rp
gemeente Eindhoven
Dienst Algemene en publiekszaken Raadsnummer oz.axel.oox lnboeknummer ozLooxx6S Beslisdatum BgxW S september 2002
Dossiernummer zs6.ssx
Raadsvoorstel tot het aanpassen van de verordeningen inzake gemeentelijkee belastingen en rechten voor het jaar 2003 1 Inleiding Verwezen wordt naar punt 2, probleemstelling.
2 Probleemstelling Jaarlijks worden de verordeningen inzake gemeentelijke belastingen en rechten geactualiseerd. Bij de aanpassing van de teksten van de verordeningen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de teksten van de modelverordeningen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de aanpassing van de tarieven wordt jaarlijks nagegaan of er aanleiding bestaat voor een algemene verhoging, zodat de opbrengst van de gemeentelijke belastingen en rechten in de pas blijft bij de kostenontwikkeling. In het ontwerp Beleidsplan 2003-2006 wordt in dat kader uitgegaan van een tariefsverhoging van 69o voor het jaar 2003. Dit jaar is het dossier uitgebreid met een overzicht van de gemeentelijke privaatrechtelijke tarieven. Aangezien nog niet alle benodigde informatie beschikbaar is ten aanzien van de Legesverordening, Marktgeldverordening en de Begraafplaatsrechtenverordening zijn deze verordeningen niet opgenomen in dit dossier. Deze verordeningen zullen separaat in december 2002 ter besluitvorming aan u worden voorgelegd.
3 Maatschappelijke effecten en het meetpunt voor succes Bij tijdige aanpassing (dat wil zeggen voor 1 januari 2003) van de verordeningen met betrekking tot de gemeentelijke belastingen en rechten, zal de opbrengst van deze belastingen en rechten in de pas blijven met de kostenontwikkeling.
3a Milieutoets Niet van toepassing.
4 Wijze van aanpak/ oplossingsrichting Hieronder hebben wij een en ander per verordening/tariefstelling nader uitgewerkt. Volledigheidshalve wordt in deze paragraaf eerst ingegaan op de berekenings- en afrondingsproblematiek van de tarieven van de gemeentelijke belastingen en rechten. Daarna wordt kort aandacht besteed aan de gevolgen van de introductie
rp
Raadsuummer 02.214.00I
van het BTW-compensatiefonds per 1 januari 2003 voor de verordeningen inzake gemeentelijke belastingen en rechten.
Berekenings- en afrondingsmethodiek. Aan afronding van tarieven valt niet te ontkomen. In de jaren voorafgaand aan 2002 werden de tarieven berekend en afgerond volgens een vaste vastgestelde methodiek. In verband met de introductie van de euro werd deze methodiek bij de tariefstelling voor 2002 niet integraal gevolgd. Ingevolge EU-verordening 1103/97 diende de gulden immers technisch te worden omgezet naar de euro. Dit betekende dat de onafgeronde tarieven van 2001 werden verhoogd met het prijsindexcijfer. Vervolgens werd het onafgeronde tarief voor 2002 in guldens omgezet naar de euro, waarbij afronding op twee cijfers achter de komma plaatsvond. Het derde cijfer achter de komma bepaalde of er naar beneden of boven werd afgerond. Afronding naar beneden vond plaats indien het derde cijfer achter de komma 1 t/m 4 was. Afronding naar boven vond plaats bij een derde cijfer achter de komma van 5 of hoger. Teneinde een eenduidige werkwijze te kunnen waarborgen, wordt voorgesteld vanaf 2003 de navolgende uitgangspunten bij de berekening en afronding te hanteren: a voor tarieven, waarbij zonder bezwaar voor de praktische uitvoering gewerkt kan worden met een rekeneenheid van 1 eurocent of minder, worden de verhogingen tot op 1 eurocent of 1/10 gedeelte van een eurocent berekent; b voor tarieven, waarbij met het oog op de praktische uitvoering met enigszins ronde bedragen moet worden gewerkt, worden de verhogingen afgerond op een veelvoud van: 6 0,01 bij tarieven tot 6 2,ÃćâĆňâĂİ ; 6 0,05 bij tarieven van 6 2,ÃćâĆňâĂİ tot 6 5,ÃćâĆňâĂİ ; < 0,10 bij tarieven van < 5,ÃćâĆňâĂİ tot < 10,ÃćâĆňâĂİ ;
< 0,25 bij tarieven van < 10,ÃćâĆňâĂİ tot < 20,ÃćâĆňâĂİ ;
< 0,50 bij tarieven vang 20,ÃćâĆňâĂİ tot’ 50,ÃćâĆňâĂİ ; 6 1,ÃćâĆňâĂİ bij tarieven van 6 50,ÃćâĆňâĂİ en hoger;
c de tarieven worden afgerond naar: beneden indien het af te ronden cijfer uitkomt op minder dan de helft van de conform het gestelde onder a of b van toepassing zijnde rekeneenheid; boven indien het af te ronden cijfer uitkomt op de helft en meer van de conform het gestelde onder a en b van toepassing zijnde rekeneenheid; d ten aanzien van tarieven die in onderlinge verhouding tot elkaar staan, worden de verhogingen - met inachtname van het onder a t/m c gestelde - berekend met betrekking tot het basistarief; de verhogingen van de aan het basistarief gerelateerde tarieven worden daarna op basis van de bestaande verhoudingen afgeleid; e als berekeningsmaatstaf voor de jaarlijkse tariefsaanpassing wordt genomen het niet afgeronde tariefbedrag - zijnde het op drie cijfers achter de komma berekende tariefbedrag - van het voorafgaande jaar.
Raadsaummer os.sr4.oor
Deze uitgangspunten komen overeen met de uitgangspunten welke in de jaren voorafgaand aan 2002 zijn gehanteerd. De differentiatie genoemd onder punt b is daarbij aangepast aan de euro. Wij stellen u voor tariefsverhogingen voor de gemeentelijke heffingen vanaf de tariefstelling voor 2003 te berekenen overeenkomstig de uitgangspunten die hierboven onder a t/m e zijn weergegeven. Volledigheidshalve wijzen wij er op, dat de voorgestelde gedragslijn wel inhoudt, dat de situatie zich kan voordoen dat bepaalde "lage" tarieven in bepaalde jaren buiten de verhoging blijven. BTW-compensatiefonds. Op 1 januari 2003 wordt het BTW-compensatiefonds (BCF) geintroduceerd. Gemeenten kunnen per deze datum de betaalde BTW over de overheids- of niet-
ondernemersactiviteiten declareren bij het BCF. Op grond van het huidige artikel 229b van de Gemeentewet en uit artikel 15:33 van de Wet milieubeheer mogen een aantal tarieven van de gemeentelijke belastingen en rechten niet meer dan kostendekkend zijn. Een tariefstelling inclusief BTW, - waarbij deze BTW bij het BCF wordt gedeclareerd -, zou derhalve kunnen resulteren in een meer dan kostendekkend tarief. Dat staat artikel 229b van de Gemeentewet alsmede artikel 15:33 van de Wet milieubeheer niet toe. Daarom worden deze twee wetsartikelen per 1 januari 2003 aangepast. De gemeente mag dan bij de berekening van de kostendekkendheid van de tarieven, de vordering op het BCF meenemen als last. Dat mag, omdat gemeenten voor ongeveer eenzelfde bedrag worden gekort op de algemene uitkering. De betreffende tarieven kunnen derhalve worden vastgesteld inclusief BTW zonder dat hierdoor het risico wordt gelopen dat de tarieven (formeel) meer dan kostendekkend zouden zijn. Wellicht ten overvloede wordt in dit kader opgemerkt dat de inkomsten uit de kostendekkende tarieven niet naar beneden hoeven te worden bijgesteld. Dit omdat gemeenten worden gekort op de algemene uitkering. Tussen de VNG en de minister van Financien is afgesproken dat de compensabele BTW op de budgetten die meetellen bij het bepalen van de kostendekkende heffingen fictief mogen worden meegeteld bij het bepalen van de hoogte van de tarieven. Op 10 juni 2002 heeft uw raad besloten deze werkwijze toe te passen.
Onroerende-zaakbeiastingen. Op I januari 2001 is het tweede WOZ-tijdvak begonnen. Dit betekent dat voor de jaren 2001 t/m 2004 de onroerende-zaakbelastingen (OZB) worden geheven naar de vastgestelde waarden per waardepeildatum 1 januari 1999. De tarieven OZB zijn vanaf 2001 gedifferentieerd op basis van de waardeontwikkeling tussen de categorieen woningen en niet-woningen. De tariefstelling is gebonden aan een tweetal grenzen. Dit betreft enerzijds de wettelijke relatieve limiet, inhoudende dat het tarief van de eigenarenbelasting niet meer bedraagt dan 12596 van het tarief van de gebruikersbelasting. Anderzijds betreft dit de voorwaarde dat de tarieven van de niet-woningen niet meer dan 16196 van de tarieven voor de woningen bedragen.
Raadsnummer ox.xx4.oox
++4+
Deze 1619a betreft het door uw raad op 12 maart 2001 vastgestelde zogenoemde tijdvakpercentage. Voor 2002 resulteerde dit in de navolgende tariefstelling: 1 OZB-gebruik voor onroerende zaken die
in hoofdzaak tot woning dienen <2,ÃćâĆňâĂİ 2 OZB-gebruik voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 3 OZB-eigendom voor onroerende zaken die
< 3,21
in hoofdzaak tot woning dienen < 2,50 4 OZB-eigendom voor onroerende zaken die
niet in hoofdzaak tot woning dienen < 4,01 De tarieven gelden voor elke volle 6 2.268,ÃćâĆňâĂİ van de heffingsmaatstaf. Deze tarieven
komen in aanmerking voor een verhoging met 6%o, Conform voornoemde afrondingsregels is het onafgeronde tarief voor 2002 daarbij uitgangspunt. Wij stellen u derhalve de navolgende tariefstelling voor 2003 voor: 1 OZB-gebruik voor onroerende zaken die 6 2,12 in hoofdzaak tot woning dienen 2 OZB-gebruik voor onroerende zaken die
niet in hoofdzaak tot woning dienen < 3,41 3 OZB-eigendom voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 4 OZB-eigendom voor onroerende zaken die
6 2,65
niet in hoofdzaak tot woning dienen < 4,26 Met deze tariefstelling is voldaan aan de genoemde grenzen van 1259o respectievelijk 16196. Voor het jaar 2003 wordt overigens een opbrengst uit de onroerendezaakbelastingen begroot van 6 42.906.000,ÃćâĆňâĂİ. De tekst van artikel 8, lid 2 van de
verordening, met betrekking tot de termijnen van betaling bij automatische incasso, is aangepast aan de herziene tekst van de modelverordening OZB van de VNG.
Hondenbelasting. De jaartarieven voor de hondenbelasting voor 2002 bedragen:
a voor de eerste hond 6 46,60 b voor elke volgende hond 6 93,20
c voor kennels < 233,ÃćâĆňâĂİ Deze tarieven komen in aanmerking voor een verhoging met 69o. Wij stellen u derhalve voor de hondenbelastingtarieven voor 2003, vast te stellen op:
a voor de eerste hond 6 49,50 b voor elke volgende hond 6 99,ÃćâĆňâĂİ
c voor kennels 6 247,50 Deze tariefstelling resulteert in een geraamde opbrengst voor 2003 van 6 716.000,ÃćâĆňâĂİ.
