gemeente Eindhoven
Dienst Werk, Zorg en Inkomen
Raadsnummer O6. RZy gy. OOr Inboeknummer o6bstor6sr Beslisdatum B%W 22 augustus 2006 Dossiernummer 6sq qSa
Oplegvel Raadsvoorstel tot het vaststellen van de Afstemmings- en fraudeverordening WWB zoop (AFVaoop) 1 Samenvatting Evaluatie AFV2005.
Per 1 januari 2005 is de WWB volledig van kracht gegaan. Ten gevolge hiervan heeft de raad diverse verordeningen vastgesteld, waaronder de AFV2005. De AFV2005 was ter vervanging van de Wet Boeten en Maatregelen. Conform het verzoek van de raad, is de verordening geevalueerd en dit heeft tot enkele wijzigingen in de verordeningen geleid in het kader van de volgende gedragingen: Lik op stuk beleid; Rechtmatig verstrekken van de uitkering; Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening. Sociale Verzekeringsbank (SVB). Per 1 juli 2006 zal de SVB de integrale uitvoering ter hand nemen op het gebied van AOW en aanvullende bijstand. De SVB gaat de aanvullende bijstand voor deze personen verzorgen. Dit heeft gevolgen voor de AFV. Hiervoor is een aparte
bepaling opgenomen. Door middel van vet en onderstre en is in het voorstel aangegeven welke onderdelen nieuw/ gewijzigd zijn.
2 Bijlage(n) Als bijlage bij dit voorstel behoort: Evaluatie Sanctie(inloop)spreekuur en Afstemmings- en fraudeverordening WWB 2005, maart 2006.
De bijlage ligt ter inzage in de leeskamer.
gemeente Eindhouen
Dienst Werk, Zorg en Inkomen
Raadsnummer O6. RZy gy. OOr Inboeknummer o6bstor6sr Beslisdatum B%W 22 augustus 2006 Dossiernummer 6sq qSa
Raadsvoorstel tot het uaststellen uan de Afstemmings- en fraudeuerordening WWB zoog 1 Inleiding De AFV2005 die per 1 januari 2005 van kracht is gegaan, is geevalueerd. Op basis van de evaluatie wordt een voorstel gedaan tot enkele aanpassingen in de AFV2005.
Daarnaast neemt de gemeente Eindhoven vanaf 1 juli 2006 deel aan een pilot. Dit betreft een pilot waarbij de SVB de integrale uitvoering van de uitkeringsverstrekking over gaat nemen bij personen die zowel aangewezen zijn op een AOW als WWB uitkering. In totaal doen 8 gemeenten aan deze pilot mee. Met betrekking tot het sanctiebeleid is door de SVB verzocht dit uniform uit te willen voeren. Daarom is een extra bepaling in de AFV2007 opgenomen. Hierbij wordt wel opgemerkt dat de strekking en hoogte van de sancties vergelijkbaar zijn met het Eindhovense beleid. Ook heeft de gemeente inspraak op het sanctiebeleid zoals dat door de SVB uitgevoerd zal worden. Hiermee zal de rechts-
gelijkheid geborgd worden.
2 Wat willen we bereiken Transparante en eenduidige uitvoering van wet- en regelgeving, waarbij voldoende ruimte is voor het toepassen van maatwerk om reintegratie te bevorderen en misbruik, oneigenlijk gebruik en fraude tegen te gaan, dan wel te bestraffen. Op basis van de uitgevoerde evaluatie kan geconcludeerd worden dat met name op het onderdeel eenduidige uitvoering de verordening een aanpassing behoeft.
Evaluatie. De evaluatie van de AFV kent drie invalshoeken. Enerzijds zijn gedurende het gebruik van de verordening signalen afgegeven, daarnaast heeft WZI ten behoeve van de uitvoering een inloopspreekuur opgericht waar casemanagers casussen kunnen bespreken, tot slot heeft dossieronderzoek plaatsgevonden om de uitvoering van de verordening en de gevolgen hiervan voor de clienten inzichtelijk te krijgen. Op basis van deze drie invalshoeken zijn positieve effecten geconstateerd in relatie tot reintegratie, maar ook tekortkomingen die met name
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
betrekking hebben op het rechtmatigheiddeel van de verstrekking van de uitkering. Geconstateerd is dat in bepaalde gevallen onvoldoende handvatten aanwezig zijn voor de casemanager. De insteek van de verordening (op basis van de vastgestelde kaders WWB), is om met name, daar waar nodig, gedragingen die reintegratie belemmeren adequaat en op basis van individualisering / maatwerk te kunnen sanctioneren. Op basis van dossieronderzoek en de ingevoerde "sanctie spreekuren" waar casussen besproken worden, kan geconcludeerd worden dat de verordening op goede wijze vorm geeft aan deze intentie. De geest van de verordening wordt door de casemanagers goed toegepast.
De wijzigingen die worden voorgesteld aan de hand van uitgevoerde evaluatie doen dan ook geen afbreuk aan de intentie van de verordening dan wel aan het Kader Handhaven, zoals deze eerder door de raad zijn vastgesteld. De wijzigingen hebben betrekking op het eenvoudiger en eenduidiger verwoorden van het beleid in de verordening. Individualisering en maatwerk blijft hierbij uitgangspunt.
3 Wat gaan we daarvoor doen De voorgestelde correcties dragen eraan bij dat de uitvoering van sancties, eenvoudiger en eenduidiger plaats kan vinden, zonder af te doen aan het maatwerk en individualiseringsprincipe, zoals vastgesteld in wetgeving en kaders. Hieronder staat artikelsgewijs beschreven / toegelicht daar waar wijzigingen hebben plaatsgevonden. In de verordening is aangegeven door middel van ondersrre en welke onderdeien een tekstuele igeen inhoudeiijkej wijziging hebben ondergaan. Door middel van vet en onderstre en is aangegeven welke onderdelen nieuw/ gewijzigd zijn. Artikel 7. Begri psomschrij vi ngen.
De begripsomschrijvingen zijn uitgebreid wegens nieuwe begrippen en andere begrippen die een nadere omschrijving behoefde waarin nog niet (voldoende) was voorzien. Artike/2 en 3.
In het kader van de WWB dient de AFV een tweeledig doel:
het verlagen van de bijstand; bestrijding fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik. In de AFV2005 waren deze twee opdrachten in een artikel verwerkt, in de nieuwe verordening is gekozen om per onderwerp een apart artikel te benoemen. Artikel 4.
Lid 2: indien gewenst, is het nu niet mogelijk om lik-op-stuk beleid toe te passen aangezien in de verordening is opgenomen dat de verlaging wordt uitgevoerd met
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
ingang van de volgende kalendermaand. Soms zitten er twee maanden tussen het besluit tot sanctioneren en het daadwerkelijk uitvoeren ervan doordat de uitkering achteraf betaalbaar wordt gesteld. Voorgesteld wordt om expliciet in de verordening op te nemen dat de sanctie direct uitgevoerd kan worden zolang er maar geen sanctie plaatsvindt over een periode waarbij er nog geen sprake was van sanctiewaardig gedrag. Lid 5: door het toevoegen van dit lid, kan eenvoudiger toepassing worden gegeven aan het ten uitvoer leggen van de sanctie. Indien het wenselijker is wegens persoonlijke omstandigheden om bij een hoge sanctie deze te verdelen over meerdere maanden, dan geeft dit lid hiertoe de bevoegdheid. Lid 6: tekstuele wijziging. Artikel 5.
Lid 1: tekstuele wijziging. Lid 2: tekstuele wijziging. Artikel 6:
Lid 2: de periode waarin een gedraging als recidive wordt aangemerkt is verkort van 24 naar 12 maanden. Artikel 7.
Lid 2: de huidige verordening biedt onvoldoende richtlijn om eenduidig om te gaan met gedragingen in het kader van de inlichtingenplicht en gedragingen in het kader van misbruik en oneigenlijk gebruik. De huidige term: "die het rechtmatig verstrekken van de uitkering belemmeren", is te beknopt, daarom wordt een toevoeging voorgesteld. Derhalve artikel 6, lid 2 en lid 3a herzien op dit onderdeel: Artikel 6, lid 2: gedragingen die de rechtmatige verstrekking van de uitkering belemmeren dan wel tegenwerken: Sub a: Gedraging in het kader inlichtingenplicht licht ÃćâĆňâĂİ richtlijn: 5’/o Sub b: Gedraging in het kader inlichtingenplicht zwaar ÃćâĆňâĂİ richtlijn 25 /o Sub c: Gedraging in het kader van misbruik en oneigenlijk gebruik ÃćâĆňâĂİ richtlijn 50’/o
Sub d: Gedraging in het kader van fraude ÃćâĆňâĂİ richtlijn100o/o Lid 4: het vierde lid van artikel 6 blijkt in de praktijk te weinig handvatten te geven om eenduidig om te kunnen gaan met het concretiseren van een sanctie. Dit artikel is dan ook aangepast zodat er een duidelijkere richtlijn bestaat hoe om te gaan met de verschillende situaties, te weten: er wordt niet aan een verplichting voldaan waardoor inkomsten niet worden verkregen (sub a en b), hoogte van sanctioneren indien sprake is van vermogen boven het toegestane vermogen (sub c) en de richtlijn indien iemand verwijtbaar een beroep doet op de WWB (sub d). Artikel 8.
