12 ""
REPTIELEN AMFIBIEEN VISSEN
RAVON
RAVON
DECEMBER 2001 JAARGANG 4 NUMMER 3
RAVON is het tijdschrift van de Stichting RAVON
(Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland). Donateurs van RAVON krijgen het blad gratis toegezonden. Redactie-adres: Stichting RAVON, Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen. Redactie: Raymond Creemers, Michaël Steeghs, Theo de Jong, Jeroen van Delft. Vormgeving + opmaak: Walter Lenges Druk: Drukkerij HPC b.v., Arnhem U kunt lid worden van RAVON door storting van 16 euro per jaar op giro 5 167681 van de Stichting RAVON onder vermelding van "donateur RAVON", Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen.
RAVON
REPTIELEN IN DE BOSWACHTERIJ UGCHELEN-HOENDERLOO Paul van Hoof & René Krekels DATAVERZAMELING EN INVENTARISATIEACTIVITEIT IN NEDERlAND Raymond Creemers & Jeroen van Delft
Amfibieën in straat- en trottoirkolken
Die Waldeidechse Amfibieëngids van Europa
Een nieuwe RAVON-werkgroep: de werkgroep Poldervissen RAVON Hemelvaartweekend 2002 Zeeland Vacature Landelijk coördinator Beschermingsplan Knoflookpad (m/v) Veldwerkers gezocht Contributie 2002 RAVON Jaarverslag 2000 Waarnemingsoverzichten Voor de omslag is gebruik gemaakt van illustraties van Bas Teunis. Auteursrechten op afbeeldingen berusten bij de makers.
RAVON 12
4(3) 2001
41
Reptielen in de Boswachterij UgchelenHoenderloo Paul van Hoof & René Krekels
De oostehjke helft van de Hoog Buurlosche Heide bestaat uit struikheide, afgewisseld met bosbesvegetaties en dennenopslag.
De boswachterij Ugchelen-Hoenderloo bezit een rijke herpetofauna. In het verleden zijn alle inheemse slangensoorten en drie hagedissensoorten op de terreinen van de boswachterij waargenomen (van Dijk, 1986 & 1987). In 2000 is door Bureau Natuurbalans Limes Divergens in opdracht van Staatsbosbeheer een gebiedsdekkende inventarisatie uitgevoerd op een selectie van terreinen binnen de boswachterij. Het doel is inzicht te krijqen in de verspreiding van de reptielen. Vervolgens zijn de inventarisatiegegevens gerelateerd aan de kwaliteit van de leefgebieden en het toegepaste beheer. Het gebied bestaat uit naald-en loofbos afgewisseld door overwegend kleine heideterreinen. Aan de westkant van de boswachterij ligt een groot uitgestrekt heideterrein : de Hoog Buurlosche Heide. Het is een droog heideterrein gedomineerd door struikheide ( Calluna vulgaris) en pijpenstrootje (Molinea caerulea). Plaatselijk overheerst blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) en aan de zuid- en oostranden van het terrein bevindt zich relatief veel dennenopslag. Onder de negen overige onderzochte terreinen bevinden zich een open bos, een stuifzandterrein en zeven kleinere heideterreintjes. De totale oppervlakte van de onderzochte terreinen bedraagt circa 490 ha. Gebiedsdekkende inventarisatie De terreinen zijn in drie ronden van drie dagen (april, mei en september) afgelopen, bij zonnig weer. Daarbij is de aandacht vooral gericht op min of meer structuurrijke vegetaties. Hier is de kans groter om de gezochte soorten aan te treffen. Daarnaast werden recent geplagde terreindelen steekproefsgewijs onderzocht. Om de dichtheden tussen de verschillende terreinen met elkaar te kunnen vergelijken zijn deze onder dezelfde weersomstandigheden, met een min of meer gelijke intensiteit bezocht. Van allegevonden reptielen is de soort, het geslacht en/of stadium en het aantal individuen genoteerd. De exacte vindplaatsen zijn vastgelegd met behulp van een G PSnavigator (Global Positioning System), met een nauwkeurigheid van circa 10 meter. Tevens is van elke vondst het heidetype genoteerd waarin het dier zich bevond. Hiervoor werd nagenoeg dezelfde indeling aangehouden als voor een soortgelijk onderzoek bij Kootwijk (Krekels
& Creemers, 1998). Alleen de categorie 'struikheide' is opgesplitst in 'structuurrijke' en 'structuurarme struikheide'.
Aanvullend onderzoek met platen In het algemeen zijn gladde slangen en hazelwormen lastig te inventariseren. Bij warm, zonnig weer zoeken ze al snel beschutting op en zijn ze vrijwel niet meer te vinden.
PUpenstrootje domineert de westetijke helft van de Hoog Buurlosche Heide.
RAVON 12
4(3) 2001
zijn per soort weergegeven in figuur 2. Opvallend is dat de biotooptypen stuifzand en korstmos door geen enkel reptiel zijn bezet en dat in gesloten bos slechts één levendbarende hagedis is aangetroffen. De eerste typen hebben een zeer open karakter en bieden geen schuilmogelijkheden voor reptielen. Het gesloten bos biedt geen mogelijkheid voor reptielen om zich op te warmen door de hoge mate van beschaduwing. In de biotopen structuurrijke struikheide, pijpenstrootje en open bos zijn de hoogste bezettingen van reptielen te vinden. Deze typen bieden voldoende schuilmogelijkheden, terwijl plekjes om te zonnen ruimschoots aanwezig zijn. Hierna volgt per soort het verspreidingsbeeld. Zandhagedis De zandhagedis is op vijf terreinen aangetroffen. Op de Hoog Buurlosche Heide zijn de meeste zandhagedissen aangetroffen (n=36). Hier is de soort vooral langs de randen van het terrein waargenomen. Ook op de Leesterhei en Schenkenshul Noord zijn relatief veel zandhagedissen gezien, verspreid over de terreinen. De zandhagedis is het meest aangetroffen in structuurrijke struikheide en open bos. Sub-optimaal zijn pijpenstrootje en bochtige smele. In structuurarme struikheide en bosbes-heide zijn slechts zeer lage aantallen waargenomen. De soort ontbreekt in stuifzand, korstmos, struik/dop-heide en gesloten bos. In de omgeving van Kootwijk bleken open bos en struik-Idopheide de voorkeursbiotopen van de soort (Krekels & Creemers, 1998). De beperkte bezetting van struik-/dopheide in de boswachterij Ugchelen-Hoenderloo kan worden verklaard door de beperkte aanwezigheid van dit vegetatietype. Figuur 1. Ligging van de onderzochte terreinen in de Boswachterf Ugchelen-Hoernderloo.
Tabel 1. Voorkomen van reptielen per terrein in de boswachterf Ugchelen-Hoenderloo. n = 1-2 exemplaren waargenomen; n = 3-10; nn= 11-25; nnn = > 25.
Om deze reden werden in het terrein 20 metalen platen met damwandprofiel uitgelegd (afmeting 50 x 100 cm). Bij ongunstige omstandigheden zoeken deze soorten dergelijke schuilplaatsen op en zijn dan relatief makkelijk te inventariseren (Reading, 1997). De platen zijn per twee verspreid over de terreinen uitgelegd; tien op de Hoog Buurlosche Heide en tien op de overige terreinen. De platen zijn drie maal gecontroleerd (mei, juni, september). Verspreiding reptielen Tijdens het onderzoek zijn alle zes soorten reptielen aangetroffen die in het verleden uit de boswachterij zijn gemeld: zandhagedis, levendbarende hagedis, hazelworm, gladde slang, adder en ringslang. Het voorkomen van de soorten op de verschillende terreinen is weergegeven in tabel 1. Op geen van de terreinen binnen de boswachterij zijn alle soorten aangetroffen. De Hoog Buurlosche Heide herbergt met vijf soorten de meeste reptielen. Op de Leesterhei komen vier soorten voor. De aantallen reptielen in de verschillende vegetatietypen
Levendbarende hagedis De levendbarende hagedis is op vijf terreinen waargenomen. De soort bereikt de hoogste aantallen op de Hoog Buurlosche Heide. Hier is deze hagedis verspreid over het hele terrein vastgesteld. In de overige deelgebieden waar de soort is aangetroffen was de dichtheid laag. De levendbarende hagedis is in vrijwel alle biotooptypen aangetroffen. Alleen in de typen stuifzand en korstmos zijn geen waarnemingen verricht. De hoogste dichtheden bevonden zich in pijpenstrootje en open bos. Van alle in het gebied voorkomende reptielensoorten heeft de levendbarende hagedis de ruimste biotoopkeuze. Hazelworm Het voorkomen van de hazelworm is op vier terreinen vastgesteld. De aantallen van deze lastig te inventariseren soort zijn in alle terreinen laag. Vrijwel alle waarnemingen zijn verricht aan bosranden. Vier hazelwormen zijn onder platen gevonden, de overige zeven in het 'vrije veld'. De hazelworm is vooral in open bos aangetroffen. Daarnaast vormen structuurrijke struikheide en bosbesheide leefgebieden voor deze soort. In open en vochtige biotooptypen ontbreekt de hazelworm. Gladde slang Van de gladde slang zijn drie waarnemingen verricht op drie verschillende terreinen. De waarneming op de Hoog Buurlosche Heide betrof een vervellingshuidje van een volwassen gladde slang. Onder de platen is de soort niet aangetroffen. De gladde slang is uitsluitend in bochtige smele en pijpenstrootje aangetroffen. De voorkeur voor biotooptype komt overeen met eigen veldervaringen. Bij Kootwijk werden in 1997 echter alleen gladde slangen in bosbesheide en open bos aangetroffen (Krekels & Creemers, 1998).
RAVON 12
4(3) 2001
43
Zandhagedissen zUn vooral langs structuurrijke randen van het terrein gevonden.
De platen leverden' veel waarnemingen van hazelwormen op.
fi~z~IWorm.
10
("::;9)
Van de gladde slang ztjn enkele exemplaren op drie terreinen waargenomen.
De vondst van deze juveniele adder gaf aan dat de soort zich op de Hoog Buurlosche Heide voortplant.
Figuur 2. Aantallen reptielen per vegetatietype.
Metalen platen zijn gebruikt als aanvullende inventarisatiemethode.
