leipzig Zoo en Valencia Bioparc zijn voorgesteld in Fig. 8 samen met de waarden van ISIS (2002). Tussen de kalveren kan een grote variatie opgemerkt worden, toch verloopt de groei bij alle kalveren tamelijk lineair in de periode van de metingen. Om de groei beter te kunnen vergelijken met deze van andere, zou het interessant zijn om de kalveren op bepaalde tijdstippen te meten en wegen, bijvoorbeeld bij de geboorte, op 1 week, 1 maand enz. De Valencia Bioparc bepaalde het gewicht van hun kalf bijna dagelijks, zodat hiervoor de groeidata per maand beschikbaar zijn (Casares, persoonlijke communicatie). Voor de kalveren uit Bellewaerde en de Albuquerque Biopark werd wegens ontbreken van deze data het gewicht op een bepaald tijdstip berekend. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een regressievergelijking gebaseerd op de uitgevoerde metingen. Dit werd eveneens gedaan voor drie andere gevallen, waarvan 2 reeds beschreven zijn in de literatuur en de data door de auteurs ter beschikking gesteld werd (Webb, 2008; Casares et al., 2012; Casares, persoonlijke communicatie). De berekende verwachte waarden zijn geen volledig correcte waarden en benaderen de werkelijkheid enkel. Via deze formule wordt immers verondersteld dat de groei lineair verloopt en niet afvlakt. Als men Alberts werkelijke metingen bekijkt, blijkt de groei vanaf 7 maanden echter te vertragen (Fig. 8). De daling in dagelijkse groei vanaf 6 maanden staaft deze bevinding (Fig. 11) De berekende waarden werden uitgezet in een staafdiagram (Fig. 10). Omdat tussen de gewichtsbepaling bij Zuberi op dag 20 en de daarop volgende meting bij het spenen op 9 maanden een grote tijdelijke afstand is, werd de regressievergelijking voor Zuberi gemaakt voor de metingen tot 20 dagen. De verwachte gewichten van de volgende maanden werden bepaald door een regressievergelijking gebaseerd op de laatste meting (272 dagen) en deze op 20 dagen.
39
Fig. 10: Het geschat gewicht van Albert, Zuberi (Bellewaerde Park), Abi (Albuquerque Biopark), het kalf van de Miami Zoo en de twee kalveren van de Leipzig Zoo en het gemeten gewicht van Gemino (Valencia) in het begin van elke maand berekend via een regressievergelijking op basis van de gemeten gewichten in de periode vanaf de geboorte tot de laatste meting zoals ook het geboortegewicht.
Wanneer men de (geschatte) gewichten vergelijkt per maand is er opnieuw een redelijk grote variatie tussen de giraffen op te merken. Het kalf van Valencia had tijdens de eerste 3 maanden veel last van diarree, waardoor hij trager groeide (Casares, pers.comm.) Het kalf van de Miami Zoo blijft achter in groei in vergelijking met het kalf van Leipzig Zoo, Albert en Zuberi. Op tien maanden woog deze ongeveer 100 kg minder dan Albert. Casares et al. (2012) berekenden voor verschillende giraffekalveren de groei per dag (DG) van de eerste meting tot ongeveer 141 dagen en tot de laatste meting (> 200 d). De door deze auteurs berekende DG zijn in de volgende tabel weergegeven, aangevuld met de nieuwe data (tabel 7). Giraffe
DG tot ± 141d
DG tot laatste meting 609 g/d (210 d)
Referentie
Gerry (Sydney)
793 g/d
Burgess en Blyde (1991)
Kalf Bush Gardens
875 g/d
Kalf Miami Zoo
508 g/d
405 g/d (231 d)
Webb (pers.comm.)
Max (Leipzig)
927 g/d
843 g/d (252 d)
Casares (pers.comm.)
Gemino (Valencia)
457 g/d
562 g/d (248 d)
Albert (Bellewaerde)
957 g/d*
778 g/d (286 d)
Zuberi (Bellewaerde)
994 g/d*
774 g/d (272 d)
Abi (Albuquerque)
1165 g/d*
178,7 (107 d)
DeMuth (2004)
Eigen bevindingen
Paul Huang (pers. comm.)
* berekend op basis van verwacht gewicht (via regressieformule gebaseerd op eerste meting tot meting dichtst bij 141 dagen) Tabel 7: De gemiddelde dagelijkse groei (DG) van de eerste meting (geboorte) tot 141 dagen en tot de laatste meting (volgens Casares et al., 2012).
40
Bij runderkalveren wordt beschreven dat de groei bij ―artificieel‖ grootgebrachte kalveren tijdens de melkperiode minder is dan bij zoogkalveren (Flower en Weary, 2001; de Passillé et al., 2008; Roth et al., 2009). De enige beschikbare gewichtsbepaling van een door de moeder grootgebracht giraffekalf is van Bush Gardens, Tampa, Florida (DeMuth, 2004). Bij dit kalf was de groei per dag 0,875 kg tot de leeftijd van 141 dagen. Dit is in overeenkomst met de metingen bij met de hand groot gebrachte giraffekalveren en zelfs lager dan de dagelijkse groei van drie kalveren uit deze studie en het kalf uit Leipzig Zoo. Bij bijna alle kalveren is de dagelijkse groei tot 141 dagen hoger dan tot het einde. Enkel het kalf in Valencia groeit later sneller. Deze had in de eerste maanden veel gastro-intestinale problemen, zodat de groei waarschijnlijk in de volgende maanden gecompenseerd werd. Bij een dergelijk laag aantal dieren blijft het echter moeilijk hieruit conclusies te trekken. Interessant zou ook een vergelijking met de groei van in het wild grootgebrachte giraffekalveren zijn, waar het geboortegewicht vaak het dubbele is van in gevangenschap geboren kalveren (Skinner en Hall-Martin, 1975). Hierover zijn echter geen gegevens beschikbaar (Fennessy, persoonlijke communicatie). De dagelijkse groei tussen verschillende metingen werd voor Albert, Zuberi (Bellewaerde Park) en Abi (Albuquerque) bepaald en wordt grafisch weergegeven in Fig. 11.
Fig. 11: De dagelijkse groei van Albert, Abi en Zuberi tussen verschillende metingen.