Lid 1: tekstuele wijziging.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Artikel 11.
Personen waarvan de bijstand via de SVB wordt verstrekt, betreft een nieuwe doelgroep voor WZI. In de vorige verordening was deze doelgroep nog niet aanwezig en dus ook niet benoemd in de verordening. Artikel 13.
Tekstuele wijziging.
4 Wat kost het Aan dit voorstel zijn geen financiele kosten verbonden.
5 Inspraak Het advies van de Clientenraad is opgevraagd en zal separaat worden nagezonden (conform afspraak) en wordt ter inzage gelegd voor de commissie. Een ontwerpraadsbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan. Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
G. Kok-Mol, wnd. secretaris.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 augustus en 7 november 2006; gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 8, eerste lid sub b en 18 tweede lid en artikel Ba van de Wet werk en bijstand; besluit: 1 in te trekken: de Afstemmings- en fraudeverordening WWB ÃćâĆňâĂİ 2005 per 1 januari
2007; 2 vast te stellen: de Afstemmings- en fraudeverordening WWB ÃćâĆňâĂİ 2007 en
inwerking te laten treden per 1 januari 2007.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel l. Begripsomschrijvingen. 1. Deze verordening verstaat onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB); b. belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de wet; c. bijstandsnorm: landelijke norm en gemeentelijke toeslag. Bij personen tot 21 jaar valt de bijzondere bijstand, voorzover verstrekt voor levensonderhoud, ook onder de bijstandsnorm; d. afstemmen: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet; e. benadelingsbedrag: het schadebedrag dat door de belanghebbende aan de dienst wordt toegebracht; f. SVB: Sociale verzekeringsbank; g. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; h. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven; inlichtingenplicht: de verplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet; j. misbruik: het niet, niet volledig of onjuist verstrekken van informatie waardoor ten onrechte bijstand wordt ontvangen; k. oneigenlijk gebruik: het ten onrechte ontvangen van bijstand, als gevolg van het door belanghebbende handelen in strijd met het doel en de strekking van de wet;
I. benadelingsbedrag:financiele benadeling van de gemeente. 2. De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan nadrukkelijk wordt afgeweken.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Artikel 2. Het verlagen van de bijstand.
Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig deze verordening indien belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Artikel 3. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college draagt zorg voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Paragraaf 2. Het verlagen van de bijstand. Artikel@. Toepassen en uitvoeren van een verlaging.
1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm of bijzondere bijstand en de verlaging bedraagt per maand niet meer dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. 2. De verlaging wordt direct uitgevoerd. Indien dit niet mogelijk is, wordt de verlaging uitgevoerd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het toepassen van een verlaging aan belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die betreffende maand geldende bijstandsnorm. 3. In afwijking van het tweede lid kan de verlaging met terugwerkende kracht
worden opgelegd. 4. Een verlaging wordt over een bepaalde periode toegepast. 5. Een verlaging wordt over een maand uitgevoerd. Het college kan het noodzakelijk achten om uitvoering van de verlaging te spreiden over meerdere maanden. 6. Indien belanghebbende inmiddels geen bijstand meer ontvangt, kan een verlaging niet worden toegepast. Indien belanghebbende binnen een periode van zes maanden opnieuw bijstand gaat ontvangen, wordt een besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van een verlaging op dat moment. Artikel 5. Afzien van het toepassen van een verlaging.
1. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; 2. Het college volstaat met een schriftelijke waarschuwing indien sprake is van een gedraging als bedoeld in artikel 7, tweede lid, sub a, tenzij: binnen de voorafgaande 12 maanden een vergelijkbare gedraging heeft plaatsgevonden of; er sprake is van ten onrechte verstrekte bijstand.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
3. Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand indien zij daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 4. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien de gedraging meer dan 12 maanden voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. Artikel 6. Samenloop van gedragingen en recidive.
1. Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan meerdere gedragingen, inhoudende het niet nakomen van verplichtingen zoals genoemd in artikel 2 eerste lid, vindt voor toepassing van de verlaging cumulatie plaats; 2. Het percentage van de verlaging zoals genoemd in artikel 7 wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging. Artikel 7. De gedragingen en de omvang van de verlaging.
1. Gedragingen die reintegratie belemmeren hebben een verlaging van de bijstand tot gevolg. Voor de omvang van de verlaging geldt als richtlijn: a. 25’/o van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een verwijtbare lichte gedraging; b. 100a/o van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een verwijtbare zware gedraging. 2. Gedragingen die het rechtmatig verstrekken van de bijstand belemmeren dan wel tegenwerken, hebben een verlaging van de bijstand tot gevolg. Voor de omvang van de verlaging geldt als richtlijn: a. 5
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
4. Gedragingen die betrekking hebben op een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kunnen een verlaging van de bijstand of bijzondere bijstand tot gevolg hebben, afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag, met in achtneming van onderstaande: a. indien het benadelingsbedrag niet vast te stellen is, geldt als richtlijn een verlaging van 10o/o tot het moment dat belanghebbende de tekortkoming heeft opgeheven; b. indien het benadelingsbedrag vast te stellen is, wordt de bijstand, waaronder ook bijzondere bijstand, verlaagd overeenkomstig het benadelingsbedrag; c. in geval van onverantwoord interen bij vermogen geldt als richtlijn een verlaging van 20o/o van de bijstand gedurende een periode overeenkomstig onderstaande tabel: Duur sanctie Bedragen Tot 6 maanden 6 2.270,ÃćâĆňâĂİ Van ÃćâĆňâĂİ tot
6 2.270,ÃćâĆňâĂİ / 4.540,ÃćâĆňâĂİ 9 maanden
Van ÃćâĆňâĂİ tot 6 4.540,ÃćâĆňâĂİ / 11.350,ÃćâĆňâĂİ 12 maanden Van ÃćâĆňâĂİ tot
Vanaf
6 11.350,ÃćâĆňâĂİ /45.375,ÃćâĆňâĂİ 18 maanden 45.375,ÃćâĆňâĂİ
24 maanden
d. Indien belanghebbende door eigen toedoen bijstandsafhankelijk wordt, geldt als richtlijn een verlaging van 100a/o gedurende 1 maand. 4. Bij de beoordeling van een verlaging zoals genoemd in het eerste tot en met het vierde lid, houdt het college rekening met: a. de ernst van de gedraging; b. de verwijtbaarheid van de gedraging; c. persoonlijke omstandigheden. Paragraaf 3. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik. Artikel 8. Terugvordering. 1. Het college vordert de kosten van bijstand terug in de gevallen, zoals genoemd in de artikelen 58 en 59 van de wet, voor zover zich daartegen geen wettelijke regeling verzet.
2. Het college kan afzien van terugvordering indien: a. het terug te vorderen bedrag lager is dan een door het college nader vast te stellen bedrag of; b. daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de invordering van terug te vorderen bijstand of kwijtschelding ervan.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Artikel 9. Verhaal.
1. Het college verhaalt, tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de wet in werking treden, de kosten van bijstand in de gevallen en overeenkomstig de regels van de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en artikel 141 Algemene bijstandswet. 2. Het college verhaalt, na inwerkingtreding van de artikelen 56,61 en 62 van de wet, de kosten van bijstand overeenkomstig paragraaf 6.5 van de wet. 3. Het college kan afzien van verhaal indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de invordering van te verhalen bijstand of kwijtschelding ervan.
Artikel 10. Verlaging van de bijstand. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, onverminderd de eventuele terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand, indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur van of het recht op (voortzetting va n) bijstand.
Artikel 11. Personen waarvan de bijstand vi a de 5 VB wordt verstrekt. Voor bijstandsgerechtigden van 65 jaar en ouder waarvan de bijstand aanvullend op de AOW door de SVB wordt verstrekt, gelden de afstemmings- en terugvorderings(beleids)regels, zoals door de SVB worden gepubliceerd.