In de tekst van de verordening zijn enige aanpassingen aangebracht bij artikel 8 (vrijstellingen). Het betreft een aanpassing aan de modelverordening
v k+
Raadsnummer 02.214.00I
hondenbelasting van de VNG. Daarnaast wordt in artikel 11 de mogelijkheid van betaling via automatische incasso geÃŕntroduceerd. Rioolrechten. In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2000-2003 (GRP) wordt gewerkt met een beheersplan van de infrastructuur, waarin onderhoud, vervanging, reiniging, inspectie van bestaande riolen, gemalen, persleidingen, bergingskelders en kolken nader zijn uitgewerkt. De gehanteerde werkwijze is grotendeels gelijk aan het GRP 1995-1998. Dit betekent dat:
het geplande investeringsniveau voor verbetering aan het stelsel op basis van het optimalisatiescenario gedurende de planperiode (2000-2003) niet behoeft te worden gewijzigd; het investeringsprogramma voor de instandhouding van het bestaande rioolstelsel tot en met het jaar 2003 gedetailleerd is ingepland, waarbij de in het GRP 1995-1998 aangegeven investeringsruimte is aangehouden. Naast de hiervoor genoemde kosten dienen ook de exploitatiekosten van het rioolstelsel alsmede de overhead (de kosten van heffing en invordering van de rechten en de overheadkosten van de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer) via de rioolrechten te worden gedekt. In 2003 wordt het GRP herzien. Eind 2002 wordt een Plan van aanpak hiervoor opgesteld. Heffingsgrondslagen en kostentoerekeningen zullen in dat kader nader worden onderzocht. De tarieven voor de rioolrechten en de wijze van heffing is mede afhankelijk van deze onderzoeken. Conform het bepaalde in het ontwerp Beleidsplan 2003-2006 stellen wij u voor, in afwachting van de onderzoeksresultaten, de rioolrechten voor 2003 bij te stellen met een verhoging van 59b. Rekening houdend met het bovenstaande leidt deze verhoging tot de navolgende tarieven: a het recht bedoeld in artikel 2, onderdeel a (heffing van de genothebbende krachtens recht van eigendom enz.) per aangesloten onroerende zaak (het aa nsluitrecht) :
1 tarief 2002: < 132,71 2 tarief 2003: 6 139,ÃćâĆňâĂİ
b het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b (heffing van de gebruikers), voor elke volle eenheid waterverbruik van 500 m3 (het rioolafvoerrecht):
1 tarief 2002: 6 183,25 2 tarief 2003: 6 192,ÃćâĆňâĂİ
Deze tariefsverhoging leidt tot een geraamde opbrengst voor 2003 van 6 15.655.000,ÃćâĆňâĂİ.
De tekst van artikel 11, lid 2 van de verordening, met betrekking tot de termijnen van betaling bij automatische incasso, is aangepast aan de herziene tekst van de modelverordening rioolrechten van de VNG.
v+p
Raadsnummer 02.214.00I
Reinigi ngsheffingen. Ingevolge de Verordening reinigingsheffingen 2002 bedraagt vanaf 1 januari 2002 het jaartarief van: a de afvalstoffenheffing voor het periodiek verwijderen van huishoudelijk afval bij
woonpercelen: 1 indien dat perceel wordt gebruikt door een persoon E 143,ÃćâĆňâĂİ 2 indien dat perceel wordt gebruikt door meer dan een persoon < 239,ÃćâĆňâĂİ
b het reinigingsrecht voor het periodiek verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid bij bedrijfspanden E 195,ÃćâĆňâĂİ Daarnaast is voor het achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen op een daartoe van gemeentewege ter beschikking geste! de plaats een bedrag van < 2,ÃćâĆňâĂİ, < 5,ÃćâĆňâĂİ of E 11,ÃćâĆňâĂİ
per keer verschuldigd, afhankelijk van de wijze waarop het afval wordt aangeboden. In het ontwerp Beleidsplan 2003-2006 wordt uitvoerig op de kwaliteitsverbetering in de afvalverwijdering van huishoudelijke afvalstoffen en de ontwikkelingen met betrekking tot de RAZOB ingegaan. Daarnaast is aandacht geschonken aan de ontwikkeling van de tarieven voor het jaar 2003 en op de stand van de egalisatiereserve. Voor het jaar 2003 dienen de tarieven te worden verhoogd onder meer als gevolg van prijscompensatie in de verwerkingskosten, de autonome groei van de te verwerken afvalhoeveelheden en een extra input ten behoeve van het Egalisatiefonds. Dit leidt ertoe dat de hiervoor genoemde tarieven voor het jaar 2003 worden opgetrokken tot respectievelijk E 150,ÃćâĆňâĂİ, E 251,ÃćâĆňâĂİ en E 240,ÃćâĆňâĂİ.
De rechten voor de overige dienstverleningen, welke in de bij de verordening behorende tarieventabel zijn geregeld, komen in aanmerking voor een verhoging met de algemene prijsstijging van 69o. Ten aanzien van de tarieven die contant worden geheven, bij de daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaatsen, stellen wij u voor deze niet te verhogen en deze derhalve te handhaven op 6 2,ÃćâĆňâĂİ, < 5,ÃćâĆňâĂİ en 6 11,ÃćâĆňâĂİ. Deze tarieven komen overeen met de regionaal geldende tarieven
voor 2003. Voor 2003 is een opbrengst begroot van E 21.093.000,ÃćâĆňâĂİ.
De tekst van artikel 10, lid 2 van de verordening, met betrekking tot de termijnen van betaling bij automatische incasso, is aangepast aan de herziene tekst van de modelverordening reinigingsheffingen van de VNG. Ook onderdeel 2.1.1 van de tarieventabel is aangepast aan de hand van deze modelverordening.
Standplaatsgeld voor autobusdiensten. Ingevolge de Verordening standplaatsgeld autobusdiensten 2002 bedraagt het recht voor het innemen van een standplaats met een autobus op het busstation thans < 511,92 per jaar c.q. < 42,66 per maand. De voorgestelde verhoging met 69o leidt ertoe dat deze tarieven voor 2003 < 540,ÃćâĆňâĂİ respectievelijk E 45,ÃćâĆňâĂİ bedragen. Het jaar-
tarief is totstandgekomen door het maandtarief te vermenigvuldigen met 12. Voor 2003 wordt uitgegaan van een begrote opbrengst van < 12.000,ÃćâĆňâĂİ.
Raadsnummer os.xx4.oox
Kan aalrech ten.
De rechten voor het invaren en aansluitend daarop gedurende een periode van ten hoogste 14 dagen verblijven op het Beatrixkanaal bedragen ingevolge de Verordening kanaalrechten 2002: a E 0,20 per m’waterverplaatsing voor vaartuigen; b E 0,20 per m’ inhoud voor houtvlotten. Wij stellen u voor deze tarieven te verhogen met 69o en daarmee naar < 0,21 op te trekken.
Een en ander is in de ontwerpverordening verwerkt. Voor 2003 wordt uitgegaan van een begrote opbrengst van E 59.000,ÃćâĆňâĂİ.
Toeristenbelasting. Het huidige tarief toeristenbelasting bedraagt E 1,ÃćâĆňâĂİ per overnachting. Wij stellen u
voor dit tarief te verhogen met 69o. Op grond van de voornoemde afrondingsregels leidt deze aanpassing op het onafgeronde tarief van 2002 tot een tarief van 6 1,02 voor 2003. Voor 2003 wordt uitgegaan van een begrote opbrengst van 6 306.000,ÃćâĆňâĂİ.
Parkeerbelastingen. In Eindhoven gelden thans twee uurtarieven voor parkeren bij parkeermeters en -automaten, te weten f 1,41 en E 0,96. De minimale inworp is E 0,20. Daarvoor mag men respectievelijk 8,5 en 12,5 minuten parkeren. Daarnaast bestaan er maximale tarieven van E 3,40 en 6 2,40 per etmaal. Deze tarieven komen in aanmerking voor een verhoging met het algemene prijscijfer van 6%. Echter, bij de huidige betalingseenheden is het technisch bezien vrijwel onmogelijk de parkeerautomaten en parkeermeters op zodanige wijze te programmeren dat alle separate bedragen exact worden verhoogd met 69o. Het is wel mogelijk de tarieven voor parkeren dusdanig aan te passen dat de totale gemiddelde tariefsverhoging 69o bedraagt en de tarieven voor de parkeerapparatuur hanteerbaar blijven. Bovendien zullen in 2003 een aantal parkeerterreinen verdwijnen (Keizersgracht - Fens -, Zwembadweg), hetgeen kan leiden tot een inkomstenderving. Ten aanzien van de maximale dagtarieven wordt in dat kader voorgesteld deze te koppelen aan het parkeertarief voor drie uur. In 2002 was dit gekoppeld aan een parkeertijd van 2 uur 24 minuten respectievelijk 2,5 uur. Dit resulteert in het navolgende tariefsvoorstel: Tarief 2002 E 0,20 per 8,5 minuten, ofwel <1,41 per uur E 3,40 per etmaal E 0,20 per 12,5 minuten, ofwel E 0,96 per uur 6 2,40 per etmaal
Voorstel tarief 2003 E 0,20 per 8 minuten, ofwel < 1,50 per uur
< 4,50 per etmaal
E 0,20 per 12 minuten, ofwel <1,ÃćâĆňâĂİ per uur
E 3,ÃćâĆňâĂİ per etmaal
vp
Raadsnummer 02.214.00I
Voorgesteld wordt de overige in de tarieventabel opgenomen tarieven (parkeervergunningen) te verhogen met het prijsindexcijfer van 69o. Voor 2003 wordt uitgegaan van een begrote opbrengst parkeerbelastingen van < 7.615.000,ÃćâĆňâĂİ.
Precariobelastingen. Ook de in de Tarieventabel 2002, behorende bij de Verordening precariobelasting 2002, geregelde belastingen terzake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond komen in aanmerking voor een verhoging van 69o. De voorgestelde verhoging leidt voor de tarieven, die het meest toepassing vinden, tot de volgende optrekking:
Soort belasting voor het uitstallen of opslaan van al dan niet ten verkoop of ter verhuring aangeboden goederen, per m’ ingenomen oppervlakte grond :
a per dag b per week c per maand d per jaar
Geldend tarief: Voorgesteld tarief:
0,31
0,77 2,31
18,48
0,33 0,82 2,46 19,68
voor het hebben van een container, met een vloeroppervlakte :
1 tot 10m’:
a per dag b per week c per maand
d perjaar
2,43 6,15 18,45 147,60
2,60 6,50 19,50 156,ÃćâĆňâĂİ
2 van 10 m’ of meer:
a per dag b per week c per maand
d perjaar
3,63
3,85
9,38 28,14 225,12
9,90 29,70 237,60
3,36 26,88
3,55 28,40
voor het hebben van een tot reclame
dienend uithangbord, uithangteken of ander voorwerp:
a per maand b per jaar
Voor de effecten, die van de 69o verhoging uitgaan op de overige tarieven van de precariobelasting, verwijzen wij u naar de ontwerpverordening met bijbehorende tarieventabel. Voor 2003 wordt uitgegaan van een begrote opbrengst van 6 406.000,ÃćâĆňâĂİ.
