gemeente Eindhoven
Dienst Werk, Zorg en Inkomen
Raadsnummer 02.$07.00I Inboeknummer oauooaoxs Beslisdatum BaxW xo december 2002
Dossiernummer sSo.6Sx
Raadsvoorstel tot het aanpassen van de Verordening voorzieningen gehandicapten 1 Inleiding Op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid voor toekenning van voorzieningen voor gehandicapten betreffende woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Nadere gemeentelijke regelgeving met betrekking tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in een verordening vastgelegd de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven. Op basis van gemeentelijke uitvoeringservaringen is het noodzakelijk en gewenst de verordening aan te passen.
2 Probleemstelling De Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven dient naar aanleiding van ervaringen in de uitvoering van de Wvg te worden aangepast.
3 Maatschappelijke effecten en het meetpunt voor succes Met de verordening worden de rechten en plichten ten aanzien van Wvg voorzieningen op basis van de huidige wet- en regelgeving vastgelegd.
3a Milieutoets Niet van toepassing.
4 Wijze van aanpak I oplossingsrichting De wijzigingen in de verordening komen achtereenvolgens aan de orde. Algemeen: in de vorige verordening waren de bedragen zowel in euro’s als guldens weergeven. De bedragen in guldens zijn verwijderd.
Artikelsgewijze wijzigingen: Artikel 1.2, lid 2 is onder b toegevoegd: b. Met uitzondering van hetgeen in het eerste lid, onder dis gesteld, kan bij bepaalde voorzieningen een medischeindicatie achterwege bljiven. Nadere bepalingen hieromtrent worden vastgelegdin het Verstrekkingenboek.
Raadsuummer 02.$07.00I
De huidige procedure is dat nieuwe clienten altijd medisch geTndiceerd worden (een medisch onderzoek door een arts van het Regionaal indicatieorgaan). Het tot nu toe gevoerde beleid, altijd medisch laten indiceren bij nieuwe aanvragen, heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld voor aanvragen van geringe kosten (zoals kleine woonvoorzieningen) toch eerst een medisch onderzoek gedaan moet worden. Het medisch onderzoek is soms duurder dan de aangevraagde voorziening zelf. Op basis van de door de client verstrekte gegevens is bij de unit Wvg vaak al duidelijk of de client voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een voorziening. Door in bepaalde situaties de medische indicatie achterwege te laten kan de doorlooptijd verkort worden en de kosten enigszins gedrukt. In het Verstrekkingenboek worden nadere bepalingen opgenomen omtrent de situaties waarin wel of geen medische indicatie via het Regionaal Indicatieorgaan aangevraagd worden.
Artikel 3.2, onder lid 3. Voorde bij artikel 3. 1, onder b, sub 2, 3 en 4 en onder c, sub 1 t/m 5 genoemde voor-
zieningen geldt in uitzondering op het gesteldein het vorig lid onder b, dat zij ookin aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeldin artikel 3. 7, onder a verstrekt kunnen worden.
wordt vervangen door: Voor de bij artikel 3. 1, onder b, sub 3 en 4 en onder c, sub 2 t/m 5 genoemde voorzienin-
gen geldt,in uitzondering op het gesteldein het vorig lid onder b, dat zij ookin aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoe(din artikel 3. 1, onder a verstrekt kunnen worden.
Toelichting: artikel 3.1, onder b, sub 2 en onder c, sub 1 zijn eruit gehaald. In dit artikel wordt aangegeven dat diverse vervoersvoorzieningen, waaronder de al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen en een aanpassing van een eigen auto, in aanvulling kunnen worden verstrekt op het gebruik van het collectief vervoerssysteem. Een al of niet gesloten buitenwagen, en gebruik eigen auto zijn echter zelf-
standige vervoersmiddelen en geen aanvulling op het collectief vervoer. Artikel 3.2, onder lid 6. ln afwijking van artikel 3.2, het eerste en tweede lid kan een persoon ouder dan 80jaar in aanmerking worden gebracht voor vervoersvoorzieningen bedoeldin artikel 3. 7, onder a enin artikel 3. 7, onder c, sub 3 en sub 4, zonder dat deze medisch geindiceerd is, zoals bedoeld in artikel 7.2, het eerste lid, onder a: wordt vervangen door: In afwijking van artikel 3.2, het eerste lid kan een persoon van 75jaar en ouder in aanmerking worden gebracht voor vervoersvergoedingen bedoeld in artikel 3. 1, onder a zonder dat deze medisch geindiceerdis, zoals bedoe/din artikel 1.2, het eerste lid, onder d.
Toelichting: abusievelijk is bij de aanpassing van de verordening in 2001 met betrekking tot de invoering van het collectief vervoer meegenomen dat voor het gebruik van een
Raadsnummer 02.307.00I
taxi of eigen auto of vervoer voor derden, en voor het gebruik van een rolstoeltaxi geen medische indicatie noodzakelijk was. Bij vaststelling van het beleid met betrekking tot het collectief vervoer is echter bepaald dat iedere gehandicapte voor het vervoer gebruik moet maken van het collectief vervoer, tenzij er medische redenen zijn waardoor men niet kan deelnemen. Om die reden moet voor het gebruik van een taxi of eigen auto of vervoer voor derden, en voor het gebruik van een rolstoeltaxi wel een medische indicatiestelling plaatsvinden. Dit wordt hierbij gecorrigeerd;
in oktober 2001 heeft het college besloten de indicatiestelling over te hevelen naar het Regionaal lndicatieorgaan. Tevens is toen besloten de leeftijdsgrens voor een medische indicatiestelling te verlagen van 80 naar 75 jaar. Bij personen van 75 jaar en ouder is het uitgangspunt dat ten gevolge van ouderdomsverschijnselen men beperkingen heeft bij het gebruik van het collectief vervoer. Bij een aanvraag van personen van 75 jaar en ouder is het daarom niet nodig medisch indiceren. Wel vindt er een inkomenstoets plaats. Artikel 3.2a, onder lid 2.
In afwijking van het eerste lid kan een echtpaar, waarvan beide echtgenoten gehandicaptzijn en geindiceerd voor een vervoersvoorziening .... wordt vervangen door: In afwijking van het eerste lid kan een echtpaar, waarvan beide echtgenoten zijn geindiceerd voor een vervoersvoorziening .... Toelichting: gehandicapt zijn is hier geschrapt. Aangezien er ook echtparen zijn, waarvan een persoon gehandicapt is, en de andere persoon op basis van leeftijd (75 jaar en ouder) geindiceerd is voor een vervoersvoorziening, is gehandicapt eruit gehaald. Zodoende is het artikel ook in deze situatie van toepassing. Artikel 3.4.
Hieraan is lid 3 toegevoegd. 3. Het gebruik van de vervoersvoorziening als bedoeld onder artikel 3. 1, onder a, wordt beperktindien de gehandicapte de beschikking heeft over een verplaatsingsmiddel als bedoeldin artikel 3. 1, onder b, sub 3. Toelichting:
gehandicapten kunnen meerdere vervoervoorzieningen toegewezen krijgen. Zo is het mogelijk om zowel gebruik te maken van een scootermobiel als het collectief vervoer. Bij de invoering van het collectief vervoer is bepaald dat diegene die van een scootermobiel gebruik maken, een beperkter aantal strippen voor het collectief vervoer toegewezen krijgen. Het Verstrekkingenboek is hier toentertijd op aangepast, de verordening echter niet. Met de toevoeging van lid 3 in artikel 3.4 wordt hier alsnog in de verordening aan voldaan.
Raadsnummer 02.$07.00I
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening voorzieningen gehandicapten: op basis van de hiervoor beschreven wijzigingen in de verordening is de tekst op blz. 9, 18, 20 en 21 in de artikelsgewijze toelichting aangepast.
5 Financiele gevolgen en risico’ s Door in bepaalde situaties, nog nader vast te leggen in het Verstrekkingenboek, de medische indicatie achterwege te laten, worden de kosten voor medische indicering via het Regionaal Indicatieorgaan lager.
Sa Bestuurlijke kaders Wet voorzieningen gehandicapten en Samen Stad.
6 Overige gevolgen van de aanpak Niet van toepassing.
7 Resultaten van overleg I inspraak Het betreft hoofdzakelijk technische aanpassingen. De belangenorganisaties Platform Gehandicaptenbeleid Eindhoven en de Federatie Overleg van Ouderenorganisaties worden hierover geTnformeerd.
8 Communicatie De nieuwe verordening zal op gebruikelijke wijze worden verspreid.
9 Ter inzage gelegde stukken Geen.
10 Referendabiliteit Het voorstel is niet referendabel in het kader van de Tijdelijke Referendumwet.
Een ontwerpraadsbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
R. Welschen, burgemeester.
C. Tetteroo, secretaris.
Raadsuummer 02.$07.00I
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 december 2002; gelet op artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten,5tb. 1993, nr. 545 en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, Stb. 1993, nr. 610; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verordening te regelen; besluit:
de huidige Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven 2001 te wijzigen en een nieuwe verordening vast te stellen: Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven 2003,
Afdeling I Algemeen. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
Artikel 1.1. Begripsbepalingen. In deze verordening wordt verstaan onder: a. gehandicapte: gehandicapte als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder a van de wet; b. voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;
c. inkomen: 1. het bruto-inkomen van de gehandicapte, indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 4 t/m 7 van de Wet voorzieningen gehandicapten;
2. het gezamenlijk bruto-inkomen van ouders of pleegouders van de gehandicapte, indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 4 t/m met 7 van de Wet voorzieningen gehandicapten; 3. het gezamenlijk bruto-inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot, indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 4 t/m van de Wet voorzieningen gehandicapten; verminderd met de over het bruto-inkomen
verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies; d. norminkomen: het norminkomen als bedoeld in artikel 1 van de Regeling inzake financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wet voorzieningen gehandicapten, zoals die Regeling luidt op de datum waarop de aanvraag om een voorziening is ingediend; e. draagkracht: de draagkracht als bedoeld in artikel 3 en 4 van de Regeling inzake financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wet voorzieningen gehandicapten, zoals die Regeling luidt op de datum waarop de aanvraag om een voorziening is
ingediend; f. vreemdeling: degene die de Nederlandse nationaliteit niet bezit;
r>
Raadsnummer 02.$07.00I
zelfstandige woonruimte: l. een zelfstandige woning; 2. een woonwagen met vaste standplaats; 3. een woonschip met ligplaats; of 4. een verblijf op een binnenschip; woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst; standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten; woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen; ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;
hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven; m. gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken; woningaanpassing: het wegnemen of beperken van ergonomische belemmeringen door middel van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte met uitzondering van een garage en met inbegrip van: 1. een eigen toegangspad; of 2. een toegangsdeur tot de garage voorzover deze noodzakelijk als berging dienst doet, alsmede door middel van het oprichten van aanbouwen of bijbouwen met dat doel en waarvan de kosten een bedrag van 645.37S,02 niet te boven gaat; o. ergonomische beperking: een belemmering die aantoonbaar in de weg staat aan het normale gebruik van de woonruimte of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen, welke belemmering rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de belanghebbende; p. wet: Wet voorzieningen gehandicapten; q. forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;
gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de
inkomensgrens; s.
eigen bijdrage: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura betaald moet
Raadsnummer 02.$07.00I
worden en op welk bedrag de bepalingen van toepassing zijn van de Regeling inzake financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wet voorzieningen gehandicapten, zoals die Regeling luidt op de datum waarop de aanvraag om een voorziening is ingediend; t. voorziening in natura: een voorziening die in eigendom of in bruikleen wordt verstrekt; u. normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding; w. AWBZ-instelling: een instelling erkend krachtens artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 1990, nr. 176);
x. zelfstandige woning: een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Met "eigen toegang" wordt bedoeld, dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen e.d. te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. y. verstrekkingenboek: het verstrekkingenboek, bedoeld in artikel 1.3, tweede lid.
