Nieuwsbrief
FO
PEM vzw
tweemaandelijks tijdschrift nummer 3 - achtste jaargang - maart 2002 Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen
Inclusief én pluralistisch onderwijs: omgaan met verschillen “Veel kinderen met leerproblemen die buitengewoon onderwijs volgen kunnen, mits de nodige begeleiding, naar een school voor gewoon onderwijs” zo is de mening van voorstanders van inclusief onderwijs. Velen die reeds jaren begaan zijn met het buitengewoon onderwijs – ouders, leraars en directies – zijn daar niet van overtuigd.
Tenslotte kunnen we trots de verhuis aankondigen van Klimop te Brugge, één van de pioniers van het Freinetonderwijs in Vlaanderen. Na vele omzwervingen heeft Klimop een eigen stek gevonden in het kasteel Macieberg te Oostkamp. Jan Van Damme Voorzitter FOPEM
In deze nieuwsbrief getuigen twee scholen, De Buurt in Gent en ’t Speelscholeke in Deurne, dat kinderen met een handicap op een volwaardige manier kunnen deelnemen aan het klas- en schoolgebeuren. Maar de middelen die de overheid vrijmaakt voor de begeleiding van kinderen met een handicap in het gewoon onderwijs zijn zeer beperkt. Toch tonen studies aan dat de pedagogische werking van methodescholen nauw aansluit bij de principes van inclusief onderwijs. Vele methodescholen zijn namelijk vaardig in het omgaan met de verschillen tussen de kinderen.
Wat vind je in deze nieuwsbrief? Inclusief én pluralistisch onderwijs: omgaan met verschillen................................ Dossier Hoe buitengewoon is gewoon onderwijs?....... Torre in De Buurt............................................. Kinderen met een handicap in ‘t Speelscholeke.......................................... Recente lectuur over buitengewoon onderwijs en inclusief onderwijs................. Buitengewoon onderwijs en hulpverlening voor kinderen met een handicap................ Actueel FOPEM-scholen en pluralisme in het vrij onderwijs......................................... Heeft de nieuwe wet op de v.z.w.’s gevolgen voor de FOPEM-scholen?.......... Voor u geplukt Uit “Het Levensblad” van De Levensboom.......................................... Navorming De axenroos en het dagboek........................... Tegenstellingen................................................ Freinetonderwijs, wat heb je vandaag op school geleerd?....................................... Planning van de navorming...............................
Dit omgaan met verschillen maakt voor onze scholen tevens de kern uit van het pluralistisch onderwijs dat in onze scholen gestalte krijgt. Het respecteren van en bewust reflecteren op uiteenlopende levensbeschouwingen behoort tot de pedagogische projecten van FOPEM-scholen. Om dit “model van pluralisme in het vrij onderwijs” te verduidelijken vind je in de deze nieuwsbrief een lezersbrief van FOPEM. Wij durven hopen dat onze stem een waardevolle bijdrage kan leveren tot het debat over pluralisme in het onderwijs. 1
1 2 4 6 8 9 10 11 13 14 15 16 16
Dossier FO
PEM vzw
Hoe buitengewoon is gewoon onderwijs? Een gesprek met Pol Ghesquière
Over inclusief onderwijs, de samenwerking tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs, de types in het buitengewoon onderwijs is reeds veel geschreven en nagedacht. Een deskundige op dit terrein is Pol Ghesquière, professor in de orthopedagogiek aan de Katholieke Universiteit Leuven. De nieuwsbrief sprak met hem.
om hun kinderen te laten school lopen in een basisschool voor buitengewoon onderwijs van type 8. Een andere reden om de functie van taakleerkracht te herwaarderen blijkt uit de studie waar we de relatie hebben onderzocht tussen de “zorgverbredende” werking van een school en de uitstroom naar het buitengewoon onderwijs. Hieruit blijkt dat deze uitstroom het laagst is in scholen waar niet alleen preventief maar ook curatief gewerkt wordt. Ik vind dus dat we geen principiële bezwaren moeten hebben tegen een individuele beperkte leerhulp voor kinderen die daar nood aan hebben. Dit betekent niet dat de taakleerkracht zich moet beperken tot het bieden van deze individuele leerhulp. Ik pleit voor een continuüm aan hulpverlening afgestemd op de concrete ondersteuningsbehoeften in de school. Een taakleerkracht en een aanpassingsklas kunnen daar een deel van zijn. Omdat het aantal kinderen in een speelleerklas in type 8 en het aantal zittenblijvers in het gewoon basisonderwijs spectaculair stijgt, ben ik voorstander van een brede waaier aan leertrajecten voor kinderen tussen 5 en 8 jaar. Die leertrajecten zijn dan niet meer gebonden aan een leerstofjaarklassensysteem omdat de individuele ontwikkeling van jonge kinderen zeer uiteenlopend evolueert.
Nieuwsbrief: In het rapport ‘Knelpunten in de typologie van het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen’ houdt u een pleidooi voor de herwaardering van de taakleerkracht. Wat is dan de functie van deze taakleerkracht ? Pol Ghesquière: De functie van de taakleerkracht in het basisonderwijs is omstreden. Onder druk van de inclusie-gedachte zijn vele onderzoekers ervan overtuigd dat de extra ondersteuning van het kind met leerproblemen in de klas moet gebeuren. Maar ik vraag me af of dit voor alle kinderen opgaat. Ik denk dan aan kinderen met specifieke leerstoornissen die een uitval hebben voor bijvoorbeeld lezen, rekenen of schrijven. Alhoewel ik ervan overtuigd ben dat het apart zetten van kinderen voor een individuele remediëring zoveel mogelijk moet vermeden worden, merken we dat zeer vele ouders buiten de school - en dus na de schooluren - op zoek gaan naar individuele leerhulp voor hun kind.
Nieuwsbrief: Uit de studie van de Vlaamse Onderwijsraad ‘Inclusief onderwijs als innovatieproces’ blijkt dat leerkrachten het behalen van de eindtermen als een struikelblok zien voor het realiseren van inclusief onderwijs in hun school. Toch zijn recent de ontwikkelingsdoelen goedgekeurd van het type 8 van het buitengewoon onderwijs. Moeten die ontwikkelingsdoelen niet opgenomen worden in de eindtermen voor het gewoon basisonderwijs?