Raadsnummer oa.ar4.oor
Vi g4 Leges.
Om de navolgende redenen maakt de Legesverordening geen onderdeel uit van dit dossier: per 1 januari 2003 wordt de Woningwet herzien. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor de Legesverordening met betrekking tot de bouwleges. De wijzigingen houden verband met een nieuwe categorisering van bouwvergunningen. In de nieuwe situatie verdwijnt de categorie "meldingsplichtige bouwwerken". Een bouwwerk is vergunningvrij of vergunningplichtig. Er zijn twee soorten vergunningen: een lichte en een reguliere bouwvergunning. Een reguliere bouwvergunning kan soms in twee fasen worden verleend. Ook de nieuwe bepalingen over het welstandstoezicht hebben gevolgen voor de Legesverordening. Op dit moment worden de exacte gevolgen van deze wetswijziging voor de betreffende tarieven en de tariefsbepalingen van de bouwleges nog nader geanalyseerd en uitgewerkt; in de Legesverordening zijn een aantal tarieven van rijkswege gemaximeerd. Thans is nog niet bekend of en zo ja met welk percentage deze tarieven moeten worden geTndexeerd. Gelet op het bovenstaande stellen wij u voor de Legesverordening 2003 ter besluitvorming aan u aan te bieden in uw vergadering van 16 december 2002.
Marktgelden. Ten aanzien van de marktgelden wordt thans nog een onderzoek uitgevoerd naar de tariefstellingen. Naar verwachting zal dit onderzoek in oktober 2002 worden afgerond. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek stellen wij u voor de Verordening marktgelden 2003 ter besluitvorming aan u aan te bieden in uw vergadering van 16 december 2002. Begraafpl a a tsrech t en.
Ten aanzien van de begraafplaatsrechten wordt thans nog een onderzoek uitgevoerd naar de tariefstellingen. Naar verwachting zal dit onderzoek in oktober 2002 worden afgerond. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek stellen wij u voor de Verordening begraafplaatsrechten 2003 ter besluitvorming aan u aan te bieden in uw vergadering van 16 december 2002. Privaatrechtelijke tarieven: Gemeentelijke Gezondheidsdienst. Ter informatie, zijn de tarieven van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst voor 2003 bijgevoegd. De tarieven met betrekking tot het Van Abbemuseum en sport (sporthallen, zwembaden, tennishallen etc.) ontbreken, aangezien de berekening van deze tarieven thans nog niet is afgerond. Deze tarieven zullen, ter kennisneming, aan u worden aangeboden in uw vergadering van 16 december 2002.
vj
Raadsnummer 02.214.00I
5 Financiele gevolgen en risico’ s De tarieven vloeien voort uit het ontwerp Beleidsplan met de meerjarenbegroting 2003-2006. In dit ontwerp Beleidsplan zijn de consequenties van de actualisering van de financiele positie verwerkt, zoals aangegeven in het Financieel Voorjaarsbericht 2003-2006 voor de meerjarenbegroting.
5a Bestuurlijke kaders Als bestuurlijk kader geldt het voornoemde ontwerp Beleidsplan 2003-2006. Dit voorstel past eveneens binnen het kader verwoord in de Bestuurlijke Visie 20022006 Samen Stad, waar staat: de belastingstijging zal niet hoger zijn dan de inflatie.
6 Overige gevolgen van de aanpak Lokale lastenvermindering. Met betrekking tot de uitwerking van de lokale lastenverlichting (ook wel bekend als "de Zalmsnip") stellen wij u voor om in 2003 dezelfde werkwijze te hanteren als in 2002. Dat wil zeggen van het aan de uitkering uit het Gemeentefonds toegevoegde bedrag van < 45,38 per huishouden een bedrag van < 34,03 per gezinshuishouden uit te keren en het restant te besteden in het kader van doelgroepenbeleid. Ook voor wat betreft de uitvoering wordt voorgesteld dezelfde werkwijze als in het jaar 2002 te hanteren, te weten een koppeling aan de belastingplicht voor de onroerende-zaakbelasting gebruik en een effectuering van de lastenvermindering via het gecombineerde aanslagbiljet gemeentelijke belastingen. Degenen die niet belastingplichtig zijn voor de onroerende-zaakbelasting gebruik (kamerbewoners, bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen) alsmede degenen die voor volledige kwijtschelding in aanmerking komen, krijgen de betreffende 6 34,03 apart uitbetaald. Uit het definitieve Strategisch akkoord dat partijen CDA, VVD en LPF hebben gesloten, blijkt dat de Zalmsnip komt te vervallen in 2005.
7 Resultaten van overleg/inspraak Niet van toepassing.
8 Communicatie De verordeningen zullen op de gebruikelijke wijze in het Gemeenteblad worden opgenomen. Tevens zullen de verordeningen openbaar bekend worden gemaakt.
9 Ter inzage gelegde stukken Het Beleidsplan 2003-2006 wordt op de gebruikelijke wijze kosteloos ter inzage gelegd. De verordeningen worden eveneens voor eenieder kosteloos ter inzage gelegd. Zowel het Beleidsplan 2003-2006 als de verordeningen zijn tegen betaling voor eenieder verkrijgbaar.
rp
Raadsnummer 02.214.00I
10 Referendabiliteit In artikel 2 van de Verordening op het correctief raadgevend referendum gemeente Eindhoven is een uitzondering opgenomen voor gemeentelijke belastingen. De verordeningen inzake gemeentelijke belastingen en rechten zijn derhalve niet referenda bel.
11 Voorstel
1 De verordeningen inzake de gemeentelijke belastingen en rechten voor het jaar 2003 vast te stellen conform de in de bijlage opgenomen ontwerpbesluiten. 2 De privaatrechtelijke tarieven voor het jaar 2003 met betrekking tot de Gemeentelijke Gezondheidsdienst voor kennisgeving aannemen. De ontwerpraadsbesluiten bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
R. Welschen, burgemeester.
C. Tetteroo, secretaris.
vp
Raadsnummer 02.214.00I
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2002; gelet op de artikelen 220 t/m 220h, 229d, eerste lid, aanhef en onderdeel a en tweede lid en artikel 255a van de Gemeentewet; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van de onroerendezaakbelastingen 2003.
Artikel 1. Belasringplicht. 1. Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden terzake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a. een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting; b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting. 2. Bij de gebruikersbelasting wordt: a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden; b. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; c. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld. 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht Is.
4+
Raadsnummer 02.2I4.001
Artikel 2. Belastingobj eet. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk lil van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 3. Maatstaf van heffing. 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt. 2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste en tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid van de Wet waardering onroerende zaken.
Artike/4. Vrijstellingen. 1. In afwijking, in zoverre van artikel 3, wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voorzover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geexploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond; c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d. een of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
Q+
Raadsnummer 02.214.00I
g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken; j. onroerende zaken voorzover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs; k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’ s, hekken en palen; plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning. 2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voorzover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 5. Belastingtarieven. Het tarief van de belasting is voor elke volle 6 2.268,ÃćâĆňâĂİ van de heffingsmaatstaf:
A. bij de gebruikersbelasting: 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 6 2,12; 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 6 3,41; B. bij de eigenarenbelasting: 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen < 2,65; 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 6 4,26.
Artikel 6. Wijze van heffing. De belastingen worden geheven bij wege van aanslag.
Raadsmxmmer ox.ex’.oox
Artikel 6A. Lokale lastenvermindering. 1. Het bedrag van de gebruikersbelasting wordt voor het gebruik van onroerende zaken, steeds voorzover het betreft zaken die geheel of gedeeltelijk tot woning dienen, verminderd met een bedrag van < 34,03. 2. Indien het bedrag na een vermindering als bedoeld in het eerste lid negatief is, wordt een aanslag tot dit negatieve bedrag vastgesteld. 3. Indien terzake van de gebruikersbelasting, het op de voet van artikel 255 van de Gemeentewet kwijt te schelden bedrag lager is dan het bedrag dat zou zijn kwijtgescholden indien de vermindering, bedoeld in het eerste lid, niet was toegepast, wordt het verschil tussen die bedragen door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar bij een voor administratief beroep bij het college van burgemeester en wethouders vatbare beschikking vastgesteld en uitbetaald aan degene die om kwijtschelding verzoekt.
Artikel 7. Aanslaggrens. 1. Voor belastingbedragen tot C 9,08 vindt geen invordering plaats. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als een belastingbedrag.
Artikel8. Termijnen van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de lnvorderingswet moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens twee maanden later. 2. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan 6 100,ÃćâĆňâĂİ, doch minder dan 6 2.200,ÃćâĆňâĂİ en zolang de
verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in negen gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de
Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 9, Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.
*w
r++
Raadsnummer ox.xx4.oox
Artikel 70. Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening onroerende-zaakbelastingen 2002 vastgesteld bij raadsbesluit van 17 december 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan, 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening onroerende-zaakbelastingen 2003". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2002.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Raadsnnmmer 02.214.00I
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2002; gelet op artikel 226 van de Gemeentewet; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van de hondenbelasting 2003.
Artikel 1. Aard en voorwerp van de heffing. Onder de naam "hondenbelasting" wordt een directe belasting geheven terzake van het houden van een hond.
Artikel 2. Belastingplicht. 1. Belastingplichtig is de houder van een hond. 2. Als houder van een hond wordt aangemerkt degene die, onder welke titel ook, een hond ter verzorging of onder toezicht heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. 3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
4. Voor honden, die verblijven in een inrichting, welker bedrijfsdoel is dieren tegen vergoeding te verzorgen, is de belasting verschuldigd door degene, voor wiens rekening de hond wordt verzorgd. 5. De belastingplicht ontstaat op het moment dat een hond voor het eerst wordt gehouden en eindigt op het tijdstip dat de schriftelijke mededeling wordt ontvangen dat de belastingplichtige geen houder meer is van een hond, tenzij wordt aangetoond, dat hij reeds eerder geen houder meer was.
Artikel 3. Maatstaf van heffing, De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
Artikel 4. Tarieven. 1. De belasting bedraagt per belastingjaar:
a. voor de eerste hond 6 49,50 b. voor elke volgende hond < 99,ÃćâĆňâĂİ 2. In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels, ingeschreven bij de raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, alsmede voor honden in ondernemingen voor handel in honden, in
4+
Raadsnummer os.ary.oor
het bezit van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Dierenbescherming (wet van 25 januari 1961, Stb. 19), 6 247,50 per belastingjaar. Artikel 5.