Artikel 7.2. Beperkingen. 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover; a. deze in overwegende mate op het individu is gericht; b. deze langdurig noodzakelijk is om diens ergonomische belemmeringen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen; c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt; d. deze medisch ge/ndiceerd is. 2. a. Met uitzondering van hetgeen in het eerste lid onder a is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1, onder a. b. Met uitzondering van hetgeen in het eerste lid onder d is gesteld, kan bij bepaalde voorzieningen een medische indicatie achterwege blijven. Nadere bepalingen hieromtrent worden vastgelegd in het verstrekkingenboek. 3. Geen voorziening wordt toegekend:
a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk ls;
b. voorzover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak op voorzieningen bestaat.
Artikel 1.3. Nadere regels. 1. Burgemeester en wethouders geven nadere regels met betrekking tot de gevallen waarin een voorziening wordt verstrekt, de vorm van de voorziening, de voorwaarden waaronder de voorziening wordt verstrekt, de hoogte van de financiele tegemoetkoming en de eventuele eigen bijdrage.
Raadsnummer 02.$07.00I
2. De in het eerste lid bedoelde nadere regels worden bekendgemaakt in het "Besluit financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten" en in een "Verstrekkingenboek".
Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen. Paragraaf 1. Algemene omschrijving.
Artikel 2.1. Type woonvoorzieningen. De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit: 1. een financiele tegemoetkoming in de kosten van: a. verhuizing en inrichting;
b. woningaanpassing; c. woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard; d. onderhoud, keuring en reparatie; e. tijdelijke huisvesting;
f. huurderving; 2. een in bruikleen of, indien de verstrekte woonvoorziening niet voor hergebruik geschikt wordt geacht, een in eigendom te verstrekken woonvoorziening in natura van niet-bouwkundige of woontechnische aard.
Artikel2.2. Uitbetaling financiele tegemoetkoming. 1. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, onder 1, sub b, d en f wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte. 2. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, onder 1, sub a, c en e wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.
3. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, onder 1, sub b, indien de getroffen voorzieningen toereikend zijn verzekerd.
Artike/2.3. LVoon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt.
Een voorziening wordt slechts verstrekt ten behoeve van zelfstandige woonruimten. Onder zelfstandige woonruimte wordt echter niet verstaan: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, AWBZ-instellingen, vakantiewoningen, tweede woningen en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
Raadsnummer 02.$07.00I
Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening.
Artikel 2.4. Het primaat van verhuizing. 1. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1 aanhef en onder 1, sub a genoemd in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren. 2. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1 aanhef en onder 1, sub b en c genoemd in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.
Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking van woonvoorzieningen.
Artikel 2.5. Aard van de materialen. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming ten behoeve van een woningaanpassing voorzover de ondervonden ergonomische belemmeringen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.
Artikel 2.5a. Kosten in verband met woningsanering ten gevolge van allergie. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van personen die lijden aan een allergie ten hoogste eenmaal een financiele tegemoetkoming verlenen in de kosten van aanschaf en/of vervanging van artikelen die genoemd zijn in het verstrekkingenboek. 2. Geen tegemoetkoming wordt verleend in de vervanging van een artikel dat ouder is dan zeven jaar.
Artikel 2.6. Hoofdverblijf. 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiele tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van een woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. 3. De voorziening wordt aangevraagd in de gemeente waar de aan te passen woning staat.
4. De financiele tegemoetkoming bedoeld in het tweede lid wordt verleend onder de voorwaarde, dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. 5. De financiele tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte.
Raadsnummer 02.$07.00I
6. Onder het in het vijfde lid genoemde bezoekbaar maken van een woning wordt verstaan, dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en het toilet kan bereiken.
Artikel 2.7. Aanvang werkzaamheden eninzichtin de woning. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming indien: a. niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiele tegemoetkoming betrekking heeft is gemaakt zonder hun toestemming; b. de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht; c. aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing; d. de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.
Artike/2.8. Gereedmelding. 1. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiele tegemoetkoming, verklaart diegene aan wie de financiele tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiele tegemoetkoming.
3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiele tegemoetkoming is verleend. 4. Degene aan wie de financiele tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaren alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden tot controle beschikbaar te houden.
Artike/2.9. Vaststellen van de financiele tegemoetkoming. 1. Vervalt.
2. Burgemeester en wethouders doen degene aan wie de financiele tegemoetkoming wordt uitbetaald hiervan mededeling onder vermelding van de wijze van uitbetaling van de financiele tegemoetkoming.
Artike/2.70. Frequentie van woningaanpassingen, verhuizing eninrichting. 1. Burgemeester en wethouders verlenen een financiele tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub a en 1, sub b maximaal eenmaal in de zeven jaren, indien de noodzaak tot het treffen van deze voorzieningen het gevolg van een verhuizing is waar op grond van ergonomische belemmeringen geen aanleiding toe bestond.
Raadsnummer 02.$07.00I
2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in Eindhoven door de gehandicapte.
Artikel 2.11. Duidelijkheid over financiering van niet-gesubsidieerde deel van de kosten. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub b, indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.
Paragraaf 4. Beperking in de verlening van voorzieningen. Artikel2.12. Het verwerven van grond. Voorzover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met een bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het verstrekkingenboek.
Artikel 2.13. Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten. Burgemeester en wethouders kunnen een financiele tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft:
a. het verbreden van toegangsdeuren; b. het aanbrengen van elektrische deuropeners; c. de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel); d. het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders; e. het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning; f. een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.
Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen. Artikel 2.14.
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien: a. de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaren is; b. de standplaats niet binnen vijf jaren voor opheffing in aanmerking komt;
ufo
Raadsnummer 02.$07.00I
c. de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en d. de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewonersvergunning als bedoeld in de Woningwet. Artikel 2.15.
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien: a. de technische levensduur van het schip nog minimaal vijf jaren is; b. het woonschip nog minimaal vijf jaren op de ligplaats mag blijven liggen.
Artikel2.16. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2.14 en 2.15 kunnen burgemeester en wethouders een financiele tegemoetkoming verlenen in de aanpassingskosten indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaren is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaren voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet tenminste nog vijf jaren op de ligplaats mag liggen, doch overigens wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.14, voorzover van toepassing, waarbij de aanpassingskosten worden geacht niet hoger te zijn dan 6 1.000,ÃćâĆňâĂİ. Artikel 2. 17.
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip, indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, nr. 466), van een binnenschip, dat:
a. in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde
schepen 1992;en b. bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.
Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten. Artikel2. 18.
1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiele tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub a verstrekken aan: a. de gehandicapte; b. een persoon die op verzoek van de gemeente ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte heeft ontruimd.
rp
Raadsnummer 02.$07.00I
2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid onder a, indien: a. de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend; b. de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen; c. de gehandicapte verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden; d. de gehandicapte niet verhuist naar een AWBZ-instelling e. in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen worden ondervonden.
Paragraaf 7. Financiele tegemoetkoming onderhoud, keuring en reparatie, tijdelijke huisvesting en huurderving. Artikel2.19. Kostenin verband met onderhoud, keuring en reparatie. 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub d indien:
a. de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend; b. de woonvoorziening voorkomt op de in het verstrekkingenboek opgenomen lijst;
c. de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont; d. de reparatie niet het gevolg is van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid.
Artike/2.20. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiele tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van: a. zijn huidige woonruimte; b. de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte; c. de financiele tegemoetkoming als bedoeld onder a en b wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.
2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiele tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.
Raadsnummer 02.307.00I
3. De maximale termijn waarvoor burgemeester en wethouders een financiele tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verlenen, bedraagt zes maanden. 4. Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend een financiele tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid, indien deze kosten gemaakt worden in verband met het: a. tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte; b. tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte; c. langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.
Artikel 2.21. Huurderving. 1. In geval van huurbeeindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan 6 6.805,ÃćâĆňâĂİ is aangepast, dan wel is opgenomen in het registratiesysteem van aange-
paste woningen, kunnen burgemeester en wethouders een financiele tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiele tegemoetkoming in aanmerking komt.
Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen. Artikel 3.1. Algemene omschrijving. De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:
a. een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer; b. een in bruikleen te verstrekken voorziening in natura in de vorm van: 1. een al dan niet aangepaste bruikleenauto; 2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen; 3. een open elektrische buitenwagen, waaronder begrepen een scootermobiel, voorzover deze voorziening tevens wordt verstrekt voor buitengebruik; 4. een ander verplaatsingsmiddel; c. een tegemoetkoming in de kosten van: l. een aanpassing van een eigen auto; 2. gebruik van een bruikleenauto; 3. gebruik van een taxi of eigen auto of vervoer door derden; 4. gebruik van een rolstoeltaxi; 5. aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel; 6. begeleidingskosten openbaar vervoer; d. een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie.
Raadsnummer 02.$07.00I
Artikel 3.2. Het recht op een vervoersvoorziening. 1. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1, onder a vermeld in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek: a. het gebruik van openbaar vervoer; of b. het bereiken van openbaar vervoer onmogelijk maken. 2. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder b en c vermeld in aanmerking worden gebracht, wanneer: a. aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken; dan wel b. een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is. 3. Voor de bij artikel 3.1, onder b, sub 3 en 4 en onder c, sub 2 t/m 5 genoemde voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorig lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a verstrekt kunnen worden.
4. Bij het vaststellen van de hoogte van de vervoersvergoeding, als bedoeld in artikel 3.1, onder c sub 2, 3 en 4 kan rekening gehouden worden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1, onder a in die vervoersbehoefte kan voorzien. 5. Voorzover de behoeften van de echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend. 6. In afwijking van artikel 3.2, het eerste lid kan een persoon van 75 jaar en ouder in aanmerking worden gebracht voor vervoersvergoedingen bedoeld in artikel 3.1, onder a zonder dat deze medisch geindiceerd is, zoals bedoeld in artikel 1.2, het eerste lid, onder d,
Artikel 3.2a. lnkomensgrens vervoerskostenvergoedingen en bruikleenauto. 1. Indien het inkomen, zoals bedoeld onder artikel 1.1,onder c hoger is dan anderhalf maal het norminkomen, wordt geen financiele tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van verplaatsingsmiddelen als bedoeld in artikel 3.1, onder a en artikel 3.1, onder c, sub 2 t/m 6, dan wel een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 1 verstrekt. 2. In afwijking van het eerste lid kan een echtpaar, waarvan beide echtgenoten zijn ge>ndiceerd voor een vervoersvoorziening een financiele tegemoetkoming krijgen in de kosten van het gebruik van verpiaatsingsmiddelen als bedoeld in artikel 3.1, onder a en artikel 3.1, onder c, sub 2 t/m 6, indien het inkomen maximaal 1,6 maal het norminkomen bedraagt. 3. De in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt, uitgezonderd de vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder a, ten hoogste de helft van het gemaximeerde bedrag voor een persoon. 4. In afwijking van het eerste lid kan een gehandicapte die geindiceerd is voor een rolstoeltaxi en geen gebruik kan maken van het vervoer als bedoeld in artikel 3.1,
Raadsnummer 02.$07.00I
onder a, een financiele tegemoetkoming krijgen, indien het inkomen maximaal 1,6 maalhet norminkomen bedraagt. 5. De in het vierde lid bedoelde tegemoetkoming bestaat uit het verschil tussen de gemaximeerde vergoeding voor taxikosten en rolstoeltaxikosten. Artikel 3.3. Overgangsregeling per datum van inwerkingtreding van de verordening voor degenen die al een vervoersvoorziening hadden. Vervalt met ingang van 1 januari 1996.
Artikel 3.4. Samenloop van vervoersvoorzieningen. 1. De hoogte van de vervoerskostenvergoeding als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 3 en 4 wordt verminderd als de gehandicapte de beschikking heeft over en gebruik kan maken van een verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 2 en 3, of een ander gemotoriseerd verplaatsingsmiddel. 2. Het percentage van de vermindering bedraagt 25%o. 3. Het gebruik van de vervoersvoorziening als bedoeld onder artikel 3.1, onder a, wordt beperkt indien de gehandicapte de beschikking heeft over een verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 3.
