NVMO Congres 2008
Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs 13 en 14 november 2008 Egmond aan Zee
1
NVMO Congres 2008
Wetenschappelijk comité NVMO Congres 2008 Dr. Sanneke Bolhuis, Universitair Medisch Centrum St Radboud Prof.dr. Olle ten Cate, Universitair Medisch Centrum Utrecht Dr. Janke Cohen-Schotanus, Universitair Medisch Centrum Groningen Prof.dr. Anselme Derese, Universiteit Gent Prof.dr. Herman van Rossum, Vrije Universiteit Medisch Centrum Amsterdam Prof.dr. Lambert Schuwirth, Universiteit Maastricht Prof.dr. Cees van der Vleuten, Universiteit Maastricht Commissie NVMO Congres 2008 Dr. Benno Bonke, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam Drs. Anita Jacobs, Vrije Universiteit Medisch Centrum Amsterdam Dr. Eugène Custers, Universitair Medisch Centrum Utrecht Drs. Griet Peeraer, Universiteit Antwerpen Prof.dr. J.H. Bolk, Leids Universitair Medisch Centrum Mw. Marijke Sterman-Vleeschdraager, NVMO Sponsoren Bohn Stafleu van Loghum CBOG Elsevier / Read Business Erasmus MC Rotterdam IAMSE Lemma Uitgevers Mediview Noordhoff Uitgevers Skills Meducation Winvision
Dit programmaboek wordt u aangeboden door Bohn Stafleu van Loghum
2
NVMO Congres 2008
Reviewers van de abstracts in 2008 • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Dr. S. Bolhuis, Universitair Medisch Centrum St Radboud (WECO-lid) Prof.dr. T.J. ten Cate, Universitair Medisch Centrum Utrecht (WECO-lid) Dr. J. Cohen-Schotanus, Universitair Medisch Centrum Groningen (WECO-lid) Dr. H. Daelmans, VU medisch centrum Prof.dr. A. Derese, Universiteit Gent (WECO-lid) Dr. D.H.J.M. Dolmans, Universiteit Maastricht Dr. S. van Dooren, Erasmus MC Drs. M. Govaerts, Vroedvrouwenschool Maastricht Dr. F. Grosfeld, Universitair Medisch Centrum Utrecht Dr. R.J.L. Hulsman, Academisch Medisch Centrum - Universiteit van Amsterdam Dr.ir. P.G.M. de Jong, Leids Universitair Medisch Centrum Dr. F. Koens, VU medisch centrum Prof.dr. M.M. Levi, Academisch Medisch Centrum - Universiteit van Amsterdam Dr. E. van de Lisdonk, Universitair Medisch Centrum St Radboud Dr. M. Maas, Academisch Medisch Centrum - Universiteit van Amsterdam Prof.dr. W.M. Molenaar, Universitair Medisch Centrum Groningen Drs. I. Mourer, Academisch Medisch Centrum - Universiteit van Amsterdam Dr. J. Pols, Universitair Medisch Centrum Groningen Dr. H.M.J. Raghoebar-Krieger, Universitair Medisch Centrum Groningen Prof.dr. R. Remmen, Universiteit Antwerpen Drs. J.M.M. van de Ridder, Universitair Medisch Centrum Utrecht Dr. P. Room, Universitair Medisch Centrum Groningen Prof.dr. H.J.M. van Rossum, VU medisch centrum (WECO-lid) Dr. J. Schönrock-Adema, Universitair Medisch Centrum Groningen Prof.dr. L. Schuwirth, Universiteit Maastricht (WECO-lid) Drs. M. Soethout, VU medisch centrum Dr. A. van ’t Spijker, Erasmus MC Prof.dr. T.A.W. Splinter, Erasmus MC Prof.dr. C.P.M. van der Vleuten, Universiteit Maastricht (WECO-lid) Prof.dr. M. van Winckel, Universiteit Gent Dr. H.A.P. Wolfhagen, Universiteit Maastricht
3
NVMO Congres 2008
4
NVMO Congres 2008
Inhoudsopgave
Pagina Woord vooraf
6
Algemene congres- en programma-informatie
8
Plattegrond Hotel Zuiderduin
10
Preconference programma
12
Congresprogramma
15
Abstracts van de plenaire lezingen
16
Abstracts van de overige sessies
20
Overzicht van de presentaties
199
Auteurslijst
209
Trefwoordenlijst
216
5
NVMO Congres 2008
Woord vooraf Namens de NVMO congrescommissie wil ik u graag wat nadere informatie geven over het congres van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs 2008 in Egmond aan Zee. Nederlandse en Vlaamse collega’s, of ze nu onderwijsgevenden, opleiders, studenten, clinici, onderwijskundigen, paramedici zijn, of anderszins professionals betrokken bij onderwijs en opleiding, ontmoeten elkaar in Egmond aan Zee om de nieuwste ontwikkelingen te bespreken en/of zelf een bijdrage te leveren. Of gewoon om hun netwerk uit te breiden. En om de congresdagen voor alle aanwezigen optimaal te laten verlopen heeft de congrescommissie opnieuw haar best gedaan dit jaar een aantrekkelijk programma aan te bieden. Veel is op het NVMO Congres 2008 door traditie en de goede ervaringen van de afgelopen jaren hetzelfde gebleven: de locatie Hotel Zuiderduin, een gevarieerd programma met hoofdlezingen door gerenommeerde sprekers en vele parallelsessies met wetenschappelijke papers, ‘gewone’ papers, posters en promovendilezingen, opnieuw een flink aantal symposia, workshops en rondetafelsessies, een diner op donderdagavond met aansluitend live dansmuziek en tal van extra’s. Zo is er het voornemen een tweetal films te vertonen die elk een bijzonder aspect van medisch onderwijs over het voetlicht brengen. Nadere informatie hierover zal via de website of in het congresprogramma worden verstrekt. Verder zullen vanuit de officiële NVMO-werkgroepen bijdragen worden verzorgd, zodat de thema’s die in deze werkgroepen door het jaar heen aan de orde komen, in geconcentreerde vorm aandacht kunnen krijgen van een breder publiek. Daarnaast vinden sessies plaats rondom de kwaliteit van de vervolgopleidingen (onder meer vanuit de CCMS), over patiëntveiligheid, de rol van genderverschillen in de curricula, implementatie van westerse geneeskundeopleidingen in andere culturen, en in de vorm van een studentenforum vanuit het LMSO. Degenen onder u die het NVMO Congres vaker hebben bezocht, zullen dit jaar echter ook een aantal veranderingen ten opzichte van voorgaande jaren zien. Met één verschil heeft u al kennis kunnen maken: het congresboek is in pdf-format beschikbaar gesteld, zodat eenieder met de bekende zoekfunctie ctrl-F alles van zijn of haar gading kan vinden, ruim voor aanvang van het congres. Een opvallend verschil betreft verder het programmaoverzicht. Bij aanvang van het congres zult u het programma, op een overzichtelijke manier weergegeven, als los dubbelzijdig inlegvel ontvangen. Zodra het programma min of meer definitief is zal het tevens op de website worden geplaatst zodat u tijdig kunt nagaan waar u wanneer moet zijn. De zes tijdblokken A t/m F, verdeeld over beide congresdagen, zijn in het programma goed leesbaar van elkaar onderscheiden, en ook in het congresboek kunt u deze tijdblokken gemakkelijk identificeren. Hopelijk is hiermee de leesbaarheid van het programma verbeterd. Een ander punt van aandacht voor de congrescommissie is het programma voor de vrijdagmiddag geweest. Uiteraard is een congres dat zich uitstrekt over de twee dagen voorafgaand aan een weekeinde, voor een aantal deelnemers aanleiding in de loop van de vrijdagmiddag al naar huis te gaan. Met kracht willen wij u vragen niet aan deze verleiding toe te geven. Helpt het u te weten dat de files aan het begin van de vrijdagmiddag vaak langer zijn dan later op de dag? Helpt het u te weten dat er een uitstekende bus-treinverbinding is via Alkmaar die u comfortabel heel Nederland en Vlaanderen doet bereiken? Bijzondere aandacht is aan de invulling van deze middag geschonken, opdat ook het programma een extra reden is om te blijven. Na de hoofdlezing die middag volgen enkele reacties door hiertoe uitgenodigde sprekers, waarna een forumdiscussie met de zaal plaatsvindt. Een muzikaal intermezzo wordt daarna gevolgd door take home messages van een aantal tevoren door ons aangezochte congresdeelnemers. Zij zullen elk hun eigen terugblik presenteren op het congres. Uiteraard zal er ook tijd worden ingeruimd voor de prijsuitreikingen voor de beste bijdragen. Nieuw dit jaar zijn de zogeheten fringe-workshops. Deze zijn bedoeld om deelnemers de gelegenheid te bieden kennis te maken met activiteiten die in het teken staan van het thema burn-out en de preventie daarvan. Degenen die hieraan deelnemen kunnen zo wellicht inspiratie krijgen om de dagelijkse werkzaamheden tijdig af te wisselen met muzikale, creatieve, sportieve of meditatieve activiteiten. In plaats van een wandeling langs het strand—kan ook heel verfrissend zijn!—bieden we de deelnemers de mogelijkheid in te schrijven voor een workshop Tai Chi, Modeltekenen, Klassieke Muziek of Mindfulness. Het congres start met een hoofdlezing van Prof.dr. Marion Koopmans (Erasmus MC en RIVM) over de vraag of de opleidingen geneeskunde het onderwerp (veterinaire) volksgezondheid in hun opleidingen voldoende aan bod laten komen. De Elsevier-hoofdlezing aan het begin van de donderdagmiddag wordt verzorgd door Dr. Linda Snell (McGill University, Montreal, Canada). Zij zal haar visie geven op kerncompetenties in de klinische context. Op vrijdag zal als genodigde Dr. Lotte Dyrbye (Mayo Medical School, Rochester, MN, USA) de congresdeelnemers toespreken over een thema dat dit jaar binnen het NVMO Congres een prominente plaats inneemt: prevalentie,
6
NVMO Congres 2008
consequenties en preventie van burnout onder medische professionals en hen die daarvoor worden opgeleid. De vrijdagmiddag staat vervolgens in het teken van ‘beter medisch onderwijs’, rondom de hoofdlezing van Dr. Ad Verbrugge (Vrije Universiteit Amsterdam). Ieder tijdblok duurt 75 minuten en wanneer een blok gevuld is met papers, bestaat de mogelijkheid tussen de presentaties te wisselen. De voorzitters zullen de instructie krijgen zich aan de afgesproken tijden te houden opdat het wisselen tussen sessies soepel kan verlopen. U treft in uw congrestas een setje gekleurde ruitertjes aan die u kunt gebruiken om de sessies en voordrachten die u wilt bijwonen te markeren. Tevens kunt u deze voor zover nodig gebruiken om de tijdblokken in het congresboek van elkaar te onderscheiden. Alle ingediende abstracts zijn anoniem beoordeeld door tenminste twee reviewers, de bijdragen in de categorie wetenschappelijke papers door drie leden van het Wetenschappelijk Comité (WECO) van de NVMO. Graag willen wij als congrescommissie alle reviewers en WECO-leden hartelijk danken voor het vele werk dat zij hiervoor hebben verricht. Voor alle workshops—inclusief de fringe-workshops, geldt dat u zich vooraf dient in te schrijven. De procedure hiervoor wordt via de website (www.nvmo.nl) bekend gemaakt. Voor de preconference workshops op woensdag 12 november dient u zich eveneens via de website van de NVMO in te schrijven. Ten slotte laat ik u weten dat ook voor het NVMO Congres 2008 accreditatiepunten zijn toegekend door het Accreditatie Bureau Medisch Specialisten (ABMS) van de KNMG, alsmede door het College voor Accreditering Huisartsen (CvAH). De aanvraag bij de Beroepsvereniging voor Verpleeghuisartsen en Sociaal Geriaters (NVVA) is nog in behandeling. Van harte wens ik u allen een inspirerend, leerzaam en plezierig congres toe. Namens de NVMO Congrescommissie, Dr. Benno Bonke Hoofdorganisator NVMO Congres 2008 Erasmus MC Rotterdam, afdeling Medische Psychologie & Psychotherapie
7
NVMO Congres 2008
Algemene Congres- en Programma-Informatie Hotel Zuiderduin Het congres wordt gehouden in Hotel Zuiderduin in Egmond aan Zee. Op pagina 10 en 11 in dit abstractboek vindt u een plattegrond. Zie voor meer informatie www.zuiderduin.nl. Tijdens het congres bent u in Hotel Zuiderduin bereikbaar via telefoonnummer +31(0)72 – 750 2000 en faxnummer +31(0)72 – 750 2001. Secretariaat De congresorganisatie van het NVMO Congres 2008 is als volgt te bereiken: Congress & Meeting Services Holland, Postbus 18, 5298 ZG Liempde, telefoonnummer: +31(0)411- 610 983, faxnummer: +31(0)411- 633 805, E-mail:
[email protected], website congres: www.nvmo.nl. Tijdens de congresactiviteiten is de congresbalie in de 2de lounge steeds bemand. Aankomst en registratie In de meegestuurde folder kunt u lezen hoe u met eigen vervoer Hotel Zuiderduin bereikt. Op donderdagochtend zullen vanaf NS station Alkmaar speciaal gereserveerde bussen naar hotel Zuiderduin rijden. Op vrijdagmiddag – na afloop van het congres – rijden er bussen naar NS station Alkmaar. Raadpleeg voor vertrektijden de NVMO-website (www.nvmo.nl). De bussen arriveren ruim voor aanvang van de congresopening bij hotel Zuiderduin. Indien u met de trein komt en geen gebruik kunt of wilt maken van de gereserveerde bussen, kunt u vanaf N.S. station Alkmaar gebruik maken van de lijndienst van de Connexxion naar Egmond aan Zee (lijn 165; vertrektijden: 8.19u, 8.49u, 9.19u, 9.49u etc.; reistijd circa 25 minuten). De uitstaphalte ligt pal voor de hoofdingang van Hotel Zuiderduin. Daarnaast kunt u Hotel Zuiderduin bereiken met de OV-taxi Noord-Holland (deze taxi dient u uiterlijk 30 minuten van tevoren te reserveren; nadere informatie vindt u op www.connexxion.nl onder het kopje “Taxi”). Op vrijdagmorgen is geen speciaal vervoer geregeld. Bij aankomst ontvangt u meer congresinformatie aan de congresbalie bij de hoofdentree. Vanaf donderdag 11.30 uur bevindt de congresbalie zich in de 2de lounge. De congresorganisatie stelt het op prijs dat u de aanvangstijden van de sessies respecteert, met name in de Zuiderduinzaal. Naambadge Uw naambadge wordt u, na ontvangst van uw betaling, een week voor aanvang van het congres toegestuurd. Op vertoon van deze badge ontvangt u de congresinformatie. Zonder badge wordt geen toegang tot de zalen verleend. Indien u bent toegelaten tot één of meer workshops, ontvangt u tegelijk met uw badge ook vouchers hiervoor. Toegang tot de workshops wordt uitsluitend verleend op vertoon van het betreffende voucher, tenzij de organisatoren van de workshop anders beslissen. De vouchers zijn niet persoonsgebonden en derhalve overdraagbaar. Kamers Op de dag van aankomst kunt u vanaf 15.00 uur de sleutel van uw kamer ophalen bij de receptie bij de hoofdingang. Tot die tijd kunt u uw bagage opslaan in zaal 534 en 535. Vrijdag dient u de kamer voor 10.30 uur te verlaten en uw sleutel bij de receptie in te leveren. Uw bagage kunt u dan weer op dezelfde plaats opslaan als op donderdag. Maaltijden Lunch en ontbijt worden geserveerd in het restaurant van Hotel Zuiderduin. Het diner op donderdagavond vindt plaats in de Zuiderduinzaal. Roken en GSM-gebruik Roken is niet toegestaan in Hotel Zuiderduin. Het gebruik van mobiele telefoons (gsm-apparatuur) is niet toegestaan in de ruimten die voor congressessies gebruikt worden. Extra kosten Uw inschrijfgeld verzekert u tijdens het congres van koffie, thee, lunches toegang tot de feestavond en, indien besproken, van het diner, overnachting en ontbijt. Alle overige kosten, inclusief die voor het voeren van telefoongesprekken, zijn voor eigen rekening. Deze kunt u bij vertrek aan de receptie van Hotel Zuiderduin afrekenen. Kopiëren en faxen kunt u – tegen vergoeding – laten verzorgen door de receptie van Hotel Zuiderduin.