1. Bij overdracht van een hond naar een volgende houder is, behoudens het bepaalde in het volgende lid van dit artikel, de terzake van deze hond geheven belasting niet opnieuw verschuldigd, mits binnen veertien dagen na het tijdstip van overdracht daarvan schriftelijk kennis is gegeven aan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar onder overlegging van: a. een door de eerste houder getekende verklaring betreffende de overdracht van de hond; b. een aangifte van het houden van de hond door de volgende houder. 2. Is de volgende houder overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 de belasting verschuldigd tot een hoger bedrag dan de vorige houder dan wordt de volgende houder voor het verschil een aanslag opgelegd.
Artikel 6. Belastingj aar, Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7. Ontstaan van de belastingschu!d en heffing naar tijdsgelang. 1. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of, zo dat later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar is de belasting verschuldigd voor zoveel vierde gedeelten van de in artikel 4, lid 1, genoemde tarieven, als er in dat jaar na de aanvang van de belastingplicht nog kalenderkwartalen overblijven, waarbij een gedeelte van een kwartaal voor een vol kwartaal wordt gerekend. 3. De belastingplichtige die aantoont, dat hij in de loop van het belastingjaar heeft opgehouden houder van een hond te zijn doordat de hond is gestorven of de hond niet meer binnen de gemeente wordt gehouden, wordt van de voor die hond geheven belasting ontheffing verleend voor zoveel vierde gedeelten van de in artikel 4, lid 1, genoemde tarieven, als er in dat jaar na het einde van de
belastingplicht nog volle kalenderkwartalen open blijven.
Artike/8. I/rijstellingen. De belasting wordt niet geheven voor honden: a. die jonger zijn dan drie maanden, voor over zij tezamen met de moederhond worden gehouden; b. die uitsluitend dienen om blinde personen te leiden; c. waarvan de houder in het bezit is van een geldend diploma van het hoofdcomite van het Nederlandse Rode Kruis of van de Nederlandse Vereniging van Rodekruishonden;
Raadanummer oa.zr4.oor
d. die door de "Stichting Sociale Honden voor Gehandicapten Nederland" als gehandicaptenhond aan een gehandicapte ter beschikking zijn gesteld; e. die in een hondenasiel verblijven, indien de eigenaar van een dergelijke inrichting houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de dierenbescherming (wet van 25 januari 1961, Stb. 19); f. die niet langer dan 90 dagen in het belastingjaar in de gemeente verblijven en waarvan de houder geen ingezetene van de gemeente is; g. die worden gehouden door instellingen van wetenschap om het doel van die instellingen te bevorderen; h. waarvan de houder zich in de loop van het belastingjaar in de gemeente heeft gevestigd, doch slechts voor het tijdvak van het lopende belastingjaar, waarover voor deze honden elders belasting is betaald en geen recht op ontheffing of vermindering van die elders betaalde belasting bestaat.
Artikel 9. Wijze van heffing. De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.
Artikel 70. Continuering belastingplicht. Ten aanzien van de belastingplichtige, aan wie over het vorige belastingjaar een aanslag werd opgelegd, wordt de belasting geheven naar hetzelfde aantal honden als waarnaar de aanslag over het vorige belastingjaar werd opgelegd, tenzij blijkt, dat bedoeld aantal honden waarvoor hij belastingplichtig is, wijziging heeft ondergaan, of dat zijn belastingplicht voor de aanvang van het belastingjaar is geeindigd. Artikel 7 7. Termijn van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de lnvorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in een termijn, die vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. 2. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijn een maand later.
3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de lnvorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
v Âż
Raadsnummer 02.214.00I
Artikel 12. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.
Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening hondenbelasting 2002, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 december 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening hondenbelasting 2003".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2002.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Raadsnummer os.sri.oor
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2002; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Gemeentewet; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van de rioolrechten 2003.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen. Voor de toepassing van deze verordening wordt: 1. onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen; 2. onder afvalwater verstaan water en stoffen, die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering; 3. onder een eigendom verstaan een roerende of onroerende zaak; 4. onder een onroerende zaak verstaan:
a. een gebouwd eigendom; b. een ongebouwd eigendom; c. een gedeelte van een onder a of b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt; d. een samenstel van twee of meer van de onder a of b bedoelde eigendommen of onder c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren; e. het binnen de gemeente gelegen deel van een onder a of b bedoeld eigendom, van een onder c bedoeld gedeelte daarvan of van een onder d bedoeld samenstel; 5. onder verbruiksjaar verstaan de periode van 12 maanden waarop de afrekening van de N.V. Waterleidingsmaatschappij Oost-Brabant I Brabant Water N.V. betrekking heeft.
Artikel 2. Aard en voorwerp van de belastingen. Onder de naam rioolrechten worden geheven: a. een recht voor het hebben van een directe of indirecte aansluiting van een eigendom op de gemeentelijke riolering; b. een recht voor het direct of indirect afvoeren van afvalwater op de gemeentelijke riolering vanaf of vanuit een daarop aangesloten eigendom.
Raadsnummer ox.xx4.oox
Artike/3. Beiastingplicht. 1. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene, die bij het begin van het belastingjaar van een op de gemeentelijke riolering aangesloten eigendom het genot heeft krachtens het recht van eigendom, bezit of beperkt recht. Met betrekking tot een eigendom, dat een onroerende zaak is, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht was. 2. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van de gebruiker van een op de gemeentelijke riolering aangesloten eigendom. Als gebruiker wordt aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens het recht van eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, met dien verstande dat: A. gebruik door leden van een huishouden wordt aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden is; B. gebruik door degene aan wie het gebruik van een gedeelte van een onroerende zaak - niet zijnde een gedeelte als bedoeld in artikel 1, onderdeel 4, sub c ÃćâĆňâĂİ is afgestaan, aangemerkt als gebruik door degene die dat gedeelte ten
gebruiker heeft afgestaan.
Artikel 4. lvl aatstaven van heffing. 1. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven per eigendom. 2. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanaf of vanuit het eigendom wordt afgevoerd op de gemeentelijke riolering. 3. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water, dat met betrekking tot het op de gemeentelijke riolering aangesloten eigendom is afgenomen van de N.V. Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant / Brabant Water N.V. in het verbruiksjaar voorafgaand aan het belastingjaar, vermeerderd met het aantal kubieke meters water dat in bedoeld verbruiksjaar werd verkregen door middel van een eigen pompinstallatie. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van 12 maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een maand voor een volle maand gerekend. 4. Voorzover de gegevens als bedoeld in het derde lid ontbreken wordt het aantal
kubieke meters afvalwater vastgesteld aan de hand van de desbetreffende gegevens over het belastingjaar.
Raadsnummer 02.214.00I
5. De gebruiker van een eigendom, die voor de verkrijging van water gebruik maakt van een eigen pompinstallatie, kan worden verplicht te gedogen dat deze installatie wordt voorzien van een door de gemeente goedgekeurde en te verzegelen: a. meter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen; of b. teller, waarvan het aantal uren dat de pompinstallatie in bedrijf is geweest, alsmede de capaciteit van de pompinstallatie, kan worden afgelezen. 6. Indien wordt aangetoond dat de in het derde lid bedoelde hoeveelheid water niet door middel van de gemeentelijke riolering is afgevoerd, wordt deze hoeveelheid verminderd met de op andere wijze afgevoerde hoeveelheid water.
Artikel 5. Tarieven. 1. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel a, bedraagt per aangesloten eigendom per belastingjaar: 6 139,ÃćâĆňâĂİ.
2. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b, bedraagt per belastingjaar voor elke volle eenheid waterverbruik van 500 kubieke meters (m’): 6 192,ÃćâĆňâĂİ.
Artikel 6. Belastingj aar. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7. Vrijstelling. Van het recht genoemd in artikel 2, onderdeel a, zijn vrijgesteld de eigendommen, welke in hoofdzaak worden verbruikt voor de openbare eredienst of voor openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard.
Artikel 8. Wijze van heffing. 1. De rechten worden geheven bij wege van aanslag. 2. In een aanslag kan meer dan een eigendom worden begrepen.
Artikel 9. Aanslaggrens. 1. Voor belastingaanslagen van minder dan 6 9,08 vindt geen invordering plaats. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolrechten of andere heffingen aangemerkt als een belastingaanslag.
Artikel 10. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang. 1. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar. 2. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of, zo dat later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 3. Indien voor het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b, de belastingplicht met betrekking tot een eigendom aanvangt in de loop van het belastingjaar, is het
Raadsnummer os.ary.oor
recht verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar na het tijdstip van ontstaan van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven. 4. Indien voor het recht, genoemd in artikel 2, onderdeel b, voor het belastingjaar een andere belastingplichtige wordt aangemerkt dan degene die in het voorafgaande belastingjaar als belastingplichtige is aangemerkt, geldt als maatstaf van heffing het aantal kubieke meters water, dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode voor het eigendom is afgenomen of is afgepompt. 5. Indien kan worden aangetoond dat het werkelijk aantal kubieke meters afvalwater, waarover het derde en vierde lid verschuldigde recht wordt berekend, in het belastingjaar lager is, wordt het belastingbedrag over het werkelijke aantal kubieke meters berekend.
6. Indien voor het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b, de belastingplicht met betrekking tot een eigendom eindigt in de loop van het belastingjaar, wordt ontheffing verleend over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar na het tijdstip van beeindiging van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven. Ontheffing wordt niet verleend indien deze minder dan 6 9,08 zou bedragen. Artikel 7 7. Termijnen van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de lnvorderingswet moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens twee maanden later. 2. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar Oen aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan < 100,ÃćâĆňâĂİ, doch minder dan 6 2.200,ÃćâĆňâĂİ en zolang de
verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in negen gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de lnvorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 72. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolrechten.
Raadsnummer os.ez’.oor
Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitei. 1. De Verordening rioolrechten 2002, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 december 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening rioolrechten 2003". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2002.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Raadsnummer os.sr4.oor
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2002; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2003.
Hoofdstuk I Algemene bepalingen.
Artikel 7. Inleidende bepaling. Krachtens deze verordening worden geheven: a. een afvalstoffenheffing; b. reinigingsrechten. Artikel 2. Begri psomsch rij vi ngen. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. bedrijfspand: een eigendom - of een zelfstandig gebruikt gedeelte ervan - geen perceel zijnde in de zin van de Wet milieubeheer; 2. grof bedrijfsafval: afvalstoffen, met uitzondering van autowrakken, afkomstig van bedrijven en instellingen, welke door aard, omvang of hoeveelheid niet in aanmerking komen voor het periodiek inzamelen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a; 3. een collo: elk exemplaar stukgoed, ongeacht de verpakking, dat door een man te dragen is.
Hoofdstuk II Afvalstoffenheffing.
Artikel 3. Aard van de heffing/belastbaar feit. Onder de naam "afvalstoffenheffing" wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stb. 1994, 80).
Artikel4. Belastbaarfeitenbelastingplicht. 1. De belasting wordt geheven van degene die feitelijk gebruik maakt van een perceel in de gemeente ten aanzien waarvan, ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer, een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
r p4+
Raadsnummer os.sx4.oox
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt: a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht van het perceel feitelijk gebruik maakt;
b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.