Artikel 12. Aangifte Openbaar Ministerie. Het college is verplicht proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien het niet nakomen van de informatieverplichting leidt tot een financiele benadeling van de gemeente waarvan het bedrag hoger is dan de aangiftegrens. Paragraaf 4. Slotbepalingen.
Artikel 13. Hardhei dsclausule. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan tot kennelijke onbillijkheid leidt. Artikel 14. Nacfere regels. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Artikel 15. Dei nwerki ng tredi ng. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Artikel 16. Ci teer ti te!.
Deze verordening wordt aangehaald als "Afstemmings- en fraudeverordening WWB ÃćâĆňâĂİ 2007 (AFV2007)".
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Algemene toelichting In de algemene toelichting komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde:
verlagen van de bijstand; II. bestrijding fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik; III. relatie met de reintegratieverordening; IV. opbouw verordening.
I. Verlagen van de bijstand Met de inwerkingtreding van de WWB komt het systeem van boeten en maatregelen van de Algemene bijstandswet (de artikelen 14 tot en met 14f, nader uitgewerkt in het Maatregelenbesluit en Boetebesluit) te vervallen. In plaats daarvan zullen gemeenten zelf hun sanctiebeleid moeten gaan vormgeven. De WWB kent slechts een soort sanctie: het verlagen van de bijstand. De boete als sanctie voor bijstandsgerechtigden die hun inlichtingenplicht hebben geschonden, verdwijnt. Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten om een maatregelenbeleid in een verordening vast te leggen. Dit artikel luidt: 1. Het college stemt cfe bijstanden de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. 2. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschi etend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de ui t deze wet dan wel de artikelen 28, tweede li d, of 29, eerste li d, van de Wet
structuur ui tvoeri ngsorgani sa ti e werk en inkomen voortvloei ende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zichjegens het college zeer
ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeldin arti kei 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand ofde langdurigheidstoeslag. Van een verlaging wordt afgezienindien elke vorm van verwij tbaarhei d ontbreekt. 3. Het college heroverweegt een besluit als bedoe/din het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt. 4. Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
In het eerste lid van artikel 18 wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen voor de bijstandsgerechtigden maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van bijstandsgerechtigden. In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van bijstandsgerechtigden: het recht op bijstand is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
van bijstand te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de bijstand niet alleen afhangt van de toepasselijke bijstandsnorm en de beschikbare middelen van belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de bijstand verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n verlaging. Verlaging van de bijstand moet plaatsvinden overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Dit is de afstemmingsverordening Wet werk en bijstand. De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen:
1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid). 2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen: De plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden en; De plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zijn nader uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De reintegratieverordening vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd. 3. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een bijstandsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. 4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van bijstandsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals: Het toestaan van huisbezoek; Het meewerken aan een psychologisch onderzoek. 5. Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: ’hetzichjegens het college zeer ernstig misdragen’. De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan bijstandsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand. Het verlagen van de bijstand op grond van het feit dat belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de terminologie van de WWB aangeduid als het afstemmen van de bijstand op de mate waarin belanghebbende de opgelegde verplichtingen nakomt. Met het begrip ’afstemmen’ wordt het uitgangspunt van de WWB, dat rechten en plichten een kant van dezelfde medaille vormen, benadrukt. Op grond van artikel 18, tweede lid, WWB kan zowel de bijstand (dat wil zeggen: algemene bijstand en bijzondere bijstand) als de langdurigheidstoeslag worden verlaagd. In deze verordening wordt de verlaging met name toegepast over de bijstandsnorm (de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen). Maar ook dient bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand beoordeeld te worden of belanghebbende zijn verplichtingen in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan. Dus indien belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van een voorliggende voorziening dan kan dit deel van de bijzondere bijstand afgestemd worden op de situatie dat belanghebbende hier wel gebruik van zou hebben gemaakt. Jongeren van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere algemene bijstandsuitkering die wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. De afstemming kan in deze gevallen tevens plaatsvinden op de bijzondere bijstand. Indien de afstemming alleen op de lage jongerennorm zou plaatsvinden, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de groep 21jarigen en ouder.
De keuze om niet een verlaging toe te passen op de langdurigheidstoeslag houdt verband met artikel 36, eerste lid sub c. Op grond van deze bepaling moet het college de langdurigheidstoeslag weigeren als iemand gedurende 60 maanden (= vijf jaar) naar het oordeel van het college onvoldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. De verplichting om de langdurigheidstoeslag te weigeren verhoudt zich niet met een eventuele verplichting deze toeslag te verlagen. Het ligt niet voor de hand om bij niet-bijstandsgerechtigden, die in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag, een verlaging op de langdurigheidstoeslag
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
toe te passen. De enige verplichting die zij kunnen schenden in verband met de langdurigheidstoeslag is het verstrekken van geen of onvoldoende gegevens waardoor het college de rechtmatigheid van het verstrekken van bijstand niet kan vaststellen. In dit geval zal dan ook een afwijzing of het buitenbehandeling stellen van een aanvraag volgen. Verlaging op maa C
Het college voert een verlaging op maat uit. In de afstemmings- en fraude verordening zijn voor gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, richtlijnpercentages vastgesteld. De hoofdregel is dat het college een verlaging af dient te stemmen op: ernst van de gedraging; mate van verwijtbaarheid; persoonlijke omstandigheden. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging van de bijstand zal moeten nagaan op welke wijze de bijstand verlaagd dient te worden. Een afwijking van de richtlijn kan zowel een verzwaring als een matiging van de verlaging betekenen.
II. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Een goed handhavingsbeleid is belangrijk omdat dit voorkomt dat onterecht gemeenschapsgeld wordt uitgegeven. Als misbruik goed bestreden wordt, vergroot dit onder de Eindhovense burgers het draagvlak van de bijstandsverstrekking. Ook beperkt een goed handhavingsbeleid de uitgaven op het lnkomensdeel. Bespaarde middelen kunnen dan voor andere doelen (als armoedebestrijding en reintegratie) worden ingezet. Bij de behandeling van de Wet werk en bijstand is naar aanleiding van een amendement van het Tweede Kamerlid Weekers artikel Ba ingevoegd dat voorschrijft dat gemeenten in een verordening regels moeten vastleggen voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen bijstand en voor bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. De WWB schrijft voor dat de gemeente een verordening opstelt die de handhaving regelt. Deze verordening mag onderdeel zijn van de afstemmingsverordening. Er worden geen eisen gesteld aan de inhoud van het beleid. Toch moet de gemeente een goed handhavingsbeleid voeren in het kader van het financiele beheer. Dit financieel beheer brengt met zich dat er voortdurend aandacht blijft bestaan voor de bestrijding van mis- en oneigenlijk gebruik.
Tot handhaving behoort ook het terugvorderen van gelden die ten onrechte zijn verstrekt. In de WWB is dit een bevoegdheid. De gevallen waarin de gemeente kan terugvorderen zijn in de WWB vastgesteld. In deze verordening is aangegeven dat
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
de gemeente Eindhoven van de bevoegdheid tot terugvorderen gebruik gaat maken. In de WWI3 is eveneens bevoegdheid opgenomen om bijstand te verhalen op derden. Deze bevoegdheid vervalt grotendeels zodra de Wet herziening kinderalimentatiestelsel in werking treedt. In deze verordening wordt geregeld dat de gemeente Eindhoven van de bevoegdheid om te verhalen op derden gebruik gaat maken. Ook na de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderalimentatiestelsel zal van de beperkte bevoegdheid tot verhaal gebruik worden gemaakt. De algemene regels omtrent terugvordering en verhaal, invordering en kwijtschelding in deze verordening worden door burgemeester en wethouders nader uitgewerkt in beleidsregels ten behoeve van individuele beslissingen.
III. Relatie met de reintegratieverordening Gemeenten moeten ook een reintegratieverordening vaststellen. In deze verordening zullen zij moeten vastleggen hoe zij clienten gaan ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en hoe zij omgaan met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de reintegratieverordening wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die de gemeente inzet. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking. Indien een client de verplichtingen niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een verlaging van de uitkering, waarvoor de basis is gelegd in de afstemmingsen fraudeverordening.