Hoofdstuk 4. Rolstoelen. Artikel 4.1. Algemene omschrij ving. De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
a. een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan; b. een sportrolstoel; c. een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie.
Artikel 4.2. Het recht op een rolstoel. 1. Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking worden gebracht voor een sportrolstoel indien hij zonder eigen sportrolstoel niet in staat is tot de betreffende sportbeoefening.
3. De gehandicapte heeft bij de eerste aanvraag de betreffende sport een half jaar feitelijk beoefend als gehandicapte met gebruik van een gehuurde of geleende sportrolstoel.
ufo
Raadsnummer 02.$07.00I
Artikel 4.3. Bruikleen of eigendom. 1. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt.
2 In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking voor sportrolstoelen plaats in de vorm van een gemaximeerde vergoeding waarmee voor een periode van drie jaren een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.
Hoofdstuk 5. Eigen bijdragen, financiele tegemoetkomingen en forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoedingen. Vervallen.
Afdeling II. Procedures. Hoofdstuk 6. Het verkrijgen van een voorziening.
Artikel 6.1. Aanvraagprocedure. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.
Artikel 6.2. Eisen ten aanzien van de adviseur. De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden: 1. medische kennis op het niveau van een arts; 2. sociale kennis; 3. ergonomische kennis; 4. technische kennis.
Artikel 6.3. Gronden voor weigering. Burgemeester en wethouders zullen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren: a. voorzover de aanvraag een financiele tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt; b. Indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;
c. indien de aanvrager niet voldoet aan de ingevolge artikel 7.1 gestelde voorwaarden en verplichtingen.
Artikel 6.4. Bijzondere bepalingen. 1. Indien een financiele tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft. 2. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften
Raadsnummer 02.$07.00I
w)++ waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.
Hoofdstuk 7. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders. Artikel 7.1. Inlichtingen, onderzoek, advies. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voorzover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend: a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen; b. op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.
2. Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen adviseur om advies indien: a. het handelt om een aanvraag die een gehandicapte betreft die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend in het kader van deze regeling en de aanvraag een complex karakter heeft; b. op basis van een deskundige intake overwogen wordt op medische gronden geen voorziening te verstrekken; c. burgemeester en wethouders dat overigens gewenst vinden. 3. Bij een volgende aanvraag voor een voorziening hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid aan te geven, dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht. 4. Een gehandicapte is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviseur die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Artikel 7.2. Wijzigingen in de situatie. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening in bruikleen is verstrekt, of aan wie een financiele tegemoetkoming is verleend, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorzie ning.
Artikel 7.3. Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening; b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
ufo
Raadsnummer 02.$07.00Z
c. de vastgestelde eigen bijdrage niet is betaald; of d. de aanvrager blijkt recht te hebben op vergoedingen of verstrekkingen van derden. 2. Vervallen. 3. Een besluit tot verlening van een voorziening, welke bestaat uit het verlenen van een financiele tegemoetkoming, kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.
Artikel 7.4. Terugvordering. 1. In geval een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiele tegemoetkoming worden teruggevorderd. 2. Vervallen.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen. Artikel 8.1. Afwijkingen van bepalingenlhardheidsclausule. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 8.2. Beslissing burgemeester en wethoudersin gevallen waarin de verordening niet voorziet. In gevallen, de uitvoering van deze verordeningen betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.
Artikel 8.3. Indexering, Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Artike/8.4. Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening. Het door de gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geevalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast. Burgemeester en wethouders zenden hiertoe binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad en vervolgens eenmaal per twee jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Artikel 8.5. Citeerartikel; inwerkingtreding. 1. Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven 2003". 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking.
Raadsnummer 02.$07.OOI
3. Met ingang van de in het tweede lid bedoelde dag vervalt de Verordening Voorzieningen Gehandicapten gemeente Eindhoven 2001.
Raadsnummer 02.$07.OOI
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven 2003.
Afdeling I. Algemeen. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
Artikel 1.1. Begripsbepalingen. In dit artikel wordt een aantal algemene begrippen verklaard.
a. Gehandicapte. In de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) wordt in artikel 1, lid 1, onder a een gehandicapte als volgt gedefinieerd: "een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen". Artikel 2, lid 2 van de Wvg bepaalt, dat artikel 2, lid 1, waarin de zorgplicht van de gemeente is vastgelegd, niet van toepassing is op gehandicapten die verblijven in een instelling die ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
is erkend. Lid 3 van dit artikel geeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid echter de bevoegdheid om, in overeenstemming met de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, met betrekking tot het tweede lid afwijkende regels te stellen. Hieraan is uitvoering gegeven in de Regeling sociaalvervoer AWBZ-instellingen, die met ingang van 1 januari 1996 de Regeling afbakening Wvg/AWBZ vervangt. Artikel 1, lid 1 van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan gehandicapten die verblijven in een ingevolge artikel 8 van de AWBZ erkende instellingen voor zwakzinnigen, psychiatrische ziekenhuizen of psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen, verpleeginrichtingen, instellingen voor blinden en slechtzienden, instellingen voor doven en slechthorenden, gezinsvervangende tehuizen en regionale instellingen voor beschermd wonen.
De Toelichting op de Regeling vermeldt dat het gaat om vervoersvoorzieningen voor gehandicapten met een zelfstandige vervoersbehoefte en verduidelijkt de afbakening met de AWBZ voor wat betreft de vergoeding van de verschillende vervoerssoorten. In de toelichting bij artikel 3.2 van deze verordening wordt hier nader op ingegaan. Artikel 1, lid 2 van de Regeling bepaalt dat het gemeentebestuur zorgdraagt voor de verlening van rolstoelen aan gehandicapten die verblijven in ingevolge artikel 8 van de AWBZ erkende gezinsvervangende tehuizen en regionale instellingen voor beschermd wonen.
b. Voorziening. Onder b wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de wet vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De wet geeft
Raadsnummer 02.$07.00I
zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening (" elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die gehandicapten in het normale gebruik van hun woning ondervinden. Tot de woonvoorziening wordt ook een uitraaskamer gerekend, waaronder verstaan wordt een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen) en van het begrip vervoersvoorziening ("een voorziening die is gericht op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het vervoer buitenshuis ondervindt"). Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de wet, noch in deze verordening. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel, zoals omschreven in de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ: een verrijdbare stoel voor individueel gebruik, bedoeld om op een andere wijze dan lopend zich te verplaatsen dan wel verplaatst te worden met een snelheid en bereik als lopend gebruikelijk is. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verstrekken voorzieningen. Een scootermobiel valt in het kader van de verordening mede onder het begrip "vervoersvoorzieningen", indien geschikt voor buitengebruik. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.
c. Inkomen. Bij het begrip inkomen is aangesloten bij de formulering in het ontwerp-Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Stcrt. 1993, nr. 174).
De Regeling inzake financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg, zoals gewijzigd bij besluit van 19 januari 1996, Stcrt. 1996, nr. 18, bepaalt in artikel 2 dat bij de vast-
stelling van het inkomen in ieder geval buiten beschouwing worden gelaten de inkomsten bedoeld in artikel 43, tweede lid van nieuwe Algemene bijstandswet. Het betreft onder meer de kinderbijslag, huursubsidie, vergoedingen voor verwervingskosten, inkomsten van kinderen en rente uit bescheiden vermogen. Onder inkomen wordt in gevolge artikel 1.1, onder c verder verstaan het inkomen van de gehandicapte, dan wel het gezamenlijke inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenote. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en hoogte van de financiele tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat het om een gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van ouders of pleegouders, tenzij betrokkene gehuwd is. Een persoon jonger dan 18 jaar die gehuwd is, is immers voor de wet meerderjarig en in dat geval zal dus niet meer het inkomen van ouders of pleegouders bij de aanvraag moeten worden betrokken, maar dient het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot in beeld te worden gebracht.
ufo
Raadsnummer 02.$07.00I
Indien het inkomen van de pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden (aldus artikel 5, lid 2 van de Wvg). Is er sprake van een samenlevingsvorm die in gevolge artikel 1, lid 2 t/m 4 van de Wvg wordt beschouwd als "de gehandicapte en zijn echtgenoot" dan kan het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiele tegemoetkomingen worden betrokken. Heeft de gehandicapte geen "echtgenoot" in de zin van artikel 1, lid 2 t/m 4 van de Wvg en is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiele tegemoetkomingen. Tenslotte is onder dit artikel aangegeven dat in alle gevallen de verschuldigde belasting (loonbelasting voor werknemers en inkomstenbelasting voor niet-loontrekkenden), sociale verzekeringspremies (zoals premies AOW, AWW, AAW, WAO, ZFW) en de pensioenpremies in mindering van het bruto-inkomen dienen te worden gebracht alvorens van inkomen in de zin van artikel 1.1, onder c van deze verordening kan worden gesproken. Het inkomen dat bij de verlening van voorzieningen kan worden betrokken is in het kader van deze verordening dus gedefinieerd als een netto-inkomen, voorzover dit natuurlijk een eenduidig begrip is. Zo worden bijvoorbeeld de te betalen hypotheekrente en andere fiscale aftrekposten niet betrokken bij het hier gehanteerde begrip netto-inkomen. Een uitzondering vormen de te betalen alimentatie en onderhoudsbijdragen. Deze lasten worden door de rechter opgelegd, waardoor de gehandicapte geen zeggenschap meer heeft over dit deel van het inkomen. Het niet aftrekken van deze lasten zou betekenen dat de berekende draagkracht van de gehandicapte hoger is dan de draagkracht waarover de gehandicapte invloed kan uitoefenen.
d. Norminkomen. Voor de bepaling van het recht op een tegemoetkoming in de kosten van vervoer is de
verhouding tussen het inkomen van de gehandicapte en het norminkomen van belang. Daarnaast speelt het norminkomen een rol bij de bepaling van de draagkracht. Als norminkomen wordt gehanteerd het sociaal minimum dat de betrokkene ingevolge de Algemene bijstandswet ontvangt of zou ontvangen als hij op een uitkering aangewezen zou zijn. Dit begrip is nader gedefinieerd in de eerdergenoemde Regeling inzake financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg. In artikel 1.1, onder d is aangegeven dat het begrip norminkomen in de verordening dezelfde betekenis heeft. Bij de berekening van het norminkomen wordt uitgegaan van de bijstandsnorm inclusief maximale toeslag. In concreto betekent dit voor echtparen 1009o, voor eenoudergezinnen 9094 en voor alleenstaanden 7096 van het geldende netto minimumloon. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet op 1 januari 1996 zou een groot verschil ontstaan tussen de oude norm en de nieuwe norm voor gehandicapten van 18, 19 en 20 jaar; de nieuwe bijstandsnorm voor deze categorie is afgeleid van de kinderbijslagnormen en bedraagt ongeveer 6136,13 per maand. Conform het advies
Raadsnummer 02.307.00I
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt ook voor gehandicapten in de leeftijdsgroep 18 t/m 20 jaar het norminkomen gelijk gesteld aan 70&b van het netto minimumloon. Overigens is niet onbelangrijk dat het norminkomen, dat naar een jaarinkomen wordt berekend, mag worden verhoogd met de in een kalenderjaar verschuldigde premie van een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende ziekenkostenverzekering minus het nominale deel van de ziekenfondsverzekering. Met name gehandicapten worden nogaleens met hoge premies geconfronteerd.