Adder De adder is uitsluitend op de Hoog Buurlosche Heide aangetroffen. In totaal zijn vijf adders verspreid over het terrein waargenomen; drie volwassen vrouwtjes, één subadult mannetje en één juveniel dier. Van de adder zijn.geen vervellingshuidjes gevonden, een indicatie dat de dichtheid laag is. De adder is aangetroffen in structuurrijke struikheide, pijpenstrootje en open bos. Gezien de lage aantallen is het niet mogelijk om over voorkeursbiotopen te spreken. In vergelijkbare biotopen bij Kootwijk hebben enigszins vochtige vegetatietypen, zoals pijpenstrootje en struik/dopheide, de voorkeur van adders (Krekels & Creemers, 1997; van Hoof & Dorenbosch, 2000). Ringslang Er is één ringslang waargenomen; een vervellingshuidje van een subadult dier onder een plaat op de Wapenberg. Het biotooptype was open bos, maar van een voorkeursbiotoop kan hier niet worden gesproken. Platen Onder de platen zijn vier waarnemingen verricht aan
hazelwormen. Al deze waarnemingen zijn verricht op de Hoog Buurlosche Heide. Het bedroeg 57% van de in totaal zeven waargenomen hazelwormen. Verder is een huidje van een ringslang onder een plaat op de Wapenberg gevonden, de enige waarneming van deze soort. Tenslotte zijn nog 'bijvangsten' gedaan aan muizen. Het betrof bosmuizen en rosse woelmuizen. Gladde slangen zijn niet onder de platen waargenomen. Met deze resultaten hebben de platen belangrijke, aanvullende waarnemingen opgeleverd. In 2000 is door Bureau Natuurbalans - Limes Divergens eveneens een onderzoek uitgevoerd op het Houtdorper- en Speulderveld in de gemeente Ermelo (van Hoof & Verbeek, 2000). Op dit terrein zijn 30 platen van hetzelfde type uitgelegd, welke zeven keer zijn gecontroleerd. Ondanks dat hier in het verleden wel hazelworm en gladde slang zijn waargenomen, zijn beide soorten in 2000 niet aangetroffen. Waarschijnlijk zijn de dichtheden hier erg laag. Opvallend was dat hier wel zand- en levendbarende hagedissen onder de platen zijn aangetroffen. In een intensieve Engelse studie is het functioneren van dergelijke platen onderzocht (Reading, 1997). Hierbij is gebruik
RAVON 12
4(3) 2001
gemaakt van enkele honderden platen, welke systematisch zijn uitgelegd en gecontroleerd. De methode bleek hoge aantallen gladde slangen en hazelwormen op te leveren. In Nederland wordt de methode al enige jaren systematisch in meerdere terreinen toegepast. Hier lijken de platen geschikt voor de inventarisatie van zowel hagedissen als slangen. Voor slangen werpen de platen zelfs bij lage dichtheden vruchten af (pers. med. A. Donker). De werkwijze zoals die in de boswachterij Ugchelen-Hoenderloo toegepast werd, kan slechts gezien worden als een aanvulling op de waarnemingen, zonder dat daar verdere conclusies aan verbonden kunnen worden. Heidebeheer Hoog Buurlosche Heide Met vijf soorten reptielen is de Hoog Buurlosche Heide zeer soortenrijk te noemen. Opvallend is dat een aantal soorten voornamelijk in de biotooptypen structuurrijke struikheide en open bos te vinden is (figuur 2). Vooral voor de zandhagedis, maar ook voor de hazelworm, is dit duidelijk te zien. De levendbarende hagedis daarentegen komt vooral voor in pijpenstrootje en open bos. De oostelijke helft van de Hoog Buurlosche Heide is vooral begroeid met struikheide, waarbij de structuurrijke delen voornamelijk aan de randen van het terrein te vinden zijn. Op plaatsen met opslag van bomen en open zandplekken zijn de dichtheden van met name zandhagedissen het hoogst. De westelijke helft van het terrein bestaat vrijwel geheel uit pijpenstrootje. Levendbarende hagedissen zijn hier meer verspreid over het terrein te vinden. Ondanks de soortenrijkdom in het gehele terrein zijn de aantallen aan de lage kant. De voornaamste oorzaak hiervoor ligt in de beperkte structuurvariatie in grote delen van het terrein. Reptielen hebben open plekken nodig om te zonnen en daarnaast vegetatie om te schuilen. In het geval van de zandhagedis komen daar plekken met open zand bij voor de eiafzet. In het verleden is er vaak grootschalig plagbeheer toegepast op het terrein, wat de structuurvariatie niet ten goede is gekomen. Daarnaast is er op de Hoog Buurlosche Heide een schaapskudde met een herder aanwezig om vergrassing tegen te gaan. Dit blijkt echter niet voldoende effect te hebben (Brongers et
al., 2000). Aanbevolen wordt om zeer kleinschalig plagbeheer toe te passen in combinatie met de reeds aanwezige schaapskudde met herder. De begrazing dient gericht te worden op structuurarme heide en sterk vergraste delen. Recent geplagde terreindelen dienen daarbij te worden ontzien, evenals vegetaties van pijpenstrootje op natuurlijke standplaatsen, zoals vochtige slenken. Naast begrazing met schapen zou een kleine kudde runderen jaarrond kunnen worden ingezet. Om het areaal open bos, een van de meest geschikte biotooptypen, te vergroten dient plaatselijk houtkap plaats te vinden in de overgangszone van bos naar heide. In combinatie met extensieve begrazing kunnen zich dan langgerekte mantel- en zoomvegetaties ontwikkelen. Tenslotte dienen open zandige plaatsen voor de eiafzet van de zandhagedis behouden te blijven en te worden uitgebreid. Overige terreinen Het grootste deel van de overige terreinen heeft een veel kleinschaliger karakter. Hier zijn de reptielen meer verspreid over de terreinen aanwezig. Plagbeheer of begrazing is hier weinig toegepast. De vegetatie van de terreinen bevindt zich in een aantal gevallen in een ver gevorderd successiestadium. Dit kan inhouden dat de terreinen verbossen. Dit is bijvoorbeeld het geval op terrein 10. Hier
45
zijn slechts enkele heidesnippers te vinden in overigens steeds dicht wordend bos. De enige soort die in dit biotoop is gevonden is de levendbarende hagedis. Een andere vorm van successie is te vinden op terrein 8. Dit bestaat uit een gesloten struikheideveld, welk voor alle reptielensoorten ongeschikt is. Midden op het terrein bevindt zich een sleuf welke enige structuur biedt. Hierin bevonden zich de op dit terrein waargenomen zandhagedissen. Waarschijnlijk vanwege het droge karakter en het gebrek aan structuur is dit terrein ongeschikt voor soorten als levendbarende hagedis en adder. Monitoring van platen De gebruikte platen zijn na afloop van het onderzoek blijven liggen. Door deze platen systematisch te controleren kunnen waardevolle gegevens worden verzameld over soorten met een verborgen leefwijze. Met name de hazelworm, maar ook de gladde slang komt hiervoor in aanmerking. Deze soorten blijven bij de 'standaard monitoring' vaak onopgemerkt. Literatuur Brongers, M., A.F. de Goede & R. Griffioen, 2000. Vegetatie, flora en fauna van een aantal heideterreinen op de Veluwe in 1998. Kartering en vegetatie-ontwikkelingen in de periode 19901998. Altenburg & Wymenga, Veenwouden. Dijk,J).A. van, 1986.De herpetofauna van het Staatswildreservaat (1986). Staatsbosbeheer. Dijk,J J.A. van, 1987. De herpetofauna van het Staatswildreservaat verslagjaar 1987. Consulentschap Natuur Milieu en Faunabeheer. Hoof, P van & M. Dorenbosch, 2000. Een morfologische vergelijking van drie adderpopulaties. RAVON 3(2): 29-34. Hoof, PH. van & P).M. Verbeek, 2000. Fauna van het Houtdorper- en Speulderveld. Inventarisatie van herpetofauna, dagvlinders, sprinkhanen en libellen + beheersevaluatie. Natuurbalans / Limes Divergens, Nijmegen. Hoogerwerf, G., P. Verbeek & R. Creemers, 1997. Landschotse Heide. Planonderdeel III: Achtergronddocument beheersvisie Landschotse Heide 1997-2010. Natuurbalans / Limes Divergens, Nijmegen. Krekels, R. & R. Creemers, 1998. Reptielen in de boswachterij Kootwijk-Loobos. RAVON 1(3): 37-43. Reading, C)., 1997. A proposed standard method for surveying reptiles on dry lowland heath. Journalof Applied Ecology 34: 1057-1069.
Dankwoord Graag willen we Jaap Rouwenhorst van Staatsbosbeheer bedanken voor de prettige samenwerking gedurende het onderzoek en voor het leveren van aanvullende informatie. Verder werkten mee met de inventarisaties: Martijn Dorenbosch, Rombout v. Eekelen, Rob Felix, Dirk Heijkers, Hans Hovens, Gerrit Kapteyns, Guido vld Lugt en Frank Willems.
Paul van Hoof Natuurbalans - Limes Divergens Postbus 31070 6503 CB Nijmegen tel: 024-3528808 René Krekels Natuurbalans - Limes Divergens Postbus 31070 6503 CB Nijmegen tel: 024-3528801
RAVON 12
46
4(3J 2001
Dataverzameling en inventarisatie-activiteit In Nederland Raymond Creemers & Jeroen van Delft
vens in deze databanken variëren van enkele honderden tot vele tienduizenden gegevens (figuur1). Al deze gegevens zijn bij de start van het atlasproject samengevoegd in een grote landelijke databank. Momenteel vindt er een controle van de waarnemingen plaats om dubbele records te verwijderen. Naar schatting komt tussen de 3 en 7% van de waarnemingen dubbel voor. In totaal zijn er in de loop der jaren rond de 230.000 verspreidingsgegevens verzameld over een periode van meer dan 120jaar. Sinds 1985 worden er jaarlijks tussen de 10.000 en 17.000 waarnemingen verzameld (figuur 2). In de figuur zijn de gegevens van 2000 en 2001 nog niet opgenomen, omdat deze deels nog verwerkt worden.
~ Vrijwilligers verE zamelen jaarlijks ~ 10.000-17.000 u waarnemingen
-a
c o E
~
0::::
Ö
ê5
u,
In oktober 1999 is het Iandeüjke atlasproject gestart. Dit project zal resulteren in een hernieuwd overzicht van de verspreiding van reptielen en amfibieën in Nederland. Daarmee wordt het de opvolger van het vUfde herpetogeografisch verslag van Wim Bergmans en Annie Zutderwijk (1986). Een belangrijke randvoorwaarde voor het uitbrengen van een atlas is het onderbrengen van alle beschikbare gegevens in één centrale, landelUke databank. Dit opent ook de moqelijkheid om inzicht te verknjqen in de stand van zaken met betrekking tot de inventarisatie-activiteit. Tot 1999 waren verspreidingsgegevens versnipperd ondergebracht in diverse databanken. Het betreft zowel databanken met een landelijk karakter (de databank van de RAVON werkgroep monitoring / voormalige databank van de Herpetogeografische Dienst van "Lacerta"; de landelijke databank van het voormalige BIC) als provinciale databanken. De aantallen ondergebrachte verspreidingsgege-
Gegevensverzameling in het verleden Een eerste inzicht in de Nederlandse herpetofauna wordt gegeven door Schlegel (1862). Na de oprichting van het tijdschrift "De Levende Natuur" in 1896verschijnen in het begin van de 20e eeuw achtereenvolgens de Adderstatistiek van Heimans (1903), overzichten van salamanders en reptielen (Willemse, 1915 & 1916), aflevering 3 van de Fauna van Nederland (van Kampen & Heirnans, 1927) en de kikkerenquête van Heimans t1928). In Limburg vormt het "Natuurhistorisch Maandblad" vanaf de oprichting in 1912 al een belangrijke en vrij betrouwbare informatiebron. Met de oprichting van de Herpetogeografische Dienst worden vanaf 1944 op een meer structurele wijze gegevens verzameld. Dit resulteert in de eerste 20 jaar in de eerste vier herpetogeografische verslagen (van Wijk 1946, 1947 en 1951; van den Bund, 1964). Ondanks de geringe hoeveelheid beschikbare gegevens wist men destijds toch al een vrij accuraat beeld te schetsen van de verspreiding van soorten in Nederland. Met het uitbrengen van een verspreidingsarlas leveren Wim Bergmans en Annie Zuiderwijk in 1986voor het eerst een boekwerk af waarin, naast de verspreiding, ook de ecologie en de bedreigingen van soorten ruimer aan bod komen. Op landelijk niveau bundelden het toenmalige Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN), de provincie Drenthe, de HGD en Staatsbosbeheer hun gegevens. De gegevens werden beheerd door gegevensleverende partijen in samenwerking met het Biogeografisch Informatie Centrum (BIC). Mede vanwege het zeer arbeidsintensieve karakter stootten een aantal deelnemende organisaties hun gegevensbeheer weer af en bleef de HGD over als landelijk databeheerder. De HGD verlegde in de jaren negentig meer het accent naar de ontwikkeling van meetnetten voor de monitoring van reptielen en amfibieën en werd geleidelijk omgevormd tot de huidige RAVON werkgroep Monitoring. Het verzamelen van landelijke verspreidingsgegevens raak-
RAVON 12
4(3) 2001
47
Figuur 1. Herkomst van gegevens uit deelbestanden, stand per 1-1-2002.
te daarbij steeds meer op de achtergrond.