IV. Opbouw verordening De verordening is als volgt opgebouwd: Paragraaf 1: Algemene bepalingen
In paragraaf 1 staan de algemene bepalingen genoemd, zoals begripsomschrijvingen en de opdracht aan het college. Paragraaf2: Het verlagen van de bijstand In dit onderdeel van de verordening zijn opgenomen de wijze waarop verlaging
wordt toegepast en uitgevoerd, uitgangspunten welke aanleiding geven tot het afstemmen van de uitkering e.d.. Paragraaf 3: Bestrijding mi sbrui k en oneigenlijk gebruik
In paragraaf 3 is de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand opgenomen. Tevens maken verhaal, terugvordering en invordering onderdeel uit van deze paragraaf. Paragraaf@: Slotbepalingen
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Dit betreft het sluitstuk van de verordening en betreft bepalingen zoals de hardheidsclausule, citeertitel en ingangsdatum.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Artikelgewijze toelichting
Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsomschrijvingen Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de WWB. De gebruikte begrippen bijstandsnorm en bijstand worden overeenkomstig de WWB toegepast:
bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 WWB, op belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 WWB, door het college vastgestelde verhoging of verlaging; bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
Hieronder volgt een nadere uitwerking van een drietal begripsomschrijvingen: 1. Inlichtingenplicht. De inlichtingenplicht strekt niet verder dan tot hetgeen redelijkerwijs nodig is voor de vaststelling van het recht op bijstand en de uitvoering van de WWB. Ondanks dat kan de inlichtingenplicht inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van belanghebbende. Derhalve dienen het college en het CWI bij het verzamelen van inlichtingen proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen. Voorts dient het college in het individuele geval na te gaan of bepaalde onbeloonde activiteiten de arbeidsmarktkansen van belanghebbende bevorderen of zijn maatschappelijk functioneren positief beinvloeden. Het college dient de aan de bijstand te verbinden verplichtingen op haar bevindingen hieromtrent af te stemmen. Om de juistheid en volledigheid van de inlichtingen aan te tonen, dient belanghebbende de aan het college of het CWI te verstrekken inlichtingen zoveel mogelijk te voorzien van bewijsstukken. Het overleggen van bankafschriften is een belangrijk voorbeeld. Beschikt belanghebbende niet meer over bepaalde bewijsstukken en kunnen deze ook niet meer geproduceerd worden en is dit laatste verwijtbaar, dan is het aan belanghebbende om op andere wijze een zo goed mogelijk inzicht te geven in de relevante feiten en omstandigheden. Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig overleggen van (gevraagde) bewijsstukken /informatie wordt aangemerkt als het niet nakomen van de inlichtingenplicht en kan leiden tot het verlagen van de bijstand op grond van de afstemmings- en fraudeverordening en mogelijk ook tot intrekking/herziening en terugvordering van de bijstand. 2. Oneigenlij kgebruik. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met het doel en de strekking van een regeling handelt, waardoor de dienst ten onrechte bijstand verstrekt.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
3. Misbruik.
Van misbruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met wettelijke voorschriften handelt waardoor ten onrechte bijstand wordt verstrekt. Een nadere uitwerking van bovenstaande definities is te vinden in de toelichting bij artikel 6 lid 2).
Artikel 2 Het verlagen van de bijstand. In dit artikel is de bevoegdheid van het college opgenomen om bijstand te verlagen, indien een bijstandsgerechtigde niet voldoet aan de verplichtingen gesteld verbonden aan het recht op bijstand.
Artikel 3 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit artikel legt bij het college de verantwoordelijkheid neer om te zorgen voor het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Paragraaf 2 Het verlagen van de bijstand. Artikel 4 Toepassen en uitvoeren van een verlaging Lid 1: In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm (bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet). Verder wordt in dit lid aangegeven dat een verlaging over de periode van een maand niet hoger kan zijn dan de van toepassing zijnde norm. Indien een klant meerdere gedragingen heeft uitgevoerd waarvoor een verlaging geldt en dit heeft tot gevolg dat de verlaging hoger is dan de bijstandsnorm, dient de verlaging over meerdere maanden te worden verspreid. Li d 2:
Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is een eenvoudige methode en sluit aan bij het lik-op-stuk beleid. De verlaging wordt dan direct uitgevoerd. Indien dat niet mogelijk is, dan met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
Bij het direct uitvoeren van een verlaging dient wel rekening gehouden te worden met de volgende twee situaties: Belanghebbende heeft op moment X (b.v. 16 oktober) een gedraging verricht die een verlaging tot gevolg moet hebben. Toepassing van de verlaging kan vanaf 16 oktober uitgevoerd worden. In de praktijk zal het dan gebeuren dat de verlaging over twee maanden verdeeld wordt (in dit voorbeeld: 16 oktober tot 16 november).
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Belanghebbende heeft gedurende een periode van 2 maanden meerdere gedragingen nagelaten I verricht die gevolgen hebben voor de reintegratie. Dit wordt geconstateerd op 16 oktober. Toepassing van de verlaging kan direct uitgevoerd worden (over bijstand september indien deze nog niet betaald is en anders oktober). De gedraging(en) vind(en)t immers al gedurende een langere periode plaats.
Lid3: Wanneer bijstand nog niet (volledig) is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de bijstand te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd.
(In de toelichting op de wet is tevens opgenomen dat verlaging van de uitkering ook mogelijk is door middel van extra terugvordering indien misbruik pas na het beeindigen van de uitkering wordt geconstateerd en er niet sprake is van misbruik voor het volledige uitkeringsbedrag). Li d 4:
Dit lid regelt dat een verlaging voor een bepaalde tijd wordt uitgevoerd. Hierbij geldt als uitgangspunt een maand. Door de verlaging gedurende een bepaalde periode uit te voeren, weet belanghebbende die met een verlaging van de bijstand wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de verlaging is uitgevoerd opnieuw de bijstand verlagen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig. Tevens is het mogelijk om de verlaging uit te voeren (voor een bepaalde periode) totdat belanghebbende de tekortkoming(en) heeft hersteld. Het college is op grond van artikel 18, derde lid, WWB verplicht een verlaging die langer dan drie maanden duurt aan een herbeoordeling te onderwerpen. Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo’ n herbeoordeling is een nieuw besluit met een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden niet nodig. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de verlaging wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert, maar met name of nu wel aan de verplichtingen wordt voldaan. Dus, in het kader van de heroverweging, beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beeindiging of voortzetting van de verlaging.
Lid5: Dit lid geeft aan op welke wijze de verlaging uitgevoerd dient te worden. In principe dient deze over een maand uitgevoerd te worden (een maand is ook: 1202-’06 tot 12-03-’06). Indien er bijzondere redenen zijn, bijvoorbeeld,
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
belanghebbende geeft aan problemen te krijgen met de woningstichting en er is geen reserve meer, dan kan in individuele gevallen besloten worden om de verlaging over twee of meer maanden te spreiden.
Lid6: Dit lid regelt dat, indien een verlaging niet uitgevoerd is vanwege het feit dat de bijstandsuitkering inmiddels is beeindigd, deze alsnog uitgevoerd kan worden indien belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand gaat ontvangen. Een verlaging kan alleen plaatsvinden op een lopende bijstandsuitkering. Indien deze dus beeindigd wordt, kan geen besluit tot verlaging meer worden genomen (tenzij er met terugwerkende kracht een maatregel kan / wordt opgelegd). Wel dient dan in de beeindigingsbeschikking opgenomen te worden dat er een verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden (voornemen tot toepassen van verlaging) maar dat het besluit hierover genomen zal worden indien belanghebbende terugkomt in de bijstand (binnen 6 maanden).
Besluit. Het verlagen van de bijstand vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de verlaging bij een lopende bijstand wordt toegepast, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen. Wordt een verlaging met terugwerkende kracht uitgevoerd, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid). Tegen beide besluiten kan door belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.
Bovengenoemde eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het bijzonder het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. In het besluit tot toepassen van een verlaging worden, conform de Awb, in ieder geval vermeld: Casusbeschrij vin g Mate van verwijtbaarheid -) is klant verwijtbaar? Ja, dan ook de volgendeitems: Artikel 4 lid 2 van toepassing? Nee, dan ook volgende items: Ernst gedraging.
