Samenvatting en conclusies haalbaarheidsonderzoek windenergie Project: Haalbaarheidsonderzoek windenergie - fase 1
1. Opdracht Bij de begrotingsbehandeling van 2008 hebben de fracties van Groenlinks en Christenunie schriftelijke vragen gesteld over de mogelijkheden van windenergie in Utrecht. Het college van B&W heeft naar aanleiding daarvan toegezegd de haalbaarheid in beeld te brengen. In 2008 is hiervoor een eerste quick scan windenergie uitgevoerd met als doel zoekgebieden te benoemen voor lijnopstellingen van windturbines met een ashoogte van 90 – 100 m hoog (fase 0, commissiebrief windenergie d.d. 10 juli 2009). Met in achtneming van de milieurandvoorwaarden (afstanden voor veiligheid en geluid) zijn in dit onderzoek zes mogelijke gebieden naar voren gekomen: Lage Weide, Haarzuilens, Rijnenburg, de Uithof, A12 rondom Galecopperbrug, Knooppunt Oudenrijn/Strijkviertel. Op basis van dit eerste onderzoek is medio 2009 een vervolgproject vormgegeven (fase 1, commissiebrief d.d. 10 juli 2009) waarin een verdere verfijning is aangebracht om tot een goed onderbouwd collegeadvies ten aanzien van de mogelijkheden voor windenergie te kunnen komen. Doel van het vervolgonderzoek was om de mogelijkheden voor windenergie op een groter aantal aspecten te kunnen afwegen. Hiervoor zijn in een haalbaarheidsonderzoek voorbeelden uitgewerkt van lijn- en clusteropstellingen, op basis van de wettelijke randvoorwaarden rond windturbines én kennis van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en overige mogelijke kansen en belemmeringen in de zes gebieden. Tevens hebben we een globale inschatting laten doen van de financiële haalbaarheid voor de markt. Ook is de geschiktheid van de zes gebieden geanalyseerd op basis van aansluiting bij het ruimtelijk en landschappelijk beleid van de gemeente, en is gekeken naar aansluiting bij de ruimtelijke structuur van de stad en de mogelijke betekenis van windenergie voor het gebied. De 'voorbeeldopstellingen' zijn ingetekend om tot een overzicht te komen van voor windenergie echt kansrijke gebieden en een inschatting te kunnen doen van de bijdrage die windenergie aan de klimaatdoelstelling 2030 kan leveren. Dit betekent dus dat de haalbaarheid van deze (en eventuele andere mogelijke) opstellingen in de gebieden in een volgende fase nog verder onderzocht moet worden in afstemming met de omgeving en met de grondeigenaren. Hoewel de markt de ontwikkeling van windenergie (geheel of gedeeltelijk) voor haar rekening zal nemen, is het, met het oog op de belangrijke bijdrage die windenergie kan leveren aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstelling 2030, wel van belang dat de gemeente zélf over inzicht beschikt van de mogelijkheden die er zijn voor windenergie. Enerzijds zal de gemeente vanwege de visuele en ruimtelijke impact van windturbines moeten onderzoeken op welke wijze ze kan zorgen voor voldoende ruimtelijke samenhang in opstellingen van verschillende initiatiefnemers. Verder is het mede met het oog op de klimaatdoelstelling voor de gemeente van belang te zorgen dat op die plekken waar dit het best in de ruimtelijke structuur van de stad past en de minste hinder voor omwonenden met zich mee brengt het hiertoe beoogde aantal windturbines wordt gerealiseerd. Op die manier kunnen andere plekken in de stad die minder geschikt zijn, open blijven. De resultaten van het onderzoek zijn onderstaand kort samengevat. 2. Analyse windenergie in relatie tot ruimtelijk beleid De mogelijkheid van windturbines in de zes benoemde gebieden zijn eerst bezien op basis van de aansluiting bij de gemeentelijke Structuurvisie. Van de perspectieven die in de structuurvisie worden geschetst (Markt: prioriteit bij werken, Podium: prioriteit op ontmoeten, én Binnentuin: prioriteit bij wonen) kan voor de plaatsing van windturbines het best worden aangesloten bij het marktperspectief en bij de rijkswegen. Het marktperspectief voldoet in zijn aard (economische activiteiten) en ruimtelijke voorwaarden het best bij een dergelijke functie. De snelwegen rond Utrecht vallen feitelijk buiten de perspectieven uit de Structuurvisie. Aansluiting bij de A2 en A12 lijkt vanuit die optiek in ieder geval goed mogelijk.