8
NVMO Congres 2008
Annulering Na 10 september 2008 is geen restitutie van het inschrijfgeld meer mogelijk en blijft het volledige inschrijfgeld verschuldigd. Bij inschrijving na 10 oktober kan geen overnachtingplaats gegarandeerd worden binnen Hotel Zuiderduin / Hotel de Boei. Algemene ledenvergadering De NVMO ledenvergadering is op vrijdagochtend van 8.15 – 9.15 uur Typen sessies Wetenschappelijke papers en ‘gewone’ papers kennen een spreektijd van tien minuten gevolgd door vijf minuten discussie en vijf minuten wisseltijd. Een sessie bevat maximaal vier papers. Promovendilezingen duren een halfuur, inclusief discussie. Binnen een tijdblok vinden derhalve twee promovendilezingen plaats, waartussen kan worden gewisseld. Workshops, rondetafelsessies en symposia duren telkens 75 minuten. Er kan hier uiteraard niet gewisseld worden. Een workshop vergt een actieve deelname van de deelnemers. Rondetafelsessies bestaan uit een inleiding en discussie, eventueel aan de hand van stellingen. Symposia kennen veelal een vorm waarin enkele sprekers ter inleiding hun visie op het onderwerp geven, waarna met de aanwezigen een discussie wordt gevoerd. Er kan ook bij deze laatste twee presentatievormen niet gewisseld worden. Een postersessie is als volgt ingedeeld: gedurende de eerste twintig minuten krijgen de deelnemers gelegenheid de posters te bekijken. Daarna volgt toelichting van de auteurs gedurende twee minuten aan de hand van maximaal twee (powerpoint-)sheets. Hierna vindt discussie plaats (plenair of in subgroepen) onder leiding van de zaalvoorzitter. Tijdens een postersessie kan niet van sessie gewisseld worden. Alle postersessies zijn op donderdag ingepland. Deelnemers aan de postersessies wordt verzocht hun poster ten minste 15 minuten voor aanvang van de sessie te bevestigen op de posterborden in de ruimte waarin de sessie plaatsvindt, zodat op tijd begonnen kan worden. Er is bevestigingsmateriaal aanwezig. Meteen na de sessie worden alle posterborden verplaatst naar de 2e lounge, waar ze geëxposeerd blijven tot vrijdagmiddag. De auteurs van de posters wordt verzocht tijdens de posterborrelsessie op donderdag bij de poster aanwezig te zijn en de poster op vrijdag tussen na de wisselpauze tussen de tijdblokken E en F van de posterborden weg te halen. Een poster heeft maximaal de volgende afmetingen: 90 cm x 120 cm (breedte x hoogte). Behalve de poster levert u maximaal 2 (powerpoint-) sheets, waarmee u de poster toelicht. Een hand-out van de poster wordt op prijs gesteld. Graag de poster in PDF format, uiterlijk 1 week voor het congres toesturen aan het congresbureau (
[email protected]) voor de NVMO-website. Inschrijven voor workshops Op de NVMO-website (www.nvmo.nl) vindt u details over de procedure voor het inschrijven voor workshops. Apparatuurvoorzieningen voor sprekers In alle zalen is een overheadprojector en zijn beamers/pc’s aanwezig Er zijn GEEN diaprojectoren aanwezig in de zalen. In ruimte 523 (naast de congresbalie bij de 2de lounge) kunt u uw PowerPoint presentatie op een computer controleren. Gelieve uw presentatie op de laptop in de zaal waar uw sessie plaatsvindt te installeren vóór het begin van de sessie. Belangrijk: Op het congres worden laptops gebruikt met Windows XP Professional en Office 2003 in de Engelse taal. Wanneer er filmpjes en/of bewegende beelden in de presentatie voorkomen moet dit vooraf in samenwerking met de techniek getest worden. Alternatief hiervoor is: gebruikmaken van de laptop waarop de presentatie is gemaakt, zodat alle benodigde drivers geïnstalleerd zijn. Deelnemers aan het congres kunnen bij de internetcorner gebruik maken van 2 pc’s die voorzien zijn van een gratis internetverbinding.
Op de website van de NVMO (www.nvmo.nl) staat actuele informatie over het congres
9
NVMO Congres 2008
10
NVMO Congres 2008
Plattegrond etage 1 ( zie PDF bestand)
11
NVMO Congres 2008
PRECONFERENCE PROGRAMMA (WOENSDAG 12 NOVEMBER) Onderzoek van Medisch Onderwijs Woensdagochtend en -middag Deze pre conference omvat de eerste dag van een vierdaagse cursus. De cursus beoogt cursisten in staat te stellen zelfstandig een onderzoek over een medisch onderwijskundig onderwerp op te zetten en uit te voeren. Door Prof.dr. Albert Scherpbier (cursus Coordinator) en Dr.ir. Arno Muijtjens, namens School of Health Professions Education (SHE), Universiteit Maastricht Doelgroep Docenten en onderwijskundigen die ervaring willen opdoen in onderzoek van medisch onderwijs en opleidingen of hun ervaringen willen uitbereiden. Duur 2 dagdelen
Nagespeelde zitting tuchtcollege Woensdagmiddag Tegen iedere arts die patiënten behandelt kan een klacht worden ingediend bij het tuchtcollege voor gezondheidszorg. Het is dan ook van essentieel belang dat studenten, voordat zij aan de klinische fase beginnen, enigszins besef hebben hoe de praktijk in elkaar zit. In deze pre conference workshop spelen de deelnemers een op ware gebeurtenissen gebaseerde tuchtzaak na. Zij worden verdeeld over drie betrokken partijen ( de klagende en beklaagde partij en het tuchtcollege), die elk gedurende een uur de nodige informatie krijgen over de gebeurtenissen. Hierna vindt de eigenlijke zitting plaats, bij voldoende belangstelling in parallelsessies. Aan het einde van de tuchtzaak doet het “Tuchtcollege” uitspraak. Vervolgens bespreken de deelnemers verschillende aspecten met de begeleider: de medische feiten, de motieven voor het gedrag van de betrokkenen, de tuchtrechtelijke procedures, de psychologische impact voor de betrokkenen, de betekenis voor de medische beroepsuitoefening, etc. Door Studenten geneeskunde Erasmus MC in samenwerking met Dr. Benno Bonke Doelgroep Studenten geneeskunde en andere belangstellenden (bv beleidsmakers of onderwijskundigen) met een geneeskundige achtergrond of enige basiskennis op het gebied van de geneeskunde. Duur 3 uur
Cesuurbepaling bij schriftelijke toetsen Woensdagmiddag De cesuur (grens voldoende – onvoldoende) kan op verschillende manieren worden bepaald. Bij schriftelijke toetsen kan onderscheid gemaakt worden tussen cesuren die voorafgaand aan de toets worden bepaald (absolute cesuren) en die welke na afname worden vastgesteld. Bij de laatste categorie cesuren wordt rekening gehouden met de prestatie van de groep (relatieve cesuren). Tijdens de workshop zullen verschillende cesuren besproken worden en onderwerpen als verdedigbaarheid van de gekozen cesuur, acceptatie en uitvoerbaarheid aan de orde worden gesteld. Door Dr. Janke Cohen-Schotanus Doelgroep Docenten en studenten Duur 3,5 uur
12
NVMO Congres 2008
Succesvol onderzoek van medisch onderwijs Woensdagmiddag Onderzoekers, in het bijzonder promovendi en master-studenten, zijn belangrijk voor de toekomst van medisch onderwijs. Deze workshop is gericht op de interactie tussen onderzoekers en hun begeleiders. Welke rol heb je als onderzoeker en welke kant wil jij op met je onderzoek? Wat kan je daarin wel en niet van je supervisor verwachten? Tijdens deze workshop komen onderzoekers bij elkaar om ervaringen te delen en te kijken of en hoe je je onderzoekstraject richting kan geven. Aantal deelnemers: max. 15 Door Pim Theunissen, Klarke Boor, Debbie Jaarsma Doelgroep iedereen die onderzoek doet (bv. in het kader van een scriptie of promotie) Duur 3 uur Groepsdynamica Woensdagochtend en -middag Wanneer mensen in een groep bijeengebracht worden - bijvoorbeeld om gezamenlijk aan een opdracht te werken - zullen bepaalde interacties gaan plaatsvinden. Binnen deze interacties zijn wetmatigheden te herkennen en te onderkennen; deze wetmatigheden vallen te vangen onder de noemer 'groepsdynamica'. Kennis van groepsdynamische processen is voor docenten van belang: zij kunnen zich instellen op bepaalde wetmatige ontwikkelingen in de groep en er didactisch gebruik van maken. Resultaat Inzicht in, en kennis van de basisbeginselen van groepsdynamische processen. Werkvormen: oefening, discussie, informatieoverdracht Door Jessica Agsteribbe Doelgroep Docenten die werken met groepen studenten en meer willen weten over de groepsprocessen die zich daar afspelen. Duur 2 dagdelen
Toepassen van Audience Response Systemen in onderwijs: het maken van interactieve dia’s en de didactische aspecten van het gebruik ervan. Woensdagmiddag Thema: Audience Response Systems (ARS) ofwel Stemkastjes Systemen worden steeds vaker gebruikt in het hoger onderwijs. De software is beschikbaar en redelijk eenvoudig te gebruiken. Veel docenten zijn echter niet vertrouwd met de software. En sprekers die er wel bekend mee zijn, gebruiken vaak de interactiviteit niet goed in hun dia’s en daarmee de techniek niet op een juiste manier in hun voordracht. Als gevolg daarvan worden de educatief sterke kanten van het systeem vaak niet optimaal benut. Doel: In de workshop leren de deelnemers hoe interactieve dia’s in een PowerPoint presentatie kunnen worden gemaakt. Daarnaast leren de deelnemers hoe interactieve dia’s in een PowerPoint presentatie op een juiste wijze gebruikt kunnen worden in het onderwijs. Deze workshop is een combinatie tussen een korte theoretische inleiding en een praktische hands-on sessie. Allereerst zullen de uitgangspunten van ARS worden besproken. Daarna zullen de deelnemers leren zelf een PowerPoint presentatie te maken met ingebouwde stemfuncties. De presentaties van enkele deelnemers zullen aan de hele groep worden getoond. Aan de hand van een aantal voorbeelden zal worden gedemonstreerd hoe de techniek juist kan worden toegepast in het onderwijs. Na afloop van de workshop weten de deelnemers hoe zij zelf een presentatie met stemmogelijkheden kunnen maken en hoe zij deze optimaal in hun lezing kunnen gebruiken. Door : Peter de Jong Doelgroep Docenten en sprekers die ARS willen gaan gebruiken in hun voordrachten. Enige ervaring met het zelf maken van PowerPoint presentaties is noodzakelijk. Duur 1 dagdeel
13
NVMO Congres 2008
14
NVMO Congres 2008
CONGRESPROGRAMMA Donderdag 13 november 2008 Vanaf 08.00 uur 10.10 – 11.15 uur 11.15 – 11.45 uur 11.45 – 13.00 uur 13.00 – 14.00 uur 14.00 – 14.45 uur 14.45 – 14.55 uur 14.55 – 16.10 uur 16.10 – 16.30 uur 16.30 – 17.45 uur 17.45 – 18.45 uur Ca. 19.00 uur
Ontvangst Opening en Plenaire lezing Wisselpauze Blok A Lunch Plenaire lezing Wisselpauze Blok B Wisselpauze (koffie/thee) Blok C Posterborrel Diner en aansluitend feestavond
Vrijdag 14 november 2008 08.00 – 09.30 uur 08.15 – 09.15 uur 09.30 – 10.30 uur 10.30 – 10.45 uur 10.45 – 12.00 uur 12.00 – 13.00 uur 13.00 – 14.15 uur 14.15 – 14.40 uur 14.40 – 16.10 uur 16.10 – 17.00 uur
Ontvangst Algemene ledenvergadering NVMO Plenaire lezing Wisselpauze Blok D Lunch Blok E Wisselpauze (koffie/thee) Blok F: plenaire lezing met forumdiscussie (idem): Take home messages, uitreiking prijzen, afsluiting
15
NVMO Congres 2008
PLENAIRE LEZINGEN M. Koopmans De arts als vraagbaak: (veterinaire) volksgezondheid in de opleiding? L. Snell Learning Core Competencies in the Clinical Setting: Taking CanMEDS to the Bedside L. Dyrbye Burnout in medical professionals: prevalence, consequences, and prevention A. Verbrugge Beter Medisch Onderwijs
16
NVMO Congres 2008
De arts als vraagbaak: (veterinaire) volksgezondheid in de opleiding? Marion Koopmans Erasmus MC, Rotterdam; Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Millieu, Bilthoven Evaluaties van de vogelgriep-epidemie en de SARS-uitbraak in de afgelopen jaren noemen de grote afstand tussen veterinairen en medici als een van de grote knelpunten in de voorbereiding op nieuwe infectieziekten. Daarnaast vormen de ontwikkelingen in de gezondheidszorg en medische technologie belangrijke risicofactoren voor het opduiken en verspreiden van infectieziekten. Deze constateringen hebben geleid tot hernieuwde aandacht, merkbaar in de oprichting van nationale en internationale organisaties gericht op bestrijding van infectieziekten. Hoewel medici in vrijwel alle vormen van praktijkuitoefeningen gezien worden als cruciale schakel in de bestrijdingsketen, is dat (nog) niet terug te vinden en de meeste curricula.
Learning Core Competencies in the Clinical Setting: Taking CanMEDS to the Bedside Linda Snell McGill University, Montreal, Canada The CanMEDS competencies are internationally used as a guide to teach physicians in training, at the student and resident level. Although factual information about the competencies of Scholar, Communicator, Collaborator, Professional, Manager and Health Advocate can be taught using many traditional educational strategies, the student and resident must have the opportunity to learn skills and attitudes relevant to these areas, and then have the opportunity to apply these in practice. Learning strategies to foster the application of these core competencies in the clinical context include experiential learning, role modeling and reflection. Teachers must become familiar with the teaching strategies, evaluation in the clinical setting must match the competencies, and the learning environment must promote the behaviors being taught.
17
NVMO Congres 2008
18
NVMO Congres 2008
Burnout in medical professionals: prevalence, consequences, and prevention Lotte Dyrbye Mayo Medical School, Rochester, Minnesota, USA During Dr. Dyrbye's talk she will define burnout and discuss the prevalence of burnout among trainees and physicians in practice. Recent literature regarding potential causes of burnout and consequences of burnout will be reviewed. Lastly, Dr. Dyrbye will make suggestions for how physicians and their employers can minimize the risk of burnout, and provide directions for further research. Learning objectives: After the presentation audience members will: 1) be aware of the prevalence of distress across the continuum 2) recall factors thought to influence burnout 3) summarize personal and professional consequences of burnout 4) give examples of personal, educational, and human resource strategies that might reduce burnout
Beter Medisch Onderwijs Ad Verbrugge Vrije Universiteit Amsterdam Dr. Verbrugge, als filosoof verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, is oprichter van de vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) en levert in die hoedanigheid een belangrijke bijdrage aan het debat over onderwijsvernieuwing in Nederland. In zijn voordracht zal de heer Verbrugge ingaan op een aantal moderne onderwijstrends, waaronder het competentiegericht leren. Hij zal hier kritische kanttekeningen bij plaatsen en een beeld schetsen hoe in zijn visie goed medisch onderwijs er zou moeten uitzien.
