Sociale Zaken & Werk “De Marne & Winsum”
Beleidsplan 2009-2010
Inhoudsopgave Voorwoord INLEIDING 0.1 Overwegingen van dit beleidsplan 0.2 Kaderstellende keuzes 0.3 Beleidsterreinen verbonden 0.4 Wat wil Sozawe bereiken
04
07
05 06 07 08
1. ARBEIDSMARKTBELEID Inleiding 1.1 Definitie van arbeidsmarktbeleid 1.2 Ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt 1.3 Analyse van de lokale situatie 1.3.1 Onderkant van de arbeidsmarkt 1.4 Gemeente als belangrijke speler op de regionale arbeidsmarkt 1.5 Discrepanties tussen de partijen 1.6 Gemeentelijke verantwoordelijkheid voor arbeidsmarktbeleid 1.6.1 Voorwaarden op opzet en deelname 1.6.2 Beïnvloeding en regievoering 1.7 Conclusie 1.8 Nieuw beleid 1.8.1 Doel regionaal arbeidsmarktbeleid
09 09 09 10 10 11 12 12 13 13 14 15 15
2. ARMOEDEBELEID Inleiding 2.1 Minimabeleid als onderdeel van het armoedebeleid 2.2 Gemeentelijk beleidskader 2.3 Relatie met andere beleidsterreinen 2.4 De rol van maatschappelijke organisaties 2.5 Meetbare doelstellingen 2.6 Ontwikkelingen regionaal en lokaal 2.7 Conclusie 2.8 Nieuw beleid
17 17 18 18 20 20 20 22 23
3. BESTAANDE REGELINGEN STIMULEREN Inleiding 3.1 Actief opsporen van rechthebbenden 3.2 Actieve gezamenlijke benadering 3.3 Informatie via maatschappelijke organisaties 3.4 Samenwerking met maatschappelijke organisaties 3.5 Vernieuwen van het bestaande informatiemateriaal 3.6 Gebruik van het internet 3.7 Directe informatie 3.8 Vereenvoudigen van de bestaande aanvraagformulieren 3.9 Uitbreiden pakket collectieve verzekering 3.10 Schuldhulpverlening 3.11 Conclusie 3.12 Nieuw beleid
24 25 25 26 26 26 26 26 27 27 27 27 28
SAMENVATTING
29
BIJLAGEN:
2 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
B 1.
Analyse van de lokale situatie: tabellen
35
B2
Landelijke ontwikkelingen Inleiding
37
B 2.1 Publieke dienstverlening
37
B B B B B B
2.2 Algemene ontwikkelingen 2.2.1 Regionaal arbeidsmarktbeleid 2.2.2 Bestuurlijk akkoord SZW-VNG 2.2.3 Aantal bijstandsuitkeringen flink gedaald 2.2.4 Inning van partneralimentatie 2.2.5 Digitaal klantdossier
38 38 39 40 40 41
B B B B B B B B
2.3 Arbeidsmarktontwikkelingen 2.3.1 WSW 2.3.2 Participatiebudget 2.3.3 Scholingsplicht voor alleenstaande ouders in de WWB 2.3.4 Experiment: alleenstaande ouders aan werk te helpen 2.3.5 Werkleerplicht (arbeidsmarkt) 2.3.6 Stimulering arbeidsparticipatie 2.3.7 Participatieplaatsen
41 41 42 42 43 43 44 44
B B B B B B B B B
2.4 Ontwikkelingen armoedebestrijding 44 2.4.1 Kwijtschelding 44 2.4.2 Algemene bijstand voor 65-plussers naar SVB 45 2.4.3 Kinderen doen mee 45 2.4.4 Decentralisering langdurigheidtoeslag en categoriale bijstand 2.4.5 Verordening langdurigheidtoeslag 46 2.4.6 Geen beslag op langdurigheidtoeslag 46 2.4.7 Participatie en ontwikkeling 46 2.4.8 Schuldhulpverlening 46
45
Voorwoord
3 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Het Sozawe beleidsplan 2009/2010 is op twee pijlers gebouwd. De eerste pijler betreft het ontwikkelen van integraal gemeentelijk beleid op het gebied van arbeidsmarktvraagstukken. De tweede pijler heeft betrekking op de armoedevraagstukken. Voor beide beleidsterreinen zijn er doelstellingen voor de komende jaren geformuleerd. In de inleiding worden de kaders, de overwegingen en de keuzes geschetst, waarbinnen dit beleidsplan geschreven is. Het doel van arbeidsmarktbeleid (hoofdstuk 1), is heldere gemeentelijke regievoering om op de ontwikkelingen in de lokale/regionale arbeidsmarkt in te spelen. Met als subdoelen: uitstroom uit de bijstand, mobiliteit van de beroepsbevolking, verhoging participatiegraad en de vermindering van schooluitval. Belangrijk verschil met de huidige situatie is, dat niet alleen wordt uitgegaan van de WWB-populatie, maar van de hele beroepsbevolking. In hoofdstuk 2, Armoedebeleid, wordt ingegaan op een samenhangend beleid gericht op armoede, schuldhulpverlening en inkomensondersteuning, waar mogelijk in samenhang met het bevorderen van arbeidsparticipatie. De gemeentelijke overheid is door de korte afstand naar de burgers bij uitstek in staat de individuele problemen van haar inwoners te onderkennen. Dit impliceert een integrale benadering van diverse beleidsvelden als sociale zaken, welzijn en zorg. Kennis mbt het economische en maatschappelijk perspectief van inwoners, is daarbij van essentieel belang. Op basis van de samenstelling van de huidige (beroeps)bevolking kunnen een aantal conclusies getrokken worden. In hoofdstuk 3, Bestaande regelingen stimuleren, worden de mogelijkheden beschreven van de gemeente bij het leveren van maatwerk in het ondersteunen van inwoners met financiële problemen. Inkomensafhankelijke regelingen zoals de bijzondere bijstand en de kwijtschelding van lokale heffingen zijn bedoeld om huishoudens met een lager inkomen financieel tegemoet te komen. Op verschillende manieren kunnen personen, die recht hebben op een bepaalde regeling, worden opgespoord. De omvang van dit beleidsplan is door de hoeveelheid gegevens, die als onderbouwing gebruikt zijn om de voorgestelde beleidskeuzes te verduidelijken, behoorlijk te noemen. In de samenvatting wordt daarom in 6 pagina’s op hoofdlijnen, de inhoud, de lokale achtergronden en de concrete doelstellingen van dit beleidsplan, weergegeven. In de bijlagen, staan naast de tabellen over de opbouw en de samenstelling van de bevolking, ook de landelijke ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn de uitgangspunten van dit beleidsplan voor de komende jaren.
Inleiding
4 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Het programma sociale zaken en werk, naast het voorzien in een (tijdelijk) inkomen, een breder perspectief, dan slechts het ondersteunen naar werk of het maatschappelijk participeren van burger met een WWB uitkering. Als gevolg van vergrijzing, ontgroening, economische vooruitgang richt het kabinetsbeleid zich op verhoging van de participatiegraad. Onder de noemer “iedereen doet mee” wordt er van gemeenten (incl. Sozawe) verwacht daar invulling aan te geven. In de afgelopen jaren heeft er een wijziging plaatsgevonden in de klantbenadering binnen de afdeling Sozawe. Het rechtmatigheidaspect is meer verweven in de dienstverlening en in de uitvoering wordt meer doelmatig gehandeld, waardoor de focus van de organisatie nu meer ligt op participatie in de samenleving. Werk staat voorop en als dat (nog) niet lukt biedt Sozawe een financieel vangnet. De afdeling Sozawe, het samenwerkingsverband van De Marne en Winsum, heeft de interne organisatie aangepast om een dienstverlening te kunnen bieden, die aansluit op de visie:”de klant centraal”. Vanuit het principe ‘ken de klant’, worden de wettelijke taken t.a.v. uitstroombevordering, instroombeperking, inkomensvoorziening en inkomensondersteuning uitgevoerd. Met de veranderende rol van de gemeenten, het Rijk decentraliseert immers steeds meer bevoegdheden en budgetten, wordt de beslisvrijheid van gemeenten vergroot. De gemeenten kunnen in toenemende mate, eigen specifiek beleid bepalen voor hun burgers, omdat de gemeente dicht bij de burger staat. Deze tendens komt tot uitdrukking in wetgeving op het terrein van WWB, WI, WMO maar ook de WSW. Wetten die niet los van elkaar staan, maar samenhangen en elkaar op het niveau van de dagelijkse uitvoeringspraktijk vaak overlappen.
Beleid Sozawe: Re-integratie, Inkomensvoorziening, Inkomensondersteuning, Inburgering Doelstellingen:
Inwoners/klantgroepe
Uitvoering van beleid
Aantal WWBafhankelijke inwoners naar beneden
WWB bestand:
Doelgroep aanpak: - Alleenstaande ouders - Pardonners
Voorzieningen mbt minima toegankelijker maken Intergemeentelijke aanpak arbeidsmarkt: samenwerking met keten en netwerkpartners Samenwerking met andere afdelingen gemeentelijke organisatie
15
direct bemiddelbaar
45 %
op termijn bemiddelbaar
40 %
amper tot niet bemiddelbaar
- NUGGERS - Kinderen arme gezinnen - Inwoners op
Sozawe: ontwikkeling van de dienstverlening
Gezamenlijke gemeentelijke beleidsformulering en uitvoering
De taken en verantwoordelijkheden voor de uitvoering van alle landelijke ontwikkelingen ten aanzien van armoedebestrijding, participatatiebudget, vorming centrum jeugd & gezin, modernisering WSW, werk/leerplicht etc. biedt mogelijkheden te kijken vanuit een breder perspectief op basis van integrale beleidsvorming en uitvoering.
5 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
De taak van de afdeling Sozawe voor de toekomst, is dan ook om meer samenhang te zoeken. Door de focus te verleggen van interne organisatieontwikkeling naar de ontwikkeling van integraal beleid en ketendienstverlening, worden de wettelijke taken van Sozawe verankerd en in samenhang met andere voorzieningen aangeboden. De afdeling Sozawe zal zich meer gaan richten op interne en externe afstemming en coördinatie van beleid. Zo ontstaat meer inzicht in probleemgebieden van (groepen) inwoners, omdat meerdere inwoners bekend zijn bij verschillende afdelingen/instanties. Het doel van Sozawe voor de komende jaren ligt op het vergroten van de regiefunctie en het creëren van een sluitende keten van gemeentelijke voorzieningen voor onder andere, kwetsbare burgers in onze lokale samenleving. 0.1
Overwegingen van dit beleidsplan
Om invulling te geven aan de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van armoedebestrijding, participatatiebudget, vorming van het centrum jeugd & gezin, modernisering WSW, werk/leerplicht etc. is de gemeente aan zet. De taken en verantwoordelijkheden voor de uitvoering van alle landelijke ontwikkelingen, biedt gemeenten de mogelijkheid te kijken vanuit een breder perspectief op basis van integrale beleidsvorming en uitvoering i.p.v. uitvoering van beleid per afdeling, zonder onderlinge samenhang te organiseren. Vanuit interne afstemming en coördinatie van beleid, is het mogelijk om een eigen gemeentebrede visie te formuleren op dienstverlening aan burgers en deze te vertalen naar gemeentebrede doelstellingen, die in één programmabegroting terug zijn te vinden. Integrale beleidsvorming en –uitvoering vergroot de regiefunctie van de gemeente vanwege de éénduidigheid. Dit biedt ruimte en de mogelijk om een betere gesprekspartner/opdrachtgever te zijn naar lokaal/regionaal/landelijk georganiseerde publiek-maatschappelijke instanties. De gemeentelijke organisatie heeft, door de diversiteit in de uitvoering van wet en regelgeving, meerdere relaties met burgers. Vaak hebben afdelingen met hun beleidsterreinen daarbij verschillende belangen. Onderstaand schema geeft de verschillende rollen van zowel de burger als de gemeentelijke organisatie aan.
Handhavin Inwoner
Kortom; gemeentelijke doelstellingen en nieuwe voorstellen, worden efficiënter in samenhang benaderd en effectiever beoordeeld met de vragen: ‘wat dit betekent voor alle beleidsterreinen? ’ en “ wat zou de gemeent Burger burger daarvan moeten merken?”, op het gebied van: welzijnsbeleid, armoedebeleid, arbeidsmarktbeleid, werkgelegenheid- en Ondersteuning Client Ontwikkeling Werknemer economisch beleid, jeugd- en ouderenbeleid, onderwijsbeleid, huisvestingsbeleid, recreatie- en toerismebeleid, verkeer- en vervoersbeleid, veiligheidsbeleid, sport en cultuurbeleid, P&O/HRM beleid, ruimtelijke ordening en financieel beleid. 0.2
Kaderstellende keuzes
Voor de afdeling Sozawe worden er, bij de verbinding van beleid met uitvoering, keuzes gemaakt. Keuzes, die invloed hebben op het voorzieningen niveau van inwoners:
6 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Ligt bij het aanvragen van inkomensondersteuning het initiatief bij de burger (eigen verantwoordelijkheid) of biedt de gemeente deze proactief aan? Hoe groot is het gemeentelijke armoedebudget? En wat wordt gemeente breed ingezet of kwijtgescholden en wat zijn de verwachtingen voor de toekomst? Ligt de nadruk op betaalde materiële ondersteuning of op immateriële ondersteuning? Wat zijn de effecten van verstrekking en zorg en hulpverlening? Welke inkomensgrens en eigen bijdrage (draagkracht) worden gehanteerd? Zijn er doelgroepen of problemen waarvoor (extra) voorzieningen noodzakelijk zijn? Met welke andere gemeentelijke beleidsterreinen moet het armoedebeleid worden afgestemd? Voert de gemeente preventief en/of curatief beleid voor mensen met (dreigende) schulden? Voor welke periode geldt het beleid? Welke meetbare doelstellingen worden geformuleerd? Kiest de gemeente voor keuzevrijheid van de burger, of bepaalt de gemeente voor welke kosten burgers een vergoeding kunnen krijgen? Hoe gaat de gemeente om met particuliere initiatieven, zoals voedselbanken, fondsen e.d.? Hoe gaat de gemeente om met de concentratie van armoede in bepaalde wijken en/of buurten?
De gemaakte keuzes geven handvaten om in de toekomst op gedetailleerd voorzieningenniveau afwegingen te maken, passende regelingen te ontwerpen en vorm te geven aan de uitvoering. Dit beleidsplan biedt nog niet aan alle kaders richting, maar biedt wel een eerste aanzet om armoedebeleid in een breder perspectief te zien, dan alleen financiële ondersteuning en dat vooral gericht op de WWB populatie. De verwachting is dat het armoedebeleid aan het eind van et eerste kwartaal 2009 voorgelegd kan worden. Het Sozawe beleidsplan 2009/2010 is daarom op twee pijlers gebouwd. De eerste pijler betreft het ontwikkelen van integraal gemeentelijk beleid op het gebied van arbeidsmarktvraagstukken om daarmee de gemeentelijke regierol te verstevigen. De tweede pijler heeft betrekking op de armoedevraagstukken. Door meer en beter samen te werken met externe maatschappelijke organisaties ontstaat een beter beeld op de vragen en probleemsituatie van onze burgers. 0.3
Beleidsterreinen verbonden
In het arbeidsmarktbeleidsplan wordt geschetst hoe de afdeling Sozawe invulling geeft aan effectieve arbeidstoeleiding van burgers die niet in eigen inkomen kunnen voorzien door middel van werk. Ook de onderlinge relaties met externe dienstverleners zoals het CWI/UWV, onderwijs, werkgevers en andere gemeenten in het kader van regionaal arbeidsmarktbeleid, komen hierin aan bod. In het armoedebeleidsonderdeel wordt geschetst op welke wijze de afdeling Sozawe invulling geeft aan financiële ondersteuning aan burgers met weinig arbeidsperspectief of een inkomen hebben iets boven het sociaal minimum. Naast financiële ondersteuning i.h.k.v. de WWB heeft de afdeling Sozawe tot taak, het voorkomen van sociale uitsluiting en het bieden van schuldhulpverlening aan alle inwoners van de gemeente. Voor het realiseren van duurzame resultaten, zowel op het gebied van arbeidsparticipatie en maatschappelijke participatie, als op het gebied van armoedebestrijding voor kwetsbare burgers in onze gemeenten zijn de kwaliteit van de eigen infrastructuur en de kwaliteit van de samenwerkingsverbanden, cruciale succesfactoren.
7 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
De afdeling Sozawe heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in de kwaliteit van de eigen organisatie. Voor de komende jaren ligt de nadruk voor de afdeling Sozawe op het versterken van samenwerkingsverbanden om van daaruit meer zicht te krijgen op probleemvelden in de lokale samenleving en zonodig samengestelde dienstverlening en voorzieningen te bieden. 0.4
Wat wil Sozawe bereiken
Gemeenten hebben in de afgelopen jaren binnen het arbeidsmarkt- en reïntegratiebeleid, verschillende nieuwe taken en verantwoordelijkheden gekregen. De Wet Werk en Bijstand, in 2004 geïntroduceerd met als motto 'werk boven inkomen', maakt gemeenten financieel verantwoordelijk voor de kosten van uitkeringen en re-integratie. De omslag van uitkeringsverstrekking naar activering (gecombineerd met de introductie van de WMO en overheveling van AWBZ-activiteiten op dit terrein) geeft de gemeente verantwoordelijkheden voor de maatschappelijke participatie van haar burgers. Deze participatie kan daarnaast ook bestaan uit inkomensondersteunende maatregelen. In veel gemeenten hebben politiek en bestuur dan ook ambities geformuleerd, die niet beperkt blijven tot re-integratie. Ook het stimuleren van de lokale economie en het verbeteren van de aansluiting van onderwijs en scholing op de arbeidsmarkt worden hierbij betrokken. Daarbij speelt uiteraard mee, dat het financiële belang van gemeenten bij een effectief arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid sterk is toegenomen. De samenhangende doelstellingen van de afdeling Sozawe voor 2009 en 2010 zijn:
Alle WWB gerechtigden, inburgeraars en nuggers op traject; gesplitst naar zorg en activering, maatschappelijke participatie (40% van de klanten per gemeente) en re-integratie, arbeidsparticipatie (60% per gemeente). Invulling geven aan het participatieakkoord; landelijk 75.000 WWB-ers en 25.000 nuggers aan het werk in 2011. Dat betekent voor De Marne en Winsum een daling van het bestand van 8% in 2008; 5% in 2009 en 5% in 2010. Rechthebbende WWB klanten een uitkering toekennen binnen 4 weken. 25% meer-gebruik van alle burgers met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum bereiken met de huidige inkomensondersteunende voorzieningen; participatiefonds, computerregeling, tegemoetkoming voor kinderen die voor het eerst naar het voorgezet onderwijs gaan. Niet-gebruik van landelijke en lokale regelingen tegengaan door een proactieve benadering. Aansluiten op doelgroepenbeleid van het kabinet t.a.v. pardonners, kinderen in arme gezinnen, jongeren tot 27 jaar, alleenstaande ouders, 65 plussers, nuggers. Interne gemeentelijke afstemming en coördinatie met andere beleidsvelden op gebeid van wonen, werk en inkomen, zorg, onderwijs en economische zaken om beter zicht te krijgen op problematiek en mogelijkheden van de doelgroepen. Samenwerking met maatschappelijke organisaties verbeteren/vergroten om doelgroepen beter te bereiken en dienstverlening op elkaar aan te sluiten. Vorming van netwerkorganisatie. Primair uitgaan van bestaande voorzieningen en deze beter op elkaar afstemmen.