Persoonlijke omstandigheden. Mate van frustreren van arbeidstraject. Corrigerende werking / doel en nut sanctie. Op basis van bovenstaande beoordelen: lichte gedraging of zware gedraging / richtlijnbedrag of afwijken van richtlijnbedrag.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Artikel 5 Afzien van het toepassen van een verlaging. Lid 1: In de wet is geregeld dat in ieder geval van het verlagen van de bijstand wordt afgezien indien iedere mate van verwijtbaarheid ontbreekt (art. 18 lid 2 WWB). In de verordening is deze bepaling ter verduidelijking opgenomen. Indien bijvoorbeeld belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest aan een bepaalde verplichting te voldoen, is geen sprake van verwijtbaarheid. Een ander voorbeeld is het feit dat belanghebbende redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van een verplichting. Li d 2:
Er wordt standaard volstaan met een waarschuwing indien de gedragingen, zoals genoemd in artikel 6, lid 2, geen gevolgen hebben zoals genoemd in dit lid. Het is bedoeld als een middel om, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, het gedrag van belanghebbende te corrigeren. Een waarschuwing kan in diverse situaties voldoende effectief zijn. Een voorbeeld van "eenzelfde gedraging’ is indien iemand voor de tweede maal de inschrijving CWI niet heeft verlengd. Indien een persoon voor een tweede maal niet aan een bepaalde verplichting voldoet kan geen beroep gedaan worden op het feit dat de klant onbekend met de verplichting was. Een schriftelijke waarschuwing is geen besluit tot verlaging van de bijstand. Bij herhaling van de gedraging wordt in principe een verlaging toegepast. Li d 3:
Het betreft een bevoegdheid. Er zijn immers gedragingen denkbaar waarbij het niet wenselijk is dat standaard wordt volstaan met een waarschuwing. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan personen die door eigen toedoen ontslagen worden waardoor ze een beroep doen op een uitkering terwijl men in het eigen levensonderhoud kon voorzien door inkomen uit arbeid. Tevens wordt door die
gedraging het recht op een voorliggende voorziening (WW) verspeeld. Li d 4:
In de verordening wordt geregeld dat het college kan afzien van een verlaging van de uitkering indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Of er sprake is van dringende redenen is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Dit lid kan gezien worden als een hardheidsclausule. Indien alle individualiseringsgronden reeds beoordeeld zijn en dat niet leidt tot het afzien van een verlaging van de bijstand, kan op basis van dringende redenen, alsnog afgezien worden van een verlaging van de bijstand. De gevolgen van verlaging kunnen bijvoorbeeld voor
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
belanghebbende onaanvaardbaar zijn. In verband met een eventuele recidive is het van belang om het afzien van een verlaging wegens dringende redenen schriftelijk mede te delen. Li d 5:
Een reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (’lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging zo spoedig mogelijk nadat de gedraging is verricht, wordt toegepast en uitgevoerd. In dit verband past het college dan ook geen verlaging toe bij gedragingen die langer dan een jaar geleden zijn verricht.
Voor gedragingen die een schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die staat in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens nietnakoming van de inlichtingenplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.
Artikel 6 Samenloop van gedragingen en recidive. Lid 1:
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van belanghebbende die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen als gevolg van een gedraging, dan dient voor het verlagen van de bijstand te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging van toepassing is. Indien sprake is van meerdere gedragingen en dus ook schending van meerdere verplichtingen, dan worden de verschillende gedragingen met de bijbehorende verlagingen bij elkaar opgeteld. Li d 2:
Indien binnen 12 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de verlaging van de bijstand. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging van de bijstand, ook indien de verlaging uiteindelijk wegens dringende redenen niet is toegepast. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit tot verlaging van de bijstand bekend is gemaakt aan belanghebbende.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Bij de uitvoering van de verdubbeling wordt het percentage verdubbeld. Indien dit op basis van persoonlijke omstandigheden onwenselijk is, kan worden volstaan met een verdubbeling van de periode in plaats van een verdubbeling van het percentage (met inachtneming van artikel 3 lid 1).
Artikel 7 De gedragingen en de omvang van de verlaging.. Lid 1r
De gemeenteraad heeft bij besluit de 19 april 2004 de kaders Reintegratie, Handhaven en Inkomen vastgesteld en de kaders vormen de basis van deze verordening. Voortvloeiend uit de kaders wordt het niet naleven van verplichtingen in het kader van reintegratie het zwaarst aangepakt. Dit heeft te maken met het feit dat de uitstroom uit de bijstand direct belemmerd wordt en zodoende langer een beroep op bijstand wordt gedaan.
Gedragingen die reintegratieactiviteiten belemmeren zijn onderverdeeld, als uitgangspunt, in twee gedragingen: lichte en zware gedragingen. Voorbeelden verplichtingenin het kader van reintegratie: registratie CWI;
gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening; meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsactivering in de vorm van sociale activering dan wel arbeidsinschakeling; het trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden; meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; gedragingen die de inschakeling in arbeid bevorderen; gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet.
Het niet voldoen aan bovenstaande verplichtingen heeft in meer of mindere mate directe gevolgen voor het continueren van de bijstand. Bijvoorbeeld het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het CWI of het niet tijdig laten verlengen van de registratie kan op verschillende wijzen van invloed zijn op de situatie van belanghebbende. Indien dit direct tot gevolg heeft dat belanghebbende voor een bepaalde voorziening niet in aanmerking kan komen, is sprake van een zware gedraging. Daarnaast is het feit dat belanghebbende geen inschrijving heeft dan wel niet tijdig heeft verlengd een gedraging die eraan bijdraagt dat het CWI niet op de hoogte is van het feit dat iemand werkzoekend is. Voor een belanghebbende die
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
aangewezen is op bemiddeling door het CWI heeft deze gedraging meer gevolgen dan voor een belanghebbende die niet door het CWI bemiddeld wordt. Maa tvverk
Afhankelijk van de persoonlijke situatie, de kans op reintegratie en het belemmeren van deze kans door de gedraging, zal een verlaging moeten plaatsvinden. Eerst dient de ernst van het feit beoordeeld te worden zodat duidelijk is of sprake is van een zware of lichte gedraging. Vervolgens dienen de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden beoordeeld te worden. Op deze wijze kan beoordeeld worden of het richtlijnbedrag proportioneel is dan wel bijgesteld dient te worden. Het doel van het verlagen van de bijstand is correctie en niet genoegdoening. Bij het verlagen van de bijstand dient hier dan ook rekening mee gehouden te worden. Li d 2:
Sub a en b: Inlichtingen plicht
De gemeente is verplicht om de bijstand rechtmatig te verstrekken. In dit kader zijn bijstandsgerechtigden verplicht om de gemeente inlichtingen te verschaffen die op wat voor wijze dan ook van invloed zijn op het recht op bijstand. Gedragingen die het doel van het rechtmatig verstrekken van de bijstand belemmeren dan wel tegenwerken, hebben een verlaging van de bijstand tot gevolg. Belanghebbende dient immers te voldoen aan de inlichtingenplicht (sub a en b).
In de kaders inkomen en handhaven staat aangegeven op welke wijze de gemeente omgaat met het rechtmatig verstrekken van bijstand. Inherent hieraan is dat de gemeente belanghebbende op de hoogte stelt van de verplichtingen, welke zijn verbonden aan het recht op bijstand. De gemeente draagt zorg voor een borging van de rechtmatige verstrekking van de bijstand door middel van hoogwaardig handhaven. De organisatie wordt op een dergelijke wijze ingeregeld dat zoveel mogelijk signalen worden verkregen uit systemen die van invloed zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen en verifieren. Hierbij valt te denken aan het Inlichtingenbureau en de Gemeentelijke basisadministratie. Daarnaast zal de gemeente ook actief activiteiten uitvoeren om het recht op bijstand te kunnen blijven beoordelen. Hierbij valt de denken aan het uitvoeren van bijvoorbeeld themacontroles. Voorbeelden van verplichtingen: tijdig verstrekken van gegevens;
verstrekken van juiste en volledige gegevens; nakomen van de inlichtingenplicht.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Opmerking: gedragingeni n het kader van rei ntegra ti e worden beoordeeld aan de hand van de richtlijn conform art. 6 ii d 1.
Hieronder wordt een verdere toelichting gegeven op gedragingen die een verlaging van de bijstand tot gevolg hebben: Te iaat verstrekken van gegevens
Indien belanghebbende de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het college geeft belanghebbende vervolgens een termijn waarbinnen het verzuim kan worden hersteld (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de hersteltermijn verstrekt, dan kan het college bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bijstand weliswaar voortgezet, maar tevens verlaagd. Verstrekken van onjuiste of onvoiiedi ge inlichtingen zonder of met gevolgen voor de
bijstand Belanghebbenden kunnen onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden hiervan zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. Het feit dat belanghebbende niet aan de verplichting heeft gedaan, is een gedraging die geen aanleiding geeft voor het verlagen van de bijstand. Het kan ook voorkomen dat bovenstaande gedraging wel gevolgen heeft voor de bijstand. In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand. De teveel betaalde bijstand wordt teruggevorderd. Daarnaast zal de bijstand verlaagd worden om herhaling te voorkomen en het gedrag van belanghebbende te corrigeren. Afhankelijk van het benadelingsbedrag dient beoordeeld te worden of de verlaging, die als uitgangspunt is gesteld, proportioneel is in relatie tot: ernst van het feit; mate van verwijtbaarheid; persoonlijke omstandigheden, of dat een langere duur dan wel verhoging van verlaging toegepast dient te worden.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Onder lichte gedragingen vallen dan met name gedragingen zoals: niet tijdig verstrekken van gegevens; niet volledig verstrekken van gegevens (bijvoorbeeld niet alle bankafschriften, maar belanghebbende zorgt er wel alsnog voor).