We stellen vast dat deze vraag jaarlijks toeneemt en dat we gerust kunnen spreken van een wildgroei van private logopedische, pyschomotorische en andere soorten hulpverlening voor kinderen met leerproblemen. Vanuit sociaal oogpunt is deze evolutie niet wenselijk omdat ouders voor deze buitenschoolse ondersteuning moeten betalen. Bovendien vrees ik dat de kwaliteit van deze hulpverlening bij wijlen ondermaats is omdat er geen enkele controle is. Zo toont een studie uit 1992 aan dat ruim 70% van deze diensten zich baseren op theorieën en praktijken die reeds lang achterhaald zijn. Als ik merk dat kinderen twee maal per week voor telkens 20 minuten een behandeling krijgen van een logopedist, dan vraag ik me af of dit niet beter in de school opgevangen kan worden. Zo melden ouders ons dat de nood aan individuele leerhulp vaak een doorslaggevende factor is
Pol Ghesquière: Daar volg ik u volledig. Ik vind dat we eens goed moeten nadenken over de draagwijdte van de eindtermen. Zo zijn er scholen die de eindtermen als een guillotine zien. Ze sturen namelijk kinderen met leerproblemen door naar het buitengewoon onderwijs omdat ze vrezen dat ze anders de eindtermen niet zullen behalen. Dan heeft het niet veel zin om inclusief onderwijs of geïntegreerd onderwijs te realiseren. Weliswaar bevestigen inspectieleden mij dat deze overtuiging een misvatting is, maar toch zien vele leerkrachten de eindtermen als een
2
Dossier - maart 2002 hindernis om kinderen met een handicap in hun klas op te nemen. De overheid moet ervoor zorgen dat die verkeerde perceptie bij leerkrachten rechtgezet wordt. Deze rechtzetting is noodzakelijk omdat de toenemende doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs voor een deel te wijten is aan deze verkeerde perceptie.
Deze extra lestijden zouden dan toegekend worden aan een school zodat het kind met leerproblemen met dit extra pakket aan lestijden geen beroep moet doen op individuele hulpverlening buiten de school. Ik pleit dus voor een half “rugzakje”: per school is er dan een voldoende ruim basispakket aan lestijden en daarnaast is er op basis van duidelijk aantoonbare specifieke onderwijsbehoeften een bijkomend pakket, ongeacht de onderwijsvorm (gewoon of buitengewoon onderwijs). Maar hou er wel rekening mee dat ik niet verantwoordelijk ben om zo’n systeem in regels en wetten vast te leggen. Zo zal een behoeftenattestering moeten voldoen aan allerlei procedures en regels. En dat is allesbehalve een makkelijke opdracht.
Nieuwsbrief: In de discussietekst van minister Vanderpoorten ‘Maatwerk in samenspraak’ wordt onrechtstreeks verwezen naar een leerlingengebonden budget1. In uw rapport ‘Knelpunten in de typologie van het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen’ wijst u naar de nadelen van deze vorm van financiering. Eén van deze nadelen is dat vooral ouders uit de hogere sociale milieus beroep doen op dit systeem. Hoe kan je als overheid vermijden dat deze persoonsgebonden financiering vooral ten voordele is van kinderen met hoogopgeleide ouders?
Nieuwsbrief: Een aantal praktijkstudies toont aan dat de werking van een Freinetschool en een leefschool nauw aansluit bij het ideeëngoed van het inclusief onderwijs, waar men ook vertrekt van de individuele leerling die erkend moet worden met al zijn verschillen. Er wordt tevens gewezen op de noodzaak aan een mentaliteitswijziging om inclusief onderwijs te realiseren. Kan dit wel, als we zien dat niet alleen het onderwijs met al zijn onderwijsvormen (ASO, TSO, BSO en BuSO) maar ook de samenleving helemaal niet gericht is op inclusie?
Pol Ghesquière: Cor Meijer, een onderzoeker van de universiteit van Groningen, onderzocht in 17 Europese landen de financiering van het buitengewoon onderwijs en de invloed ervan op de integratie van leerlingen met een handicap in het gewoon onderwijs. Eén van de kritieken in deze studie op de “rugzakfinanciering” is het aanzuigend effect; als er voor een bepaalde problematiek extra financiering wordt voorzien, zijn er dan ook meer mensen die er gebruik van maken. In Nederland is men trouwens grotendeels teruggekeerd van een systeem van een leerlinggebonden financiering voor kinderen met speciale onderwijsbehoeften.
Pol Ghesquière: Dit is de vraag van de kip en het ei: volgt de school de maatschappij of de maatschappij de school? Ik vind dat de school op een bepaald moment voor iets moet gaan. Er wordt internationaal gezien een pleidooi gehouden voor inclusie. De waardevolle ideeën van dit pleidooi moeten we nastreven en een maatschappelijke discussie daarover moet van start gaan. Je kan niet blijven wachten tot de tijd rijp is; zo werkt dat niet.
Wat de bevoordeliging van hoger opgeleide ouders betreft, merken we dat deze ouders meer beroep doen op extra ondersteuning dan ouders die niet zo hoog geschoold zijn, ongeacht de vorm van financiering van de scholen. Ik vind wel dat de overheid moet vermijden dat kinideren van kansarme ouders bijkomend gediscrimineerd worden door een “rugzakfinanciering”. Dit kan door deze kinderen een surplus te geven zoals de minister van plan is in het komende gelijke kansendecreet.
Zo wordt in de lerarenopleiding de vraag gesteld: “Kunnen we ooit inclusief onderwijs implementeren als personen met een handicap geen leerkracht kunnen worden?”. Een persoon met een fysieke handicap werd geweigerd voor een lerarenopleiding omdat het tot de basiscompetenties van een onderwijzer behoort om ook lichamelijke opvoeding te geven aan de kinderen. Maar in de meeste scholen behoort lichamelijke opvoeding tot de opdracht van een aparte leerkracht. Deze hogeschool zocht dus naar een argument om aan deze persoon met een handicap de toegang te weigeren tot de lerarenopleiding. Toch denk ik dat het onderwijs op dat vlak een voortrekkersrol kan spelen. Ik vind dat de overheid scholen die de inclusie en de gelijke kansen goed realiseren mag bevoordeligen ten opzichte van scholen die dat niet doen.
Een andere manier om een discriminatie tegen te gaan is het voorzien van een voldoende ruim basispakket aan omkadering voor alle scholen van het gewoon én het buitengewoon onderwijs. Maar als blijkt dat er in een school kinderen zijn met specifieke onderwijsbehoeften dan heeft deze school op basis van een behoeftenattestering voor één of meerdere kinderen recht op extra lestijden. Dit surplus aan lestijden zou de school dan wel moeten verantwoorden aan de hand van een individueel handelingsplan van het kind met leerproblemen en/of het schoolwerkplan van de school.
Nieuwsbrief: Dank je voor dit gesprek.
Interview afgenomen door Kris Denys
1
Een toepassing van een leerlinggebonden budget is het “rugzakje”. Elke leerling draagt dan een rugzakje met een bepaald budget of een aantal lestijden. Hoe groter de onderwijsbehoeften van de leerling, hoe groter het rugzakje. Deze onderwijsbehoeften worden dan bepaald door een aantal criteria zoals leerachterstand, handicap, kansarmoede, kennis van de onderwijstaal, ….