HOOFDSTUK 1 ARBEIDSMARKTBELEID Inleiding
8 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Het huidige kabinet streeft er naar om 200.000 mensen extra aan het werk te helpen. Het rijk heeft daarover een bestuursakkoord gesloten met de VNG: ‘Samen aan de slag’. Daarin is afgesproken dat de gemeenten zich inzetten voor de ontwikkeling van regionaal arbeidsmarktbeleid. Ter ondersteuning van de doelstelling om extra mensen aan het werk te helpen is in het akkoord opgenomen dat gemeenten streven naar de specifieke doelstelling om 75.000 bijstandsgerechtigden en 25.000 niet-uitkeringsgerechtigde werklozen aan het werk te helpen. De VNG heeft dit vervolgens uitgewerkt in de notitie ‘Ruimte voor de regio’. Centraal in deze notitie staat de doelstelling dat er overal in Nederland regionaal arbeidsmarktbeleid wordt gevoerd dat aansluit op de natuurlijke schaal van de lokale arbeidsmarkt. Landelijk zijn 50 á 60 gemeenten gevraagd om daarin een voortrekkersrol te willen vervullen. In de provincie Groningen zijn inmiddels 3 initiatieven gestart: Groningen-stad, Veendam en Appingedam/Delfzijl/Loppersum. 1.1
Definitie van arbeidsmarktbeleid
De arbeidsmarkt is het samenhangend geheel van vraag naar en aanbod van betaalde arbeid. Het doel van arbeidsmarktbeleid is het beïnvloeden van alle factoren die een optimale werking van de arbeidsmarkt mogelijk maken. Kortom gericht op het bij elkaar brengen van de vraag naar betaalde arbeid (banen) en het aanbod van arbeidsvermogen/loonwaarde (beroepsbevolking). Het begrip “markt” kent naast een kwantitatieve en kwalitatieve dimensie ook de aspecten van tijd en plaats. De vraag naar arbeid kan ingevuld worden indien er op het juiste moment op de juiste plaats voldoende gekwalificeerd aanbod aanwezig is. Of omgekeerd geredeneerd: de werkzoekende vindt een betaalde arbeidsplaats indien hij/zij zich op het juiste moment en op de juiste plaats aanbiedt met de juiste kwalificaties. Voor de ontwikkeling van regionaal arbeidsmarktbeleid is het van belang om de deelnemers op die regionale markt bijeen te brengen, waarbij de gemeenten de regie in handen nemen. 1.2
Ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt
Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zijn in rap tempo gewijzigd. Nog steeds vinden bedrijfssluitingen plaats en komen op die manier werknemers op straat te staan. Maar door de maatschappelijke ontwikkeling van vergrijzing en ontgroening, is tevens de tendens ontstaan dat bedrijven en instellingen steeds moeilijker aan goed gekwalificeerd personeel komen. De vraag naar personeel is op dit moment groter dan het aanbod. Er is op onze regionale arbeidsmarkt ook sprake van een mismatch tussen vraag en aanbod. De oorzaak daarvan is vaak gelegen in de scholing: de aansluiting tussen scholing en arbeidsmarkt is niet goed, het aantal voortijdig schoolverlaters is groot en het kwalificatieniveau van de werkenden en werkzoekenden is niet voldoende. Sozawe stemt haar individuele klantgerichte re-integratiebeleid op de ontwikkelingen af. Kwantitatieve en kwalitatieve discrepanties op de arbeidsmarkt vragen om maatregelen die gericht zijn op het verhogen van de arbeidsparticipatie (meer mensen moeten meedoen) en op het verhogen van het kwalificatieniveau van degenen die werk zoeken of aan het werk zijn. Daarvoor is het nodig dat overheid, onderwijs en werkgevers op het niveau van de regionale arbeidsmarkt afspraken met elkaar maken. Bedrijven zijn zich bewust van deze ontwikkelingen en zijn steeds meer bereid om te investeren in zowel eigen als nieuw personeel. Dit bleek ook op de vervolgconferentie over Integraal Arbeidsmarktbeleid in onze regio op 31 januari 2008. Bedrijven en instellingen gaven aan te willen investeren in leerwerkbanen, stageplaatsen en trajecten. Om daarmee het zittende personeel te scholen en ze daardoor de kans te geven om op een hoger kwalificatieniveau te komen en dan nieuw personeel op te leiden om op de vrij gekomen plekken in te stromen.
9 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
1.3
Analyse van de lokale situatie
In de Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 (Universiteit Groningen) en de arbeidsmarktanalyse van CWI worden een aantal groeisectoren benoemd voor de Noord Groningse regio: Zorg en Zakelijke dienstverlening. Specifiek voor de Eemsdelta regio, zijn dat daarnaast de sectoren: Industrie, Bouw, Metaal en Schoonmaak. Om een goed beeld te krijgen van de huidige stand van zaken op de noordelijke arbeidsmarkt en specifiek in onze regio, is informatie verzameld. Deze informatie is ook van belang om gezamenlijk met de partners, doelstellingen te kunnen formuleren voor de komende jaren. In deze tabel, wordt de totale beroepsbevolking opgedeeld in de diverse groepen die wel en niet beschikbaar zijn, en niet deelnemen aan de reguliere arbeidsmarkt. Tabel opbouw en samenstelling bevolking DOELGROEPEN DE MARNE WINSUM Inwonertal 10.754 14.003 7.100 6.700 Beroepsbevolking2
EEMSMOND 16.710 10.300
BEDUM 10.601 7.300
474
157
NWW
288
357
Jongeren 15-23 jaar (niet naar school)
727
1161
(184)
(289)
410
390
680
330
90
120
270
240
160
180
240
130
272
72
330
80
ZW WAO WIA Wajong3 WW3
120 107 WSW4 210 190 WWB3 Bron: CBS per 1/1-2007 2 Bron: CWI per mei 2008 3 Bron: Kengetallen CWI Winsum juli 2008 4 Bron: Ministerie SZW (aantal geïndiceerde inwoners per 1/1-2007) 1.3.1 Onderkant van de arbeidsmarkt
In de Atlas voor gemeenten wordt ook gebruik gemaakt van CBS en SZW bronnen om inzicht te geven in de onderkant van de arbeidsmarkt. De samenstelling van de onderkant van de arbeidsmarkt bestaat uit WWB, Wajong, WAO, WW, WSW, maar is exclusief NUGgers (Niet Uitkerings Gerechtigden). Tabel percentage onderkant arbeidsmarkt Gemeenten onderkant van de arbeidsmarkt * De Marne 15,1% Winsum 11,2% Eemsmond 17% Bedum 12,7%
Absoluut
Waarvan WWB
1072 750 1750 927
210 190 330 80
*onderkant van de arbeidsmarkt als percentage van de potentiële beroepsbevolking Een tabel met een uitgebreid overzicht van de opbouw en samenstelling van de bevolking, is opgenomen in bijlage 1. Daarin wordt het aantal inwoners, afgezet tegen het aantal lage inkomens en het gemiddelde besteedbare inkomen per huishouden.
10 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Daarnaast worden het aantal werkzoekenden zonder baan, de leeftijdsopbouw, herkomst, burgerlijke staat, huishoudens, deelname onderwijs, bedrijfsvestigingen en sociale zekerheid, onderling vergeleken en afgezet tegen het gemiddelde van Groninger gemeenten. 1.4
Gemeente als belangrijke speler op de regionale arbeidsmarkt
Lokaal arbeidsmarktbeleid: kan dat wel? De gemeentelijke arbeidsmarkt is geen eiland. Inwoners pendelen van woonplaats naar werklocatie en er worden banen bezet door forensen van buiten de gemeente. Ook de bedrijven en instellingen blijven niet altijd op dezelfde plek. De gemeente is zelf geen partij op de arbeidsmarkt, behalve als één van de grotere werkgevers. Op het vestigingsbeleid van bedrijven en op de keuzes die bedrijven en instellingen maken bij de werving en selectie van medewerkers heeft de gemeente alleen indirect invloed. Hetzelfde geldt in feite voor de keuzes die werknemers maken: de gemeente kan niet meer dan proberen om die keuzes te beïnvloeden en werkzoekenden te stimuleren en te ondersteunen. Maar lokaal arbeidsmarktbeleid is wel degelijk mogelijk. De gemeente kan zorgen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat, kan betere randvoorwaarden voor de lokale economie scheppen, kan de kwalificaties van de (werkzoekende) inwoners vergroten en beter afstemmen op de vraag op de arbeidsmarkt en kan vraag en arbeid op andere (nieuwe) manieren bij elkaar brengen. Het gaat daarbij om het benoemen van de onderlinge afhankelijkheden en het creëren van een wederzijds voordeel.
Re-integratie & participatie In de meeste gemeenten houden Arbeidsmarkt: afzonderlijke lokaal/regionaal afdelingen zich bezig met terreinen als economische zaken, onderwijs en Economie: Onderwijs: re-iïntegratie en lokaal/regionaal lokaal/regionaal maatschappelijke participatie. Elke afdeling werkt daarbij veelal vanuit een verschillend perspectief en met eigen taak- en doelstellingen. Maar de gemeente is ook één organisatie en heeft inmiddels in het spel rond de arbeidsmarkt veel kaarten in handen. Door daar gebruik van te maken kan de gemeente betere resultaten boeken. Dat vereist goed samenspel tussen de afdelingen: integraal arbeidsmarktbeleid. 1.5
Discrepanties tussen de partijen
Wanneer gesproken wordt over de discrepanties op de arbeidsmarkt, gaat het over mismatches tussen vraag en aanbod: het arbeidsaanbod in de gemeente sluit niet goed aan bij de vraag en ondanks onvervulde vacatures blijft een deel van de mensen toch langdurig werkloos. Het is opvallend, dat er vaak ook tussen de partijen rond de arbeidsmarkt flinke mismatches zijn: bedrijven die niets zeggen te hebben aan het CWI, een sociale dienst die de taal van de bedrijven niet spreekt, een CWI dat volgens gemeentelijke casemanagers de harde kern van de WWB'ers weinig te bieden heeft, de moeizame relatie tussen het onderwijsveld en het bedrijfsleven. Het UWV, die (nieuwe)
11 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
WW gerechtigden, vaak amper ziet en begeleidt. Onderwijs dat niet afgestemd is op de regionale arbeidsmarktontwikkelingen of een verkokert aanbod biedt in plaats van samenwerkingsgericht te opereren. Voor het gemeentelijke arbeidsmarktbeleid liggen hier kansen. De partijen hebben elkaar hard nodig, maar weten elkaar in de praktijk ook op lokaal niveau - onvoldoende te vinden. Netwerken van belangen Vanuit het perspectief van re-integratie wordt meestal hoopvol gekeken naar de bedrijven en instellingen in de gemeente: hoeveel werkzoekenden kunnen daar geplaatst worden? En naar het onderwijs: kan dat het aantal jongeren zonder startkwalificatie niet beperken? En als de opleidingen en kwalificaties beter aansluiten op wat de arbeidsmarkt vraagt, dan zullen meer mensen direct een baan kunnen vinden. Het onderwijsveld heeft daar uiteraard ook belang bij. Het succes op de arbeidsmarkt vergroot de aantrekkelijkheid van een opleiding. Daarvoor is goede aansluiting bij de beroepspraktijk nodig. De bedrijven en instellingen kunnen bijdragen aan de actualiteit en de inhoud van het onderwijs, leerlingen moeten stage kunnen lopen en docenten willen bijblijven op hun vakgebied. Samenwerken loont Bedrijven en instellingen in de gemeente, zijn er niet primair om mensen aan werk te helpen. Succesvol ondernemerschap draagt bij aan de lokale economie en de werkgelegenheid, maar daarvoor moet de ondernemer zijn eigen keuzes kunnen maken. De bedrijven en instellingen hebben echter wel degelijk belangen waarvoor ze de gemeente nodig hebben: niet alleen voor het realiseren van voorzieningen (bedrijventerrein, winkelcentrum) en randvoorwaarden (veiligheid, aantrekkelijkheid van de gemeente voor recreanten et cetera), maar ook voor de arbeidsmarkt. Bedrijven hebben, zeker in tijden van hoogconjunctuur, mensen met de juiste kwalificaties nodig. Zij hebben er belang bij om samen te werken met het re-integratieveld en met het onderwijsveld. Gemeenten die de taal van het bedrijfsleven spreken en hun belangen en problemen begrijpen, kunnen daar hun voordeel mee doen. 1.6
Gemeentelijke verantwoordelijkheid voor arbeidsmarktbeleid
Met de invoering van de WWB per 1 januari 2004 hebben de gemeenten meer vrijheid en meer verantwoordelijkheid gekregen voor het vorm en inhoud geven van het gemeentelijke arbeidsmarktbeleid. De gemeenten hebben daarnaast met de invoering van deze wet een groter financieel belang bij een uitstroom van personen vanuit een uitkeringssituatie naar betaalde arbeid. Het ministerie van SZW en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hebben medio 2004 een gezamenlijke beleidsagenda gemeentelijk arbeidsmarktbeleid opgesteld. VNG en SZW spreken hierin af dat zij uit hoofde van sociale en economische overwegingen een bijdrage willen leveren aan een succesvolle ontwikkeling van het gemeentelijke arbeidsmarktbeleid. VNG en SZW willen vooral de regionale component van het gemeentelijke arbeidsmarktbeleid benadrukken en zowel op lokaal als op landelijk niveau meer samenhang brengen tussen de beleidsterreinen werk en inkomen enerzijds en onderwijs, economie en zorg anderzijds (gewenste ontkokering). Verder geeft de gezamenlijke beleidsagenda aan dat VNG en SZW de totstandkoming van gewenste samenwerking tussen alle betrokken actoren op het terrein van werk en inkomen (vooral tussen gemeenten, bedrijfsleven, onderwijs- en scholingsinstellingen, CWI en UWV) te willen bevorderen. 1.6.1 Voorwaarden voor opzet en deelname Met de invoering van de WWB staan gemeenten voor de taak een gemeentelijk arbeidsmarktbeleid op te zetten. Dat levert direct de vraag op hoe gemeenten eigenlijk
12 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
op een effectieve wijze de arbeidsmarkt kunnen beïnvloeden. Wil een gemeente effectief opereren op de arbeidsmarkt dan moet aan drie voorwaarden zijn voldaan: 1. Integraal Integrale aanpak tussen de beleidsterreinen ruimtelijke ordening/economische zaken, sociale zaken en onderwijs. Dwarsverbanden met andere beleidsterreinen zoals welzijn/zorg en openbare orde/veiligheid zijn ook wenselijk. De meerwaarde van arbeidsmarktbeleid als apart te onderscheiden beleidsterrein zit juist in de integrale aanpak. 2. Regionaal Werknemers zijn mobiel en "hun" arbeidsmarkt bevindt zich in de regio. Werkgevers werven hun personeel niet alleen in de plaats waar het bedrijf is gevestigd, maar in de regio. Gemeenten hebben in hun eentje nauwelijks een onderhandelingspositie; samenwerkende gemeenten hebben dat wel. Ook onderwijs en opleidingen zijn in het algemeen regionaal georganiseerd. Ook afspraken met het onderwijs zullen moeten worden gemaakt in regionaal verband. Hetzelfde geldt voor het CWI en het UWV. 3. Middellange termijn Voor het opleiden van mensen is tijd nodig. Daarom moet arbeidsmarktbeleid inspelen op de verwachte toekomstige vraag naar arbeidskrachten. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met gewenste economische ontwikkelingen en met de verwachte demografische ontwikkelingen. Voor een effectief arbeidsmarktbeleid zal dus ook "vooruitgedacht" moeten worden. 1.6.2 Beïnvloeding en regievoering Om een sluitende keten te organiseren rond regionaal arbeidsmarktbeleid wil Sozawe als gemeentelijke afdeling naar een gezamenlijke aanpak toe met alle partijen. Dit beleidsplan vormt samen met het bestuursakkoord Eemsdelta, het kader voor de verdere ontwikkeling van het arbeidsmarktbeleid in de regio. De afgelopen jaren zijn al veel goede initiatieven gestart en opgezet, denk daarbij aan het Vacatureservicepunt. Veel initiatieven bleken echter (te) sterk gebonden aan personen. Met het vertrek van deze personen stokte regelmatig het initiatief en de voortgang. De gemeentelijke afdelingen Sozawe van de 4 gemeenten en hun ketenpartners hebben daarom de wens uitgesproken de goede initiatieven en projecten te borgen in een bredere structuur van arbeidsmarktbeleid, zodat zaken doorgang kunnen vinden als bepaalde centrale figuren andere carrière mogelijkheden kiezen. Een organisatiestructuur die minder persoonsafhankelijk en meer georganiseerd is. Hoewel mensen natuurlijk altijd de kern en het elan van het arbeidsmarktbeleid zullen blijven vormen. Er zijn vele partijen in de regio betrokken bij het regionale arbeidsmarktbeleid, zoals in het overzicht is te zien. Die partijen zijn te verdelen in netwerkpartners en ketenpartners. Daardoor zijn er verschillen in de onderlinge relaties en de rollen: opdrachtgever, (on)afhankelijk van, financier, uitvoeringsverantwoordelijk en deelnemer.
