RIS091437_12-02-2002
rv 54 Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn nr. BOW/2001.328 RIS 91437_020212 Den Haag, 12 februari 2002 Aan de gemeenteraad
Verordening eigen bijdrage maatschappelijke opvang. 1. Voorgeschiedenis en ontwikkelingen in Den Haag In 1989 heeft uw raad het Bijdragebesluit Thuislozenzorg en het Bijdragebesluit Vrouwenopvang vastge-steld (rb 190/1989). In die tijd was er sprake van slechts een beperkt aantal voorzieningen. Inmiddels heeft een aanzienlijke groei en differentiatie plaats gevonden van de voorzieningen in de maatschappelijke op-vang. Er zijn onder meer sociale pensions bijgekomen, diverse vormen van begeleid wonen en een slaap-huis. Ook de vrouwenopvang kent nu diverse vormen. De doelgroep zelf is eveneens veranderd en de beleidsdoelstellingen zijn nu sterker gericht op de terugkeer naar de maatschappij. Mensen worden gestimuleerd deel te nemen aan diverse vormen van (dag)activiteiten, vrijwilligerswerk of sociale activering en werk. De genoemde ontwikkelingen zouden consequenties moeten hebben voor de hoogte van de eigen bijdrage, of, geredeneerd vanuit de cliënt, op het bedrag dat men mag behouden voor persoonlijke uitgaven. Dat is nu niet het geval. De bestaande bijdragebesluiten sluiten niet meer aan op de genoemde ontwikkelingen en passen niet meer in de complexe situaties die zich thans voordoen. De eigen bijdrage in de maatschappelijke opvang vormt een belangrijk onderdeel van de begrotingen van instellingen. Indien de budgetten te krap zijn, bepalen de instellingen zelf de hoogte van de eigen bijdragen. De diverse financiers gaan bovendien verschillend om met het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage, bijvoorbeeld het Zorgkantoor AWBZ hanteert een eigen methodiek voor de eigen bijdrage in het sociaal pension. Een en ander leidt tot een grote diversiteit aan systemen voor het vaststellen van de eigen bijdrage, hetgeen aanleiding geeft tot ongewenste situaties, zowel voor de cliënt als voor de instelling. Deze nieuwe verordening gaat er derhalve vanuit dat de mensen geen wezenlijke verschillen zullen ervaren in de eigen bijdrage in de diverse voorzieningen van de maatschappelijke opvang. Tevens moet de verordening een bestaansminimum garanderen; de cliënt moet minimaal het bedrag voor zak- en kleedgeld overhouden voor persoonlijke uitgaven. 2. Landelijke ontwikkelingen Tot 1994 werd de financiering van de instellingen voor maatschappelijke opvang geregeld in de desbetreffende landelijke subsidieregeling van het (toenmalige) ministerie van WVC. Inkomsten uit eigen bijdragen werden opgenomen in de begrotingen van de instellingen. Wanneer er sprake was van verminderde inkomsten van de instellingen -bijvoorbeeld als gevolg van de afname van de inkomsten uit de eigen bijdragencompenseerde het ministerie de eventuele tekorten. Met de decentralisatie van de middelen ten behoeve van de maatschappelijke opvang aan de centrumgemeenten in het Fonds Sociale Vernieuwing in 1994 is deze subsidieregeling komen te vervallen en daarmee de compensatie van de tekorten door het ministerie. De vier grote steden, waaraan dit beleidsterrein medio jaren tachtig werd gedecentraliseerd, hanteren sindsdien eigen subsidieverordeningen en eigen bijdragebesluiten. Met ingang van 1998 valt de financiering van de maatschappelijke opvang onder de Welzijnswet. In de Welzijnswet is niets geregeld over heffing van eigen bijdragen. Landelijk gezien handhaven de meeste instellingen de oude regeling van het ministerie. Soms worden er door de instellingen afspraken gemaakt met de desbetreffende centrumgemeente. 3. Modelverordening VNG De belangrijkste reden voor het actualiseren van de gemeentelijke regelgeving voor de heffing van eigen bijdragen is de behoefte van betrokken partijen om de wederzijdse rechten en plichten van instellingen en gebruikers inzake de heffing van de eigen bijdrage vast te stellen. Andere motieven zijn kostenbeheersing en het voorkomen van al te grote differentiatie in de eigen bijdragen, waardoor ongewenst "shoppen" door de doelgroep zou kunnen ontstaan. Met het oog hierop heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een modelverordening "eigen bijdrage maatschappelijke opvang" opgesteld, met behulp waarvan gemeenten desgewenst een eigen verordening kunnen opstellen. De VNG heeft in haar modelverordening aangegeven welke uitgangspunten ten grondslag dienen te liggen aan het heffen van een eigen bijdrage. Wij sluiten ons daarbij aan. De overwegingen zijn de volgende: 1. het is redelijk dat de gebruiker een bijdrage levert aan diensten die hem/haar direct ten goede komen; 2. het verblijf betekent een besparing voor de gebruikers van de voorzieningen, met name m.b.t. huisvesting, voeding, e.d. die men immers niet zelf hoeft te betalen; er wordt rekening gehouden met personen met een eigen huishouding; 3. de cliënt dient een bedrag te behouden ten behoeve van persoonlijke uitgaven; 4. de eigen bijdrage mag geen drempel zijn voor mensen om in een voorziening opgenomen te worden; 5. de eigen bijdrage die geheven wordt mag niet hoger zijn dan de kostprijs van de betreffende voorziening; 6. de inkomsten voor de instelling uit de eigen bijdragen dragen bij aan de exploitatie van de voorziening; 7. de door de cliënt aangegane schulden spelen geen rol bij het bepalen van de eigen bijdrage. Deze modelverordening bevat overigens geen eenduidige systematiek voor vaststelling van eigen bijdragen, maar kent drie mogelijke varianten waaruit desgewenst een keuze kan worden gemaakt. Het betreft: a. een variant met een vaste eigen bijdrage, b. een variant met een inkomensafhankelijke eigen bijdrage en c. een variant met een vaste eigen bijdrage plus een variabele component.