3
Dossier - maart 2002
Torre in De Buurt
Een gesprek met de mama en de kleuterleider van Torre Torre is een kleuter van drie en heeft een ernstige mentale en motorische ontwikkelingsstoornis. Sinds begin dit schooljaar gaat hij naar de peutergroep in De Buurt, de projectschool in Gent. Torre brabbelt veel en is op de aandacht van de andere kleuters van de klas gesteld. De nieuwsbrief sprak met Heleen en Bart, de mama en de kleuterleider van Torre. Edith, de assistent in de klas kon er niet bij zijn.
Nieuwsbrief: Hoe werd de komst van Torre toegelicht aan het team en de ouders van de andere kinderen? Bart: Het was ook voor mij een beetje een experiment en ik ben ook niet speciaal boeken beginnen lezen over kinderen met een handicap in een gewone school. De ouders werden op voorhand ingelicht tijdens een leefgroepavond. Maar eigenlijk hadden we met het team reeds beslist om Torre in de school toe te laten zonder rekening te houden met de goedkeuring van de ouders. In het begin vroegen ouders zich af of Torre niet te veel aandacht zou opeisen ten nadele van hun eigen kinderen. Maar elke leefgroepavond bespreken we de extra-begeleiding door Edith, de reacties van de peuters, het gedrag van Torre, ... We vinden dit belangrijk om ervoor te zorgen dat de zorg voor Torre door alle ouders van de klas gedragen wordt.
Nieuwsbrief: Heleen, waarom hebben jullie ervoor gekozen om Torre in De Buurt school te laten lopen? Heleen: Wij vroegen ons af welk onderwijs voor Torre het meest zinvol zou zijn en voor ons het meest haalbaar. En we hebben voor De Buurt gekozen omwille van een aantal redenen. Ten eerste heeft Torre twee oudere zussen in de school. Een alternatief voor De Buurt was een school voor buitengewoon onderwijs. Maar het probleem was het vervoer naar die school omdat er geen leerlingenvervoer is tot bij ons thuis. Het spelmateriaal dat er in die school was, is ook voorhanden in de speel-o-theek. Bovendien bleek dat we de therapeute van Torre konden vergoeden met het Persoonlijk Assistentiebudget (PAB)2. Deze therapie gebeurt thuis zodat de noodzaak aan een therapeutische behandeling in een school voor buitengewoon onderwijs wegvalt. En we hebben natuurlijk het voordeel dat Torre welkom was in De Buurt. Een andere mogelijkheid was de GONbegeleiding vanuit een school voor buitengewoon onderwijs maar dit moest speciaal aangevraagd worden door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. En deze begeleiding is beperkt tot twee uren per week, terwijl Edith, die vergoed wordt door het PAB, nu vier uur per week in de klas ondersteuning biedt.
Torre in De Buurt Nieuwsbrief: Hoe reageerden de andere kleuters van de klas op de komst van Torre? Bart: Ik merk dat andere kleuters van de klas over hun zusje of een vriendje met een handicap spontaan beginnen te vertellen. Ik merk ook dat ze bij Torre veel rustiger worden; er is een tedere band tussen sommige kleuters en Torre. Eigenlijk is Torre voor de andere kinderen niet echt ‘abnormaal’, hij is gewoon een kind van de groep. Toch is er in de klas aangepast speelgoed en een speciaal ingericht hoekje voor Torre. Ik vind dat er een goede balans is gevonden tussen Torre en de andere kleuters. Voor de komst van Torre heb ik de kinderen niet verteld over gehandicapt zijn. Ik heb daar wel over verteld toen de kleuters daar om vroegen. Maar het komt er op neer dat Torre gewoon een kindje tussen de andere kinderen is.
Bart: Die ondersteuning in de klas is beperkt tot vier uur per week omdat ik vrees dat het anders te druk zou zijn in onze kleine klasruimte. Edith gaat ook mee op uitstap of begeleidt de groep naar de zwemles.
2
Het Persoonlijk Assistentiebudget (PAB) wordt toegekend aan personen met een handicap die assistentie nodig hebben en ervoor kiezen om thuis zelf deze assistentie te organiseren. Met het PAB vergoedt de persoon met een handicap, of zijn ouders, de hulpverleners die helpen bij het huishouden, dagbestedingen, verplaatsingen, ...
4
Dossier - maart 2002 het totale klasgebeuren. Daarnaast kunnen we nog op vier assistenten rekenen die therapie geven, Torre ’s middags naar huis brengen, één keer per week babysitten, met Torre spelen en hem verzorgen, ... Deze assistenten hebben we nodig omdat Torre door zijn handicap steeds hulpbehoevend zal zijn en als ouder is het moeilijk om Torre voortdurend op te vangen.
Nieuwsbrief: Hoe werd het team van begeleiders voorbereid op de komst van Torre? Bart: Uiteraard hebben we dit in het team besproken en ook beslist dat Torre welkom was in de Buurt. Maar we evalueren regelmatig de integratie van Torre in de klas en in de school. Dit sluit niet uit dat we op langere termijn misschien niet meer kunnen voldoen aan de behoeften van Torre. Zo zal de overschakeling naar een volgende leefgroep niet eenvoudig zijn omdat die klas op de eerste verdieping is gelegen, en voorlopig is er nog geen lift in de school. Wanneer nieuwe ouders hun kind in de school komen inschrijven, dan melden we dat er kindje met een handicap in de kleuterklas is. Maar als team hebben we er nog niet over nagedacht wat we zullen doen wanneer er nog ouders zich komen aanmelden om hun kind met een handicap in te schrijven in de school.
Nieuwsbrief: Wat verwacht je van het verdere verblijf van Torre in De Buurt? Heleen: Op de eerste plaats willen we dat hij gelukkig is in de klas en in de school. Maar we beseffen ten volle dat er misschien een moment komt dat het toch beter is dat voor hem of De Buurt Torre naar een school voor buitengewoon onderwijs gaat. Nieuwsbrief: Heleen en Bart, dank je voor dit gesprek en de dampende koffie.
Nieuwsbrief: Heleen, jullie maken gebruik van een Persoonlijk Assistentiebudget (PAB). Welke assistentie is er dan voor Torre?
Interview afgenomen door Ann Lust en Kris Denys
Heleen: Met het PAB kunnen we een aantal assistenten vergoeden. Edith kent Torre reeds van bij zijn geboorte en biedt vier uur per week ondersteuning in de klas. Dit wil niet zeggen dat zij een speciale juf is voor Torre. Edith betrekt zo veel mogelijk Torre bij
Torre in De Buurt 5
Dossier - maart 2002
Kinderen met een handicap in ’t Speelscholeke Een gesprek met Karin Clement
’t Speelscholeke is een ervaringsgerichte basisschool in Deurne. Van bij de start van de school coördineert Karin Clement de begeleiding van de kinderen met leermoeilijkheden. Dit heeft de school heel wat vaardigheden bijgebracht om om te gaan met verschillen tussen de kinderen. De nieuwsbrief had een gesprek met Karin Clement.
berekenen van een vrachtwagen, dan zal het kind met een handicap de kleuren van deze vrachtwagen benoemen of de dozen tellen die de vrachtwagen vervoert. Uiteraard vraagt deze aanpassing van de leerkracht veel inventiviteit en souplesse om op het moment zelf nieuwe opdrachten te bedenken. In de namiddag nemen alle kinderen deel aan het projectwerk. We merken dat er hier een spontane samenwerking is tussen kinderen met leerproblemen en kinderen zonder leerproblemen. Kinderen met een handicap worden niet betutteld. Wellicht is dit te wijten aan het feit dat deze kinderen reeds van in de kleuterklas school lopen in ’t Speelscholeke.