19
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie A1: Gender (A1.1) Gender en het leergesprek Lagro-Janssen T, Dielissen P, Kramer A UMC St. Radboud Thema De invloed van gender in het onderwijs is evident. Zo zijn er verschillen tussen vrouwen en mannen in leerbehoeftes en leerstijlen. Dit heeft gevolgen voor de inrichting en uitvoering van het onderwijs. Wij richten ons in deze workshop op het persoonsgerichte leergesprek. Dit is een onderwijssituatie die zich goed leent voor dit thema. De persoon (en dus ook het geslacht) van de lerende en onderwijsgevende staan immers centraal. In deze workshop geven we u inzicht in de algemene principes van gender en socialisatie. We laten u aan de hand van een videoband van een leergesprek tussen een vrouwelijke aios huisartsgeneeskunde en een mannelijke huisartsopleider zoeken naar genderspecifieke thema’s. Tot slot spreken we deze thema’s met u door en vullen we aan met wat bekend is in de literatuur over zelf-evaluatie, reflectie en leerstijlen. Doel Bewustworden en benoemen van genderspecifieke aspecten in het persoonsgerichte leergesprek Doelgroep Iedereen die leergesprekken voert (opleiders in de vervolgopleidingen, begeleiders van co-assistentes ed); betrokkenen bij docentprofessionalisering; curriculumplanners Maximum aantal deelnemers: 45 Trefwoord: Gender Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Prof.dr. A.L.M. Lagro Janssen UMC St. Radboud Huisartsgeneeskunde Postbus 9101, huispost nr. 117 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
20
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie A2: Kwaliteitszorg (A2.1) Dilemma's in kwaliteitszorg van onderwijs Stalmeijer RE, Wolfhagen HAP, Dolmans DHJM Universiteit Maastricht Thema Kwaliteitszorg is een hot topic waaraan binnen veel onderwijsinstellingen uitgebreid aandacht wordt besteed. In de praktijk levert het proces van kwaliteitszorg (instrumentontwikkeling, dataverzameling, rapportage en verbetertrajecten) vele dilemma’s op en visies op de aanpak kunnen verschillen en elkaar tegenspreken. Voorbeelden van dilemma’s zijn: Publicatie van gegevens: anoniem of publiek? Wie is verantwoordelijk voor verbetering: de opleidingsdirecteur of de kwaliteitsmanager? Elektronisch afnemen en rapporteren of blijven we alles op papier doen? Met name vragenlijstengebruik of juist interviews afnemen? Doel De rondetafelsessie richt zich primair op het bediscussiëren van dilemma’s en knelpunten binnen kwaliteitszorg van onderwijs. Doel is argumenten voor en tegen bepaalde keuzes binnen kwaliteitszorg te bediscussiëren en verhelderen om zo tot gefundeerde en afgewogen keuzes te komen. Doelgroep Studenten, docenten en beleidsmakers die belangstelling hebben voor kwaliteitszorg van onderwijs Opzet Allereerst wordt een korte inleiding gegeven in het doel, nut en belang van kwaliteitszorg van onderwijs. Vervolgens worden verschillende dilemma’s voorgelegd in de vorm van praktijkrelevante casus waaraan discussievragen zijn toegevoegd. Deze casus vormen het uitgangspunt voor discussie (plenair en in subgroepen) over de verschillende standpunten en argumenten. Er wordt afgesloten met een korte samenvatting en conclusie. Maximum aantal deelnemers: 20 Trefwoord: kwaliteitszorg Wijze van presentatie: rondetafelsessie
Correspondentie-adres: Drs. R.E. Stalmeijer Universiteit Maastricht Onderwijsontwikkeling en Onderwijsresearch Postbus 616 6200 MD Maastricht E-mail:
[email protected]
21
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie A3: Portfolio (A3.1) Begeleidingsprekken naar aanleiding van een portfolio tijdens de coschappen en de vervolgopleidingen Werkgroep NVMO Portfolio Dekker H, Driessen E, Braak E ter, Scheele F, Tartwijk J van, Vleuten C van der Thema Portfolio’s worden steeds vaker gebruikt binnen het medisch klinisch onderwijs. In de vervolgopleidingen is het gebruik van een portfolio voorschrift geworden, maar ook coassistenten moeten steeds vaker een portfolio samenstellen. Uit onderzoek is gebleken dat een belangrijke voorwaarde voor succesvol portfoliogebruik, het voeren van begeleidingsgesprekken op basis van het portfolio betreft. Interactie van arts-assistenten/coassistenten met anderen over het portfolio, zoals opleiders, supervisors, begeleiders blijkt essentieel voor de reflectieve meerwaarde. Echter, in de praktijk blijkt dat het voeren van effectieve begeleidingsgesprekken op basis van het portfolio nog niet zo eenvoudig is. Vandaar dat de Werkgroep Portfolio van de NVMO dit symposium aangrijpt om een aantal aspecten van portfoliobegeleiding met elkaar te bespreken. Concrete vragen en problemen maar vooral ook handige oplossingen zullen aan de orde komen. Opzet Na een inleiding zullen de volgende vragen/onderwerpen worden besproken: 1) Do’s and don’ts bij het begeleidingsgesprek dat plaats vindt aan de hand van het portfolio: het perspectief van de opleider/begeleider 2) Do’s and don’ts bij het begeleidingsgesprek dat plaats vindt aan de hand van het portfolio: het perspectief van de arts-assistent/coassistent 3) Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen van elektronisch begeleiden? 4) Is het betrekken van ‘peers’ bij portfoliobegeleiding ook een zinvolle aanvulling? 5) Hoe kunnen mentoren ondersteund worden bij het adequaat vervullen van deze begeleidende taak? Elk onderwerp wordt kort geïntroduceerd door een werkgroepslid met kennis over en de nodige ervaring met het betreffende onderwerp. Daarna wordt tijdens een plenaire discussie aan de hand van stellingen verschillende kanten van het onderwerp belicht. Het symposium wordt afgesloten met een voordracht over wat we kunnen leren vanuit de theorie over dit onderwerp. Doelgroep Docenten die portfoliobegeleidingsgesprekken voeren of dit in de toekomst gaan doen en onderwijsontwikkelaars die de begeleiding van portfolioleren in de klinisch setting op een kwalitatief goede, maar ook efficiënte, manier willen vormgeven. Trefwoord: portfolio Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: H. Dekker UMC Groningen CIOMO Anton Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail :
[email protected]
22
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie A4: Evidence Based Medicine; Voortgangstoets (A4.1 t/m A4.4) A4.1 Brouwer CMP van, Voogd AC, Mommers M, Kant IJ, Prins Mh Critical Appraisal of a Topic; Training in onmisbare vaardigheden voor de toekomstige arts in het EBM tijdperk A4.2 Brouwer CPM de, Amelsvoort LGPM, Kant IJ, Prins Mh Van klinische vraag naar evidence in 22 stappen; stappenplan om systematisch literatuur te zoeken A4.3 Timmermans I, Cohen-Schotanus J, Thoben AJNM, Wenink ACG, Muijtjens AMM Feedback op basis van voortgangstoetsresultaten: een verkenning A4.4 Medema H, Timmermans I, Muijtjens AMM, Cohen-Schotanus J Verschillende typen grafieken voor het geven van feedback op voortgangstoetsresultaten: de behoefte van studenten
23
NVMO Congres 2008
Critical Appraisal of a Topic; Training in onmisbare vaardigheden voor de toekomstige arts in het EBM tijdperk Brouwer CMP van, Voogd AC, Mommers M, Kant IJ, Prins Mh Universiteit Maastricht Probleem Op een prikkelende manier trainen in wetenschappelijk denken bij geneeskundestudenten is geen makkelijke taak. In Maastricht is binnen het nieuwe curriculum Geneeskunde (2001) ervoor gekozen door middel van Critical Appraisal of a Topic (CAT) derdejaars geneeskundestudenten te onderwijzen in de klinische epidemiologie. Doordat bij de CAT-training de link met het primaire proces, de patiëntenzorg, behouden wordt is het nut van wetenschappelijk leren denken veel zichtbaarder voor de studenten, wat motiverend werkt (contextgebonden onderwijs). Methode CAT is een gestructureerde werkwijze om een antwoord op een klinische vraag (beide op patiëntniveau geformuleerd) met wetenschappelijke literatuur te onderbouwen. Een CAT bestaat altijd uit dezelfde 7 onderdelen (zie figuur 1). Het maken van een CAT doet aanspraak op 3 belangrijke basisvaardigheden voor een toekomstige arts, namelijk klinisch denken, systematisch literatuur zoeken en ‘appraisal’ (kritisch lezen en wegen van medisch wetenschappelijke literatuur). De onderlinge verwevenheid van deze vaardigheden binnen het CAT proces maakt dat studenten zich alle drie de vaardigheden eigen moeten maken om tot een goed eindproduct te komen. Het klinische denken begint bij een patiënt die men daadwerkelijk in de praktijk heeft gezien (1. Klinisch scenario) en bij wie een zorgvraag is gerezen (2. Klinische vraag). Systematisch literatuur zoeken (3. Search) waaruit evidence geëxtraheerd kan worden om de klinische vraag mee te onderbouwen, wordt gestructureerd aangeleerd op basis van een systematisch stappenplan. Nadat een geschikt artikel geselecteerd is wordt dit aan de hand van een criterialijst beoordeeld op methodologische kwaliteit (4. Beoordelen artikel). In jaar 3 passeren de methodologische domeinen diagnostiek, prognose en therapie achtereenvolgend de revue en aan het einde van het jaar staat het ‘evidence based’ onderbouwen van de follow-up strategie centraal. De belangrijkste resultaten uit de gekozen publicatie worden samengevat (5. Evidence). Bij het wegen en toepassen van de evidence op de patiënt (6. Commentaar) wordt weer een sterk beroep gedaan op het klinisch denken van de student. Tot slot formuleert men een antwoord op de gestelde klinische vraag (7. Bottom line). Resultaten Deze vorm van onderwijs wordt goed ontvangen door de studenten in jaar 3 en wordt aan het eind van de studie geëvalueerd als een van de belangrijkste vaardigheden die ze aangereikt hebben gekregen. CAT is hierdoor ook een veelgebruikte ‘tool’ tijdens de co-schappen geworden. Discussie Het trainen van de onderdelen van CAT op wetenschap-niveau (rechter kolom figuur 1) komt vooral voor rekening van epidemiologen/onderzoekers. Artsen hebben een cruciale rol in het stimuleren van klinisch denken bij studenten (figuur 1; patiëntniveau + vertaalslag) én in het overbrengen van enthousiasme voor deze vorm van onderwijs! Figuur 1: Onderdelen van CAT op patiëntniveau en wetenschapniveau met de noodzakelijke vertaalslag daar tussen in. Patiënt
Vertaalslag
Wetenschap
1. Klinisch Scenario
2. Klinische Vraag Trefwoorden
7. Bottom Line
6. Commentaar: in welke mate is evidence geldig/bruikbaar voor patiënt (input vanuit medische praktijk wordt hier meegewogen in besluitvorming)
3. Literatuur Search 4. Kritisch beoordelen artikel 5. Evidence
Trefwoorden: Evidence Based Medicine, klinisch denken, klinische epidemiologie Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: C.P.M. de Brouwer Universiteit Maastricht P. Debeyenplein 1, 6229 HA MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
24
NVMO Congres 2008
Van klinische vraag naar evidence in 22 stappen; stappenplan om systematisch literatuur te zoeken Brouwer CPM de, Amelsvoort LGPM, Kant IJ, Prins Mh Universiteit Maastricht Probleem Systematisch zoeken in de literatuurdatabases is naast kritisch beoordelen van literatuur en klinisch redeneren een van de essentiële vaardigheden die een arts moet leren in het kader van Evidence Based Medicine (EBM). Goed en systematisch zoeken vormt vaak een groot probleem voor studenten geneeskunde, maar is in tegenstelling tot de andere twee vaardigheden in korte tijd aan te leren. Aan de Universiteit Maastricht is ten behoeve van Critical Appraisal of a Topic (CAT; een methodiek om op basis van wetenschappelijke literatuur een klinische vraag te onderbouwen), een stappenplan ontwikkeld waarmee studenten op systematische wijze literatuur leren zoeken. Omdat het streven is ‘best evidence’ te vinden voor de onderbouwing van de klinische vraag, wordt de studenten aangeleerd zowel te zoeken aan de hand van MeSH-termen als met behulp van vrije-tekst termen volgens een stappenplan. Methode Het stappenplan bestaat uit 22 stappen die altijd in dezelfde volgorde uitgevoerd kunnen worden, zoals weergegeven in onderstaand stroomdiagram. De cijfers naast de pijlen corresponderen met het volgnummer van de stappen. Stap 1, de belangrijkste stap, is het opstellen van een Top 5 met zoektermen. Die top 5 is per methodologisch domein verschillend en geeft in volgorde van belangrijkheid de zoektermen weer. In onderstaand stroomdiagram is de Top 5 zoals die hoort bij een therapeutische klinische vraag gegeven. Na het opstellen van de Top 5 kan een literatuurdatabase geopend worden, waarbij Pubmed het best aansluit bij de kliniek. Op 1 in de Top 5 staat altijd de aandoening die de basis vormt van elke zoekstrategie. Alle 22 stappen corresponderen met een losse zoekactie in Pubmed en zijn terug te vinden onder het tabblad History in de Pubmed-omgeving. Als alle 22 stappen zijn doorlopen kan bekeken worden van welke zoekstrategie men uit wil gaan (E1, E2, E3 of E4). Aangeraden wordt een strategie te kiezen die nog ongeveer 20 hits bevat, zodat er nog keuze is (op basis van de belangrijkste methodologische criteria bij het betreffende domein) en er ook nog zicht gekregen wordt op het onderwerp. Resultaten Studenten zijn sinds de uitwerking van het stappenplan veel beter in staat in korte tijd passende literatuur te vinden bij een klinische vraag. Dit wordt waargenomen tijdens de nabespreking van de CAT’s door de begeleiders en komt naar voren uit evaluatie van de CAT-training bij studenten. Discussie: Systematisch literatuur leren zoeken is een onmisbare vaardigheid voor studenten geneeskunde in het EBM-tijdperk. Tijd investeren in deze vaardigheid vroeg in de studie genereert veel tijdwinst in de studie zelf en in de latere beroepspraktijk! Stap 1 Start
Stel een top 5 op voor een therapeutische klinische vraag Top 5: 1. Aandoening Stap 2: Start
3. methodologische termen
2. Interventie
4. Controle behandeling
5. Uitkomstmaat
hier pas Pubmed op!
A: Zoeken in MeSH Zoekactie A1. Aandoening als MeSH-term database
Zoekactie A2. Stap 6 Interventie als MeSH term
Zoekactie A3. Stap 9 Methodologische term(en) als MeSH term(en).
Zoekactie A4: Stap 12 Controlebehandeling als MeSH term.
Stap 15
Zoekactie A5: Uitkomst als MeSH-term
Stap 3 B: Zoeken met een query
Zoekactie B1. Aandoening in query (type therapy, broad/sensitive)
Stap 7
Stap 10
Stap 13
Stap 16
Zoekactie C2. Interventie als vrije tekst
Zoekactie C3. Methodoligsche term(en) als vrije tekst
Zoekactie C4: Controlebehandeling als vrije tekst
Zoekactie C5: uitkomst als vrije tekst
Stap 8
Stap 11
Stap 14
Stap 17
Zoekactie D2: ((zoekactie A2) OR (zoekactie C2))
Zoekactie D3: ((zoekactie A3) OR (zoekactie C3))
Zoekactie D4: ((zoekactie A4) OR (zoekactie C4))
Zoekactie D5: ((zoekactie A5) OR (zoekactie C5))
Stap 4 Zoekactie C1: Aandoening C: Zoeken met "vrije als vrije tekst (treffer als tekst" woord voorkomt in titel of abstract)
Stap 5 D: samengestelde zoekactie van Zoekactie D1: ((zoekactie A1) OR (zoekactie B1) OR gelijkwaardige (zoekactie C1)) termen (gebruik hier alleen OR) Stap 18 E: opbouw zoekstrategie door gebruik te maken Zoekstrategie E1: van de zoekacties D1 (zoekactie D1 AND zoekactie D2) tot en met D5 (gebruik AND om af te bakenen)
Stap 19 Bekijk hoeveel hits je overhoud
Zoekstrategie E2: (Zoekactie D1 AND zoekactie D2 AND zoekactie D3)
Stap 20 Bekijk hoeveel hits je overhoud
Stap 21 Zoekstrategie E3: (zoekactie D1 AND zoekactie D2 AND D3 AND D4)
Bekijk hoeveel hits je overhoud
Zoekstrategie E4: (zoekactie D1 AND zoekactie D2 AND zoekactie D3 AND zoekactie D4 AND zoekactie D5)
Stap 22 Bekijk hoeveel hits je overhoud
Finish: Beslis op basis van het aantal hits (ergens tussen de 20 en 40 hits overhouden)met welke zoekstrategie je aan de slag gaat om de abstracts te beoordelen.
Trefwoorden: Evidence Based Medicine, literatuursearch Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: C.P.M. de Brouwer Universiteit Maastricht P. Debeyenplein 1, 6229 HA MAASTRICHT, E-mail:
[email protected]
25
NVMO Congres 2008
Feedback op basis van voortgangstoetsresultaten: een verkenning Timmermans I, Cohen-Schotanus J1, Thoben AJNM2, Wenink ACG3, Muijtjens AMM Universiteit Maastricht, UMC Groningen1, UMC St Radboud2, LUMC3 Probleemstelling Voortgangstoetsing, waarbij met regelmatige tussenpozen de kennis van alle studenten gemeten wordt op het eindniveau van de opleiding, kan een belangrijk hulpmiddel zijn bij de reflectie over gerealiseerde en gewenste vorderingen in de competentieontwikkeling tijdens een medische (of andere) opleiding. Gegevens over een aantal jaren en verschillende instellingen kunnen trends in kennisontwikkeling aan het licht brengen waaruit niet alleen individuele studenten en docenten, maar ook faculteiten conclusies kunnen trekken over prestaties en competentieontwikkeling.1,2 De bevindingen van die reflectie kunnen dienen als basis voor verbetering van het leergedrag van een student, respectievelijk verbeteringen in het onderwijsprogramma van de instelling. Hiervoor is het echter noodzakelijk dat de gegevens goed toegankelijk zijn. De geneeskundefaculteiten in Maastricht, Groningen, Nijmegen en Leiden werken samen in een project om de formatieve waarde van de interfacultaire voortgangstoetsen te vergroten door ontwikkeling van een systeem dat met behulp van ICT inzichtelijke, vraaggestuurde, longitudinale feedback mogelijk maakt. Om inzicht te krijgen in wat er op dit gebied al gedaan is, is er een verkennend onderzoek gedaan naar feedback van voortgangstoetsing. Methode Er is een literatuuronderzoek uitgevoerd naar de rapportage van voortgangstoetsresultaten. Er is gezocht met behulp van Pubmed, Web of Science (SSCI & SCI) en ERIC. Gebruikte zoektermen waren progress test, feedback, assessment, medical education. Dit leverde een onbevredigend resultaat op voor deze verkenning. Vervolgens is bij instellingen waarvan bekend is dat ze gebruik maken van voortgangstoetsing informatie gevraagd over de manier waarop zij feedback geven. Resultaten Het literatuuronderzoek levert een onbevredigend resultaat op. Er is, zeker recent, weinig gepubliceerd over feedback van voortgangstoetsing. Verdere verkenning bij geneeskundefaculteiten die gebruik maken van voortgangstoetsing was dan ook gewenst. Uit deze verkenning bij 7 verschillende instellingen blijkt dat alle universiteiten hun eigen methode hebben voor het geven van feedback op de voortgangsresultaten. Dit bestaat bij 6 van de 7 universiteiten uit een tekstbestand op papier of in digitale vorm. De nadruk ligt op feedback betreffende individuele toetsmomenten; de feedback is aanbodgestuurd met zeer weinig aandacht voor het zichtbaar maken van longitudinale kennisontwikkeling. Grafische weergave van de resultaten, hoewel dit de interpretatie van de gegevens makkelijker kan maken, vindt nauwelijks plaats. Nergens wordt gebruik gemaakt van de voorspellende waarde van de beschikbare gegevens. Discussie Op dit moment is de feedback van voortgangstoetsing gericht op individuele toetsmomenten en is er weinig aandacht voor het longitudinale aspect. De huidige feedback is overwegend aanbodgestuurd en biedt weinig mogelijkheden inzicht te krijgen in de competentieontwikkeling gedurende de opleiding. Het ontwikkelen van een systeem dat webgebaseerde, vraaggestuurde feedback kan leveren voor alle belanghebbenden (studenten, docenten, onderwijsorganisatie) lijkt een interessant toekomstperspectief te bieden. Literatuur 1 Muijtjens AM, Schuwirth LW, Cohen-Schotanus J, Van der Vleuten CPM. Differences in knowledge development exposed by multi-curricular progress test data. Adv Health Sci Educ Theory Pract. 2007 May 4. 2 Van der Vleuten CPM, Verwijnen GM, Wijnen WHFW. Fifteen years of experience with progress testing in a problem-based learning curriculum. Medical Teacher. 1996 Jun;18(2):103-9
Trefwoorden: voortgangstoets, feedback op resultaten Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. I. Timmermans Universiteit Maastricht Universiteitssingel 60 6200 MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
26
NVMO Congres 2008
Verschillende typen grafieken voor het geven van feedback op voortgangstoetsresultaten: de behoefte van studenten Medema H1, Timmermans I2, Muijtjens AMM2, Cohen-Schotanus J1 1 UMC Groningen, 2Universiteit Maastricht, Probleemstelling Feedback op toetsresultaten is voor studenten een belangrijke factor om het leren te verbeteren. 1 In het kader van de voorgangstoetsing hebben de geneeskunde-opleidingen van Maastricht, Leiden, Nijmegen en Groningen gezamenlijk een project gestart om feedback op de voortgangstoetsresultaten van studenten te verbeteren. Aan studenten werd bij het tonen van verschillende feedback-grafieken gevraagd: “Wat is jouw behoefte aan dit type feedback?” Het onderzoek heeft als doel de grafieken zo aan te passen dat studenten gestimuleerd worden hun leergedrag te verbeteren. Methode In april 2008 werd 361 derdejaars Groninger geneeskundestudenten verzocht via Blackboard een enquête in te vullen over verschillende typen grafieken. De eerste twee grafieken toonden actuele informatie over de laatst gemaakte toets: de eindscore en de score per categorie. Categorieën zijn bijvoorbeeld ademhalingsstelsel of moleculaire en cellulaire aspecten. De andere drie, longitudinale, grafieken toonden naast de scores van de laatst gemaakte toets, scores uit het verleden en een prognose van zowel eindscores als scores per categorie. Resultaten: De enquête werd ingevuld door 128 studenten (35%). De twee grafieken met alleen de eindscore en scores per categorie worden hoog gewaardeerd. Slechts één op de zes studenten bestempelt deze vorm van feedback als ‘niet gewenst’ of ‘overbodig'. Na het zien van de eerste twee grafieken geeft iets meer dan de helft van de studenten aan behoefte te hebben aan een overzicht van het toetsscoreverleden en een prognose voor de toekomst. Ruim tweederde van de studenten vindt de longitudinale grafiek met het reële scoreverleden en de prognose over de categorie ‘Ademhalingsstelsel’ overbodig. Een cumulatieve, maar visueel minder gelijkmatige versie, wordt wel gewaardeerd. Meer dan de helft van de studenten geeft aan behoefte te hebben aan informatie, inclusief toetsuitslagen uit het verleden en het scoreverleden per categorie. Driekwart van de studenten heeft behoefte aan meer informatie per categorie om zichzelf te kunnen verbeteren. Tenslotte geven de studenten aan dat met name de beste 5% van hun jaargroep en studenten die (net) onvoldoende scoren het meest profijt zullen hebben van de getoonde feedback. Discussie De meeste studenten zeggen behoefte te hebben aan feedback op de voortgangstoets. Opmerkelijk is dat cumulatieve grafieken de voorkeur genieten boven reële grafieken. De studenten geven aan dat de behoefte van hun jaargenoten aan feedback op voortgangstoetsresultaten prestatie-afhankelijk zal zijn. Tijdens een groepsgewijs, gestructureerd interview zal de studenten gevraagd worden naar commentaar op en suggesties ter verbetering van deze grafieken. Literatuur Hattie, J. & Timperley, H. (2007). The power of feedback. Review of Educational Research, 77(1), 81-112.