Bovenstaande sluit tevens aan bij de aanzet die het rijk maakt voor een lange termijnvisie voor de ruimtelijke inpassing van windenergie op land. Ook uit andere gemeenten blijkt dat plaatsing van windturbines langs snelwegen, waterwegen en op bedrijventerreinen acceptabel zijn. De Hoogbouwvisie is als beleidskader niet van toepassing, omdat windturbines niet onder de definitie van gestapelde (woning)bouw vallen. Wel zullen de hierin vastgelegde zichtlijnen op de Dom bij een afweging betrokken worden. In het Streekplan van de provincie Utrecht zijn de uitgangspunten geformuleerd dat sprake moet zijn van lijnopstellingen van windturbines, dat de onderlinge afstand tussen windmolenopstellingen voldoende moet zijn en dat solitaire turbines van deze hoogte niet wenselijk zijn. Verder geven de provincies invulling aan de Nota Ruimte door uit te werken welke ruimtelijke ontwikkelingen aansluiten bij de kernkwaliteiten van de Nationale landschappen. Rond de gemeente Utrecht betreft dit het Groene Hart en de Hollandse Waterlinie. Geen van de gebieden bevindt zich echter in deze Nationale landschappen. Wel zal in een vervolgtraject moet blijken welke mogelijkheden er zijn voor de realisatie van windturbines aan de rand van deze landschappen. In den lande zijn een aantal andere windmolenopstellingen in ontwikkeling aan de rand van het Groene Hart. Uitgangspunt bij de opstellingen is dat gezocht zal moeten worden naar opstellingen die een voldoende rustig en herkenbaar beeld opleveren. 3. Samenvatting conclusies haalbaarheidsonderzoek windenergie Uit het haalbaarheidsonderzoek komt naar voren (vanuit de analyse van milieutechnische randwaarden, financiële haalbaarheid en een relatie met ontwikkelingen in de toekomst) dat een aantal gebieden benoemd kan worden waar mogelijkheden zijn voor windenergie. De gebieden Lage Weide en Rijnenburg komen als meest kansrijk naar voren, vanuit de aansluiting bij functies in het gebied én vanuit de beste windsituatie en daarmee de financiële haalbaarheid van een windenergieproject. Daarnaast worden ook mogelijkheden geschetst in het gebied rond de Galecopperbrug én langs de A28 in de Uithof. Voor de laatste twee gebieden ligt een aantal discussiepunten die in een vervolgtraject nader uitgewerkt zou moeten worden. Voor een financieel rendabele opstelling langs de noordzijde van de A12 ter hoogte van Strijkviertel blijkt fysiek te weinig ruimte aanwezig. Een diagonale opstelling over knooppunt Oudenrijn is kansrijk maar verhoudt zich visueel niet goed tot een lijnopstelling in Rijnenburg. Tot slot is een opstelling langs de A2 in Haarzuilens vanwege de hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de functie als recreatief uitloopgebied voor de stad ongeschikt bevonden. Voor alle kansrijke gebieden geldt dat de uiteindelijke haalbaarheid afhankelijk is van een verdere uitwerking in afstemming met de grondeigenaren en de omgeving. Onderstaand treft u een korte toelichting aan van de kansen per gebied. 1. Lage Weide: De ontwikkeling van duurzame energie op Lage Weide kan bijdragen aan een positief en duurzaam imago van het gebied. Er kan goed worden aangesloten bij de infrastructurele lijnen van de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal. Ook sluit de ontwikkeling aan bij het marktperspectief uit de structuurvisie. Er is ruimte voor een dubbele lijnopstelling van totaal acht windturbines van 3 MW en een clusteropstelling van 11 tot 13 windturbines deels op gemeentelijke grond. Dit biedt mogelijkheden voor een goede participatie van bewoners, corporaties en/of bedrijven. Vanuit de betekenis voor het gebied, het feit dat windenergie in principe geen belemmeringen vormt voor de bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse, en de opstellingsmogelijkheden op voldoende afstand van woningen, komt Lage Weide als kansrijk gebied voor windturbines uit het onderzoek naar voren. Een randvoorwaarde die daarbij van belang is, is dat een dergelijke ontwikkeling gedragen moet worden door de industrievereniging en betrokken bedrijven, en ook de bewoners van omliggende gebieden (Zuilen en Leidsche Rijn) betrokken worden bij een eventuele planontwikkeling. De voorbeeldopstellingen die zijn uitgewerkt zijn minimaal op 400 m afstand van woningen gesitueerd (met uitzondering van een aantal (bedrijfs)woningen op het bedrijventerrein zelf) en voldoen daarmee aan de wettelijke grenswaarde voor geluid zoals opgenomen in de ontwerp AMvB. In een vervolgtraject zal onderzocht moeten worden of er bovenop de wettelijke norm aanvullende eisen ten aanzien van geluid mogelijk zijn. 2