Nieuwsbrief: Karin, hoe is ’t Speelscholeke er toe gekomen om ook kinderen met leerproblemen en kinderen met een handicap op te nemen in de school?
Nieuwsbrief: In de school bied je ondersteuning aan de leerkrachten en aan de kinderen met leerproblemen. Wat houdt deze functie precies in?
Karin Clement: Van bij de start van de school in 1984 stond in het pedagogisch project ingeschreven dat kinderen met een handicap niet doorverwezen zouden worden naar een school van het buitengewoon onderwijs. Maar op vraag van de ouders hebben twee kinderen de overstap gemaakt naar het buitengewoon onderwijs. Eén kind met het syndroom van Down is van de 3de kleuterklas tot aan het 5de leerjaar op school gebleven. Het verschil in interesses voor spel, hobby’s en leren met de andere kinderen van de klas bleek te groot te zijn. Maar voor vele ouders is deze overstap naar het buitengewoon onderwijs een moeilijke beslissing omdat ze dit alternatief niet beter vinden dan ’t Speelscholeke. Met andere woorden, ze vinden het jammer dat er geen ervaringsgerichte school voor buitengewoon onderwijs is.
Karin Clement: Twee voormiddagen per week ben ik op school. De ondersteuning die ik er bied kan verschillende vormen aannemen maar het komt erop neer dat het systeem van begeleiding wordt afgestemd op de behoeften van de kinderen met een leerprobleem of een handicap, de leerkrachten én de kinderen zonder leerproblemen. Zo begeleid ik een kind met het syndroom van Down in de klas zelf. Andere kinderen daarentegen met minder leerachterstand neem ik apart in een klein groepje buiten de klas. In één klas zijn er een aantal kinderen die nood hebben aan extra individuele begeleiding. Het gaat hier om kinderen met dyslexie en kinderen met aandachtsstoornissen. Twee maal per week geef ik tijdens de rekenles ondersteuning in de klas. In dit geval wil dit zeggen dat ik samen met de vaste leerkracht aan team-teaching doe: als de kinderen hun schrijf- of rekenoefeningen afwerken begeleiden de leerkracht en ikzelf afwisselend de kinderen met leerproblemen en de kinderen zonder leerproblemen. Als dat wenselijk is wordt een groepje kinderen apart genomen in de klas. Ikzelf heb mijn rol in deze klas aan de kinderen verduidelijkt als de begeleider van de leerkracht, dus niet als de begeleider van de kinderen met leerproblemen. Deze manier van werken bevalt me uitstekend. Eigenlijk is de begeleiding van de kinderen met leerproblemen een project van het ganse schoolteam, waarbij ikzelf het team ondersteun in deze begeleiding. Maar de ondersteuning die ik bied vindt niet steeds plaats in de klas zelf. Een andere leerkracht bijvoorbeeld opteert ervoor dat ik deze begeleiding buiten de klas doe. Ik hou dus ook rekening met de verwachtingen van de leerkracht. Tenslotte is er nog
Nieuwsbrief: Hoe verloopt het les geven in ’t Speelscholeke zodat het is aangepast aan de mogelijkheden van de kinderen met een handicap? Karin Clement: Eigenlijk zijn alleen de schrijf- en rekenopdrachten aangepast aan de mogelijkheden van de kinderen met een handicap. Alle andere activiteiten zoals projectwerk verlopen gemeenschappelijk voor alle kinderen van de klas. De schrijf- en rekenopdrachten maken de kinderen zelfstandig na de instructie van de leerkracht. Bij de instructie stelt de leerkracht ook vragen die aangepast zijn aan het niveau van het kind met een handicap. Deze vragen hebben altijd betrekking op hetzelfde thema waarover de andere kinderen instructie krijgen. Als bijvoorbeeld de andere kinderen een dictee afwerken, dan krijgt het kind met een handicap de opdracht om de woorden over te schrijven. Dit gaat ook op voor een rekenles. Als de klasgroep bijvoorbeeld de inhoudsmaat moet
6
Dossier - maart 2002 De instructie daarentegen is meestal voor alle kinderen dezelfde.
een leerling met ernstige tekorten voor rekenen. Tesamen met de andere kinderen volgt zij de instructie voor rekenen, maar voor het zelfstandig werk gaan we uit de klas en lossen we samen de oefeningen op. We gebruiken daarvoor ook een ander werkboek dan de andere kinderen. Deze leerling vindt het prima dat ik haar voor de rekenoefeningen even apart neem. Kinderen van een andere klas daarentegen waren daar niet voor te vinden, vandaar mijn ondersteuning in de klas. Ik vind het belangrijk dat mijn externe begeleiding is afgestemd op de noden van de kinderen met leerproblemen, de kinderen zonder leerproblemen én de leerkrachten.
Nieuwsbrief: Wat is de kijk van de school op inclusief onderwijs? Karin Clement: Voor kinderen met leermoeilijkheden – kinderen die veelal verwezen worden naar type 8 van het buitengewoon onderwijs – is dit een uitgemaakte zaak: zij horen in het gewoon onderwijs terecht. Voor andere kinderen daarentegen is dit niet zo eenvoudig. In de school houden we rekening met twee elementen. Ten eerste, waar is het kind met leerproblemen gelukkig, in onze school of in een school voor buitengewoon onderwijs? Daarnaast spelen de omstandigheden in de klas een belangrijke rol. Gelukkig is er in ‘t Speelscholeke een zeer grote openheid om kinderen met een handicap in de school op te nemen. We vinden het belangrijk dat ook kinderen zonder handicap leren dat niet alle kinderen hetzelfde zijn en dat kinderen met een handicap ook vele kwaliteiten hebben. Dit kan alleen maar ten goede komen van de sociale ontwikkeling van alle kinderen.
Nieuwsbrief: Hoe is de nascholing van de leerkrachten dan afgestemd op de bijzondere noden van deze kinderen? Karin Clement: Om de kinderen te stimuleren om van elkaar te leren, hebben een aantal leerkrachten nascholing gevolgd in peer-mediation. Daarnaast hebben leerkrachten de intensieve Feuersteinopleiding gevolgd. Deze nascholing gaf ons inzicht in de ontwikkeling van de denkprocessen van de kinderen. Dit komt niet alleen van pas in de begeleiding van kinderen met leerproblemen maar is ook waardevol voor het ganse lesprogramma. Als we differentiëren in de klas, dan heeft dit meestal te maken met de verschillen in hulpmiddelen die de kinderen gebruiken. Ik denk hierbij aan het gebruik van een spellingsblad, een tafelblad of een rekendoos.