Artikel 5. Maatstaf van heffing en tarief. De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Artikel 6. Belastingj aar. Met betrekking tot de belasting die per jaar wordt geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7. Wijze van heffing. 1. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van aanslag. 2. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.2 van de tarieventabel wordt geheven door middel van een gedagtekende nota waarop het gevorderde bedrag is vermeld.
Artikel8. Aanslaggrens. 1. Voor belastingbedragen van minder dan 6 9,08 vindt geen invordering plaats. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen afvalstoffenheffing of andere heffingen aangemerkt als een belastingbedrag.
Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang. 1. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of, zo dat later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar bij de aanvang van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven. 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven. Ontheffing wordt niet verleend indien deze minder dan < 9,08 zou bedragen. 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.
Raadsnummer 02.214.00I
Artikel 10. Termijnen van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de lnvorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en elk van de volgende termijnen telkens twee maanden later.
2. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan 6 100,ÃćâĆňâĂİ, doch minder dan < 2.200,ÃćâĆňâĂİ en zolang de
verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in negen gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de lnvorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Hoofdstuk III Reinig ingsrechten.
Artikel 11. Aard van de heffinglbelastbaar feit. 1. Onder de naam "reinigingsrechten" worden rechten geheven voor zowel het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen, die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn. 2. Het in het eerste lid bedoelde genot van diensten en het gebruik van bezittingen, werken en inrichtingen bestaat uit: a. het periodiek verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid; b. het op aanvraag incidenteel verwijderen van colli; c. het achterlaten van met huishoudelijk afval gelijk te stellen bedrijfsafval van beperkte omvang en hoeveelheid (uitsluitend kantoor-, winkel- en dienstenafval) op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats.
Artikel 12. Belastingplicht. De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen, bedoeld in artikel 11, gebruik maakt.
rp
Raadsnummer oa.arq.oor
Artikel 13. Maatstaven van heffing en tarieven, De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel. Artikel 74. Belastingj aar. 1. Het recht genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, wordt geheven over een belastingjaar. 2. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 75. Vrijstelling. Het recht genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdeel e, wordt niet geheven voor chemische afvalstoffen, afkomstig uit particuliere huishoudingen, indien de aangeboden hoeveelheid niet meer bedraagt dan 20 kg. Artikel 76. Wijze van heffing. 1. Het recht genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, wordt geheven bij wege van aanslag. 2. De overige rechten genoemd in artikel 11, tweede lid, worden geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waarop het verschuldigde bedrag is vermeld.
Artikel 17. Aanslaggrens. 1. Voor belastingbedragen van minder dan < 9,08 vindt geen invordering plaats. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen periodiek reinigingsrecht of andere heffingen aangemerkt als een belastingbedrag. Artikel 18. Ontstaan van de belastingschu(d en heffing naar tij dsgelang. 1. Het recht genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of, zo dat later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. De overige rechten genoemd in artikel 11, tweede lid, worden verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de gemeentebezittingen, werken of inrichtingen, 3. Indien met betrekking tot het recht genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het recht verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar na de aanvang van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven. 4. Indien met betrekking tot het recht genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar na het einde van de belastingplicht nog volle
Raadsnummer ox.xx4.oox
kalendermaanden overblijven. Ontheffing wordt niet verleend indien deze minder dan 6 9,08 zou bedragen. 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist naar een ander bedrijfspand en de dienstverlening naar aard en omvang ongewijzigd blijft. Artikel 79. Termijnen van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de lnvorderingswet 1990 moeten de aanslagen voor het recht genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, worden betaald in drie gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die, welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en elk van de volgende termijnen telkens twee maanden later. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin wordt onder het bedrag van de aanslag verstaan het totaalbedrag van alle op een aanslagbiljet verenigde aanslagen periodiek reinigingsrecht of andere heffingen. 2. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de lnvorderingswet moeten de gevorderde bedragen wegens de overige rechten genoemd in artikel 11, tweede lid, worden betaald binnen drie weken na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Hoofdstuk IV Aanvullende bepalingen. Artikel 20, Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing en de reinigingsrechten.
Artikel21. Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening reinigingsheffingen 2002, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 december 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003.
v %e ++
Raadsnummer 02.214.00I
4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening reinigingsheffingen 2003".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2002.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Raadsnummer oa.axel.oox
Tarieventabel 2003 behorende bij de Verordening reinigingsheffingen 2003.
Hoofdstuk 1 Maatstaven en tarieven afvalstoffenheffing. Hoofdstuk 1.1 Maatstaven en jaarlijkse tarieven afvalstoffenheffing. 1.1
1.1.1
1.1.2
De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar: indien dat perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door een persoon indien dat perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door meer dan een persoon
150,ÃćâĆňâĂİ
251,ÃćâĆňâĂİ
Hoofdstuk 1.2 Maatstaven en overige tarieven afvalstoffenheffing. 1.2.1 Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1.1 bedraagt de belasting voor het verwijderen van colli voor elke 20 kg of gedeelte daarvan dat het collo weegt 6,50 1.2.2
1.2.2.1
1.2.2.2 1.2.2.3
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1.1 bedraagt de belasting voor het achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats, bij een maximaal aanbod van 2 m’ per keer: indien deze worden aangeboden per fiets/fietskar indien deze worden aangeboden per auto van huishoudens afkomstig bouw- en sloopafval op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats bij een maximaal aanbod van 2 m’ per keer
2,ÃćâĆňâĂİ
5ÃćâĆňâĂİ
11,ÃćâĆňâĂİ
Hoofdstuk 2 Maatstaven en tarieven reinigingsrechten. Hoofdstuk 2.1 Maatstaf en jaarlijks tarief reinigingsrechten. 2.1.1
Het recht bedraagt per belastingjaar voor: het verwijderen van bedrijfsafval als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, per bedrijfspand voor elke per ophaalbeurt te verwijderen hoeveelheid van 240 liter.
240,ÃćâĆňâĂİ
Raadsnummer 02.214.00I
Hoofdstuk 2.2 Maatstaven en overige tarieven reinigingsrechten. 2.2 2.2.1
2.2.2
2.2.2.1
2.2.2.2
Het recht bedraagt voor: het verwijderen van colli, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel b, voor elke 20 kg of gedeelte dat het collo
weegt
6,50
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2.1 bedraagt het recht voor het achterlaten van met huishoudelijk afval gelijk te stellen bedrijfsafval van beperkte omvang en hoeveelheid (uitsluitend kantoor-, winkel- en dienstenafval) op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel g, bij een maximaal aanbod van 2 m’ per keer: indien deze worden aangeboden per fiets/fietskar indien deze worden aangeboden per auto
4,50
2,ÃćâĆňâĂİ
Het onder 2.2.2 van dit hoofdstuk genoemde tariefbedrag is inclusief omzetbelasting. Behoort bij raadsbesluit van 11 november 2002 tot vaststelling van de Tarieventabel 2003, behorende bij de Verordening reinigingsheffingen 2003.
Eindhoven, de loco-secretaris.
Raadsnummer os.sx4.oox
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2002; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Gemeentewet; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van standplaatsgeld voor autobusdiensten in de gemeente Eindhoven 2003. Artikel 7. Aard en voorwerp van de heffing. Onder de naam van "standplaatsgeld voor autobusdiensten" worden overeenkomstig de bepalingen van deze verordening rechten geheven wegens het innemen van een standplaats met een autobus voor het onderhouden van een autobusdienst op een gemeentelijk autobusstation.
Artikel2. Begripsbepalingen. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. autobus: een motorrijtuig, ingericht tot het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen; b. autobusdienst: volgens een dienstregeling uitgevoerd vervoer van personen met een autobus, met uitzondering van besloten busvervoer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b en f van de Wet perso-
nenvervoer;
c. gemeentelijk autobusstation: een voor de openbare dienst bestemd, bij de gemeente in beheer en onderhoud zijnd terrein, dat door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen voor het innemen van standplaatsen met autobussen, in de zin van artikel 1.
Artike/3. Belastingplicht, Belastingplichtig is de ondernemer van de autobusdienst, welke op de in artikel 1 bedoelde wijze standplaats met een autobus inneemt.
Artikel 4. Heffingsgrondslag. De grondslag, waarnaar het standplaatsgeld wordt geheven, is het aantal standplaatsen, dat door de belastingplichtige op de in artikel 1 bedoelde wijze wordt ingenomen.
Raadsnummer 02.214.00I
Artikel 5. Tarieven. Het standplaatsgeld bedraagt 6 540,ÃćâĆňâĂİ per ingenomen standplaats per jaar.
Indien een standplaats in de loop van het belastingjaar wordt ingenomen, bedraagt het standplaatsgeld E 45,ÃćâĆňâĂİ voor elke kalendermaand. Een gedeelte van een maand
wordt voor een gehele maand gerekend.
Artikel 6. Belastingj aar. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7. Ontheffing. 1. Indien een standplaats niet of gedurende kortere tijd is ingenomen dan waarvoor standplaatsgeld is geheven wordt aan de belastingplichtige ontheffing van het geheven standplaatsgeld verleend. 2. Deze ontheffing bedraagt: a. indien de standplaats niet is ingenomen, het gehele bedrag van het daarvoor geheven standplaatsgeld; b, indien de standplaats gedurende kortere tijd dan waarvoor standplaatsgeld is geheven is ingenomen, een bedrag van 6 45,ÃćâĆňâĂİ voor elke volle kalendermaand,
dat de standplaats niet is ingenomen.
Artikel 8. Wijze van heffing. Het standplaatsgeld wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9. Tijdstip verschuldigdheid. Het standplaatsgeld wordt verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of voorzover de standplaats in de loop van het belastingjaar is ingenomen, met ingang van dat tijdstip.
Artikel 10. Termijn van betaling. 1. De aanslagen standplaatsgeld zijn invorderbaar in een termijn, welke vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de lnvorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van het standplaatsgeld.
Raadsmrmmer 02.214.00I
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening standplaatsgeld autobusdiensten 2002, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 december 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening standplaatsgeld autobusdiensten 2003".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2002.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Raadsnummer 02.214.00I
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2002; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van rechten voor het gebruik van het Beatrixkanaal van de gemeente Eindhoven 2003.
Artikel l. Aard en voorwerp van de heffing. Voor het gebruik van het bij de gemeente in beheer en onderhoud zijnde Beatrixkanaal worden overeenkomstig de bepalingen van deze verordening rechten geheven onder de naam van "kanaalrechten", onderscheiden naar: a. rechten voor het invaren van het kanaal en het aansluitend daarop in het kanaal verblijven gedurende ten hoogste veertien achtereenvolgende dagen; b. rechten voor het aansluitend op de onder a genoemde periode in het kanaal verblijven gedurende elke volgende periode van veertien achtereenvolgende dagen of gedeelte daarvan. Artikel 2. Begri psbe paling. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "de maximale waterverplaatsing" verstaan: de maximale waterverplaatsing in kubieke meters (m’) volgens de geldende meetbrief of volgens enig ander document, waaruit dat gegeven genoegzaam blijkt.
Artikel 3. Belasting plicht. Belastingplichtig is de eigenaar, schipper of beheerder van het vaartuig of houtvlot, waarmede van het kanaal gebruik wordt gemaakt.