raadsvoorstellen 2002
1
De drie varianten worden hieronder kort besproken. Ad a. De toepassing van de eerstgenoemde variant is eenvoudig, want er is geen inkomenstoets nodig. Als bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage wordt uitgegaan van het minimuminkomen (bijstandsuitkering), dan is voor vrijwel iedereen de toegankelijkheid van voorzieningen gewaarborgd. De eigen bijdrage vormt een onderdeel van de begrotingen van de instellingen. De instelling kan in deze variant geen hoger bedrag innen van mensen met een hoger inkomen. Dit leidt tot een hoger benodigd subsidie. Een extra nadeel is dat mensen met een hoger inkomen wellicht het verblijf in de opvang financieel aantrekkelijker vinden dan een verblijf in een eigen huis. Dit zou de uitstroom kunnen belemmeren. Ad b. De tweede variant gaat ervan uit dat, naarmate het inkomen van de cliënt stijgt, deze een hogere eigen bijdrage verschuldigd is. Positieve punten van deze variant zijn: een rechtvaardiger lastenverdeling, de toegankelijkheid van de opvang voor mensen met verschillende inkomens blijft gegarandeerd en het bevordert de kostenbeheersing, want de kosten van de voorziening worden zo veel mogelijk verhaald op de mensen die er gebruik van maken. Deze systematiek heeft als voornaamste nadeel dat de doelgroep niet wordt gestimuleerd tot uitstroom en herintegratie. Alle extra inkomsten worden bij deze aanpak immers volledig afgeroomd, althans voor de meeste mensen. Want de eigen bijdrage blijft toch beperkt tot de kostprijs van de betreffende voorziening. Het is daarom van belang dat niet al het verdiende loon ingeleverd moet worden voor de eigen bijdrage, want dit stimuleert het herstel uiteraard niet. Om dit te ondervangen dient in deze variant dan ook op enigerlei wijze een gedeeltelijke vrijlating van arbeidsgerelateerde inkom-sten te worden verwerkt. Ad c. De derde variant gaat uit van een vaste bijdrage, aangevuld met een variabele component. Vanaf een bepaald inkomen moeten de bewoners meer gaan betalen. De gedachte is dat mensen beter worden gestimuleerd tot herintegratie: wie meer verdient mag daarvan ook meer overhouden. Deze variant ondervangt enkele nadelen van de twee andere. Het voornaamste nadeel is de extra administratieve rompslomp voor de instellingen. 4. De voorzieningen van de maatschappelijke opvang De maatschappelijke opvang is in eerste instantie een woonvoorziening, de opvang biedt al dan niet op tijdelijke basis onderdak. De begeleiding en het toezicht zijn gericht op het verbeteren van het dagelijks functioneren. Deze zijn gericht op zelfverzorging en de verzorging van de directe leefomgeving (de kamer, eigen woning). De begeleiding is er ook op gericht om mensen meer zelfredzaam te laten worden. De voorzieningen behorend tot de maatschappelijke opvang zijn o.a.: a. vormen waarin cliënten voor langere tijd verblijven, zoals de tehuizen voor de dak- en thuislozen, diverse vormen van begeleid wonen, het Noodcentrum, sociaal pensions, Blijf van m'n Lijf-huizen, andere vormen van vrouwenopvang (geen geheim adres, FIOM-huis), opvang voor jongeren/jongvolwassenen, opvang voor oudere en zieke thuislozen. b. vormen met kortstondig verblijf zoals het passantenverblijf, nachtopvang/slaaphuis, crisisopvang. Hier verblijven mensen voor (zeer) korte tijd; de acute behoefte aan onderdak speelt een belangrijke rol. De eigen bijdrage is beperkt en wordt vooral op basis van het aantal dagen berekend. 5. De nieuwe Haagse verordening eigen bijdrage maatschappelijke opvang Om aan de manco's van de bestaande systemen tegemoet te komen, hebben wij - mede op voorstel van de instellingen voor de maatschappelijke opvang zelf - gekozen voor de variant waarbij de te betalen eigen bijdrage afhankelijk wordt gesteld van het inkomen, zij het dat mensen met inkomen vanuit werk iets meer overhouden. Vrijlating van inkomsten vindt plaats tot 10% van het verdiende loon, alsmede voor eventuele kosten die samenhangen met het verkrijgen of houden van een baan, bovenop het bedrag van zak- en kleedgeld. Mensen die ooit gewerkt hebben en op dat moment een bepaalde uitkering krijgen zoals WAO, WW e.d. komen niet in aanmerking voor vrijlating. De gedachte is dat, de door- en uitstroom te stimuleren, men moet worden beloond voor het verrichten van betaald werk. Uitkeringen, al is het als gevolg van arbeid in het verleden, vallen niet onder dit stimuleringsbeleid. Er zijn overigens zo veel soorten uitkeringen, dat het tot onduidelijkheid kan leiden. Als uitzondering zullen mensen met een pensioen wel een vrijlating krijgen. De onderliggende gedachte is dat deze mensen destijds premies hebben betaald en van gepensio-neerden kan niet verlangd worden alsnog te werken. Deze