Op basis van de geschatte gewichten van de 7 giraffen en de groeigegevens van ISIS (geboortegewicht, 1 maand, 2 maanden) werd het gemiddelde gewicht en de gemiddelde dagelijkse groei per maand berekend voor giraffekalveren tot 9 maanden leeftijd. Vanaf 10 maanden zou het gemiddelde enkel gebaseerd zijn op twee dieren (Albert en het kalf van Miami), zodat dit buiten beschouwing gelaten werd. Omdat het geboortegewicht van de giraffe vergelijkbaar is met dit van volbloedveulens (gemiddeld 61 kg) en Holsteinkalveren (gemiddeld 47kg), werden de gemiddelden in een diagram uitgezet met de gewichten van volbloedveulens (Ringler en Lawrence, 2008) en Holsteinkalveren (De Kruif, 2012) op de verschillende leeftijden (Fig. 12). Hetzelfde werd gedaan voor de vergelijking van de dagelijkse groei van giraffe, veulen en kalf (Fig. 13)
41
Fig. 12: De gemiddelde groei van de giraffekalveren in vergelijking met de groei van volbloedveulens (Ringler en Lawrence, 2008) en kalveren (De Kruif, 2012). Het gemiddelde van de giraffen is berekend op min. 4 metingen per tijdstip.
Opvallend is dat volbloeden, die een lager volwassen gewicht hebben dan giraffen, snel groeien en na 9 maanden gemiddeld nog altijd zwaarder zijn. Kalveren vertonen een typisch exponentiële groei tot ongeveer 8-9 maanden (Coffey et al., 2006). In de eerste maanden stijgt de dagelijkse gewichtstoename, bereikt vervolgens een plateau en daalt vanaf 8 maanden weer (Opsomer, 2012). Veulens daarentegen groeien initieel het sterkst, waarna de dagelijkse groei geleidelijk aan daalt. De dagelijkse groei van de giraffekalveren lijkt redelijk overeen te komen met deze van de Holsteinkalveren. De schommelingen zijn te wijten aan het verschillend aantal dieren voor de berekening van de gemiddelden. Dit leidt tot het vermoeden dat giraffen waarschijnlijk een langere groeifase hebben dan paarden en koeien, die het verschil in eindgewicht verklaart. Een vergelijking van de dagelijkse groei staaft deze hypothese. Waar deze bij kalf en veulen naar de 9 maand leeftijd toe daalt, blijft de dagelijkse groei bij de giraffekalveren nog constant. De gegevens verzameld voor deze studie zijn echter ontoereikend om deze veronderstelling te bevestigen. Meer metingen van verschillende dieren zijn nodig.
DAGELIJKSE GROEI GIRAFFEKALF, KALF EN VEULEN
Fig. 13: De dagelijkse groei per maand van giraffekalveren in vergelijking met volbloed-veulens en Holstein-kalveren.
42
De opgemerkte individuele verschillen in groei zouden mogelijks te maken kunnen hebben met de melkformule en de hoeveelheid melk die per dag gegeven wordt. Abi (Albuquerque Bioparc) werd vanaf 10 weken tot 6 maanden met meer dan 10 liter melk per dag gevoed en was altijd zwaarder dan haar soortgenoten van dezelfde leeftijd (zie Fig. 8). Bij een dergelijk laag aantal dieren is het echter moeilijk deze hypothese te bevestigen en correlaties aan te tonen. Immers zijn er verschillende andere beïnvloedende factoren, zoals gezondheidstoestand en vitaliteit, de opname van vast voedsel, genetische verschillen en toeval.
Gezondheid In de literatuur worden gezondheidsproblemen bij moederloos grootgebrachte giraffen vaak beschreven. Vooral gastro-intestinale afwijkingen blijken een veel voorkomend probleem te zijn en worden voor met de hand groot gebrachte kalveren vooral in de eerste maand beschreven (Casares et al., 2012). Op een enkele dag met zachtere feces na, werden bij Albert geen problemen vastgesteld. Het eerste kalf (Zuberi) dat in Bellewaerde met de hand grootgebracht werd, had daarentegen veel last van diarree. Mogelijks is dit te verklaren door het toevoegen van colostrum bij Alberts melk dat een lokale beschermende werking in het maagdarmstelsel heeft. Om bij Albert de overdracht van de passieve immuniteit via het colostrum te evalueren, werd een serumstaal genomen. De testen gebruikt voor de grote huisdieren om de antistoftiter te bepalen en een falen van overdracht van passieve immuniteit (FPT) vast te stellen, kunnen eveneens gebruikt worden bij giraffekalveren (Miller et al., 1999). Op de vergelijking van Alberts waarden (totaal proteïne: 8,1 g/dL; γ-globulines: 2,9 g/dL; globulines: 5,1 g/dL) met de waarden gegeven door Miller et al. (1999), bleken alle parameters boven die minimumwaarden (totaal proteïne: ≥ 6 g/dL; γ-globulines: ≥ 0,5 g/dL; globulines: ≥ 1 g/dL) te zijn. Indien de waarden lager zijn, zou men meer problemen kunnen verwachten en eventueel maatregelen nemen, zoals bijv. de injectie van een langwerkend breedspectrum-antibioticum en bijkomende hygiëne. De andere bloedwaarden werden eveneens vergeleken met de literatuur. De glucose was 111 mg/dL wat overeenkomt met de referenties (ISIS, 2002; Schmidt et al., 2011). De enzymwaardes zijn duidelijk hoger dan bij de volwassen giraffe (zie tabel 3). Leeftijdsverschillen werden al eerder beschreven (Bush et al., 1980), maar met uitzondering van GGT en LDH waren allen binnen de range van de ISIS waarden. Een verhoging van GGT en LDH wordt eveneens gezien in neonatale kalveren en is te verklaren door de grote gehaltes aan deze enzymen in het colostrum (Hammon en Blum, 1998). Om de gezondheidstoestand te evalueren kan naast de algemene indruk van het dier en de eerder beschreven opvolging van de groei ook de controle van het defecteren, urineren en de temperatuur een hulp zijn. Zuri‘s (Africa Alive) temperatuur bijv. werd in de eerste dagen vaak gecontroleerd omdat ze door haar slechte algemene toestand hypothermisch was en een externe warmtebron nodig had. Bij de kalveren in Valencia Bioparc (Casares et al., 2012) en Safaripark Beekse Bergen (1994) was het kalf duidelijk ongemakkelijk als meer dan een dag geen defecatie opgemerkt werd.