13 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Vacature Servicepunt
CWI
UWV
Re-integrat ie bedrijven
SOZAWE afdelingen 4 gemeenten
Afdelingen EZ en RO
SW bedrijf Ability
Afdelingen Welzijn, Zorgloket en Onderwijs ge
Regionaal bedrijfsleven (voorbereidend) beroepsonderwijs
Region. Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaten
.
In deze complexiteit aan partijen, initiatieven en belangen, Kan de gemeente de regie gaan voeren. Maar Sozawe wil wel graag dat bovenstaande partijen zich allen verantwoordelijk voelen en betrokken zijn bij het beleid. Daarom stelt Sozawe een structuur voor waarin alle partijen een rol vervullen. Daarbij laat Sozawe wel nadrukkelijk de verantwoordelijkheid bij de bestaande uitvoeringsorganisaties liggen. Sozawe stelt voor daarbij te kiezen voor een praktische insteek in de keten van Werk en Inkomen, waarbij de vraaggerichte benadering voorop staat. 1.7
Conclusie
De afdeling Sozawe heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in de ontwikkeling van de interne organisatie. Vanuit de visie de klant centraal is een beter beeld ontstaan van het bijstandsbestand van Sozawe. Binnen De Beurs zijn initiatieven ontwikkeld met de ketenpartners om (werk)processen op elkaar aan te sluiten met als doel de wettelijke taak t.a.v. re-integratie adequater uit te voeren. De afdeling Sozawe voorziet daarin met een individueel traject gericht op re-integratie of de toeleiding naar re-integratie dmv een zorg en activeringstraject. Klanten van Sozawe worden begeleid naar arbeidsparticipatie en/of maatschappelijke participatie, met als doel uitstroom uit de bijstand. De onderlinge samenhang/afstemming tussen diverse beleidsterreinen is gering als gevolg van het ontbreken van een gemeenschappelijke visie. Deze benadering biedt weinig mogelijkheden om de dynamiek op de arbeidsmarkt adequaat te beïnvloeden. Samenwerking is nodig met interne afdelingen binnen de eigen gemeente maar ook een intensieve samenwerking met andere gemeenten en andere publieke en private organisaties om de gemeentelijke regie te vergroten waardoor meer invloed wordt
14 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
verkregen op de dynamiek van de arbeidsmarkt. Belangrijk verschil met de huidige situatie is dat niet alleen wordt uitgegaan van de WWB populatie maar van de gehele beroepsbevolking. Het doel is heldere gemeentelijke regievoering om op de ontwikkelingen in de lokale/regionale arbeidsmarkt in te spelen met als gevolg o.a. uitstroom uit de bijstand, mobiliteit van de beroepsbevolking, verhoging participatiegraad en de vermindering van schooluitval. 1.8
Nieuw beleid
Binnen het arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid hebben gemeenten sinds een aantal jaren nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Met goed samenspel tussen de sectoren economie, onderwijs en sociale zaken (c.q. werk en inkomen) en een juiste betrokkenheid van externe partijen (bedrijven, onderwijsinstellingen), kan de gemeente daarbij betere resultaten boeken. Dit samenspel is zowel vereist op beleidsniveau als in de uitvoering. Het arbeidsmarktbeleid gaat verder dan de eigen gemeentegrenzen. Ook de doelgroep betreft niet alleen bijstandsgerechtigden maar alle inwoners in de gemeente die willen en kunnen participeren in brede zin. Het gaat hier om participatie dat ruimer opgevat kan worden dan regulier werk alleen. Dit ligt meer in de lijn van de ambities van het kabinet zoals verwoord in het actieprogramma “iedereen doet mee”en in de rol die de gemeente in toenemende mate heeft om te zorgen voor alle burgers die niet actief zijn. 1.8.1 Doelen regionaal arbeidsmarktbeleid Het doel van de gemeenten en ketenpartners is om een bijdrage te leveren aan een goed functionerende regionale arbeidsmarkt. Daarvoor is het volgens ons nodig om resultaatgerichte samenwerking te zoeken en de volgende doelstellingen uit te werken. 1. Er gaan meer mensen aan het werk. De participatiegraad van de beroepsbevolking moet omhoog. Het is niet acceptabel dat in onze regio, waar de werkgelegenheid groeit, zoveel mensen niet meedoen op de arbeidsmarkt. Dat betekent dat Sozawe, naast intensieve WWB-re-integratie: a. Niet-uitkeringsgerechtigden wil stimuleren om aan het werk te gaan; b. Alle groepen uitkeringsgerechtigden zoveel mogelijk kansen wil bieden om een baan te vinden en te houden; ook de mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt krijgen een kans. 2. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking neemt toe. Om te kunnen voldoen aan de eisen die de arbeidsmarkt stelt, zullen werkzoekenden en werknemers moeten werken aan hun kwalificaties. Dat betekent dat Sozawe: a. Samen met werkgevers investeren in opleidingen en in werkleerbanen. b. Met behulp van Eerder Verworven Competenties (EVC) de kwaliteiten van niet werkende werkzoekenden (WWB, WW en Nug) in kaart brengen en op die wijze kijken wat nog ontbreekt om de aansluiting met de vraag op de arbeidsmarkt te realiseren. c. Werkenden, scholieren en werkzoekenden stimuleren om en ondersteunen bij het behalen van een startkwalificatie. 3. Jongeren kiezen voor beroepsopleidingen waarvoor ze in de regio de meeste kans hebben op een baan. Dat wil Sozawe onder andere bereiken door het vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan. De diverse partijen, die een rol hebben op de regionale arbeidsmarkt, zullen voor de komende jaren bovengenoemde doelen uit moeten werken in specifieke meetbare doelstellingen. Voor de keten van Werk en Inkomen zal dit het ketenjaarplan zijn.
15 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Vanuit de gemeenten De Marne en Winsum wordt daarom ook aansluiting gezocht bij het arbeidsmarktbeleid van de ISD Noord-Oost, om gericht projecten en acties te ontwikkelen voor de diverse doelgroepen. Sozawe ontwikkelt zich de komende jaren tot een netwerkorganisatie, die in staat is met diverse externe organisaties de doelstellingen te bereiken ten aanzien van re-integratie als onderdeel van een breder arbeidsmarktbeleid. De relatie met de gemeente Groningen blijft daarnaast bestaan, omdat zowel De Marne als Winsum, qua werkgelegenheid op de stedelijke economie georiënteerd zijn. Daarnaast zal Sozawe zich gaan richten op integrale beleidsontwikkeling en uitvoering waarbij gewerkt wordt vanuit een gemeenschappelijke visie op inwoners waarbij een complex van elkaar beïnvloedende factoren die de knelpunten op de arbeidsmarkt veroorzaken in samenhang worden opgelost. Dit vraagt om gemeentelijk samenhangend beleid op de gebieden sociale zaken, welzijn, jeugd, onderwijs, economische zaken, huisvesting, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer om een aantrekkelijk woon-, leef en werkklimaat te creëren als basis voor (regionaal) arbeidsmarktbeleid.
16 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
HOOFDSTUK 2 ARMOEDEBELEID Inleiding Het landelijke armoedebeleid is continu in beweging. Niet alleen vanwege politieke ontwikkelingen, zoals de invoering van de WMO, de WIA en de Wet Inburgering, maar ook vanwege de realiteit van alledag: het aantal burgers met problematische schulden neemt toe, het aantal kinderen dat in armoede opgroeit neemt toe, ook het beroep op voedselbanken stijgt. Nederland telt bijvoorbeeld ongeveer 1,5 miljoen functioneel analfabeten (laaggeletterden). Hiervan kunnen velen wel enigszins lezen en schrijven, maar zij hebben dermate beperkte vaardigheden dat dit hun persoonlijk en maatschappelijk functioneren ernstig belemmert. Deze groep heeft een verhoogd risico om in een situatie te belanden van sociale uitsluiting. Al deze ontwikkelingen hebben directe gevolgen voor het gemeentelijke armoedebeleid. De centrale vraag hierbij is steeds hoe kwetsbare inwoners ondersteund kunnen worden om te participeren in de samenleving. Wat is armoede? Armoede is een complex verschijnsel met veelal samenhangende dimensies (inkomen, maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid, (verminderd) gevoel van eigenwaarde, zelfredzaamheid, wonen en leefomgeving), waarin toekomstperspectief een belangrijk onderscheidend kenmerk is, vooral in situaties waarin niet of nauwelijks uitzicht is op werk of verandering van leefsituatie. Armoede in deze brede zin is sociale uitsluiting. Armoede in enge zin wordt beschouwd als een tekort aan financiële middelen. 2.1
Minimabeleid als onderdeel van het armoedebeleid
Landelijk en lokaal staat de bestrijding van armoede duidelijk op de politieke agenda. In het regeerakkoord wordt ingezet op het verruimen van de mogelijkheden voor het voeren van een gericht armoedebeleid, schuldhulpverlening en inkomensondersteuning, waar mogelijk in samenhang met het bevorderen van arbeidsparticipatie. Het kabinet heeft gekozen voor onderstaande doelstellingen, welke gefundeerd zijn op doelstellingen als het stimuleren van participatie en de toegankelijkheid van voorzieningen: bevorderen van participatie door werkaanvaarding, scholing en/of maatschappelijke zinvolle onbeloonde activiteiten; bestrijden van armoede en bevorderen van participatie onder kinderen en jongeren; tegengaan van niet-gebruik van inkomensvoorzieningen en; aanpak van problematische schulden. De economische recessie van de afgelopen jaren heeft ertoe geleid dat meer mensen in hun persoonlijke levenssfeer geconfronteerd zijn met economische tegenslag. Het gevolg hiervan is dat sommige mensen moeilijker rond kunnen komen en er een groep is die om uiteenlopende redenen een beroep doet op diverse gemeentelijke voorzieningen. Er bestaat een brede politieke consensus over wat het beste medicijn is tegen armoede: werk. Betaalde arbeid, die gefundeerd is op goed onderwijs en scholing. Betaalde arbeid kan voorzien in een inkomen boven het sociaal minimum en verschaft daarnaast een vorm van maatschappelijke participatie (meedoen). Met het gunstig economisch klimaat neemt het perspectief voor velen toe. De inzet van het kabinet is om met verschillende partijen de vaardigheden en leefsituatie van mensen met een risico op armoede te verbeteren, zodat zij in staat zijn om de komende jaren hun eigen verantwoordelijkheid op te pakken en de nieuwe kansen op de arbeidsmarkt te benutten. De gemeentelijke overheid is, door de korte afstand naar de burgers, bij uitstek in staat de individuele problemen van haar inwoners te onderkennen. Dat biedt gemeenten de mogelijkheid om maatwerk te leveren. Dit vraagt wel om een sluitende keten van voorzieningen. In het brede speelveld van eigen gemeentelijke middelen, de inzet van particuliere (charitatieve) organisaties en andere semi-overheidsorganisaties van maatschappelijk werk en gezondheidszorg, is een sterke regiefunctie vanuit de gemeente
17 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
belangrijk. Dit impliceert een integrale benadering van diverse beleidsvelden als sociale zaken (inclusief leerplicht), welzijn en zorg. 2.2
Gemeentelijk beleidskader
Algemeen generiek inkomensbeleid, vaststellen van het sociaal minimum, is de verantwoordelijkheid van het Rijk. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat deze uitkeringsnorm niet volledig toereikend is om bepaalde noodzakelijke uitgaven te doen. Op dat moment speelt de gemeente een eigen rol en kan besluiten bijzondere bijstand te verstrekken en daarbij maatwerk te leveren. Alleen aan chronische zieken, gehandicapten en ouderen mogen gemeenten binnen de kaders van bijzondere bijstand vaste bedragen verstrekken, de zgn. categoriale regeling. Categoriale regelingen voor andere doelgroepen zijn niet mogelijk, dit geldt ook voor regelingen die niet onder de bijzondere bijstand vallen en bijvoorbeeld gefinancierd worden uit eigen gemeentelijke middelen. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden en beperkingen als die voor het coveren van categoriaal beleid. Particuliere fondsen en organisaties zijn niet aan deze regels gebonden. Categoriale bijstand is met de invoering van de WWB grotendeels afgeschaft omdat deze het landelijke inkomensbeleid doorkruisen en armoedeval moet voorkomen. Werk moet lonend blijven. Bijzondere bijstand heeft hierdoor een maatwerkfunctie gekregen. Gemeenten hebben nog wel speelruimte met betrekking tot andere categoriale voorzieningen: Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen. Voorzieningen voor maatschappelijke participatie. De berekening van de draagkracht en het hanteren van een drempelbedrag. Categoriaal beleid voor chronische zieken, gehandicapten en ouderen. Gemeenten moeten dus merendeels maatwerk leveren. Het is echter wel mogelijk om beleidsregels op te stellen voor de uitvoering van bijzondere bijstand. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de beoordeling van de persoonlijke omstandigheden en de kosten die kunnen worden vergoed tot op bepaalde hoogte worden gestandaardiseerd. Dit bevordert de rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en de doelmatigheid van de uitvoering. 2.3
Relatie met andere beleidsterreinen
Armoede is meer dan een financieel probleem. De meeste kwetsbare burgers zijn personen met cumulatie van armoederisico’s, zoals combinatie van slechte arbeidsmarktpositie, problematische schulden, laag opleidingsniveau, verslaving en gezondheidsproblemen. Uitsluitend financiële ondersteuning is voor de meest kwetsbare burgers niet genoeg. Binnen het kader van het gemeentelijke armoedebeleid hebben gemeenten de mogelijkheid om (eventueel gekoppeld aan activering) maatwerk te leveren. De gemeente is als geen ander in staat de regie over de keten te voeren en om witte vlekken, overlap en aansluitingsproblemen te signaleren. Het is dus belangrijk dat armoedebeleid beleidsmatig en op uitvoerend niveau wordt afgestemd met andere taken van de gemeente. In deze paragraaf worden een aantal aanpalende beleidsterreinen genoemd en de wijze waarop daarmee afstemming kan plaats vinden. WMO en gezondheidsbeleid. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de invulling en de uitvoering van de WMO. Individuele voorzieningen kunnen een grote kostenpost zijn voor burgers. Denk bijvoorbeeld aan de kosten voor thuiszorg, mantelzorg, aangepast vervoer of woningaanpassing. Andere relaties tussen WMO en armoedebeleid zijn te vinden in de loketfunctie, leefbaarheid in wijken, op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen en hun ouders, maatschappelijke opvang en het tegengaan van sociaal economische gezondheidsverschillen. In veel
18 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
gevallen treft het beleid dezelfde doelgroepen. De keuzes die gemeenten maken bij de uitvoering van de WMO hebben dus veel invloed op de positie van de minima. WMO en vrijwilligersbeleid. In de WMO is er veel ruimte voor vrijwilligerswerk ingeruimd. De gemeente heeft belang bij goed draaiende vrijwilligersorganisatie. Door goede ondersteuning van deze organisaties door een Steunpunt Vrijwilligerswerk, kan dit de verbanden in de lokale samenleving versterken. Vrijwilligers en non-profit organisaties kunnen ook ruimte maken voor participatie van inwoners door het scheppen van geschikte vrijwilligersbanen. Het vrijwilligerswerk kan aantrekkelijker worden door creëren van seniorenbanen. Door vrijwilligerswerk ook onderdeel te maken van een re-integratietraject, gericht op werk, is naast het versterken van het vrijwilligersveld, ook een verbetering op termijn, van inwoners die op een sociaal minimum moeten leven. Voorkomen van vroegtijdig schooluitval. Voortijdige schoolverlaters lopen een verhoogd risico niet tot de arbeidsmarkt door te kunnen dringen. Voorkomen moet worden dat jongeren zonder startkwalificatie hun opleiding beëindigen. Kinderen met een leer- of taalachterstand hebben meer moeite met het onderwijs, belanden in lagere schooltypen en hebben een verhoogd risico op uitval en daardoor op een armoedesituatie. Participatie. Het kabinet wil de komende periode de sociale samenhang versterken. Arbeidsparticipatie (betaald werk) of maatschappelijke participatie (onbetaald werk) is hierbij het sleutelbegrip. Deelname aan de arbeidsmarkt stelt mensen in staat in hun eigen inkomen te voorzien, biedt mogelijkheden voor integratie en emancipatie en geeft burgers het gevoel van eigen waarde. Betaald werk is bovendien de meest effectieve en duurzame manier van armoede bestrijding. Mensen die zich inzetten voor een sportvereniging, voor de leefbaarheid van de buurt of die als mantelzorger actief zijn, leveren evenzeer een onmisbare bijdrage aan de sociale samenhang (maatschappelijke participatie). Inburgering oud- nieuwkomers. Oud en nieuwkomers vormen een kwetsbare groep. Voorlichting over geldzaken en inkomensondersteuning en hulp bij aanvragen kan door de gemeente worden ingebouwd in alle inburgeractiviteiten van de gemeente en uitvoerende instanties. Jeugdbeleid. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bevorderen van het welzijn van hun jeugdige burgers. In het kader van preventief lokaal jeugdbeleid gebeurt dit onder anderen door voorzieningen en activiteiten te bieden op het gebied van scholing, cultuur en vrije tijdsbesteding. Speciale aandacht is nodig voor jeugdigen waar het niet zo goed mee gaat, bijvoorbeeld als gevolg van opvoed- en opgroeiproblemen in gezinnen, waarbij een slechte financiële situatie vaak mede de oorzaak is van maatschappelijk isolement. Het landelijke beleid jeugd en gezin beoogt een brede aanpak van zorg en bescherming voor kinderen, jongeren en gezinnen. Volwasseneducatie. In Nederland kunnen ongeveer 1,5 miljoen volwassenen niet of nauwelijks lezen en schrijven. Zij hebben een verhoogd risico in een situatie te belanden van sociale uitsluiting.