verordening sluit aan bij de gehanteerde regels van de Abw; alleenstaanden krijgen een vrijlating van f 34,00 en gehuwden f 68,00. Hiermee wordt ge-meentelijk breed één regel gehanteerd. Inkomsten welke verband houden met vrijwilligerswerk of sociale activering worden eveneens vrij gelaten voor de berekening van de eigen bijdrage. Deze gehanteeerde regeling vanuit DSZW is ook van toepassing voor de bewoners van de opvang. Mensen met een Abw-uitkering dienen het voorgeschreven bedrag aan zak- en kleedgeld (dat halfjaarlijks door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt aangepast) voor persoonlijke uitgaven over te houden, alsmede een bedrag om de nominale ziektekostenpremie te kunnen betalen. Hiermee wordt gegarandeerd dat mensen met de laagste inkomens in de opvang terecht kunnen. De keuze voor deze opzet is gebaseerd op de reeds genoemde voordelen: a. het is reëel als de bijdrage op een hoger bedrag wordt vastgesteld naarmate men meer inkomen heeft; b. anderzijds moeten mensen ook meer voor zichzelf kunnen behouden als ze meer verdiend hebben, om daarmee het proces naar maatschappelijk herstel te stimuleren; c. de kostenbeheersing wordt hiermee bevorderd, want de eigen bijdrage vormt een wezenlijk onderdeel van de begroting van de instellingen; d. de nieuwe verordening houdt rekening met de verschillende leefsituaties van cliënten, zoals eenouder gezinnen bij de vrouwenopvang. De vrouwen dienen meer over te houden voor het onderhoud van het kind. Soms zijn er mensen die nog een gezin elders moeten onderhouden; ook zij moeten die verplichting kunnen nakomen. 6. Financiële gevolgen Om door- en uitstroom vanuit opvangvoorzieningen te stimuleren is het van belang dat degenen die inkomsten hebben uit werk een bepaald bedrag kunnen behouden boven de norm van de zak- en kleedgeldregeling. Er is gekozen voor een vrijlating van 10% van het verdiende loon, plus (zo nodig) de noodzakelijk te maken kosten om die arbeid te kunnen verrichten (kleding en overige kosten die onder verwervingskosten vallen en voor zover niet vergoed door de bijzondere bijstand). Deze vrijlating heeft consequenties voor de 2
raadsvoorstellen 2002
begrotingen van de instellingen. De bij de invoering van de verordening te verwachten tekorten dienen eenmalig te worden gedekt. Een eerste raming van de instellingen geeft aan dat voorlopig een bedrag van ruim ƒ 175.000,00 (i 79.412) nodig zal zijn om bovengenoemde consequenties op te vangen. De dekking van deze tekorten is structureel en wordt gefinancierd uit de specifieke Rijksuitkering voor Maatschappelijke Opvang en Verslavingszorg welke in 2002 aan de begroting (620.8) is toegevoegd. Het bedrag van ƒ 175.000,00 ( i 79.412) is gebaseerd op berekeningen van de instellingen. Na 2002 zal in-zicht worden verkregen in het werkelijk tekort, op basis waarvan zal worden bezien in hoeverre het beno-digde bedrag dient te worden bijgesteld. In de jaarlijkse begrotingen van de instellingen zullen de inkomsten vanuit de eigen bijdragen enige fluctuatie te zien geven. Tussen gemeente en instellingen dienen afspraken te worden gemaakt hoe om te gaan met tekorten dan wel overschotten. Ons uitgangspunt is: de gemeente zal tekorten niet aanvullen; omgekeerd mogen instellingen overschotten behouden. In het kader van de reguliere subsidiëring van de instellingen dient derhalve een goede inschatting gemaakt te worden van het totaal aan eigen bijdragen per voorziening, opdat overschot-ten en tekorten over meerdere jaren elkaar in balans kunnen houden. Jongeren en de eigen bijdrage: Jongeren hebben veelal geen inkomen. Indien ze jonger zijn dan 18 jaar, hebben ze geen recht op een uitkering. Derhalve hebben ze ook geen zak- en kleedgeld. Ze zijn vooral aangewezen op hun ouders. Vanwege de verstoorde relaties valt van de ouders ook niets te verwachten. De dienst SZW heeft voor deze jongeren een uitzondering gemaakt, mits vanuit de pleegzorg niets te regelen valt. Tussen de 18- 21 jaar zijn normen aanwezig voor een uitkering en de zak- en kleedgeld, de eigen bijdrage is dan ook beperkt. Jongeren met kinderen kunnen een beroep doen op een uitkering vanuit de bijzondere bijstand. Schulden en de consequenties voor de eigen bijdrage: De doelgroep van de maatschappelijke opvang heeft veelal schulden. De bewoners van de opvangvoorzieningen worden m.b.t de schuldhulpverlening vooral ondersteund door de betrokken instelling zelf. De berekening van de eigen bijdrage en de wijze waarop de aflossing van schulden plaatsvindt, staan los van elkaar. Dit komt erop neer dat het bedrag voor de aflossing van de schulden ten laste komt van het netto bedrag dat de cliënt overhoudt na betaling van de eigen bijdrage. In het kader van de schuldsanering mag 30% van het normbedrag voor zak- en kleedgeld besteed worden aan de aflossing van schuld. 