Provinciale initiatieven In 1980 wordt binnen het Natuurhistorisch Genootschap de eerste Herpetologische Studiegroep opgericht. In 1988 bundelen deze provinciaal georganiseerde studiegroepen hun krachten in de Stichting Herpetologische Studiegroepen (de SHS). In de jaren negentig zijn in geheel Nederland provinciale clubs actief bezig met het verzamelen van verspreidingsgegevens. De verschillende studiegroepen kunnen via de SHS een kijkje in elkaars keuken nemen. In navolging van Limburg worden in diverse provincies ook poelenoverleggroepen opgestart. Aan de provinciale structuur kleven echter ook enkele nadelen. Zo is het gegevensbeheer van deze groepen versnipperd en moeilijk toegankelijk voor provincie-overschrijdend of voor landelijk gebruik. De vele waarnemingen worden niet altijd even deskundig gearchiveerd en dit leidt soms tot ontoegankelijke gegevens. Hoewel een aantal provinciale afdelingen hun gegevens nauwkeurig beheert, zijn er ook een aantal provincies waar gegevens worden bewaard in oude schoenendozen en plastic wegwerptasjes. Dit maakt de met veel pijn en moeite verzamelde gegevens vaak erg kwetsbaar. De landelijke databank en het atlasprojeet Halverwege de jaren negentig besluit het RAVON bestuur een nieuwe landelijke verspreidingsatlas uit te gaan brengen. Reden daarvoor was de sterk toegenomen behoefte aan een nieuw landelijk overzicht. Tegelijkertijd neemt de behoefte aan meer gedetailleerde verspreidingsgegevens duidelijk toe. Zowel terreinbeheerders als overheden en adviesbureaus doen steeds vaker een beroep op databanken. Steeds vaker gebeurt dit ook op nationale en provincieoverschrijdende schaal. De SHS adopteert ook de zoetwatervissen als te inventariseren soortgroep en vormt zich om tot de Stichting RAVON. Ten behoeve van de atlas en andere toepassingsmogelijkheden worden alle verspreidingsgegevens ondergebracht in een centrale, landelijke databank. Het gegevensbeheer van de provincies Gelderland, Noord-Brabant, Zeeland, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Overijssel en Groningen wordt overgenomen door het landelijke RAvON-kantoor. In de provincies Limburg, Friesland en Drenthe wordt het gegevensbeheer provinciaal geregeld door respectievelijk het Natuurhistorisch Genootschap, de provincie Drenthe/wARD en de WARF. RAVON Flevoland heeft een kleine databank die door deze groep zelf adequaat beheerd wordt. Kopieën van deze databanken zijn opgenomen in de landelijke databank. Met de oprichting van de landelijke databank hoeven gegevensaanvragers zich niet meer tot verschillende afdelingen te wenden en kan een constantere kwaliteit worden geboden. Omdat de fauna ook een steeds belangrijkere rol gaat innemen in planvorming wordt al snel de weg gevonden naar deze databank. Speciaal voor het gebruik in milieu-effectrapportages wordt een MER-loket voor floraen faunagegevens opgericht (Drees, 2000). Ook dit draagt bij aan de snel groeiende stroom aanvragen. Zo is in 2000 de databank bijna 50 maal geraadpleegd voor zowel betaalde gegevensleveringen als voor gratis gebruik door RAVONdonateurs. In 2001 is dit al opgelopen tot 107 aanvragen, waaronder 80 betaalde gegevensleveringen (zie figuur 3). Bij de gegevensleveranties blijkt er vaak onvoldoende inzicht te bestaan in de mate waarin een gebied daadwerkelijk goed onderzocht is. Ook bij de interpretatie van landelijke en regionale verspreidingsbeelden is er duidelijk behoefte aan een overzicht van de volledigheid van het databestand. Daarbij dringt zich de vraag op hoe de waar-
Figuur 2. Aantal waarnemingen per jaar tussen 1900 en 1999.
nemingsactiviteit het best uitgedrukt kan worden. De grote hoeveelheid gedetailleerde gegevens maakt het mogelijk om een methodiek te ontwerpen om de inventarisatie-activiteit per oppervlakte-eenheid te meten.
Aantal waarnemingen als voornaamste criteriwn Reptielen en amfibieën hebben doorgaans een vrij beperkte actieradius. Omdat de gegevens de laatste 15 jaar voorFiguur 3. Toename gegevensaanvragen.
48
Taber 1. Beoorder ingscriteria voor kifometerhokken met amfibieën.
'.
,
Hoofdcriterillm.:· tlantalwaarnemingen amfibieën .
,
28 .4
1 punt
O·
1: aantal waarnemingen van vroege en late stadia "laatvoöttplantende" soorten
soorten
20f3 of meer waarn. (samen mln 5 waarn.)
4-
o
overige combinaties
tussen het aantal
alg~mene en zeldzame soorten
1 afmeer soorten
1 punt
ofmeer soorten
1 Punt
30fmeer soorten
1 punt
2
~nf'"e
1 Punt
combinaties 1 of meer soorten
meetnet wfibieën , .
namelijk op kilometer of hectometer nauwkeurig zijn verzameld, is het kilometerhok een logische eenheid ter bepaling van de waarnemingsactiviteit. Het aantal waarnemingen binnen een kilometerhok is het meest voor de hand liggende criterium om de waarnemingsactiviteit te bepalen. Daarbij moet gedefinieerd worden wat men onder weinig en veel waarnemingen verstaat. Hiervoor zijn in feite geen objectieve criteria vast te stellen, elke klassenindeling is subjectief Duidelijk is wel dat kilometerhokken met maar één waarneming in 15 jaar volstrekt onvoldoende zijn geïnventariseerd. Kilometerhokken met enkele tientallen waarnemingen herbergen doorgaans nog maar weinig verrassingen en worden als goed geïnventariseerd beschouwd. Van deze kilometerhokken mag men aannemen dat vrijwel alle aanwezige soorten ook daadwerkelijk zijn vermeld in het archief. Het aantal waarnemingen is in klassen ingedeeld die niet-lineair oplopen (tabellen 2). Voor amfibieën en reptielen gelden verschillende normen voor 'veel' en 'weinig' waarnemingen. De diversiteit aan soorten is onder reptielen immers beduidend geringer dan onder amfibieën. Van de 23 herpetofauna-soorten behoren er zeven tot de reptielen en zestien tot de amfibieën. Hierdoor zullen per bezoek meestal meer soorten amfibieën waargenomen worden dan reptielen. De klassenindeling voor reptielen is dan ook gehalveerd ten opzichte van de amfibieën (tabellen 2).
Criteria voor amfibieën Een kilometerhok met 30 of meer waarnemingen (in 15
o
. fmiilpunt ' . . aanvulling. . :' ,: 4~, tot 5',plltltên ...,...
." ....
jaar) van amfibieën wordt beschouwd als zeer goed geïnventariseerd (5 punten). Een kilometerhok met maar 1 of 2 waarnemingen in 15 jaar wordt beschouwd als slecht geïnventariseerd (1 punt). De overige drie categorieën (matig, redelijk en goed) zitten hier tussenin (zie tabel 1). Toch is het aantal waarnemingen niet allesbepalend. Een kilometerhok kan ook gewaardeerd worden op grond van 3 aanvullende criteria: 1 de aanwezigheid van vrij zwemmende aquatische levensstadia (amfibieën-larven en/of volwassen watersalamanders) van zowel 'vroege' als 'late soorten' 2 de verhouding tussen gewone en rode lijst soorten 3 opname in het meetnet amfibieën
ad 1 Deaanwezigheid van vrij zwemmende, aquatische levensstadia (amfibieën-larven en/of volwassen watersalamanders) van zouel 'vroege' als 'late soorten' Voor amfibieën is de aangetoonde aanwezigheid van bepaalde levensstadia, in zowel het vroege voorjaar én de aangetoonde aanwezigheid van laat voortplantende soorten, op te vatten als een aanwijzing dat er goed geïnventariseerd is. Om beide groepen amfibieën aan te kunnen tonen moet er in zowel het voorjaar als in de zomer bemonsterd zijn. Indien er in een periode van 15 jaar minimaal 5 van deze waarnemingen zijn gedaan (2 'vroege' en minimaal 3 'late' of minimaal 3 'vroege' en 2 'late'), wordt een kilometerhok opgewaardeerd met 1 punt. Waarnemingen die later dan september worden gedaan,
RAVON 12
49
4(3) 2001
Tabel 2. Beoordelingscriteria voor kilometerhokken met reptielen.
*
>14
tellen hierbij niet mee. Met een inventarisatie in september is immers de kans zeer groot dat zelfs de late soorten niet goed in beeld zijn gebracht. Als vroege waarnemingen gelden alle stadia van watersalamanders in februari, maart en april of de larvale stadia van gewone pad, bruine kikker en heikikker in februari tlm juni. Onder de late waarnemingen vallen alle stadia van watersalamanders in mei tI m augustus of de larvale stadia van geelbuikvuurpad, vroedmeesterpad, knoflookpad, rugstreeppad, boomkikker en groene kikkers in mei tlm augustus.
ad 2, Deverhouding tussen gewone en rode lijst soorten Indien er veel gewone soorten en rode lijst soorten zijn aangetroffen, kan ook een hok met een beperkt aantal waarnemingen toch op (vrijwel) alle soorten zijn geïnventariseerd. Deze kilometerhokken worden eveneens met 1 punt opgewaardeerd. Omgekeerd is ook de aanwezigheid van uitsluitend enkele rode lijst soorten in het archief een aanwijzing dat alleen de bijzondere soorten zijn genoteerd. Deze laatste combinatie zorgt dan ook voor verlaging van de waardering met 1 minpunt.
gebruikt. Daarbij is de klassenindeling echter aangepast aan het geringere aantal soorten en bleek het tweede aanvullende criterium, zoals dat is toegepast voor amfibieën, niet bruikbaar. Zes van de zeven soorten reptielen staan immers op de Rode Lijst. Dit criterium is dan ook vervangen door een criterium waarbij vooral de aanwezigheid van moeilijk aantoonbare soorten als mogelijkheid geldt om extra punten te verdienen. Een kilometerhok met 15 of meer waarnemingen (in 15 jaar) van reptielen wordt beschouwd als zeer goed geïnventariseerd (5 punten). Een kilometerhok met maar 1 waarneming in 15 jaar wordt beschouwd als slecht geïnventariseerd (1 punt). De overige drie categorieën (matig, redelijk-en goed) zitten hier tussenin (zie tabel 2). Ook voor reptielen is het aantal waarnemingen echter niet het enige criterium. Een kilometerhok kan ook gewaardeerd worden op grond van drie aanvullende criteria: 1 de aanwezigheid van zowel 'vroege' als 'late' soorten 2 het aantonen van 'moeilijke' soorten 3 opname in het meetnet reptielen
ad 1, Deaanwezigheid van zowel 'vroege' als 'late soorten' ad 3, Opname in het meetnet amfibieën Kilometerhokken waarin plots van de werkgroep Monitoring zijn opgenomen worden zonder meer beschouwd als zeer goed geïnventariseerde kilometerhokken. Indien deze kilometerhokken een lagere waardering hebben dan 5 punten wordt deze waardering aangevuld tot vijf punten. Minder waarnemingen voor reptielen Voor reptielen is in principe een vergelijkbare methodiek
Voor reptielen is de aangetoonde aanwezigheid in zowel het voorjaar als in het najaar op te vatten als een aanwijzing dat er goed geïnventariseerd is. Indien er minimaal 5 van deze waarnemingen zijn gedaan (2 'vroege' en minimaal 3 'late' of minimaal 3 'vroege' en 2 'late'), wordt een kilometerhok opgewaardeerd met 1 punt.
ad 2, Het aantonen van 'moeilijke' soorten De dichtheden van hagedissen zijn doorgaans hoger dan
50
~
E
De gladde slang levert extra punten
~
op.