43
Huisvesting en reïntroductie De meeste jonge giraffen werden initieel individueel gehuisvest, maar bleven in zicht- en neus-contact met de andere giraffen (Webb, 2008 en persoonlijke communicatie; Casares et al., 2012; Casares, persoonlijke communicatie.; Goatcher, persoonlijke communicatie; Paul Huang, persoonlijke communicatie; deze studie). Albert, Zuberi (Bellewaerde) en Abi (Albuquerque) werden in een box binnen de stal van de adulte giraffen gehuisvest en kregen overdag toegang tot een afgezet deel van het buitenbeloop voor de giraffen. Voor Zuri (Africa Alive) werd een deel van stal van de volwassenen giraffen afgescheiden met netten. In Safaripark Beekse Bergen werd het giraffekalf bij de groep van de volwassen giraffen gehuisvest en enkel voor de voederbeurten gescheiden. Dit kalf werd echter niet aangevallen en verstoten door zijn moeder, maar omwille van zwakte met de hand grootgebracht. De reïntroductie is een belangrijke stap in het proces die stress voor de verantwoordelijken kan opleveren. In het geval dat het kalf aangevallen wordt door een van de andere giraffen moet men snel kunnen ingrijpen. Meestal blijkt de reïntroductie echter weinig problematisch te verlopen (Webb, 2008; Casares et al., 2012). Een geleidelijke introductie wordt geadviseerd (Jolly, 2003). Albert, Zuberi (Bellewaerde) en Abi (Albuquerque) werden voor het eerst in het buitenbeloop samengebracht met de andere giraffen. Hier hebben de dieren meer ruimte wat mogelijks de stress verlaagd. Albert werd hiervoor reeds gewend aan een jonge giraffekoe (Ghonda) nadat haar kalf na een dystocie overleden was. In de Miami Metro Zoo werd het kalf vanaf 3 weken leeftijd overdag samengebracht met een oude, ervaren giraffekoe en haar 6 maanden oud kalf (Terry Webb, persoonlijke communicatie). Abi (Albuquerque Biopark) werd op 20 dagen leeftijd voor de eerste keer samengebracht met haar moeder en een vier jaar oude vrouwelijke giraffe die beide gewend waren aan contact met kalveren, zodat dit zonder problemen verliep. De jonge giraffekoe toonde daarbij grote interesse voor het kalf (Paul Huang, persoonlijke communicatie). Mogelijks kan het vroege contact met het kalf het moedergedrag positief beïnvloeden en voorkomen dat de toekomstige moeders angstig op hun eigen kalveren reageren. In Bellewaerde reageerde het moederdier bij de eerste introductie van het kalf opnieuw agressief. Doordat het gedrag van de koe echter snel veranderde in negeren van het kalf, moesten kalf en moeder niet gescheiden worden. In de Africa Alive! Zoo werd een gelijkaardig fenomeen opgemerkt. Albert‘s reïntroductie moest echter uitgesteld worden omdat hij de andere bewoners van de savanne provoceerde door naar hen te trappen, waardoor hij uiteindelijk zelf aangevallen werd door de zebra‘s.
Spenen In het wild worden giraffekalveren door hun moeders gespeend op een leeftijd van 6 maanden tot 1 jaar (Dagg en Foster, 1982). Deze periode omvat ook de speenleeftijden beschreven voor met de hand grootgebrachte kalveren (zie ook tabel 5). In Bellewaerde Park werd op 8 maanden (Albert) en 9 maanden (Zuberi) gespeend. In de andere dierentuinen werd gespeend op 6,5 (Taronga Zoo Dubbo; Gamble, 1999), 7 (Taronga Sydney; Miami Metro Zoo), 8 (Beekse Bergen; Africa Alive), 9 (Sri Chamarajendra Zoological gardens; Bristol Zoo), 11 (Bioparc Valencia; Columbus Zoo) en 13 (Leipzig Zoo ) maanden (Zellmer, 1961; Savoy, 1966; Burgess en Blyde, 1991; Beekse Bergen, 1994; Khadri en Valandikar, 2002; Casares, persoonlijke communicatie; Webb, persoonlijke communicatie)
44
Conclusies De moederloze opfok van een giraffekalf stelt de verantwoordelijke(n) voor een aantal praktische problemen. Niet alleen gaat het om een tijds-en arbeidsintensief proces waarbij tijd en personeel een limiterende factor kunnen betekenen, maar moeten ook de nodige faciliteiten beschikbaar zijn. De opfok betekent vaak stress voor de verzorgers en grote kosten die soms moeilijk af te wegen zijn tegenover de waarde van het dier. Voor sterk bedreigde diersoorten is elk individu waardevol voor het behoud van zijn soort en diens genetica. Desondanks moet men zich realiseren dat een met de hand grootgebracht dier mogelijks een grotere kans heeft zelf afwijkend gedrag te vertonen en zich niet voort te kunnen planten. Dit enerzijds door de soms gebrekkige socialisatie en de binding met de mens, anderzijds door de onderliggende genetica van sommige gedragspatronen die moeilijk te achterhalen zijn. Een andere factor waarmee rekening gehouden moet worden, is het feit dat bij dergelijke dieren de natuurlijke schuwheid en wantrouwen tegenover de mens verminderd is. Ze kunnen hierdoor in de omgang een gevaar betekenen. Indien desondanks de beslissing genomen wordt een giraffekalf met de fles groot te brengen, is een goede voorbereiding en monitoring van het proces nodig. Het accepteren van de speen is een essentiële stap die in de praktijk vaak een moeilijk onderdeel blijkt te zijn. Van verschillende voederschema‘s gebaseerd op boviene melk of melkvervangers voor kalveren kon succesvol gebruik gemaakt worden om giraffekalveren groot te brengen. In het recent onderzoek werd voor de eerste keer langdurig colostrum toegediend. De gelijkmatige groei en de goede gezondheidstoestand van dit dier impliceert dat colostrum mogelijks het optreden van gastrointestinale problemen tijdens de eerste levensdagen/-weken kan verminderen. Het aantal onderzoeken is echter te laag om te kunnen bepalen welk(e) voederschema(‗s) het meest geschikt is (zijn), zodat geen ―gouden standaard‖ gegeven kan worden. Bij een dergelijk laag aantal individuen hebben andere factoren zoals toeval, vitaliteit van het kalf en grote individuele verschillen een duidelijke invloed. Uit de verschillen in groei en de opname van vast voedsel, de variatie binnen succesvol gebruikte voederschema‘s en de uiteenlopende speenleeftijden kan geconcludeerd worden dat voor elk individu de algemene principes geadapteerd moeten worden en bepaald moet worden welke methoden de beste resultaten opleveren.