Trefwoorden: voortgangstoets, feedback op resultaten Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. H. Medema UMCG/RUG, CIOMO A. Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
27
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie A5: Docentprofessionalisering (A5.1) Docenten professionaliseren door aanleren van didactische vaardigheden met behulp van Elearning Grosfeld FJM, Ridder JMM van de, Vries J de, Hoeij MJW van UMC Utrecht Thema Sinds de invoering van het Raamplan ’94 is het onderwijs aan geneeskundefaculteiten sterk constructivistisch van aard (Borleffs et al., 2001). Grootschalige kennisoverdracht in colleges heeft veelal plaats gemaakt voor onderwijs in kleine werkgroepen. De rol van de docent is veranderd in die van procesbegeleider, die op stimulerende wijze de studenten tot zelfwerkzaamheid moet aanzetten. Knelpunt hierbij is dat universitaire docenten over weinig didactische scholing beschikken. Zowel nationaal als internationaal worden er daarom cursussen aangeboden die gericht zijn op docentprofessionalisering. Het Expertisecentrum voor Onderwijs en Opleiding van het Universitair Medisch Centrum in Utrecht (UMCU) biedt sinds 1999 vier keer per jaar de cursus Onderwijs in Kleine Groepen aan. Docenten met weinig onderwijservaring krijgen in deze cursus inzicht in de doorwerking van moeilijke lessituaties op het leerproces van de student en worden getraind in het omgaan met deze situaties. Via E-learning krijgen deelnemers didactische vraagstukken voorgelegd, waarvan de uitwerking onderling en door de cursusleiders becommentarieerd wordt. Doelen Het doel van deze workshop is deelnemers op interactieve wijze te laten kennismaken met onze methodes om didactische vaardigheden van docenten te vergroten. Gedemonstreerd alsmede bediscussieerd wordt op welke wijze E-learning hierin een rol kan spelen. Na afloop hebben deelnemers meer inzicht in de wijze waarop zij naar hun eigen optreden als docent in een werkgroep kunnen kijken en hoe met moeilijke lessituaties kan worden omgegaan. Doelgroep Docenten die weinig ervaring met kleinschalig onderwijs hebben en didactisch weinig geschoold zijn. Werkvormen Uitwisseling van ervaringen aan de hand van eigen casuïstiek en het geven van feedback op casuïstiek van medecursisten. Oefening waarin storend gedrag van studenten dient te worden gekwalificeerd. Verkend wordt ook waarin de kwetsbaarheid van de docent in relatie tot deze stoorzenders ligt. Tot slot wordt gekeken hoe het storend gedrag kan worden geherwaardeerd, zodat minder ergernis optreedt bij docent en student. Kort rollenspel om met stoorzenders om te gaan. Het bespreken van de rol van E-learning bij de begeleiding van docenten. Literatuur Borleffs JCC, Mulder H, Smal JA. CRU'99: uitgangspunten en karakteristieken. Tijdschrift voor Medisch Onderwijs 2001;20(supplement):S7-S10.
Maximum aantal deelnemers: 12 Trefwoorden: docentprofessionalisering, onderwijsvormen, E-learning Wijze van presentatie: workshop Correspondentie-adres: Dr. F.J.M. Grosfeld UMC Utrecht Klinisch Vaardigheids Onderwijs Universiteitsweg 98 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
28
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie A6: E-learning (A6.1 t/m A6.4) A6.1 Dubois EA, Man AJM de, Bloemendaal PM, Asten JJ van, Franson KL Farmacotherapie online: interactieve 6steps A6.2 Eggermont S, Bloemendaal PM, Dijkstra PDS E-learning ter voorbereiding op een nascholingscursus A6.3 Bloemendaal PM, Eggermont S, Baalen JM van MASTER PRO, een nieuw ontwikkelpakket voor E-learning modules A6.4 Turk RFM, Dankbaar MEW, Beeck EF van E-learning in het co-schap sociale geneeskunde van het Erasmus MC
29
NVMO Congres 2008
Farmacotherapie online: interactieve 6steps Dubois EA1, Man AJM de1, Bloemendaal PM1, Asten JJ van1, Franson KL2 1 LUMC, 2Centre for Human Drug Research Probleemstelling In 2007 werd landelijk consensus bereikt over het opstellen van een behandelplan volgens het 6step model. In het LUMC wordt de farmacotherapie geïntegreerd in de onderwijsblokken gegeven vanaf jaar 2. In de praktijk is gebleken dat oefenen met behandelplannen en het bespreken ervan in het reguliere blokonderwijs vaak te weinig ruimte krijgen. Om de studenten te helpen met het oefenen in het schrijven van behandelplannen is er een E-learning programma ontwikkeld, dat de studenten m.b.v. vragen door de 6 stappen heen leidt. Opzet In 2004 was er al een E-learning programma om studenten te laten oefenen met behandelplannen. Hierbij werd een elektronische casus gepresenteerd. Vervolgens werd de student geacht elke stap van het behandelplan zelf zonder verdere uitleg in een open tekstveld in te vullen. Na completering van alle stappen verscheen een modelantwoord ter vergelijking. Studenten voelden zich onzeker over wat er bij elke stap ingevuld moest worden en hadden ook te weinig kennis om het goed te doen. Dit programma werd dan ook niet goed gewaardeerd en dus weinig gebruikt. Bovendien hadden de docenten geen overzicht over de behandelplannen van de studenten en welke tekst de studenten intypten. Kortom, er was een flink aantal verbeteringen nodig om het programma doelmatig te kunnen inzetten in het onderwijs. Resultaten De nieuwe interactieve 6steps leiden de studenten gerichter door elke stap van het behandelplan m.b.v. specifieke vragen (bv. MC-, drag-en-drop vragen) en zoekopdrachten (raadplegen van Kompas, farmacologieprogramma TRC of behandelstandaarden). Zo krijgen de studenten meer informatie mee en worden ze zich beter bewust van de essentiële informatie in hun behandelplan. Aan het eind krijgen de studenten hun eigen geschreven 6step te zien en kan de docent ervoor kiezen ook het modelantwoord te laten zien of de complete 6step als discussiestuk mee te nemen naar bv. een werkgroep. Verder bouwt elke student een eigen 6step-portfolio op en onthoudt het programma wat de student eerder heeft ingevoerd, d.m.v. een persoonlijk account op http://MedischOnderwijs.nl. Dit biedt ook mogelijkheden voor docenten: alle ingevoerde tekst en antwoorden op de vragen zijn te raadplegen in overzichtelijke rapporten. Op deze manier kan de docent controleren of studenten de 6step (als verplicht onderdeel in een onderwijsblok) gemaakt hebben. Ook heeft de docent inzage in de gegeven antwoorden en tekst om later in werkgroep of responsiecollege specifieke feedback te geven. Implicaties voor de praktijk De interactieve 6steps worden ingezet als oefening in farmacotherapie in vrijwel alle onderwijsblokken in de preklinische fase. De opzet van het programma maakt het mogelijk voor andere instituten ook deel te nemen op basis van uitwisseling van casuïstiek. Trefwoorden: E-Learning, basisvakken, interactieve simulatie Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Dr. E.A. Dubois LUMC Onderwijscentrum interne geneeskunde Albinusdreef 2 2333 ZA LEIDEN E-mail :
[email protected]
30
NVMO Congres 2008
E-learning ter voorbereiding op een nascholingscursus Eggermont S, Bloemendaal PM, Dijkstra PDS LUMC Probleemstelling Het SURF project “Postacademische Accreditatie en Schaalvergroting van gebruik van Electronische Leerobjecten” (PASTEL) wordt in de periode 2007-2008 uitgevoerd door de Leidse Boerhaave Commissie, de Nijmeegse Heyendael Commissie en het Groningse Wenckebach Instituut. Eén van de doelstellingen van dit project is het bevorderen van de inzet van E-learing in het postacademisch onderwijs. Als pilot werden hiertoe in februari 2008 twee E-learning modules ingezet ter voorbereiding op de landelijke Centrale Cursus Orthopaedie Chirurgie (CCOC). Methode Speciaal voor de CCOC cursus werden door het LUMC twee patiëntcasus ontwikkeld met MASTER PRO, een nieuwe applicatie voor het ontwikkelen van interactieve E-learning modules. MASTER PRO biedt de mogelijkheid verschillende soorten vragen in de E-learning module op te nemen, zoals multiple choice en open vragen met een of meer juiste antwoorden, maar ook nieuwe vraagtypen zoals sleep-, aanwijs- en schaalvragen. Vooral deze laatste vraagtypen lenen zich goed voor het toetsen van specialistische klinische vaardigheden, zoals het interpreteren van MRI beelden en pathologische preparaten of het inschatten van de kansen bij medische besluitvorming. Omdat alle antwoorden van de deelnemers worden bewaard, kan statistisch bepaald worden welke vragen moeilijk zijn, zodat deze in de cursus nabesproken konden worden. Vier dagen voor de cursus werden de 125 geregistreerde deelnemers uitgenodigd ter voorbereiding deel te nemen aan het niet-verplichte E-learning gedeelte dat middels MedischOnderwijs.nl (http://medischonderwijs.nl) werd aangeboden. Aangezien het een pilot betrof werden voor het volgen van de modules geen accreditatiepunten verleend. Resultaten De twee E-learning modules werden door respectievelijk 86 (69%) en 95 (76%) deelnemers bestudeerd, wat zeker gezien de vier dagen voorbereidingstijd en het niet-verplichte karakter van de E-learning een hoge participatiegraad genoemd mag worden. De gemiddelde totale geregistreerde studieduur per module was resp. 28,6 en 20,5 minuten per deelnemer. Deze geregistreerde studieduur ligt iets lager dan de tevoren verwachte werkelijke studieduur. Dit kan verklaard worden doordat bij foutief afsluiten van het programma, of het uitzetten van de computer, de eindtijd en de studieduur niet geregistreerd kunnen worden. Uit het individuele commentaar van de deelnemers blijkt dat de modules inhoudelijk lastig zijn, wat ook weerspiegeld wordt in de gemiddelde score van resp. 5,3 en 6,0 op een schaal van 10. Uit het commentaar blijkt verder dat de modules zonder al te veel technische problemen gevolgd konden worden en dat deze vorm van onderwijs zeer gewaardeerd wordt door de deelnemers. Discussie Inzet van E-learning voor postacademisch onderwijs is goed mogelijk ter voorbereiding op een cursus. In de toekomst zal het aantal casussen dan ook uitgebreid worden. Daarbij zullen de E-learning modules in de toekomst accreditatiepunten gaan opleveren voor de cursist. Trefwoorden: E-learning, nascholing Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: S. Eggermont LUMC Heelkunde Onderwijs Postbus 9600 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
31
NVMO Congres 2008
MASTER PRO, een nieuw ontwikkelpakket voor E-learning modules Bloemendaal PM, Eggermont S, Baalen JM van LUMC Probleemstelling Onder de medische E-learning ontwikkelaars die verenigd zijn in de E-learning werkgroep van de NVMO ontstond, met het verdwijnen van het ontwikkelpakket Authorware®, de behoefte aan een vervangend ontwikkelpakket. Het Leids Universitair Medisch Centrum vervaardigde hiertoe in de periode 2007-2008 een nieuw ontwikkelpakket voor E-learning modules met de naam MASTER PRO en stelde dit binnen de werkgroep ter beschikking. Methode Met MASTER PRO kunnen E-learning ontwikkelaars gemakkelijk interactieve casussen maken. Deze bestaan uit verschillende pagina’s waarin naast tekst ook afbeeldingen, geluiden en filmpjes kunnen worden opgenomen. Wanneer een student een casus halverwege afbreekt kan hij of zij die later op hetzelfde punt hervatten of de casus opnieuw starten. Naast het overbrengen van kennis over een willekeurig onderwerp, kan MASTER PRO ook gebruikt worden voor formatieve toetsing en beschikt het hiervoor over de volgende vraagtypen: Meerkeuze vragen : de student kiest een of meer goede antwoorden. Open vragen: de student typt een of meer goede antwoorden in vrije tekst in. Indien het antwoord meerdere malen niet herkend wordt, gaat de vraag automatisch over in een meerkeuze vraag. Aanwijsvragen: de student wijst de juiste plaats op een afbeelding aan. Schaalvragen: de student geeft via een schuifbalk het juiste antwoord als bijvoorbeeld om een percentage wordt gevraagd. Sleepvragen: de student zoekt twee helften van een paar bij elkaar of sleept labels op de juiste plaats in een afbeelding. Invulvragen: de student vult de hiaten in de vraagstelling in met behulp van vrije tekst of een keuzelijst. MASTER PRO slaat alle antwoorden op, geeft automatisch feedback op de gekozen antwoorden en zet de antwoorden om in een totaalscore aan het eind van de casus. Resultaten Naast ontwikkelaars aan het Leids Universitair Medisch Centrum gebruiken het Academisch Medisch Centrum en het VU Medisch Centrum inmiddels MASTER PRO. Er zijn 34 casus beschikbaar over de onderwerpen: verbandleer, kleine verrichtingen en voorbehouden handelingen en patiëntcasuïstiek op onder andere het gebied van de interne geneeskunde, orthopedie en radiotherapie. De casus verbandleer maakt verplicht onderdeel uit van de cursus EHBO en reanimatie aan het LUMC, waaraan 217 studenten deelnamen in 9 maanden. De module werd door deze en andere (totaal 286) studenten gedurende 5198 minuten bestudeerd (ruim 18 minuten per student). Discussie MASTER PRO is geïntegreerd in MedischOnderwijs.nl (http://medischonderwijs.nl) en schrijft de prestaties van studenten op de casus hier naar toe terug. Docenten kunnen de resultaten per student bekijken, bijvoorbeeld voor aanvang van een practicum. Tevens kan de statistiek over de vragen gebruikt worden om knelpunten van de volledige groep zichtbaar te maken, waar in andere vormen van onderwijs op terug gekomen dient te worden.