7. Communicatie en inspraak Tijdens het opstellen van deze nieuwe verordening is er regelmatig overleg gevoerd met de instellingen voor de maatschappelijke opvang en zijn de concepten aan de instellingen voorgelegd voor commentaar. Immers, de instellingen zelf hebben het meeste zicht op het inkomen en leefsituatie van hun cliënten. De belangrijkste betrokkenen zijn de cliënten zelf. Er zal een bijeenkomst worden belegd, waarbij gemeente en vertegenwoordigers van instellingen de mogelijke vragen van de cliënten zullen beantwoorden. 8. Toelichting op de verordening Bij deze verordening behoort de volgende toelichting: Artikelsgewijze toelichting op de verordening. Artikel 1 In de begripsomschrijvingen a tot en met d zijn vier voorzieningen voor maatschappelijke opvang omschreven. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen enerzijds de voorzieningen voor residentiële opvang en anderzijds de niet-residentiële voorzieningen. Een voorziening voor residentiële opvang biedt onderdak, slaapgelegenheid, voeding en begeleiding bij psychosociale of maatschappelijke problemen, terwijl de overige in de verordening genoemde voorzieningen elk een beperkter en onderling verschillend aanbod hebben. Onder de noemer van voorzieningen voor residentiële opvang vallen centra voor crisisopvang, sociale pensions, internaten voor dak- en thuislozen en sommige voorzieningen van de vrouwenopvang. De voorzieningen voor niet-residentiële opvang, zoals blijf-van-mijn-lijfhuizen, sommige voorzieningen voor vrouwenopvang, voorzieningen voor begeleid wonen en passantenverblijven, hebben elk een beperkter en onderling verschillend aanbod. De voorzieningen voor maatschappelijke opvang welke onder de noemer van residentiële opvang vallen, worden in de verordening niet apart benoemd. De wijze waarop de hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald, is immers bij deze voorzieningen gelijk. De overige voorzieningen worden apart benoemd omdat de hoogte van de eigen bijdrage per voorziening zal verschillen. Met de begripsom-schrijving van instelling is aangesloten bij het in de ASV en in de VPS neergelegde beleid dat subsidie wordt verstrekt aan privaatrechtelijke rechtspersonen. Met het begrip "voltijds verblijf" is gedoeld op een van de producten binnen een voorziening. Begeleiding, het aanbieden van zorg of voeding zijn andere producten welke binnen een voorziening kunnen worden aangeboden. Artikel 2 Doordat de bevoegdheid tot het aanwijzen van voorzieningen die onder de regeling vallen is neergelegd bij het college kan er - bij optredende wijzigingen in de voorzieningen waarop de verordening van toepassing is worden volstaan met een collegebesluit. Artikel 3 In dit artikel is geregeld dat over elke dag van het verblijf een eigen bijdrage is verschuldigd. Niet relevant is daarbij of gedurende al deze dagen ook daadwerkelijk van de geboden dienstverlening gebruik wordt gemaakt. Artikel 4 In het voormalige Bijdragebesluit Vrouwenopvang uit 1989 is geregeld dat de bijdrage van de cliënt gelijk is aan het in het kader van de Algemene bijstandswet gehanteerde normbedrag ten behoeve van huur, gas, licht en water. In de afgelopen periode is er een ongewenste diversiteit ontstaan in de berekening van de eigen bijdrage binnen de verschillende vormen van opvang. In overleg met de betrokken instellingen zullen normbedragen en berekeningsgrondslagen worden opgesteld, welke recht doen aan de feitelijke situatie van de diverse categorieën instellingen genoemd in dit artikel. Lid 4 Met de in dit lid gegeven regeling is beoogd aan de cliënt die gebruik maakt van een voorziening voor nietraadsvoorstellen 2002
3
residentiële opvang, ongeacht de aard en de omvang van zijn inkomsten, minimaal de beschikking te laten over een bedrag dat gelijk is aan de bijstandsnorm welke bij verblijf in een inrichting ingevolge artikel 31 van de Algemene bijstandswet wordt toegekend, de zogenaamde zak- en kleedgeldnorm. In het geval de cliënt een maandelijks inkomen ontvangt en de vakantietoelage eenmaal per jaar aan hem wordt uitbetaald is de maandelijkse vrijlating in het kader van de berekening eigen bijdrage door de instelling gelijk aan het normbedrag verminderd met het daarin begrepen bedrag aan vakantietoeslag. De jaarlijkse uitkering van het vakantiegeld dient in dat geval door de instelling geheel vrijgelaten te worden bij de berekening eigen bijdrage. Indien de cliënt een maandelijks inkomen heeft en er geen jaarlijkse uitbetaling van vakantietoelage plaatsvindt, dient de instelling bij de berekening van de eigen bijdrage maandelijks het bedrag van de bijstandsnorm