Nieuwsbrief: Karin, dank je voor dit openhartig gesprek.
Interview afgenomen door Kris Denys
School in de kijker 7
De Weide
Dossier - maart 2002
Recente lectuur over buitengewoon onderwijs en inclusief onderwijs Knelpunten in de typologie van het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen. Analyse van het perspectief van onderwijsverstrekkers, leerlingbegeleiders en ouders.
Als je meer wil weten over recente ontwikkelingen in en visies op inclusief onderwijs, dan kan dit lijstje je van pas komen. Deze publicaties zijn beschikbaar op het FOPEM-secretariaat (09/233.94.90 of
[email protected])
Dit is een rapport van een studie van de Afdeling Othopedagogiek van de K.U. Leuven. De auteurs concluderen dat inclusief onderwijs maar mogelijk is indien een aantal voorwaarden is vervuld. Eén ervan is het opheffen of meer soepel hanteren van het jaarklassensysteem (alle leerlingen van dezelfde leeftijd in dezelfde klas) en het introduceren van niveaugroepen volgens de onderwijsnoden van de kinderen. Een andere voorwaarde is het creëren van ondersteuningscentra die de leerlingen met leerproblemen en de leerkrachten in het gewoon onderwijs begeleiden. De bestaande scholen kunnen daarbij een belangrijke rol vervullen, menen de onderzoekers.
De uitstroom naar het buitengewoon basisonderwijs: wie wikt en weegt? Een samenvatting van deze studie van het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA) en de Afdeling Othopedagogiek van de K.U. Leuven werd voorgesteld op een studiedag op 16 oktober 2001. De studie omvat twee delen. 1. Op de wip. De overgang van het gewoon naar het buitengewoon basisonderwijs: analyse van de verwijzingspraktijk in Centra voor Leerlingenbegeleiding. 2. Het zorgverbredend vermogen van de school en uitstroom naar het buitengewoon onderwijs.
Maatwerk in samenspraak. Een vernieuwd beleid voor het onderwijs aan leerlingen met speciale onderwijsbehoeften.
Inclusief onderwijs als innovatieproces. Analyse van de succesfactoren in tien praktijkvoorbeelden.
Dit is een discussietekst van minister Vanderpoorten over de ontwikkeling van het gewoon, het buitengewoon en het inclusief onderwijs in de komende jaren. In deze tekst is de minister voorstander van een tweesporenbeleid. Enerzijds is zij gewonnen voor samenwerkingsverbanden tussen scholen voor gewoon en scholen voor buitengewoon onderwijs.
Een rapport van een studie die onderzoekers van de K.U. Leuven in opdracht van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) hebben uitgevoerd. In het rapport wordt beschreven hoe tien scholen inclusief onderwijs pogen te realiseren. Eén van de geselecteerde scholen is een Freinetschool. De onderzoekers besluiten onder meer dat het leerstofgericht onderwijs (waarbij de leerstof centraal staat en niet de ontwikkeling van het kind) ‘grotendeels de opvang van kinderen met een mentale handicap in het gewoon lager onderwijs belemmert’ (p.150).
Deze samenwerking moet er toe leiden dat meer kinderen die nu school lopen in type 1, 3 of 8 van het buitengewoon lager onderwijs terecht kunnen in het gewoon basisonderwijs. Anderzijds spreekt de minister zich uit voor het oprichten van regionale ondersteuningsscholen voor speciale onderwijsbehoeften (ROSSO).
Inclusie en onderwijs. De uitdagingen aangaan. Een publicatie van het vormingscentrum van de Centra voor Leerlingenbegeleiding van het Gemeenschapsonderwijs. Een aantal praktijkvoorbeelden van inclusief onderwijs worden toegelicht door ouders, leerkrachten en begeleiders van het geïntegreerd onderwijs. Eén voorbeeld gaat over het begeleiden van een kind met het syndroom van Down in een Freinetschool. Tenslotte worden de klemtonen in het Vlaamse onderwijsbeleid getoetst aan de ontwikkelingen van inclusie onderwijs in andere Europese landen.
Deze centra zouden twee functies vervullen. Ten eerste, leerlingen met een specifieke onderwijsbehoeften (zoals kinderen met een matige of ernstige mentale handicap, kinderen met een meervoudige handicap of kinderen met autisme) tijdelijk of permanent opvangen. Ten tweede, ondersteuning bieden aan leerlingen met een specifieke onderwijsnood die school lopen in het gewoon onderwijs.
8
Dossier - maart 2002
Buitengewoon onderwijs en hulpverlening voor kinderen met een handicap in vogelvlucht Het buitengewoon (en dus niet het bijzonder) onderwijs is opgedeeld in drie niveaus: het kleuter, het lager (BLO) en het secundair onderwijs (BuSO).
Het Persoonlijk Assistentiebudget (PAB) is een budget dat kan toegekend worden aan personen met een handicap die ervoor kiezen zelf de assistentie te organiseren in de thuissituatie. Wie het budget krijgt, betaalt hiermee de kosten van zijn assistent. Het PAB kan gebruikt worden om assistenten te vergoeden die helpen bij huishoudelijke activiteiten, verplaatsingen, dagbesteding, pedagogische begeleiding, … Meer informatie kun je verkrijgen via Independent Living Vlaanderen (050/31.54.17).
In het buitengewoon lager onderwijs voor kinderen van 6 tot 12 of 13 jaar zijn er 8 verschillende types. Elk type is aangepast aan de onderwijsbehoeften van kinderen met een bepaald leerprobleem of een stoornis. Zo is type 1 aangepast aan de kinderen met een lichte ontwikkelingsachterstand, type 3 is er voor kinderen met gedragsstoornissen of ernstige emotionele problemen en in type 8 kunnen kinderen terecht met een ernstige leerstoornis (zoals dyslexie of dyscalculie). Het aantal kinderen in het buitengewoon lager onderwijs neemt verhoudingsgewijs toe. In het schooljaar 1999-2000 volgde bijna 7% van de 11-12-jarige kinderen buitengewoon lager onderwijs; van de 7-8jarigen was er dat bijna 4 %.3 Veel kinderen maken dus de overstap naar het buitengewoon onderwijs tijdens de lagere schoolleeftijd. Er zijn beduidend meer jongens dan meisjes in het buitengewoon onderwijs. Het geïntegreerd onderwijs (GON) is een samenwerking tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs. Kinderen die minstens 9 maanden school liepen in een school voor buitengewoon onderwijs van het type 1, 3 of 8 kunnen tijdelijk of permanent de lessen volgen in een school voor gewoon onderwijs, dit is de gastschool. De school voor buitengewoon onderwijs biedt hulp en ondersteuning bij de integratie in het gewoon onderwijs. Om tot het GON te worden toegelaten moet er een integratieplan zijn. Dit integratieplan is een overeenkomst tussen de leerling en zijn ouders, de gastschool, de school voor buitengewoon onderwijs en de Centra voor Leerlingenbegeleiding van de twee scholen. De brussenwerking organiseert kampen en andere activiteiten voor broers en zussen van kinderen met een handicap (“brus” is een samenvoeging van “broer en zus”). Elke eerste zaterdag van maart is er een nationele Brussendag. In Vlaanderen zijn er momenteel zeven brusjesgroepen in Antwerpen, Brugge, Roeselare, Oostende, Kortrijk, de Westhoek en Leuven voor brussen tussen 4 en 12 jaar. Meer informatie kom je te weten via de brussenfoon (050/40.50.05) of http://www.brussenwerking.be
3
Vlaamse onderwijsindicatoren in internationaal perspectief, editie 2000, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs.