Figuur 1 Trefwoord: E-learning Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: P.M. Bloemendaal LUMC, Postbus 9600, 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
32
NVMO Congres 2008
E-learning in het co-schap sociale geneeskunde van het Erasmus MC Turk RFM, Dankbaar MEW, Beeck EF van Erasmus MC Probleemstelling Co-assistenten volgen in de laatste fase van hun opleiding een twee weken durend co-schap sociale geneeskunde. Naast de onderwijscontactdagen moeten zij tijdens de zes stagedagen van dit co-schap in groepsverband een opdracht uitwerken en presenteren. Vanaf najaar ‘07 is de opzet hiervan gewijzigd om de opdrachten meer praktijkgericht te maken, de samenwerking te verbeteren en peer review te introduceren. Methode/opzet In een pilotstudie in de periode september 2007 - april 2008 hebben in twee fasen subgroepen van 3 -5 co-assistenten, die op verschillende plaatsen stage liepen, een gezamenlijk gekozen praktijkgerichte groepsopdracht volgens de richtlijnen van EBM uitgewerkt tot een paper en presentatie. Om samenwerking op afstand mogelijk te maken is een internetomgeving gecreëerd waarbinnen zij onderling konden communiceren en door middel van een WIKI-structuur (tweede fase) online konden werken aan het gezamenlijk document. De inhoud van de opdrachten werd gekoppeld aan actuele sociaal-geneeskundige thema’s met een brede keuze. De individuele peer review van de papers kon op afstand worden gegeven via een gemeenschappelijk forum. Evaluatie Na afloop van het co-schap werden de werkwijze en inhoud van de opdrachten schriftelijk geëvalueerd. In de evaluatie van de eerste fase (sept.-dec.2007, n=67) kwamen als verbeterpunten naar voren: beter zicht op de bijdragen aan het eindproduct door studenten (voor docenten) en meer tijd voor het schrijven. Deze punten zijn voor de tweede fase opgelost door de introductie van een WIKI-platform en het creëren van meer besteedbare tijd. Na de tweede fase (jan.-april ‘08) is er opnieuw geëvalueerd (n=45; dd eind april ‘08). In de overallevaluatie, met een respons van 88% (n = 113) gaf 70% van de coassistenten aan de (nieuwe) opdrachten interessant te vinden, 90% de samenwerking ‘gelijkwaardig’, 50% zegt ‘wel wat of veel’ van elkaar geleerd te hebben, 65% zegt ‘wel/veel’ van het geven van peer review te hebben geleerd en 66% van het ontvangen van peer review . Men gaf aan veel te hebben geleerd op sociaalgeneeskundig terrein. Minpunten: te weinig tijd voor de opdracht (gem. ca. 10 uur per persoon) en niet iedereen vond de wiki handig om mee te werken. Docenten van het co-schap ervaren een toegenomen kwaliteit van de producten en enthousiasme onder de co-assistenten. Aandachtpunt is een werktoename van ondersteunend personeel tbv het onderhoud (administratieve handelingen) van het platform. Conclusie Met de introductie van een passende E-learningomgeving zijn de mogelijkheden tot samenwerkend leren verbeterd voor die situaties waarin co-assistenten op afstand van elkaar stage lopen. Aandachtspunten blijven de mogelijkheden van de internet-tools om het leerproces optimaal te ondersteunen en de toename van werkdruk voor ondersteunend personeel. Trefwoorden: E-learning, sociale geneeskunde, co-schappen Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: R.F.M. Turk Erasmus MC Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
33
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie A7: Nascholing; docentprofessionalisering (A7.1 t/m A7.3) A7.1 Karg A, Boendermaker PM, Brand PLP, Cohen-Schotanus J Effectiviteit van nascholing voor huisartsopleiders: medische en didactische inhoud gecombineerd A7.2 Riedstra AW, Thiadens HA, Bolk JH Waardering van studenten voor het gebruik van videoconsulten in het onderwijs A7.3 Laar, LAJM van De professionele ontwikkeling van de professional: utopie of uitdaging? Een onderzoek naar methoden om als leidinggevende de professionele ontwikkeling van vakdocenten binnen het HBO te stimuleren.
34
NVMO Congres 2008
Effectiviteit van nascholing voor huisartsopleiders: medische en didactische inhoud gecombineerd Karg A, Boendermaker PM, Brand PLP, Cohen-Schotanus J UMC Groningen Probleemstelling Nascholingscursussen voor artsen worden tot nu toe gescheiden georganiseerd op medisch of didactisch gebied. Huisartsopleiders moeten voor beide gebieden accrediteren. Een gecombineerde cursus zou hen tijd en geld besparen. Het is echter van belang te weten of een dergelijke combinatie ook effectief is. Effectiviteit van cursussen kan volgens Kirkpatrick door verandering op vier niveaus worden gemeten: reactie, leren, gedrag en procesuitkomsten. (1) In dit onderzoek wordt effectiviteit van een gecombineerde nascholing op het derde niveau gemeten. De uitkomstmaat is gedragsverandering van deelnemers op medisch en didactisch gebied. Methode Deelnemers waren ervaren en onervaren huisartsopleiders. De meting werd bij zes groepen gedaan (n=182). In de 2x2-daagse nascholing werden de volgende acht onderwerpen gecombineerd: algemene psychopathologie, angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, verslavingszorg (medisch) met Leary’s roos, beoordeling van HAIO’s, video-opnames maken, vermijdingsgedrag van HA-opleiders (didactisch). Op de laatste dag moesten alle deelnemers aangeven wat zij van plan waren in de praktijk te implementeren (lijst 1). Twee maanden na de cursus kregen de deelnemers hun ingevulde lijst 1 thuisgestuurd met de vraag ‘Welke plannen hebt u geïmplementeerd?’ (lijst 2). De antwoorden op de open vragen werden door twee onderzoekers gecodeerd voor kwantitatieve analyse. Consensus werd 2 bereikt door discussie. Bij de analyse werd gebruik gemaakt van de gepaarde t-toets en de Chi -toets. Resultaten De 182 deelnemers gaven op lijst 1 in totaal 384 plannen op. Lijst 2 werd door 127 respondenten (70%) teruggestuurd. Daarop werden van de 266 oorspronkelijke plannen 168 (63%) als geïmplementeerd aangegeven door 113 respondenten (89%) – zie tabel. personen
Plannen totaal medisch didactisch lijst 1 182 384 82 302 lijst 2 127 266 52 214 geïmplementeerd 113 168 28 140 Op medisch gebied werd ‘angststoornissen’ (n=26 lijst 1) het vaakst als plan opgegeven. Op didactisch gebied was dat ‘Leary’s roos’ (n=109 lijst 1). In alle groepen werden significant meer didactische dan medische plannen aangegeven (deelnemers n=182; t=15.6; p<0.05; respondenten n=127; t=14.52; p<0.05; niet-respondenten n=55; t=6.79; p<0.05). Van de plannen op medisch gebied werd 54% geïmplementeerd, op didactisch gebied was dit 65% - zie tabel. Dit verschil was niet significant (Chi2=5,28; p=0.26). Conclusies en Discussie Op basis van de resultaten kan de gecombineerde nascholing als effectief worden beschouwd: 89% van de respondenten gaf aan dat hun dagelijkse praktijk door de cursus is veranderd. De resultaten zijn vergelijkbaar met medische nascholing, waarbij zelfrapportage daadwerkelijke gedragsveranderingen voorspelde.(2) Het lijkt dat de effectiviteit groter is op didactisch gebied. Uit nadere analyse van lijst 2 bleek echter dat respondenten sommige didactische onderwerpen (voornamelijk ‘Leary’s roos’) ook in medische context hebben toegepast. Dit is waarschijnlijk het effect van de gecombineerde aanpak. Vervolgonderzoek moet uitwijzen welke factoren de plannen en implementatie bij een gecombineerde nascholing beïnvloeden. Literatuur 1. Kirkpatrick, DL. Great ideas revisited. Training and development. 1996 jan;50(1):54-9 2. Wakefield J, Herbert CP, Maclure M, Dormuth C, Wright JM, Legare J, Brett-MacLean P, Premi J. Commitment to change statements can predict actual change in practice. J Contin Educ Health Prof. 2003 Spring;23(2):81-93.
Trefwoordenen: nascholing, huisartsgeneeskunde, docentprofessionalisering Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. A. Karg UMC Groningen A. Deusinglaan 1, 9713 AV GRONINGEN, E-mail:
[email protected]
35
NVMO Congres 2008
Waardering van studenten voor het gebruik van videoconsulten in het onderwijs Riedstra AW, Thiadens HA, Bolk JH LUMC Probleemstelling In het derdejaars onderwijsblok Veel Voorkomende Problemen staat de arts als generalist centraal. In dit blok komt de student in aanraking met de dagelijkse praktijk van de (huis)arts en de daarbij passende huisartsgeneeskundige problematiek. In voorgaande jaren werd in dit onderwijsblok gebruik gemaakt van papieren casuïstiek. Dit jaar is in dit blok geëxperimenteerd met het tonen van gefilmde huisartsconsulten. Onderzocht werd hoe vaak deze videoconsulten door de studenten worden gebruikt en of deze onderwijsmethode meerwaarde heeft ten opzichte van de tot nu toe gebruikte onderwijsvorm gebaseerd op papieren casuïstiek. Methode In dit blok worden 16 casus gebruikt waarvoor in totaal 15 videoconsulten zijn opgenomen.14 daarvan zijn gesimuleerde patiëntencontacten en één consult is bij een echte patiënt gefilmd. De videoconsulten werden tijdens de colleges getoond, daarnaast konden de studenten de filmpjes thuis bekijken via Blackboard. Aan elk consult is een aantal opdrachten gekoppeld waarin de student wordt uitgedaagd goed te kijken naar een bepaald aspect van het consult, zoals omgang met de patiënt, therapiekeuze, interpretatie van gepresenteerde klachten. Aan het eind van het blok werd middels een enquête de nieuwe onderwijsvorm geëvalueerd. Resultaten Ruim 300 studenten volgden het blok. Acht van de 15 consulten zijn elk meer dan 1000 keer via Blackboard bekeken (gemeten via de track optie). De twee best bekeken consulten (over oorontsteking en diarree) werden zelfs bijna 2000 keer bekeken door 82% van de studenten. De studenten beoordeelden het videoconsult positief. Als meerwaarde gaven de studenten aan dat de studiestof door de combinatie van gefilmde casuïstiek met de studieopdrachten uitdagender werd gepresenteerd en dat de verwerking van de stof gemakkelijker was. Tevens vonden de studenten dat de gepresenteerde (patiënt)problemen beter te relateren waren aan het toekomstige beroep. Implicaties voor de praktijk Het gebruik van videoconsulten in het onderwijs is in dit experiment succesvol gebleken. Het verdient aanbeveling het videoconsult in de toekomst in meer onderwijsblokken in te zetten. Trefwoorden: videoconsulten, huisartsgeneeskunde Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. R.W. Riedstra LUMC Onderwijscentrum IG Postbus 9600 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
36
NVMO Congres 2008
De professionele ontwikkeling van de professional: utopie of uitdaging? Een onderzoek naar methoden om als leidinggevende de professionele ontwikkeling van vakdocenten binnen het HBO te stimuleren Laar, LAJM van Verloskunde Academie Amsterdam Probleemstelling De invoering van een competentiegericht curriculum aan de Verloskunde Academies Amsterdam en Groningen stelde nieuwe eisen aan de professionele ontwikkeling, vaardigheden en attitude van professionals die (relatief) kort als vakdocent werkzaam waren. Bij het werken met professionals afkomstig uit de beroepspraktijk ontmoetten leidinggevenden een voor velen bekend dilemma. Hoe kun je als leidinggevende hun ontwikkeling beïnvloeden in de richting die wenselijk is voor het onderwijs en de organisatie, en hoe kun je er tegelijkertijd voor zorgen dat ook de professional zelf hiertoe gemotiveerd is? Deze problematiek heeft geleid tot de volgende hoofdvraag: Hoe kunnen leidinggevenden de professionele ontwikkeling van vakdocenten in het HBO bevorderen? Deze vraag werd bestudeerd vanuit een drietal perspectieven, (1) de professional zelf; (2) de organisatie en (3) het perspectief van de leidinggevende. Methode Het onderzoek bestond uit twee delen: literatuur- en praktijkonderzoek. Met behulp van de literatuur werden aan de hand van verschillende modellen de kennistheoretische invalshoeken en mogelijke determinanten van de professionele ontwikkeling bepaald. De bevindingen werden vervolgens getoetst in een kleinschalig explorerend praktijkonderzoek. Dit onderzoek, dat bestond uit semi-gestructureerde interviews onder leidinggevenden van vakdocenten, is uitgevoerd in twee HBO opleidingen, een juridische opleiding (docenten hoofdzakelijk jurist van origine) en een verloskunde-opleiding (docenten hoofdzakelijk verloskundige van origine). De interviews bestonden uit open en gesloten vragen, samengesteld aan de hand van een lijst met mogelijke variabelen uit de literatuur. Resultaten Uit de literatuur komt een groot aantal factoren die de professionele ontwikkeling van vakdocenten kunnen stimuleren of remmen. De volgende factoren springen naar voren: loopbaanankers, eerdere succeservaringen, leerstijlen, professionele attitude, fase van loopbaanontwikkeling, organisatiestructuur en -cultuur en de stijl van leidinggeven. Bovendien blijken er twee typen professionals te zijn, de R-professionals die min of meer routinematig bepaalde vaardigheden op hoog niveau toepassen en verbeteren en de I-professionals die drijven op kennis en vernieuwing. De Iprofessional heeft andere uitdagingen nodig om zich te blijven ontwikkelen dan de R-professional. Uit het praktijkonderzoek blijkt dat de meeste vakdocenten in beide instellingen R-professionals zijn. Daarnaast zijn er opvallende verschillen tussen beide opleidingen qua structuur en cultuur en tussen de juridische en verloskundige vakdocenten, onder andere op het gebied van loopbaanankers, leerstijlen en lerende attitude. Conclusie De aanwezigheid of afwezigheid van een professionele attitude, een attitude van levenslang leren, is de belangrijkste factor voor de professionele ontwikkeling van professionals in beide instellingen. Een andere zeer belangrijke factor is dat leidinggevenden een cultuur en structuur weten te creëren waarin professionals met hun bijzondere karakteristieken kunnen floreren. Discussievragen 1. Hoe kun je als leidinggevende de professionele ontwikkeling stimuleren en faciliteren als een attitude van levenslang leren (deels) ontbreekt? 2. In hoeverre is het beroep van vakdocent voorafgaand aan het docentschap van invloed op de professionele ontwikkeling als vakdocent? Trefwoorden: professionele ontwikkeling, nascholing, docentprofessionalisering Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. L.A.J.M. van Laar Verloskunde Academie Amsterdam Louwesweg 6 1066 EC AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
37
NVMO Congres 2008
POSTERS Sessie A8: Docentprofessionalisering; consultvoering; evaluatie (A8.1 t/m A8.4) A8.1 Lankveld TAM van, Gercama A Docentprofessionalisering in een community of practice A8.2 Rommers GM, Tepper M, Mulder GA, Dekker R Evaluatie van groepsonderwijs in de revalidatiegeneeskunde gedurende de bachelorfase A8.3 Vessies TFM, Wiering J Controleren van effectiviteit van informatieoverdracht A8.4 Witkowska-Stabel M, Zanting A Teach-the-Teacher training: Wat ga ik morgen anders doen?
38
NVMO Congres 2008
Docentprofessionalisering in een community of practice Lankveld TAM van, Gercama A VU Medisch Centrum Probleemstelling Bij het VUmc werd afgelopen jaren de nieuwe docentrol van tutor geïntroduceerd. Waren veel docenten gewend hoorcolleges en practica te geven, nu hebben zij de taak studentgroepen te begeleiden in hun gezamenlijke leerproces. Dit vraagt van deze docenten een radicale verandering in doceergedrag, en dat betekent dat zij nieuwe kennis moeten ontwikkelen over hoe zij hun nieuwe rol vormgeven. Eén manier waarop dit kan worden gerealiseerd, is middels een community of practice (CoP) (Wenger, McDermott & Snyder, 2002). Dit is een vorm van gezamenlijke kennisontwikkeling waar tutoren leren van en met elkaar door intrigerende vragen uit de onderwijspraktijk gezamenlijk te onderzoeken – op een door hen zelf vormgegeven manier. In deze bijdrage staat de volgende vraag centraal: wat levert deze vorm van docentprofessionalisering op voor de deelnemers? Methode In dit onderzoek zijn twee CoP´s van tutoren gevolgd van elk 10-11 deelnemers. Via vragenlijsten zijn data verzameld over de ervaren opbrengsten (n=11). Vervolgens is met 10 deelnemers een semigestructureerd interview gehouden over de ervaren opbrengsten. Resultaten Het blijkt dat de CoP’s voor de tutoren veel tips en handvatten opleveren: kennis en vaardigheden die ze in hun dagelijkse onderwijspraktijk nodig hebben. Omdat de tips direct toepasbaar zijn, is de directe opbrengst van de CoP meteen voelbaar. Daarnaast vindt men in de CoP steun en bevestiging; door het uitwisselen van problemen en oplossingen merken tutoren dat hun individuele interpretatie van een specifieke onderwijssituatie door anderen wordt gedeeld. Ook krijgt men meer zicht op hoe ándere tutoren functioneren, waardoor men het eigen functioneren meer in perspectief kan plaatsen. Uit de interviews blijkt dat de tutoren een bepaalde onzekerheid ervaren als gevolg van de onderwijsvernieuwing (“Je hebt het gevoel dat je moet roeien met de riemen die je hebt, maar je weet niet of het de goede riemen zijn”). In de CoP’s vult men gezamenlijk de nieuwe rol van tutor verder in, wat hen sterkt en steunt in het vervullen van hun rol van tutor. Tot slot voelen de tutoren zich, door het instellen van de CoP’s, serieus genomen door de instelling: “het tutorschap is een echt vak”. Implicaties voor de praktijk Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat het bij een onderwijsvernieuwing zeer zinvol is docenten met elkaar in contact te brengen in communities of practice (CoP’s). CoP’s kunnen een geschikte vorm van docentprofessionalisering zijn, omdat de opbrengsten ervan niet alleen op cognitief vlak liggen, maar, en misschien nog wel belangrijker, ook op emotioneel vlak. Literatuur Wenger, E., McDermott, R., & Snyder, W.M. (2002). Cultivating communities of practice: A guide to managing knowledge. Boston: Harvard Business School Press.