45
ALGEMENE CONCLUSIE __________________________________________________________________________ Fokprogramma‘s zijn van grote betekenis voor het behoud van bedreigde diersoorten. Voor een kleine populatie speelt elk individu een rol voor de variatie van de genetica. De geassisteerde reproductietechnieken (ART) gebruikt voor de gedomesticeerde dieren kunnen eveneens toepassing vinden bij de wilde dieren. De onderzoeken hierna en het gebruik hiervan is tot nu toe nog beperkt. Slechts weinig referenties zijn beschikbaar voor de vergelijking met de eigen bevindingen. Verschillende oorzaken liggen aan de basis hiervan. Het onderzoeken en manipuleren van wilde dieren is en blijft moeilijk en vaak limiterend. Training biedt een alternatief op het gebruik van algemene anesthesie die stress en gevaren inhoudt voor onderzoeker en dier, maar is tijds- en arbeidsintensief en vergt de noodzakelijke faciliteiten. Het aantal dieren is beperkt, waardoor onderzoekers slechts weinig ervaring kunnen opdoen. Het laag aantal referenties vermindert dikwijls de waarde van een studie door een gebrek aan interpretatie. De lage economische betekenis van de dieren is een andere factor die een rol kan spelen. Ondanks het schuwe karakter kunnen giraffen getraind worden onderzoeken als rectaal onderzoek en echografie toe te laten. Deze en eerdere studies (Lueders et al., 2009a,b; Pootootal, 2010) hebben getoond dat echografie bij de giraffe toegepast kan worden voor drachtdiagnose en op dit vlak een meerwaarde betekent. In het kader van het behoud van bedreigde diersoorten kan het niet alleen belangrijk zijn de artificiële reproductietechnieken toe te passen en verbeteren, maar ook een moederloos dier met de hand groot te brengen om zijn genetica te behouden. Voor de moederloze opfok van wilde dieren gelden dezelfde beperkingen. Tijd, werk en kosten wegen soms niet op tegen de waarde van het dier. Het aantal beschreven gevallen van moederloze opfok bij de giraffe is laag en heeft geleid tot verschillende protocollen die succesvol gebruikt kunnen worden. Persoonlijke communicatie is momenteel dan ook belangrijk voor de kennisuitwisseling. Deze studie toont de succesvolle opfok en de groeiopvolging a.d.h.v. metingen van grootte en gewicht. Dit kan interessant zijn om de gezondheid en nutriëntenvoorziening op te volgen en eventueel het voederschema aan te passen of behandelingen in te stellen. Echter zijn ook hierover de vergelijkingsmogelijkheden met de groei van andere kalveren beperkt. Alle factoren samen zorgen ervoor dat het moeilijk is algemeen geldige uitspraken te doen. Immers is het toeval een factor die een grote rol speelt en zijn de bevindingen sterk afhankelijk van de subjectiviteit en ervaring van de onderzoeker. Dit maakt duidelijk dat elke studie bij deze dieren en alle metingen betekenis kunnen hebben en een bijdrage leveren in de verbetering van technieken en protocollen, maar dat er zeker ook nood is aan toekomstig onderzoek.
46
REFERENTIES __________________________________________________________________________ Adams G.P., Jaiswal R., Singh J., Malhi P. (2008). Progress in understanding ovarian follicular dynamics in cattle. Theriogenology 69, 72–80. Adams G.P., Plotka E.D., Asa C.S., Ginther O.J. (1991). Feasibility of characterizing reproductive events in large nondomestic species by transrectal ultrasonic imaging. Zoo Biology 10, 247–259. Adeyinka F.D. (2012). The development of the bovine placentome and associated structures during gestation. Doctoraatsthesis Massey University, Palmerston North, New Zealand. Andrabi S.M.H., Maxwell W.M.C. (2007). A review on reproductive biotechnologies for conservation of endangered mammalian species. Animal Reproduction Science 99, 223–243. Armstrong T.V. (1959). Variations in the gross composition of milk as related to the breed of the cow: A review and critical evaluation of literature of the United States and Canada. Journal of Dairy Science 42(1).1-19. Aschaffenburg R., Gregory M.E., Rowland S.J., Thompson S.Y., Kon V.M. (1962). Proceedings of the Zoological Society of London 139(3), 359-363. Barta Z., Kaandorp J. (2006). EAZA husbandry and management guidelines: Giraffa camelopardalis. Arnhem: Burgers‘ Zoo. Beekse Bergen (1994). Formula for hand-rearing giraffe (persoonlijke overhandiging). Ben Shaul, D.M. (1962). The composition of the milk of wild animals. International Zoo Yearbook 4, 333-342 (geciteerd in Robbins, 1983). Bercovitch F.B., Bashaw M.J., del Castillo S.M. (2006). Sociosexual behavior, male mating tactics, and the reproductive cycle of giraffe Giraffa camelopardalis. Hormones and Behavior 50, 314– 321. Bercovitch F.B., Bashaw M.J., Penny C.G., Rieches R.G. (2004). Maternal investment in captive giraffes. Journal of Mammalogy 85, 428–431. Bercovitch F.B., Berry S.M. (2009). Reproductive life history of Thornicroft‘s giraffe in Zambia. African Journal of Ecology 48, 535-538. Bercovitch F.B., Berry S.M. (2013). Herd composition, kinship and fission–fusion social dynamics among wild giraffe. African Journal of Ecology 51(2), 206–216.
47
Benirschke
K.
(2007).
Giraffe
(Giraffa
camelopardalis).