School in de kijker 9
De Weide
Actueel FO
PEM vzw
FOPEM-scholen en pluralisme in het vrij onderwijs Momenteel is er een rondetafelconferentie met over het onderwijs in Vlaanderen. Vele organisaties nemen deel aan de conferentie (politieke partijen, vakbonden, onderwijskoepels, ouderverenigingen, vertegenwoordigers van leerlingen, …). Deze conferentie moet uitmonden in een langetermijnvisie op onderwijs en is opgedeeld in vijf werkgroepen. Eén werkgroep neemt de vrije keuzeregeling en het pluralisme in het onderwijs onder de loupe.
als een rijkdom om vorm te geven aan pluralistisch onderwijs. Dit concreet pluralisme wordt niet opgelegd, zoals Karel De Gucht dit wil voor de ziekenhuizen, maar wordt beleefd doorheen de ganse schoolwerking. Immers, deze methodescholen worden niet van bovenaf gedirigeerd door een onderwijskoepel maar worden opgericht én bestuurd door enthousiaste ouders en leerkrachten die overtuigd zijn van de kwaliteit van pluralistisch methodeonderwijs. Minister-president Dewael wil het intern pluralisme in het vrij onderwijs aanmoedigen. Als impuls voor een inspirerend debat, adviseren wij hem kennis te nemen van de boeiende onderwijspraktijk in onze scholen.
Reeds in december van vorig jaar stuurde FOPEM een lezersbrief naar De Standaard om ons “model van pluralisme” in het vrij onderwijs te verduidelijken. We hebben deze brief ook aan minister Vanderpoorten, minister-president Dewael en Dhr. De Gucht, de voorzitter van de VLD, gestuurd. We drukken de tekst van deze brief hieronder af:
Kris Denys en Ann Lust medewerkers FOPEM
Vrij (methode)onderwijs en pluralisme In twee recente artikelen van De Standaard (‘De Gucht wil pluralisme opleggen aan ziekenhuizen’ en ‘Inhaalplan voor vrije internaten en basisscholen’) pleiten VLD-voorzitter De Gucht en ministerpresident Dewael voor een intern pluralisme in het vrij onderwijs. Maar zoals vele anderen identificeren zij ten onrechte het vrij onderwijs met het katholiek onderwijs. Deze beeldvorming, mede gevoed door de levensbeschouwlijke schoolstrijd uit de jaren ’50, gaat echter voorbij aan de realiteit van het Vlaamse onderwijs. Naast vrije katholieke scholen zijn er vrije methodescholen die zich in hun pedagogische werking niet richten op een katholieke of een andere levensbeschouwelijke overtuiging. Deze basisscholen zijn speerpunten van vernieuwend onderwijs, zoals Freinet, ervaringsgericht of projectonderwijs, en zijn verenigd in FOPEM (Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen). In plaats van godsdienst of zedenleer bieden zij cultuurbeschouwing aan, niet als een afzonderlijk vak maar verweven in het lesprogramma. Cultuurbeschouwing ervaart de verscheidenheid aan levensbeschouwlijke overtuigingen
School in de kijker
10
De Weide
Actueel - maart 2002
Heeft de nieuwe wet op de v.z.w.’s gevolgen voor de FOPEM-scholen? Op donderdag 21 februari 2002 heeft de Kamer van Volksvertegenwoordigers in plenaire vergadering de nieuwe wet op de v.z.w.’s goedgekeurd. Dit wil nog niet zeggen dat er nu een nieuwe wet van kracht is. Eerst moeten er nog uitvoeringsbesluiten gemaakt worden en pas als deze in het Belgisch Staatsblad verschenen zijn, zal de wet de eerste dag van de tweede maand die volgt op deze publicatie van kracht worden. Voorlopig geldt dus nog de oude wet van 27 juni 1921. Maar goed bestuur betekent ook vooruitzien dus volgt hier een overzicht van de belangrijkste gevolgen voor zover ze nu bekend zijn.
laatste is namelijk een kasboekhouding (werkt met betalingsdata in plaats van factuurdata). De drie voorwaarden zijn: 1. gemiddeld over het jaar een equivalent van vijf voltijdse personeelsleden ingeschreven in het personeelsregister Aan deze voorwaarde zal wellicht geen enkele FOPEM-school voldoen. Het onderwijzend personeel en de administratieve hulp (voorheen de Gesco’s) staan immers op de loonlijst en in het personeelsregister van het ministerie van onderwijs. Enkel het poetspersoneel, personeel voor opvang, eventueel extra-uren voor coördinator of begeleiders in een bediendencontract, staan op het personeelsregister van de vzw school of vestigingsplaats. En ik kan mij niet voorstellen dat er een school is die zoveel middelen heeft dat ze vijf voltijdse lonen kan uitbetalen.
Administratief dossier op de rechtbank
2. totaal 250.000 EUR ontvangsten verkregen hebben in één jaar
Volgens de huidige wet moet men enkel de ledenlijst neerleggen op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. In de nieuwe wet wordt op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg een dossier gehouden voor iedere vzw die haar zetel heeft in het arrondissement. Samengevat bevat dit dossier: − de statuten − de benoeming of ambtsbeëindiging van de bestuurders − het register van de leden − de jaarrekening In de uitvoeringsbesluiten zal worden vastgelegd wat de vzw voor het bijhouden van het dossier aan de griffie moet betalen. Het is dus nog niet duidelijk wat de meerkost voor de vzw is, wat echter wel duidelijk is dat dit meer administratie met zich meebrengt.
Deze voorwaarde wordt waarschijnlijk door de meeste FOPEM-scholen niet gehaald. 250.000 EUR oftewel ongeveer 10 miljoen BEF lijkt erg veel, maar als een grote school binnen één vzw zijn subsidies ontvangt, gulle giften van ouders of symphatisanten ontvangt en elk jaar een aantal succesvolle acties organiseert om de kas te spijzen, komt zij er misschien toch.