2. Rijnenburg: Rijnenburg is een kansrijke locatie voor windturbines vanwege aansluiting bij de betekenis voor een duurzame ontwikkeling van het gebied, de mogelijkheden ze in de woningbouwplannen in te passen en de aansluiting op de infrastructuur (conform de uitgangspunten in het streekplan en aansluiting bij de gemeentelijke structuurvisie). Vanuit de opgave van Rijnenburg - woningbouw 7.000, 90 ha bedrijvigheid – en de druk op het programma in aantal woningen/ha bedrijvigheid, zal het mogelijk niet eenvoudig zijn de windturbines in het plan op te nemen. In de Structuurvisie is de optie van windenergie langs de A12 en de A2 reeds opgenomen, om de doelstelling om voor Rijnenburg de dubbele hoeveelheid energie die nodig is voor het gebied in het gebied zélf duurzaam op te wekken. In de volgende fase waarin het bestemmingsplan wordt opgesteld, wordt uitgewerkt welk energiescenario hiervoor nodig is. Windenergie kan hierbij model staan voor een zichtbare opwekking van duurzame energie voor Rijnenburg. Nieuwe bewoners kunnen bewust voor het 'merk' Rijnenburg kiezen. Landschappelijk gezien ligt Rijnenburg aan de rand van het Groene Hart, waarbij van belang is in de planvorming te benadrukken dat een opstelling van windturbines op de overgang van landelijk gebied naar een meer intensieve stedelijke functie de openheid van het Groene Hart niet in de weg hoeft te staan. De haalbaarheid van een opstelling in de geluidwal langs de A2 zal verder moeten worden uitgewerkt. Gedeeltelijk ligt deze wal te dicht bij de woonbebouwing van Nieuwegein. Opstellingen van windturbines langs de A12 en de A2 zijn in Rijnenburg mogelijk, mits in de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan rekening wordt gehouden met de benodigde afstand vanwege geluid tot aan woningen en/of andere gevoelige bestemmingen. Uit vervolg onderzoek moet blijken hoe het woningbouw en bedrijvenprogramma kan worden vormgegeven in relatie tot het ruimtebeslag van windturbines (vanwege normen voor veiligheid en geluid is een zone nodig van ca 50 m tot aan bedrijvigheid en circa 400 m tot aan woningen). Langs de A12 biedt de lengte van het plangebied mogelijkheid voor 7 windturbines van 3 MW (100 m ashoogte) op een rij. De windturbine in Lange Vliet kan extra betekenis geven aan het recreatiegebied door er bijvoorbeeld een uitkijktoren van te maken en rondom te parkeren met auto en fiets. Ook is een opstelling langs de A12 onderzocht van windturbines van 75 m hoog (7 in Rijnenburg, 4 tpv bedrijventerrein Oudenrijn en Strijkviertel en 3 rondom knooppunt Oudenrijn). Met deze beperkte hoogte is het niet mogelijk om een economisch rendabel project te realiseren. Verder zou moeten worden onderzocht of een dubbele opstelling aan weerszijden van de A12 een visueel voldoende rustig en herkenbaar beeld oplevert. 3. Knooppunt Oudenrijn Er liggen kansen voor windenergie op en rond het knooppunt Oudenrijn. De haalbaarheid van een diagonale opstelling over het knooppunt Oudenrijn is op dit moment echter lastig in te schatten. Ruimtelijk gezien is een dergelijke opstelling niet wenselijk in combinatie met een lijnopstelling langs de A12 in Rijnenburg. Verder is een opstelling op het knooppunt alleen mogelijk in samenwerking met Rijkswaterstaat. In deze fase is niet onderzocht of Rijkswaterstaat medewerking zou willen verlenen aan de ontwikkeling van windenergie aldaar. Indien de realisatie van windenergie in Rijnenburg niet haalbaar blijkt, kan een opstelling rond het knooppunt Oudenrijn verder onderzocht worden. Het windaanbod ter plaatse lijkt zodanig dat hier een financieel rendabel project mogelijk is. 4. A12 rondom Galecopperbrug Er is een opstelling mogelijk van 3 windturbines parallel aan de A12. Twee hiervan liggen in de lussen van de op- en afritten van de A12 en de middelste zou pal naast het kantoor van Rijkswaterstaat komen te liggen. Een eventuele ontwikkeling zal dan ook alleen mogelijk zijn indien hiervoor draagvlak bestaat bij Rijkswaterstaat. Voor het gebied rond de A12 en Merwedekanaal waar vanuit stedenbouwkundig oogpunt een impuls gewenst is ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit, zal tevens onderzocht moeten worden op welke wijze windturbines hier al dan niet een bijdrage aan kunnen leveren. Het mogelijk maken van een doorgetrokken lijn windturbines vanuit Rijnenburg ten zuiden van de A12 richting de Galecopperbrug kan verder nog een interessante optie zijn, hiervoor zal echter samenwerking met de gemeente Nieuwegein gezocht moeten worden. Het windaanbod ter plaatse van de opstelling rond de Galecopperbrug is zodanig dat een financieel haalbaar project hier ter discussie staat.