In
Comparative
Placentation
http://placentation.ucsd.edu/giraffefs.htm. (geconsulteerd op 23 feb 2014). Borkowski R., Irvine B., Robertson J., Hacker M. (2010). Keeper assisted rearing of a giraffe calf. International Association of Giraffe Care Professionals Conference 2010, Phoenix. p.28. Brandon, M. R., Lascelles. A. K. (1971). Relative efficiency of absorption of IgG1, IgG2, IgA and IgM in the newborn calf. Australian Journal of Experimental Biology and Medical Science 49, 613. Brown D.M, Brenneman R.A., Koepfli K.P., Pollinger J.P, Milá B., Georgiadis N.J., Louis Jr. E.E., Grether G.F., Jacobs D.K., Wayne R.K. (2007). Extensive population genetic structure in the giraffe. BioMed Central Biology 5(57), 1-13. Brown D.M. (2008). How many species of giraffe are there & why should we care? Giraffa 2(1), 2-3. Bucca S., Fogarty U., Collins A., Small V. (2005). Assessment of feto-placental well-being in the mare from mid-gestation to term: Transrectal and transabdominal ultrasonographic features. Theriogenology 64, 542–557. Burgess J., Blyde D. (1991): Hand-rearing and reintroduction of a giraffe (Giraffa camelopardalis) at Taronga Zoo, Sydney. International Zoo Yearbook 30, 213–215. Bush M., Custer R.S., Whitla J.C. (1980). Hematology and serum chemistry profiles for giraffes (Giraffa Camelopardalis) variation with sex, age, and restraint. Journal of Zoo Animal Medicine 11, 122-129. Calle P.P., Raphael P.L., Loskutoff M.N. (1993). Giraffid reproduction. In: Zoo & Wild Animal Medicine. Current therapy 3. Fowler (Editor). Saunders company, Philadelphia. USA. Casares M., Bernhard A., Gerique C., Malo E., Carbonell D. (2012). Hand-rearing Rothschild or Baringo giraffe Giraffa camelopardalis rothschildi calves at Bioparc Valencia, Spain, and Leipzig Zoo, Germany. International Zoo Yearbook 46(1), 221–231. Cerbulis J., Farrell Jr. H.M. (1975). Composition of Milks of Dairy Cattle. I. Protein, Lactose, and Fat Contents and Distribution of Protein Fraction. Journal of Dairy Science 58(6), 817–827. Chardonnet Ph., des Clers B., Fischer J., Gerhold R., Jori F., Lamarque F. (2002). The value of wildlife. Revue scientifiue et technique de L‘Office international des Epizooties, 21 (1), 15-51. REVUE Citino S.B., Bush M. (2007). Giraffidae. In: Zoo & Wildlife Immobilization and Anesthesia. West G., Heard D., Caulkett N. (Editors). Blackwell Publishing, Iowa, USA, p. 595-605.
48
Clifton-Bumpass L., Mellard S., Phelps A. (2010). An Interdisciplinary Approach to Training: Thinking Outside of the Box, Working to Reduce Fearful Behavior with Giraffe at the Oakland Zoo. The International Association of Giraffe Care Professionals. Conference 2010 Phoenix, Arizona. Comizzoli P., Mermillod P., Mauget R. (2000). Reproductive biotechnologies for endangered mammalian species. Reproduction Nutrition Development 40(5), 493-504. Coffey M.P., Hickey J., Brotherstone S. (2006). Genetic Aspects of Growth of Holstein-Friesian Dairy Cows from Birth to Maturity. Journal of Dairy Science 89(1), 322–329. CRV (2013). Jaarstatistieken. MPR statistiek. Rasgemiddelden Holstein Frisian Zwartbont. https://www.crv4all.be/over-crv/publicaties/jaarstatistieken/algemene-informatie
(geconsulteerd
op 25.4.2014). Dagg A.I., Foster J.B. (1982). The Giraffe: Its Biology, Behavior, and Ecology. Dagg A.I., Foster J.B. (editors), Melbourne, FL: Krieger Publishing Company. Dagg Innis A. (2014). Pregnancy, growth, reproduction and aging. In: Giraffe: Biology, Behaviour and Conservation. Dagg (Editor), Cambridge University Press, p. 135-140. Damen, M. (2009). European studbook for the giraffe. EEP. Rotterdam: Rotterdam Zoo. David
Sheldrick
Wildlife
Trust
(2012a).
Raising
Elephant
Orphans.
Nairobi,
Kenya.
http://www.sheldrickwildlifetrust.org/html/raiseorphan.htm (geconsulteerd 05-10-2013). David Sheldrick Wildlife Trust (2012b). Raising Rhino orphans. http://www.sheldrickwildlifetrust. org/html/ raising_rhinos.html (geconsulteerd 05-10-2013). De Kruif A. (2012). Groei van het jongvee. In: preventive en ziekten bij opfok van jongvee voor de melkveehouderij. Vlaamse overheid, Beleidsdomeinen Landbouw en Visserij, p. 5. de Passillé A.M., Marnet P.-G., Lapierre H., Rushen J. (2008). Effects of twice-daily nursing on milk ejection and milk yield during nursing and milking in dairy cows. Journal of Dairy Science 91, 1416–1422. de Souza J.M.G., Batista R.I.T.P., Melo L.M., de F. Freitas V.J. (2011). Reproductive biotechnologies applied to the conservation of endangered ruminant - past, present and future. Revista Portugesa de cliâncias veterinárias 106 (577-580), 31-38. del Castillo S.M., Bashaw M.J., Patton M.L., Rieches R.R., Bercovitch F.B. (2005). Fecal steroid analysis of female giraffe (Giraffa camelopardalis) reproductive condition and the impact of endocrine status on daily time budgets. General and Comparative Endocrinology 141, 271–281.
49
Dillon J., Bredahl J. (2010). Keeper assisted rearing of a giraffe calf. International Association of Giraffe Care Professionals Conference 2010, Phoenix. p.78. Doizé F., Vaillancourt D., Carabin H., Bélanger D. (1997). Determination of gestational age in sheep and goats using transrectal ultrasonographic measurement of placentomes. Theriogenology 48(3), 449-460. Dumonceaux G.A., Bauman J.E., Camilo G.R. (2006). Evaluation of progesterone levels in feces of captive reticulated giraffe (Giraffa camelopardalis reticulata). Journal of Zoo and Wildlife Medicine 37, 255–261. East R (1998). African Antelope Database Gland, Switzerland and Cambridge, UK: IUCN/SSC Antelope Specialist Group. Fayrer-Hosken R.A., Bertschinger H.J., Kirkpatrick J.F., Grobler D., Lamberski N., Honneyman G., Ulrich T. (1999). Contraceptive potential of the porcine zona pellucida vaccine in the African elephant (loxodonta africana). Theriogenology 52(5), 835–846. Fennessy J., Brenneman R. (2010). Giraffa camelopardalis ssp. rothschildi. In The IUCN red list of threatened
species:
versie
3.1.
2010.
IUCN.
http://www.iucnredlist.org/apps/redlist/
details/174469/0. Fennessy J., Brown D. (2010). Giraffa camelopardalis. In: The IUCN red list of threatened species: versie 3.1. 2010. IUCN. http://www.iucnredlist.org/details/9194/0. Flower F., Weary D. (2001). Effects of early separation on the dairy cow and calf: 2. Separation at 1 day and 2 weeks after birth. Applied Animal Behaviour Science 70, 275–284. Gamble,
J.
(1996a).
Dubbo
Zoo
elephant
handrearing
protocols.
http://www.australasianzookeeping.org/Husbandry%20Manuals/EXOREAR.pdf
Dubbo
Zoo.