Trefwoord: docentprofessionalisering Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: T.A.M. van Lankveld VU Medisch Centrum De Boelelaan 1105 1081 HV AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
39
NVMO Congres 2008
Evaluatie van groepsonderwijs in de revalidatiegeneeskunde gedurende de bachelorfase Rommers GM, Tepper M, Mulder GA, Dekker R UMC Groningen Probleemstelling Ongeveer 440 studenten geneeskunde starten elk jaar met hun studie aan het Universitair Medisch Centrum Groningen. In het tweede jaar van de Bachelor fase wordt er keuzeonderwijs aangeboden middels een Persoonlijk Profileringsprogramma (PP): 1 dag per week gedurende 10 weken. Veel (klinische) vakgroepen verzorgen daarbij onderwijs dat individueel en/ of groepsgewijs wordt aangeboden. De revalidatiegeneeskunde biedt een PP voor een groep met de volgende inhoud: Introductie in de Revalidatiegeneeskunde en het ICF model (International Classification of Function, Disability and Health). Diverse aspecten van revalidatiediagnostiek en -behandeling van patiënten met een CVA of een dwarslaesie worden besproken. Deelnemers wonen therapiesessies bij van patiënten met paramedici in het revalidatiecentrum en bezoeken een revalidatiepatiënt door een huisbezoek na afronding van de behandeling. De gebruikte onderwijsmethoden zijn: groepsonderwijs, groeps- en individuele opdrachten ter bestudering van de aangeboden problematiek. Een individuele presentatie n.a.v. vooraf verstrekte studieopdrachten passend bij CVA of dwarslaesierevalidatie. Een en ander wordt ondersteund met de elektronische leeromgeving Revalidatiegeneeskunde in Nestor. Het PP wordt afgesloten met een schriftelijke toets met meerkeuze - en openvragen. Doel van de studie Onderzoek naar bevindingen van studenten van het revalidatiegeneeskunde-onderwijs Persoonlijk Profileringsprogramma in drie groepen studenten in de Bachelor Fase. Methode In de periode september 2005 - maart 2007 namen 35 studenten geneeskunde deel aan het PP revalidatiegeneeskunde. Een vragenlijstevaluatie werd gebruikt om de mening en wensen van de student rondom het aangeboden onderwijs te evalueren. Alle onderwijsonderdelen werden per sessie met een open-vraag structuur geïnventariseerd: 1. wat ging er goed? en 2. wat kan er beter? Resultaten Alle 35 studenten rondden het onderwijsprogramma af. Het ICF model werd als meest gecompliceerde onderdeel van de cursus goed begrepen. De huisbezoeken werden als informatief en interessant beoordeeld. De studenten toonden speciale interesse voor het huisbezoek en het werk van de revalidatiearts. De hulp van de elektronische leeromgeving in Nestor voor vragen, proeftoetsen en presentaties werd zeer gewaardeerd. Het eindcijfer dat gegeven werd voor de cursus was 8. Conclusie Onderwijs in de revalidatiegeneeskunde is informatief voor de bachelorstudenten en geeft een breed overzicht over de revalidatiegeneeskunde. Het ICF model kan eenvoudig worden toegepast. Groepsonderwijs en individuele opdrachten zijn informatief voor de studenten geneeskunde met interesse in de revalidatiegeneeskunde en toekomstige revalidatieartsen. Trefwoorden: groepsonderwijs, revalidatiegeneeskunde, basisopleiding, evaluatie Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: Dr. G.M. Rommers UMC Groningen Centrum voor Revalidatie Postbus 30.001 9700 RB GRONINGEN E-mail:
[email protected]
40
NVMO Congres 2008
Controleren van effectiviteit van informatieoverdracht Vessies TFM, Wiering J UMC Groningen Probleemstelling Artsen controleren of de door hen gegeven informatie aan patiënten daadwerkelijk is overgekomen doorgaans met gesloten vragen als “heeft u nog vragen?” of “heeft u het begrepen?” Daardoor weten artsen niet of zij hun gespreksdoel bereikt hebben. De vraag is hoe artsen er zeker van kunnen zijn dat de informatieoverdracht in gesprekken met patiënten effectief is geweest. Achtergrond Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat veel patiënten de medische setting verlaten met weinig kennis van hun aandoening en de voorgestelde behandeling. Dit kan bij patiënten leiden tot een gebrek aan therapietrouw en bijkomend een kleinere kans op genezing. Daarbij vergroot deze situatie de kans dat patiënten een klacht indienen. Desondanks controleren artsen niet specifiek of patiënten de gegeven informatie hebben begrepen. Wel houden artsen zich aan bekende vuistregels als: niet te veel informatie geven, gebruik maken van tekeningen, schriftelijke informatie meegeven of nasturen. Daarnaast controleren artsen de gegeven informatie door gesloten vragen te stellen of zelf de belangrijkste informatie nog eens te herhalen. Al deze maatregelen blijken echter te weinig effect te hebben. Ervaringen De enige graadmeter voor effectieve informatieoverdracht is dat de patiënt in eigen woorden vertelt wat hij/zij van het gesprek heeft begrepen. Deze methode is door verschillende onderzoekers aanbevolen. Artsen vinden het echter lastig dit aan patiënten te vragen. Wij bevelen aan om in het communicatieonderwijs aan AIOS: - De AIOS bewust te maken van de nadelige effecten van het achterwege laten van deze methode; - AIOS ervaringen te laten opdoen in de wijze waarop zij patiënten op een professionele en voor de AIOS acceptabele manier kunnen uitnodigen de gegeven informatie in eigen woorden weer te geven. Conclusie Als u wilt weten of een patiënt uw uitleg begrepen heeft is het niet voldoende dat met een gesloten vraag na te gaan. “Heeft u nog vragen?” of “ Heeft u het begrepen?”, leveren u praktisch geen informatie op waarmee u echt na kunt gaan of u uw doel, het informeren van de patiënt, behaald heeft. Daar is pas sprake van als de patiënt uw uitleg in eigen woorden herhaalt. Aangezien patiënten dit zelden uit zichzelf zullen doen, moeten zij hiertoe uitgenodigd worden. Artsen doen dit echter niet. Het verdient daarom aanbeveling in het communicatieonderwijs aan AIOS hier aandacht aan te besteden. Trefwoorden: consultvoering, communicatie Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: Drs. T.F.M. Vessies UMC Groningen Wenckebach instituut Hanzeplein 1 9700 RB GRONINGEN E-mail:
[email protected]
41
NVMO Congres 2008
Teach-the-Teacher training: Wat ga ik morgen anders doen? Witkowska-Stabel M, Zanting A Erasmus MC Probleemstelling Toekomstige artsen ontwikkelen hun professie voor een groot deel in de kliniek. De kwaliteit van de begeleiding is van groot belang voor het verwerven van medische competenties. Sinds 2006 organiseert het Erasmus MC een tweedaagse training voor de begeleiders van co-assistenten en opleiders van AIOS van het Erasmus MC en haar geaffilieerde ziekenhuizen. Deze training werd geëvalueerd, onder meer op de toepasbaarheid hiervan voor de praktijk. Methode/Opzet Alle deelnemers van de training in het jaar 2007 (N=130) vulden direct na de training een evaluatieformulier in. Dit formulier bestond uit 24 gesloten vragen (1 tot 5 Likert scale) en een vijftal open vragen. De deelnemers werd onder meer gevraagd of ze de aandachtspunten uit de training zouden toepassen in de praktijk. Bij een positief antwoord werd hun gevraagd welke specifieke aandachtspunten dit voor hen waren. Resultaten of ervaringen/Evaluaties Over het algemeen waren de deelnemers tevreden over de training. Deelnemers namen zich voor kennis en vaardigheden die ze opgedaan hadden, toe te passen in hun dagelijkse praktijk. De meerderheid van de docenten gaf aan dat dit gold voor tips over feedback en beoordelen. Conclusie/Implicatie voor de praktijk De docenten geven hun intentie aan om de aandachtspunten met betrekking tot feedback te implementeren in de praktijk. Een punt voor vervolgonderzoek is de relatie tussen de uitgesproken intentie en het gerealiseerde gedrag in de praktijk. Het vervolgonderzoek spitst zich toe op feedback. Er wordt een intensieve feedbacktraining gegeven aan een specifieke groep stafleden. Nadien wordt onderzocht of de training invloed heeft gehad op de door hen schriftelijk gegeven feedback. Trefwoorden: docentprofessionalisering, opleiders, evaluatie, teach-the-teachers Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: M. Witkowska-Stabel Erasmus MC Opleidingsinstituut Geneeskunde Postbus 2040 Kamer: Ff 224 3000 CA ROTTERDAM Email:
[email protected]
42
NVMO Congres 2008
POSTERS Sessie A9: Ontwikkelingslanden; beroepshouding; professioneel gedrag (A9.1 t/m A9.3) A9.1 Tepper M, Vries de RT, Donderwinkel FML , Aris E Leren over grenzen: De SSART, een wereldwijd gebruikte screening op slikstoornissen aangepast voor gebruik in ontwikkelingslanden. A9.2 Deguelle N, Heyligers I, Busari J, Scherpbier A Passie voor het vak bij aios A9.3 Prins J, Nuijten M Ontwikkeling van een vragenlijst Professioneel Gedrag voor studenten
43
NVMO Congres 2008
Leren over grenzen: De SSART, een wereldwijd gebruikte screening op slikstoornissen aangepast voor gebruik in ontwikkelingslanden. Tepper M1, Vries RT de1, Donderwinkel FML2, Aris, E3 1 UMC Groningen, 2St. Maartenskliniek, 3Muhimbili National Hospital, Tanzania Introductie Ontwikkelingslanden staan voor de grote uitdaging het stijgende aantal doden ten gevolge van welvaartziekten een halt toe te roepen. Hierdoor zal er een toenemende vraag zijn naar onderwijsprogramma’s gewijd aan welvaartziekten. Het introduceren van wereldwijd geaccepteerde Evidence Based protocollen in ontwikkelingslanden kan grote problemen opleveren. Voor implementatie moet het protocol worden aangepast aan de mogelijkheden binnen de landelijke gezondheidszorg en aan de gangbare culturele gebruiken. De kans op een succesvolle implementatie van het protocol kan verhoogd worden door gebruik te maken van al ter plaatse aanwezige kennis en het gebruik van lokaal favoriete leermethoden binnen het aangeboden scholingsprogramma. Een aangepaste gestandaardiseerde screening op slikstoornissen (SSART: Standardized Swallowing Assessment Rehabilitation Tanzania) werd in het kader van een scholingsprogramma betreffende slikstoornissen bij CVA-patiënten geïntroduceerd in het Muhimbili National Hospital te Dar es Salaam, Tanzania. Methode Na een literatuurstudie werd de Standardized Swallowing Assessment (SSA) van Perry gecombineerd met het protocol van Westergren betreffende diagnostiek van slikstoornissen en eetproblemen bij CVA patiënten tot een SSA RehabilitationTanzania. In de SSART is het consulteren van een logopediste vervangen door een overleg van verpleegkundige met de afdelingsarts. De benodigde middelen voor de test (kopje en theelepeltje) zijn overal in Tanzania voorradig. Implementatie Er deden 57 ervaren verpleegkundigen en 3 fysiotherapeuten van het Muhimbili National Hospital mee aan een scholingsprogramma betreffende slikstoornissen en eetproblemen bij CVA-patiënten. De fysiotherapeuten werden als docenten ingezet tijdens de lessen ‘omdraaien in bed’ en ‘van lig naar zit’. Een testmaaltijd met ‘local food’ werd door de deelnemers samengesteld. Aan het eind van de cursus werd door de deelnemers met behulp van rollenspellen een samenvatting van het geleerde gegeven. Conclusie The SSART is een aangepast protocol voor slikstoornissen en eetproblemen. Er is geen logopediste noodzakelijk, het gebruikte testmateriaal is aanwezig en lokaal aanwezige voeding is geïmplementeerd als testmaaltijd in het protocol. Dit aangepaste protocol kan eenvoudig in andere ontwikkelingslanden worden geïmplementeerd in de dagelijkse routine waar logopedistes niet werkzaam zijn in ziekenhuizen. Echter het scholingsprogramma moet worden aangepast aan culturele omstandigheden en lokaal favoriete leermethodes moeten onderdeel uitmaken van het programma. Trefwoorden: ontwikkelingslanden, onderwijsprogramma, CVA Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: Drs. M. Tepper UMC Groningen Centrum voor revalidatie Hanzeplein 1 9700 RB GRONINGEN E-mail:
[email protected]
44
NVMO Congres 2008
Passie voor het vak bij aios Deguelle N, Heyligers I, Busari J, Scherpbier A Atrium Medisch Centrum Achtergrond Aanleiding voor onderzoek naar ‘passie voor het vak’ onder aios was tweeledig. Observaties bij interne visitaties toonden aios die een weinig gepassioneerde indruk maakten. Enquêtes, gehouden onder aios, laten hoge scores op burnout-kenmerken zien. Onderzoek onder verschillende categorieën werknemers toont gunstige effecten van passie op arbeidssatisfactie, leermotivatie, psychische en lichamelijke gezondheid: effecten die we zouden wensen bij onze aios. In de organisatiepsychologie wordt passie of bevlogenheid gedefinieerd als: “een positieve, affectiefcognitieve toestand van opperste voldoening die gekenmerkt wordt door vitaliteit, toewijding en absorptie”. Een zelf-evaluatie vragenlijst, de Utrechtse Bevlogenheidsschaal (UBES), is beschikbaar om deze karakteristieken in verscheidene groepen werknemers, inclusief artsen, te meten. Doel Het doel van dit onderzoek is allereerst het definiëren van factoren van passie in aios, waarneembaar door ervaren derden, bijvoorbeeld de opleider. Vervolgens wordt bestudeerd of de perceptie van passie door de opleider en zelfevaluatie van de aios met elkaar overeenkomen. Uiteindelijk is het doel ‘passie voor het vak’ bij aios te kunnen herkennen en beïnvloeden. Methoden In het Atrium Medisch Centrum Parkstad in Heerlen gaven acht ervaren opleiders elk vijf kenmerken waarvan zij van mening waren dat dit bewijs is van ‘passie voor het vak’ bij aios. Op basis van deze kenmerken werden twee zich van elkaar onderscheidende groepen aios geselecteerd: aios relatief hoog en aios relatief laag scorend op passie, zoals gepercipieerd door deze ervaren opleiders. De twee groepen aios vulden de “UBES” in, een negen items tellende bevlogenheidvragenlijst bestaand uit drie schalen: vitaliteit, toewijding en absorptie. Resultaten Door analyse en clustering ontstonden zeven verschillende categorieën van kenmerken. Volgens de opleiders is de gepassioneerde aios hardwerkend, wetenschappelijk geïnteresseerd, energiek, trots op het vak, communicatief vaardig, sterk onafhankelijk en streeft hij/zij naar perfectie. Een Independent Sample t-test met vergelijking tussen de twee groepen aios liet geen significante verschillen zien tussen de groepen met een t=0,150, df=10, p=0,886. Groep 1 (n=7) liet een gemiddelde van 4,44 en een SD van 0,55 zien en groep 2 (n=5) toonde een gemiddelde van 4,38 en een SD van 0,98. De resultaten verdeeld over de drie schalen vitaliteit, toewijding en absorptie lieten evenmin significante verschillen zien tussen beide groepen aios. Conclusie Externe observatie verstrekt additionele kenmerken aan de reeds bekende karakteristieken van het fenomeen ‘passie voor het vak’ bij aios. In dit onderzoek werden geen significante verschillen tussen de twee groepen aios gevonden gebaseerd op de zelfevaluatie. Deze bevindingen suggereren dat zelfevaluatie over het fenomeen passie voor het vak afwijkt van extern gepercipieerde passie voor het vak. Verder onderzoek is nodig om deze bevindingen te onderbouwen. Trefwoorden: vervolgopleiding, beroepshouding, burnout, passie voor het vak Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: Drs. N.E.C.H. Deguelle Atrium MC Postbus 4446 6401 CX HEERLEN E-mail:
[email protected]
45
NVMO Congres 2008
Ontwikkeling van een vragenlijst Professioneel Gedrag voor studenten Prins J, Nuijten M UMC St Radboud Probleemstelling Onderwijs professioneel gedrag in de opleiding geneeskunde vindt plaats op basis van de eindtermen in het Raamplan en CanMEDS. Doel is kwaliteitsverbetering en standaardisering van de medische zorg door competentieleren, niet alleen op het niveau van kennis, opvattingen en vaardigheden, maar ook op observeerbaar professioneel gedrag in de medische praktijk. Het effect van onderwijs professioneel gedrag op professioneel gedrag van studenten is nog nauwelijks onderzocht bij gebrek aan adequate meetinstrumenten. Doel van dit onderzoek was het ontwikkelen van een betrouwbare en valide vragenlijst over professioneel gedrag, die geschikt is voor herhaalde meting bij studenten in zowel de bachelor- als masterfase. Methode 1 Noodzakelijke stappen in de ontwikkeling van een betrouwbare en valide vragenlijst werden gevolgd . 2 Bij 42 eindtermen in het Raamplan vermeld in de categorie Persoonlijke aspecten (arts-patiënt relatie, persoonlijk functioneren, wederzijdse beïnvloeding werk-privéleven) werden zes beschrijvingen van gedrag van artsen gemaakt. Deze werden op bruikbaarheid beoordeeld door twee docenten professioneel gedrag met als doel reductie tot twee beschrijvingen per eindterm (bevestigende en ontkennende formulering), die op een 5-punts schaal (helemaal oneens – helemaal eens) beoordeeld kunnen worden. Vervolgens werd de vragenlijst met 84 items voorgelegd aan 148 tweedejaarsstudenten geneeskunde. Tevens werd de vragenlijst voorgelegd aan docent-mentoren die professioneel gedrag van studenten beoordelen. Met statistische analyses van de interne consistentie werd de betrouwbaarheid van de vragenlijst bepaald. Correlaties tussen studenten en docenten werden gebruikt om tot een verantwoorde keuze van relevante items te komen. Op basis van deze gegevens vond verdere reductie tot één gedragsbeschrijving per eindterm plaats. Resultaten Het testontwikkelingsonderzoek resulteerde in een vragenlijst professioneel gedrag voor studenten met een goede interne consistentie (Cronbach alpha >.80). De 42 items hebben voldoende spreiding (min. 1-3 tot max. 4-5) en range (2.48 - 4.6) om te kunnen differentiëren tussen studenten en ontwikkeling te laten zien. De statistische gegevens zullen gepresenteerd worden. Discussie De vragenlijst voor studenten met 42 beschrijvingen van professioneel gedrag, corresponderend met relevante eindtermen, lijkt een betrouwbaar en valide instrument om de ontwikkeling van professioneel gedrag van studenten gedurende de opleiding geneeskunde te meten. De vragenlijst bevat zowel gedragsbeschrijvingen met een bevestigende als ontkennende formulering om het risico van sociaal wenselijk antwoorden te reduceren. Nader onderzoek bij studenten zal moeten uitwijzen in welke mate de opvattingen over de (toekomstige) beroepsuitoefening corresponderen met feitelijk gedrag en in hoeverre de vragenlijst geschikt is om voorspellingen te doen over (on)professioneel gedrag van studenten. Literatuur 1. Drenth PJD. Inleiding in theorie van de psychologische test en zijn toepassingen. Bohn Stafleu Van Loghum 2006. 2. Metz JCM, Verbeek-Weel AMM, Huisjes HJ. Raamplan 2001 artsopleiding. Bijgestelde eindtermen van de artsopleiding. UMC Nijmegen 2001.