De gemeenten De Marne en Winsum formuleren daarom gemeentelijk brede doelstellingen, gebaseerd op integrale beleidsontwikkeling en uitvoering, en toetsen gemeentelijke beleidsplannen op de effecten daarvan voor mensen met een laag inkomen. Er zijn diverse organisaties die mee willen en kunnen praten over effectief beleid. Daaronder zijn wettelijke adviesorganen zoals de WWB CliëntenRaad, maar ook kerken en organisaties zoals Humanitas en ‘de arme kant’. De gemeenten De Marne en Winsum versterken hun regie- en opdrachtgeverrol, door zich te ontwikkelen als een netwerkorganisatie en organisaties uit te nodigen voor lokale sociale conferenties. De gemeenten De Marne en Winsum ondersteunen en faciliteren daarmee optimaal particuliere initiatieven, die een bijdrage leveren aan het terugdringen van armoede binnen hun gemeente.
19 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
2.4
De rol van maatschappelijke organisaties
Om goed regie te kunnen voeren is kennis over de lokale sociale kaart nodig. Elke gemeente kent tal van maatschappelijke organisaties, die op één of andere manier te maken hebben met de doelgroep van het lokale armoedebeleid. Deze professionele, vrijwilligers- of belangenorganisaties kunnen armoede signaleren en mensen ondersteunen en doorverwijzen. Ook kunnen zij de doelgroep voorlichten over inkomensondersteunende maatregelen en budgetvoorlichting geven. Veel maatschappelijke organisaties staan dichter bij de doelgroep dan de gemeente en zij kunnen de doelgroep op een passende manier benaderen. De gemeente, als regievoerder en vaak ook als opdrachtgever van maatschappelijke organisaties, kan afspraken maken over samenwerking, afstemming en overdracht tussen organisaties, zodat materiële ondersteuning wordt gekoppeld aan immateriële hulpverlening en preventie en er een duurzame oplossing van de armoedeproblematiek komt. Een deel van deze organisaties bieden financiële ondersteuning of hulp in natura aan mensen met een laag inkomen. Er zijn gemeenten die inkomensondersteuning (of ondersteuning in natura zoals bij voedselbanken) beschouwen als verantwoordelijkheid van de overheid, en het particuliere initiatief zien als doorkruising van het inkomensbeleid wat leidt tot rechtsongelijkheid tussen burgers. Andere gemeenten zien particulier initiatief als een welkome of noodzakelijke aanvulling op het armoede beleid en ondersteunen en faciliteren particulier initiatief. 2.5
Meetbare doelstellingen
Het Rijk en de VNG hebben in het kader van bestuurlijke afspraken indicatoren geformuleerd om de resultaten van het armoedebeleid te meten op de volgende punten:
verstrekte leenbijstand terugdringen; bereik langdurigheidtoeslag vergroten; mate waarin gericht bijstand is verstrekt aan bepaalde groepen, vooral huishoudens met kinderen, vergroten; bereik bijzondere bijstand vergroten; aantal gemeenten dat afspraken heeft gemaakt met voedselbanken vergroten; percentage gezinnen met schulden dat succesvol kan worden geholpen met een aanbod verhogen; wachtlijsten schuldhulpverlening terugdringen.
Deze prestatie-indicatoren kunnen ook door de afdeling Sozawe gebruikt worden om de effectiviteit van beleid te meten. 2.6
Ontwikkelingen regionaal en lokaal
Bevolkingsgroei: Volgens de regionale bevolkingsprognose van het CBS en het RPB neemt de totale Nederlandse bevolking tot 2025 toe met 3,5% t.o.v. 2006. Voor de provincie Groningen is de verwachte bevolkingsgroei geprognosticeerd op 6%. Voor de gemeente De Marne wordt een krimp van –1% verwacht en voor de gemeente Winsum een groei van 23% in 2025. Demografische druk: Is de verhouding van de som van het aantal personen van 0-20 jaar (groene druk) en 65 jaar en ouder (grijze druk) tot de potentieel productieve leeftijdsgroep van 20-65 jaar.
20 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Al sinds de begin jaren 90 is de demografische druk redelijk stabiel in Nederland, ca. 62 procent. Hierachter gaat echter een verder afnemende groene druk en toenemende grijze druk schuil. Demografische druk per 100 personen van 20-64 jaar groene druk (19 jr. of jonger grijze druk (65 jaar of ouder
De Marne 66,1
Winsum 67,5
Prov. Groningen 60
39,6
45,3
36,4
26,5
22,2
23,6
Veranderingen in bevolking over 2006: De relatieve bevolkingsgroei van Nederland bedroeg in 2006 1,5 personen per 1000 van de gemiddelde bevolking. Binnen de provincie Groningen is er een lichte afname over 2006 van -0,7 per 1000 van de gemiddelde bevolking. Verandering in bevolking Inwoners per 1/1-2006 geboorteoverschot binnenlands migratieoverschot migratieoverschot Inwoners per 31-12-2006 bevolkingsgroei gem. aantal inwoners
De Marne 11.114 49 -315
Winsum 14.021 4 -17
Prov. Groningen
-98 10.754 -360 10.934
-6 14.003 -18 14.012
-972
580 -214
-428
In De Marne is over het jaar 2006 de bevolking gedaald met 360 personen. Ten opzichte van de provincie Groningen kent De Marne een relatieve geboorteoverschot van 4,5 (1,0 prov. Gron.) De daling in De Marne wordt veroorzaakt doordat per saldo meer mensen naar een andere gemeente vertrekken dan dat er zich in De Marne vestigen. Er is een relatief binnenlandse migratieoverschot van –28,8 (-0,4 prov. Gron.). Ook het aantal emigranten neemt al sinds 2000 toe. Uit De Marne hebben per saldo meer mensen Nederland verlaten dan dat er bij kwamen. Het relatieve buitenlandse migratieoverschot is –9,0 (-1,7 prov. Gron.) In Winsum is over het jaar 2006 de bevolking gedaald met 18 personen. Dit is met name veroorzaakt doordat meer mensen Winsum hebben verlaten dan dat er zich hebben gevestigd. Relatieve binnenlandse migratieoverschot van –1,2. Opvallend is dat in De Marne het relatieve geboorteoverschot ruim boven het landelijk (3,0) en provinciaal (1,0) niveau ligt. Daarnaast valt het op dat de relatieve bevolkingsgroei van –32,4 per 1000 van de gemiddelde bevolking in De Marne zeer sterk afwijkt van het landelijk (1,5) en provinciaal (–0,7) niveau. Bevolkingspiramide: In 2006 was ruim 24 procent van de Nederlandse bevolking jonger dan 20 jaar. Ruim 61 procent van de bevolking bestond uit de leeftijdsgroep 20 tot 65 jaar (aangeduid als productieve leeftijdsgroep) en ruim 14 procent van de bevolking bestond uit de groep 65-plussers. Bevolkingspiramide jonger dan 20 20-65
De Marne 23,8% 60,2%
Winsum 27% 59,7%
Prov. Groningen 22,9% 62,4%
21 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
65-plussers
2.7
16,0%
13,3%
14,7%
Conclusie
Armoede ontstaat veelal door een complexe samenhang van diverse aspecten op het gebied van inkomen, opleiding, woon/leefsituatie in combinatie met leeftijd, gezondheid, etniciteit en de mate van zelfredzaamheid. De onderlinge samenhang/afstemming tussen diverse beleidsterreinen is gering als gevolg van het ontbreken van een gemeenschappelijke visie. Deze situatie biedt weinig mogelijkheden om de armoedeproblematiek adequaat op te lossen. Op basis van bovengenoemde cijfers kan Sozawe de volgende conclusies trekken over de mate van armoede binnen de gemeenten De Marne en Winsum: 1. Het aantal huishoudens met een laag inkomen ligt in De Marne ca. 35% en in Winsum ca. 15% hoger dan het gemiddelde bij Nederlandse gemeenten van vergelijkbare omvang. 2. Het gemiddeld besteedbare inkomen per huishouden ligt voor De Marne ca. 20% en voor Winsum ca. 10% lager dan het gemiddelde bij Nederlandse gemeenten van vergelijkbare omvang. 3. Er is een grotere kans op armoede in de gemeente De Marne en Winsum t.o.v. een gemiddelde Nederlandse gemeente van vergelijkbare omvang. Onderling tussen De Marne en Winsum zijn ook verschillen aan te geven, die van invloed kunnen zijn op het armoedebeleid, nu en in de toekomst:
De prognose in de bevolkingsgroei voor De Marne is negatief (-1%), voor Winsum positief (23%). De grijze druk in De Marne is nu al hoger dan in Winsum. Als gevolg van de prognose bevolkingsgroei zal de grijze druk in De Marne alleen maar toenemen.
De uitkeringsdruk per 1000 huishoudens/inwoners is in De Marne aanzienlijk hoger dan in Winsum. Beide gemeenten hebben ca. 1000 uitkeringsgerechtige huishoudens in de gemeente. In De Marne heeft 13,6% en in Winsum 10,8% van de beroepsbevolking een uitkering WWB, WW of een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Het aantal huishoudens met een laag inkomen bestaat, naast uitkerings-gerechtigden, uit werkenden met een laag inkomen. Het aantal lage inkomens in De Marne ligt ruim 10% hoger dan in Winsum. Beide gemeenten hebben evenveel uitkeringsgerechtigden. Dit schetst een beeld dat het aantal werkenden met een laag inkomen in de Marne hoger is dan in Winsum. Het betreft hier o.a. inwoners met een WSW dienstverband, werkende (alleenstaande) ouders met kinderen en zelfstandigen. Het aantal éénpersoonshuishoudens en het aantal inwoners met als burgerlijke staat gescheiden ligt in De Marne respectievelijk 5,5% en ca. 1,5% hoger dan in Winsum.
22 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Het aantal kinderen dat in huishoudens tot 120% van het sociaal minimum opgroeit, is in De Marne 16% van het totaal aantal kinderen tot 18 jaar en in Winsum 12% van het totaal aantal kinderen tot 18 jaar.
Het aantal allochtone inwoners t.o.v. het totale aantal inwoners in De Marne ligt 1,5% hoger dan in Winsum. Beide gemeenten hebben ca. 860 allochtonen.
Het aantal inwoners dat de gemeente De Marne in 2006 heeft verlaten is groot. Of dit een trend is en het hoofdzakelijk inwoners betreft met economisch perspectief is niet duidelijk, maar kan wel invloed hebben op de grote van de doelgroep die gebruik maakt van het armoedebeleid.
De verschillen in opbouw en samenstelling van de bevolking tussen de gemeenten De Marne en Winsum verklaren waarom De Marne een groter aantal lage inkomens kent dan Winsum. Het gemeentelijk armoede beleid is er op gericht om die voorzieningen te bieden dat participatie in de samenleving mogelijk maakt. 2.8
Nieuw beleid
In de huidige situatie voert Sozawe de wettelijke taken uit t.a.v. inkomensondersteuning middels het inkomensbeleid, gebaseerd op haar eigen visie op de klant. Klanten/inwoners die aangeven onder het sociaal minimum te leven kunnen een beroep doen op inkomensondersteuning via bijzondere bijstand en het gemeentelijke minimabeleid met als doel inkomensondersteuning. Daaruit volgen een viertal beleidsdoelstellingen: - De gemeenten De Marne en Winsum gaan uit van de brede definitie van armoede gericht op het voorkomen van sociale uitsluiting. Het minimabeleid wordt daarmee onderdeel van het armoedebeleid en is gericht op inkomensondersteuning. - De gemeenten De Marne en Winsum formuleren gemeentelijk brede doelstellingen, gebaseerd op integrale beleidsontwikkeling en uitvoering, en toetsen gemeentelijke beleidsplannen op de effecten daarvan voor mensen met een laag inkomen. - De gemeenten De Marne en Winsum versterken hun regie- en opdrachtgeverrol door zich te ontwikkelen naar een netwerkorganisatie en organisaties uit te nodigen in lokale sociale conferenties. - De gemeenten De Marne en Winsum ondersteunen en faciliteren optimaal particuliere initiatieven, die een bijdrage leveren aan het terugdringen van armoede binnen hun gemeente. De bestaande regelingen voldoen, er zal echter wel meer aandacht moeten komen voor het vergroten van het bereik ervan, door het stimuleren van gebruik van de regelingen.
23 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
HOOFDSTUK 3 BESTAANDE REGELINGEN STIMULEREN Inleiding Inkomensafhankelijke regelingen zoals de bijzondere bijstand en de kwijtschelding van lokale heffingen zijn bedoeld om huishoudens met een lager inkomen financieel tegemoet te komen. Diverse studies hebben echter aangetoond dat lang niet alle huishoudens die aanspraak kunnen maken op een dergelijke voorziening, dat ook doen. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) van juni 2007 blijkt dat veel landelijke en lokale regelingen nog steeds een substantieel aantal niet-gebruikers kent. Zo maakte bijvoorbeeld van de huishoudens die in 2003 recht hadden op huurtoeslag, 27% dit recht niet te gelde. Van een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten werd door 37% van de rechthebbenden geen gebruik gemaakt. Bij de regelingen die specifiek bestemd zijn voor huishoudens met een inkomen op of onder het sociaal minimum, maakte 45% van de rechthebbende huishoudens geen gebruik van de kwijtschelding van lokale heffingen, 68% vroeg geen bijstand aan in aanvulling op loon, pensioen of uitkering en 54% liet de langdurigheidtoeslag onbenut. Het SCP heeft ook onderzoek gedaan naar de redenen voor niet-gebruik: * Mensen zijn niet op de hoogte van de betreffende regelingen; De kennis over de onderzochte regelingen blijkt gering te zijn. Het aandeel niet-aanvragers dat nog nooit van de regeling heeft gehoord, loopt uiteen van 14% (huursubsidie) tot 48% (Wtos). * Mensen denken geen recht op deze regelingen te hebben; Aan de niet-aanvragers is de vraag voorgelegd of men in aanmerking denkt te komen voor een bepaalde regeling. De bevinding dat 33% (kwijtschelding) tot 69% (Wtos) meent zeker geen recht te hebben op de regeling, suggereert dat deze factor een rol speelt bij het niet-gebruik, al is het niet zeker of er sprake is van een oorzakelijk verband. * Mensen hebben niet altijd behoefte aan de regeling; Een aanzienlijk deel van de niet-aanvragers, zowel van de huursubsidie, de Wtos-uitkering als van de kwijtscheldingsregeling en de aanvullende bijstand, geeft te kennen dat zij het inkomen uit de regeling niet of slechts voor korte tijd nodig denken te hebben, dan wel dat zij het te ontvangen bedrag niet de moeite waard vinden. Dit is in lijn met de bevinding dat niet-aanvragers hun financiële positie relatief gunstig beoordelen: vergeleken met de aanvragers geven zij minder vaak aan moeilijk te kunnen rondkomen en stellen zij vaker dat er voldoende geld is voor de aanschaf van goederen en diensten. * Mensen hebben moeite met het aanvragen van de regeling; De verwachte transactiekosten die met een aanvraag gepaard gaan, zoals de tijd en moeite die men erin moet steken, lijken eveneens van belang te zijn voor het niet-gebruik. Zo zeggen de niet-aanvragers van huursubsidie relatief vaak dat de aanvraagprocedure veel tijd kost en rompslomp geeft, en zeggen de niet-aanvragers van de aanvullende bijstand dat zij het invullen van het aanvraagformulier moeilijk vinden. * Mensen zich schamen om een beroep te doen op deze regelingen; De verwachte sociale en psychische gevolgen van het indienen van een aanvraag spelen een vrij beperkte rol en dan nog vooral bij de wel-aanvragers. Zowel in het geval van de huursubsidie als de Wtos maken de aanvragers verhoudingsgewijs vaak melding van het gevoel er door anderen op aangekeken te worden. De aanvragers van de Kwijtscheldingsregelingen, geven aan het vervelend te vinden als familie en vrienden weten van het gebruik, en het gevoel te hebben, de hand te moeten ophouden.