Onder zware gedragingen vallen dan met name gedragingen zoals: niet opgeven van een spaarrekening (ook indien het benadelingsbedrag beneden het toegestane vermogen blijft); niet opgeven van overige rekeningen; Sub c: Oneigenlijk gebruik Oneigenlijk gebruik is het verkrijgen of genieten van WWB in strijd met de bedoeling van de regeling. Sub d: Misbruik
In de WWB wordt de bijstand in geval van misbruik afgestemd op de mate waarin belanghebbende aan zijn verplichtingen heeft voldaan om de juiste informatie te verstrekken die van belang is voor het recht op bijstand. Op deze wijze ontstaat een regime voor handhaving van alle aan de bijstand verbonden verplichtingen. Indien misbruik wordt geconstateerd, dient verlaging van de bijstand te worden toegepast. Indien de misbruik tot gevolg heeft dat het recht op bijstand wordt beeindigd, kan overeenkomstig artikel 3, lid 3 van de verordening worden gehandeld of dient in voorkomende gevallen aangifte bij het OM plaats te vinden. Aangifte OM
Onder het voormalige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het OM indien er sprake is van misbruik en het benadelingsbedrag hoger is dan 6 6.000,ÃćâĆňâĂİ (de aangifterichtlijn
sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij misbruik (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een verlaging moeten toepassen. Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de verlaging door de gemeente. Dit is het principe van ’anrechnung’. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het verlagen van bijstand, indien het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. Het ’una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van een enkele overheidsorgaan) kan zich daar tegen verzetten. De centrale raad voor beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen ’dubbele bestraffing’.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Onderstaand zijn enkele voorbeelden neergezet. Deze dienen als richtlijn, echter, geen twee situaties zullen hetzelfde zijn en op basis van: persoonlijke omstandigheden, ernst van de gedraging en mate van verwijtbaarheid, zal een besluit genomen dienen te worden. Die afweging heeft meer waarde dan onderstaande uitwerking van voorbeelden, aangezien hier geen schets van de volledige situatie is gegeven.
Gedrag ing
Kern definitie
Voorbeelden
Inli chti ngenpli cht
Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig overleggen van (gevraagde) bewijsstukken / informatie.
Licht (59o)
Belanghebbende heeft de polis van de ziektekostenverzekering niet overgelegd; Belanghebbende heeft te laat bankafschriften ingeleverd. Zwaar (259o)
Belanghebbende heeft een spaarrekening niet doorgegeven zonder gevolgen voor de vermogensgrens;
Oneigenlijk gebruik
Handeling die in strijd is met het doel en de
strekking van een regeling.
Sanctie 509o
Belanghebbende heeft de bijstand inzake inrichtingskosten (gedeeltelijk) gespendeerd aan iets anders dan de (volledige) inrichting; Belanghebbende heeft nieuwe baan te laat doorgegeven aangezien hij dacht dat er dan een gat zou vallen tussen recht op uitkering en recht op loon. Hierbij is geen sprake van ten onrechte ontvangen uitkering.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Misbruik
Handeling (het niet, niet volledig of onjuist verstrekken van informatie) in strijd met wettelijke voorschriften waardoor ten onrechte bijstand wordt verstrekt.
Sanctie 100 lo
Belanghebbende heeft een spaarrekening niet doorgegeven met een vermogen boven de vermogensgrens. Belanghebbende woont samen maar heeft dit verzwegen, de situatie van beiden (belanghebbende en partner) is zo ingericht (voorbereid) dat in eerste instantie niets te merken valt;
Belanghebbende verricht werkzaamheden en heeft dit niet doorgegeven aan WZI. Li d 3:
Onder de term ’zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
Gemeenten kunnen alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op bijstand. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB. In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ’het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding is voor het verlagen van de bijstand. Er kan dus geen verlaging worden toegepast indien belanghebbende zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een reintegratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging toe te passen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
a. verbaal geweld (schelden); b. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); c. discriminatie; d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen. Het vaststellen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college kan de bijstand verlagen, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, aangifte kan doen bij de politie. Li d 4:
Subaenb Dit is van toepassing in situaties waarin belanghebbende geen genoegzaam besef voor de voorziening in het bestaan heeft getoond. De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat bijstand wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de aanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan bijstand aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door de bijstand te verlagen.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals: het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering; een onverantwoorde besteding van vermogen / geen of te late aanvraag doen
voor een voorliggende voorziening; het niet op juiste wijze verzekeren tegen ziektekosten waardoor een hogere bijdrage wordt gevraagd in het kader van bijzondere bijstand. Afhankelijk van het feit of het benadelingsbedrag vastgesteld kan worden, wordt sub a of b van toepassing. Bijzondere bijstand (sub b)
Bij belanghebbenden die een aanvraag indienen voor bijzondere bijstand, maar geen gebruik maken van een voorliggende voorziening of geen gebruik maken van de geadviseerde aanvullende ziektekostenverzekering van de gemeente Eindhoven, wordt een verlaging toegepast. De verlaging dient in overeenstemming te zijn met het bedrag dat een vergelijkbare belanghebbende zou ontvangen die wel gebruik maakt van een voorliggende voorziening of aanvullende ziektekostenverzekering.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Sub c
Onverantwoordinteren Indien belanghebbende, verwijtbaar, te snel heeft ingeteerd en derhalve (eerder) een beroep moet doen op bijstand, heeft dit gevolgen voor de hoogte van het recht op bijstand. Het college kan dan beoordelen of, en op welke wijze de bijstand verlaagd dient te worden. Bij het onverantwoord interen dient mee te wegen wat de hoogte is van het bedrag dat te snel is ingeteerd en de termijn die de belanghebbende hierdoor eerder recht biedt op bijstand. De verlaging dient hiermee in verhouding te staan. In deze gevallen is het dan ook niet ongebruikelijk om een verlaging gedurende een langere periode uit te voeren. Van belang hierbij is dat het onverantwoord interen niet mag lonen. De richtlijn is geconcretiseerd door een tabel op te stellen waarbij richtlijnen zijn opgenomen per bedrag dat onverantwoord is ingeteerd. Tevens wordt verwezen naar de mogelijkheid om de bijstand in de vorm van leenbijstand te verstrekken. Deze mogelijkheid wordt op individuele gronden toegepast op basis van de WWB. Sub d
Indien een persoon een aanvraag indient voor bijstand als gevolg van ontslag of verliezen WW-recht, dient beoordeeld te worden of belanghebbende verwijtbaar is en zo ja, in welke mate. Indien belanghebbende door eigen toedoen een voorliggende voorziening I inkomen heeft verspeeld, geldt als richtlijn een verlaging van 100/o gedurende een maand.
Lid5: In de kaders, vastgesteld door de raad, spelen de termen maatwerk en individualisering een prominente rol. Belanghebbenden hebben, nadat dit is vastgesteld, het recht op bijstand en reintegratie. Belanghebbenden worden nadrukkelijk gewezen op rechten en plichten inherent aan dit recht op bijstand en reintegratie. Dit wordt vastgelegd in een beschikking en ook kan dit worden vastgelegd in een door betrokken partijen te ondertekenen reintegratieplan. Belanghebbende is dus altijd op de hoogte van de rechten en plichten die gekoppeld zijn aan het recht op bijstand. Om het individualiseringsprincipe te kunnen doen gelden, is gekozen conform de kaders voor een beperkte inperking van gedragingen en hier aan gekoppeld de hoogte van verlaging van de bijstand. De verordening is zo opgesteld dat maatwerk vanzelfsprekend dient plaats te vinden. Derhalve is niet gekozen voor een categorisering van praktisch alle mogelijke gedragingen en hieraan gekoppeld een verlagingspercentage zoals dit was in het kader van het maatregelenbeleid Abw. Dat zou namelijk het doel van maatwerk belemmeren.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Indien een klant niet (in voldoende mate) voldoet aan de verplichtingen, heeft dit gevolgen voor het recht op bijstand. In bepaalde gevallen heeft dit beeindiging van het recht op bijstand of reintegratie tot gevolg, in andere gevallen dient een verlaging van de bijstand plaats te vinden om het doel van het (rechtmatig) verstrekken van een bijstand te kunnen behalen. Een verlaging vindt dus niet zomaar plaats. Maar ook indien sprake is van een gedraging zoals genoemd in artikel 7 kunnen er redenen zijn om al individualiserend, om maatwerk te kunnen leveren, af te wijken van de richtlijn. Bij de beoordeling van de hoogte van de verlaging zoals vermeld in lid 1 en 2 wordt door het college rekening gehouden met het proportionaliteitsbeginsel. Dit houdt in dat de hoogte van verlaging redelijk dient te zijn in vergelijk met de gedraging. Het niet tijdig inleveren van een document dat uiteindelijk geen gevolgen heeft voor het recht op bijstand, dient geen uitsluiting gedurende een hele maand van het recht op bijstand tot gevolg te hebben. Dit houdt in dat de hoogte en / of duur dient af te wijken van genoemde bedragen indien de gedraging niet in verhouding staat met de verlaging en omgekeerd. Hierbij wordt uitgegaan van:
a. ernst van de gedraging; b. mate van verwijtbaarheid; c. persoonlijke omstandigheden. Op basis van bovenstaande omstandigheden wordt beoordeeld welke verlaging van de bijstand redelijk is.