e. Draagkracht. Teneinde te kunnen vaststellen of, en zo ja in welke mate, de gehandicapte een deel van de kosten van de voorziening voor zijn rekening kan nemen dient zijn draagkracht te worden bepaald. Dit geschiedt volgens de volgende rekensom: ruimte in het inkomen = het netto-inkomen (zie hiervoor onder c) minus het norminkomen. Nu mag maar een deel van deze ruimte in het inkomen worden aangesproken. In artikel 3 van de Regeling financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg, zoals gewijzigd bij besluit van 19 januari 1996 (Stcrt. 1996, nr. 18), is bepaald: bij een netto inkomen tot en met anderhalf maal het norminkomen is de draagkracht per jaar ten hoogste < 45,38;
voorzover het netto inkomen meer bedraagt dan anderhalf maal het norminkomen mag ten hoogste een kwart van de draagkracht, die de gemeente maximaal hanteert in het kader van de bijzondere bijstand, worden aangesproken binnen de Wvg; met betrekking tot rolstoelen wordt geen draagkracht in aanmerking genomen. Artikel 4 van de Regeling bepaalt dat op de draagkracht in mindering worden gebracht: a. eigen betalingen die zijn verricht in het kader van verstrekkingen op grond van de AWBZ, dan wel op grond van een subsidieregeling krachtens artikel 39, derde lid, onder h van de Wet Financiering Volksverzekeringen (WFV); Het gaat hierbij onder meer om die aanpassingen die eerst in de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (woningaanpassingen boven 6 20.420,11 waren opgenomen en om AWBZ-verstrekkingen. Laatstgenoemde verstrekkingen betreffen niet alleen de voorzieningen die eerst in de AAW waren opgenomen (dieetpreparaten, hulpmiddelen en ADL-hulp), maar ook een voorziening als bij-
voorbeeld gezinszorg; b. overige kosten voortvloeiend uit de handicap, voorzover deze niet uit hoofde van andere regelingen kunnen worden. De regeling gaat zelfs zover dat eigen betalingen ingevolge de AWBZ en WFV er toe kunnen leiden dat een eerder betaalde financiele bijdrage in het kader van de Wvg dient te worden geretourneerd als de cumulatie van deze betalingen de draagkracht te boven gaat.
vp
Raadsnummer 02.$07.00Z
f. Vreemdeling. Onder f wordt bepaald dat iedereen die de Nederlandse nationaliteit niet bezit als vreemdeling wordt beschouwd. Dit in aansluiting op artikel 4 van de wet die bepaalt dat een vreemdeling voor de in artikel 2 bedoelde voorzieningen slechts in aanmerking kan komen indien hij op grond van de artikel 8 van de Vreemdelingenwet gerechtigd is in Nederland te verblijven. De wet geeft aan welke groepen hieronder vallen. Een uitzondering dient hier gemaakt te worden voor de groep Molukkers die, zonder dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, wel als zodanig behandeld wordt. g, h, i, j en k Zelfstandige woonruimte, woonwagen, standplaats, woonschip en ligplaats.
In artikel 1.1 onder g is een limitatieve opsomming gegeven van de ruimtelijke mogelijkheden die als hoofdverblijf (zie onder I) kunnen dienen voor de gehandicapte en derhalve voor aanpassing in aanmerking komen. Woonwagen, standplaats, woonschip en ligplaats zijn onder h, i, j en k nader gedefinieerd met het oog op eventuele aanpassingen aan woonwagens en woonschepen. Van belang is dat er een standplaats of een door de gemeente aangewezen ligplaats aanwezig is.
I. Hoofdverblijf. Een financiele tegemoetkoming in verband met een aanpassing van de woonruimte is alleen mogelijk als de gehandicapte daar zijn hoofdverblijf heeft. Met het oog op deze bepaling (zie artikel 2.6) is hier het begrip hoofdverblijf gedefinieerd. Aanpassingen aan bijvoorbeeld tweede woningen en vakantiehuisjes zijn hierdoor uitgesloten. De toevoeging "en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven", biedt de gehandicapte de mogelijkheid aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is. Dit is met name van toepassing bij een verhuizing, waarbij de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de gehandicapte die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens worden aangevraagd bij de te verlaten gemeente. Op grond van artikel 75 van de Wet GBA kan de gemeente instellingen aanwijzen waar
personen verblijf plegen te houden. Het hoofd van een aangewezen instelling moet op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen mededelen welke personen naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden tenminste tweederde van de tijd in de instelling zullen overnachten. Op het moment dat de mededeling door de instelling wordt gedaan, worden deze personen in het GBA ingeschreven op het adres van de instelling. Indien een instelling niet aangewezen is, is de gemeente afhankelijk van het moment dat de instel-
4’p
Raadsnummer 02.$07.00I
ling of de gehandicapte aangifte zal doen van wijziging van het woonadres van de persoon. Op basis van artikel 67, derde lid van de Wet GBA, is de minister van Binnenlandse Zaken
bevoegd categorieen van instellingen, dan wel instellingen afzonderlijk aan te wijzen, waarvoor geldt dat degene die in een dergelijke instelling zijn woonadres heeft een briefadres kan kiezen. Ook het gemeentebestuur heeft deze bevoegdheid ten aanzien van nader omschreven instellingen op basis van artikel 67, vierde lid van de Wet GBA. Het gaat om instellingen waarvan het adres een dermate gevoelig gegeven is dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene onevenredig zou kunnen worden geschaad door opneming van dat adres in de basisadministratie. Indien een persoon die in een aangewezen instelling woont aangifte doet van een briefadres, zal in de basisadministratie dat briefadres worden opgenomen, in plaats van het woonadres. Bij een aanvraag op grond van deze verordening door een gehandicapte, waarvan het briefadres is opgenomen in de basisadministratie, wordt bij het behandelen van de aanvraag de vaste woon- en verblijfplaats van de gehandicapte als uitgangspunt genomen in plaats van het briefadres.
m. Gemeenschappelijke ruimte. Het begrip gemeenschappelijke ruimte is onder m omschreven en beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen, zoals een gang, een portaal etc.
n. en o. Woningaanpassing en ergonomische belemmeringen. In het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de wet maakt tussen enerzijds woningaanpassingen (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woonvoorzieningen van niet-bouw- of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen). De eerste categorie betreft de voorzieningen die onder het VROM-regime werden verstrekt (Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten I Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten) en betreffen het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische belemmeringen. De tweede categorie betreft de woonvoorzieningen die voorheen onder de AAW werden verstrekt en waar het criterium "ergonomisch" niet altijd een rol speelt (woningsanering in verband met CARA bijvoorbeeld). Het begrip ergonomische belemmeringen is echter breder toepasbaar als alleen bij woonvoorzieningen, het heeft betrekking op belemmeringen die aantoonbaar in de weg staan bij het normale gebruik van de woonruimte of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen. p. Wet. Overal waar in deze verordening over wet gesproken wordt, zo bepaalt artikel 1.1, onder p, wordt de Wet voorzieningen gehandicapten bedoeld.
vp
Raadsnummer 02.$07.00I
q. en r. Forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen. Een forfaitaire of een gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding is dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijke kosten wordt verstrekt, terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een "bedrag ineens" en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een clientgebonden budget waarbij de client volledige bestedingsvrijheid heeft. Zo werd op grond van de AAW de autokostenvergoeding door het GAK verstrekt als een gemaximeerde vergoeding (op declaratiebasis), terwijl het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) dezelfde vergoeding verstrekte als een forfaitair bedrag (volledige bestedingsvrijheid). In beide gevallen gold echter dat, indien de gehandicapte meer kosten maakte dan maximaal (of forfaitair) konden worden vergoed, deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. In die zin is een forfaitair bedrag vergelijkbaar met een gemaximeerde vergoeding.
Een financiele tegemoetkoming onderscheidt zich van deze vergoedingen, omdat daaronder wordt verstaan een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd. Voor de Wvg is het onderscheid tussen enerzijds financiele tegemoetkomingen en anderzijds gemaximeerde/forfaitaire vergoedingen van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de "Regeling inzake financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen" stelt aan eigen betalingen. Eventuele meerkosten behoeven dus ook niet bij de draagkrachtvaststelling in het kader van de Wvg te worden betrokken.
x. Zelfstandige woning. Aan een aantal woonvoorzieningen is de voorwaarde verbonden dat de woonruimte een zelfstandige woonruimte moet betreffen, die in het kader van de Wet Individuele Huursubsidie als zodanig wordt aangemerkt. Onder x is de betreffende definitie weer-
gegeven.
Artikel 1.2. Beperkingen. Artikel 1.2, lid 1 geeft beperkingen aan die betrekking hebben op de reikwijdte van de
verordening. Artikel 1.2, eerste lid, onder a: individueel gericht
Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. Hiermee worden gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bijvoorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.
Raadsnummer 02.$07.00Z
Artikel 1.2, eerste lid, onder b: langdurig noodzakelijk. Ingevolge onderdeel b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om ergonomische belemmeringen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen of te verminderen. Is er sprake van een medisch geindiceerde woningsanering in verband met CARA of een aanvraag voor rolstoeltapijt dan hoeft er in het algemeen geen sprake te zijn van een ergonomische belemmeringen. Bij CARA is in het algemeen geen sprake van ergonomische belemmeringen, maar in specifieke gevallen kan CARA wel leiden tot ergonomische belemmeringen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op aanvullend vervoer, een woningaanpassing of een rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat deze handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorg-organisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men voor een periode van drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode eenmaal met nog eens drie maanden verlengd kan worden. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur dient in zijn advies aan te geven of er sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening. Artikel 1.2, eerste lid, onder c: goedkoopst adequaat. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend.
Overigens zijn de voorzieningen in de Wvg niet nader omschreven; "omdat de gemeenten dan onvoldoende ruimte zouden hebben voor lokale afstemming en voor het dragen van financiele verantwoordelijkheid". De hiervoor aangehaalde passage uit de Memorie van Toelichting is nog als volgt ingekleurd: "De zorgplicht houdt dus in dat gemeenten toereikende hulp bieden in verband met deze beperkingen van gehandicapten, maar niet dat bij voorbaat aanspraken bestaan op bepaalde door de aanvrager gewenste voorzieningen." In de Tweede Kamer is op deze algemene formulering van de zorgplicht van de gemeenten nader ingegaan aan de hand van het begrip "adequaat" (toereikend). In de nota naar aanleiding van het eindverslag wordt ten aanzien van het begrip adequaat het volgende opgemerkt: "Naar onze mening kan een voorziening slechts dan als adequaat worden aangemerkt, indien die voorziening, dan wel de combinatie van voorzieningen, de beperkingen die de gehandicapte op een bepaald gebied onder-
Raadsnummer 02.307.00Z
vindt wegneemt, dan wel vermindert. Aldus gedefinieerd zal zich in de praktijk een breed scala van mogelijkheden voordoen die ieder voor zich of in combinatie met elkaar objectief beschouwd als adequaat aangemerkt kunnen worden". Uit deze toelichting blijkt dat gemeenten tot op zekere hoogte de vrijheid hebben om het voorzieningenpakket samen te stellen. Ook heeft een gehandicapte niet zonder meer aanspraak op de voorziening waar zijn voorkeur naar uitgaat. Hoever de beleidsvrijheid precies strekt wordt echter niet helemaal duidelijk. Begrippen als verantwoord, doeltreffend, toereikend en adequaat laten immers ruimte voor interpretatie. Ingeschat kan dan ook worden, dat de administratieve rechter met een zekere regelmaat gevraagd zal worden zich hierover uit te spreken. In beginsel dient hij zich dan te laten leiden door het door de gemeente geformuleerde beleid, onder meer vastgelegd in deze verordening, waarin is aangegeven op welke wijze binnen de budgettaire begrenzing aan beperkingen tegemoet wordt gekomen. Belangrijke elementen hierin zijn het collectief aanvullend vervoer en het primaat bij verhuizen.
Wat betreft de kwaliteit van de voorzieningen wordt uitgegaan van een verantwoord niveau. Dit niveau kan bij woonvoorzieningen omschreven worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit Welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Wat betreft de kwaliteitseisen ten aanzien van een systeem van aanvullend vervoer zal door de gemeente een afzonderlijke notitie worden vastgesteld. Wat betreft de kwaliteit van rolstoelen zullen alleen door TNO goedgekeurde rolstoelen worden verstrekt.