.J
o C o
E
~ :::: ö (5
J..
van slangen. In combinatie met verschillen in zongedrag en schuwheid zijn hagedissen dan ook gemakkelijker aan te tonen dan slangen en hazelwormen . Voor de gladde slang geldt dat deze vrijwel alleen gevonden kan worden indien er een zeer hoge inventarisatieinspanning wordt geleverd. Kilometerhokken waarin zowel gladde slangen als andere reptielen zijn aangetroffen worden dan ook opgewaardeerd met 2 extra punten. Voor alle andere combinaties met slangen en hazelworm worden de kilometerhokken opgewaardeerd met 1 extra punt. Kilometerhokken met alleen levendbarende hagedis en/of zandhagedis krijgen geen extra punten.
ad 3, Opname in hetmeetnet reptielen Kilometerhokken waarin trajecten van de werkgroep Monitoring zijn opgenomen worden zonder meer beschouwd als zeer goed geïnventariseerde kilometerhokken. Indien deze kilometerhokken een lagere waardering hebben dan 5 punten wordt deze waardering aangevuld tot vijf punten.
Inventarisatie-activiteit per kilometerhok en per uurhok De inventarisatie-activiteit kan per kilometerhok worden berekend. Voor het gebruik in het onlangs van start gegane natuurloket (www.natuurloket.nl) zijn de gegevens van
Figuur 4.
Amfibieën •
goed - zeer goed geïnventariseerd
11 redelUk geïnventariseerd matig - slecht geïnventariseerd -, geen amfibieën (wel geïnventariseerd)
de inventarisatie-activiteit per kilometerhok berekend. Voor gebruik op landelijke schaal zijn uurhokken echter een gebruikelijkere en meer overzichtelijke maat. Daarbij gaat weliswaar detailinformatie verloren, maar de grote lijnen worden wel beter zichtbaar. Om deze reden zijn de gegevens, zoals die in dit artikel worden gepresenteerd, opgeschaald naar uurhokniveau. Bij de opschaling naar uurhokken doet zich nog een probleem voor: uurhokken die deels in het buitenland of deels in de zee of het Ilsselmeer liggen, lopen een kans dat ze ondergewaardeerd worden. Om deze reden is op al de uurhokken in grensgebieden een kleine correctie toegepast.
RAVON 12
51
4(3) 2001
Figuur 5.
Reptielen •
goed - zeer goed ge'invenrariseerd
11 rede/Uk geïnventariseerd matig - slecht geïnventariseerd // geen reptielen (wel ge'inventariseerd)
Beoordeling van de inventarisatie-activiteit Figuur 4 en 5 geven de resultaten weer van de beoordelingsmethode die hierboven beschreven is voor respectievelijk amfibieën en reptielen. Het beeld dat op uurhokbasis ontstaat levert een redelijk vergelijkbaar beeld op met kaarten op kilometerhokniveau. Inventarisatie-activiteit voor amfibieën Wat direct opvalt in figuur 4 is dat in vrijwel elk uurhok in Nederland wel waarnemingen zijn verricht. Toch zijn er behoorlijk grote verschillen in inventarisatie-activiteit te
constateren. Een aantal zwaartepunten zijn niet verrassend (tabel 4). Gebieden als Zuid-Limburg, de Doort, de Meinweg, de Maasduinen (de Hamert), de Overasseltse en
52
RAVON 12
Hatertse Vennen, de Veluwezoom, de Achterhoek, Twente, de Amsterdamse waterleidingduinen, de Dwingeloosche Heide, Berkenheuvel en het Fochteloërveen klinken de meeste liefhebbers bekend in de oren. Dit zijn soortenrijke en daarmee populaire gebieden om naar amfibieën te gaan zoeken, veel van deze gebieden zijn bovendien Nationaal Park of weL-gebied (waardevolle cultuurlandschappen). In enkele van deze gebieden is bovendien vanuit universiteiten en instituten veel onderzoek verricht en er zijn veel publicaties over de amfibieën in deze gebieden. Toch zijn er ook een groot aantal andere terreinen in Nederland inmiddels goed onderzocht (zie tabel 4). Daarnaast zijn ook slecht onderzochte regio's soms van belang, daar is immers nog werk aan de winkel. Deze zijn grofweg op te delen in gebieden waar ook maar een zeer beperkt aantal soorten te verwachten is en gebieden die wel degelijk verrassingen voor de waarnemer in petto hebben.
Slecht onderzochte gebieden met /weinig perspeaief Tot de eerste categorie horen met name de gebieden die gelegen zijn op zeeklei (delen van Friesland en Groningen, Flevoland, de kop van Noord-Holland, de Haarlemmermeer, het noorden van Zeeland en het noordwesten van Noord-Brabant. In deze regio's komen grote gebieden voor waar het veel moeite kost om bijzondere soorten te vinden. Hoewel in deze gebieden weinig Rode Lijstsoorten te verwachten zijn, zou het goed zijn wanneer ook hier meer bekend wordt over de verspreiding van amfibieën. Soorten als meerkikker en rugstreeppad hebben soms belangrijke populaties in deze gebieden. De rugstreeppad mag dan voor Nederland niet zo bijzonder zijn, in internationaal perspectief is de soort echter wel degelijk belangrijk. Opvallend slecht onderzocht zijn de meeste Waddeneilanden. Alleen uit het zuidelijke deel van Texel komen meer waarnemingen, vermoedelijk vanwege de aanwezigheid van een aantrekkelijke soort als de heikikker.
Slecht onderzochte gebieden met mogelijk veel bijzondere soorten. Tot de potentieel soortenrijke, maar slecht onderzochte regio's behoren de zuidelijke en oostelijke helft van Drenthe, grote delen van Overijssel, de Bommeierwaard en Tielerwaard en het noordoosten van Brabant. In enkele van deze gebieden zijn waarschijnlijk nog soorten aanwezig als kamsalamander, vinpootsalamander, poel- en heikikker en lokaal zelfs knoflookpad. Markant is de geringe interesse die lijkt te bestaan voor de uitgestrekte laagveengebieden Weerribben en Wieden. Deze zijn tot op Europees niveau vermaard om hun rijkdom aan laagveenplanten, laagveenlibellen en -vogels, maar voor amfibieën bevat de landelijke databank nauwelijks verspreidingsgegevens ! In de kustduinen valt her op dat er grotere hiaten optreden in het onderzoek naar amfibieën dan in het onderzoek naarreptielen, Dit wordt echter vooral veroorzaakt doordat in de duinen, buiten de inftltratiegebieden, niet op grote schaal water aanwezig is. Tabel 3. Inventa risatie-activiteit op uurhokbasis en indeling in categorieën op basis van de gecorrigeerde uurhokscores.
4(3) 2001
Inventarisatie-activiteit voor reptielen De reptielenkaart (figuur 5) vertoont duidelijk grotere gaten dan de amfibieënkaart. Dit is gezien de ecologie en soortenrijkdom aan reptielen ook niet verwonderlijk. In bijna de helft van de uurhokken waarin herpetofauna is aangetroffen komen geen reptielen voor (48,70/0, zie tabel 3). Dit zijn voor reptielen onbewoonbare gebieden. In vergelijking met amfibieën zien we overigens maar een beperkt aantal uurhokken dat goed of redelijk lijkt te zijn geïnventariseerd (tabel 3). Mogelijk zijn de gehanteerde criteria toch nog wat streng toegepast voor reptielen. Een andere mogelijkheid is dat met name uit de soortenarme leefgebieden voor reptielen nog te weinig gelet wordt op de aanwezigheid. Met name het grote areaal in Noord-Brabant en Overijssel lijkt maar matig onderzocht. Tenslotte is het ook mogelijk dat de sterke achteruitgang van reptielen van invloed is op het beperkt aantal waarnemingen. Het meest algemene reptiel in Nederland is nog steeds de levendbarende hagedis. Hagedissenpopulaties in cultuurlandschappen waren ooit een algemeen verschijnsel, maar dit lijkt nu nauwelijks meer het geval te zijn (Geraeds, 2001). Ook deze soort heeft tegenwoordig nog maar nauwelijks kansen om buiten natuurgebieden te overleven. In het westen van Nederland komen voornamelijk de laagveengebieden in aanmerking als leefgebied voor de ringslang. Zeeklei wordt door reptielen (m.u.v. de Ringslang) gemeden en slechts op een klein aantal locaties op rivierklei komen ringslangen voor. De kustduinen worden bevolkt door hagedissen. Met name van de Noord- en Zuid-Hollandse duinpopulaties zijn voldoende gegevens in de archieven opgenomen. Delen van de Zeeuwse duinen en waddeneilanden zijn duidelijk minder goed geïnventariseerd. In Zeeland zijn slechts enkele kleine populaties van de levendbarende hagedis bekend. Deze locaties blijken echter weinig bezocht te worden. Er is een beperkt aantal waarnemingen verricht in zeer marginale populaties. Met uitzondering van Vlieland zijn er nog te weinig gegevens van de waddeneilanden in het archief opgeslagen. Verspreid over Oost en Zuid-Nederland komen reptielen voor op heideterreinen, hoogveen en in grotere bosgebieden met enige openheid. Gebieden met voldoende gegevens zijn de Meinweg, de stuwwal bij Nijmegen, de Hoge Veluwe en Veluwezoom, de Noord-Hollandse kustduinen en de zuidwestelijke Ijsselmeerkust. In Noord-Nederland blijken met name de grote natuurgebieden in Drenthe en Friesland goed onderzocht te zijn (o.a. het Fochteloërveen, Berkenheuvel, Dwingeloo en Bargerveen). Voor reptielen is het veel lastiger om aan te geven of ergens nog onvoldoende gekeken is dan voor amfibieën. In grote delen van Nederland komen immers geen reptielen voor, terwijl het maar de vraag is of er ook maar één Nederlands uurhok is zonder amfibieën. Toch is het duidelijk dat er in grote delen van Noord-Brabant, Overijssel en de Achterhoek nog te weinig aandacht aan reptielen wordt besteed. Slechts enkele belangrijke Brabantse heide- en hoogveen-
RAVON 12
4(3) 2001
terreinen zijn voldoende goed bekeken. Dit geldt ook voor de omgeving van Winterswijk en het Haaksbergerveen. Hoewel dit op de uurhokkenkaart nauwelijks tot uiting komt zijn ook delen van de Sallandse heuvelrug (Ov.) goed geïnventariseerd. Conclusie De inventarisatie-inspanningen met betrekking tot de Nederlandse herpetofauna zijn onevenredig over het land verdeeld. Zowel voor amfibieën als voor reptielen zijn een aantal grote, onvoldoende geïnventariseerde gebieden aan te wijzen. Deels is de geringe onderzoeksinspanning te wijten aan de afwezigheid van bijzondere soorten, waardoor gebieden voor waarnemers niet aantrekkelijk zijn (o.a. zeeklei). Mogelijk speelt ook een gebrek aan voldoende actieve waarnemers een rol in het noordoosten van Brabant en in Overijssel. Daarnaast speelt ook de kwaliteit van de digitale archieven een rol. Van veel gebieden zijn weliswaar meer gegevens bekend, maar ze zijn of nog niet doorgegeven of onvoldoende gearchiveerd. Het ontsluiten van deze waarnemingen vindt momenteel plaats in het kader van de atlas, maar er zal altijd een onbekend aantal gegevens blijven liggen. Met de in dit artikel gepresenteerde kaarten is het voor RAVONners mogelijk gerichter inventariserend onderzoek uit te voeren. Hopelijk verlaat een aantal waarnemers de gebaande paden om eens een bezoek te brengen aan de Wieden en Weerribben, de noordelijke Veluwe of de polders in Noord-Nederland. Voor de Stichting RAVON biedt deze kaart de mogelijkheid heel gericht projecten te starten om bepaalde regio's beter onderzocht te krijgen. Binnen het kader van het nog op te starten Nationaal Programma Verspreidingsonderzoek liggen wellicht in de toekomst mogelijkheden om meer sturing te gaan geven aan het verspreidingsonderzoek. Door het insturen van waarnemingen kunt u als waarnemer de in dit artikel gepresenteerde kaarten verder aanvullen en vervolledigen. Ook oude gegevens zijn altijd welkom. Op de website van RAVON (www.ravon.nl) kunt U een gratis invoerprogramma (SPOT) opladen voor de invoer van gegevens. Dezelfde site bevat ook een gratis verkrijgbaar programma voor het maken van verspreidingskaarten.