inclusief het daarin begrepen bedrag aan vakantietoeslag vrij te laten. Artikel 5 Lid 1 De hoogte van de door de cliënt verschuldigde eigen bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het nettoinkomen van de cliënt. In artikel 8 wordt geregeld wat wordt verstaan onder het netto-inkomen. Lid 2 Bij de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage wordt altijd minimaal een bedrag vrijgelaten voor persoonlijke uitgaven (C). Dit bedrag komt overeen met het normbedrag voor bijstand bij verblijf in een inrichting ingevolge artikel 31 Algemene bijstandswet (de zak- en kleedgeldnorm). Ingevolge de in artikel 8 neergelegde berekeningswijze van het netto-inkomen, blijft het vakantiegeld van de cliënt, of een daarmee gelijk te stellen bedrag in het geval van zelfstandige of vrije beroepsbeoefening, buiten de berekening van het netto-inkomen. In verband daarmee dient bij de maandelijkse vrijlating ter grootte van de bijstandsnorm ex artikel 31 van de Algemene bijstandswet © de daarin begrepen vakantietoeslag ex artikel 26 van de Algemene bijstandswet eveneens buiten beschouwing te blijven. Ter stimulering van het verrichten van betaalde arbeid is in dit lid geregeld dat 10% van de inkomsten uit arbeid wordt vrijgelaten. Tevens zijn de verwervingskosten van arbeid vrijgelaten. Voorbeelden hiervan zijn de kosten van beroepskleding en de reiskosten woon/werkverkeer. Lid 3 In dit lid is geregeld dat indien de cliënt die gebruik maakt van een voorziening voor residentiële opvang de zorg heeft voor een kind, het bedrag voor persoonlijke uitgaven van de cliënt © wordt verhoogd met het bedrag dat overeenkomt met het normbedrag waarmee ingevolge de Algemene bijstandswet een uitkering wordt verhoogd indien er sprake is van opvoeding van kinderen. Lid 4 In dit lid is geregeld over welke dagen de cliënt de bijdrage is verschuldigd. De bijdrage is verschuldigd over elke dag van de periode waarover de dienstverlening zich uitstrekt. Niet relevant is daarbij of gedurende al deze dagen ook daadwerkelijk van de geboden dienstverlening gebruik is gemaakt. Zo is bijvoorbeeld ook een bijdrage verschuldigd over de dagen waarop een cliënt op familiebezoek is en derhalve tijdelijk geen gebruik maakt van de voorziening. Lid 5 De bijdrage die is verschuldigd is nooit hoger dan de kostprijs van opvang en begeleiding. Lid 6 Aan de cliënt die niet de benodigde gegevens verstrekt voor de berekening van de door hem verschuldigde eigen bijdrage, wordt de kostprijs in rekening gebracht. Hierdoor wordt de cliënt gestimuleerd alle benodigde gegevens te verstrekken aan de instelling die de bijdragen int. Artikel 6 Dit artikel heeft betrekking op cliënten die verblijven in een voorziening welke voltijds verblijf aanbiedt en die te maken hebben met doorlopende kosten in verband met een eigen huishouding. Deze cliënten kunnen vanwege deze kosten slechts een klein deel van het inkomen besteden aan de opvang. Evenals in artikel 5, is gekozen voor een inkomensafhankelijke bijdrage. Uitgangspunt bij de bepaling van de eigen bijdrage is dat het verblijf in een voorziening die voltijds verblijf aanbiedt een besparing voor de cliënt oplevert. Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft tabellen opgesteld welke de gemiddelde besparing per maand aan energie en voeding aangeeft bij verblijf in een residentiële voorziening die voorziet in huisvesting en voeding, dan wel alleen huisvesting biedt. De tabellen zijn gedifferentieerd naar de hoogte van het inkomen en de gezinsgrootte. In de bijlage bij artikel 6 zijn de Nibud-tabellen opgenomen. De in de tabellen opgenomen bedragen zullen jaarlijks worden aangepast aan de hand van de gemeentelijke trend. De vaststelling van de bedragen door het college geschiedt door opneming van de betreffende tabellen in het jaarlijkse raadsvoorstel Bestedingsprogramma Welzijnsorganisaties. Artikel 7 Lid 1 De berekening van het netto-inkomen van de cliënt geschiedt door de instelling die de eigen bijdrage int. Wat wordt verstaan onder het netto-inkomen, is geregeld in artikel 8. Lid 2 In dit lid is geregeld dat de berekeningen van het netto-inkomen en van de eigen bijdrage schriftelijk aan de cliënt worden meegedeeld. Op deze wijze is voor de cliënt het inzicht gewaarborgd in de wijze waarop de hoogte van eigen bijdrage is berekend. Lid 3 Jaarlijkse berekening van het netto-inkomen is bij een langdurig verblijf van een cliënt in een voorziening wenselijk. Indien er een wijziging in het netto-inkomen is opgetreden, zal dit consequenties kunnen hebben voor de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage. Aan instellingen is de ruimte gelaten om indien gewenst vaker tot herberekening van de eigen bijdrage over te gaan.