Paragraaf 3 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik. Beleid.
Het beleid inzake handhaving is op 17 december 2001 door de gemeenteraad vastgesteld. De daarin genoemde uitgangspunten zijn de volgende: de gemeente streeft naar het zo vroeg mogelijk ontdekken van fraude (door o.a. signaalsturing, risicosturing en themacontroles); de gemeente zorgt voor zowel preventieve als repressieve handhaving; de gemeente benadert de handhaving integraal; de gemeente intensiveert de handhaving en de controle wanneer gegronde twijfels bestaan over de naleving van de verplichtingen; de gemeente ontwikkelt nieuwe werkprocessen om een zo groot mogelijke effectiviteit ten aanzien van preventie van en controleren op fraude te realiseren.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Doelstelling Het doel is hoogwaardige handhaving. Er wordt naar gestreefd dat alleen degenen die daadwerkelijk recht op bijstand hebben, bijstand ontvangen die in overeenstemming is met de wet. De subdoelstellingen zijn de volgende: spontane naleving Belanghebbenden moeten spontaan de juiste en volledige gegevens aan de dienst Werk, Zorg en Inkomen verstrekken, zodat deze dienst kan vaststellen of iemand ook echt recht heeft op bijstand. rechtmatige verstrekking van bijstand. Het rechtmatig verstrekken van bijstand staat boven aan de lijst. minder misbruik van bijstand Het ontmoedigen en terugdringen van het aantal personen dat vermoedelijk misbruik pleegt door actief preventiebeleid. optimalisering handhavi ngsmi ddeien. Gestreefd wordt naar het optimaliseren van werkprocessen binnen de dienst WZI. Middelen hiervoor zijn: afschaffing van de periodieke verklaring, geen verplichte heronderzoeken, kwaliteits- en kwantiteitsverbetering, een duidelijk gestructureerde inzet, alsmede risico- en signaalsturing. vergroten maatschappelijk draagvlak. Als de samenleving het idee krijgt dat iedereen die dat wil (dus ook diegenen zonder recht) makkelijk bijstand kan krijgen, dan bestaat het gevaar dat het draagvlak voor de sociale zekerheid snel afbrokkelt. Hierdoor kunnen degenen die wel recht hebben op bijstand in een vervelende positie gebracht worden.
Artikel 8 en 9 Terugvordering (8) en Verhaal (9) De gemeente Eindhoven gaat gebruik maken van haar bevoegdheid tot terugvorderen overeenkomstig de bepalingen in de wet. Een vordering kan in sommige gevallen inefficient zijn gezien de hoogte ervan. Het college stelt dit bedrag vast. Deze verordening is in beginsel gericht op het nakomen van verplichtingen van belanghebbende. Deze verordening heeft echter ook ten doel oneigenlijk gebruik terug te dringen. De maatschappij mag van belanghebbende verlangen, en zelfs eisen, dat deze gebruik maakt van voorliggende voorzieningen en dus ook dat deze probeert met een onderhoudsbijdrage naar burgerlijk recht in zijn of haar bestaan te voorzien. Wanneer belanghebbende in gebreke blijkt, of wanneer dit niet lukt, dan kan de gemeente in de plaats treden van belanghebbende en verhaal zoeken op de onderhoudsplichtige. Voor verhaal op onderhoudsplichtigen wordt de taak van de gemeenten door de nieuwe alimentatiewetgeving beperkter. De betreffende bepalingen van WWB zullen tegelijk met de nieuwe alimentatiewetgeving in werking treden. Tot die tijd blijven de bepalingen van de Algemene bijstandswet gelden.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Het college stelt zich als doel om binnen de kaders van de wet en deze verordening zoveel mogelijk terug te vorderen, te verhalen en in te vorderen. In het eerste lid wordt bepaald dat het college nadere regels kan stellen ten aanzien van de wijze van de invordering van bijstand die is teruggevorderd of verhaald. Het tweede lid biedt het college ruimte om nadere regels op te stellen voor gevallen waarin van (verdere) terugvordering / invordering kan worden afgezien. Er kunnen zich situaties voordoen op basis waarvan (verdere) terugvordering of verhaal niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij een minnelijk schuldhulpverleningstraject wordt bemoeilijkt door een terugvordering van de gemeente. Als uitgangspunt geldt dat misbruik niet mag lonen en vorderingen in het kader van misbruik in beginsel altijd volledig worden teruggevorderd. Er kunnen zich echter situaties voordoen op basis waarvan van (verder) terugvordering wordt afgezien in relatie tot een andere hoofddoelstelling van de dienst: reintegratie. De nadere regels worden gehanteerd ten behoeve van besluiten op verzoeken van debiteuren maar kunnen ook ambtshalve worden toegepast. Artikel 10 Verlaging van de bijstand. Wanneer belanghebbende onvolledige of onjuiste informatie geeft, kan de bijstand (tijdelijk) verlaagd worden conform deze verordening. Deze verlaging is bedoeld om het nakomen van de verplichtingen en de hoogte van de bijstand op elkaar af te stemmen. Dit staat los van het terugvorderen van bijstand, dat bedoeld is om de situatie (weer) in overeenstemming te brengen met het recht.
Artikel 11 Personen waarvan de WWB uitkering via de SVB wordt verstrekt. De gemeente neemt deel aan een pilot met het SVB, samen met andere gemeenten, die loopt tot 2008. Binnen deze pilot worden de mogelijkheden beoordeeld of de SVB voor belanghebbenden, die op de AOW een aanvullende WWB uitkering ontvangen, de dienstverlening over kunnen nemen. Op deze wijze zouden deze belanghebbenden vanuit een organisatie, zowel AOW als WWB ontvangen.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
Artikel 12 Aangifte Openbaar Ministerie Onder het boeteregime van de Algemene bijstandswet bestond de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie als er sprake was van fraude en het benadelingsbedrag hoger was dan 6 6.000,ÃćâĆňâĂİ (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taak-
verdeling tussen gemeenten en het OM onder de WWB blijft bestaan, ook al kent de WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) de bijstand verlagen.
Paragraaf 4 Slotbepalingen
Artikel 13 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden. Geen nadere toelichting van toepassing.
Artikel 14 Nadere regels. In deze verordening staan ten aanzien van terugvordering, verhaal, invordering en kwijtschelding algemene regels opgenomen. Voor het nemen van individuele besluiten is het noodzakelijk dat deze algemene regels nader worden uitgewerkt. De uitvoering van de WWB is geattribueerd aan het college van burgemeester en wethouders. Op basis van dit artikel machtigt de gemeenteraad het college om het opstellen van nadere regels op te dragen aan de directeur van de dienst Werk, Zorg en Inkomen. Deze nadere regels worden gebruikt als interne richtlijnen en zijn als zodanig volgens jurisprudentie als beleidsregels aan te merken. Deze mogelijkheid wordt eveneens geboden met betrekking tot het verlagen van de bijstand.
Artikel 15 De inwerkingtreding Geen nadere toelichting van toepassing.
Artikel 16 Citeertitel Geen nadere toelichting van toepassing. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 november 2006. A. Sakkers, voorzitter.
J. Verheugt, griffier.
Raadsnummer O6.RZ757.OOI
KB06002562
gemeente Eindhoven
Griffie gemeenteraad Commissiesecretariaat
Raadsnummer O6.RXygy.OO2
Retouradres Postbus 9oISo, S6oo RB Eindhoven
Behandeld door F. Biemans Telefoon (o4o) 238 2489 Ons kenmerk griffie Verzenddatum II oktober 2006
Aan de leden van de raad
van de gemeente Eindhoven.
Commissieadvies Betreft cie MZFPO: Raadsvoorstel tot het vaststellen van de Afstemmings- en fraudeverordening WWB 2007 (AFV 2007).