1
Groningen
Appelbergen/Noordlaarderbosch e.o. Westerwolde
Drenthe
Hijkerveld Boswachterij Appelscha, Smilde en Berkenheuvel e.O. Havelterberg, Holtingerzand, Uffelterveen e.o. Fochteloeerveen Dwingeloo
Overijssel
........
I
1
I
f
.
Aamsveen
.
.
Gelderland .........
11
"l'.
\.'-~ iû Tilburg {e! io Breda Complex MariapeellDeurnsche Peel Land van Heusden en Altena ....
T
1·
1
,...~~
.
....-'..
de ~'v1elnWe}!;
NPde~Cvl'
== .
.
Literatuur Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen en hun bedreiging. KNNV uitgeverij, Hoogwoud. Bund, C.E van de, 1964. Vierde herpetogeografische verslag. De verspreiding van de reptielen en amfibieën in Ndereland: 1-72. Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en terrariumkunde 'Lacerta'. Drees, M., 2000. Eén loket voor alle gegevens; meer fauna in de 'MER'. RAVON 8,3(2): 40-41. Gerads, R.P.G. De levendbarende hagedis in het Voorsterveld. Natuurhistorsice Maandblad 90: 163-165. Heimans, E., 1903. Slot van de adderstatistiek over 1903. De Levende Natuur 8: 231. Kampen, P.N. van &). Heimans, 1927. Fauna van Nederland aflevering lIl. A.W. Sijthoff, Leiden. Heimans, )., 1928. Kikkersenquête. De Levende Natuur 32: 291294. Wijk, D.P. van, 1946. Herpeto-geografische dienst. Verslagover de ingekomen opgaven in 1944.Lacerta Nieuws 4: 3-5. Wijk, D.P. van, 1947. Herpeto-geografische dienst. Verslag over de ingekomen opgaven in de jaren 1945 en 1946: 1-4. BijlageLacerta april 1947. Wijk, D.P. van, 1951. De verspreiding van reptielen en amphibieën in Nederland Schlegel, 1862. Kruipende dieren. In: Natuurlijke Historie van Nederland. De dieren van Nederland. Gewervelde dieren. Kruseman, Haarlem.
1
Friesland
uiterwaarden van -
Geen
Willemse, 1915. --De salamanders van Nederland. De Natuur 20: 268-274. Willemse, C., 1916a. De reptiliën van Nederland. De Natuur 21: 126-132. Willemse, C., 1916b. De salamanders van Nederland. De Natuur 21: 136. Willemse, C., 1916c. De reptiliën van Nederland. De Natuur 21: 184-189.
Levende Levende Levende Levende
Het atlasproject wordt mede gefinancierd door het Prins Bernhard Cultuurfonds, het VSB Fonds, het Wereld Natuur Fonds, de vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en de Stichting tot Bevordering van de Herpetologie. Raymond Creemers & Jeroen van Delft Stichting RAVON Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen 024-3653270,
[email protected]
Tabel 4. Goed onderzochte gebieden en regio's voor amfibieën
54
AMFIBIEËN IN STRAATEN TROrrOIRKOLKEN Mijn naam is Arno Kerkdijk en ik ben zeer begaan met het lot van amfibieën. Met een werkgroep in Apeldoorn zoeken wij naar helpers en meedenkers. Probleem Zoals bekend belanden het hele seizoen door zeer veel amfibieën in trottoirkolken (in de trottoirband opgenomen kolk) of in straatkolken (dit is een horizontale kolk). Trottoirkolken zijn hierbij het grootste probleem, omdat ze daar via de trottoirband, die ze niet of nauwelijks op kunnen klimmen, rechtstreeks heengeleid worden. Tij-
RAVON 12
dens de trek naar het voortplantingswater komen salamanders, padden en in mindere mate kikkers in het vaak vervuilde kolkwater terecht en spoelen uiteindelijk naar het riool en gaan hoogstwaarschijnlijk dood. Ze komen niet op eigen kracht weer uit zo' n kolk. Ook juveniele exemplaren komen de steile stoepranden niet op en verdrinken uiteindelijk in zo'n kolk. In steden zijn rondom parken en stadsvijvers meestal weinig opritten te vinden. Aanpak In Apeldoorn hebben we vorig jaar met hulp van de gemeente (beschikbaar stellen van gaas), de Dierenbescherming (inzet van paddenwacht) en RAVON zo'n zestig trottoirkolken dichtgemaakt met gaas (zie foto).
4(3) 2001
Per kolk is een stuk van 50 bij 20 cm. nodig. Dit wordt, voor de stevigheid, aan beide korte zijden 2 cm. dubbelgevouwen met behulp van een plankje. Het bevestigen duurt zo'n drie minuten per kolk: de deksel wordt er afgehaald, het stuk gaas wordt iets schuin tegen de kolk aangezet en wordt aan de bovenkant in de dekselopening gevouwen. Het deksel er weer op 'stampen' en het gaas recht naar de stoeprand duwen en het zit klem. Er moet wel regelmatig gecontroleerd worden. Wanneer er blad en straatvuil voor het gaas komt dan werken de trottoirkolken niet meer goed voor waterafvoer. Goed bruikbaar gaas is Bekaert vogelgaas. Dit is sterk, vierkant gaas met openingen van 5,5 mmo Volwassen salamanders kunnen er ook niet doorheen. Een rol van 25 meter kost ongeveer 90 euro. In nieuw te bouwen wijken is het ook zaak de gemeente te vragen of zij schuine stoepranden kan laten leggen. Amfibieën kunnen daar wel makkelijk tegenop lopen, kruipen en springen, in tegenstelling tot de gangbare stoepranden, die worden vaak gevolgd, totdat ze een kolk bereiken... Met de aanleg van schuine stoepranden voor amfibieën wordt in Apeldoorn ervaring opgedaan door ons: de projectgroep Dierenbescherming en Natuur en Milieu Platform Apeldoorn. Meehelpen? Paddenoverzetters kunnen een bijdrage leveren om het beschreven probleem op te lossen. Kijk tijdens het overzetten ook in trottoirkolken, ook wat verder weg bij het water. Kolk- of putopeners kun je lenen bij de gemeente. De padden en kikkers kunnen er het best met de hand uitgehaald worden om verwondingen te voorkomen, de salamanders met een hoekig schepnet. In Den Haag werden in korte tijd 200 tot 300 salamanders uit straatputten gered (mond. med. Hans Elders). Uit Heerenveen worden vergelijkbare aantallen gemeld, evenals duizenden dode amfibieën in de rioolwaterzuiveringsinstallatie (Zandstra, 1998)! Om te voorkomen dat je steeds de trottoirkolken moet controleren kun je deze -in overleg met de gemeente- afsluiten voor amfibieën -zie bij Aanpak-. Vraag de gemeente te helpen, door de aanschaf van het gaas te subsidiëren en/of mensen beschikbaar te stellen voor het aanbrengen van het gaas. Kan een kolk niet afgesloten worden, leg er dan wat takken of een stukje hout in, zodat amfibieën zolang op het droge kunnen zitten. Verderkan bij waterrijke nieuwbouwprojecten worden gewezen op het nut van grotere delen schuine stoeprand. In Nederland zijn enige tientallen paddenwerkgroepen met enige honderden 'paddenoverzetpunten' actief Bij deze punten is het wegvegen van vuurwerkafval door de gemeente van be-
RAVON 12
55
4(3) 2001
lang. Je vindt geregeld vuurwerkafval, olieen benzineresten in de trottoirkolken en amfibieën zijn daar mogelijk zeer gevoelig voor (Weet iemand of daar onderzoek naar is gedaan?).
Vraag Waarschijnlijk worden er overal in onze 'beschaafde' wereld soortgelijke trottoirkolken gebruikt, waarin miljoenen amfibieën en ook andere dieren een wisse dood tegemoet gaan. Wij trekken ons hun lot aan en proberen iets te doen om trottoirkolken diervriendelijker te maken. Daarom een aantal vragen aan u. Zijn er meer mensen in Nederland met dit probleem bezig? Hoe ver zijn ze in Duitsland en Engeland, waar ze met dit probleem ook al jaren aan de gang zijn? Wordt er ook met het buitenland over gecorrespondeerd? Wie vindt of bedenkt een beter systeem, of is er al een amfibievriendelijk kolksysteem op de markt? Wie kan hiernaar zoeken op internet? Als we een oplossing hebben dienen we deze ook in bij de politieke partijen om bij de gemeenten er vragen over te stellen. Er is ook een discussiegroep van RAVON met zoeken naar een oplossing bezig. Heeft u advies laat het mij weten! Alvast bedankt. Arno Kerkdijk Spinnersdonk 403, 7326 HE Apeldoorn
[email protected] Zandstra, K., 1998. Padden in de put. Nieuwsbrief Meetnet Amfibieën nr. 2.
ACO PRO Klaar voor een veilige oversteek!