3
5. De Uithof: In de Uithof is een opstelling van 3 windturbines langs de A28 mogelijk op voldoende afstand van woningen en andere functies. Vanuit het oogpunt van doorsnijding van de Noord-Zuid oriëntatie van omliggende landschappen van de Hollandse Waterlinie en de doorsnijding van de zichtlijn op de Dom vanuit Austerlitz is een dergelijke opstelling onderwerp van discussie. Er liggen echter wel kansen om aan te haken bij de duurzaamheidsambities van de Universiteit en de ontwikkeling van het Sciencepark op de Uithof. Het windaanbod op de Uithof is echter beperkt, en er zou moeten worden onderzocht of een opstelling financieel voldoende rendabel kan zijn. 6. Haarzuilens Een opstelling langs de A2 in Haarzuilens is vanwege de hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de functie als recreatief uitloopgebied voor de stad ongeschikt bevonden. Het gebied gaat door het verdwijnen van een kade in de nabije toekomst visueel doorlopen in het Groene Hart, ten noorden van het gebied bevindt zich een snelwegpanorama en de opstelling bevindt zich in een gebied met beschermd stads- en dorpsgezicht rond Haarzuilens. Bovendien ligt aan de overkant van de in de quick scan uitgewerkte lijnopstelling langs de A2, de bebouwde kom van Maarssenbroek. 4.
Overige bevindingen en hieruit voortvloeiende onderzoeksvragen
4.1 Randvoorwaarden ten aanzien van participatie en communicatie Hoewel windenergie een onderwerp is waar burgers in zijn algemeenheid vaak voor zijn, leert de ervaring bij andere gemeenten dat het proces van planontwikkeling, bestemmingsplanwijziging en vergunningverlening vaak lang kan duren vanwege de visuele impact van windturbines op het (stedelijk) landschap in combinatie met de verwachte geluidhinder. Beide aspecten roepen vaak weerstand bij direct omwonenden op. In de informatievoorziening richting bewoners is het van groot belang een goed beeld te schetsen van de te verwachten hindereffecten en de mogelijkheden om deze in de planontwikkeling te minimaliseren. Betrokkenheid bij de keuze voor een optimaal ontwerp, achten we dan ook van belang. Daarom willen we in een volgende fase in beeld brengen aan welke randvoorwaarden een dergelijk planproces moet voldoen, welke partijen in welke fase betrokken moeten worden en ook een eerste informatieoverdracht en draagvlaktoetsing richting de direct betrokkenen van Lage Weide en Rijnenburg uitwerken. Daarbij staan naast de overdracht van feitelijke informatie over windenergie en de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie, ook de wensen voor betrokkenheid bij het planproces en een interessepeiling voor financiële deelname centraal. Daarnaast wil de gemeente onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om aanvullende maatregelen te nemen om geluidhinder te verminderen. Voor Rijnenburg liggen er in dit kader mogelijkheden om aan te haken bij de participatietrajecten die het programmabureau in het kader van de planvorming (Structuurvisie en bestemmingsplan) organiseert. Voor Lage Weide zal een informatie en participatieproces moeten worden vormgegeven, om de omgeving bij de eventuele ontwikkeling van windturbines te betrekken. Hetzelfde geldt voor de overige drie gebieden: Galecopperbrug/A12, De Uithof en knooppunt Oudenrijn. 4.2 Rol van de gemeente De gemeente kan bij de ontwikkeling van windenergie de keuze maken om via het bestemmingsplan de realisatie van windturbines door marktpartijen te faciliteren, maar kan ook voor een meer of minder vergaande rol kiezen. Dit betekent dat de gemeente in vergaande mate betrokken kan zijn bij de participatie en planontwikkeling, maar ook zelf grond kan aankopen en een tender uit kan zetten bij windontwikkelaars, of er zelfs voor kan kiezen zélf windturbines te willen realiseren. Het goed uitzoeken van de gewenste rol van de gemeente per gebied en het voorleggen van een advies aan het college in een vervolgfase, achten we van belang om de volgende redenen: 1. De betrokkenheid van omwonenden bij een windenergieproject kan worden vergroot door vanaf het eerste moment een goede participatie in de locatiekeuze en planontwikkeling te organiseren. Dit is onder meer van belang omdat - hoewel bij een realisatie van windprojecten voldaan zal moeten worden aan de wettelijke geluidsnorm en de daarbij behorende minimale afstand van windturbines tot woningen - geluideffecten op woningen vanwege de hoge bebouwingsdichtheid in stedelijke omgeving in enige mate aanwezig zullen zijn. Ook kan betrokkenheid worden vergroot door financiële deelname mogelijk te maken; 2. Kunnen zorgen voor voldoende ruimtelijke samenhang in de opstelling van windturbines; 4