24 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
3.1
Actief opsporen van rechthebbenden
Sozawe wil een aantal maatregelen treffen om het niet gebruik sterk te verminderen. Minima moeten goed gebruik kunnen maken van de regelingen waar zij recht op hebben en eventuele belemmeringen die tot niet-gerbuik leiden, moeten zoveel mogelijk worden weggenomen. Behalve het stimuleren van het gebruik van bestaande regelingen, is Sozawe voortdurend op zoek naar manieren om bestaande regelingen te vernieuwen en te verbeteren. Op verschillende manieren kunnen personen die recht hebben op een bepaalde regeling actief worden opgespoord. Dat kan effectief door het koppelen van bestanden. Er zijn diverse bestanden die kunnen worden gebruikt en gekoppeld om minima gericht te benaderen: - GBA - bestand WWB - bestand WMO (cliënten van het zorgloket) - bestanden van toegekende aanvragen van voorgaande jaren - bestanden van het Inlichtingenbureau (zorg- en huurtoeslag) - bestand (kwijtschelding) gemeentelijke belastingen - bestand langdurigheidtoeslag - bestand deelnemers Menzis (collectieve ziektekostenverzekering) - bestand van het UWV mbt inwoners met een WW, WAO, WIA, ZW, Wajong uitkering In de komende periode gaat Sozawe onderzoeken in hoeverre er nog beter gebruik gemaakt kan worden van de verschillende bestanden om inzicht te krijgen in potentiële rechthebbenden voor bestaande regelingen. Een belangrijke instantie bij deze bestandsvergelijkingen is het Inlichtingenbureau. De gegevens die hieruit beschikbaar komen worden in eerste instantie gebruikt om fraude op te sporen. Er zijn echter steeds meer mogelijkheden om deze informatie ook te gebruiken om 'onbekende minima' te bereiken. Belangrijke aandachtspunten zijn de landelijke regelingen voor zorg- en huurtoeslag. Uit bestandsvergelijkingen tussen WWB-bestanden en belastingsdienst in andere gemeenten blijkt dat circa 15% van de klanten geen gebruik maakt van bovengenoemde toeslagen. Het niet aanvragen van deze toeslagen kan mensen maximaal tot € 200,- per maand schelen. Via een bestandenvergelijking zal worden onderzocht of de klanten van Sozawe bij de belastingdienst bekend zijn als aanvrager van zorg- en huurtoeslag. Indien dit niet het geval is, zullen klanten actief benaderd worden door de desbetreffende consulent om deze toeslagen alsnog aan te vragen. De verwachting is dat mensen die de zorg- en huurtoeslag niet aanvragen, ook op andere terreinen hun rechten niet claimen. Met de klant zal dan ook het geheel van voorzieningen bekeken worden waarop mogelijk recht bestaat. 3.2
Actieve gezamenlijke benadering
Het huisbezoek is niet alleen een controle-instrument, maar ook uitermate geschikt om sociale of financiële problemen op te sporen. Als er bijvoorbeeld sprake is van een sterk vervuilde woning of een speciaal dieet dan zal er niet alleen getracht worden om dit probleem op te lossen (bijzondere bijstand), maar zal ook worden gekeken naar de mogelijke onderliggende oorzaak van dit probleem (geen beroep op de landelijke minimaregelingen, schulden of psychische problemen). De consulenten van Sozawe zullen bij huisbezoeken in het kader van de WWB extra aandacht besteden aan voorlichting over de minimaregelingen. Ook bij intake en terugkomgesprekken wordt de klant door de consulent gewezen op de aanwezige landelijke en lokale regelingen en indien nodig kunnen klanten gebruik maken van ondersteuning bij de aanvragen. Onderlinge afstemming in de organisatie over directe contacten met burgers over hulp, zorg en dienstverlening, ligt voor de hand. Een
25 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
intensieve samenwerking met het zorgloket en het ‘promoten’ van gezamenlijke producten is daarom een logische stap. 3.3
Informatie via maatschappelijke organisaties
Een derde manier om meer minima te bereiken is om beter gebruik te maken van organisaties die direct contact met de klant hebben. Zij hebben door hun werkzaamheden vaak contacten met mensen die de gemeente niet heeft. Informatie zal bij de desbetreffende organisaties beschikbaar worden gesteld, op verzoek zal Sociale Zaken een voorlichting kunnen verzorgen aan de medewerkers van deze organisaties. Sozawe zal hierbij actief diverse maatschappelijke organisaties benaderen voor nieuwe samenwerkingsmogelijkheden. Om dit concreet te maken wil Sozawe in 2009 een werkconferentie organiseren waarbij samen met allerlei maatschappelijke geledingen afspraken willen maken hoe niet-gebruik van voorzieningen nog beter kan worden tegengegaan. 3.4
Samenwerking met maatschappelijke organisaties
Een voorbeeld: de seniorenadviseur stuurt een team van vrijwilligers aan die huisbezoeken afleggen aan ouderen. Deze adviseurs kunnen minimaregelingen (lokale en landelijke) structureel bij huisbezoeken bespreken. Deze vrijwilligers kunnen indien nodig adequate ondersteuning bieden bij de aanvraag. Ook zal aan vrijwilligers en professionals van o.a. Humanitas, De arme kant, Diaconieën, maatschappelijk werk het aanbod worden gedaan om de kennis over de minimaregelingen te vergroten. Deze organisaties zullen dan beter in staat zijn om problemen te herkennen en zij weten vervolgens ook waar zij moeten zijn voor de oplossing. Daarnaast zal, voortvloeiend uit de WMO, met de door de gemeente gecontracteerde thuishulporganisaties overlegd worden op welke wijze de thuishulp een signalerende en bemiddelde rol kan spelen bij het mogelijke recht op minimaregelingen. In de contracten is al vastgelegd dat de thuishulp (Huishoudelijke Verzorging 2 én HV1) een signalerende en rapporterende functie heeft als het gaat om veranderingen in de leefsituatie van de cliënt. Daar waar nodig zullen we de thuishulpen voorlichten over de diverse minimaregelingen. 3.5
Vernieuwen van het bestaande informatiemateriaal
Veranderingen in regelingen maken dat informatiemateriaal om aandacht en vernieuwing blijft vragen. Voortdurende aandachtspunten hierbij zijn: taalgebruik, doelgroepgericht en bereikbaarheid van de informatie. De gemeente heeft al een assortiment aan informatiemateriaal. Dit wil Sozawe in 2009/2010 uitwerken in een gemeentelijke voorzieningengids met diverse voorzieningen en regelingen die binnen de taakvelden werk, inkomen en zorg voor handen zijn. 3.6
Gebruik van het internet
Eind 2008 is de bestaande informatie geplaatst op de website met publieksinformatie over de bijstand: www.rechtopbijstand.nl van de uitgever Schulinck / Kluwer. Deze website zal landelijk worden uitgebouwd tot een autoriteit op bijstandsgebied. Burgers hebben via rechtopbijstand rechtstreeks toegang tot de informatie van onze gemeente. Vragen zoals 'Hoe vraag ik een uitkering aan?' of 'Hoe hoog is een uitkering?' en 'Wanneer heb ik recht op bijzondere bijstand?' worden uitgebreid beantwoord. 3.7
Directe informatie
Personen die bekend zijn bij de afdeling Sociale Zaken zullen vaker gericht
26 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
benaderd worden met informatie over regelingen en voorzieningen. Periodiek wordt o.a. via de nieuwsbrief voorlichting en informatie verstrekt over minimaregelingen en voorzieningen. Inhoud o.a.: Langdurigheidtoeslag, bijzondere bijstand, Participatiefonds, computerregeling, vakantiegeld, schuldhulpverlening, Wtos, bijzondere bijstand, aanvullende ziektekostenverzekering, zorg- en huurtoeslag en heffingskortingen. 3.8
Vereenvoudigen van de bestaande aanvraagformulieren
Voor de diverse regelingen heeft de gemeente verschillende aanvraagformulieren. Deze formulieren zijn op verschillende momenten opgesteld en ontworpen. Hierdoor hebben de formulieren niet altijd een herkenbare, uniforme uitstraling. Ook worden er soms nog vragen gesteld die niet altijd relevant zijn. Herkenbare, eenvoudige aanvraagformulieren zullen het makkelijker maken om een beroep te doen op een bepaalde regeling. In 2009/2010 wil Sozawe alle aanvraag-formulieren en bijbehorende toelichtingen doornemen en verbeteren. Sozawe let hierbij o.a. op eenvoud, leesbaarheid, juistheid en begrijpbaarheid. Dit zal Sozawe samen met de cliëntenraad doen, zodat de formulieren zoveel mogelijk worden afgestemd op de doelgroep. 3.9
Uitbreiden pakket collectieve verzekering
Het Rijk heeft in de afgelopen jaren de ruimte voor gemeenten om inkomensondersteunende maatregelen te nemen, sterk ingeperkt. Dat gold vooral voor regelingen ten behoeve van groepen minima. Eén van de regelingen die het Rijk wél toestond, was een collectieve ziektekostenverzekering voor minima. Een beter pakket maakt de verzekering aantrekkelijker waardoor meer minima beter worden verzekerd. Men zal makkelijker bepaalde meerkosten declareren bij een verzekering dan voor dezelfde kosten een aanvraag bijzondere bijstand indienen. Voor Sozawe betekent een goede collectieve ziektekostenverzekering minder aanvragen bijzondere bijstand. Sozawe streeft er naar om het pakket in 2010 uit te breiden. 3.10
Schuldhulpverlening
Goede schuldhulpverlening kan persoonlijk en maatschappelijk veel leed voorkomen of oplossen. Schuldhulpverlening mag niet vrijblijvend zijn, deelnemers moeten maximaal worden gestimuleerd om het traject tot een succes te maken en de gemeente moet er voor zorgen dat het traject, de oplossing, aansluit bij het probleem van de klant. Hiertoe kiest Sozawe er voor om nadrukkelijker de regie in eigen hand te nemen en als een soort poortwachter de toegang tot de schuldhulpverlening te reguleren. Naast het oplossen van problemen wil Sozawe inzetten op het voorkomen van problematische schuldsituaties door middel van preventie. Sozawe stelt dan ook betere voorlichting voor met als belangrijkste speerpunt een cursus omgaan met geld. Daarnaast geeft Sozawe zelf het goede voorbeeld door haar eigen rol als schuldeiser onder de loep te nemen. Zo zal Sozawe zelf mensen met grote schulden niet eindeloos laten afbetalen, maar verwacht Sozawe ook dat andere schuldeisers mensen niet op een besteedbaar inkomen onder het bestaansminimum laten leven. 3.11
Conclusie
Er is sprake van een grote lappendeken van landelijke en gemeentelijke regelingen voor mensen die moeten rondkomen van een minimuminkomen. Het Rijk richt zich vooral van een grotere afstand op verschillende doelgroepen zoals huurders, mensen met algemene ziektekosten (zorgverzekering) of mensen met een inkomen. De gemeente is juist sterk in het leveren van maatwerk, in het ondersteunen van minima met meer individueel bestaande problemen of knelpunten. Mensen die nergens anders terecht kunnen met hun financiële problemen, kunnen meestal wel terecht bij de
27 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
gemeente. Hier worden specifieke doelgroepen geholpen zoals mensen met problematische schulden of mensen die in een sociaal isolement dreigen te geraken. Het aantal regelingen en voorzieningen, landelijk en lokaal, is over het algemeen wel voldoende. De meeste gemeenten hanteren een vergelijkbaar minimabeleid die op detailniveau verschillen. De accentverschillen liggen op het gebied van hoogte en in inhoud van bedragen en voorzieningen. Echter de grootste uitdaging ligt in het bereik van de (kwetsbare)inwoners die het nodig hebben. De consequentie van het nieuw beleid om niet-gebruik tegen te gaan heeft ook betrekking op de in de begroting gereserveerde bedragen. In principe zijn de begrote bedragen altijd een indicatie, omdat het een openeinde regeling betreft. Het aantal rechthebbende dat gebruik gaat maken van de regelingen zal toenemen door het gevoerde beleid. De verwachting is dat het aantal aanvragen en toekenningen de komende jaren zal stijgen. Een voorzichtige schatting is een stijging van 25-40%. 3.12
Nieuw beleid
Sozawe ontwikkelt zich de komende jaren tot een netwerkorganisatie die, met interne afdelingen en externe (maatschappelijke) organisaties, een beter zicht krijgt op de leefsituatie van kwetsbare inwoners. Er wordt gewerkt vanuit een gemeenschappelijke visie op inwoners om de leefsituatie en het toekomstperspectief van die kwetsbare burgers te verbeteren. De gemeente is door de korte afstand naar de burgers bij uitstek in staat de individuele problemen van haar inwoners te onderkennen. Het is dan ook de zorgplicht van gemeenten, om zowel de leefsituatie als het toekomstperspectief van kwetsbare burgers te verbeteren en hiervoor maatwerk te leveren. Dit vraagt wel om een sluitende keten van voorzieningen. In het brede speelveld van eigen gemeentelijke middelen, de inzet van particuliere (charitatieve) organisaties en andere semi-overheidsorganisaties van maatschappelijk werk en gezondheidszorg, is een sterke regiefunctie vanuit de gemeente noodzakelijk. Dit impliceert een integrale benadering van diverse beleidsvelden als sociale zaken, welzijn/WMO en zorg. Door onderlinge samenhang van diverse beleidvelden ontstaat een beter zicht op inwoners met geestelijke en financiële noden.
28 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Samenvatting beleidsplan Sozawe De Marne & Winsum 2009 - 2010 Het Sozawe beleidsplan 2009 - 2010 is op twee pijlers gebouwd. De eerste pijler betreft het ontwikkelen van integraal gemeentelijk beleid op het gebied van arbeidsmarktvraagstukken. De tweede pijler heeft betrekking op de armoedevraagstukken. In het arbeidsmarktbeleidsonderdeel wordt geschetst hoe Sozawe invulling geeft aan effectieve arbeidstoeleiding van burgers die niet in eigen inkomen kunnen voorzien door middel van werk. Ook de onderlinge relaties met externe dienstverleners zoals het CWI/UWV, onderwijs, werkgevers en andere gemeenten in het kader van regionaal arbeidsmarktbeleid, komen hierin aan bod. In het armoedebeleidsonderdeel wordt geschetst op welke wijze Sozawe invulling geeft aan financiële ondersteuning aan burgers met weinig arbeidsperspectief of een inkomen hebben iets boven het sociaal minimum. Naast financiële ondersteuning i.h.k.v. de WWB heeft Sozawe tot taak het voorkomen van sociale uitsluiting en het bieden van schuldhulpverlening aan alle inwoners van de gemeente. De doelstellingen van de afdeling Sozawe voor 2009 en 2010 zijn daarbij:
Alle WWB gerechtigden, inburgeraars en nuggers op traject; gesplitst naar zorg en activering, maatschappelijke participatie (40% van de klanten per gemeente) en re-integratie, arbeidsparticipatie (60% per gemeente). Invulling geven aan het participatieakkoord; landelijk 75.000 WWB-ers en 25.000 nuggers aan het werk in 2011. Dit betekent voor De Marne en Winsum een daling van het bestand van 8% in 2008; 5% in 2009 en 5% in 2010. Rechthebbende WWB klanten een uitkering toekennen binnen 4 weken. 25% meer-gebruik van alle burgers met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum bereiken met de huidige inkomensondersteunende voorzieningen; participatiefonds, computerregeling, tegemoetkoming voor kinderen die voor het eerst naar het voorgezet onderwijs gaan. Niet-gebruik van landelijke en lokale regelingen tegengaan door een proactieve benadering. Aansluiten op doelgroepenbeleid van het kabinet t.a.v. pardonners, kinderen in arme gezinnen, jongeren tot 27 jaar, alleenstaande ouders, 65 plussers, nuggers. Interne gemeentelijke afstemming en coördinatie met andere beleidsvelden op gebeid van wonen, werk en inkomen, zorg, onderwijs en economische zaken om beter zicht te krijgen op problematiek en mogelijkheden van de doelgroepen. Samenwerking met maatschappelijke organisaties verbeteren/vergroten om doelgroepen beter te bereiken en dienstverlening op elkaar aan te sluiten. Vorming van netwerkorganisatie. Primair uitgaan van bestaande voorzieningen en deze beter op elkaar afstemmen.
Hoofdstuk 1 Arbeidsmarktbeleid Inleiding Het huidige kabinet streeft er naar om 200.000 mensen extra aan het werk te helpen. Het rijk heeft daarover een bestuursakkoord gesloten met de VNG: ‘Samen aan de slag’. Daarin is afgesproken dat de gemeenten zich inzetten voor de ontwikkeling van regionaal arbeidsmarktbeleid. De arbeidsmarkt is het samenhangend geheel van vraag naar en aanbod van betaalde arbeid. Het doel van arbeidsmarktbeleid is het beïnvloeden van alle factoren die een optimale werking van de arbeidsmarkt mogelijk maken. Gericht op het bij elkaar brengen van de vraag naar betaalde arbeid (banen) en het aanbod van arbeidsvermogen/ loonwaarde (beroepsbevolking).
29 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt Kwantitatieve en kwalitatieve discrepanties op de arbeidsmarkt vragen om maatregelen die gericht zijn op het verhogen van de arbeidsparticipatie (meer mensen moeten meedoen) en op het verhogen van het kwalificatieniveau van degenen die werk zoeken of aan het werk zijn. Daarvoor is het nodig dat overheid, onderwijs en werkgevers op het niveau van de regionale arbeidsmarkt afspraken met elkaar maken. Gemeentelijke verantwoordelijkheid voor arbeidsmarktbeleid Met de invoering van de WWB (wet werk en bijstand) per 1 januari 2004 hebben de gemeenten meer vrijheid en meer verantwoordelijkheid gekregen voor het vorm en inhoud geven van het gemeentelijke arbeidsmarktbeleid. De gemeenten hebben daarnaast met de invoering van deze wet een groter financieel belang bij een uitstroom van personen vanuit een uitkeringssituatie naar betaalde arbeid. Voorwaarden voor opzet en deelname Wil een gemeente effectief opereren op de arbeidsmarkt vanuit haar regierol, dan moet aan drie voorwaarden zijn voldaan: 1. Integraal 2. Regionaal 3. Middellange termijn Beïnvloeding en regievoering Om een sluitende keten te organiseren rond regionaal arbeidsmarktbeleid wil Sozawe als gemeentelijke afdeling naar een gezamenlijke aanpak toe met alle partijen. De gemeentelijke afdelingen Sozawe van de 4 gemeenten en hun ketenpartners hebben daarom de wens uitgesproken de goede initiatieven en projecten te borgen in een bredere structuur van arbeidsmarktbeleid. Conclusie Sozawe heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in de ontwikkeling van de interne organisatie. Vanuit de visie de klant centraal is een beter beeld ontstaan van het bijstandsbestand van Sozawe. Binnen De Beurs zijn initiatieven ontwikkeld met de ketenpartners om (werk)processen op elkaar aan te sluiten met als doel de wettelijke taak t.a.v. re-integratie adequater uit te voeren. Sozawe voorziet daarin met een individueel traject gericht op re-integratie of de toeleiding naar re-integratie dmv een zorg en activeringstraject. Belangrijk verschil met de huidige situatie is, dat niet alleen wordt uitgegaan van de WWB populatie maar van de gehele beroepsbevolking. Het doel is heldere gemeentelijke regievoering om op de ontwikkelingen in de lokale/regionale arbeidsmarkt in te spelen met als gevolg o.a. uitstroom uit de bijstand, mobiliteit van de beroepsbevolking, verhoging participatiegraad en de vermindering van schooluitval. Doelen regionaal arbeidsmarktbeleid Binnen het arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid hebben gemeenten sinds een aantal jaren nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Met goed samenspel tussen de sectoren economie, onderwijs en sociale zaken (c.q. werk en inkomen) en een juiste betrokkenheid van externe partijen (bedrijven, onderwijsinstellingen), kan de gemeente daarbij betere resultaten boeken. Daarvoor is het volgens Sozawe nodig om resultaatgerichte samenwerking te zoeken en de volgende doelstellingen uit te werken: 1. Er gaan meer mensen aan het werk. 2. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking neemt toe. 3. Jongeren kiezen voor beroepsopleidingen waarvoor ze in de regio de meeste kans hebben op een baan. Het arbeidsmarktbeleid gaat verder dan de eigen gemeentegrenzen. Ook de doelgroep betreft niet alleen bijstandsgerechtigden, maar alle inwoners in de gemeente die willen en kunnen participeren.