4
raadsvoorstellen 2002
Lid 4 Indien een cliënt wordt geconfronteerd met een vermindering van de eigen inkomsten, kan hij een verzoek doen tot herberekening van de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage. Artikel 8 Lid 1 Het netto-inkomen per maand kan op twee manieren worden vastgesteld. In de regel gaat dit op basis van de recentste loonstrook of inkomensspecificatie van de werkgever, de pensioeninstantie of de uitkeringsinstantie. In geval van zelfstandige of vrijeberoepsuitoefening wordt het netto-inkomen berekend op basis van de laatst vastgestelde definitieve aanslag inkomstenbelasting. In het geval van samenloop van verschillende inkomstenbronnen, waarbij bijvoorbeeld te denken valt aan de samenloop van een gedeeltelijke uitkering en een parttime betrekking, worden de inkomens bij elkaar opgeteld. Lid 2 In dit lid is geregeld dat de in artikel 49 van de Algemene bijstandswet beoogde vrijlating van een deel van de oudedagsvoorziening in de vorm van een pensioen ook geldt bij de berekening van de eigen bijdrage van de cliënt. Lid 3 Ter stimulering van de maatschappelijke participatie van cliënten worden de inkomsten welke worden verkregen uit vergoedingen voor vrijwilligerswerk of in het kader van sociale activering vrijgelaten. Lid 4 Bij de inkomensopgave aan de hand van de opgave van de werkgever, pensioeninstantie of uitkeringsinstantie vormt het bruto-inkomen (brutoloon, uitkering of pensioen) het vertrekpunt van de berekening. Het bruto-inkomen wordt uitgedrukt in een bedrag per maand. Bij maandelijkse loonbetaling kan hier het brutoinkomen van de loonstrook worden overgenomen. Een maandelijks terugkerende toeslag, overwerkvergoeding, provisie en een 13e maand gelden eveneens als inkomen. Ook het belaste gedeelte van een onkostenvergoeding dient tot het bruto-inkomen gerekend te worden. Rekening houdend met deze vergoedingen kan het in sommige gevallen nodig zijn een gemiddeld bruto-inkomen per maand te berekenen. Bij een wisselend inkomen, bijvoorbeeld verkregen door werk via een uitzendbureau, kan naar een periode van drie maanden worden gekeken (zo mogelijk aaneengesloten). Vervolgens wordt een gemiddelde per maand berekend. Onder overige inkomsten vallen onder meer: van de ex-partner ontvangen 'partneralimentatie', inkomsten uit vermogen (bijvoorbeeld rente, dividend en huur) en inkomsten die niet uit dienstbetrekking worden genoten. Bij de berekening van het netto-inkomen wordt geen rekening gehouden met een eventuele korting op de bijstandsuitkering. Uitgegaan wordt van het bedrag waarop men recht heeft, en niet van het wegens de korting verminderde bedrag dat beschikbaar wordt gesteld. De korting komt dus ten laste van het vrij besteedbare bedrag van de betrokkene. Evenmin wordt rekening gehouden met een eventuele inhouding wegens schuldsanering. Ook deze bedragen worden derhalve ten laste gebracht van het vrij besteedbare bedrag van betrokkene. Tot het inkomen behoren niet: huursubsidie, woonkostentoeslag, uitkeringen in het kader van de bijzondere bijstand, alimentatie voor kinderen, kinderbijslag, vakantie-uitkeringen, reiskostenvergoedingen en tegemoetkomingen in de studiekosten. Omdat over de overige inkomsten in principe nog inkomstenbelasting verschuldigd is, worden deze overige inkomsten voor slechts 50% in aanmerking genomen. Mocht dit percentage wezenlijk afwijken van het tarief dat in werkelijkheid van toepassing is, dan kan dit worden aangepast. De socialeverzekeringspremies en pensioenpremies hebben betrekking op premies die de werknemer betaalt voor invaliditeit, pensioen of VUT. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de premie voor een verzekering van het WAO-gat. Lid 5 Voor ziekenfondsverzekerden gaat het om de premie inclusief de afzonderlijk geïnde nominale premie per maand. Bij degenen die een ziektekostenverzekering hebben, mag het eigen risico worden bijgeteld (om te rekenen naar een maandelijks bedrag). Lid 6 Bij de inkomensopgave aan de hand van de recentste definitieve aanslag inkomstenbelasting vormt het belastbaar inkomen het vertrekpunt voor de berekening voor het netto-maandinkomen. Om het netto-inkomen per maand vast te stellen moet het belastbaar inkomen van de betrokken persoon verminderd worden met de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. De aanslag (en desge-vraagd ook het aangiftebiljet) moet worden overgelegd aan de instelling. De premies voor ziektekosten-verzekering en ziekenfonds dienen alleen in mindering worden gebracht wanneer voor deze kosten geen aftrek op het belastbaar inkomen heeft plaatsgevonden. Voor ziekenfondsverzekerden gaat het om de premie inclusief de afzonderlijk geïnde nominale premie. Bij degenen die een ziektekostenverzekering hebben, mag het eigen risico worden bijgeteld. Lid 7 Het berekende jaarinkomen dient te worden gedeeld door 12 om te komen tot een netto-inkomen per maand. Artikel 9 De toepassing van dit artikel blijft beperkt tot individuele gevallen. Een onvoorziene omstandigheid bij de berekening van de bijdrage, waarin deze verordening niet voorziet, wordt door de instelling die de voorziening voor maatschappelijke opvang aanbiedt ter advisering voorgelegd aan het college. Bij de berekening van de eigen bijdrage dient de instelling rekening te houden met het advies van het college. Artikel 11 De invoering van de verordening kan leiden tot een wijziging in de financiële situatie van cliënten. In ver-band raadsvoorstellen 2002
5