3.
Vanwege het belang van windenergie voor een klimaatneutrale stad in 2030, is een bepaalde mate van sturing op de realisatie van het maximaal haalbare aantal windturbines op die plekken waar dit het best in de ruimtelijke structuur van de stad past en de minste hinder voor omwonenden met zich mee brengt, gewenst.
4.3 Radar Soesterberg Het beleid van Defensie ten aanzien van de radar van Soesterberg kan eventueel knelpunten voor de realisatie van windturbines opleveren. Bij een eerder verzoek bij Defensie om de mogelijkheden van windturbines in Utrecht na te gaan (eind 2008) bleken windturbines in Utrecht verstoring te veroorzaken op de radar van Soesterberg. Op dit moment is de situatie echter veranderd. Het Ministerie van Defensie gebruikt momenteel een iets verfijnder toetsingsmodel. Op basis hiervan blijken bijvoorbeeld bepaalde type en hoogte windturbines bij Houten geen verstoring op te leveren terwijl dit bij eerdere toetsing wel het geval was. De voor Utrecht beoogde turbines zullen zeer waarschijnlijk nog steeds verstoring opleveren. Dit verfijnde toetsingsmodel is een tijdelijke oplossing. Het Ministerie van Defensie ontwikkelt, in nauwe samenwerking met het Ministerie van VROM, een nieuw toetsingsmodel dat naar verwachting per 1 oktober 2010 in gebruik zal worden genomen. In dit nieuwe model worden meer aspecten meegenomen, zoals bestaande bebouwing tussen de windturbines en de radar en terreinhoogte. De verwachting is dat het nieuwe model meer ruimte biedt voor windenergie. Beide Ministeries zoeken tevens naar andere oplossingen om radar en windturbines beter te laten samengaan. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het verplaatsen van radarstations. Eind van dit jaar zal dus meer bekend zijn over eventuele belemmeringen. Indien gewenst zou in overleg met het Ministerie van VROM mogelijk eerder een inschatting gemaakt kunnen worden. 5. Mogelijkheden voor opwekken van duurzame energie in Utrecht Utrecht wil haar doelstelling klimaatneutraal te willen zijn in 2030 bereiken via de zogenoemde Trias Energetica: als eerste energie besparen, waar mogelijk duurzame energie opwekken en een efficiënte toepassing van fossiele brandstoffen. Pas daarna wil Utrecht kijken naar de opties om de resterende CO2 uitstoot te compenseren. Utrecht wil haar verantwoordelijkheid nemen om haar CO2 uitstoot tot 2030 in de stad te verminderen en te verduurzamen. Utrecht kijkt dus nadrukkelijk naar de mogelijkheden om dit op eigen grondgebied te doen. Het CO2 verbruik in Utrecht bedroeg in 2008) circa 1.650.000 ton als gevolg van het energieverbruik voor wonen (600.000 ton), werken (750.000 ton), mobiliteit (300.000 ton). Verduurzaming van de mobiliteit is een apart vraagstuk dat om aparte oplossingen vraagt. Als we kijken naar wonen en werken dan is de CO2 uitstoot voor 60% toe te schrijven aan de warmte (en koude)vraag en voor 40% aan het elektriciteitsverbruik. Voor het verduurzamen van de elektriciteitsbehoefte zijn de volgende opties aanwezig: - windenergie (grote en kleine molens) - zonnepanelen/zon-PV - een klein gedeelte van energie uit biomassa kan worden omgezet in elektriciteit - inkoop van groene stroom Waarbij inkoop groene stroom en daarna windenergie veruit het grootste effect heeft. Dit wordt hier onder toegelicht. Kijkend naar de kenmerken van de stad (beperkte hoeveelheid ruimte, beperkt gemeentelijk grondeigendom) is in onderstaande tabel een schatting opgenomen van de mogelijkheden voor verduurzaming van de elektriciteitsvraag in Utrecht (totaal 750.000 ton CO2) met behulp van verschillende energiebronnen.