30 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Hoofdstuk 2 Armoedebeleid Inleiding Het landelijke armoedebeleid is continu in beweging. Het aantal burgers met problematische schulden neemt toe, het aantal kinderen dat in armoede opgroeit neemt toe, ook het beroep op voedselbanken stijgt. Al deze ontwikkelingen hebben directe gevolgen voor het gemeentelijke armoedebeleid. De centrale vraag hierbij is steeds hoe kwetsbare inwoners ondersteund kunnen worden om te participeren in de samenleving. Wat is armoede? Armoede is een complex verschijnsel met veelal samenhangende dimensies (inkomen, maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid, (verminderd) gevoel van eigenwaarde, zelfredzaamheid, wonen en leefomgeving), waarin toekomstperspectief een belangrijk onderscheidend kenmerk is, vooral in situaties waarin niet of nauwelijks uitzicht is op werk of verandering van leefsituatie. Armoede in deze brede zin is sociale uitsluiting. Armoede in enge zin wordt beschouwd als een tekort aan financiële middelen. Landelijk en lokaal staat de bestrijding van armoede duidelijk op de politieke agenda. In het regeerakkoord wordt ingezet op het verruimen van de mogelijkheden voor het voeren van een gericht armoedebeleid, schuldhulpverlening en inkomensondersteuning, waar mogelijk in samenhang met het bevorderen van arbeidsparticipatie. Er bestaat een brede politieke consensus over de wat het beste medicijn is tegen armoede: werk. Betaalde arbeid die gefundeerd is op goed onderwijs en scholing. Betaalde arbeid kan voorzien in een inkomen boven het sociaal minimum en verschaft daarnaast een vorm van maatschappelijke participatie (meedoen). De gemeentelijke overheid is door de korte afstand naar de burgers bij uitstek in staat de individuele problemen van haar inwoners te onderkennen. Dat biedt gemeenten de mogelijkheid om maatwerk te leveren. Dit impliceert een integrale benadering van diverse beleidsvelden als sociale zaken, welzijn en zorg. Gemeentelijk beleidskader Algemeen generiek inkomensbeleid, vaststellen van het sociaal minimum, is de verantwoordelijkheid van het Rijk. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat deze uitkeringsnorm niet volledig toereikend is om bepaalde noodzakelijke uitgaven te doen. Categoriale bijstand is met de invoering van de WWB grotendeels afgeschaft omdat deze het landelijke inkomensbeleid doorkruisen en voorkomt armoedeval. Gemeenten hebben nog wel speelruimte met betrekking tot andere categoriale voorzieningen: Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen. Voorzieningen voor maatschappelijke participatie. De berekening van de draagkracht en het hanteren van een drempelbedrag. Categoriaal beleid voor chronische zieken, gehandicapten en ouderen. Relatie met andere beleidsterreinen Armoede is meer dan een financieel probleem. De gemeente is als geen ander in staat de regie over de keten te voeren en om witte vlekken, overlap en aansluitingsproblemen te signaleren. Het is belangrijk dat armoedebeleid beleidsmatig en op uitvoerend niveau wordt afgestemd met andere taken van de gemeente. Er zijn een aantal beleidsterreinen waarop daarmee afstemming plaats kan vinden. WMO en gezondheidsbeleid. WMO en vrijwilligersbeleid. Voorkomen van vroegtijdig schooluitval. Participatie.
31 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Inburgering oud- nieuwkomers. Jeugdbeleid. Volwasseneducatie.
De rol van maatschappelijke organisaties Om goed regie te kunnen voeren is kennis over de lokale sociale kaart nodig. Elke gemeente kent tal van maatschappelijke organisaties, die op één of andere manier te maken hebben met de doelgroep van het lokale armoedebeleid. Veel maatschappelijke organisaties staan dichter bij de doelgroep dan de gemeente en zij kunnen de doelgroep op een passende manier benaderen. De gemeente, als regievoerder en vaak ook als opdrachtgever van maatschappelijke organisaties, kan afspraken maken over samenwerking, afstemming en overdracht tussen organisaties, zodat materiële ondersteuning wordt gekoppeld aan immateriële hulpverlening en preventie en er een duurzame oplossing van de armoedeproblematiek komt. Meetbare doelstellingen Het Rijk en de VNG hebben in het kader van bestuurlijke afspraken indicatoren geformuleerd om de resultaten van het armoedebeleid te meten op de volgende punten: verstrekte leenbijstand terugdringen; bereik langdurigheidtoeslag vergroten; mate waarin gericht bijstand is verstrekt aan bepaalde groepen, vooral huishoudens met kinderen, vergroten; bereik bijzondere bijstand vergroten; aantal gemeenten dat afspraken heeft gemaakt met voedselbanken vergroten; percentage gezinnen met schulden dat succesvol kan worden geholpen met een aanbod verhogen; wachtlijsten schuldhulpverlening terugdringen. Deze prestatie-indicatoren kunnen door de afdeling Sozawe gebruikt worden om de effectiviteit van het gevoerde beleid te meten. Demografische ontwikkelingen In De Marne is over het jaar 2006 de bevolking gedaald met 360 personen. Ten opzichte van de provincie Groningen kent De Marne een relatieve geboorte-overschot van 4,5 (1,0 prov. Gron.) De daling in De Marne wordt veroorzaakt doordat per saldo meer mensen naar een andere gemeente vertrekken dan dat er zich in De Marne vestigen. In Winsum is over het jaar 2006 de bevolking gedaald met 18 personen. Dit is met name veroorzaakt doordat meer mensen Winsum hebben verlaten dan dat er zich hebben gevestigd. Relatieve binnenlandse migratieoverschot van –1,2. Conclusie Op basis van de cijfers kan Sozawe de volgende conclusies trekken over de mate van armoede binnen de gemeenten De Marne en Winsum. 1. Het aantal huishoudens met een laag inkomen ligt in de Marne ca. 35% en in Winsum ca. 15% hoger dan het gemiddelde bij Nederlandse gemeenten van vergelijkbare grote. 2. Het gemiddelde besteedbare inkomen per huishouden ligt voor De Marne ca. 20% en voor Winsum ca. 10% lager dan het gemiddelde bij Nederlandse gemeenten van vergelijkbare omvang. 3. Er is een grotere kans op armoede in de gemeenten De Marne en Winsum t.o.v. een gemiddelde Nederlandse gemeente van vergelijkbare grote. Onderling tussen De Marne en Winsum zijn wel verschillen aan te geven die van invloed kunnen zijn op het armoedebeleid nu en in de toekomst. De prognose in de bevolkingsgroei voor De Marne is negatief (-1%), voor Winsum positief (23%). De grijze druk in De Marne is nu al hoger dan in
32 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Winsum. Als gevolg van de prognose bevolkingsgroei zal de grijze druk in De Marne alleen maar toenemen. De uitkeringsdruk per 1000 huishoudens/inwoners is in De Marne aanzienlijk hoger dan in Winsum. Beide gemeenten hebben ca. 1000 uitkeringsgerechtigden in de gemeente. In De Marne heeft 13,6% en in Winsum 10,8% van de beroepsbevolking een uitkering WWB, WW of een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het aantal huishoudens met een laag inkomen bestaat naast uitkerings-gerechtigden uit werkenden met een laag inkomen. Het aantal lage inkomens in De Marne ligt ruim 10% hoger dan in Winsum. Beide gemeenten hebben evenveel uitkeringsgerechtigden. Dit schetst een beeld dat het aantal werkenden met een laag inkomen in de Marne hoger is dan in Winsum. Het betreft hier o.a. inwoners met een WSW dienstverband, werkende (alleenstaande) ouders met kinderen en zelfstandigen. Het aantal éénpersoonshuishoudens en het aantal inwoners met als burgerlijke staat gescheiden ligt in De Marne respectievelijk 5,5% en ca. 1,5% hoger dan in Winsum. Het aantal kinderen dat in huishoudens tot 120% van het sociaal minimum opgroeit, is in De Marne 16% van het totaal aantal kinderen tot 18 jaar en in Winsum 12% van het totaal aantal kinderen tot 18 jaar. Het aantal allochtone inwoners t.o.v. het totale aantal inwoners in De Marne ligt 1,5% hoger dan in Winsum. Beide gemeenten hebben ca. 860 allochtonen. Het aantal inwoners dat de gemeente De Marne in 2006 heeft verlaten is groot. Of dit een trend is en het hoofdzakelijk inwoners betreft met economisch perspectief is niet duidelijk, maar kan wel invloed hebben op de grote van de doelgroep die gebruik maakt van het armoedebeleid.
Nieuw beleid Klanten/inwoners die aangeven onder het sociaal minimum te leven kunnen een beroep doen op inkomensondersteuning via bijzondere bijstand en het gemeentelijke minimabeleid met als doel inkomensondersteuning. De onderlinge samenhang en afstemming tussen diverse beleidsterreinen is gering als gevolg van het ontbreken van een gemeenschappelijke visie. Deze variant biedt weinig mogelijkheden om de armoedeproblematiek adequaat op te lossen. De beleidsdoelstellingen zijn daarom: De gemeenten De Marne en Winsum gaan uit van de brede definitie van armoede gericht op het voorkomen van sociale uitsluiting. Het minimabeleid als onderdeel van het armoedebeleid, is gericht op inkomensondersteuning. De gemeenten De Marne en Winsum formuleren gemeentelijk brede doelstellingen, gebaseerd op integrale beleidsontwikkeling en uitvoering, en toetsen gemeentelijke beleidsplannen op de effecten daarvan voor mensen met een laag inkomen. De gemeenten De Marne en Winsum versterken hun regie- en opdrachtgeverrol door zich te ontwikkelen naar een netwerkorganisatie en organisaties uit te nodigen in lokale sociale conferenties. De gemeenten De Marne en Winsum ondersteunen en faciliteren optimaal particuliere initiatieven, die een bijdrage leveren aan het terugdringen van armoede binnen hun gemeente.
Hoofdstuk 3 Bestaande regelingen stimuleren Inleiding
33 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Inkomensafhankelijke regelingen zoals de bijzondere bijstand en de kwijtschelding van lokale heffingen zijn bedoeld om huishoudens met een lager inkomen financieel tegemoet te komen. Diverse studies hebben echter aangetoond dat lang niet alle huishoudens die aanspraak kunnen maken op een dergelijke voorziening, dat ook doen. De redenen voor niet-gebruik: * Mensen zijn niet op de hoogte van de betreffende regelingen; * Mensen denken geen recht op deze regelingen te hebben; * Mensen hebben niet altijd behoefte aan de regeling; * Mensen hebben moeite met het aanvragen van de regeling; * Mensen zich schamen om een beroep te doen op deze regelingen; Actief opsporen van rechthebbenden Op verschillende manieren kunnen personen die recht hebben op een bepaalde regeling actief worden opgespoord: A. Door het koppelen van bestanden. B. Actieve benadering van rechthebbenden. C. Informatie via maatschappelijke organisaties – inschakelen van intermediairs. D. Samenwerking met maatschappelijke organisaties. E. Intensiveren van de voorlichting door: - Vernieuwen van het bestaande informatiemateriaal, - Gebruik van het internet, - Directe informatie, - Vereenvoudigen van de bestaande aanvraagformulieren. F. Uitbreiden pakket collectieve verzekering. G. Schuldhulpverlening. De consequentie van het nieuwe beleid om niet-gebruik tegen te gaan hebben betrekking op de in de begroting gereserveerde bedragen. Het aantal rechthebbende dat gebruik gaat maken van de regelingen zal toenemen door het gevoerde beleid. Een voorzichtige schatting is een stijging van 25-40%. Conclusie Het Rijk richt zich vooral van een grotere afstand op verschillende doelgroepen zoals huurders, mensen met algemene ziektekosten (zorgverzekering) of mensen met een inkomen. De gemeente is juist sterk in het leveren van maatwerk, in het ondersteunen van minima met meer individueel bestaande problemen of knelpunten. Mensen die nergens anders terecht kunnen met hun financiële problemen, kunnen meestal wel terecht bij de gemeente. Nieuw beleid Sozawe ontwikkelt zich de komende jaren tot een netwerkorganisatie die met interne afdelingen en externe (maatschappelijke) organisaties een beter zicht krijgt op de leefsituatie van haar kwetsbare inwoners. In het brede speelveld van eigen gemeentelijke middelen, de inzet van particuliere (charitatieve) organisaties en andere semi-overheidsorganisaties van maatschappelijk werk en gezondheidszorg, is een sterke regiefunctie vanuit de gemeente noodzakelijk. Dit impliceert een integrale benadering van diverse beleidsvelden als sociale zaken, welzijn/WMO en zorg. Door onderlinge samenhang van diverse beleidvelden ontstaat een beter zicht op inwoners met geestelijke en financiële noden. Doel is beter leefklimaat door minder armoede en sociale uitsluiting met als gevolg toekomstperspectief voor kwetsbare burgers.
Bijlage 1.
34 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Analyse van de lokale situatie Nederland telt ca. 1,5 miljoen functioneel analfabeten en er zijn ca. 400.000 kinderen die opgroeien in gezinnen met een laag inkomen. Deze en andere situaties doen zich ook voor binnen onze gemeente. Op basis van CBS gegevens (2006) wordt voor de gemeenten De Marne en Winsum een beeld geschetst van haar inwoners en daar waar mogelijk onderverdeeld naar doelgroepen. Tabel naar inwoners en doelgroepen GEGEVENS DE MARNE
Aantal inwoners Aantal lage inkomens Gem. besteedbaar inkomen per huishouden Aantal werkzoekenden zonder baan
11.114 1.900 24.300
14.021 1.700 27.500
REFERENTIE Gemeenteklasse 10.000-20.000 inwoners 14.633 1.584 30.178
417
446
346
Leeftijdsopbouw inwoners jonger dan 5 jr. 5-10 jr. 10-15 jr. 15-20 jr. 20-25 jr. 25-45 jr. 45-65 jr. 65-80 jr. 80 jr. of ouder Beroepsbevolking 15-65 jaar Productieve leeftijdsgroep 20-65 jr.
totaal 11.114 683 (6,1%) 623 (5,6%) 691 (6,2%) 652 (5,9%) 558 (5,0%) 2817 (25,3%) 3315 (29,8%) 1303 (11,7%) 472 (4,2%) 7.342
totaal 14.021 901 (6,4%) 969 (6,9%) 993 (7,1%) 926 (6,6%) 618 (4,4%) 3558 (25,4%) 4194 (29,9%) 1384 (9,9%) 478 (3,4%) 9.296
REFERENTIE Prov. Groningen 5,5% 5,6% 5,6% 6,2% 7,8% 28,4% 26,3% 10,7% 3,6%
6.690
8.370
10.260 (92,3%) 854 (7,7%) 347 (3,1%)
13.156 (93,8%) 865 (6,2%) 289 (2,1%)
87,7% 12,3% 5,5%
9117 (30,9%) (54,9%) (7,1%) (7,2%)
11.158 3378 (30,3%) 6434 (57,7%) 642 (5,8%) 704 (6,3%)
38,1% 47,9% 6,9% 7,1%
Herkomst Autochtoon Allochtoon waarvan niet-westers Burgelijke staat ouder dan 15 jr. ongehuwd gehuwd gescheiden verweduwd Huishoudens Particuliere huishoudens Eenpersoonshuishoudens Huishoudens zonder kinderen Huishoudens met kinderen Totaal aantal kinderen *
2814 5005 645 653
4795 1552 (32,4%) 1555 (32,4%) 1688 (35,2% 2373
WINSUM
5614 1517 (27%) 1830 (33%) 2267 (40%) 3535
40,1% 29,6% 30,3%
35 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
0 t/m 18 jaar Aantal kinderen in huishoudens tot 120% v/h soc.minimum *
370
420
De Marne
Winsum
970 ca. 725
1520 ca. 1150
400
510
2260 130 (6%) 420 (19%) 1.060 (47%) 650 (29%)
2100 50 (3%) 250 (12%) 720 (34%) 1080 (51%)
1% 19% 39% 49%
640 210 (33%) 90 (14%) 255 (40%) 85 (13%)
645 200 (31%) 105 (16%) 245 (38%) 95 (15%)
15,5% 15,5% 51% 18%
De Marne
Winsum
220 (rel. 46) 1 210 100 110 590 (rel. 83)2
220 (rel. 39)1 210 90 120 570 (rel.61)2
440 90 60
410 110 50
190 (rel. 27)2 93
210 (rel.23)2 95
Onderwijs Basisonderwijs (4-12 jr.) Voortgezet onderwijs (13-23 jr.)** Beroepsonderwijs (voormalig MBO) Arbeid Banen landbouw, bosbouw en visserij winning en nijverheid commerciële dienstverlening niet-commerciële dienstverlening Bedrijfsvestigingen landbouw, bosbouw en visserij winning en nijverheid commerciële dienstverlening niet-commerciële dienstverlening Sociale zekerheid WWB uitkeringen 15-64 jr. man vrouw Arbeidsongeschiktheidsuitk. WAO Wajong WAZ Werkloosheidsuitkering WSW indicatie**
(rel. 60)1
(rel. 79)2
(rel. 28)2
Bron: CBS gemeente op maat (gegevens 2006) Met een * aangegeven zijn CBS gegevens maar niet uit gemeente op maat en met ** aangegeven is eigen informatie 1 relatief per 1000 huishoudens 2 relatief per 1000 inwoners
Tijdens het schrijven van het beleidsplan is gebruik gemaakt van de cijfers, die op dat moment voorhanden waren. Dat waren de cijfers uit 2006.