Boekhouding In principe blijft een eenvoudige boekhouding op basis van ontvangsten en uitgaven volstaan. De verificatieboekhouding is zo’n eenvoudige boekhouding. In de uitvoeringsbesluiten moet evenwel nog de vorm bepaald worden. Indien de vzw echter aan twee van de drie hieronder gestelde voorwaarden voldoet, moet de vzw een dubbele boekhouding voeren zoals een middelgrote of grote onderneming. Dit houdt in dat of op papier of via een officieel boekhoudprogramma een boekhouding moet worden bijgehouden die in principe niet compatibel is met de verificatieboekhouding. Deze
School in de kijker
11
De Weide
Actueel - maart 2002 hetzelfde verstaan worden als het balanstotaal in de derde voorwaarde hierboven. Alleen is het bedrag tien keer zo klein, namelijk 25.000 EUR oftewel ongeveer 1 miljoen BEF.
3. balanstotaal van 1.000.000 EUR Deze voorwaarde verdient voor sommige onder u waarschijnlijk enige uitleg. Het balanstotaal kan verkregen worden door of het eigen vermogen van de vzw, de nog te betalen rekeningen en facturen en het nog af te betalen kapitaal van eventuele leningen op te tellen of de saldi van de verschillende bankrekeningen en de kas, de nog te ontvangen subsidies, rekeningen of facturen en de waarde van onroerende bezittingen van de vzw op te tellen. Dit laatste, de waarde van de gebouwen van de vzw, zal volgens mij de meest bepalende factor zijn om te weten of de vzw school aan deze voorwaarde voldoet. Vooral een nieuw gebouw zal gemakkelijk de grens van 1 miljoen euro oftewel ongeveer 40 miljoen frank overschrijden.
Ik vermoed dat verschillende FOPEM-scholen aan deze voorwaarde zullen voldoen. Het volstaat immers om een gebouw te bezitten (er zijn waarschijnlijk geen schoolgebouwen die minder dan 25.000 EUR waard zijn) of om wat gespaard te hebben eventueel in combinatie met nog wat achterstallige subsidie. Als uw vzw school of vestigingsplaats aan deze voorwaarde voldoet, heeft dat enkel tot gevolg dat de jaarrekening moet worden neergelegd. De Nationale Bank zal daar een vergoeding voor vragen waarvan het bedrag in de uitvoeringsbesluiten zal worden vastgelegd. Bij deze heeft u als bestuurder van een FOPEM-school toch al enig idee wat de gevolgen van de nieuwe wet op de v.z.w.’s zal zijn voor uw school. Later zullen we in de nieuwsbrief terugkomen op dit onderwerp als we meer weten over de uitvoeringsbesluiten of weten wanneer de nieuwe wet van kracht wordt.
Het zullen vooral voorwaarde 2 en 3 zijn die in aanmerking komen. De vzw moet natuurlijk aan beide voorwaarde voldoen, maar bedenk dat ze met elkaar te maken hebben, want een school met een duurder eigen gebouw zal ook meer inkomsten nodig hebben.
Evert Horn Penningmeester Vlom en FOPEM
Voor een school die een dubbele boekhouding moet gaan voeren en die dat op dit moment nog niet doet, zal het enige inspanning vergen om om te schakelen, zowel op financieel vlak (aankoop licentie boekhoudprogramma) als op personeelsvlak (nieuwe aanpak van de boekhouding leren en het omschakelen).
School in de kijker
De Weide
Neerlegging van de jaarrekening Binnen dertig dagen na de goedkeuring ervan door de algemene vergadering moet volgens de nieuwe wet de jaarrekening van de verenigingen waarvan de activa bij het afsluiten van het boekjaar meer dan 25.000 EUR bedragen door de bestuurders worden neergelegd bij de Nationale Bank van België. Onder de activa moet
School in de kijker 12
De Weide
Voor u geplukt
FO
PEM vzw
Uit “Het Levensblad” van De Levensboom
13
Navorming
FO
PEM vzw
De axenroos en het dagboek Een verslagje van de pedagogische sessie voor kleuterleid(st)ers
Het dagboek
Op dinsdag 19 februari kwamen twaalf kleuterleid(st)ers van De Tuimelaar, De Torteltuin, De Weide, De Levensboom, De Vlindertuin en De Buurt bijeen voor een pedagogische sessie. De plaats van afspraak was De Levensboom te Kortrijk. In de voormiddag was er een navormingsessie Sherborne; in de namiddag wisselden we ideëen uit over de axenroos4 en het gebruik van een dagboek in de klas.
In De Vlindertuin is er elke dag een kind de ‘Vlinder van de klas’. Dit kind is dan de verantwoordelijke van de klas en vult ’s avonds het klasdagboek in met de juf. Dit dagboek is een groot boek dat gebruikt wordt om stalen van behangpapier te bundelen. In dit boek worden de activiteiten van de dag getekend of geïllustreerd met prenten of teksten. Op deze manier leren kinderen terugblikken op de voorbij dag. De juf gebruikt dit boek tevens als een agenda. De juf geeft wel aan dat het dagelijks invullen van het dagboek een sleur kan worden.
De axenroos
In De Torteltuin is er een rondeboek waarin de juf tekent of kernwoorden noteert terwijl de kinderen aan het vertellen zijn. Ook kinderen tekenen in het rondeboek of kiezen liedjesteksten die in het boek afgedrukt worden. Dit boek blijft steeds in de klas. Naast het rondeboek is er (twee)wekelijks een klaskrant die wordt bezorgd aan alle andere klassen van de school.
In De Buurt is de axenroos geïntegreerd in het evaluatiesysteem voor de peuters. Om de ouders in te lichten over de bedoeling van de axenroos was er een info-avond. De leerkracht vult de axenroos aan met andere dierensymbolen, zoals de slang (de onderkruiper). Over de axenroos heeft De Buurt een eigen CD gemaakt met zelf bedachte nummers van uiteenlopende genres (pop, rap, jazz, ...).
Kris Denys
In De Torteltuin hebben leerkrachten en ouders de navorming gevolgd ‘De bejegening’ van de Relatiestudio te Gent. Met ‘bejegening’ bedoelt Nand Cuvelier de ‘kwaliteitsvolle omgang mensen en dingen’. De leerkrachten namen tevens het boek ‘Het land van ik voel mij goed’ door. Gedurende één schooljaar heeft de school de principes van de axenroos intensief toegepast in de klas. In kleuterklassen worden situaties in de klas gefilmd en daarna besproken met de kinderen.
4
De axenroos is een instrument ontworpen door Nand Cuvelier en verduidelijkt welke positie iemand inneemt in een groep. Een persoon kan verschillende posities (relatiewijzen) innemen naargelang de situatie. Deze posities worden weergegeven door dieren zoals de leeuw (leiding geven), de pauw (zich tonen), de wasbeer (opkijken naar). Deze relatiewijzen worden voorgesteld in een cirkel: de axenroos.