Trefwoorden: professioneel gedrag, vragenlijst, vaardigheidsonderwijs Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: Dr. J.B. Prins UMC St Radboud Medische Psychologie Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
46
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie A10: Westerse opleiding in niet-westerse cultuur (A10.1) Integratie van westerse geneeskundeopleidingen in landen met een andere cultuur: do’s and don’ts Passchier J, Dijk M van Erasmus MC Symposium-voorzitter Prof. Dr. Jan Passchier is hoogleraar Medische Psychologie en verbonden aan de afdeling Medische Psychologie en Psychotherapie van het Erasmus MC Rotterdam. Hij heeft in 1987 aan de universiteit van Pajajadjaran in Bandung, Indonesia meegewerkt aan het opzetten van een afdeling psychofysiologie en werkt nu aan een programma medische psychologie voor psychologie-studenten aldaar. Hij geeft aan het Erasmus MC Rotterdam adviezen aan studenten geneeskunde die een tijd voor een stage naar een ontwikkelingsland gaan. Verder zal een bijdrage gegeven worden door Dr Monique van Dijk, senior onderzoeker kwaliteit van zorg, als psycholoog verbonden aan de afdeling Kinderheelkunde van het Erasmus MC Rotterdam. Zij doet onderzoek naar pijnmeting bij (te vroeg geboren) pasgeborenen en peuters. Monique van Dijk komt sinds 2005 in het Red Cross Children’s Hospital in Kaapstad, het enige kinderziekenhuis ten zuiden van de Sahara. Zij heeft met collega’s aldaar een pijnmeetinstrument ontwikkeld om pijn bij HIV+ baby’s te meten. Zowel in Rotterdam als Kaapstad is zij betrokken bij het implementeren van pijnmeting in de dagelijkse zorg. Voor dit doel heeft zij met collega’s een instructie CD-ROM ontwikkeld om het gebruik van de COMFORT gedragschaal te stimuleren. In het symposium worden antwoorden gezocht op vragen die relevant zijn voor het opzetten van onderwijs in een andere cultuur. Deze zullen worden ingeleid met een korte voordracht over een praktijkervaring. Vragen die onder meer aan de orde kunnen komen zijn: Structuur Hoe begint een samenwerking op het gebied van onderwijs, ‘bottom-up’ of ‘top-down’? Wat en wie bepaalt de inhoud van het onderwijs? Hoe kunnen wederzijdse teleurstellingen voorkomen worden? Culturele verschillen Hoe beïnvloeden culturele verschillen de inhoud van het onderwijs? Hoe om te gaan met culturele verschillen in de wijze van conflicthantering? In hoeverre speelt ‘taal’ een belangrijke rol? Mensen en middelen Welke oplossingen zijn er voor tekorten aan mensen en/of middelen? In hoeverre is er een selectie op kwaliteit mogelijk? Hoe worden de middelen verdeeld? In een discussie met elkaar worden antwoorden en oplossingen gezocht. Na afloop wordt hiervan een schriftelijke samenvatting gemaakt die van nut kan zijn voor het opzetten van onderwijs binnen een andere cultuur. Deze zal later aan de deelnemers van het symposium worden toegezonden. Trefwoorden: culturele verschillen, curriculum, niet-westerse cultuur Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Prof.dr. J. Passchier Afd. Medische Psychologie & Psychotherapie Erasmus MC Postbus 2040 3000 CA Rotterdam E-mail:
[email protected]
47
NVMO Congres 2008
PROMOVENDI Sessie A11: Curriculum change; teaching practice (A11.1 t/m A11.2) A11.1 Peeraer G Curriculumverandering of curriculumverbetering? Van een traditioneel naar een modern medisch curriculum met geïntegreerd vaardighedenonderwijs. A11.2 Niessen Th Onderzoek naar (kennis)opvattingen vanuit een enactivistisch perspectief
48
NVMO Congres 2008
Curriculumverandering of curriculumverbetering? Van een traditioneel naar een modern medisch curriculum met geïntegreerd vaardighedenonderwijs Peeraer G Universiteit Antwerpen Na een ingrijpende curriculumverandering vraagt men zich meestal af of de kwaliteit van het nieuwe medische onderwijs ook echt verbetering oplevert bij de afstuderenden. Om dit te onderzoeken, hebben we twee verschillende cohortes bestudeerd: een cohorte van het oude, traditionele curriculum, en een cohorte van het nieuwe curriculum. Het nieuwe medische curriculum met modulair onderwijs, nieuwe onderwijsvormen en geïntegreerd vaardighedenonderwijs leverde wel degelijk een verschil op, zo bleek. We deden ook onderzoek naar een toetsvorm die erg kenmerkend is voor het vernieuwde vaardighedenonderwijs, de stationstoets (OSCE). Deze toetsvorm wordt wereldwijd gebruikt, maar is de stationstoets altijd even bruikbaar? Met onze studie geven we een antwoord op deze vraag. Naast studenten hebben we ook gekeken of de docenten een invloed hebben ondergaan van het vernieuwde curriculum. Onze docenten zijn opgeleid met het traditionele medische onderwijs. Maar wat zijn hun opvattingen over leren eigenlijk, en hoe brengen ze die opvattingen in de praktijk? Trefwoorden: curriculum, vaardigheidsonderwijs, onderwijsvormen, OSCE Wijze van presentatie: Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: G. Peeraer Universiteit Antwerpen Universiteitsplein 1 , S2 B-2610 WILRIJK België E-mail:
[email protected]
49
NVMO Congres 2008
Onderzoek naar (kennis)opvattingen vanuit een enactivistisch perspectief Niessen Th Fontys Hogeschool Verpleegkunde In deze presentatie zal het leren van docenten centraal staan en de aard en rol van kennisopvattingen hierin. Vanaf de jaren '60 van de vorige eeuw zit onderzoek naar kennisopvattingen in de lift. Kennisopvattingen zijn opvattingen die betrekking hebben op iemands ideeën rondom de vragen: ‘Wat is kennis?’ en ‘Hoe komt kennis tot stand?’ Het is de aanname dat deze ideeën het leer- en doceergedrag van onderwijsmedewerkers beïnvloeden. Binnen het domein wordt veelal gebruik gemaakt van vragenlijstinstrumenten. De itemformulering is vaak generiek, bijvoorbeeld "Niets is zeker als de dood en belasting." Het is de aanname dat men door afname van deze vragenlijsten de kennisopvattingen van docenten kan achterhalen. In deze lezing wordt deze aanname ter discussie gesteld. Op basis van docentervaringen wordt beoogd dat opvattingen contextueel zijn. Op basis van de leertheorie enactivisme wordt een alternatief geboden om kennisopvattingen te definiëren. Deze herdefiniëring heeft niet alleen gevolgen voor het onderzoek naar kennisopvattingen maar ook de lineaire invloed die kennisopvattingen plachten te hebben. Trefwoorden: enactivisme, kennisopvattingen, docenten Wijze van presentatie: Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: Th. Niessen Fontys Hogeschool Verpleegkunde Postbus 347 5600 AH EINDHOVEN E-mail:
[email protected]
50
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie A12: Simulatietraining, acute hulp (A12.1) Video-assisted real-time simulatietraining om de opvang voor vitaal bedreigde kinderen te verbeteren Draaisma JMTh, Antonius TAJ, Hogeveen M, Fluit CRMG, Loeffen JLCM UMC St Radboud Thema Retrospectieve studies naar de opvang van vitaal bedreigde kinderen hebben aangetoond dat deze opvang frequent suboptimaal verloopt. Deze retrospectieve studies hebben als groot nadeel dat men afhankelijk is van informatie opgetekend in het medisch dossier. Dit kan worden ondervangen door de opvang van ernstig zieke kinderen vast te leggen op video. Op deze manier werd aangetoond dat tijdens de opvang van levensbedreigde pasgeborenen zeer frequent wordt afgeweken van de Amerikaanse National Resuscitation Program (NRP) richtlijnen. Echter, ook leiderschap en communicatie tussen de teamleden kunnen goed aan de hand van videobeelden worden geëvalueerd. Tijdens een training in teamverband in een simulatiecentrum kunnen met behulp van video-opnames en manikins verschillende belangrijke facetten van de opvang van het ernstig zieke kind worden gesimuleerd. Door middel van een uitgebreide bespreking van deze opnames kan het kennisniveau van richtlijnen en achtergronden worden verbeterd, maar even belangrijk kunnen niet-technische vaardigheden zoals communicatie en leiderschap binnen een team worden geëvalueerd en geoptimaliseerd. Op termijn zal deze training dan ook leiden tot verbetering van de opvang van ernstig zieke patiënten. Doel Het doel van deze workshop is opleidingsgroepen kennis te laten maken met de mogelijkheden van video-assisted real-time simulatietraining. Uitgebreid zal de in het kader van het In VIVO project ontwikkelde richtlijn Simulatietraining en Debriefing aan bod komen. Het project Vaart in Innovatie VervolgOpleidingen (In VIVO) zet vaart in de innovatie van de medisch-specialistische vervolgopleidingen. In VIVO staat voor de implementatie van de nieuwe opleidingsplannen van de specialismen gynaecologie en kindergeneeskunde. De opleidingsplannen van de NVK en NVOG lenen zich ervoor om gezamenlijk een pilot te doen die van nut kan zijn voor alle andere verenigingen. Doelgroep Opleidingsgroepen van de vervolgopleidingen betrokken bij acute opvang. Opzet workshop Theoretische inleiding in simulatietraining en debriefing, waarna demonstratie van real-time simulatie met bijbehorende debriefing. Maximum aantal deelnemers: 32 Trefwoorden: simulatietraining, acute hulp Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Dr. J.M.Th. Draaisma UMC St Radboud Kindergeneeskunde Geert Grooteplein Zuid 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
51
NVMO Congres 2008
WETENSCHAPPELIJKE PAPERS Sessie A13: Simulatiepatiënten; leeromgeving (A13.1 t/m A13.3) A13.1 Bokken L, Rethans JJ, Scherpbier A, Vleuten C van der De voor- en nadelen van contacten met echte patiënten en simulatiepatiënten in het medisch onderwijs: een focusgroep onderzoek. A13.2 Schönrock-Adema J, Hell EA van, Geraedts EMAH, Cohen-Schotanus J Op zoek naar een gemeenschappelijk theoretisch kader voor leeromgevingsdimensies. Literatuuronderzoek en validatie van de Dundee Ready Educational Environment Measure (DREEM) A13.3 Bokken L, Rethans JJ, Scherpbier A, Vleuten C van der De ervaren leerzaamheid van echte patiënten en simulatiepatiënten in het medisch onderwijs: een gerandomiseerd experiment.
52
NVMO Congres 2008
De voor- en nadelen van contacten met echte patiënten en simulatiepatiënten in het medisch onderwijs: een focusgroep onderzoek Bokken L, Rethans JJ, Scherpbier A, Vleuten C van der Universiteit Maastricht Probleemstelling Patiëntcontacten, zowel met echte patiënten als met simulatiepatiënten, zijn onmisbaar in de huidige artsenopleiding. Contacten met echte patiënten en simulatiepatiënten hebben verschillende voor- en nadelen, vanuit het perspectief van docenten, patiënten en studenten.1,2 Vanuit het perspectief van de student zijn er studies gedaan naar de tevredenheid van studenten met (simulatie)patiëntcontacten, al dan niet vergeleken met meer traditionele onderwijsvormen zoals colleges of rollenspel. Er zijn echter weinig studies die de waarde van echte patiëntcontacten en simulatiepatiëntcontacten vergelijken vanuit het perspectief van de student.1 Het doel van dit onderzoek was 1) het inventariseren van de opvattingen van studenten ten aanzien van de voor- en nadelen van contacten met echte patiënten en simulatiepatiënten in de preklinische fase en 2) het geven van suggesties ter verbetering van de inzet van echte patiënten en simulatiepatiënten in het medisch onderwijs. Methode Er werden vijf focusgroepbijeenkomsten gehouden met in totaal 38 vierde- en vijfdejaars studenten geneeskunde. De discussie werd semigestructureerd aan de hand van vooraf opgestelde vragen. De discussie werd opgenomen en uitgeschreven en een samenvatting werd voorgelegd aan de deelnemers ter goedkeuring. Het transcript werd onafhankelijk gecodeerd door twee onderzoekers. Bij verschil van mening werden de codes bediscussieerd tot overeenstemming werd bereikt. De codes kwamen grotendeels overeen met de vragen die bediscussieerd werden in de groep. Resultaten In het algemeen vonden studenten de echte patiëntcontacten leerzamer dan de simulatiepatiëntcontacten. Studenten benoemden echter ook enkele voordelen van simulatiepatiënten ten opzichte van echte patiënten. Studenten vonden simulatiepatiëntcontacten nuttig ter voorbereiding op echte patiëntcontacten en ze versterkten het zelfvertrouwen van de student. Tevens werden de simulatiepatiëntcontacten nuttig gevonden voor het oefenen van ‘intiem’ onderzoek, zoals het gynaecologisch onderzoek en het urogenitaal onderzoek, en voor het krijgen van constructieve feedback. Een nadeel van simulatiepatiëntcontacten is de sterke nadruk op communicatievaardigheden in plaats van op medische vaardigheden zoals het lichamelijk onderzoek. 1 In tegenstelling tot wat werd gevonden in eerder onderzoek vonden studenten het nemen van een time-out gemakkelijker in contacten met echte patiënten en vonden ze echte patiëntcontacten authentieker dan simulatiepatiëntcontacten. Discussie Studenten beschouwen zowel de contacten met echte patiënten als die met simulatiepatiënten als onmisbaar tijdens de artsenopleiding, elk met unieke voor- en nadelen. Op basis van de gevonden voor- en nadelen worden suggesties gedaan ter verbetering van de inzet van echte patiënten en simulatiepatiënten in de preklinische fase van het medisch onderwijs, zoals het inzetten van simulatiepatiënten voorafgaand aan contacten met echte patiënten en het toenemend integreren van medische vaardigheden in de simulatiepatiëntcontacten. Literatuur 1. Bokken L, Rethans JJ, Scherpbier A, Van Der Vleuten C. Strengths and weaknesses of simulated and real patients in the teaching of skills to medical students: a review. Simulation in Health Care. In press. 2. Collins JP, Harden RM. Real patients, simulated patients and simulators in clinical examinations. Medical Teacher 1998;20:508-21
Trefwoord: simulatiepatiënten Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper Correspondentie-adres: Dr. L. Bokken Universiteit Maastricht Vakgroep Onderwijsontwikkeling en Onderzoek Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
53
NVMO Congres 2008
Op zoek naar een gemeenschappelijk theoretisch kader voor leeromgevingsdimensies. Literatuuronderzoek en validatie van de Dundee Ready Educational Environment Measure (DREEM) Schönrock-Adema J, Hell EA van, Geraedts EMAH, Cohen-Schotanus J UMC Groningen Probleemstelling Het doel van dit onderzoek was om middels literatuuronderzoek en kwantitatief onderzoek te komen tot een theoretisch kader voor het meten van leeromgevingskwaliteit. Aanleiding was de verscheidenheid aan benamingen van leeromgevingsdimensies als gevolg van een veelheid aan kwalitatief onderzoek. Het gevaar van de huidige verscheidenheid aan leeromgevingsdimensies is dat overeenkomsten tussen dimensies uit verschillende onderzoeken niet worden opgemerkt. Een conceptueel denkkader kan dergelijke ongewenste situaties helpen voorkomen en is bovendien essentieel voor goed onderzoek.1 In dit onderzoek werd in een gerichte literatuursearch nagegaan welk theoretisch kader ten grondslag ligt aan de diverse onderzoeken naar leeromgevingsdimensies binnen medisch onderwijs. Daarnaast werd de structuur van de DREEM onderzocht. Methode Door een gerichte literatuursearch werd nagegaan welke onderwijskundige theorieën en concepten en welke eerder ontwikkelde instrumenten ten grondslag liggen aan de DREEM en daarvan afgeleide instrumenten. Ook voor de instrumenten waarop de DREEM en daarvan afgeleide instrumenten waren gebaseerd, werd de theoretische basis onderzocht. Het kwantitatieve onderzoek werd uitgevoerd onder 834 geneeskundestudenten, die bij de start van hun 2e t/m 4e studiejaar de DREEM invulden over het voorafgaande studiejaar. De DREEM bevat 50 items (Likert-type: 1 = geheel oneens; 5 = geheel eens). Een exploratieve factoranalyse werd uitgevoerd met varimaxrotatie. Daarbij werd een combinatie van psychometrische en interpreteerbaarheidscriteria toegepast. Resultaten Uit het literatuuronderzoek blijkt dat de theoretische basis van de gangbare leeromgevingsinstrumenten voor medisch onderwijs vaak niet wordt gespecificeerd. De oorsprong blijkt echter deels terug te voeren op het conceptuele denkkader van Moos, dat drie brede domeinen beslaat: doeloriëntatie of persoonlijke ontwikkelingsaspecten, relatieaspecten (de aard en intensiteit van persoonlijke relaties) , en organisatieof regulatieaspecten.2 Het kwantitatieve onderzoek naar de structuur van de DREEM leverde vier dimensies op (verklaarde variantie 31.6%): onderwijskwaliteit, well-being, regulatie van studentleren en affectief klimaat. Discussie/conclusie Het literatuuronderzoek leidde naar de inhoudelijke, relatie- en organisatie/regulatiedomeinen van Moos. Onderzoeken in werkomgevingen en klinische leeromgevingen leverden vergelijkbare driedelingen op: cognitieve, affectieve en instrumentele, respectievelijk inhoudelijke, affectieve en onderwijsregulatieaspecten. Deze driedelingen vertonen overeenkomsten met de drie typen onderwijsfuncties die in theoretisch onderwijs belangrijk zijn voor een optimaal leerproces: cognitieve, affectieve en metacognitieve onderwijsfuncties. Drie van de vier gevonden DREEM-factoren sluiten aan bij het theoretisch kader cognitief/inhoudelijk, affectief en regulatie/organisatie. De factor well-being meet vooral aspecten buiten de leeromgeving, tenzij een student op een campus woont en de woon- en leefomgeving onderdeel uitmaakt van de leeromgeving, en is daarmee wellicht cultuurgebonden. De uitkomsten uit het huidige onderzoek bieden ondersteuning voor de driedeling inhoud/cognitief - affectief – organisatie/regulatie als bruikbaar theoretisch kader voor het beschrijven van de kwaliteit van de leeromgeving. Literatuur 1 Prideaux D, Bligh J. Research in medical education: asking the right questions. Medical Education 2002;36:1114–1115. 2 Moos RH. Evaluating educational environments. Procedures, measures, findings and policy implications. San Francisco, CA: Jossey-Bass; 1979.