Bijlage 2. LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN Inleiding Onder de term “eerste overheid” wordt een beweging gekenschetst die een grotere rol weglegt voor gemeenten. De gemeente speelt een cruciale rol bij het herwinnen van
36 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
zekerheid en vertrouwen onder burgers. Het Rijk heeft gemeenten nodig om aan de groeiende vraag van burgers tegemoet te komen. Dit door gemeenten te laten signaleren, regisseren en organiseren om succesvol uitvoering te geven aan beleid. Steeds meer taken en verantwoordelijkheden worden decentraal bij gemeenten neergelegd. Om succesvol invulling te kunnen geven aan een uitgebreider, complexer, en zwaarder takenpakket is samenwerking intern en extern nodig. Voorwaarden hiervoor zijn o.a. een gemeenschappelijke visie op de rol van de gemeente en haar dienstverlening aan burgers en bedrijven, inzicht in situaties, (complexe) problematiek van burgers en bedrijven om gerichte voorzieningen en oplossingen te bieden, integrale beleidsvorming en uitvoering en goede contacten met externe publieke/maatschappelijke en private partijen. B 2.1 Publieke dienstverlening Het verhogen van het serviceniveau en het voldoen aan klantverwachtingen van burgers en bedrijven veronderstelt zicht op de verwachting c.q. vraag van de klant. Dit betekent ken je klant, stel de klant centraal. Een klantvraag raakt soms verschillende overheidsinstellingen/afdelingen, is vaak divers, raakt andere overheidstaken en verantwoordelijkheden vraagt om inzicht in de kosten van het verlenen van één specifieke dienst. Ook kunnen verschillende soorten klanten soms zelfs tegengestelde belangen hebben waar de overheid dan deze belangentegenstelling moet managen. De kern in de strategie voor publieke dienstverlening moet het inzicht zijn in de verwachtingen en kenmerken van de verschillende typen klanten (demografisch, gedrag, houding, voorkeuren). Eén van de voornaamste belemmeringen voor dienstverlening waarbij de klant centraal staat, is de verkokering in de publieke sector. Deze verkokering is wellicht nodig om wettelijke of administratieve redenen, maar zorgt er vooral voor dat klanten niet op een gecoördineerde wijze worden geholpen en worden gedwongen om diverse kanalen en instellingen langs te gaan. Het loslaten van de verkokering binnen en tussen afdelingen en organisaties vraagt om een gedeelde visie waarin de klant centraal staat. Belangrijk bij het bereiken van een verbonden overheid is zichtbaar leiderschap op strategisch niveau, gemeenschappelijke doelen, focus op het eindproduct, eerst de verkokering binnen de eigen organisatie aanpakken en daarna tussen organisaties. Het effectief verlenen van publieke diensten vraagt om een verandering op diverse niveaus. Veranderingen zoals het wijzigen van de manier waarop organisaties in de publieke sector denken en handelen, de perceptie van hun rol, de wijze van kennisdeling tussen afdelingen en de informatievoorziening naar bedrijven en burgers. De volgende vijf factoren zijn belangrijk voor het versterken van de organisatie: • Strategie: het verbeteren van prestaties en van processen, ondersteund door technologie; • Leiderschap: sponsorschap op het hoogste niveau; • Organisatie: creëren van sterke eenheden die verantwoordelijk zijn voor het centraal stellen van de klant en het vormen van een verbonden overheid. Soms kan het heel effectief zijn om deze onderdelen juist op afstand te zetten; • Medewerkers: realiseren van mogelijkheden om de gevraagde verandering te managen, selecteren en managen van talent en het trainen van de medewerkers, zodat ze kunnen inspelen op de veranderende klantvraag; • Cultuur: verandermanagement in de hele organisatie is de sleutel tot een succesvolle klantgerichte strategie. Om in staat te zijn de wensen van de klanten waar te maken, dienen de doelen van publieke dienstverlening bekend en begrepen te zijn. Deze zijn: • Kwaliteit van dienstverlening (toegankelijkheid, snelheid en het niveau van diensten). • Kosten van de dienstverlening (waar voor je geld). • Klantdifferentiatie (de behoefte voor diverse kanalen en aanbiedingen die zijn
37 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
gebaseerd op een gedegen inzicht in de klant). De eerste stap naar presteren en het waarmaken van de belofte aan de klant, is het helder en eenduidig definiëren van de rol van de publieke instelling, ongeacht of dit de rol van beleidsmaker, handhaver of dienstverlener is. Dit vereist een kritische beoordeling van de scheiding tussen de primaire functie (beleid implementeren) en de secundaire functies (activiteiten die soms net zo goed of beter kunnen worden verricht door derden). Daarnaast is het nodig om te bepalen op welke manier technologie kan helpen de doelen te realiseren. E-government wordt tegenwoordig erkend als een steeds essentiëler wordend medium voor dienstverlening. Voorts zijn er de landelijke ontwikkelingen op het gebied van beleid en uitvoering die betrekking hebben op het vergroten van de participatie van burgers. Het betreft zowel algemene aspecten alsook specifieke aspecten gericht op arbeidsmarktontwikkeling en armoedebestrijding die voor Sozawe van belang zijn. B 2.2 Algemene ontwikkelingen Maatschappelijke ontwikkelingen en de betaalbaarheid van de sociale zekerheid zorgen voor een constante beweging op dit gebied. Deze loopt uiteen van structuurwijzigingen (o.a. samenwerking UWV en CWI), aangepaste wet- en regelgeving (o.a. WSW, ontwikkeling participatiefonds) en tot andere financiering. Het is in de wereld van arbeidstoeleiding bijna topsport om alle wijzigingen bij te houden. Niet alleen de wijzigingen vragen om alertheid, ook alle kansen en mogelijkheden die nieuwe wetgeving biedt. Belangrijk is in dit kader om de hoofdlijnen en trends goed te duiden en te betrekken in de keuzes voor de langere termijn. Zo zien we over de gehele linie in de verschillende ontwikkelingen enkele kernpunten terugkomen: Centraal staat (arbeids-) participatie voor alle burgers; Vraagsturing, eigen verantwoordelijkheid van burgers, en ‘zo regulier mogelijk’; Decentralisatie: van rijk naar gemeenten als regievoerder; Ontschotting van regelingen en beleid. B 2.2.1 Regionaal arbeidsmarktbeleid In het coalitieakkoord stellen de regeringspartijen dat het sociaal niet aanvaardbaar en maatschappelijk niet verantwoord is om mensen buiten de samenleving te laten staan. Betrokkenheid, aldus het akkoord, begint met meedoen. In een betaalde baan, in het vrijwilligerswerk of in de zorg voor anderen. Het hiervoor genoemde uitgangspunt is nader uitgewerkt in het bestuursakkoord tussen rijk en gemeenten en in het participatieakkoord waar kabinet, werkgevers, werknemers en gemeenten afspraken hebben gemaakt om in de huidige kabinetsperiode het aantal bijstandsgerechtigden met 75.000 huishoudens te laten afnemen en 25.000 niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) aan het werk te helpen of maatschappelijk te laten participeren. Een belangrijk instrument hiervoor is stimulering van regionale samenwerking om te komen tot vraaggerichte reïntegratie, een betere aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en het voorkomen van uitval door ziekte en werkloosheid. Tevens werd afgesproken dat de VNG het initiatief zou nemen om te zorgen dat de regionale samenwerking op het terrein van het arbeidsmarktbeleid goed van de grond zou komen, dan wel verder zou worden uitgebouwd. Het Ministerie SZW en de VNG streven naar het samenbrengen van het decentrale arbeidsmarktbeleid en reïntegratie in één loket op lokaal/regionaal niveau. Dat versterkt de mogelijkheden voor gemeenten om een vraaggericht reïntegratiebeleid te voeren. Gemeenten gaan verder met deze ontwikkeling en spannen zich in om werkgevers, onderwijs, werknemers, CWI en UWV op het niveau van de regionale arbeidsmarkt bijeen te brengen en concrete prestatieafspraken te maken over de wederzijdse inzet, kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden.
38 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Om tot een regionaal arbeidsmarktbeleid te komen en te kunnen functioneren als slagvaardige gesprekspartners van regionaal opererende partijen, zullen gemeenten hun beleid- en/of organisatiekracht regionaliseren. Om gemeenten te ondersteunen bij het opzetten c.q. verder uitbouwen van het regionaal arbeidsmarktbeleid is de VNG in de zomer van 2007 het project ‘Ruimte voor de regio’ gestart. De hoofddoelstelling van dit project is dat er overal in Nederland regionaal arbeidsmarktbeleid wordt gevoerd, dat aansluit op de natuurlijke schaal van de arbeidsmarkt. Dit beleid wordt enerzijds gevoed door de bundeling van kennis van gemeenten onderling en anderzijds door de inbreng van partners (onder meer UWV, CWI, werkgevers, branches, het onderwijsveld) op de arbeidsmarkt. Het beleid wordt uitgevoerd onder regie van de gezamenlijke gemeenten met behulp van hun gecombineerde eigen structuur en komt tot uiting in overleg, leidend tot prestatieafspraken, met het brede netwerk van partners op de arbeidsmarkt. Binnen de regio’s heeft de VNG, in overleg met de Commissie Werk en Inkomen van de VNG, gemeenten gezocht die voor de betreffende regio als ‘trekker’ willen optreden. Deze gemeenten, ook wel ‘ambassadeursgemeenten’ genoemd, nemen – voor zover zij dat al niet hadden– het initiatief in de regio met als doel het veelal al bestaande regionale arbeidsmarktbeleid verder uit te bouwen. Uitgangspunt bij het vaststellen van de lijst met ambassadeursgemeenten was dat zoveel mogelijk aangesloten zou worden bij bestaande samenwerkingsverbanden en structuren. De lijst van ambassadeursgemeenten is flexibel in die zin dat daar, waar gemeenten in onderling overleg concluderen dat een andere gemeente meer aangewezen is om als ambassadeursgemeente te fungeren, dan wel dat het verstandiger is kleinere regio’s met meerdere ambassadeursgemeenten samen te voegen tot een grote met één ambassadeursgemeente, dit vanzelfsprekend mogelijk is. B 2.2.2 Bestuurlijk akkoord SZW-VNG Het gaat economisch goed met Nederland. Gemeenten hebben met de WWB en hun sterke rol in de regio een goed uitgangspunt om de participatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt de komende jaren te vergroten. Toch bestaat het risico dat mensen die langdurig aan de kant staan onvoldoende profiteren van het goede economische tij. VNG en SZW hebben de gezamenlijke doelstelling om zo veel mogelijk mensen weer voluit mee kunnen laten doen in de samenleving. Hierbij staat arbeidsparticipatie voorop, maar “meedoen” moet breder worden opgevat. Als regulier, betaald werk niet direct tot de mogelijkheden behoort, moeten mensen gestimuleerd worden maatschappelijk te participeren (bijv. via leerbanen of vrijwilligerswerk). Daarbij gaat het niet alleen om bijstandsgerechtigden, maar ook om mensen zonder werk en uitkering met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Met het oog op deze gezamenlijke doelstellingen zijn de volgende ambities uitgesproken met betrekking tot arbeidsparticipatie, maatschappelijke participatie, armoede/schulden en ondernemerschap. VNG en SZW maken zicht de komende jaren sterk voor het realiseren van een vermindering van het aantal mensen dat een beroep doet op de WWB. Naar de huidige ramingsstand gemeten betekent dit: Een daling met 75.000 huishoudens/uitkeringen naar 227.000 in 2012 ten opzichte van de stand ultimo 2006 (302.000 uitkeringen < 65 jaar). In de periode 2007-2012 is het streven 25.000 niet-uitkeringsgerechtigden aan het werk te helpen of maatschappelijk te participeren als de afstand tot de arbeidsmarkt te groot is. Er wordt een extra impuls gegeven aan het bestrijden van armoede en het terugdringen van het aantal huishoudens met problematische schulden. VNG en SZW zullen het ondernemerschap stimuleren juist ook bij kwetsbare groepen.
39 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Het kabinet wil in deze kabinetsperiode mensen aan de slag helpen die nu moeilijk aan het werk komen en daarmee de arbeidsparticipatie dichter bij de gewenste 80 procent in 2016 brengen. B 2.2.3 Aantal bijstandsuitkeringen flink gedaald Het aantal mensen met een bijstandsuitkering is in een jaar tijd met 20.000 afgenomen, een daling van ruim 7 procent. In het tweede kwartaal van 2008 hadden nog 268.000 mensen een bijstandsuitkering, zo blijkt uit de jongste cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De afname komt helemaal voor rekening van langlopende uitkeringen. Het aantal mensen dat korter dan een jaar bijstand krijgt, nam in het tweede kwartaal van 2008 juist iets toe (+1500). Een verklaring voor die toename is volgens het CBS dat asielzoekers die onder de pardonregeling vallen, nu bijstand aanvragen. "Veel van hen hebben werk, maar een deel vraagt bijstand aan." B 2.2.4 Inning van partneralimentatie Als na een (echt)scheiding of ontbinding van een geregistreerd partnerschap de onderhoudsplichtige ex-partner in gebreke blijft, kan voor inning van de partneralimentatie het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) worden ingeschakeld. Naar verwachting zullen de meesten van de huidige groep van 12.000 ex-partners die in de bijstand zitten omdat zij geen alimentatie ontvangen, met de regeling worden geholpen. Dit geldt ook voor de jaarlijkse instroom van in totaal 3.200 verzoeken van alimentatiegerechtigden voor inning van partneralimentatie. Het doel van de regeling is de (vrijwillige) betaling (weer) op gang te brengen. Het kabinet gaat nog steeds ervan uit dat betaling van alimentatie in beginsel op vrijwillige basis moet gebeuren. Lukt dat niet dan kan een beroep op het LBIO worden gedaan. Daarmee wordt het algemene belang van behoorlijke nakoming van alimentatieverplichtingen gewaarborgd. Met de voorgenomen taakuitbreiding van het LBIO komt er voor de burger één laagdrempelige en kosteloze voorziening voor de inning van partner- en kinderalimentatie. Dit bevordert niet alleen een uniforme afwikkeling van verzoeken om invordering, maar biedt ook kostenvoordelen. Voor inning van kinderalimentatie kon al een beroep op de organisatie worden gedaan. In de praktijk blijkt dit een effectieve voorziening te zijn. Overigens is het niet verplicht het LBIO in te schakelen. Bij wanbetaling kan de alimentatiegerechtigde ook naar de deurwaarder om bijvoorbeeld beslag op het loon van de ex-partner te leggen. Als de onderhoudsplichtige ex-partner niet betaalt, zijn degenen die recht hebben op alimentatie in de meeste gevallen aangewezen op de bijstand omdat zij over onvoldoende inkomsten beschikken. De voorgestelde maatregel bevordert nakoming van de alimentatieverplichting en kan na verloop van tijd het beroep op de bijstand zelfs beperken. Bovendien ontlast de regeling gemeenten in de uitvoering van hun bevoegdheid om de bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtigen, als voor het bedrag van de alimentatie een rechterlijke uitspraak voor handen is. De belanghebbende kan zo nodig worden doorverwezen naar het LBIO. B 2.2.5 Digitaal klantdossier Op 1 januari 2008 is artikel 17 lid 1 WWB gewijzigd, in die zin dat aan het lid is toegevoegd dat de inlichtingenplicht niet geldt indien de feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke
40 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
gegevens het hier betreft. De wijziging van artikel 17 lid 1 WWB vloeit voort uit de op 1 januari 2008 in werking getreden Wet eenmalige gegevensuitvraag. De eenmalige gegevensuitvraag houdt in dat burgers die in contact treden met de overheid niet steeds opnieuw inlichtingen hoeven te verstrekken over gegevens die al bij de overheid bekend zijn. Om de bij verschillende organisaties in verschillende administraties vastgelegde informatie te stroomlijnen is ondersteuning nodig. Het digitale klantdossier (DKD), waarin de verschillende organisaties hun informatie kunnen plaatsen, voorziet in deze ondersteuning. Op 3 januari 2008 heeft de technische implementatie van het DKD plaatsgevonden en inmiddels bevindt een beperkte set gegevens van bijna alle bijstandsgerechtigden zich in het dossier. Eind april 2008 is ook de SVB op het digitale klantdossier aangesloten. Het UWV levert nog geen gegevens aan. Gedurende dit jaar wordt de polisadministratie van het UWV onderzocht, waarna kan worden bepaald welke gegevens onder de werking van de Wet eenmalige gegevensuitvraag worden gebracht. Aanlevering van de gegevens van het UWV wordt daarom pas in 2009 verwacht. De raadpleegbare gegevensset is op dit moment nog zeer beperkt. Als gevolg van het nieuwe - in september 2008 in werking tredende - artikel 6.1 Regeling SUWI wordt aan de Regeling SUWI een bijlage toegevoegd met een overzicht van gegevens die in het DKD moeten worden opgenomen en wanneer die gegevens uiterlijk moeten zijn opgenomen. Het tijdpad loopt tot uiterlijk 31 december 2010. B 2.3 Arbeidsmarktontwikkelingen De beïnvloeding van arbeidsmarkt door wet en regelgeving, blijkt door die recent gewijzigde en voorgenomen wet en regelgeving in samenhang te zien. Het gaat om een combinatie om meer mensen bij de arbeidsmarkt te betrekken die nu (nog) niet regulier werken. Arbeidsparticipatie en scholing voor diverse groepen die niet betrokken zijn, worden meer en meer verplicht gesteld en in ruil daarvoor wordt parttime arbeid meer lonend gemaakt. B 2.3.1 WSW Met ingang van 1 januari 2008 is een wijziging van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) in werking getreden. De wetswijziging is er op gericht, gemeenten beter in staat te stellen om hun al bestaande verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WSW invulling te geven door hen meer mogelijkheden te bieden om te sturen op het verwezenlijken van de doelstelling van de wet. Naast het feit dat de financiering is vereenvoudigd – individuele gemeenten ontvangen een budget voor hun eigen WSW-geïndiceerden net als bij de WWB – is cliëntenparticipatie en een persoonsgebonden budget (PGB) in de WSW geïntroduceerd. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om bij verordening het plaatsingsbeleid te formuleren voor geïndiceerden die op een wachtlijst staan. Zo kunnen gemeenten regelen dat extra kwetsbare groepen met voorrang in een dienstbetrekking worden geplaatst. Met de modernisering wordt extra nadruk gelegd bij het primaat van reguliere werkplekken i.p.v. werken binnen de muren van SW-bedrijven. Uitgangspunt moet zijn dat wie buiten de deuren van de SW kan werken ook buiten werkt. Dit daagt SW-bedrijven uit om meer dan ooit werk te maken van door- en uitstroom van medewerkers naar de reguliere markt in verschillende vormen (uitstroom, Begeleid Werken, detacheren, groepsdetachering). Met een sterkere scheiding tussen regie en uitvoering, het primaat bij reguliere werkplekken en een sterkere positie van de cliënt/medewerker, wil de wetgever een andere positie van het SW-bedrijf stimuleren. Een positionering waarbij alleen die medewerkers bij het SW-bedrijf werken die nergens anders terecht kunnen. Waarbij het SW-bedrijf zich sterk ontwikkeld op haar bijdragen aan arbeidsontwikkeling van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (verschillende doelgroepen).