Artikel 1.2, eerste lid, onder d: medisch geindiceerd.
Als de voorziening niet medisch geindiceerd is, wordt de voorziening niet verstrekt. Een uitzondering op deze regel vormt het collectief vervoer voor personen ouder dan 75 jaar, en voor bepaalde voorzieningen, nader aan te geven in het verstrekkingenboek. Artikel 1.2,lid 2.
In dit lid is onder a expliciet aangegeven, dat met betrekking tot vervoersvoorzieningen afgeweken kan worden van de individuele gerichtheid van een voorziening door het verstrekken van een voorziening in de vorm van een collectief vervoerssysteem. Onder b wordt aangegeven dat voor bepaalde voorzieningen een medische indicatie achterwege kan blijven, bijvoorbeeld bij kleine woonvoorzieningen. In het verstrekkingenboek wordt nader vastgelegd voor welke voorzieningen wel, en voor welke voorzieningen geen medische indicatie noodzakelijk is. Artikel 1.2, lid 3 geeft twee situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend. Artikel 1.2, derde lid, onder a: algemeen gebruikelijk. Onder a. wordt weergegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Waar de grens
Raadsnummer 02.307.00I
tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Met "als" wordt bedoeld een niet-gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (bijvoorbeeld wat betreft inkomen, leeftijd, etc.).
Een fiets daarentegen is voor een persoon als gehandicapte wel algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland eenieder geacht kan worden te beschikken over een fiets. Om die reden komt de gehandicapte niet voor een fiets in aanmerking. Indien daarentegen de gehandicapte een speciale fiets nodig heeft, worden op grond van het feit dat een fiets algemeen gebruikelijk is de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere uitvoering. Eenzelfde redenering is te houden voor de verstrekking van een bruikleenauto. Voor eenieder boven de grens van anderhalf maal het norminkomen is een auto algemeen gebruikelijk, zodat alleen meerkosten, bijvoorbeeld kosten voor speciale aanpassingen, vergoed worden. Als er sprake is van woningsanering in verband met CARA dan kunnen voorzieningen worden toegekend die algemeen gebruikelijk zijn, maar die vanwege de urgente vervanging niet als zodanig worden aangemerkt. De goederen worden immers vervangen binnen de afschrijvingstermijn. Artikel 1.2, derde lid, onder b: aanspraken via andere regelingen. Onder b wordt aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een
andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten.
Artikel 1.3. Nadere regels. In dit artikel is bepaald dat de hoogte van de financiele tegemoetkomingen en eventuele eigen bijdragen wordt bepaald aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen "Besluit financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten". Met ingang van 1 april 1996 zijn - zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten dat ook met de modelverordening gedaan heeft - alle artikelen van de verordening waarin bedragen genoemd zijn ondergebracht in het Besluit, zodat bijstelling van bedragen in de toekomst volgens een eenvoudige procedure tot stand kunnen komen. Het artikel regelt tevens de status van het verstrekkingenboek als bijlage en daarmee integraal onderdeel van de verordening.
Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen. Paragraaf 1. Algemene omschrijving.
Artikel 2.1. Type woonvoorzieningen. In dit artikel worden allereerst twee soorten woonvoorzieningen onderscheiden, te weten: de voorzieningen in natura (1) en de financiele tegemoetkomingen (2).
wf4
Raadsnnmmer 02.$07.00I
Bij de voorzieningen in natura gaat het om roerende woonvoorzieningen als douchestoelen, toiletstoelen, douchebrancards, mobiele tilliften en dergelijke. De verstrekkingswijze (in bruikleen) en de financiele regeling van deze voorzieningen komt overeen met die van rolstoelen en vervoersvoorzieningen in natura.
Financiele tegemoetkomingen kunnen bestaan uit: a. verhuizing en inrichting. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt, zoals de aanwezigheid van een sociaal netwerk dat nodig is in verband met het overwinnen van ergonomische beperkingen die de gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van de gehandicapte aangepast moet worden. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik gemaakt wordt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Het registreren van aangepaste woningen kan hierbij een hulpmiddel zijn. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan is het wenselijk dat indien de band tussen de gehandicapte en de woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte moeten verhuizen.
Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een forfaitaire tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als burgemeester en wethouders de achterblijvende gezinsleden verzoeken om de woning vrij te maken kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Er kunnen verschillende redenen zijn om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van de eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning, bijvoorbeeld indien de woning voor een door burgemeester en wethouders bepaald bedrag in het verleden is aangepast. Een andere reden voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de verhuiskosten kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor een meer dan soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. Het instrument van een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt dus als stimulans aangewend om een woning vrij te maken en biedt dan ook geen garantie, dat de
+4+
Raadsnummer 02.$07.00I
woning ook daadwerkelijk vrij komt. Zie verder onder de toelichting bij paragraaf 3 "voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningen". Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er twee maal een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrij maakt en vervolgens aan de gehandicapte die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.
b. Woningaanpassing, Van een tegemoetkoming in de woning-aanpassingskosten wordt hier geen nadere specificatie gegeven. Het gaat hierbij om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische belemmeringen van de gehandicapte geheel of gedeeltelijk wegnemen. Hieronder volgt een overzicht van de kosten die subsidiabel kunnen zijn:
1. de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening; 2. de risicoverzekering van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw; Ad 1 en 2: indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;
3. het architectenhonorarium tot ten hoogste 109o van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de wo-
ningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen; 4. de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien noodzakelijk, tot een maximum van 2% van de aanneemsom; 5. de leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening; 6. de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting; 7. renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voorzover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen; 8. de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk, als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 2.1 2;
9. de door de burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn; 10. de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; 11. de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;
Raadsnummer 02.$07.OOI
12. de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voorzover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan 6907,56 bedragen, 10%o van die kosten met een maximum van 6340,34. Deze kos-
ten kunnen gezien worden als onderhandelingsfactor waarmee de medewerking van de verhuurder eerder verkregen kan worden.
c. Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of-woontechnische aard. Onder een woonvoorziening van niet-bouwkundige en woontechnische aard zal, voorzover het niet gaat om een in bruikleen verstrekte voorziening in natura, in de praktijk met name een financiele tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijt worden verstaan.
d. Onderhoud, keuring en reparatie. Op grond van de wet is de gemeente niet verplicht om onderhouds-, keurings- en reparatiekosten te subsidieren. Alleen het treffen van een voorziening is expliciet in de wet geregeld. Als deze kosten niet gesubsidieerd worden zal de verhuurder deze kosten
waarschijnlijk meenemen in de exploitatie van het niet door subsidie gedekte deel van de investering. Om een aantal redenen kan de gemeente er toch toe besluiten om de kosten van een aantal specifieke voorzieningen te subsidierenm omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens. Zie artikel 2.19 voor de nadere voorwaarden waaronder een financiele tegemoetkoming wordt verleend. De punten e en f hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen.
e. Tijdelijke huisvesting. In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Indien voor de tegemoetkoming in de verhuiskosten voor tijdelijke huisvesting een voorliggende voorziening bestaat wordt geen vergoeding verstrekt. in artikel 2.20 wordt nader ingegaan op voorwaarden, termijn en maximale bedragen.
f. Huurderving. Bij het verlaten van een aangepaste woning door een gehandicapte komt deze woning voor hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat deze woning niet onmiddellijk opnieuw door een gehandicapte in gebruik kan worden genomen, hetzij omdat hiervoor
Raadsnummer 02.$07.00I
(nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog enigermate aangepast dient te worden aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner. In artikel 2.21 worden de nadere voorwaarden, maximale termijn en maximale bedragen beschreven.
Artikel 2.2. Uitbetaling financiele tegemoetkomingen. In dit artikel wordt aangegeven, dat de financiele tegemoetkomingen voor woningaanpassing, voor onderhoud, keuring en reparatie en huurderving aan de eigenaar van de woonruimte wordt verstrekt.
De financiele tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting, woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard en tijdelijke huisvesting wordt aan de hoofdbewoner van de woonruimte verstrekt. In het derde lid wordt een beperking aangegeven voor een financiele tegemoetkoming voor woningaanpassing. Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep worden gedaan op deze verordening. Is de woning wel voldoende verzekerd, dan wordt slechts het afgeschreven deel van de woningaanpassing vergoed.
Artikel 2.3. IAloon-en verblij fruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt. Een financiele tegemoetkoming voor het treffen van woonvoorzieningen wordt alleen versterkt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet individuele huursubsidie (zie artikel 1.1, onder x van deze verordening) als zodanig worden aangemerkt, met uitzondering van aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze zijn apart geregeld in de verordening. De zelfstandige woonruimten die niet in aanmerking komen voor het treffen van woonvoorzieningen zijn in dit artikel limitatief opgesomd.
Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening.
Artikel 2.4. Het primaat van de verhuizing, De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal bekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden.
Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten een van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de gehandicapte om te verhuizen, een opgebouwd sociaal netwerk, de aanwezigheid van mantelzorg etc. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de con-
+4+
Raadsnummer 02.$07.00I
clusie komt dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her-)inrichtingskosten het primaat (eerste voorkeur). Het moge duidelijk zijn, dat het hanteren van een dergelijke eerste voorkeur efficienter benut kan worden als voldoende aangepaste woningen zijn opgenomen in een goed registratiesysteem en er ook een beroep kan worden gedaan op een aanzienlijke voorraad aanpasbare woningen.
Dit betekent dat de mogelijkheden het verhuizen als primaire voorziening aan te bieden zullen moeten groeien.
In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen dan wel verminderen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties, zoals slapen, persoonlijke verzorging en binnenshuis verplaatsen. Niet onder de zorgplicht van de gemeente vallen bijvoorbeeld het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte.
Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningenFout! Bladwijzer niet
gedefinieerd., Artikel 2.5. Aard van de materialen. Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de wet. Het opheffen van allergenen factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen (te denken aan asbest) valt niet onder de werking van deze verordening.
Artikel2.5a. Kosten in verband met woningsanering ten gevolge van allergie. Bij woningsanering worden in principe alleen de artikelen in de woonkamer vervangen, in uitzonderingsgevallen en bij kinderen tot en met vier jaar is het mogelijk ook de woonkamer te saneren. De financiele tegemoetkoming wordt slechts een keer per aanvrager verstrekt, omdat er van uit wordt gegaan dat als men bekend is met CARA
men bij aankopen hiermee rekening houdt. Artikelen ouder dan zeven jaar worden niet vervangen, omdat de normale afschrijvingstermijn van artikelen zeven jaar is.
Artikel 2.6. Hoofdverblijf. In lid 1 wordt bepaald, dat de zorgplicht die gemeenten met betrekking tot de verstrekking van woonvoorzieningen hebben, zich beperkt tot het hoofdverblijf van de gehandicapte. Op grond van artikel 2 van de wet zijn gemeenten niet verplicht om, als de gehandicapte zijn hoofdverblijf in een AWBZ-instelling heeft, een woonruimte bezoekbaar te maken. Deze aanpassing komt dan ten laste van de gehandicapte. In principe is een financiele tegemoetkoming voor een woningaanpassing dus alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden
Raadsnummer 02.$07.00I
getroffen. Een uitzondering kan worden gemaakt als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Deze uitzondering wordt in lid 2 beschreven. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiele tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van een woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De financiele tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woonruimte, omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige, maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken. Het derde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de gehandicapte anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft, de aanvraag zou indienen. Het vierde lid bepaalt dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft verklaart, dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft (de gemeente waar de AWBZ-instelling staat), heeft tot doel te voorkomen dat de gehandicapte in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat ervan uit, dat voor maximaal een woonruimte een financiele tegemoetkoming wordt verleend voor het bezoekbaar maken.