daarmee is een gewenningsperiode van maximaal zes maanden bij overigens gelijkblijvende omstandigheden opgenomen. In voorkomend geval werkt de overgangsbepaling gedurende de duur van een tussen instelling en cliënt afgesloten overeenkomst met betrekking tot de kosten van het gebruik. Voor zeer bijzondere gevallen kan een instelling bepalen dat de overgangssituatie wordt verlengd. 9. Besluit. De commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Emancipatie wordt op 13-02-2002 nog over dit voorstel gehoord. Wij stellen u voor het volgende besluit te nemen: De raad van de gemeente Den Haag, Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, Besluit: vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING eigen bijdrage maatschappelijke opvang HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. blijf-van-mijn-lijfhuis: een in Den Haag gevestigde voorziening voor tijdelijke huisvesting van bedreigde of mishandelde vrouwen, met eventuele kinderen, op een geheim adres met een lichte vorm van begeleiding, gebaseerd op het zelfhulpprincipe; b. voorziening voor begeleid wonen: een in Den Haag gevestigde voorziening die zelfstandige dan wel semizelfstandige huisvesting en een lichte vorm van begeleiding biedt aan personen, die niet of niet meer in aanmerking komen voor toelating tot een voorziening voor residentiële opvang doch tijdelijk niet in staat zijn zonder begeleiding een zelfstandige huishouding te voeren; c. passantenverblijf: een in Den Haag gevestigde voorziening voor nachtopvang van personen zonder onderdak; d. voorziening voor residentiële opvang: een in Den Haag gevestigde voorziening die onderdak, slaapgelegenheid, voeding en begeleiding bij psychosociale of maatschappelijke problemen biedt; e. voorziening voor maatschappelijke opvang: een in Den Haag gevestigde voorziening als bedoeld onder a tot en met d f. cliënt: een natuurlijk persoon die gebruik maakt van een voorziening voor maatschappelijke opvang; g. instelling: een in Den Haag gevestigde privaatrechtelijk rechtspersoon, die een voorziening voor maatschappelijke opvang aanbiedt; h. eigen bijdrage: de financiële bijdrage van de cliënt aan de instelling vanaf de aanvang van de dienstverlening; i. kostprijs: de toegerekende kosten voor onderdak, slaapgelegenheid, voeding en begeleiding aan het verblijf van een cliënt in een voorziening voor maatschappelijke opvang; j. het college: het college van burgemeester en wethouders; k. cliënt met een eigen huishouden: een cliënt die doorlopende lasten heeft in verband met het aanhouden van zelfstandige woonruimte met een eigen inboedel; l. voltijds verblijf: het aanbieden van verblijfsruimte gedurende 24 uur per etmaal. Artikel 2 Reikwijdte Deze verordening is van toepassing op de door het college aan te wijzen voorzieningen voor maatschappelijke opvang. HOOFDSTUK 2 Eigen bijdrage Artikel 3 Bepaling en inning van de verschuldigde eigen bijdrage 1. De instelling die de voorziening voor maatschappelijke opvang aanbiedt, brengt de cliënt gedurende het verblijf in de voorziening een bijdrage in de kosten van opvang in rekening over elke dag van verblijf, te berekenen vanaf de dag van aanvang van de dienstverlening tot en met de dag van de beëindiging van de dienstverlening. 2. De instelling bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage en draagt zorg voor de inning van de eigen bijdrage. 6
raadsvoorstellen 2002
Artikel 4 Eigen bijdrage blijf-van-mijn-lijfhuizen, voorzieningen voor begeleid wonen en passantenverblijven 1. De maximale hoogte van de eigen bijdrage bij verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis wordt jaarlijks op voorstel van de instelling door het college vastgesteld. 2. De maximale hoogte van de eigen bijdrage bij verblijf in een voorziening voor begeleid wonen wordt jaarlijks op voorstel van de instelling door het college vastgesteld. 3. De maximale eigen bijdrage per overnachting in het passantenverblijf wordt jaarlijks op voorstel van de instelling door het college vastgesteld. 4. De eigen bijdrage wordt door de instelling zodanig bepaald dat de cliënt in elk geval de beschik-king houdt over een bedrag dat gelijk is aan de bijstandsnorm, ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a van de Algemene bijstandswet. 5. Dit bedrag wordt verhoogd met het verschil tussen de bijstandsnorm ingevolge artikel 30, sub b, en de bijstandsnorm ingevolge artikel 30, sub a, van de Algemene bijstandswet, indien met de cliënt een tot diens huishouden behorend minderjarig kind in de voorziening verblijft. Artikel 5 Eigen bijdrage voorzieningen voor residentiële opvang 1.
De bijdrage die aan de cliënt in rekening wordt gebracht, is gebaseerd op zijn netto-inkomen.
2. De bijdrage bedraagt per maand een bedrag gelijk aan de uitkomst van de formule: I – J – C, waarbij I staat voor het netto-inkomen, J staat voor de som van 10% van de netto-inkomsten uit tegen-woordige arbeid en van het bedrag van de verwervingskosten welke niet uit andere hoofde voor vergoeding in aanmerking komen en C staat voor de bijstandsnorm, ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a van de Algemene bijstandswet, verminderd met het bedrag aan vakantietoeslag, te bepalen met behulp van het percentage ingevolge artikel 26, derde lid, van de Algemene bijstandswet. 3. Indien met de cliënt eveneens een tot diens huishouden behorend minderjarig kind wordt opgenomen wordt bij de bepaling van het bedrag C deze bijstandsnorm verhoogd met het verschil tussen de bijstandsnorm ingevolge artikel 30, sub b, en de bijstandsnorm ingevolge artikel 30, sub a, van de Algemene bijstandswet. 4. Indien een bijdrage over een gedeelte van een maand is verschuldigd, is de berekende bijdrage gelijk aan de bijdrage per maand, gedeeld door 30, vermenigvuldigd met het aantal dagen waarover de bijdrage ingevolge artikel 3, eerste lid, is verschuldigd. 5.
De bijdrage die in rekening wordt gebracht, bedraagt maximaal de kostprijs.