School in de kijker 14
De Weide
Navorming - maart 2002
Tegenstellingen Een project in de Waterval
De kinderen van de 3de graad van de ervaringsgerichte school De Waterval hebben zich een week geconcentreerd op tegenstellingen. Hier vind je een inspirerend verslag van de kinderen over deze projectweek.
Liefhebben en haten Vrijdag was het onze laatste tegenstelling, we wisten eerst niet goed wat we rond liefhebben en haten konden doen. Maar uiteindelijke hebben we ons in groepjes verdeeld, met kinderen waar we niet zo vaak mee speelden. Elk groepje moest iets rond de tegenstelling doen. Er was een toneeltje, poppenkast, een boekje, een gedicht en kleiwerkjes. Daarna moesten we het aan elkaar voorstellen. ’s Middags hebben we met heel de klas samen gegeten en ook samen gespeeld. Het was heel leuk om eens samen met andere kinderen samen te werken. In de namiddag hebben we samen aan de geheime opdracht gewerkt.
Vers en rot We zijn naar de markt gegaan en daar hebben we groenten gekocht. Van die groenten hebben we verse soep gemaakt (ze was heel lekker en gezond). Er waren ook kinderen in de microscoop aan het kijken naar schimmels op rotte bananen, eieren, wortels en appels. Dat was erg mooi.
Jana en Nelle
Dries en Flyn
De geheime opdracht Licht en Donker
Voor en na/tegen Dinsdag hebben we een enquête gemaakt en we zijn in de straat mensen hun mening gaan vragen. De mensen moesten zeggen of ze voor of tegen iets waren, bijvoorbeeld ‘bent u voor of tegen het poepzakje voor honden’? Daan, Nathan en Nelle hebben een spel gemaakt. Voor een bepaalde tijd moesten we allerlei opdrachten doen. Alle opdrachten gingen over voor en achter. Dat was heel leuk. Daarna zijn we gaan turnen rond tegenstellingen. In de namiddag hebben we het procent berekend van de enquête.
Eerst moesten we een donkere kamer maken. Dan moesten we vier badjes vullen: één met fixeermiddel, één met ontwikkelaar en twee met water. Dan moesten we een schoendoos van binnen beplakken met zwart papier. De lens was een gaatje in het deksel, daar zat een plakker op (hij had zich bezeerd, grapje!). In de donkere kamer deden we er fotopapier in. Dan gingen we buiten foto’s trekken. Anderhalve minuut de plakker van de lens doen. Dan moesten we de foto’s in de donkere kamer ontwikkelen. Sommige zijn gelukt, andere niet.
Nina en Tibo
Jussie en Lennert
Scherp en bot
Evaluatie projectweek tegenstellingen
We hebben kleine slijpstenen gekocht, grote slijpstenen geleend, messen geslepen, scherpe voorwerpen gezocht, beeldjes in hout gemaakt. We zijn naar de optieker geweest die heeft uitgelegd hoe het komt dat je scherp of onscherp ziet. We hebben op ‘Encarta’ dingen over scherpe en botte tanden opgezocht.
Algemeen De inleiding met de professors vonden wij heel leuk. Wij vonden het een leuk project, maar sommige kinderen vonden een ander project leuker omdat er dan meer actie is.
Daan en Nathan 15
Navorming - maart 2002 Onderwerp
Proefdrukpers te koop
In het begin vonden we het een raar onderwerp. Maar het bleek veel leuker dan we dachten. Het was een origineel onderwerp en je kon kiezen wat je deed.
Wegens de verhuis van Klimop is er een proefdrukpers Mahez-Amsterdam
Leuke activiteiten
te koop
Soep maken, schimmels bekijken, foto’s maken en ontwikkelen, slijpsteen kopen, spel voor en achter, turnen met tegenstellingen.
Gegevens: Max Simmel Machinenfabrik, baujahr 1970 type Nürnborg, Tischgrösse 38X50
Minder leuke activiteiten Houten figuurtje maken, onbeleefde mensen.
In goede staat prijs overeen te komen
Bijgeleerd − − − − − − − −
Wat een glassnijder is. Foto’s maken met een schoenendoos. Hoe het komt dat je ver pf dichtbij ziet. Hoe het gebit eruitziet, afhankelijk van wat je eet. Procent berekenen. Hoe je soep maakt. Hoe dom professors zijn. Hoe mooi schimmels zijn.
[email protected]
Planning van de navorming Pedagogische sessies voor leerkrachten Dinsdag 12 maart:
Sarah en Pieter
Vrijdag 19 april: Dinsdag 23 april: Dinsdag 30 april:
Freinetonderwijs
Voor leerkrachten van de oudste kleuters en de 1ste graad Sessie Sherborne voor kleuterleid(st)ers, in De Tuimelaar te Schoten Voor leerkrachten van de jongste kleuters Voor leerkrachten van de 2de graad (i.p.v. 26 februari)
Navorming voor ouders
Wat heb je vandaag op school geleerd?
In De Zevensprong te Leuven: In De Buurt te Gent:
Op woensdag 24 april organiseert de Leuvense freinetschool De Zevensprong een info-avond. Onder de titel “Freinetonderwijs: wat heb je vandaag op school geleerd?” licht De Zevensprong haar werking toe. Uitgangspunt zijn de ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor het basisonderwijs. Hoe vallen die te rijmen met de uitgangspunten van het freinetonderwijs? Een boeiende confrontatie rond een boeiende combinatie. Het eerste deel van de avond brengt een algemeen overzicht over de werking voor algemene en specifieke ontwikkelingsgebieden in kleuter- en lagere school. Na de pauze zijn er workshops gepland over projectwerking, praatronde, documentatiecentrum, zelfstandig werken en differentiatie, zorgverbreding. De avond start om 20 u en vindt plaats in De Zevensprong, te bereiken via de Rijschoolstraat, naast de Stedelijke Sportzaal. Voor meer informatie kan je terecht op De Zevensprong (016/29.15.44) of op de website http://www.zeven sprong.org
In De Torteltuin te Poperinge: In de Zeppelin te Mortsel:
21 februari, 7, 21 en 28 maart 2002. 13 en 27 maart, 17 en 24 april 2002. 16 april, 7 en 21 mei, 4 juni 2002. 20 en 27 maart, 17 en 24 april 2002
Deze nieuwsbrief is het uitwisselingsblad van de FOPEM en richt zich naar leerkrachten en ouders. Iedere auteur is verantwoordelijk voor zijn/haar ingezonden stukken. De foto’s in dit nummer zijn gemaakt in De Weide te ErpeMere. Redactie: Ann Lust, Kris Denys, Evert Horn. Redactie-adres: Kartuizerlaan 20 te 9000 Gent Tel: 09/233.94.90 Fax: 09/233.87.02 E-mail:
[email protected] Website: http://users.skynet.be/fopem
Christine Devos ouder van De Zevensprong 16