Amfibieëntunnels en geleidingswanden
ACO DRAIN BV
Postbus 310 Tel.: 0342 40 51 20
3770AH BARNEVELD Fax: 0342 40 51 40
56
RAVON 12
4(3) 2001
RAVON 12
57
4(3) 2001
DIE WALDEIDECHSE: UNSCHEINBAR ANPASSUNGSFÄHIG ERFOLGREICH Dieter Glandt. - 2001. Bochum: Laurenti-T1érlag, 111 pp. (Zeitschrift für Feldherpetologie: Beiheft 2) - ISBN 3-933066-07-7 Vrij vertaald luidt de titel van dit boek: De Levendbarende hagedis: onopvallend adaptief - succesvol. De drie bijwoorden in de ondertitel beschrijven de meest karakteristieke eigenschappen van deze ook in ons land meest algemene hagedis: er zijn geen opvallende uiterlijke kenmerken aanwezig in kleur of patroon, hij past zich schijnbaar gemakkelijk aan een groot aantal sterk verschillende omstandigheden aan en is daardoor een van de meest succesvolle reptielen van dit tijdperk. Dit boek maakt deel uit van een serie herpetologische monografieën, uitgegeven door Laurenti-Verlag, een door de Duitse herpetoloog Burkhard Thiesmeier geleid bedrijf. De auteur, Dieter Glandt, weet ook waarover hij schrijft: bij onze oosterburen bestudeert hij al meer dan 30 jaar populaties van reptielen en amfibieën en hij publiceerde al in de zeventiger jaren over de Levendbarende hagedis. Het boek kent 13 aparte hoofdstukken en hierin schept de auteur een van veel zijden aanschouwbaar beeld van deze bijzondere hagedis. In de eerste twee korte hoofdstukken wordt duidelijk gemaakt, waarom het toch interessant is om over zo'n gewone soort een monografie te schrijven, gevolgd door een overzichtstabel van de kenmerken van deze soort. In het volgende hoofdstuk worden de gewone kenmerken als gewicht en lichaamsmaten nader gepresenteerd, maar ook het opmerkelijke gegeven, dat er bij dit dier verschillende chromosoomaantallen gevonden worden in verschillende gebieden. Hoofdstuk 4 geeft een beeld van het gigantische verspreidingsgebied, terwijl in hoofdstuk 5 de enorme variatie in biotoopkeuze beschreven wordt. In hoofdstuk 6 wordt deze beschrijving gevolgd door een behandeling van de fysiologische capaciteiten van dit diertje, speciaal gericht op thermoregulatie, waterbalans en tolerantie ten opzichte van bevriezing. Hoofdstuk 7 richt zich speciaal op de voedselkeuze en de energiebalans, terwijl hoofdstuk 8 een overzicht geeft van de jaar- en dagritmiek en van migraties en de daarbij gebruikte oriëntatiemechanismen. In hoofdstuk 9 wordt de voor reptielen eigenaardige manier van voortplanten uit de doeken gedaan, die bij deze soort gevonden wordt, namelijk de mogelijkheid om zich op de ene plaats als eierlevendbarende soort te gedragen en op een andere als eierleggende soort. Hoofd-
stuk 10 geeft de systematische positie van deze soort binnen het reptielenrijk aan, terwijl daar ook een overzicht gegeven wordt van wat men tot nu toe aan pogingen ondernomen heeft om ondersoorten te onderscheiden. Hierna volgt een groot hoofdstuk over de populatiebiologie van deze soort, met daarin aparte paragrafen over aantalschommelingen in het veld, over geslachtsverhoudingen, voortplantingscapaciteit, levensverwachting en de invloed van predatoren en parasieten. Hoofdstuk 12 behandelt de bedreigingen en bediscussieert diverse beschermingsmaatregelen, terwijl hoofdstuk 13 een overzicht geeft van de vang- en merkmethoden, die bij deze soort te gebruiken zijn. Dit geheel wordt dan gecompleteerd met een lijst van 268 literatuurverwijzingen en een kort register van de gebruikte wetenschappelijke termen en namen. Dit boekje presenteert een goed overzicht van de stand van zaken van onze kennis betreffende deze soort en ook van het onderzoek, dat eraan verricht is en wordt. Het is geschreven in het Duits, maar de auteur heeft wel gebruik gemaakt van publicaties in allerlei andere talen. Dus ook de belangrijke gegevens van vroegere en recente studies in Engeland en in ons land en België, alsook de belangwekkende chromosoomstudies van Franse, Spaanse en Italiaanse onderzoekers worden besproken. Het is in een stimulerende stijl geschreven, waardoor het oproept tot voortgaande studies op die punten, waar de puzzel nog niet gelegd is. Daarom is het een must voor iedereen, die zich met de studie of de bescherming van deze soort of min of meer vergelijkbare soorten bezig houdt, maar ik durf het ook aan te bevelen aan iedereen, die zich zomaar een beeld wil vormen van deze zo bijzondere 'gewone' soort. Henk Strijbosch
AMFIBIEËNGIDS VAN EUROPA, ANDREAS EN CHRISTEL NÖLLERT Negen jaar na de oorspronkelijke verschijning in het Duits, komt Tirion met een Nederlandse vertaling van deze amfibieëngids. Tot op heden was alleen de Elseviersgids van Europese amfibieën en reptielen noemenswaardig op de nederlandstalige markt. Maar die gids was al jaren niet meer te vinden in de winkel. Aan die zoektocht komt nu dus deels een einde. Deels, omdat het in deze gids alleen amfibieën betreft. Doel van de gids, aldus het voorwoord, is het geliefd maken van amfibieën bij een breder publiek. Het reikt een hand aan eenieder
die een amfibie eens op naam wil brengen. De gids is uit drie delen opgebouwd; enkele algemene hoofdstukken, de determinatiesleutels en de soortbeschrijvingen. Het eerste deel behandeld kort een breed scala aan onderwerpen waaronder, de evolutie, taxonomie, anatomie, voortbeweging, migratie, voortplanting en het voedsel van amfibieën. De determinatietabellen zijn zeer uitgebreid te noemen. Er zijn tabellen voor zowel de eilegsels, larven als de volwassen dieren. Deze zijn alle rijkelijk voorzien van duidelijke tekeningen of foto's en een zeer uitgebreide beschrijving van de uiterlijke kenmerken. Tenslotte is daar nog de beschrijving van de soorten. In dit deel van de gids wordt in meer detail ingegaan op de specifieke kenmerken van elke soort, zoals het geslachtsonderscheid, seizoensvariatie, biotoopvoorkeur, bedreigingen en natuurlijk de verspreiding in Europa. De foto's die hierbij zijn gebruikt zijn niet altijd even mooi, maar vormen wel een aanvulling op de tekeningen in de determinatietabellen. Zo wordt bijvoorbeeld van alle watersalamanders het buikpatroon van vaak meerdere exemplaren getoond. Of ze illustreren de kleurvariatie die mogelijk is binnen een soort. Er kan niet anders geconcludeerd worden dan dat deze gids aan de top staat van de 'momenteel in het Nederlands verkrijgbare amfibieëngidsen van Europa' . De gids is verkrijgbaar of te bestellen bij elke goede boekenwinkel. Frank Spikmans
RAVON 12
58
4(3) 2001
PROGRAMMA'RAVON HEMELVAARlWEEKEND 8-12 MEI 2002 ZEELAND: REPTIELEN, AMFIBIEËN EN VISSEN TUSSEN ZOUT EN ZOET
's avonds:
De werkgroep Poldervissen heeft als hoofddoelstelling het bevorderen van een 'natuurlijke' visstand in poldergebieden. Een polder wordt daarbij gedefinieerd als een door dijken omgeven gebied waarin de waterstand kunstmatig wordt geregeld.
's avonds:
Dit is nodig omdat: - De visstand in polders achteruit gaat;
Vrijdag 10 mei 9.00-10.00 uur:
- De visstand in een polder makkelijk beïnvloed kan worden. (zowel positief als negatief);
vanaf 10.00 uur:
- Poldergebieden een potentieel geschikt vervangend biotoop vormen voor visgemeenschappen van afgesloten meanders en overstromingsvlakten die in Nederland nagenoeg verdwenen zijn;
Zaterdag 11 mei 9.00-10.00 uur:
- Polders een belangrijk onderdeel uitmaken van het gebied van Habitatrichtlijn-, Natuurbeschermingswet en Rode lijstsoorten. (Voor de Habitatrichtlijnsoorten bittervoorn, grote en kleine modderkruiper vormen polders zelfs een zeer belangrijk onderdeel van het verspreidingsgebied); - Vissen een essentieel onderdeel van de voedselketen vormen (vogels). Het nastreven van de doelstelling zal gebeuren door: - Studie naar huidige kennis poldervissen; - Monitoren / inventariseren poldervissen; - Overdragen van kennis door o.a. publicaties. Hierbij vormen de waterbeheerders de belangrijkste doelgroep; - Aandacht voor poldervissen door symposia en andere infodagen.
's avonds:
vanaf 10.00 uur: 's avonds:
Zondag 12 mei 's ochtends:
bezoek Neeltje Jans
's middags:
afscheid en vertrek naar huis
RAVON 12
4(3' 2001
RAVON HEMELVAARTWEEKEND 2002 Jaarlijks organiseert het RAVON op Hemelvaart een inventarisatie-weekend. Dit jaar zal dat plaatsvinden op Schouwen- Duiveland. Het voorlopige programma vindt u bijgevoegd. Het doel van dit weekend is tweeledig: 1) het inventariseren van, herpetologisch gezien, onbekende gebieden en 2) scholing van vrijwilligers door het uitwisselen van ervaringen m.b.t. inventarisatie-technieken voor reptielen, amfibieën en vissen en door aspirant-onderzoekers kennis te laten maken met het onderzoek naar reptielen, amfibieën en vissen in onze provincie. Aan deze doelstellingen zal getracht worden te voldoen door het in kleine groepen (3-4 personen), waaronder in ieder geval een ervaren herpetoloog en kenner van het betreffende gebied, inventariseren van een aantal gebieden. De nadruk ligt op het onderzoek naar reptielen en amfibieën op Schouwen- Duiveland en, in mindere mate, op Noord-Beveland, Walcheren en Goeree-Overflakkee. Duinen, dijken, herstelde en nieuw gegraven drinkputten, inlagen en polderwateren zullen worden bezocht. De aandacht zal vooral uitgaan naar de Zandhagedis, Levendbarende hagedis, Boomkikker, Heikikker en Rugstreeppad. De kosten voor het hele weekend bedragen € 75,- pp. Voor dit bedrag verblijft u volpension vier dagen op de Jeugdherberg 'De Stoofpolder' te Bruinisse. U kunt dit bedrag overmaken op giro 5167681 t.n.v. Stichting RAVON, Nijmegen, onder vermelding van 'RAVON-weekend 2002'. Maar ook mensen die niet alle dagen kunnen, die niet willen blijven slapen of die zelf voor hun eten willen zorgen worden uitgenodigd mee te doen. Uiteraard zullen die niet het hele bedrag hoeven te betalen. Per geval zal bekeken worden welk bedrag verschuldigd is. Mensen die noch willen mee-eten, noch willen blijven slapen kunnen gratis meedoen. We willen iedereen vragen die mee wil doen - ook diegenen die niet het hele weekend kunnen, niet willen blijven slapen of niet mee willen eten - zich schriftelijk of per e-mail op te geven bij: Kees Musters Kromme Weele 7, 4331 PA Middelburg 0118-633898,
[email protected] Vermeld uw naam, adres, telefoonnummer, e-mail, de dagen dat u komt, of u blijft slapen, of u blijft eten, of u bijzondere eisen aan uw eten stelt (bijv. vegetarisch) en of u per auto komt. U ontvangt daarna een bevestigingsbrief met alle verdere informatie. Doe mee! Dit is een unieke kans om samen met een aantal zeer ervaren herpetologen meer te leren over de Zeeuwse amfibieën, reptielen en vissen. Met vriendelijke groeten, Kees Musters
59
60
RAVON 12
4(3) 2001
schrift hoger dan de totale contributie opbrengsten. Als gevolg hiervan zijn gelden uit de verkoop van verspreidingsgegevens aangewend voor het tijdschrift, waardoor het aan het atlasproject te besteden bedrag is verlaagd. Gezien de hoge eigen bijdrage van RAVON die noodzakelijk is om het atlasproject tot een goed einde te brengen, is dit een ongewenste situatie.