De commissie Maatschappelijke Zorg, Financien, Personeel en Organisatie heeft in haar vergadering van 10 oktober 2006 beraadslaagd over het bovengenoemde onderwerp. De commissie heeft a Is volgt geadviseerd: PvdA: akkoord; akkoord; akkoord;
CDA: SP:
VVD:
GroenLinks: ’leefbaar eindhoven’
Ouderen Appel: D66:
De Stadspartij: Lijst Pim Fortuyn
ChristenUnie:
stemvoorbehoud; de verantwoordelijkheden van de gemeente dienen ook te worden vastgelegd. Misschien komt men nog met een motie hierover. akkoord; akkoord; stemvoorbehoud; men wenst nog nader beraad binnen de fractie en argumentatie als bij de VVD. akkoord; akkoord; akkoord; akkoord.
Voor wat betreft de categorisering op de raadsagenda wordt het presidium geadviseerd om dit voorstel in te delen in de categorie "weinig of geen discussie verwacht". De secretaris van de commissie, F. Biemans. Bijlage(n): 0.
Bezoekadres Stadhuisplein Io Eindhoven Openingstijden
Postadres Postbus 90I50 s6oo RB Eindhoven
ma t/m vr 9.oo-r6.oo uur
Telefonisch bereikbaar
gemeente Eindhoven
Dienst Werk, Zorg en Inkomen
Raadsnummer O6. RZy gy. Oog Inboeknummer o6bstoa4oa Beslisdatum B%W 7 november 2006 Dossiernummer 6.4092
Nadere toelichting bij raadsvoorstel Betreft Afstemmings- en fraudeverordening 2007. Inleiding Leefbaar eindhoven heeft een reactie geschreven op het raadsvoorstel inzake de Afstemmings- en fraudeverordening 2007 (AFV2007). In de reactie van leefbaar eindhoven worden vier zaken benoemd:
1 onduidelijkheid terminologie; 2 herformulering van artikel 14; 3 herformulering in toelichting bij het onderdeel Fraude. Hierbij wordt gedoeld op de term "indien de indruk bestaat dat [...]"; 4 is de sanctiemogelijkheid ook van toepassing op bijzondere bijstand en minimaregelingen (LDT, etc.).
De memo van leefbaar eindhoven ligt voor u ter inzage.
Naar aanleiding van de memo van leefbaar eindhoven komen wij tot de volgende nadere toelichting op het raadsvoorstel inzake de Afstemmings- en fraudeverordening 2007. De aanpassingen van de AFV2007 waartoe de opmerkingen van leefbaar eindhoven aanleiding geven worden tevens vermeld.
1 Onduidelijkheid terminologie In de verordening worden in de artikelen 1 en 7 de volgende termen gebruikt: Misbruik; Oneigenlijk gebruik; Fraude.
Leefbaar eindhoven acht bovenstaande termen / begrippen onvoldoende duidelijk en zelfs verwarrend. Leefbaar eindhoven stelt voor te volstaan met de begrippen fraude en misbruik, zoals door leefbaar eindhoven gedefinieerd in haar memo. Naar aanleiding van dit voorstel van leefbaar eindhoven is beoordeeld of de terminologie eenduidiger / eenvoudiger kan en of de definitie van leefbaar eindhoven volstaat. Onze conclusie is dat twee termen kunnen volstaan maar dat dit de
begrippen misbruik en onei enli’k ebruik moeten zijn.
Raadsnummer 06.RI757.003
In de wetgeving worden bovenstaande twee begrippen gebruikt en aldus wordt aangesloten bij het onderscheid dat de wetgever zelf aanbrengt. Met name de scheidslijn tussen misbruik en fraude zou tot verwarring kunnen leiden. De tekst van de AFV2007 dient ons inziens te worden aangepast door de begrippen fraude en misbruik samen te voegen onder de wettelijke term misbruik. De definitie van misbruik wordt dan als volgt: Misbruik: het niet, niet volledig of onjuist verstrekken van informatie waardoor ten onrechte bijstand wordt ontvangen. Het begrip oneigenlijk gebruik dient te blijven gehandhaafd conform het raadsvoorstel en luidt als volgt: Onei enli’k ebruik: het ten onrechte ontvangen van bijstand als gevolg van het door belanghebbende handelen in strijd met het doel en de strekking van de wet.
2 Herformulering van artikel 14 Leefbaar eindhoven veronderstelt dat het college de bijstand van alle bijstandsgerechtigden zou kunnen verlagen op een bepaald tijdstip. Gepleit wordt daarom voor een toevoeging (in de toelichting), dat een verlaging enkel op basis van een individueel besluit genomen kan worden, naar aanleiding van een (individuele) gedraging. Wij merken op dat in de Verordening Toeslagen en Verlagingen de richtlijnen staan met betrekking tot de hoogte (toeslagen en verlagingen) van de uitkering, dit staat los van het sanctiebeleid. Op basis van de AFV2007 is het onmogelijk om collectief (bij alle bijstandsgerechtigden) de normen of toeslagen te verlagen.
Het verlagen van de bijstand vergt steeds een individuele afweging, hetgeen ook is vastgelegd in artikel 2 van de verordening en tevens voortvloeit uit artikel 7, lid 5 van de verordening, waaruit blijkt dat een individuele afweging ten grondslag dient te liggen aan het sanctiebesluit. Aanpassing van de AFV2007 is niet nodig.
3 Herformulering in toelichting bij het onderdeel Fraude In de memo van leefbaar eindhoven staat de volgende opmerking vermeld: "In de artikelgewijze toelichting op pagina 45, bovenaan onder 3 Fraude, staat werkelijk baarlijke nonsens! Er staat letterlijk: "Indien duidelijk DE INDRUK bestaat dat iemand, met opzet en bewust zaken heeft verzwegen die van direct invloed zijn op het recht op uitkering, is s rake van fraude". Het enkele gegeven dat er slechts een duidelijke indruk bestaat, kan natuurlijk nooit leiden tot de onomstotelijke conclusie dat er dan ook daadwerkelijk sprake van fraude is!! Dat gegeven of die indruk zal dan toch eerst nog eens moeten worden hard gemaakt." Het is correct dat niet een duidelijke indruk alleen leidt tot de onomstotelijke conclusie dat daadwerkelijk sprake is van fraude. De dienst Werk, Zorg en Inkomen
Raadsnummer 06.RI757.003
dient het vermoeden altijd te staven met bewijs. De AFV2007 is op dit punt aangepast.
4 Is de sanctiemogelijkheid ook van toepassing op bijzondere bijstand en minimaregelingen (LDT, etc.)
In de formulering van leefbaar eindhoven wordt gesproken over [...bijstandsuitkering en/of andere regelingen...]. Leefbaar eindhoven geeft aan dat in de (nieuwe) voorgestelde formulering "andere regelingen" niet is meegenomen. Een afstemming kan enkel plaatsvinden op regelingen die hun grondslag hebben in de WWB. Dus bijvoorbeeld de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en minimaregelingen hebben geen grondslag in de WWB en hier kan dan ook geen afstemming (sanctie) op plaatsvinden. Leefbaar eindhoven pleit ervoor dat indien er sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik er een sanctie uitgevoerd kan worden, ook op die andere regelingen (buiten de bijstandsuitkering). Indien sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik zal er echter altijd een terugvordering plaatsvinden en blijft er tegelijkertijd geen ruimte meer over voor afstemming. Wel zou dan de bijstandsnorm afgestemd kunnen worden. In de praktijk wordt dit niet toegepast, maar op basis van de AFV2007 kan dit wel.
Terugvordering van bijzondere bijstand of LDT vindt vrij weinig plaats, omdat betaling altijd achteraf geschiedt (na overlegging gegevens) en het (vaak) eenmalige acties betreft en geen doorlopende situatie, zoals bijstandsverlening.
Daarnaast is het van belang dat het opleggen van een sanctie een correctie van gedrag tot gevolg heeft. Ook de ernst van de gedraging, persoonlijke omstandigheden en mate van verwijtbaarheid dienen gemotiveerd te worden. Gezien de aard van de verstrekking van bijvoorbeeld de LDT en bijzondere bijstand, lijkt dat doel dan niet geheel in overeenstemming met het opleggen van een sanctie op grond van het doel van de AFV2007.
Volledigheidshalve wordt vermeld dat er alleen afgestemd kan worden indien er sprake is van een verstrekking van bijstand. Dus indien niets (meer) wordt verstrekt kan ook geen sanctie plaatsvinden. Aangezien de mogelijkheid tot een sanctie aanwezig is in de AFV2007, is de AFV2007 niet aangepast op dit onderdeel.
Een herzien ontwerpraadsbesluit treft u hierbij aan.
Raadsnummer 06.RI757.003
Burgemeester en wethouders van Eindhoven W. Krzeszewski, loco-secretaris EE06033078