Artikel2.7. Aanvang werkzaamheden eninzichtin de woning. Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag hebben genomen, mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeen stemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen
immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is. Ook wordt in dit artikel geregeld dat namens het college toegang tot de aan te passen woonruimte verlangd kan worden alsmede inzage in de tekeningen, Ten behoeve van een correcte uitvoering is tot slot geregeld dat controle verlangd kan worden van de gerealiseerde woningaanpassing.
Raadsnummer 02.$07.00Z
Artikel 2.S. Gereedmelding. In dit artikel wordt geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn wordt gereedgemeld. De gereedmeiding vindt plaats door degene aan wie de financiele tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiele tegemoetkoming ontvangt niet altijd de gehandicapte is. Wanneer dat het geval is heeft de gehandicapte, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden. De gereedmelding dient binnen een bepaalde termijn na het verlenen van de financiele tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldingstermijn is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft open staan. In lid 1 is aangegeven dat uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiele tegemoetkoming de gereedmelding plaats dient te vinden.
De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is vol-
daan. Op grond van deze gegevens kan de financiele tegemoetkoming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald. De termijn bedoeld in het vierde lid is op vijf jaren gesteld. Deze termijn sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn; binnen vijfjaren is het mogelijk om subsidies, belastingen etc.terug te vorderen.
Artikel 2.9. Vaststellen van de financiele tegemoetkoming. De hoogte van de financiele tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitgevoerd. Aan de hand van de hoogte van de subsidiabele kosten wordt de hoogte van de financiele tegemoetkoming conform het gestelde in het "Besluit financiele tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten" vastgesteld.
Artike/2.70. Frequentie van woningaanpassingen, verhuizing eninrichting. De gemiddelde periode waarbinnen een huishouden in Nederland verhuist is zeven jaar. Het staat de gehandicapte vrij om vaker te verhuizen. In dat geval (verhuizing
zonder dat op grond ergonomische belemmeringen hiervoor aanleiding is) wordt op de eigen verantwoordelijkheid van de gehandicapte gewezen, Dit houdt in dat in die gevallen de gehandicapte zelf net als iedere andere burger voor deze kosten zorg draagt. Gevolg van deze redenering is dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de gehandicapte zelf gefinancierd moet worden. Als een gehandicapte vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning in Eindhoven zoekt moet de gehandicapte aantonen dat hij de laatste zeven jaar niet verhuisd is (brengplicht). Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt wanneer de verhuizing het gevolg is van het aanvaarden van een werkkring in Eindhoven.
4)+
Raadenummer 02.$07.00I
Artikel 2.11. Duidelijkheid over financiering van niet-gesubsidieerde deel van de kosten. Indien er geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen subsidie wordt verleend.
Bij gehandicapten die een huurwoning bewonen dient overeenstemming te bestaan tussen huurder en verhuurder over financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door verhuurder aan huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de gehandicapte zelf. Bij gehandicapten die een eigen woning laten aanpassen dient duidelijk te zijn dat voorzien is in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel.
Paragraaf 4. Beperking in de verlening van woonvoorzieningen. Artikel 2.12. Het verwerven van grond. Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiele tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiele tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen die grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiele tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal vierkante meters wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie verstrekkingenboek).
Artikel2.13. Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten. De subsidie voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt indien door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een financiele tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.
Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen. Artikel2.14 tim 2.17. De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die van woningen. Toch zijn er redenen om, gezien de kenmerken van deze woonruimten, nadere voorwaarden te stellen. Dit is uitgewerkt in de genoemde artikelen.
Raadsnummer 02.$07.OOI
In artikel 1.1, onder h t/m k is aangegeven dat er een standplaats dient te zijn of een door de gemeente aangewezen ligplaats. In de onderhavige bepalingen zijn nadere voorwaarden opgenomen, onder meer ten aanzien van de technische staat van de
woonwagen en het schip en ten aanzien van een eventuele toekomstige opheffing van de standplaats of de ligplaats. Indien kan worden aangenomen dat ingevolge deze omstandigheden korter dan vijf jaren gebruik gemaakt zal worden van de aanpassing, worden de aanpassingskosten geacht niet hoger te zijn dan 61.000,ÃćâĆňâĂİ. Voor dit bedrag
dient provisorisch een adequate oplossing gerealiseerd te worden.
Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten. Artikel 2. 18.
Burgemeester en wethouders kunnen een financiele tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een gehandicapte die naar een geschikte (aangepaste) woning of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woning verhuist. Burgemeester en wethouders kunnen ook aan een niet-gehandicapte persoon een financiele tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een gehandicapte. De financiele tegemoetkoming dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning. Pas nadat de gemeente positief heeft beschikt, komt een gehandicapte in aanmerking voor een financiele tegemoetkoming. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizing overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de gehandicapte reeds is verhuisd, met een claim voor ver-
huiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn, dat de gehandicapte snel moet beslissen, omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze, of andere urgente gevallen, is het verkrijgen van schriftelijke toestemming van de gemeente ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de gehandicapte voor de verhuizing schriftelijke toestemming van de gemeente te hebben verkregen. De uitbetaling aan de gehandicapte vindt pas plaats als de gehandicapte op een bewijs kan overleggen, dat hij/zij het nieuwe huurcontract heeft getekend.
Paragraaf 7. Financiele tegemoetkoming onderhoud, keuring en reparatie, tijdelijke huisvesting en huurderving. Artikel 2.19. Kostenin verband met onderhoud, keuring en reparatie. Alleen van bepaalde voorzieningen (genoemd in het verstrekkingenboek) komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiele tegemoetkoming. De maximale hoogte van deze financiele tegemoetkoming staat vermeld in het verstrekkingenboek.
Raadsmrmmer 02.$07.00I
Artikel 2.20. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten moeten worden opgebracht, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. Voorwaarde voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten voor tijdelijke huisvesting is dat geen voorliggende voorziening bestaat.
Artikel 2.21. Huurderving. Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Daarom is in de verordening de mogelijkheid opgenomen dat burgemeester en wethouders een financiele tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van een woning in verband met derving van huurkosten. Hierbij is en grens getrokken bij een investering van 66.805,ÃćâĆňâĂİ.
Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Wanneer een registratiesysteem voor aangepaste woningen operationeel is, ligt een koppeling tussen huurderving en geregistreerde woningen voor de hand. De duur van de tegemoetkoming geldt voor een periode van maximaal zes maanden.
In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het normale risico van leegstand (de eerste maand dat een woning leeg staat, mag dit als normaal beschouwd worden) voor de verhuurder. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoetkomt in de extra risico’s die een verhuurder loopt als gevolg van het feit, dat er sprake is van een
aangepaste woning.
Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen. Artikel 3.1. Algemene omschrijving Artikel 3.1 maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten: het collectief vervoerssysteem (a), de voorzieningen in natura (b) en de financiele tegemoetkomingen (c). Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschillende karakter van de vormen van voorzieningverstrekking. In deze algemene omschrijving wordt een opsomming gegeven van vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden verstrekt. Omdat het een opsomming is waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat het om de ene of de an-
dere gaat, is het ook mogelijk een combinatie van deze vervoersvoorzieningen te verstrekken. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor wat betreft de bruikleenauto, een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, en een tegemoetkoming in de kosten van een aanpassing van een eigen auto. Deze vervoersvoorziening kan niet in combinatie met het gebruik van een collectief vervoerssysteem worden verstrekt.
Raadsnummer 02og07 OOI
a. Een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer. Dit is de eerste vorm die genoemd wordt bij de algemene omschrijving van vervoersvoorzieningen, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. De voorkeur gaat er naar uit om gehandicapten gebruik te laten maken van collectief aanvullende al dan niet openbaar vervoer. Dit blijkt met name uit de formulering van artikel 3.2 alwaar op deze voorkeur nader ingegaan zal worden. Door een hoogwaardig systeem van aanvullend openbaar vervoer op te (doen) zetten kan in belangrijke mate voldaan worden aan de zorgplicht ten aanzien van het vervoer buitenshuis. Een dergelijk systeem dient wel aan een aantal voorwaarden te voldoen.
b. Vervoersvoorzieningen in natura. Onder de punten sub b van artikel 3.1 worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt. Hieronder wordt kort ingegaan op het soort vervoersvoorzieningen waarom het hier kan gaan: 1. allereerst de (aangepaste) auto voor korte en lange afstand. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een financiele tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel, zoals verderop onder tegemoetkomingen in vervoerskosten zal worden vermeld. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld, omdat het openbaar vervoer en een aanvullend systeem niet in aanmerking komen; 2. een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op korte afstand, afhankelijk van de actieradius van het verplaatsingsmiddel; 3. een open elektrische buitenwagen. Ook dit is een vervoermiddel voor de korte afstand, afhankelijk van de actieradius van het verplaatsingsmiddel, dat in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem kan worden verstrekt. Hier vallen ook de zogenaamde scootermobielen onder. Overigens gaat het dan om scootermobielen voor (binnen- en) buitengebruik. Scootermobielen voor uitsluitend binnengebruik vallen onder de categorie rolstoelen;
4. een ander verplaatsingsmiddel. Hier vallen alle andere verplaatsingsmiddelen onder welke op grond van het gemeentelijk beleid op basis van de wet in natura kunnen worden verstrekt. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan driewielfietsen en kinderduwwagens. Vervoersvoorzieningen in natura worden, evenals rolstoelen, in bruikleen verstrekt. Uitgangspunt is hierbij de verstrekking van de goedkoopst adequate voorziening. Geeft de gehandicapte de voorkeur aan een duurdere uitvoering, dan wordt hiermee zoveel
mogelijk rekening gehouden, indien de gehandicapte zelf de meerkosten betaalt. Bij bruikleenauto’s wordt altijd de goedkoopst adequate uitvoering verstrekt, omdat bij duurdere uitvoeringen de meerkosten niet beperkt blijven tot de aanschafkosten, maar
Raadsnummer 02.307.00I
jaarlijks terugkomen in de vorm van hogere verzekering en wegenbelasting. Voor de verrekening van de meerkosten bij terug name van de voorziening zij verwezen naar de toelichting bij artikel 4.
c. Financiele tegemoetkomingen in kosten van vervoer. Ook de volgende groep voorzieningen dient vervangend voor of aanvullend op het gebruik van een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van de daaruit voortvloeiende financiele tegemoetkomingen kan daarom afhankelijk gesteld worden van de mate, waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien.
Deze categorie vervoersvoorzieningen bestaat uit een financiele tegemoetkoming in de kosten van:
1. aanpassingen aan de auto. Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto;
2. gebruik van een bruikleenauto. Het betreft hier een financiele tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto; 3. gebruik van taxi of een eigen auto: voor dat deel waarin een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt kan aanvullend daarop een financiele tegemoetkoming worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of taxi; 4. gebruik van een rolstoeltaxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd; 5. een vergoeding als tegemoetkoming in de kosten van verstrekking van een ander verplaatsingsmiddel. Hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven genoemd onder b, 4; hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd, maar in de vorm van een financiele tegemoetkoming. Tevens kan het hier gaan om aanpassingen aan de diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets.
En tenslotte zouden onder de noemer gebruik van een ander verplaatsingsmiddel kosten kunnen vallen als oplaadkosten voor een elektrische buitenwagen. Deze worden echter niet vergoed, omdat de werkelijke kosten niet zijn vast te stellen. Wel vergoed worden, op declaratiebasis, de benzinekosten van een niet-elektrische gesloten buitenwagen tot een maximum, zoals gesteld in het Besluit Financiele Tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten; 6. begeleidingskosten openbaar vervoer. Het kan voorkomen dat bepaalde groepen gehandicapten, bijvoorbeeld visueel of geestelijk gehandicapten, niet in staat zijn alleen te reizen. Deze gehandicapten kunnen in bepaalde omstandigheden in aanmerking komen voor begeleidingskosten. d. Onderhoud en reparatie. De vergoeding van de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van alle in bruikleen verstrekte voorzieningen in natura is geregeld in artikel 5.2. Deze regeling is even-
Raadsnummer 02.$07.00I
eens van toepassing op de aanpassingen van eigen auto’ s, waarvoor de gemeente een financiele tegemoetkoming heeft verstrekt.