41 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
Naast deze recente wetswijziging van de WSW is er momenteel in opdracht van de minister een commissie “Fundamentele herbezinning WSW” actief. Aanleiding van deze commissie zijn de groeiende wachtlijsten, het achterblijven van arbeidsparticipatie, maar ook aanpalende regelingen en ontwikkelingen (o.a. verdubbeling Wajong) en de veelheid aan trajecten. De commissie heeft tot doel om meer samenhang en afstemming te realiseren tussen de verschillende regelingen (WSW, WIA, Wajong en WWB). De resultaten worden deze zomer verwacht. B 2.3.2 Participatiebudget: Eén budget voor inburgering, werk en scholing. Per 2009 krijgen gemeenten één budget voor inburgering, werk en scholing. Het participatiebudget bundelt het zogenoemde werkdeel van de WWB, de inburgeringbudgetten en het geld voor volwasseneneducatie. Door deze ontschotting verwacht het kabinet een bijdrage te leveren aan het vergroten van de participatie op deze gebieden. Het doel is een grotere beleidsvrijheid en minder administratieve lasten voor gemeenten. Zij kunnen dan meer dan nu het geval is eigen beleidsafwegingen maken in de nadruk die ze op verschillende doelen willen leggen, bepalen wie in aanmerking komt voor een voorziening of opleiding, en combinatietrajecten inzetten. Gemeenten worden hiermee vrijer om te bepalen wie welke voorziening of opleiding nodig heeft om aan het werk te komen of op een andere manier deel te nemen aan de maatschappij. Eén participatiebudget betekent daarnaast één administratie met hieraan gekoppeld één verantwoording aan het Rijk. En dat levert minder administratieve rompslomp op. B 2.3.3 Scholingsplicht voor alleenstaande ouders in de bijstand Alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen jonger dan vijf jaar moeten straks verplicht scholing volgen of een stage om hun vaardigheden te onderhouden als ze vrijgesteld willen worden van de sollicitatieplicht. Alleenstaande ouders worden volgens het voorstel ontheven van sollicitatieplicht als ze daarom vragen en bereid zijn zich te laten scholen. Het kabinet wil dat alleenstaande ouders die geen startkwalificatie (minimaal een diploma op havo, vwo of mbo-2 niveau) hebben van deze mogelijkheid gebruikmaken en op deze manier de kans krijgen alsnog een diploma te behalen. Bijstandsouders mét startkwalificatie kunnen kiezen uit scholing, stage of op een andere manier hun vaardigheden te onderhouden. De ontheffing van de sollicitatieplicht en de invoering van een scholingsplicht voor alleenstaande ouders zijn aangekondigd in het coalitieakkoord. Het kabinet wil bijstandsouders in staat stellen zorg voor kinderen te combineren met scholing en ze stimuleren een zo goed mogelijke startpositie te krijgen op de arbeidsmarkt. Op dit moment heeft 68 procent van de alleenstaande ouders in de bijstand geen startkwalificatie. Alleenstaande ouders in de bijstand zijn nu verplicht te solliciteren, maar gemeenten mogen kiezen voor tijdelijke ontheffing van die sollicitatieplicht om voorrang te geven aan het verzorgen van kinderen. In veel gemeenten bestaat een uitvoeringspraktijk waarbij rekening wordt gehouden met de zorg van alleenstaande ouders voor jonge kinderen. Nu wordt dat bij wet geregeld, in combinatie met een scholingsplicht. B 2.3.4 Experiment om alleenstaande bijstandsouders aan werk te helpen Het kabinet wil een experiment starten om het voor alleenstaande ouders in de bijstand financieel aantrekkelijk te maken deeltijdwerk te gaan verrichten. Deelnemers houden meer geld over naarmate ze meer uren werken en kunnen daarnaast bonussen krijgen bij scholing en uitstroom naar een baan. De ministerraad heeft dit besloten op voorstel van staatssecretaris Aboutaleb van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Doel van de regeling is om te kijken of financiële prikkels helpen om alleenstaande bijstandsouders met kinderen tot 12 jaar de stap naar werk te laten zetten. Uiteindelijk moet dit leiden tot duurzame uitstroom naar werk.
42 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
B 2.3.5 Werkleerplicht Het grootste deel van de jongeren gaat naar school of werkt. Maar er is een deel van de jongeren dat niet meedoet aan onze samenleving. De situatie van de jongeren die niet leren en/of niet werken staat hoog op de agenda van het kabinet. Het kabinet wil deze jongeren activeren en bijstandsafhankelijkheid tegen gaan. Het is sociaal niet aanvaard-baar en economisch niet verantwoord dat jongeren langs de lijn staan. Het kabinet acht het verbeteren van de maatschappelijke positie van jongeren noodzakelijk. Daarom is een substantiële verhoging van de arbeidsparticipatie van deze jongeren van belang. Arbeidsparticipatie beschermt jongeren tegen sociale problemen zoals armoede, sociale uitsluiting, criminaliteit, en integratieproblemen. Een belangrijke stap in de richting naar hogere arbeidsparticipatie kan worden gezet met de invoering van een werkleerplicht voor jongeren. Ook het Coalitieakkoord noemt het voorstel voor een leerwerkplicht voor jongeren tot 27 jaar. De werkleerplicht vormt een nieuw instrument voor gemeenten ten behoeve van de jongeren die niet leren en/of niet werken. Het doel van de werkleerplicht is het bevorderen van een duurzame arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar. Vandaar dat we spreken van een werkleerplicht. Hoewel we van een werkleerplicht spreken, neemt dat niet weg dat voor een aantal jongeren eerst een (reguliere) opleiding nodig zal zijn om deze duurzame arbeidsparticipatie te kunnen bereiken. Dat geldt vooral voor jongeren die nog geen startkwalificatie hebben maar wel in staat geacht worden deze te kunnen behalen. Het streven is om jongeren te laten werken of leren of een combinatie van beide. In het bijzonder gaat het om jongeren die nog geen vaste aansluiting hebben gevonden op de arbeidsmarkt. Daarnaast beoogt Sozawe met de werkleerplicht te voorkomen dat jongeren een beroep moeten doen op bijstand of afhankelijk blijven van een uitkering. De inzet van de werkleerplicht is de kansen op duurzame arbeidsinschakeling te vergroten door de jongeren te activeren tot deelname aan het arbeidsproces en maatschappelijke activiteiten, en door te investeren in hun kennis en (werknemers-) vaardigheden. B 2.3.6 Stimulering arbeidsparticipatie Er komen participatieplaatsen om mensen met een bijstandsuitkering die moeilijker aan een baan komen, ervaring op te laten doen met behoud van uitkering. Zij krijgen scholing en een premie, zodat ze er ook financieel op vooruitgaan. De participatieplaatsen staan voorts open voor bijstandsgerechtigden, (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten en mensen die langer dan één jaar in de WW zitten. “Participatieplaatsen betreffen tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door bijstandsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Participatieplaatsen bieden deze bijstandsgerechtigden de mogelijkheid een stap te zetten naar werk. Participatieplaatsen kunnen worden ingezet in een reguliere werkomgeving om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden en in een reële setting werkervaring op te laten doen. Dit is een waardevolle opstap naar werk. Het is aan de gemeente om invulling te geven aan de participatieplaatsen binnen de wettelijke kaders van de Wet werk en bijstand. Deze kaders zijn nader uitgewerkt in het per 18 juli 2008 inwerking getreden artikel 10a van de WWB, onder meer met betrekking tot de duur van de activiteiten en het begrip addionaliteit. Bij de inzet van participatieplaatsen moet de gemeente in ieder geval aan de volgende 2 voorwaarden voldoen: 1. Er moet sprake zijn van re-integratie. Het belang van de bijstandsgerechtigde staat voorop en die moet baat hebben bij het opdoen van werkervaring of tijd nodig hebben om te wennen aan werkgerelateerde aspecten, zoals regelmaat.
43 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
2. Het moet gaan om een additionele functie. Dat wil zeggen een speciaal gecreëerde functie of een al bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. B 2.3.7 Participatieplaatsen Participatieplaatsen betreffen tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door bijstandsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Participatieplaatsen bieden deze bijstandsgerechtigden de mogelijkheid een stap te zetten naar werk. Participatieplaatsen kunnen worden ingezet in een reguliere werkomgeving om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden en in een reële setting werkervaring op te laten doen. Dit is een waardevolle opstap naar werk. Een functie is niet per definitie regulier of additioneel. Het gaat om de wijze waarop activiteiten worden verricht binnen een bepaalde functie. Een functie die binnen een organisatie niet regulier voorkomt, kan met ondersteuning vanuit de organisatie en de gemeente als additioneel worden gecreëerd voor inzet als participatieplaats. Van een functie die binnen een organisatie regulier voorkomt, kan een additionele functie voor inzet als participatieplaats worden gemaakt, mits boven-formatief en alleen met speciale begeleiding te verrichten. Het maakt in dit verband niet uit of de functie al dan niet in een in commercieel bedrijf wordt bekleed. Dat bijstandsgerechtigden, die verplicht met behoud van uitkering werken soms ook tegen laag tarief worden verhuurd voor reguliere functies, past niet binnen voorgenoemde voorwaarden, ongeacht de aard van het bedrijf. B 2.4 Ontwikkelingen armoedebestrijding Landelijk inzette ontwikkelingen om te komen tot een samenhangend beleid, is gericht op armoede, schuldhulpverlening en inkomensondersteuning en waar mogelijk gecombineerd in samenhang met het bevorderen van arbeidsparticipatie. De gemeentelijke overheid is vanwege de korte afstand naar de burgers met de uitvoering belast. bij uitstek in staat de individuele problemen van haar inwoners te onderkennen. Dit impliceert een integrale benadering van diverse beleidsvelden als sociale zaken, welzijn en zorg, maar ook een financiële en zelfs technische benadering om kennis mbt het economische en maatschappelijk perspectief van inwoners te verzamelen, te analyseren en om te zetten naar effectief beleid. B 2.4.1 Kwijtschelding Gemeenten kunnen binnenkort automatisch gemeentelijke belastingen kwijtschelden aan mensen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen. Met deze maatregel wil de staatssecretaris de armoedebestrijding verbeteren en de administratieve lasten verminderen. Mensen met een inkomen op of onder bijstandsniveau komen in aanmerking voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen. Die moeten ze zelf aanvragen. De aanvragen worden jaarlijks ingediend en individueel getoetst door de gemeenten. Staatssecretaris Aboutaleb wil het mogelijk maken dat mensen maar één keer een aanvraag hoeven in te dienen en de jaren daarna, als ze er nog steeds recht op hebben, automatisch kwijtschelding blijven ontvangen. Het is zijn bedoeling dat nog dit jaar te regelen. De maatregel past bij het beleid om méér mensen gebruik te laten maken van inkomenvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen. B 2.4.2 Algemene bijstand voor 65-plussers naar SVB Staatssecretaris Aboutaleb van SZW heeft aan de Tweede Kamer geschreven dat hij van plan is de verlening van algemene bijstand aan 65-plussers op te dragen aan de SVB. Dit wil hij doen om het niet-gebruik van aanvullende bijstand bij personen met een zogenaamd AOW-tekort terug te dringen. Het is de bedoeling dat de overgang van de algemene bijstand voor 65-plussers van de gemeenten naar de SVB per 1 januari 2010 zal ingaan.
44 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
De uitvoering van de bijzondere bijstand voor 65-plussers blijft wel een gemeentelijke aangelegenheid. B 2.4.3 Kinderen doen mee Staatssecretaris Aboutaleb vindt het van belang dat kinderen gelijke kansen krijgen om hun talenten te ontplooien, ongeacht het inkomen van hun ouders. Arme kinderen moeten ook mee kunnen doen. Op 10 december 2007 heeft hij aangekondigd in 2008 en 2009 jaarlijks 40 miljoen euro extra aan gemeenten beschikbaar te stellen voor de bestrijding van armoede bij kinderen. Met dat geld wil hij bereiken dat meer kinderen uit arme gezinnen deelnemen aan sport, cultuur of andere activiteiten. Het is zijn ambitie het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet om redenen van armoede deze kabinetsperiode met de helft terug te brengen. B 2.4.4
Decentralisering langdurigheidtoeslag en uitbreiding categoriale bijstand Gemeenten mogen straks ook mensen met een baan die langdurig van een minimuminkomen leven en geen uitzicht op een hoger inkomen hebben financieel steunen. Nu krijgen alleen mensen met een uitkering een zogenoemde langdurigheid-toeslag. Gemeenten krijgen ook meer mogelijkheden om kinderen uit een gezin met een laag inkomen beter te helpen deel te nemen aan belangrijke maatschappelijke activiteiten zoals sport en cultuur. De ministerraad heeft ingestemd met een daartoe strekkend wetsvoorstel van staatssecretaris Aboutaleb van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De langdurigheidtoeslag geldt nu alleen voor mensen die vijf jaar of langer een bijstandsuitkering hebben en geen perspectief op werk. Straks mogen gemeenten zelf bepalen wie hiervoor in aanmerking komen. Bijstandsontvangers hoeven dan ook niet meer de langdurigheidtoeslag kwijt te raken als ze een baan vinden. Hierdoor kunnen mensen die werken en toch van weinig geld moeten rondkomen er financieel op vooruitgaan. Gemeenten maken werken hierdoor financieel aantrekkelijker. Bovendien worden gemeenten aangespoord om zoveel mogelijk in natura te verstrekken, bijvoorbeeld door het geven van een sportabonnement. Het wetsvoorstel komt tegemoet aan de wens van de Tweede Kamer om extra geld uit te trekken voor gerichte armoedebestrijding en gemeenten daartoe meer mogelijkheden te geven. Tegelijkertijd vullen ze afspraken in die de staatssecretaris van SZW met gemeenten heeft gemaakt om werkloosheid en armoede te bestrijden. Staatssecretaris Aboutaleb van SZW heeft een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd tot wijziging van de WWB in verband met decentralisering van de langdurigheidtoeslag en op bevordering van maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van huishoudens met schoolgaande kinderen. Dit wetsvoorstel voorziet in regels met betrekking tot de decentralisering van de langdurigheidtoeslag en de uitbreiding van categoriale bijzondere bijstand voor gezinnen met schoolgaande kinderen. B 2.4.5 Verordening langdurigheidtoeslag Na inwerkingtreding van deze wetwijzingen zullen gemeenteraden bij verordening regels moeten stellen over de verlening van een langdurigheidtoeslag aan personen zonder in aanmerking te nemen vermogen die langdurig een laag inkomen hebben en wegens gebrek aan arbeidsmarktperspectief geen uitzicht hebben op een inkomstenverbetering. Het is daarbij aan de gemeenteraad om vast te stellen wat onder 'een langdurig laag inkomen' en 'arbeidsmarktperspectief' moet worden verstaan. B 2.4.6 Geen beslag meer op langdurigheidtoeslag Het wetsvoorstel regelt mogelijk ook dat langdurigheidtoeslag voortaan gezien moet worden als een vorm van bijzondere bijstand. Dit heeft tot gevolg dat de financiering ervan via het gemeentefonds zal gaan lopen. En bovendien zal op grond van artikel 46 lid 2 WWB de langdurigheidtoeslag dan niet langer vatbaar zijn voor beslag.
45 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum
B 2.4.7 Participatie en ontwikkeling De uitbreiding van de categoriale bijzondere bijstand voor ouders met schoolgaande ten laste komende kinderen ziet op de kosten van participatie en ontwikkeling van deze kinderen. Daarbij geldt dat de bijstand bij voorkeur in natura moet worden verstrekt, opdat voorkomen wordt dat deze bijstand voor andere zaken zou kunnen worden aangewend. B 2.4.8 Schuldhulpverlening Staatssecretaris Aboutaleb van SZW gaat wettelijke eisen stellen aan de gemeentelijke schuldhulpverlening. In de regels komt bijvoorbeeld te staan hoe lang iemand met schulden maximaal op een gemeentelijke wachtlijst mag staan en hoe lang de gemeente erover mag doen om een oplossing voor te stellen. Ook kan Aboutaleb regelen welke vormen van hulp de gemeente aan moet kunnen bieden. Dit staat in een reactie van Aboutaleb en minister Bos van Financiën op een onderzoek naar de effectiviteit van de schuldhulpverlening die is verzonden naar de Tweede Kamer. Uit het onderzoek blijkt dat gemeentelijke schuldhulpverlening een heel stuk effectiever kan: in ongeveer een kwart van de gevallen biedt de hulp een oplossing. Vaak willen schuldeisers niet meewerken aan een oplossing of haken schuldenaren toch af. Belangrijke factor in het welslagen is de manier waarop gemeenten de schuldhulpverlening organiseren. De prestaties van gemeenten lopen fors uiteen. Zo varieert de lengte van de wachtlijsten in gemeenten tussen de twee en dertien weken. Aboutaleb denkt dat de wettelijke regels met ‘centrale kaders’ leiden tot ‘meer (politieke) aandacht voor schuldhulpverlening en verbetering van de kwaliteit en verkorting van de wachttijden in gemeenten’. Ook verwacht Aboutaleb dat schuldeisers vaker mee zullen werken aan een schuldregeling, omdat ze meer vertrouwen hebben in de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Aboutaleb gaat met de betrokken partijen overleggen over de precieze regels en stuurt eind 2008 een uitgewerkt plan naar de Tweede Kamer.
46 Beleidsplan 2009 – 2010 Afdeling Sociale Zaken en Werk De Marne & Winsum