CONTRIBUTIE 2002 De jaarlijkse contributie van RAVON, die reeds geruime tijd 25 gulden bedraagt, wordt normaal gesproken aangewend ter dekking van de kosten van het tijdschrift RAVON, de afdelingen en het algemeen- en dagelijks bestuur. Met name als gevolg van de gestegen kosten van het tijdschrift is over de laatste jaren echter sprake geweest van een aanzienlijke onderdekking. Voor de drie nummers per jaar zijn de kosten van het tijd-
JAARVERSLAG 2000 Als secretaris van RAVON blik ik terug op 2000, inmiddels ruim een jaar geleden. Namens het Dagelijks Bestuur van RAVON zal ik de belangrijkste activiteiten die in het jaar 2000 plaatsvonden proberen te beschrijven. Duidelijk is dat 2000 een veelbewogen jaar was. Het jaar 2000 was het jaar waarin de aandacht voor bescherming van zeldzame diersoorten hoogtij vierde. Nadat in 1999 door Das en Boom aandacht werd gevraagd voor beschermde diersoorten, o.a. over de aanleg van industrieterreinen bij Roermond en Heerlen, kwamen in 2000 de herpetofauna en RAVON veelvuldig in het nieuws. Zelfs op televisie werd er aandacht besteed aan Kamsalamanders in Vught en Boomkikkers in Neede. In 2000 moest nog hard gestreden worden voor de Boomkikker. Natuurbeschermingsvereniging 't Duumpje zamelde 4-
a
a
I
c
~ "5
t: ö
Ö u..
geld in om een stuk grond aan te kunnen kopen in de strijd tegen de rondweg door het Boomkikker-gebied in Sluis-Aardenburg. Hieraan hebben zowel de RAVON werkgroep monitoring als het landelijk bestuur van RAVON en RAVON Zeeland hun steentje bijgedragen. Allemaal acties voor beschermde soorten. Maar RAVON heeft vooral ook gewerkt aan de toekomst, het behouden, versterken en uitbreiden van de populaties van ernstig bedreigde amfibieën via het opstellen van de soortbeschermingsplannen. Het soortbeschermingsplan Geelbuikvuurpad/Vroedmeesterpad verscheen dan toch eindelijk in het voorjaar van 2000, nadat meer dan 10 jaar daarvoor door Ton Lenders er de aanzet toe was gegeven. Het soortbeschermingsplan Boomkikker was het volgende actiepunt. Hierover is lange tijd discussie geweest. Een afvaardiging van het RAVON bestuur en de voorzitter van de Werkgroep Boomkikker zijn naar Den Haag geweest om met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) hierin. voortgang te krijgen. Na een prettig gesprek bleken er toch weer obstakels te worden opgeworpen. Het vertrouwen in de samenwerking met LNV bereikte hierdoor een dieptepunt. Een van de belangrijkste wensen van RAVON was een centrale coördinator die informatie tussen provincies kan uitwisselen. Inmiddels is deze wens wel gehonoreerd en is een coördinator aangesteld. Het jaar 2000 was ook het startsein voor een ander landelijk soortbeschermingsplan, namelijk dat voor de Knoflookpad. Er werd een grootschalige inventarisatie uitgevoerd naar Knoflookpadden langs de Overijsselse Vecht en RAVON en Natuurbalans kregen van LNV goedkeuring tot het opstar-
Het bestuur van RAVON ziet zich daarom genoodzaakt om de contributie over 2002 te verhogen tot 16 euro (35,26 gulden). KNNV leden behouden hun korting, die met ingang van 2002 2,25 euro bedraagt. Donateurs met een lidmaatschap van meerdere provincies ontvangen evenals in 2001 een korting van 50% op het lidmaatschap van elke extra provincie. Het lidmaatschap voor een extra provincie komt daarmee dus op 8 euro per extra provincie. De acceptgiro's voor incasso van de contributie 2002 zullen naar verwachting in mei worden verstuurd. Guus Delger, penningmeester
ten van een landelijk Beschermingsplan. De Hemelvaart- en vissenweekenden zijn landelijke weekenden die elk jaar traditiegetrouw een grote schare aan belangstellenden trekken. Het Hemelvaartweekend 2000 was georganiseerd door de Vlaamse leden van LIKONA in het Belgische Limburg. Het was een geslaagd weekend, waarin naast uitstekend eten en veel libellen, ook redelijk wat amfibieën en reptielen zijn gezien. Er werd gekeken op de mooiste plekjes in Vlaams Limburg. Ook was er veel aandacht van pers en zelfs regionale TV Er was in 2000 ook een vissenweekend, ditmaal in Groningen (georganiseerd door Leon Luijten). Het was qua soorten niet zo'n succes geworden maar wel wat betreft het aantal deelnemers aan de excursie (circa 20) en aan het symposium (circa 60). In 2000 werd een nieuwe werkgroep, de Werkgroep Adders Nederland (WAN) opgericht, door Pedro ]anssen en Ton Lenders. Een van de eerste acties is het uitvoeren van een adderbetenenquête. In 2000 verschenen een aantal leuke publicaties waar RAVON direct of indirect aan bijgedragen heeft. Zo verscheen er een themanummer van het blad De levende natuur over poelen. De directe aanleiding hiervoor was de RAvoN-dag van 1999, waarin de ervaringen van bijna 20 jaar poelen-aanleg werden gepresenteerd. Er verschenen een folder over Zandhagedissen in Utrecht en de Rode Lijst Poster kwam uit. Ook verscheen de Vissenatlas Limburg; een uitgave van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg in samenwerking met RAVON. Deze atlas werd meteen een standaardwerk voor iedereen die zich met vissen bezighoudt.
RAVON 12
61
4(3) 2001
Terugkijkend op 2000 denk ik dat we als RAVON de 21e eeuw goed zijn begonnen en wil ik, als secretaris van RAVON, iedereen danken voor zijn of haar inzet, want tenslotte kunnen al onze activiteiten niet uitgevoerd worden zonder een grote solide basis van vrijwilligers! Sergé Bogaerts
WAARNEMINGS OVERZICHTEN Voor u ligt het jaarverslag over 2000. Er is weer een grote hoeveelheid verspreidingskaartjes opgenomen van de door RAVONners en anderen verzamelde gegevens van amfibieën, reptielen en vissen. Ook de visgegevens uit de Limburgse visatlas zijn opgenomen. In 2000 zijn circa 16000 gegevens ingeleverd, het gaat daarbij zowel om gegevens uit 2000 als gegevens uit voorgaande jaren. Dit is ongeveer het aantal dat ook in voorgaande jaren werd verzameld. In onderstaand overzicht worden per diergroep de meest opvallende zaken aangestipt. Het thema van de RAvoN-dag in 2000 was 'inventariseren'. Het atlasproject en de daarvoor hard benodigde data stonden centraal. Waar zitten de witte gebieden, welke methoden gebruiken we om meer te weten te komen over de verspreiding van soorten en hoeveel gegevens zijn er nu beschikbaar voor de atlas? Vragen die allemaal beantwoord werden. Vooral de lezing van Annemarie van Diepenbeek (de auteur van de Diersporengids van de KNNV) is me bijgebleven. We letten soms zo weinig op andere zaken dan het dier zelf als we buiten inventariseren. Er was ook weer een redelijk groot aantal belangstellenden (>120). Het jaar 2000 was een jaar met moeilijkheden rond het penningmeesterschap en dientengevolge met financiële perikelen. Nadat Luc Hoogenstein en Frank Mertens, elk om hun eigen redenen, te kennen hadden gegeven niet meer met het penningmeesterschap van RAVON door te kunnen gaan, heeft Jeroen van Delft gepoogd de werkzaamheden zo goed mogelijk op te vangen. Guus Delger werd de nieuwe penningmeester. Guus is werkzaam bij PCM uitgevers, o.a. als financieel controller. Hij kon meteen beginnen met lastige zaken als de aanslagen van de belastingdienst te gaan afwerken. In 2000 werden twee bestuursleden door ziekte geveld. Tim van den Broek moest het wat rustiger aan gaan doen en de voorzitter, Rob Lenders, kreeg te maken met de 'herpetologen-ziekte', Lyme, die voor de tweede keer bij hem had toegeslagen. Daardoor moest hij het, voor het eerst sinds zijn voorzitterschap, laten afweten op een algemene bestuursvergadering. In 2000 is het algemeen bestuur weer vier maal bijeengekomen.. Daarbij waren van de provinciale
werkgroepen vooral de provincies NoordBrabant, Zeeland, Limburg, Noord-Holland, Zuid-Holland en Gelderland bijna altij? wel met een vertegenwoordiging aanwezig.
Op het kantoor gebeurde ook van alles in 2000. Het atlasproject was natuurlijk de hoofdtaak. En op 11 april 2000 was de eerste bijeenkomst van de begeleidingscommissie. Er zaten toen naar schatting zo'n 175-200.000 gegevens in het bestand. In 2000 kwamen ook de eerste stagiaires (Carrie van Amstel & Roxanne van der Beek) van het Van Hall Instituut een onderzoek doen naar de paddenoverzetwerkgroepen in Nederland. Eric Mekenkamp besloot in 2000 op te houden met de ledenadministratie. Deze is vervolgens ondergebracht bij het kantoor. Wij bedanken hierbij nogmaals Eric voor de jarenlange inzet. Eind 2000 kwam ook het NCN (Nederlands Centrum voor Natuuronderzoek) in het nieuws. Er is een convenantopgesteld tussen de VOFF, SOVON, de Universiteit van Nijmegen, de stichting Bargerveen en RAVON. Dit convenant richt zich op samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek van de natuur. De partijen gaan samenwerken op projectbasis aan onderzoeksprojecten. Door de KUN wordt voor de partners kantoorruimte (en laboratoria) ter beschikking gesteld. Op 9 februari j.l. is door RAVON het convenant voor het NCN getekend en kort daarna verhuisde het RAvON-kantoor dus naar de KU Nijmegen. Eind 2000 vond ook een evaluatiegesprek plaats tussen Natuurbalans/Limes Divergens en RAVON. Beide partijen waren positief over de samenwerking en willen deze ook in de toekomst voortzetten.