(geconsulteerd
05-07-2013). Gamble,
J.
(1996b).
Dubbo
Zoo
rhino
handrearing
protocols.
http://www.australasianzookeeping.org/Husbandry%20Manuals/EXOREAR.pdf
Dubbo
Zoo.
(geconsulteerd
05-07-2013). Gamble,
J.
(1999).
Dubbo
Zoo
giraffe
handrearing
protocols.
Dubbo:
Dubbo
Zoo.
http://www.aszk.org.au/docs/girafferearing.pdf (geconsulteerd 05-07-2013). Gaudiller B., Maccagnan P., Douay G., Vaillant X. (2013). Rearing a giraffe in Zoo Lyon – Kissa‘s case. Giraffid 7(2), 16. Ginther O.J. (2014). How ultrasound technologies have expanded and revolutionized research in reproduction in large animals. Theriogenology 81, 112–125.
50
Giraffe concervation foundation (2013). http://www.giraffeconservation.org/ (geconsulteerd 05-102013). Greed, R.E. (1961a). Composition of the milk of the giraffe. International Zoo Yearbook 2, 106. Greed, R.E. (1961b). Composition of the milk of the black rhinoceros. International Zoo Yearbook 2, 106. Greene, K., Stringfield, C. (2002): Exotic ungulates. In: Hand-rearing wild and domestic mammals. Gage, L. J. (Editor). Blackwell Publishing, Ames, IA, USA. 256–261. Grether G.F., Jacobs D.K., Wayne R.K. (2007). Extensive population genetic structure in the giraffe. BMC Biology 5, 57-70. Griffin P.G., Ginther O.J. (1992). Research applications of ultrasonic imaging in reproductive biology. Journal of animal science 70, 953-972. Grubb P.J. (2005). Artiodactyla. In: Mammal Species of the World: A Taxonomic and Geographic Reference. Wilson D.E., Reeder D.M., Baltimore M.D. (Editors). The Johns Hopkins University Press, p. 637-722. Groves C., Grubb P.J. (2011). Ungulate Taxonomy. The Johns Hopkins University Press, p. 64-70. Grzimek B. (2000). Giraffen. In: Enzyklopädie der Tiere. Band 13. Säugetiere 4. p. 267-274. Hagenbeck, D. (1966). Report on the hand-rearing of an Indian Rhinoceros Rhinoceros unicornis at Hamburg Zoo. International Zoo Yearbook 6(1), p.82–87. Hagenbeck, C.H., 1969. Notes on the artificial rearing of a Great Indian rhinoceros Rhinoceros unicornis at Hamburg Zoo. International Zoo Yearbook 9, 99-101. Hall-Martin A.J., Skinner J.D., Hopkins B.J. (1978). The development of the reproductive organs of the male giraffe, Giraffa camelopardalis. Journal of Reproduction and Fertility 52, 1-7. Hall-Martin A.J., Skinner J.D., Smith A. (1977). Observations on lactation and milk composition of the giraffe giraffe camelopardalis. South African Journal of Wildlife Research 7(2), 67-71. Hammon H.M., Blum J.W. (1998). Metabolic and endocrine traits of neonatal calves are influenced by feeding colostrum for different durations or only milk replacer. Journal of Nutrition 128(3), 624-32. Hassanin A., Ropiquet A., Gourmand A.L., Chardonnet B, Rigoulet J. (2007) Mitochondrial DNA variability in Giraffa camelopardalis: consequences for taxonomy, phylogeography and conservation of giraffes in West and central Africa. Comptes Rendus Biologies 330, 265–274.
51
Hildebrandt T.B., Brown J.L., Hermes R., Göritz F. (2003). Ultrasound for analysis of reproductive function in wildlife species. In: Reproductive Science and Integrated Conservation. W. V. Holt (editor), Zoological society of London, p. 166-169. Hildebrandt T.B., Hermes R., Jewgenow K., Göritz F. (2000). Ultrasonography as an important tool for the development and application of reproductive technologies in non-domestic species. Theriogenology 53, 73–84. Hradecký P., Mossman H.W., Stott G.G. (1988). Comparative development of ruminant placentomes. Theriogenology 29(3), 715–729. ISIS. International Species Information System, ISIS. (2002).. Hematology and blood chemistry referece
Ranges.
(International
http://www2.isis.org/support/MEDARKS/Pages/
Reference%20Ranges.aspx (geconsulteerd op 4 april 2014). IUCN (2013). Rode lijst van bedreigde diersoorten. http://www.iucnredlist.org (geconsulteerd op 0510-2013). Jolly L. (2003): Giraffe husbandry manual. Australia: ARAZPA. http://www.aszk.org.au/docs/giraffe (geconsulteerd op 11-09-2013). Kähn W. (1992). Ultrasonography as a diagnostic tool in female reproduction. Animal Reproduction Science 28, 1-10. Kayanja F.I.B., Blankenship L.H. (1973). The ovary of the giraffe, giraffa camelopardalis. Journal of Reproduction and fertility 34, 305-313. Kehoe S.I., Jayarao B.M., Heinrichs A.J. (2007). A Survey of Bovine Colostrum Composition and Colostrum Management Practices on Pennsylvania Dairy Farms. Journal of Dairy Science 90(9), 4108–4116. Khadri S.S.M.S., Valandikar S.C. (2002): Hand rearing of giraffe calves at Sri Chamarajendra Zoological Gardens, Mysore. Indian Forester 128, 1153–1158. Kingdon J. (1997). The Kingdon Field Guide to African Mammals. San Diego, CA: Academic Press;. Kock M.D., Burroughs R. (2012; editors). Giraffe. In: Chemical and physical restraint of wild animals. A training and field manual for African species (2e editie). International Wildlife Veterinary Services (Africa). p.160-162. Korhonen H., Marnila P., Gill H.S (2000). Milk immunoglobulins and complement factors. British Journal of Nutrition 84(1), p.75-80.