Artikel 4. Heffingsgrondslag. 1. De rechten worden geheven voor vaartuigen naar de maximale waterverplaatsing in m’ en voor houtvlotten naar de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde inhoudsgrootte in kubieke meters (m’), met dien verstande dat:
a. voor vaartuigen, die in afgeladen toestand een grotere diepgang hebben dan die welke voor het kanaal is vastgesteld, wordt uitgegaan van het aantal kubieke meters (m’) waterverplaatsing bij de voor het kanaal vastgestelde maximale diepgang; b. voor vaartuigen, die door hun lading een grotere diepgang hebben dan overeenkomt met hun maximale waterverplaatsing, wordt uitgegaan van het werkelijke aantal kubieke meters (m’) waterverplaatsing.
Raadsnummer os.sxq.oox
2. a. Bij het ontbreken van de in artikel 2 bedoelde meetbrief of ander document dan wel bij weigering om die stukken ter inzage te verstrekken, wordt de maximale waterverplaatsing van het vaartuig door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar vastgesteld en worden de rechten naar de uitkomst daarvan geheven. b. Vaststelling als bedoeld onder a vindt eveneens plaats in de gevallen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, voor het aantal kubieke meters (m’) waterverplaatsing, dat uitgaat boven de maximale waterverplaatsing.
Artikel 5. Tarieven. 1. De rechten bedoeld onder a van artikel 1 bedragen:
a. voor vaartuigen per kubieke meter (m’) E 0,21 waterverplaatsing
b. voor houtvlotten per kubieke meter (m’) 60,21 inhoud 2. De rechten bedoeld onder b van artikel 1 bedragen voor elke volgende veertien achtereenvolgende dagen of gedeelte daarvan: < 0,21 a. voor vaartuigen per kubieke meter (m’) waterverplaatsing
b. voor houtvlotten per kubieke meter (m’) 6 0,21 inhoud
Artikel 6. Vrijstelling. De rechten worden niet geheven: a. voor vaartuigen en houtvlotten in dienst van de gemeente Eindhoven; b. voor politievaartuigen; c. voor roeiboten en pleziervaartuigen met een maximum waterverplaatsing van 5 kubieke meter (m’); d. voor vaartuigen en houtvlotten, waarmede als gevolg van de ijstoestand het uitvaren uit het kanaal niet mogelijk is.
Artikel 7. Wijze van heffing. De rechten worden geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Artikel 8. Tijdstip van verschuldigdheid. De rechten bedoeld onder a van artikel 1 worden verschuldigd bij het invaren van het kanaal en de rechten bedoeld onder b van artikel 1 bij aanvang van elke volgende periode van veertien dagen.
Artikel 9. Termijn van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de invorderingswet 1990 moeten de rechten worden voldaan bij de uitreiking van de in artikel 7 bedoelde kennis-
Raadsnnmmer 02.214.00I
geving. 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de kennisgeving. 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 10. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de kanaalrechten.
Artikel 71. Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening kanaalrechten 2002, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 december 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening kanaalrechten 2003". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2002.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
rp
Raadsnummer os.n4.oox
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2002; gelet op het in de raadsvergadering van 11 november 2002 aangenomen amendement A4 inzake verhoging van de toeristenbelasting; gelet op artikel 224 van de Gemeentewet; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van de toeristenbelasting 2003.
Artikel 1. Begripsomschrij vingen. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. vakantie-onderkomens: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkornens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden; b. mobiele kampeeronderkomens: tenten, vouwwagens, kampeerauto’s, toercaravans en soortgelijke onderkomens dan wel soortgelijke voertuigen welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden; c. niet-beroepsmatig verhuurde ruimten: woningen en andere verblijven, of gedeelten daarvan, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, welke niet in hoofdzaak bestemd zijn als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden, doch wel in bepaalde perioden van het jaar voor die doeleinden worden verhuurd dan wel te huur aangeboden; d. vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een seizoen of een jaar plaatsen van een zelfde mobiel kampeeronderkomen of stacaravan.
Artikel2. Belastbaar feit. Terzake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantie-onderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen, die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam "toeristenbelasting" een directe belasting geheven.
Artikel 3. Belasting plicht. 1. Belastingplichtig is degene, die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten.
Raadsnummer os.sx4.oor
2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, terzake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. 3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.
Artikel 4. Vrijstellingen. De belasting wordt niet geheven terzake van het verblijf: 1. door degene, die als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen verblijft; 2. van een asielzoeker, zijnde een vreemdeling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen onherroepelijke beslissing is genomen, van degene die een asielverzoek heeft ingediend waarop negatief is beslist en van een verblijfsgerechtigde, die op basis van artikel 9, 10 of 15 van voornoemde wet een verblijfsvergunning heeft, voorzover deze personen verblijf houden in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2, in het kader van de centrale opvang onder verantwoordelijkheid van het ZBO Centrale Opvang Asielzoekers.
Artikel 5. Maatstaf van heffing. De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen.
Artikel 6. Belastingtarief. Het tarief bedraagt per overnachting < 3,50.
Artikel 7. Belastingjaar. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8. Wijze van heffing. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9. Aanslaggrens. Belastingaanslagen van minder dan 6 22,69 worden niet opgelegd. Artikel 10. Termijnen van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de lnvorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inza-
Raadsnummer 02.274.00I
ke een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de toeristenbelasting.
Artikel 12. Aanmeldingsplicht. De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d van de Gemeentewet. Artikel 13. /nwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening toeristenbelasting 2002, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 december 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening toeristenbelasting 2003". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2002.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Raadsnummer os.sx4.oox
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2002; gelet op artikel 225 van de Gemeentewet; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2003,
Artikel 1. Parkeerbelastingen. Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven: a. een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; b. een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Artikel 2. Begripsomschrij vingen. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; b. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1995, 348) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven; c. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan; d. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur; e. niet-parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats voor betaald parkeren waarbij geen parkeerapparatuur is geplaatst; f. vergunningplaats: een parkeerapparatuurplaats en een parkeerplaats op de terreinen Achterom, Annahof, Bomanshof, Hermanus Boexstraat/Demer en Krabbendampad, die: 1. zijn aangeduid met bord 99a van bijlage II van het Reglement Verkeersregels
Raadsnummer os.sr4.oor
en Verkeerstekens (RVV) 1966 dan wel met bord E9 uit bijlage van het RVV
1990, of 2. zijn gelegen binnen een zone aangeduid met bord 99aa van bijlage II van het RVV 1966 dan wel met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift
zone, voorzover de desbetreffende plaats niet is uitgezonderd; g. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats ÃćâĆňâĂİ niet vallende onder onderdeel f-, dle:
1. is aangeduid met bord 99a van bijlage II van het RVV 1966 dan wel met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990; of
2. is gelegen binnen een zone aangeduid met bord 99aa van bijlage II van het RVV 1966 dan wel met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift
zone, voorzover de desbetreffende plaats niet is uitgezonderd; h. vergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een belanghebbendenplaats of een vergunningplaats; i. vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning als bedoeld onder h is verleend; j. het RVV 1966: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 4 mei 1966, Stb. 181;
k. het RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459.
Artikel 3. Belastingplicht. 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven van de degene die het voertuig heeft geparkeerd. 2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt: a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen; b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat: 1. indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd; 2. indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.
3. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
Raadsnummer os.sr4.oor
4. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.
Artikels. Maatstafvan heffing, belastingtariefen belastingtijdvak. De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 5. Ontstaan van de belastingschuld. 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. 2. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend. Artikel 6. Wijze van heffing en termijn van betaling. 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven: a. op parkeerapparatuurplaatsen bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op de parkeerapparatuur kennisgegeven; b. op niet-parkeerapparatuurplaatsen bij wege van een schriftelijke kennisgeving, waarop het verschuldigde bedrag is vermeld, en moet worden betaald bij het uitreiken van die kennisgeving. 2. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend. 3. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.
Artikel 7. Ontheffing. 1. Indien een belastingplichtige als gevolg van verhuizing, ziekte, overlijden, bedrijfsopheffing of-staking van de verleende vergunning geen gebruik maakt gedurende de gehele of een deel van de periode waarvoor het parkeergeld is geheven, wordt op verzoek ontheffing verleend van het geheven parkeergeld voor de parkeervergunning. 2. Deze ontheffing bedraagt een twaalfde deel van het jaarbedrag voor elke volle kalendermaand dat van de vergunning geen gebruik is gemaakt.
Artikel8. Vrijstelling. De belasting bedoeld in artikel I wordt niet geheven voor het parkeren van een voertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, op de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen door: a. personen van rijk, provincie, regiobestuur en gemeente, voorzover het voertuig in de uitoefening van de dienst wordt gebruikt en uiterlijk duidelijk als dienstvoertuig kenbaar is;
xk
Raadsnummer oaax4.oox
b. personen die gaan trouwen of een samenlevingscontract gaan sluiten alsmede daarbij aanwezige personen, in het bezit van een door of namens het college van burgemeester en wethouders af te geven bewijs, uitsluitend op het Stadhuisplein, waar parkeerbelasting wordt geheven door middel van parkeerautomaten.
Artikel 9. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen. De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit. Artikel 70. Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling. 1. Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, kan aan het voertuig ook een wielklem worden aangebracht, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. 2. Het college van burgemeester en wethouders wijst bij openbaar te maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten aan waar de wielklem wordt toegepast. 3. Indien na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken kan het voertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden gesteld. Artikel 11. Kosten.
1. De kosten van de naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, bedragen 6 29,50; 2. De kosten van het aanbrengen en van het verwijderen van de wielklem bedragen 6 36,30;
3, De kosten voor de overbrenging (en bewaring) bedragen 6136,13 en 613,13 per dag voor het bewaren. 4. Het bedrag van de ingevolge het tweede en derde lid in rekening te brengen kosten wordt bij beschikking vastgesteld. Artikel 12. Kwijtschelding. Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 73. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.
Artikel 74. Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening parkeerbelastingen 2002, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 augustus 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde
Raadsnummer 02.214.00I
datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening parkeerbelastingen 2003".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2002.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Raadsnummer oa.ez’.oor
Tarieventabel 2003 behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 2003. 1 Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de verordening bedraagt:
In het gebied:
Bij parkeerapparatuur geschikt voor een parkeer-
Bedrag Per tijdseenheid van:
tijd van:
A. Centrumgebied Noord. Inbegrepen onderstaande wegen.
a.1.2
0,20 6 0,20 6 0,20 6 0,20 6 0,20
8 minuten 8 minuten 8 minuten 8 minuten
maximum van 6 4,50
per etmaal
b.1.3
12 minuten 12 minuten
a.2,3 a.3.5 a.4.5
Dit gebied wordt begrensd door: Fellenoord-Vonderweg Mauritsstraat-Edenstraat-de Dommel tussen de Edenstraat en de Fellenoord. B. Centrumgebied Zuid.