Amfibieën Bij de alpenwatersalamander vallen met name de uitgezette populaties in het Gooi en op de Veluwe op. Binnen het natuurlijke areaal zijn er met name nieuwe stippen zichtbaar in Noordoost-Brabant in de omgeving van Cuijk. Kamsalamanders werden in 2000 nauwelijks uit de Achterhoek gemeld, terwijl dit een van de bolwerken van deze Rode Lijstsoort is. Wie gaat daar weer eens zoeken? Aan de randen van de Veluwe en in centraal en Noord-Overijssel zijn er weer wat stippen bijgekomen. In dit jaarverslag is ook voor het eerst een verspreidingskaart opgenomen van de italiaanse kamsalamander. De aanwezigheid van deze soort is pas kort geleden opgemerkt. In het zuid-Nederlandse verspreidingsgebied van de vinpootsalamander verandert maar weinig. Enkele waarnemingen in Drenthe zullen betrekking hebben op uitgezette exemplaren De vroedmeesterpad is in 2000 ook uit
RAVON 12
62
Noord-Holland en Utrecht gemeld. Het gaat hier duidelijk om uitzettingen en de stippen zijn dan ook niet in de kaarten opgenomen. In stedelijk gebied blijkt deze soort zich soms meerdere jaren te kunnen handhaven. Hoewel er bij de geelbuikvuurpad op populatieniveau successen worden geboekt, is de soort nog niet bezig met het koloniseren van nieuwe uurhokken. We hopen over enkele jaren dat wel te kunnen melden. Knoflookpadden zijn met name uit Overijssel gemeld, waar in het bijzonder het Vechtdal onder de loep werd genomen. De herontdekking van een omvangrijke populatie in Zwolle was ronduit spectaculair. De laatste waarneming van die lokatie was meer dan 40 jaar oud. Het Vechtdal is met het IJsseldal het laatste gebied waar nog echt sprake is van een grotere metapopulatie van deze bijzondere soort. Bij de gewone pad zijn geen grote oppervlakten met 'nieuwe' uurhokken te melden. Opvallender zijn een aantal grotere witte gebieden, waarvan Noordwest-Brabant het grootste witte gebied van heel midden- en Zuid- Nederland vormt. Verderop zien we een zelfde beeld bij de bruine kikker. De rugstreeppad is in 2000 relatief veel gemeld uit Overijssel, een provincie waar de soort bijzonder schaars lijkt. Van de gehele noordoostelijke Veluwe is de soort niet gemeld. Zwaartepunt van deze soort blijft West- en MiddenNederland. Ten opzichte van de voorgaande jaren is er van de boomkikker maar één nieuw uurhok gemeld en wel in de Achterhoek. Is er vanuit Overijssel niet meer te melden? Wie gaat de grijze uurhokken op de kaart bezoeken? De heikikker is in 2000 niet gemeld van Texel. De meeste nieuwe uurhokken komen uit Overijssel. Dit is een provincie waar deze soort waarschijnlijk nog in heel wat uurhokken te ontdekken valt. Bij de groene kikkers zien we nog steeds dat er slechts in enkele regio's dieren tot op soort worden gedetermineerd. 'Nieuwe' lokaties met poelkikkers worden vooral gemeld uit Overijssel, Drenthe en Utrecht. Komen er werkelijk zo weinig poelkikkers op de Veluwe voor? Bij de middelste groene kikker springt direct het onderzoek in Noord-Holland in het oog. De Veluwe is bijzonder slecht op de aanwezigheid van deze soort onderzocht. De kennis over de verspreiding van de meerkikker is sterk aangescherpt in Noord-Holland en Friesland Reptielen Bij de hazelworm zijn weinig verrassingen te melden. Kerngebieden blijven de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en Zuid-Limburg. Uit de Achterhoek zijn, in tegenstelling tot voorgaande jaren, weer heel wat hazelwormen waargenomen. Overijssel en NoordBrabant blijven opvallend arm aan hazelwormvondsten. Van de zandhagedis zijn uit
de Achterhoek nieuwe vondsten gedaan en enkele oudere waarnemingen ingestuurd. Ten opzichte van het vorige waarnemingenoverzicht bezet de soort er nu twee keer zoveel uurhokken. Vermeldenswaardig wat betreft de levendbarende hagedis is een 'nieuw' uurhok in Zeeland, een van de provincies waar dit reptiel het sterkst versnipperd voorkomt. Bij de muurhagedis is weinig verrassends te melden. Sinds lange tijd is de uitgezette populatie in de Botanische tuin in Utrecht weer eens gemeld. De gladde slang is weer eens van de meer centrale en noordelijke delen van de Veluwe gemeld. Ook de waarneming uit Montferland is bijzonder. Uit deze regio zijn in totaal slechts een handvol waarnemingen bekend. Het zwerfkarakter van de ringslang komt uit de verspreidingskaart weer duidelijk naar voren. Zo zijn er weer enkele waarnemingen in Overijssel en de Achterhoek en werd de soort ook weer op 'nieuwe' plaatsen op de centrale Veluwe gevonden. De adder lijkt de minst verrassende soort te zijn. Alle waarnemingen in 2000 komen uit uurhokken waar de voorafgaande vijf jaar ook al waarnemingen zijn verricht. Als we het jaaroverzicht van 1999 (RAVON 9) er naast leggen zien we echter met name in Drenthe, Friesland en Overijssel enkele uurhokken waar nu al weer vijf jaar geen waarnemingen zijn verricht. Wie gaat deze hokken weer eens bezoeken? Vissen Op de kaart met daarop alle viswaarnemingen vallen met name de inventarisaties in Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland op. Doordat de gegevens van het Limburgse visatlasproject zijn opgeno'men, is nu een veel beter beeld beschikbaar dan vorig jaar. Door een foutje in de programmatuur bleek het helaas niet mogelijk om ook nog de gegevens van het Groningse visweekend te verwerken, maar deze worden wel in het volgende jaarverslag meegenomen.
4(3) 2001
Van de beekprik zijn in 2000 geen waarnemingen doorgegeven. De enige recente waarnemingen komen uit Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Komt de soort echt in geen enkele Overijsselse of Achterhoekse beek (meer) voor? De roofblei blijkt een typische riviersoort. Het is een visetende karperachtige. Het Groningse visweekend leverde drie nieuwe vindplaatsen van de kroeskarper op. Let bij deze soort ook op de opvallende verspreiding in Limburg en vergelijk dit met de kleine modderkruiper. De riviergrondel is met name uit Gelderland en Utrecht gemeld. De blauwband blijft een zuidoostelijke 'specialiteit' waarvan het de vraag is of deze soort zich zal gaan uitbreiden zoals een aantal andere exoten in ons land. De serpeling is een leuke soort van beken en rivieren waarvan we helaas nog maar weinig gegevens in het archief hebben. Daarentegen is onze kennis van de verspreiding van de elrits zeer compleet. Dit is dan ook een typische 'schepnetsoort' die enkel in beken wordt aangetroffen. De vissenwerkgroep van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg en de Veluwse visclub 'de Prik' verdienen wat deze soort betreft een pluim. Voor de nieuwe RAVON werkgroep 'Poldervissen' is er onder andere wat betreft de bittervoorn nog heel wat werk te verzetten. Op de RAvoN-kaartjes lijkt het, ondanks de nodige 'nieuwe' uurhokken, nog altijd een zeer zeldzame soort terwijl er in West-Nederland nog heel wat vindplaatsen te ontdekken zijn. Dat geldt wellicht ook voor de grote modderkruiper. Is de soort nog aanwezig in Noord-Holland? Wordt de soort nooit aangetroffen bij de vele amfibieëninventarisaties in de Achterhoek? De blankvoorn is wellicht een van de meest geschikte vissoorten om een indruk te geven van de wat beter op vissen onderzochte gebieden. De soort komt in de meeste uurhokken voor en je moet nog enige moeite doen om ze te vangen, in tegenstelling tot de beide stekelbaarzen. Bij de beide stekelbaarzen vallen met name de vele waarnemingen in Gelderland op. Let bij deze twee soorten op het verschil in verspreiding in Zuid-Limburg. Heuvellandbeken blijken zeer geschikt voor de driedoorn, voor de tiendoorn gaat het er daar wat te ruig aan toe. In 1999 waren er nog 6 nieuwe hokken met rivierdonderpadden te melden nu nog maar één. De zonnebaars is een agressieve vissoort die we in de gaten moeten houden. Hij wordt nog steeds verkocht als vijvervis en belandt op die manier waarschijnlijk her en der in de natuur. In 2000 is de soort voor het eerst uit het westen van Brabant gemeld. Deze snelle jager blijkt zich prima in niet te zure vennen te kunnen voortplanten en in Brabant zijn al vennen bevolkt waar onder andere kamsalamander en knoflookpad van bekend zijn! Het zwaartepunt van de kopvoorn lijkt volledig in Limburg te liggen. In werkelijkheid komt de soort in veel meer provincies voor.
Kleine watersalamander
Kamsalamander
Triturus vulgaris
Triturus cristatus
Geelbuikvuurpad Bombina variegata
Boomkikker
Heikikker
Hyla arborea
Rana arva lis
Bruine kikker
Poe/kikker
Rana temporaria
Rana lessonae
Vissen
Beekprik Lampetra planeri
Alver
Kroeskarper
Alburnus alburnus
Carassius carassius
Barbeel Barbus barbus
Driedoornige stekelbaars
Tiendoornige stekelbaars
Gasterosteus aculeatus
Pungitius pungitius
Pos Gymnocephalus cernuus
Serpeling Leuciscus leuciscus
Snoek
Karper
Esox lucius
Cyprinus carpio
Vege
Zeelt
Leucaspius delineatus
Tinca tinca
Zonnebaars Lepamis gibbosus
NATUUR /5 OORLOG En, bent u ook zo overrompeld door het Nat ionaal Natuuroffensief? Ik had het klaroengescha l dat de aanva l van het immense natu urleger inluidde nog maar nauw elUks tot mUdoor laten dringen, of ik lag al tegen de vlakte, neergemept door een stuk nieuw e natuur. Maar niet heus. We zUn tege nwoord ig nogal oorlogszuchtig: er is een 'wa r aga inst terrorism' in volle gang, er is een offensief tege n de kleine Glminaliteit en we doen weer volop met de Am erikanen mee met de 'w ar on d rugs' lik moe t bU die bol letjesslikkers overigens altUd denke n aan eierleggende schildpadden, maar die laten hun bo lletjes op het strand achter, terwUI onze slikkers ze van het trop ische strand mee naar huis nemen). Ook de MKZ crisis noemen we een oorlog, met de veenouderf als letterlijk slachtveid . Vorig jaar werd, paginagroot, in een landelUk dagblad het zoveelste 'offensief op een maatschappelijk probleem aangeko ndigd. We moesten samen al het zwerfafval te IUf. Want hoewel de meest me nsen hun afval gewoon in de vu ilnisbak gooien, neemt he laas niet iedereen het zo nauw Mini ster Pronk dreigde bikkelhard toe te slaan : invoering van statiegeld op kleine dra nkflesjes. Dat zag het bed rUfsleven helemaal niet zitten. Alsof we niet al genoeg echte oorlogen heb ben, ma ken we een front van elk maatschap pelU k prob leem dat w e hebben. Wat het offensief tegen zwe rfafval moet inhouden? "Dat beg int met betere en gerichtere voo rlichting te geven, door diverse stim uleringsprogramma's te starten, meer speciaal daarvoor ontworpen bakken te plaatsen en door sneller te legen", aldus de generaals van het gezamenlUke bedrUfsleven. Nou zeg, dat is nog eens een offensief. je ziet de vUand al bibberend van angst met zUn lege, plakkerige en lekkende blikje in de loopgraaf staan, op zoek naar een speciaal ontworpen afvalbak. Deze 'wa r on cans: mag zo'n 10 0 miljoen gu lden kosten. Uiteraard te betalen door datze lfde bedrUfsleven Niks meer van gehoord trouwens, van die oorlog tegen het zwerven de blikje. Ook met Nationaal Natuuroffensief moet een vUand worden verslagen, en wat voor een' Niet een lullig maar irritant zwervend blikje, maar het ru imtevretende monster dat vooruitga ng heet. En als voor een overwinning op de blikjes 10 0 miljoen no dig zUn, dan kost een beetje Nationaal Natuuroffensief zeker enkele miUarden . Maar aan oorlogen wordt niet alleen veel geld uitgegeven, er wordt oo k heel veel geld aan verd iend. Ik ga dus gewoon mee op oorlogspad. Niet lalleen) vanwege dat geld verdienen hoor Natuur is teg enw oordig oorlog I En wU houden van natuur. Ik ga er zon dermeer van uit dat alle lezers van dit blad als grote liefh ebbers van koudbloed igheid ook staan te popelen om met mUals natu urcom mando te worden ingezet voor strijd , In de houding I Sa lueerl At your servicel Pf
RAVON