52
Kreag K.K. (1966). Hand-rearing of a black rhinoceros Diceros bicornis at Detroit Zoo. International Zoo Yearbook 6, 87-88. Kristal M.B., Noonan M. (1978). Perinatal maternal and neonatal behaviour in the captive reticulated giraffe. South African Journal of Zoology 14, 103-107. Lasley B.L., Loskutoff N.M., Anderson G.B. (1994). The limitation of conventional breeding programs and the need and promise of assisted reproduction in nondomestic species. Theriogenology 41(1), 119–132. Larson B.L., Heary J.R., Devery J.E. (1980). Immunoglobulin Production and Transport in the Mammary Gland. Journal of Dairy Science 63, 665-671. Lueders I., Niemuller C., Pootoolal J., Rich P., Gray C., Streich W.J., Hildebrandt T.B. (2009). Sonomorphology of the reproductive tract in male and pregnant and non-pregnant female Rothschild‘s giraffes (Giraffa camelopardalis rothschildi). Theriogenology 72, 23–31. Lueders I., Hildebrandt T.B., Pootoopal J., Rich P., Gray C., Niemuller C. (2009b). Ovarian ultrasonography correlated with fecal progestins and estradiol during the estrous cycle and early pregnancy in giraffes (Giraffa camelopardalis rothschildi). Biology of Reproduction 81, 989–995. Loskutoff N.M., Walker L., Ott-Joslin J.E., Raphael B.L., Lasley B.L. (1986). Urinary steroid evaluations to monitor ovarian function in exotic ungulates: II. Comparison between the giraffe (Giraffa camelopardalis) and the okapi (Okapia johnstoni). Zoo Biology 5, 331–338. Manansang J. (2004). Hand Rearing Sumatran Elephant (Elephas Maximus Sumatrensis) At Taman Safari Indonesia (Tsi). South East Zoo Association 13th Annual Conference, 3-6 September 2004 in Hong Kong. Martin, L. (2013). Africa‘s giraffe giraffa camelopardalis – a conservation guide. Africa Conservation Foundation. Martinez R. (2010). Increasing The Medical Options: Giraffe Training. The International Association of Giraffe Care Professionals. Conference 2010 Phoenix, Arizona. Miller M., Coville B., Abou-Madi N., Olsen J. (1999). Comparison of in vitro Tests for Evaluation of Passive Transfer of Immunoglobulins in Giraffe (Giraffa camelopardalis). Journal of Zoo and Wildlife Medicine 30(1), 85-93. Milliken T., Emslie R.H.,Talukdar B. (2009). African and Asian Rhinoceroses – Status, Conservation and Trade. CoP15 Doc. 45.1
53
Muller Z., Fennessy J. (2011). Ecology and conservation of the Endangered Rothschild‘s giraffe Giraffe camelopardalis rothschildi in Kenya. People‘s Trust for Endangered Species Completion Report. http://www.ptes.org/files/1637_kenya-_rothschilds_giraffes_final_report.pdf. Nadimir M. (2013). Giraffe training program in Bellewaerde Park, Belgium. Giraffa 7(1),16-17. O‘Neill,
T.
(2009).
Spot
Check
–
Giraffe
species.
National
geografic.
http://www.giraffeconservation.org/media.php?&offset=6 (geconsulteerd op 05-10-2013). Opsomer G. (2012). Groei van het jongvee. In: preventie en ziekten bij opfok van jongvee voor de melkveehouderij. Vlaamse overheid, Beleidsdomeinen Landbouw en Visserij, p. 4. Palladino R.A., Buckley F., Prendiville R., Murphy J.J., Callan J., Kenny D.A. (2010). A comparison between Holstein-Friesian and Jersey dairy cows and their F1 hybrid on milk fatty acid composition under grazing conditions. Journal of Dairy Science 93(5), 2176–2184. Park Y.W., Haenlein G. F.W. (2006). Overview of Milk of Non-Bovine Mammals. In: Handbook of Milk of Non-Bovine Mammals. Blackwell Publishing, Iowa, USA, p. 6. Park Y.W., Juárez M., Ramos M., Haenlein G.F.W. (2006). Physico-chemical characteristics of goat and sheep milk. Small ruminant research 68, 88-113. Pellew R. A. (1983). The giraffe and its food resource in the Serengeti II. Response of the giraffe population to changes in the food supply. African Journal of Ecology 21(4), 269–283. Pellew R. A. (1988). Giraffen. In: Die Welt der Tiere. Forbes P., Mac Keith B., McCready S., Peberdy R. (editors). Verlagsgruppe Bertelsmann, GmBH, Gütersloh, Duitsland, p. 512-519. Petzinger C., Murtough K., Power M.L. (2013). Milk composition of the reticulated giraffe (Giraffa camelopardalis reticulata). In Ward A., Coslik A., Mahan K., Treiber K., Reppert A., Maslanka M., Eds. Proceedings of the Tenth Conference on Zoo and Wildlife Nutrition, AZA Nutrition Advisory Group, Salt Lake City, UT. Pootoolal J.M., Rich P.J., Lueders I., Niemuller C.A. (2010). The International Association of Giraffe Care Professionals. Conference 2010 Phoenix, Arizona. Reason R. (2000). Reproductive parameters in female giraffe (Giraffa camelopardalis) at the BrookWeld Zoo. Animal Keepers Forum 27,120–123 (geciteerd in: Bercovitch, 2004). Reef V.B., Vaala W.E., Worth L.T., Spencer P.L., Hammett B. (1996). Ultrasonographic evaluation of the fetus and intrauterine environment in healthy mares during late gestation. Veterinary Radiology & Ultrasound 36, 533–41.
54
Rietkerk F.F., Hiddingh H., van Dijk S. (1993). Hand-rearing an Asian elephant Elephas maximus at the Noorder Zoo, Emmen. International Zoo Yearbook 32, 244-252. Ringler J.E., Lawrence L.M. (2008). Comparison of Thoroughbred Growth Data to Body Weights Predicted by the NRC. Journal of Equine Veterinary Science 28(2), 97-101. Robbins C. (1983). II. Mammals In: Wildlife Feeding and Nutrition. Robbins (Editor), Elsevier, p.14. Roth B.A., Barth K., Gygax L., Hillmann E. (2009). Influence of artificial vs. mother-bonded rearing on sucking behaviour, health and weight gain in calves. Applied Animal Behaviour Science 119, (3– 4) 143–150. Sammin D., Markey B., Bassett H., Buxton D. (2009). The ovine placenta and placentitis—A review. Veterinary Microbiology 135 (1–2), 90–97. Savoy J. C. (1966): Breeding and handrearing of the giraffe Giraffa camelopardalis at Columbus Zoo. International Zoo Yearbook 6, 202–204. Schmidt D.A., Barbiers R.B., Ellersieck M.R., Ball R.L., Koutsos E.A., Griffin M.E., Grobler D., Citino S.B., Bush M. (2011). Serum chemistry comparisons between captive and free-ranging giraffes (Giraffa camelopardalis). Journal of Zoo and Wildlife Medicine 42(1), 33-39. Senger P.L. (2012). Reproductive cyclicity - The follicular fase. In: Pathways to pregnancy & parturition (derde editie). Current conceptions, Inc., Redmond. p.160-173. Skinner J.D., Hall-Martin A.J.(1975). A note on foetal growth and development in the giraffe (Giraffa camelopardalis giraffa). Journal of Zoology 177, 73–76. Suraud J.P. (2008). Giraffes of Niger, 2007 census and perspect ives. Giraffa 2 (1), 4-7Vahala J., Vondra Z., Kober M., Petrzilek P. (1995). Hand-feeding a Black rhinoceros calf Diceros bicornis at Dvur Kralove Zoo. International Zoo Yearbook 34, 211-217. Vogelnest L., Ralph H.K. (1997). Chemical immobilisation of giraffe to facilitate short procedures. Australian veterinary journal 75 (3), 180-182. Wagner D.C., Edwards M.S., (2002). Hand-rearing black and white rhinoceroses: a comparison. In: Proceedings of the [second] Rhino Keepers' Workshop 2001. Aubery L., Kennedy,J., Gaffney, M., Patton L., Slobig C., Mehrdadfar F., Zoological Society of San Diego, pp. 18-27. Wallach J.D. (1969). Hand-rearing and observation of a White rhinoceros Diceros S. sinus. International Zoo Yearbook 9, 103-104.