Inbegrepen onderstaande wegen.
a.6.2
8 minuten,
met een
b.4.4 b.6.3
met een maximum van
6 0,20 6 0,20 6 0,20 E3ÃćâĆňâĂİ
12 minuten, per etmaal
Dit gebied wordt begrensd door: Dr. SchaepmanlaanElzentlaan-St. Joris-
laan-Gabriel MetsulaanKanaaldijk Zuid-de Dommel tussen de Edenstraat en de Kanaaldijk Zuid.
C. Gebied binnen de Ring. Inbegrepen onderstaande wegen gezamenlijk vormend de Ring.
c.1.2 c.2.3 c.3.3 c.4.3 c.5.3
6 0,20 6 0,20 6 0,20 6 0,20 6 0,20
12 minuten 12 minuten 12 minuten 12 minuten 12 minuten
Raadsnummer oa.az4.oox
60,20 12 minuten,
c.6.2
Dit gebied wordt begrensd door Centrumgebied Noord en Zuid (zie omschrijving
met een
maximum van < 3,ÃćâĆňâĂİ per etmaal
onder A en B)
en de Ring bestaande uit de MarconilaanKronehoefstraat-Pastotoriestraat-Onze Lieve Vrouwestraat-Insulindelaan-Jeroen BoschlaanHugo van der GoeslaanPiuslaan-LeostraatBoutenslaan-Keizer Karel V Singel-Limburglaan-Botenlaan-Beukenlaan.
D. Gebied buiten de
60,20 12 minuten 60,20 12 minuten
d.l.3
Ring.
d.3.3
Dit gebied wordt begrensd door
met een
maximum van < 3,ÃćâĆňâĂİ per etmaal
de Ring (zie omschrijving onder C)
en de gemeentegrens. 2 Het tarief voor het parkeren anders dan bij parkeerapparatuur bedraagt op parkeerterreinen: In het gebied:
Bedrag:
A. Centrumgebied Noord e.1.1
6 4,50
(Zie omschrijving
Per tijdseenheid van: per parkeerhandeling per dag
onder 1.A).
B. Centrumgebied Zuid f.1.1
C3ÃćâĆňâĂİ
(zie omschrijving
per parkeerhandeling per dag
onder 1.B).
C. Gebied binnen de Ring g.1.1
C3ÃćâĆňâĂİ
(zie omschrijving onder 1.C).
D. Gebied buiten de Ring h.1.1 zie omschrijving onder 1.D).
per parkeerhandeling per dag
63ÃćâĆňâĂİ
per parkeerhandeling per dag
Raadsnummer 02.214.00I
3 Het tarief van een parkeervergunning als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de verordening bedraagt: 3.1 voor een vergunning voor een belanghebbendenplaats in nader aan te wijzen gedeelten van: zie Gebied A: zie Gebied B:Gebied zieC:Gebied D: zie
omschrijving omschrijving omschrijving omschrijving onder 1-C onder 1-A onder 1-S onder 1-D
3.1.1 indien de vergunning op kenteken is gesteld (af te geven aan bewoners van een gebiedsdeel waar belanghebbendenplaatsen zijn gelegen):
per jaar 6 106,80 6 106,80 6 106,80 6 106,80
per maand 6 8,90 6 8,90 6 8,90 C 8,90
3.1.2 indien de vergunning op naam is gesteld (af te geven aan beroeps- of bedrijfsuitoefenaars, die gevestigd zijn in een gebiedsdeel waar belanghebbendenplaatsen zijn gelegen en voor wie het in het belang van hun beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is) : per jaar 6 246,ÃćâĆňâĂİ 6 246,ÃćâĆňâĂİ 6 246,ÃćâĆňâĂİ 6 246,ÃćâĆňâĂİ
per maand 6 20,50 6 20,50 6 20,50 6 20,50 3.1.3 voor een bezoekersvergunning voor een belanghebbendenplaats (af te geven aan de bewoners van een gebiedsdeel waar belanghebbendenplaatsen zijn gelegen. Per woning/huishouden een vergunning.): per jaar per maand
6 30,60
6 30,60
6 30,60
6 30,60
2,55
2,55
255
2,55
3.2 voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunningplaats bij parkeerapparatuur in nader aan te wijzen gedeelten van: Gebied A: zie Gebied B: zie
omschrijving omschrijving
onder 1-A onder 1-B 3.2.1 voor een vergunning af te geven aan bewoners van een gebiedsdeel waar vergunningplaatsen bij parkeerapparatuur zijn gelegen: geldig van maandag t/m zondag: perjaar 6 228,ÃćâĆňâĂİ 6 228,ÃćâĆňâĂİ per maand 6 19,ÃćâĆňâĂİ 19,ÃćâĆňâĂİ
Raadsnummer 02.214.00I
3.2.2 voor een vergunning af te geven aan beroeps- of bedrijfsuitoefenaars, die gevestigd zijn in een gebiedsdeel waar de vergunningplaatsen bij parkeerapparatuur zijn gelegen en voor wie het in het belang van hun beroeps- en bedrijfsuitoefening noodzakelijk is dat zij daar parkeren: geldig van maandag t/m vrijdag: perjaar 6 828,ÃćâĆňâĂİ 6 828,ÃćâĆňâĂİ per maand 6 69,ÃćâĆňâĂİ 6 69,ÃćâĆňâĂİ
geldig van maandag t/m zaterdag: per jaar 6 1.044,ÃćâĆňâĂİ 6 1.044,ÃćâĆňâĂİ
per maand 6 87,ÃćâĆňâĂİ 6 87,ÃćâĆňâĂİ
3.3 voor een op naam of kenteken gestelde vergunning voor een vergunningplaats op nader aan te wijzen gedeelten van de terreinen Stratumseind/ Smalle Raven, nieuwe Emmasingel, Wilhelminaplein, Zwembadweg/Paradijslaan, Stationsweg t.h.v. de Fuutlaan, Stationsweg/Tramstraat,Tramstraat en Bomansplaats en de binnenhoven Achterom, Annahof en Krabbendampad:
3.3.1 voor een vergunning af te geven aan bewoners van de gebieden waar de genoemde terreinen zijn gelegen: per jaar per maand
6 213,ÃćâĆňâĂİ
6 213,ÃćâĆňâĂİ
6 17,75
6 17,75
3.3.2 voor een vergunning af te geven aan beroeps- of bedrijfsuitoefenaars, die gevestigd zijn in de gebieden waar de genoemde terreinen zijn gelegen en voor wie het in het belang van hun beroepsuitoefening noodzakelijk is dat zij daar parkeren: geldig van maandag t/m zondag: per jaar 6 1.188,ÃćâĆňâĂİ 6 1.188,ÃćâĆňâĂİ
per maand 6 99,ÃćâĆňâĂİ 6 99,ÃćâĆňâĂİ
Behoort bij raadsbesluit van 11 november 2002 tot vaststelling van de Tarieventabel 2003, behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 2003.
Eindhoven, De loco-secretaris.
rÂż
4+
Raadsoummer os.sr4.oor
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 september 2002; gelet op artikel 228 van de Gemeentewet; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van de precariobelasting 2003.
Artikel l. Aard en voorwerp van de heffing. Onder de naam "precariobelasting" wordt een directe belasting geheven terzake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond in de gemeente Eindhoven.
Artikel 2. Begri psbepali ngen. 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
jaar : een kalenderjaar; seizoen : de periode april t/m oktober; kwartaal : een kalenderkwartaal; maand : een kalendermaand; week : een periode van zeven aaneengesloten dagen;
dag : een etmaal. 2. Een gedeelte van een jaar, van een seizoen, van een kwartaal, van een maand, van een week en van een dag wordt gerekend voor een geheel jaar, een geheel seizoen, een geheel kwartaal, een gehele maand, een gehele week en een gehele dag. 3. Een gedeelte van een vierkante meter of van een strekkende meter wordt gerekend voor een gehele vierkante meter of gehele strekkende meter.
Artike/3. Belastingplicht. De belasting wordt geheven van degene die een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.
Artikel4. Maatstaf van heffing en tarief. De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met dien verstande dat het bedrag van de belasting nimmer minder bedraagt dan 6 4,54 per belastbaar feit.
Artikel 5. Toepassing tij dsduurtarief. Welk of welke van de in de tarieventabel naar tijdsduur onderscheiden tarieven per belastbaar feit toepassing vindt of vinden wordt bepaald aan de hand van de in het
Raadsnummer oa.a .oor
%Z+g4 belastingjaar vallende aaneengesloten periode dat het belastbaar feit zich voordoet, zulks in die zin dat een qua tijdsduur op die periode afgestemd tarief of combinatie van tarieven wordt toegepast leidende tot de gunstigste tarieftoepassing voor belastingplichtige.
Artikel 6. Belastingjaar. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7. Vrijstellingen. De belasting wordt niet geheven voor: a. het hebben van werken of voorwerpen, waarvan de aanwezigheid ingevolge wettelijk voorschrift moet worden gedoogd; b. het hebben van leidingen, ten dienste van telecommunicatie-aanbieders; c. het hebben van kabels, buizen en andere voorwerpen ten dienste van de N.V. Provinciale Noord-Brabantse Electriciteits-Maatschappij; d. het hebben van gastransportleidingen met toebehoren ten dienste van de N.V. Nederlandse Gasunie met uitzondering van leidingen, welke uitsluitend dienen voor haar levering aan industriele verbruikers; e. het hebben van voorwerpen ten dienste van de gemeente of haar instellingen, alsmede het hebben van buizen en kabels ten dienste van huisaansluitingen voor riolering, gas, water en elektriciteit; f. het hebben van voorwerpen, gebruikt voor activiteiten met een politiek, godsdienstig, sociaal, weldadig doel en, voorzover geen sprake is van een directe of indirecte commerciele (neven)activiteit, voor activiteiten met een sportief, cultureel of recreatief doel; g. het hebben van plat tegen de gevel van een perceel aangebrachte naamborden of naamplaten, uitsluitend vermeldende de naam van de bewoner en het beroep of bedrijf; h. het hebben van voorwerpen ten dienste van Kabeltelevisie Eindhoven N.V., voorzover deze geen kruisingen van de openbare weg betreffen; i. het hebben van glas- en papiercontainers, welke zijn geplaatst ten behoeve van recyclingdoeleinden en welke voor gratis publiek gebruik zijn bestemd; j. het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond voorzover reeds uit anderen hoofde een vergoeding is verschuldigd; k. voor het hebben van uitsluitend een zogenaamde hangtafel, gedurende de periode van 1 november tot 1 april, geplaatst op een van gemeentewege aangewezen plaats, ten behoeve van het zoveel mogelijk beperken van (kapot) glaswerk op straat.
Artikel 8. Ontheffingen. 1. Van de belasting wordt ontheffing verleend indien het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond een einde
Raadsnummer 02.214.00I
heeft genomen. 2. De ontheffing geschiedt over de nog niet ingetreden maanden, weken of dagen van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd, met dien verstande, dat de te betalen belasting nimmer minder bedraagt dan verschuldigd zou zijn geweest, indien per maand, week of dag zou zijn geheven.