5
Duurzame energiebron Efficiëntiewinst Zon PV
1
Biomassa Windenergie 2 Inkoop groene stroom3 Compensatie CO2 rechten
% CO2 vermindering elektriciteit wonen en werken 43%
Kosten (x mln)
Invloed gemeente
Investering door
-
0/-
4%
500
-
4% 10% 23%
0,5 150 2
++ ++ 0/-
rijk, bedrijfsleven, particulieren gemeente / corporaties / particulieren energiemaatschappijen markt/ windontwikkelaars particulieren/bedrijven
16%
1
0/-
gemeente
De percentages in de tabel zijn gebaseerd op de huidige stand van zaken met betrekking tot techniek en innovatie, kosten en sturingsmogelijkheden door de gemeente. We gaan er bovendien van uit dat er een efficiëntiewinst (zuiniger apparaten e.d.) te behalen valt van ca 43% (gebaseerd op een efficiëntiewinst van 4% per jaar, waarvan 2% winst is toe te schrijven aan maatregelen van het rijk). Windenergie moet aan de verduurzaming een belangrijke bijdrage leveren omdat het - in tegenstelling tot zonne-energie - een voor de markt financieel rendabele optie vormt (mede als gevolg van de SDE subsidie voor windenergie van het rijk). Daar komt bij dat de gemeente betrekkelijk veel invloed heeft op het realiseren van een dergelijke duurzame energievorm. Het aantal huishoudens dat door één windmolen van elektriciteit kan worden voorzien bedraagt circa 2000. Om een zelfde hoeveelheid elektriciteit te kunnen opwekken als met 1 windturbine van 3 Megawatt (100 m ashoogte) zouden 2400 daken van zonnepanelen moeten worden voorzien (investering per dak € 20.000). Deze daken zijn vaak van particuliere woningeigenaren, waardoor deze hoeveelheid zonneenergie niet binnen afzienbare termijn te realiseren is en bovendien heeft de gemeente daar ook weinig invloed op. Investeringen in zonne-energie zullen door de overheid, particuliere huizenbezitters, woningbouwcorporaties of projectontwikkelaars gedaan moeten worden terwijl windturbines doorgaans worden ontwikkeld door marktpartijen. De gemeente kan een ontwikkeling al mogelijk maken door gebieden aan te wijzen en een bestemmingsplanwijziging mogelijk te maken. Door Utrechtse bewoners te laten participeren in windmolenparken kan het draagvlak vergroot worden en leveren de molens rechtstreeks aan de coöperatieve eigenaren. De hoeveelheid energie die uit biomassa kan worden opgewekt, hangt samen met het aanbod van groenafval en GFT. Dit aanbod is in Utrecht beperkt. Daarom is de opbrengst van een lokale opwekking op maximaal 4% geraamd. De hoeveel inkoop van groene stroom is gebaseerd op een inschatting van het aanbod van groene stroom door de energiemaatschappijen aan de ene kant, en de (vrijwillige) afname hiervan door particulieren en bedrijfsleven aan de andere kant. Deze groene stroom wordt dus elders (lees: niet binnen de gemeente Utrecht) met wind, biomassa of schone waterkracht opgewekt.
1 2 3
% gebaseerd op inschatting van max. haalbare hoeveelheid zon-PV op hiervoor geschikte daken % gebaseerd op circa 25 te realiseren windturbines van 3 megawatt % gebaseerd op inschatting maximale inkoop groene stroom particulieren 6