55
Webb T. D. (2008): Hand-rearing a giraffe (Giraffa camelopardis reticulata) at Miami metrozoo. Giraffa 2(1), 15–17. Whyte I., van Aarde R., Pimm S.L. (1998). Managing the elephants of Kruger National Park. Animal Conservation 1(2), 77-83. Wilsher S., F Stansfield F., Greenwood R.E.S., Trethowan P.D., Anderson R.A., Wooding F.B.W., Allen W.R. (2013). Ovarian and placental morphology and endocrine functions in the pregnant giraffe (Giraffa camelopardalis). Reproduction 145, 541–554. World Association of Zoos and Aquariums (2014). http://www.waza.org/en/zoo/pick-a-picture/giraffacamelopardalis (geconsulteerd op 23 feb. 2014). Zellmer G. (1961): Hand-rearing of giraffe at Bristol Zoo. International Zoo Yearbook 2, 90–93.
PERSOONLIJKE COMMUNICATIE Casares Miguel, Veterinarian at Valencia Biopark, Spain (2014). Fennessy Stephanie, Giraffe Conservation Foundation (2013). Goatcher Sara, Education & research coordinator at Africa Alive! & Banham Zoo, Suffolk, UK (2013; 2014). Hersch Romina, Leizig Zoo, Germany (2014). Huang Paul, Primary giraffe keeper at Albuquerque Biopark, Albuquerque, New Mexico, US (2013). Sideras Lina, David Sheldrick Wildlife Trust, Nairobi, Kenia (2013). Van Sluys Monique, Coordinator at Taronga Conservation Society Australia (2014). Webb Terry, Curator of Mammals at Miami Metro Zoo (2014).
56
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: Het voedingsschema van Abi (Albuquerque Biopark). Leeftijd
L/beurt
# Voederbeurten
Tijdschema
Totale hoeveelheid
1d
0.64L 0.82L
2x
8u30 –16u30
1.64L
2-3d
1.0L
4d 5d 6 – 11d 12d– 19d 20 – 25d 26 – 33d 34d– 6w
1.0L 1.5L 2.1L 2.4L 2.46L 2.7L 2.7L 3.0L* 2.7L 3.2L* 3.2L
6w – 6ma 6ma
2.0L
4x
8u30 – 11u00 – 13u30 – 16u30
4.0L 6.0L 8.4L 9.6L 9.84L 10.8L 11.4L
Samenstelling 640ml rundercolostrum 800ml rundermelk + 20ml natriumbicarbonaat + 2TL probiotisch poeder Rundermelk +1TL probiotisch poeder + 1ml multivit. supplement + 1ml Vit.E Rundermelk +1TL probiotisch poeder (elke voeding) + 1ml multivit. supplement (8u30 + 16u30)+ 1ml Vit.E (8u30)
11.8L 3x
11u00 – 13u30 – 16u30
9.6L
Toename van de opname van vast voedsel
* 8u30 en 16u30 voeding
BIJLAGE 2: Het voedingsschema van Zuri (Africa Alive). De hoeveelheden per beurt en dag verschilden sterk, zodat het weergegeven schema vereenvoudigd is en enkel een benadering van het werkelijke schema. Leeftijd (dagen)
L/beurt
# voederbeurten
0
2L; 1 L
2
3u – 4u30
1
2.75 L
1
15u
2 L; 0.1 L 2L ad lib. (0.3- 3.6L, meestal 1-2 L) ad lib. (1,5-3 L) ad lib. (meestal 34 L)
3 1 4
8u – 12u – 16u 16u 8-9u – 12u – 16u – 21u
3
9u – 13u – 17u 9u – 13u – 16u 9u – 16u
2 3 4-25
26-52 53-83 84-243
2
Tijdschema
Totale hoeveelheid 3L 2.75 L 4.1 L 2L gem. ± 6 L
Opmerking Rundercolostrum + pakje Lectade rehydratatie poeder via sonde Gold top milk (melk van Jersey en Guernsey runderen) via sonde Sondevoeding Sondevoeding Flesvoeding (Dag 4 en 5: nog moeilijk drinken) D14: opname bladeren
5-9 L 6-8 L
Spenen
57
BIJLAGE 3: Het voedingsschema van Zuberi (Bellewaerde Park). Leeftijd
L/beurt
# Voederbeurten
1-3 d
0.5L
9
4-7 d
0,5 L
7
8 – 10 d
0,6 L
6
11-22 d
0,9 L
5
23 d – 4 ma
1,1
4
4 – 8,5 ma 8,5 – 9 ma
1,5 1,5
3 2
Tijdschema
Totale hoeveelheid
6u – 8u –10u30 – 13u30 – 16u30 – 20u – 23u – 00u30 – 3u 7u – 9u30 – 11u30 – 15u – 18u – 23u – 4u 7u – 9u30 – 11u30 – 15u – 18u – 4u 6u – 9u – 12u – 15u – 19u 7u – 10u30 – 14u30 – 17u 8u30 – 12u30 – 17u 8u – 16u
4.5 L
Samenstelling e
Colostrum (1 voederbeurt) Holstein melk
3,5 L 3,6 L 4,5 L 4,4 L 4,5 L 3L
58