Artikel 9. Wijze van heffing. De belasting wordt geheven: a. bij wege van aanslag voor de belasting betrekking hebbende op voorwerpen, die zijn of worden aangebracht voor een periode van een jaar of langer; b. bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving voor de belasting betrekking hebbende op voorwerpen, die zijn of worden aangebracht voor een periode van minder dan een jaar.
Artikel 10. Tijdstip verschuldigdheid. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of voorzover het hebben van voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond tussentijds aanvangt, met ingang van dat aanvangstijdstip.
Artikel 11, Termijnen van betaling. 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de invorderingswet 1990 is de ingevolge artikel 9, sub a, bij wege van aanslag geheven belasting invorderbaar in een termijn die vervalt op de laatste dag van de tweede maand, volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. 2. De ingevolge artikel 9, sub b, bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving geheven belasting moet worden voldaan binnen zeven dagen na dagtekening van de kennisgeving. 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 12. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de precariobelasting.
Artikel 13. Kwijtschelding. Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.
%er+
Raadsnummer 02.214.00I
Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel. 1. De Verordening precariobelasting 2002, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 december 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening precariobelasting 2003".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2002.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Raadsnummer os.xx4.oox
Tarieventabel 2003 behorende bij de Verordening precariobelasting 2003. De belasting bedraagt: 1. voor het hebben van een laad- en losinrichting, hijskraan, transportbrug en/of soortgelijke inrichtingen, per m’ ingenomen grondoppervlak:
a. per maand 0,88
b. per jaar 7,04
Als ingenomen grondoppervlak zal worden aangenomen het product van de grootste lengte en de grootste breedte bij het in werking zijn van de inrichting; 2. voor het hebben van rails, per strekkende meter:
a. per maand 0,88
b. per jaar 7,04
3. voor het hebben van stelconplaten, per m’ ingenomen oppervlakte grond:
a. per maand 0,88
b. per jaar 7,04
4. voor het hebben van buizen, riolen, kokers, kabels en dergelijke voorwerpen, per strekkende meter:
a. per maand 0,20
b. per jaar 1,57
5. voor het uitstallen of opslaan van al dan niet ten verkoop of ter verhuring aangeboden goederen, per m’ ingenomen oppervlakte grond:
a. per dag 0,33
b. per week 0,82
c. per maand 2,46 d. per jaar 6 19,68
6. voor het innemen van een standplaats op markten anders dan bedoeld in artikel 1 van de Marktverordening 1984, per m’ ingenomen oppervlakte grond:
1. Voor standwerkers per 6 0,98 dag
2. voor voertuigen, kramen, tenten e.d., gebruikt wordende tot het uitstallen, aanbieden of verkopen van onverschillig welke goederen:
a. per dag 0,98
b. bij het eenmaal per week innemen van een standplaats:
per maand 6 3,50 perjaar 6 28,ÃćâĆňâĂİ c. bij het tweemaal per week innemen van een standplaats:
per week 1,83
per maand 6 6,50 per jaar 6 52,ÃćâĆňâĂİ d. voor het driemaal per week innemen van een standplaats:
per week 2,65
per maand 6 9,30
per jaar 6 74,40
Raadsnummer os.sx4.oor
e. voor het viermaal of meer per week innemen van een standplaats:
per week 3,25 per maand 6 11,50
per jaar 6 92,ÃćâĆňâĂİ 7. voor het hebben van tijdelijke verkoop- en/of kantoorruimte en andere soortgelijke opstallen, per m’ ingenomen oppervlakte grond:
a. per week 1,69
b. per maand 5,07 c. per jaar 6 40,56 8. voor het hebben van een container, met een vloeroppervlakte: 1. tot 10 m’:
a. per dag 2,60 b. per week 6,50
c. per maand 6 19,50
d. per jaar < 156,ÃćâĆňâĂİ 2. van 10 m’ of meer:
a. per dag 3,85
b. per week 9,90
c. per maand 29,70 d. per jaar 6 237,60 9. voor het hebben van schuttingen, steigers of dergelijke getimmerten, het opslaan van bouwmaterialen, alsmede voor het hebben van directieketen, directiewagens, schaftwagens, werk- en bergloodsen en dergelijke, per m’ ingenomen grond.
a. per maand 3,80 b. per kwartaal 7,60 c. per jaar 6 30,40
10. voor het hebben van een tent, podium of tribune, per m’ ingenomen oppervlakte gl’ond:
a. per dag 6 0,34 b. per week 6 0,82
11. voor het hebben van een terras voor cafes, restaurants en dergelijke inrichtingen, per m’ ingenomen oppervlakte grond: In gebied A: a. per dag 0,87
b. per week c. per maand d.. per seizoen e. per jaar)
2,82 8,46 6 42,30 6 67,68
In gebied 8:
a. per dag 0,58 b. per week 1,88
c. per maand 5,64
rp
Raadsnummer os.sr4.oor
d. per seizoen e. per jaar
E 28,20 E 45,12
In gebied C:
a. per dag 0,29 b. per week 0,94
c. per maand < 2,82
d. per seizoen < 14,10
e. per jaar E 22,56 Onder gebied A wordt begrepen het gebied van de gemeente Eindhoven, gelegen op de Markt.
Onder gebied 8 wordt begrepen het gebied van de gemeente Eindhoven, gelegen binnen of aan de kleine ringbaan (18 Septemberplein-Emmasingel-KeizersgrachtWal- P.Czn.Hooftlaan-Hertogstraat-Vestdijk) en het Stationsplein, uitgezonderd de Markt.
Onder gebied C wordt begrepen het gebied van de gemeente Eindhoven niet vallende onder gebied A en B; 12. voor het hebben van een rijwielparkeertegel, voor elk rijwiel, dat daarin kan worden geplaatst:
a. per maand < 0,95
b. per jaar E 7,60
13. voor het hebben van een rijwielrek, per strekkende meter:
a. per maand < 4,50 b. per jaar ( 36,ÃćâĆňâĂİ
14. voor het hebben van een reclametegel en dergelijke, voor elke 9 dm’ ingenomen oppervlakte grond of gedeelte daarvan:
a. per maand < 2,30
b. per jaar 6 18,40
15. voor het hebben van een etalagekast, indien de frontoppervlakte bedraagt: a. niet meer dan 0.50 m’:
1. per maand 2,75 2. per jaar 6 22,ÃćâĆňâĂİ b. meer dan 0.50 m’, doch niet meer dan 1 m’:
1. per maand E 4,13 2. per jaar 6 33,ÃćâĆňâĂİ c. meer dan 1 m’:
1. per maand 5,50 2. per jaar E 44,ÃćâĆňâĂİ 16. voor het hebben van een automatisch verkooptoestel, indien de frontoppervlakte bedraagt: a. niet meer dan 0.50 m’:
1. per maand 3,60 2. per jaar E 28,80
Raadanummer oa.ez’.ooz
b. meer dan 0,50 m’, doch niet meer dan 1 m’:
1. per maand 7,20 2. per jaar < 57,60 c. meer dan 1 m’:
1. per maand < 10,80
2. per jaar E 86,40
17 voor het hebben van een automatisch weegtoestel of ander toestel:
a. per maand 7,20 b. per jaar 6 57,60
18. voor het hebben van een spandoek:
per dag 8,80
19. voor het hebben van een tot reclame dienend uithangbord, uithangteken of ander voorwerp:
a. per maand 3,55 b. per jaar E 28,40
Behoort bij raadsbesluit van 11 november 2002 tot vaststelling van de Tarieventabel 2003 behorende bij de Verordening precariobelasting 2003.
Eindhoven, De loco-secretaris.
Raadsnummer ox.xx4.oox
Gemeente Eindhoven Overzicht privaatrechtelijke tarieven 2003.
1. Gemeentelijke Gezondheidsdienst W Inenting jeugdigen: Inenting van jeugdigen volgens rijksvaccinatieprogramma W Vaccinaties. Consult gekoppeld aan vaccinatie Consult zonder vaccinatie
gratis < 12,50 < 25,ÃćâĆňâĂİ
Kinderen tot 16 jaar onder begeleiding van consultbetalende ouders wordt geen consult in rekening gebracht. Voor grote groepen prijs op aanvraag. Vaccinaties exclusief consult: DTP
r FMSE Gele koorts Havrix 1440
6 22,ÃćâĆňâĂİ
6 45,50 6 33,ÃćâĆňâĂİ
6 61,50
Havrix 720 (junior) Hepat.A -1 cc IMMUNOGL.
619Ãć
Hepat.A ÃćâĆňâĂİ 2cc IMMUNOGL.
6 23,50
Hepat.A - 3cc IMMUNOGL.
6 28,ÃćâĆňâĂİ
Hepat.A ÃćâĆňâĂİ 4cc IMMUNOGL.
6 31,50
Hepat.A ÃćâĆňâĂİ 5cc IMMUNOGL.
635,ÃćâĆňâĂİ
Hepatitis 8 Meningitis Polio
6 40,50 6 40,50 6 19,50 79,50
Ra bies
Tetanus
r Twinrix Typhim Vi Vivotif Berna
C43,ÃćâĆňâĂİ
15,ÃćâĆňâĂİ
6 68,ÃćâĆňâĂİ 32,ÃćâĆňâĂİ
6 37,50
H.I.V.:
H.I.V.-test
H.I.V.-consult zonder test Diverse artikelen:
Boekje gezond in de tropen Boekje kind in de tropen Boekje hoogteziekte Klamboeman
D T.B.C.-bestrijding: Mantoux
6 41,ÃćâĆňâĂİ 6 20,ÃćâĆňâĂİ
< 10,ÃćâĆňâĂİ
< 10,ÃćâĆňâĂİ
E 12,50 6 38,ÃćâĆňâĂİ
6 16,50
vp
Raadsnummer 02.214.00I
X-thorax B6C-vaccinatie
33,ÃćâĆňâĂİ
6 30,50
Deze werkzaamheden worden in rekening gebracht voorzover zij niet worden verricht in het kader van de W.C.P.V.
W Overige dienstverlening: Cursus stoppen met roken: 120,50 per persoon leden thuiszorg per persoon 6 1.924,ÃćâĆňâĂİ per groep (bedrijven) Bij verschillende ziektekostenverzekeraars kan een gedeelte van het cursusbedrag na afloop van de cursus worden gedeclareerd. 96,ÃćâĆňâĂİ
Het gebruik van de infobus per dag: uitgaande van of in samenwerking met de GGD ten behoeve van de Eindhovense bevolking uitgaande van een andere vakdienst uitgaande van een organisatie, niet ten behoeve van de Eindhovense bevolking Voor gereden kilometers buiten Eindhoven wordt
gratis < 105,50
6 185,ÃćâĆňâĂİ
E 1,ÃćâĆňâĂİ extra vergoeding gerekend
Uurtarieven algemeen: Arts / psycholoog / beleidsmedewerker A, binnen kantoortijd Arts / psycholoog / beleidsmedewerker A, buiten kantoor tijd Beleidsmedewerker B Verpleegkundige / consulent Doktersassistent Administratief medewerker
ED02035227
99,50 E 150,ÃćâĆňâĂİ
77,50 55,50 6 42,ÃćâĆňâĂİ E 42,ÃćâĆňâĂİ