6. Indien de cliënt aan de instelling die de bijdrage int niet de benodigde gegevens verstrekt ter bepaling van de door hem verschuldigde bijdrage, wordt aan de cliënt de kostprijs in rekening gebracht. Artikel 6 Eigen bijdrage van cliënten met een eigen huishouding 1. De eigen bijdrage van de cliënt met een eigen huishouden in een voorziening voor maatschappelijke opvang die voltijds verblijf aanbiedt, wordt berekend overeenkomstig de door het college in de bijlage bij deze verordening vastgestelde tabel 'eigen bijdrage voor cliënten met een eigen huishouden'. 2. De cliënt met een eigen huishouding die langer dan zes maanden gebruik heeft gemaakt van een voorziening, wordt gelijk gesteld met de cliënt die geen eigen huishouden heeft. 3. Een verzoek om afwijking van het gestelde in het eerste lid dient door de cliënt gemotiveerd gericht te worden aan het college. Artikel 7 Berekening hoogte eigen bijdrage voorzieningen voor residentiële opvang 1. Voor de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage wordt het netto-inkomen van de cliënt berekend op de wijze welke is vastgelegd in artikel 8. 2. De berekening van het netto-inkomen, alsmede de berekening van de eigen bijdrage ingevolge artikel 5, wordt door de instelling die de eigen bijdrage int schriftelijk aan de cliënt meegedeeld. 3. Het netto-inkomen van de cliënt wordt bij de aanvang van de dienstverlening en voorts in elk geval steeds na verloop van een jaar berekend door de instelling die de bijdrage int. 4. Een tussentijdse berekening van de hoogte van de eigen bijdrage vindt eveneens plaats op verzoek van de cliënt aan de instelling die de eigen bijdrage int. Artikel 8 Berekening netto-inkomen per maand 1.
Als uitgangspunt voor de berekening van het netto-inkomen per maand wordt genomen: a. de recentste loonstrook of inkomensspecificatie van de werkgever, de pensioeninstantie of de uitkeringsinstantie, of
raadsvoorstellen 2002
7
b.
de laatst vastgestelde definitieve aanslag inkomstenbelasting indien het een zelfstandige of vrijeberoepsbeoefenaar betreft.
2. Indien de cliënt 65 jaar of ouder is, wordt voor de berekening van het netto-inkomen een in de vorm van een periodieke uitkering ontvangen particuliere oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 49 van de Algemene bijstandswet buiten beschouwing gelaten tot het in dat artikel genoemde bedrag. 3. Een aan de cliënt verstrekte vergoeding voor vrijwilligerswerk of voor sociale activering boven op de sociale uitkering, wordt voor de berekening van het netto-inkomen buiten beschouwing gelaten. 4. Het netto-inkomen per maand, gebaseerd op de opgave of de opgaven bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt berekend door het bedrag van het op die opgave of die opgaven voorkomende bruto-inkomen, vermeerderd met de overige inkomsten per maand, te verminderen met de daarover verschuldigde belasting en sociale verzekeringspremies en te vermeerderen met de via een voorlopige teruggave ontvan-gen heffingskortingen, uitgezonderd de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting. 5. Op het in het vierde lid berekende bedrag worden de betaalde nominale premie voor het ziekenfonds of voor een particuliere ziektekostenverzekering en de ten laste van de cliënt blijvende betaling voor levensonderhoud ten behoeve van de vroegere echtgenoot of ten behoeve van zijn kind tot en met de leeftijd van 20 jaar in mindering gebracht. 6. Het netto-inkomen per maand, gebaseerd op de laatst vastgestelde definitieve aanslag inkomstenbelasting bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt berekend door op het bedrag van het belastbaar inkomen de verschuldigde inkomstenbelasting en de betaalde nominale premies voor het ziekenfonds of voor een particuliere ziektekostenverzekering in mindering te brengen. 7. Het in het zesde lid berekende bedrag wordt gedeeld door 12 en vervolgens verminderd met het bedrag aan vakantietoeslag, te bepalen met behulp van het percentage ingevolge artikel 26, derde lid, van de Algemene bijstandswet. HOOFDSTUK 3 Overige bepalingen en slotbepalingen Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden 1 In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, berekent de instelling de hoogte van de eigen bijdrage na advies van het college. 2
De instelling houdt bij de berekening van de eigen bijdrage rekening met het advies van het college.
Artikel 10 Intrekking oude regelingen Het Bijdragebesluit Vrouwenopvang en het Bijdragebesluit Thuislozenzorg, welke zijn vastgesteld bij het besluit van de raad van 25 mei 1989 (rv 190, 1989), worden ingetrokken. Artikel 11 Overgangsbepalingen Op de cliënt die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening gebruik maakt van een voorziening voor maatschappelijke opvang, blijft de tot dat moment geldende wijze van berekening van de verschuldigde eigen bijdrage bij ononderbroken voortzetting van het gebruik nog van toepassing gedurende ten hoogste zes maanden na inwerkingtreding. Artikel 12 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking 6 weken na bekendmaking van het besluit van burgemeester en wethouders o.g.v. de Tijdelijke referendumwet en werkt terug tot 1 januari 2002. Artikel 13 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening eigen bijdrage maatschappelijke opvang. Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van De secretaris,
De voorzitter,
Burgemeester en wethouders van Den Haag. De secretaris, D.M.F. Jongen.
8
De burgemeester, L.E.J. Engering-Aarts, lo.
raadsvoorstellen 2002