Artikel 3.2. Het recht op een vervoersvoorziening. Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1, onder a vermeld in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek: a. het gebruik van het openbaar vervoer; of b. het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Doordat de streekbus bijvoorbeeld voor iemand met een
functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo’n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de wet bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden. Hierbij kan met name gedacht worden aan een tegemoetkoming in de kosten van begeleiding. Bij personen van 75 jaar en ouder is het uitgangspunt dat men beperkingen heeft, ten gevolge van ouderdomsverschijnselen, bij het gebruik van het openbaar vervoer. Bij een aanvraag door een persoon van 75 jaar en ouder voor het collectief vervoer is der-
halve geen medische indicatie noodzakelijk. Voor de overige vervoersvoorzieningen is deze medische indicatie wel noodzakelijk. Lid 2 van artikel 3.2 geeft de voorkeur van het collectief systeem aan boven de individuele verstrekkingen, zoals opgenomen onder b en c van artikel 3.1. De twee condities
waaronder gehandicapten voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen zijn clus:
a. indien de gehandicapte door de aard van zijn handicap geen gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoerssysteem; b. indien geen collectief aanvullend systeem aanwezig is. Individuele verstrekkingen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de gehandicapte niet volledig dekt of de gehandicapte minder kilometers biedt dan hij met een financiele tegemoetkoming in (rolstoel) taxikosten of (bruikleen)autokosten kan afleggen. Lid 3 van artikel 3.2 bepaalt dus dat, ook al is er een collectief vervoersysteem aanwezig,
er in aanvulling daarop individuele vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden.
Raadsnummer 02.$07.00I
Dit geldt voor alle onder b en c genoemde voorzieningen, met uitzondering van de bruikleenauto, een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, en een tegemoetkoming in de kosten van een aanpassing van een eigen auto. Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoersvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoersysteem in die behoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van een financiele tegemoetkoming voor vervoerskosten zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoerssysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoerssystemen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin (tot het maximumbedrag, zie artikel 5.3) als in neerwaartse zin worden bijgesteld.
Voor vervoer binnen de regio gelden de gemaximeerde vergoedingen conform de normbedragen van artikel 5.3, waarbij de regio gedefinieerd is als het gebied van de gemeenten die deel uitmaken van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE). Vervoersbehoeften buiten de regio komen slechts dan voor vergoeding in aanmerking als het niet voorzien in deze behoeften zou leiden tot een sociaal isolement of dreigend sociaal isolement van de gehandicapte. Een indicatie hiervoor zou kunnen zijn het nagenoeg ontbreken van (taxi-) ritten binnen de regio. Alleen de kosten van vervoer tussen de bestemming buiten de regio en het dichtstbijzijnde NS-station kunnen - binnen redelijke grenzen - worden gedeclareerd, tenzij medisch aangetoond kan worden dat de gehandicapte niet in staat is zich per trein te verplaatsen. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de afwijkende vervoersbehoefte wordt er overigens van uitgegaan, dat het bezoek van familie of kennissen op basis van wederkerigheid plaatsvindt. Wanneer, zoals lid 5 van artikel 3.2 tenslotte bepaalt, echtgenoten beiden gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samen vallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiele tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen. Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan tweemaal een financiele tegemoetkoming worden verstrekt tot samen maximaal anderhalf maal het normbedrag. Het recht op een vervoersvoorziening van gehandicapten die verblijven in een AWBZinstelling is geregeld in Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen. De Toelichting van deze Regeling vermeldt:
"Evenals dat bij thuiswonende gehandicapten het geval is kunnen gehandicapten in AWBZ-instellingen een tegemoetkoming voor het leefvervoer (boodschappen doen,
Raadsnummer 02.$07.00Z
bezoek aan verenigingen, familie, enz.) krijgen. Bij de regeling sociaal vervoer AWBZinstellingen gaat het om vervoersvoorzieningen van gehandicapten met een zelfstandige vervoersbehoefte. Het betreft verschillende soorten vervoersvoorzieningen, met name taxikostenvergoedingen en collectief vervoer. In incidentele gevallen kunnen de vervoersvoorzieningen ook open of gesloten buitenwagens, aangepaste fietsen etc. betreffen".
De Toelichting geeft een opsomming van vervoerssoorten die vanuit de AWBZ dan wel het Besluit Ziekenvervoer Ziekenfondsverzekering vergoed worden en derhalve buiten de werkingssfeer van de Wvg blijven: 1. vervoer dat past in de behandeling/therapie; 2. vervoer naar dagbehandeling in verpleeghuizen en dagopvang in verzorgingshuizen, onder meer in het kader van substitutieprojecten; 3. vervoer voor door de instelling georganiseerde recreatieve activiteiten;
4. vervoer dat noodzakelijk is voor de opname in de instelling en bij ontslag uit de instelling;
5. vervoer vanuit de instelling naar een ziekenhuis of therapeut.
Artikel 3.2a. Inkomensgrens vervoerskostenvergoedingen en bruikleenauto. Artikel 3.2a geeft aan dat er boven de inkomensgrens van anderhalf maal het norminkomen geen vervoerskostenvergoedingen voor collectief aanvullend vervoer (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi meer worden verstrekt. Ook verstrekking van de bruikleenauto is dan niet meer mogelijk. Voor gehuwden ligt deze inkomensgrens ongeveer op het niveau van de AAW-inkomensgrens. Voor alleenstaanden en eenoudergezinnen ligt deze nieuwe inkomensgrens aanzienlijk lager. De oorzaak hiervan ligt in de bewuste keuze van de wetgever om de mate, waarin een beroep op de eigen financiele mogelijkheden van de gehandicapte kan worden gedaan, te relateren aan de leefsituatie. Echtparen waarvan beide partners gehandicapt zijn of gehandicapten die gebruik moeten maken van de rolstoeltaxi (en niet kunnen deelnemen aan het collectief vervoer) en die een inkomen hebben boven de grens van anderhalf maal norminkomen worden hierdoor echter onredelijk zwaar belast. Zij kunnen - voor wat de meerkosten betreft ÃćâĆňâĂİ in aanmerking
komen voor een vervoerskostenvergoeding tot de in het artikel 5.4, tweede lid genoemde norminkomens.
Artikel 3.3. Overgangsregeling. Dit artikel had bij de inwerkingtreding van de Wvg op 1 april 1994 betrekking op de groep gehandicapten die voor de invoering van de Wvg een AAW-vervoersvergoeding had en waarvoor een overgangsrecht geformuleerd moest worden.
Aangezien alle belanghebbenden geacht kunnen worden van dit overgangsrecht gebruik te hebben gemaakt kan dit artikel per 1 januari 1996 vervallen.
Raadsnummer 02.307.00Z
Artikel 3.4. Samenloop van vervoersvoorzieningen. Indien een gehandicapte de beschikking heeft over en gebruik kan maken van een gemotoriseerd verplaatsingsmiddel in de vorm van een scooter of een gesloten buitenwagen is het redelijk om ervan uit te gaan dat daarmee in een deel van de vervoersbehoeften binnen de regio kan worden voorzien, zodat in mindere mate een beroep gedaan hoeft te worden op aanvullend vervoer per auto of taxi. In overeenstemming met het principe van de goedkoopst adequate voorziening en in aansluiting op de uitvoeringspraktijk bij de bedrijfsverenigingen in het kader van de AAW is daarom in dit artikel geregeld, dat de gemaximeerde vervoerskostenvergoeding wordt verminderd met 259b. Omdat bij gebruikmaking van een scootermobiel reeds voor een deel in de vervoersbehoefte wordt voorzien, is het aantalstrippen voor deelname aan het collectief vervoer begrensd. In het verstrekkingenboek wordt de mate van de beperking van het aantal strippen vermeld.
Hoofdstuk 4. Rolstoelen. Artikel 4.1. Algemene omschrijving. Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een rolstoel kunnen verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. "Rolstoelen" die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen. Zoals bij de begripsomschrijvingen reeds is aangegeven valt onder het begrip rolstoel alleen een handbewogen of een elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kan ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend. Sportrolstoelen vallen mede onder de rolstoelen zoals hier bedoeld.
Artikel 4.2. Het recht op een rolstoel. In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijvingen van de gehandicapte). Voorts moet men (om medisch-ergonomische redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Tenslotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig zijn.
Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophul pen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot de betreffende sportbeoefening. Bij de eerste aanvraag voor een sportrolstoel moet de gehandicapte de betreffende sport een half jaar feitelijk beoefend hebben als gehandicapte met gebruik van een sportrolstoel. In het eerste halfjaar kan de gehandicapte een sportrolstoel lenen of
Raadsnummer 02.$07.00I
huren, waarbij hij of zij zich een oordeel kan vormen over de betreffende sport. Blijkt de gehandicapte na het eerste half jaar met de betreffende sport door te willen gaan, dan kan de gehandicapte in aanmerking komen voor de verstrekking van een sportrolstoel. Voor vervanging van sportrolstoelen geldt deze voorwaarde vanzelfsprekend niet.
Ingevolge de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen draagt de gemeente ook zorg voor de verlening van rolstoelen aan gehandicapten die verblijven in gezinsvervangende tehuizen en regionale instellingen voor beschermd wonen. Rolstoelen voor gehandicapten die verblijven in andere AWBZ-instellingen, zoals verpleeghuizen en instellingen voor verstandelijk gehandicapten worden uit het AWBZ-budget worden betaald. Deze rolstoelen zijn eigendom van de AWBZ-instelling. Bij ontslag uit de inrichting wordt de gehandicapte in de gelegenheid gesteld de rolstoel te kopen tegen aanschafprijs, verminderd met de afschrijving. Indien de gehandicapte de rolstoel na ontslag uit de inrichting thuis moet blijven gebruiken, kan de gemeente de rolstoel overnemen. Voor de verstrekking van vervoersvoorzieningen in natura, zoals scooters en driewielfietsen e.d., aan gehandicapten die verblijven in AWBZ-instellingen zij verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2 van deze verordening.
Artike/4.3. Bruikleen of eigendom. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt. Een uitzondering wordt gemaakt voor een sportrolstoel. Conform het in 1992 door het Gemeenschappelijke Medische Dienst in gang gezette beleid wordt voor een sportrolstoel een afkoopsom verstrekt. Met dit bedrag kan de gehandicapte een sportrolstoel aanschaffen waarmee drie jaar gesport moet kunnen worden.
Afdeling II. Procedures. Hoofdstuk 6. Het verkrijgen van een voorziening. De aanvraag procedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten en hoofdstuk 4, bijzondere bepalingen over besluiten.
Al hetgeen in de Awb is geregeld hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven. Voor een goed begrip zal onderstaand, waar nodig, op deze wet worden ingegaan.
Artikel 6.1. Aanvraagprocedure. In dit artikel is bepaald, dat de gehandicapte een aanvraag moet indienen op een daartoe vastgesteld formulier. Dit betekent, dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is; er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten, dat er vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. De Awb bepaalt, dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt dient te bevatten en verder onder-
Raadsnummer 02.$07.00Z
tekend moet zijn. Jurisprudentie leert, dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige bescheiden daarbij zijn
gevoegd. Als een aanvraagformulier niet of niet volledig is ingevuld dient de gehandicapte eerst de gelegenheid te krijgen de ontbrekende gegevens aan te vullen. Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit schriftelijk binnen vier weken medegedeeld worden aan de gehandicapte. Tegen een dergelijke beschikking staan dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een negatieve beschikking. De aanvraag dient ingediend te worden door of namens de gehandicapte in de gemeente, waar men zijn vaste verblijfplaats heeft (krijgt). De datum van ontvangst dient direct op de aanvraag aangetekend te worden; de aanvrager krijgt hier per omgaande bericht van.
De beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Wanneer de wet geen termijn regelt, geeft de Awb aan, dat een redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer burgemeester en wethouders binnen acht
weken geen beschikking hebben gegeven noch een kennisgeving van een termijn, waarbinnen de beschikking kan worden verwacht. Dit betekent, dat de aanvrager binnen acht weken of een beschikking moet ontvangen of bericht op welke termijn hij de beschikking kan verwachten. Wat een redelijke termijn is, is in het kader van de wet niet aan te geven. Een ingewikkelde woningaanpassing zal aanmerkelijk meer tijd vragen dan een betrekkelijk eenvoudige vraag voor een vervoersvoorziening. Het is aan de rechter om na een bezwaarschriftenprocedure te bepalen, of een redelijke termijn is overschreden.
De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag, waarop burgemeester en wethouders de gehandicapte uitnodigen de aanvraag in te vullen; deze opschorting duurt tot de dag, waarop de aanvraag is aangevuld of de daartoe gestelde termijn is verstreken.
De beschikking dient te berusten op een deugdelijke motivering; deze dient vermeld te worden bij de bekendmaking van de beschikking. Tot slot bepaalt de Awb nog, dat indien burgemeester en wethouders een beschikking geven, die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift met het oog daarop uitgebracht advies, dit in de motivering vermeld moet worden met vermelding van de redenen van de afwijking.
Raadsnummer 02.$07.00I
Artikel 6.2. Eisen ten aanzien van de adviseur. De procedure die voor het vragen van advies moet worden gevolgd is in de verordening niet opgenomen; ook hier bieden de bepalingen van de Awb voldoende uitkomst, zowel voor interne adviseurs als voor externe adviseurs. Zowel de interne adviseur als de externe adviseur dient krachtens artikel 6.2 te beschikken over:
a. medische kennis (het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking); b. sociale kennis, waaronder wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-woon- en werk-situatie wordt met handicap aangeduid. De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicap. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar de mogelijke oplossingen; c. ergonomische kennis: inzicht in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen en technische eigenschappen van hulpmiddelen;
d. technische kennis: een adviseur moet weet hebben van onder andere bouwkundige (on) mogelijkheden. De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in h6n adviesfunctie.
Artikel 6.3. Gronden voor weigering. In artikel 6.3 geeft de verordening een drietal gronden voor weigering aan. Onder a wordt ingegaan op de mogelijkheid, dat een aanvraag geweigerd zal worden, als de voorziening al is gerealiseerd voordat hij is aangevraagd. Hierbij wordt gedoeld op de situatie dat de gehandicapte een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Ook wordt onder b hier aangegeven, dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan. Indien een ander aansprakelijk is dient bekeken te worden, of mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen. Als de aanvrager geen inlichtingen wil verschaffen en/of zich niet wil laten onderzoeken, belemmert dit de afhandeling van de aanvraag en zal dit een grond zijn voor weigering van de voorziening.
Raadsnummer 02.$07.00Z
Artikel 6.4. Bijzondere bepalingen. Artikel 6.4 bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft indien een financiele tegemoetkoming wordt verleend. Dit schept duidelijkheid over het precieze doel; tevens wordt een eventuele intrekking en terugvordering eenvoudiger. Lid 2 bepaalt, dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Bezwaar en beroep. Artikel 11 van de wet bepaalt, dat tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking beroep mogelijk is bij de administratieve kamers van de Arrondissementsbank, hoger beroep bij de centrale raad van beroep. Artikel 7.1 van de Awb bepaalt dat voordat een beroep gedaan kan worden op de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent, dat aan de beroepsprocedure een bezwaarschriftenprocedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep. Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen.
Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij burgemeester en wethouders na ontvangst van een beschikking of na het verstrijken van een redelijke termijn voor de beslissing zonder deze of een mededeling over een nieuwe termijn te ontvangen (artikel 4.13 van de Awb). Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten. Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden.
De termijn waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (artikel 6.7 van de Awb) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8, lid 1 van de Awb). Wanneer een bezwaarschrift ingediend wordt tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit dan is het bezwaar niet aan een termijn gebonden, met dien verstande, dat het niet onredelijk laat mag worden ingediend (bijvoorbeeld enkele jaren nadat het bestuursorgaan i.c. burgemeester en wethouders in gebreke is gebleven). Wordt een bezwaarschrift ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, dan dient dit bestuursorgaan het bezwaarschrift, nadat de datum van ontvangst erop is aangetekend, zo spoedig mogelijk door te zenden onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender (artikel 6.15 van de Awb).
Q+
Raadsnummer 02.$07.00I
Burgemeester en wethouders moeten de ontvangst schriftelijk bevestigen en binnen zes weken beslissen; wordt een bezwaarschriftencommissie ingeschakeld, dan wordt deze termijn tien weken (artikel 7.10, lid 1 van de Awb). In het kader van de procedure wordt aan de gehandicapte de gelegenheid geboden gehoord te worden (artikel 7.2 van de Awb en volgende artikelen).
De beslissing betekent dat burgemeester en wethouders ofwel het bezwaar ongegrond achten (hun eerdere beslissing in stand laten) ofwel hun eerdere beslissing herroepen en een nieuwe beslissing nemen (artikel 7.11, lid 1 en 2 van de Awb). Na een bezwaarschriftenprocedure kan men in beroep gaan bij de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank. Dit beroep moet ook weer binnen zes weken worden ingesteld. Elke beschikking dient te mededeling te bevatten dat tegen het genoemd besluit bezwaar c.q. beroep mogelijk is en waar dit mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld door opname van de volgende formulering: "De belanghebbende kan ingevolge artikel 8.1.1.1, jo artikel 7.1 van de Awb tot zes weken na de dag van bekendmaking tegen dit besluit bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Van de beslissing op het bezwaarschrift staat voor de belanghebbende beroep open bij de administratieve kamer van de rechtbank in het arrondissement van zijn woonplaats".
Tot slot bepaalt artikel 7.15 van de Awb dat voor de behandeling van het bezwaar geen recht verschuldigd is. Daarentegen is bij beroep op de rechtbank wel griffierecht verschuldigd.
Hoofdstuk 7. Verplichtingen en bevoegdheden. Artikel7.1. Inlichtingen, onderzoek en advies. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde geinteresseerd zijn.
Lid 2 geeft aan wanneer burgemeester en wethouders advies dienen te vragen. Ingevolge artikel 4, lid 2, onder c van de wet is vermelding daarvan in de verordening verplicht.
Wanneer het niet-complexe aanvragen betreft zal in veel gevallen via een deskundige, multidisciplinaire intakeprocedure voorkomen kunnen worden dat advies noodzakelijk is. Het multidisciplinaire team bepaalt of er sprake is van een niet-complexe aanvrage. Wanneer evenwel op basis van een deskundige intake overwogen wordt een negatieve beslissing te nemen, zal alsnog advies ingewonnen worden.
Raadsmrmmer 02.$07.00Z
Wellicht zal in de beginfase voor eerste aanvragen vaker advies gevraagd worden. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op dit moment nodig lijkt. Verwacht mag evenwel worden dat, naarmate meer ervaring wordt opgedaan met de nieuwe regelgeving, een deskundige, multidisciplinaire intake zal leiden tot een vermindering van het aantal adviezen. Periodieke scholing van ambtenaren, belast met de uitvoering van deze regelgeving, zal dit effect nog vergroten. Een adviesaanvraag wordt vooralsnog in ieder geval als complex beoordeeld, wanneer
de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen van mogelijke voorzieningen. Bij een dergelijke aanvraag kan immers een bepaalde combinatie van voorzieningen doelmatiger en/of goedkoper zijn. Het advies dient ertoe dit te kunnen beoordelen. Tot slot vragen burgemeester en wethouders advies indien zij dit gewenst achten. Het moge duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter ten allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waar dit een rol bij zou kunnen spelen.
Artikel 7.2. Wijzigingenin de situatie. Ingevolge artikel 7.2 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het inkomen, gewijzigde burgerlijke staat, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp en het verbreken van de relatie gehandicapte-woonruimte.
Artikel 7.3. Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening. Fout!
Bladvvijzer niet gedefinieerd. Parallel aan artikel 4.2.6.1, lid 1, sub c van de Abw kunnen burgemeester en wethouders volgens het eerste lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Intrekking is, conform het gestelde onder a ook mogelijk, als de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen of indien de aanvrager blijkt recht te hebben op vergoedingen of verstrekkingen van derden.
Artikel 7.4. Terugvordering In het eerste lid wordt geregeld dat als een voorziening geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, de gehandicapte ook niet langer recht heeft op de uitbetaalde financiele tegemoetkoming op basis van het ingetrokken deel van de beschikking. Voordat over
Raadsnummer 02.$07.00I
wordt gegaan tot een terugvordering dient er eerst een intrekkingbesluit te worden genomen, waaruit blijkt dat de voorziening ten onrechte is verstrekt. Dit besluit is vatbaar voor bezwaar en beroep.
Afdeling III. Slot.
Hoofdstuk B. Slotbepalingen. Artikel 8.1. Afwijken van bepalingenlhardheidsclausule. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van adviezen. Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de gehandicapte of eigenaar van de woonruimte en nimmer ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woning kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is, dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een gehandicapte op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en waar de aangepaste woning uitermate geschikt voor is. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel.
Een gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel8.2. Beslissing burgemeester en wethoudersin gevallen waarin de verordening niet voorziet.
Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd te worden. Uiteraard geldt ook in deze situaties dat burgemeester en wethouders advies kunnen vragen.
Artikel8.3. indexering, Dit artikel maakt het mogelijk alle bedragen te indexeren. De ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek zullen hierbij gevolgd worden.
Artikel 8.4. Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening. Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid eenmaal per tweejaar geevalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het
Raadsaummer 02.$07.00I
voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening.
Artikel 8.5. Citeerti tel en inwerkingtreding. Dit artikel geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
KB02028575
gemeente Eindhoven
Griffie gemeenteraad Commissiesecretariaat
Retouradres Postbus gozso, 96oo RB Eindhoven
Aan de leden van de raad
van de gemeente Eindhoven.
Raadsnummer os.goy.ooz Behandeld door F. Biemans Telefoon (o4o) 238 24 89
Ons kenmerk griffie verzenddatum zs januari 2003
Commissieadvies Betreft cie. SEp: Raadsvoorstel tot het aanpassen van de Verordening voorzieningen gehandicapten.
De commissie Sociaal-Economische pijler heeft in haar vergadering van 9 januari 2003 beraadslaagd over het bovengenoemde onderwerp. De commissie heeft als volgt geadviseerd (02.307.002):
’leefbaar eindhoven’: akkoord;
CDA: akkoord; PvdA: akkoord, kanttekening: de wijzigingen zijn lastig te VVD
D66:
Ouderen Appel:
De Stadspartij:
herkennen zonder de oude verordening ; akkoord, kanttekening: wijzigingen (ook technische) vooraf communiceren met belangenorganisaties; akkoord, kanttekening: 3.2, lid 3 is niet het SP-standpunt; akkoord, kanttekening: wijzigingen (ook technische) vooraf communiceren met belangenorganisaties; akkoord; stemvoorbehoud, kanttekening: wijzigingen (ook technische) vooraf communiceren met belangenorganisaties; akkoord.
Toezegging: Wethouder W. Claassen zegt toe dat in de tweede helft van 2003 de uitvoering van de wet wordt geevalueerd. Wellicht dat naar aanleiding van de evaluatie beleidswijzigingen noodzakelijk blijken. De secretaris van de commissie, F. Biemans
Bezoekadres Stadhuisplein zo Eindhoven Openingstijden
Postadres Postbus gozso s6oo RB Eindhoven
ma t/m vr g.oo-z6.oo uur
Telefonisch bereikbaar