Trefwoord: leeromgeving Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper Correspondentie-adres: Dr. J. Schönrock-Adema A. Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
54
NVMO Congres 2008
De ervaren leerzaamheid van echte patiënten en simulatiepatiënten in het medisch onderwijs: een gerandomiseerd experiment Bokken L, Rethans JJ, Scherpbier A, Vleuten C van der Universiteit Maastricht Probleemstelling Patiëntcontacten, zowel met echte patiënten als met simulatiepatiënten, zijn niet meer weg te denken uit de huidige artsenopleiding. Slechts enkele studies hebben de leerzaamheid van echte patiëntcontacten vergeleken met simulatiepatiëntcontacten.1 De meeste studies, die zich richtten op verschillen in prestatie van studenten op een OSCE, vonden geen verschil. Desondanks geven studenten regelmatig aan dat er een verschil is in de leerzaamheid van echte patiëntcontacten en simulatiepatiëntcontacten. Het doel van dit experiment is 1) nagaan welk contact (echte patiënt of simulatiepatiënt) wordt ervaren als het meest leerzaam door studenten in de preklinische fase en 2) nagaan welke variabelen een rol spelen bij de ervaren leerzaamheid. Methode Er werd een experiment uitgevoerd waarbij 163 eerstejaars geneeskundestudenten gerandomiseerd werden in twee groepen. Een groep studenten (N=61) kreeg een contact met een echte patiënt en een andere groep (N=102) een regulier simulatiepatiëntcontact. Er werd gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve (vragenlijsten) als kwalitatieve (focusgroepbijeenkomsten) methoden om de ervaren leerzaamheid van het contact te meten. De vragenlijsten werden samengesteld aan de hand van literatuur en suggesties van experts, studenten en docenten, resulterend in een vragenlijst voor studenten (36 items) en een voor docenten (15 items). Resultaten Studenten gaven een hoog cijfer voor de algemene leerzaamheid van de echte patiëntcontacten en de simulatiepatiëntcontacten (respectievelijk 7.4 en 7.2 op een 10-punt schaal). Er werden meerdere significante verschillen gevonden tussen de studentbeoordelingen van de echte patiëntcontacten en de simulatiepatiëntcontacten. Studenten vonden in vergelijking met simulatiepatiënten de echte patiënten minder geschikt voor het oefenen van communicatievaardigheden (ES 0.65) en de feedback van de echte patiënten minder relevant (ES 0.69). Daarnaast waren studenten meer benieuwd afwijkingen te vinden bij lichamelijk onderzoek bij echte patiënten (ES 0.62). De focusgroepen leverden verklaringen op voor veel van de gevonden verschillen. Studenten vonden de echte patiënten authentieker dan de simulatiepatiënten. De simulatiepatiënten waren echter beter op de hoogte van de opzet van de contacten en gaven specifieke feedback. Ook lag de nadruk bij simulatiepatiëntcontacten meer op communicatievaardigheden in plaats van op medische vaardigheden zoals het lichamelijk onderzoek. Discussie Studenten beschouwen authenticiteit als een groot voordeel van echte patiëntcontacten. De moeizame werving en selectie van geschikte patiënten is echter een groot nadeel van het gebruik van echte patiëntcontacten. Simulatiepatiënten hebben een aantal voordelen boven echte patiënten, zoals de betere mogelijkheden voor studenten om de structuur in een consult te oefenen en de betere feedback aan studenten. De keuze voor simulatiepatiëntcontacten of echte patiëntcontacten in het medisch onderwijs is afhankelijk van de fase in het curriculum, het doel van het contact en de docent die het contact begeleidt. Literatuur 1. Bokken L, Rethans JJ, Scherpbier A, Van Der Vleuten C. Strengths and weaknesses of simulated and real patients in the teaching of skills to medical students: a review. Simulation in Health Care. In press.
Trefwoorden: simulatiepatiënten, vergelijking consulten Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper
Correspondentie-adres: Dr. L. Bokken Universiteit Maastricht Vakgroep Onderwijsontwikkeling en Onderzoek Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
55
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie A14: Vervolgopleiding; kwaliteitszorg (A14.1) Het rapport van de commissie-Dijsselbloem en competentiegericht opleiden in de vervolgopleiding: wat kunnen we leren? Scheele F, Luijk SJ van St. Lucas Andreas Ziekenhuis, VU Medisch Centrum Probleemstelling In de afgelopen decennia hebben grote veranderingen plaatsgevonden in het middelbaar onderwijs die veel weerstand hebben opgeroepen. Daarom benoemde de Tweede Kamer de commissie Dijsselbloem om de effecten van deze grootschalige onderwijsveranderingen na te gaan. Grootschalige veranderingen vinden ook in de specialistenopleidingen plaats als gevolg van maatschappelijke druk (transparant maken van een kostbare opleiding) en het gebruik maken van onderwijskundige vernieuwingen (competentiegericht leren). Wat kunnen we leren van de ervaringen die opgedaan zijn binnen het middelbaar onderwijs betreffende de implementatie van de nieuwe opleidingsplannen binnen de vervolgopleiding tot medisch specialist? Methode 2 In februari 2008 is het rapport van de commissie Dijsselbloem uitgekomen. Hoewel de inhoud van het rapport betrekking heeft op veranderingen in het middelbaar onderwijs zijn er belangrijke overeenkomsten met de implementatie van nieuwe opleidingsplannen in de vervolgopleidingen. De belangrijkste uitkomsten van dit rapport worden vertaald naar de specialistische vervolgopleidingen. Wat kunnen we verwachten bij de implementatie van het nieuwe opleiden, wat moeten we doen en wat vooral niet? Resultaten Er zijn een aantal lessen te leren uit dit rapport. Dijsselbloem noemt de volgende: (1) De analyse van de problemen schoot tekort. (2) Implementeren kost geld en moet gestimuleerd worden. Het gaat niet vanzelf. Zonder financiële steun wordt implementeren een stuk moeilijker. (3) De regelgeving moet niet te detaillistisch ‘van bovenaf” worden opgelegd. Zeker niet daar waar het de uitvoering betreft van eindtermen cq competenties. (4) Professionals op de werkvloer weten het best hoe plannen op de werkvloer het best uitgewerkt kunnen worden. (5) Grote afstand tussen hen die de plannen maken en hen die het moeten uitvoeren. (6) Open en duidelijke communicatie moet een tunnelvisie voorkomen bij hen die beleid vormgeven. Bovenstaande punten zijn ook herkenbaar bij de oplevering en het implementeren van nieuwe opleidingsplannen. De voorlopers (early adaptors) van het nieuwe opleiden zijn er binnen de verschillende verenigingen, nu gaat het erom goede randvoorwaarden te creëren om te komen tot een succesvolle implementatie. Pilots zijn gewenst en uitvoerig onderzoek van onderwijs is wezenlijk, gelet op de (meestal) onvoldoende wetenschappelijke evidentie voor de gewenste veranderingen. Parallelle veranderingen zoals financiering en toewijzing van AIOS doorkruisen de implementatie van de nieuwe opleidingsplannen. Discussie Men kan zich afvragen of de resultaten van Dijsselbloem rechtstreeks te vertalen zijn naar de context waarbinnen zich veranderingen afspelen in de vervolgopleiding. We menen dat dit te verantwoorden is 3 aangezien de wetten van de implementatie deels contextonafhankelijk zijn . Literatuur 2 Eindrapport Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 007, nr 6. SDU Uitgevers, ’s Gravenhage, 2008. 3 Everett M. Rogers, Diffusion of Innovations, fifth edition, Free Press, New York, Toronto, Sydney 2003.
Trefwoorden: CanMEDS, commissie Dijsselbloem, vervolgopleiding, kwaliteitszorg Wijze van presentatie: rondetafelsessie
Correspondentie-adres: Prof.dr. F. Scheele St. Lucas Andreas Ziekenhuis E-mail:
[email protected]
56
NVMO Congres 2008
POSTERS Sessie A15: Masteropleiding, biomedische wetenschappen, verloskunde; coaching: Chronisch Vermoeidheidssyndroom (A15.1 t/m A15.4) A15.1
Velden IHM van der, Rijke RPC Onderwijsvernieuwing: Een ‘master taak’ voor studenten Physician Assistant klinisch verloskundige
A15.2
Deken MA, Boekhout M, Spruit S Overzicht Masteropleidingen Biomedische Wetenschappen
A15.3
Kors JM, Zuidinga AC Onderzoek naar competentieontwikkeling van studenten Verloskunde binnen een multidisciplinaire stagesetting
A15.4
Wynants H, Debaene L, Moorkens G Coaching tijdens een proactief herstelbeleid voor Chronisch Vermoeidheidssyndroom: een uitdaging voor het medisch onderwijs.
57
NVMO Congres 2008
Onderwijsvernieuwing: Een ‘master taak’ voor studenten Physician Assistant - klinisch verloskundige Velden IHM van der, Rijke RPC Hogeschool Rotterdam Probleemstelling De Rotterdamse Physician Assistant opleiding is een duale opleiding voor klinisch verloskundigen op masterniveau (M PA-KV). Voor het behalen van het masterniveau is het belangrijk dat studenten laten zien dat ze zich zelfstandig gedragen, initiatief (gaan) tonen en verantwoordelijkheid nemen. Wij zien in onderwijssituaties dat studenten de neiging hebben dit gedrag soms minder te tonen, zelfs als ze al jarenlang zelfstandig werken. Methode Er werd gekozen om de studenten al vroeg in de opleiding zelf een op klachten gebaseerd triagesysteem te laten ontwikkelen met de hulp van deskundigen. Voorgaande jaargangen hebben stroomschema’s ontwikkeld voor een triagesysteem. De huidige groep kreeg als opdracht de validiteit en betrouwbaarheid van een stroomschema te onderzoeken in de kliniek. Triagering werd gekozen, omdat dit een belangrijk onderwerp is in de verloskundige praktijk dat nog weinig systematisch gebeurt. Opzet De opleiding start met wekelijks 2 uur onderzoeksvaardigheden. Halverwege het eerste studiejaar krijgen de studenten een aantal lessen over triage met daarna de opdracht. Nadat de groep (na consultatie van deskundigen) het eens is geworden over de onderzoeksopzet, verzorgt iedere student een presentatie in de kliniek over triage, over de (voorlopige) stroomschema’s en over het uit te voeren onderzoek. De studenten zullen zorg dragen voor de gegevensverzameling en de analyse. Ervaringen De opdracht wordt door studenten als uitdagend en confronterend ervaren: het wordt snel duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor het gehele traject bij hen ligt. Individueel en gezamenlijk vraagt het samenwerking, kennis van onderzoeksmethodieken, leiderschap en zelfstandigheid in een multiprofessionele omgeving. Door de eerste presentatie in de kliniek te houden, profileren de studenten zich op masterniveau en worden zij daarna ook op de werkvloer hier meer op aangesproken. Dit heeft ook te maken met het feit dat het onderwerp triage waardevol wordt gevonden en omdat de ontwikkelde stroomschema’s als een belangrijke bijdrage aan de praktijk worden gezien. Literatuur E. Thijsse, R. de Caluwe, I.H.M. van der Velden (2007). ‘Aandacht voor triage’. Tijdschrift voor verloskundigen 32(3): 28-29.
Trefwoorden: triage, physician assistant Werkwijze van presentatie: poster
Correspondentie adres: Drs. I.H.M. van der Velden Hogeschool Rotterdam Instituut voor gezondheidszorg Museumpark 40 3015 CX ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
58
NVMO Congres 2008
Overzicht Masteropleidingen Biomedische Wetenschappen Deken MA, Boekhout M, Spruit S BioMedisch StudentenOverleg Probleemstelling Het BioMedisch StudentenOverleg (BMSO) is een landelijk overlegorgaan van studenten Biomedische Wetenschappen. Het overleg bespreekt een keer per maand de studenteninspraak op de verschillende universiteiten, de verschillende curricula en de huidige ontwikkelingen. Het BMSO zet zich in om aan (aankomende) studenten voorlichting te geven over keuzemogelijkheden binnen de bachelor- en master-opleidingen Biomedische Wetenschappen. De studenten die zitting hebben in het BMSO zijn actief betrokken bij het onderwijs van Biomedische Wetenschappen van de verschillende universiteiten. De universiteiten van Nijmegen, Leiden, Utrecht, Maastricht, Vrije Universiteit van Amsterdam (VU) en de Universiteit van Amsterdam (UvA) zijn vertegenwoordigd in het BMSO. Methode Het BMSO heeft zich ten doel gesteld het huidige onderwijsaanbod van de master te inventariseren en dit overzicht te verspreiden om op deze manier (aankomende) studenten te informeren over de keuzemogelijkheden binnen Biomedische Wetenschappen. Opzet De masteropleidingen die mogelijk zijn na een bachelor Biomedische wetenschappen zijn per universiteit uitgezocht en weergegeven. Deze zijn vervolgens ook per interessegebied gegroepeerd. Als criterium is genomen dat voor studenten met een Bsc Biomedische wetenschappen directe instroom mogelijk moet zijn. Dit betreft niet alleen onderzoeksmasters, maar bijvoorbeeld ook uitstroom in de richtingen van Communicatie, Educatie en Management. Resultaten Het blijkt dat elke universiteit een ruim aanbod heeft in masterprogramma’s en dit op verschillende manieren presenteert. Opleidingen vertonen zowel overlap in aanbod als bepaalde niche masterprogramma’s die niet bij andere universiteiten terug te vinden zijn. Daarnaast blijken bijna alle universiteiten behalve ‘research’-richtingen ook programma’s aan te bieden die de student voorbereiden op een baan buiten het onderzoek. In ons overzicht zijn 32 masteropleidingen opgenomen waarvan het zesmaal de algemene master betreft. Binnen deze algemene master worden in totaal 46 ‘richtingen’ aangeboden. Al deze mogelijkheden zijn door ons ingedeeld in 19 interessegebieden. Conclusie & Discussie Met het creëren van dit overzicht is een eerste stap gezet met het inventariseren van het huidige aanbod van masterprogramma’s. Echter blijkt ook dat universiteiten de definitie van ‘programma’, ‘profiel’, ‘traject’, ‘differentiatie’ of ‘specialisatie’ anders hanteren. Hopelijk leidt het verspreiden van deze informatie tot een kritische blik van zowel universiteit als student op de huidige stand van zaken. Trefwoorden: biomedische wetenschappen, masteropleidingen Werkwijze van presentatie: poster
Correspondentie adres: M.A. Deken BMSO Willemskerkestraat 5-4 1069 AA AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
59
NVMO Congres 2008
Onderzoek naar competentieontwikkeling van studenten Verloskunde binnen een multidisciplinaire stagesetting Kors JM, Zuidinga AC Verloskunde Academie Amsterdam en Groningen Probleemstelling De Verloskunde Academie Amsterdam en Groningen en het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Amsterdam werken samen in het aanbieden van een multidisciplinaire stagesetting aan studenten Verloskunde in de hoofdfase van hun opleiding. De vormgeving van de stagesetting is onder andere gebaseerd op de doelen voor multidisciplinaire werken en leren zoals beschreven door J. Dent e.a. . Momenteel wordt er een kleinschalig onderzoek gedaan waarin gekeken wordt naar de mate waarin het multidisciplinaire karakter van de stagesetting bijdraagt aan de competentieontwikkeling van studenten verloskunde. Methode Schriftelijke vragenlijsten met vijfpuntschaal en focusgroepen. Opzet De vragenlijst is gebaseerd op het model van D. Kirkpatrick2. Het onderzoek beperkt zich tot de eerste twee niveaus van dit model voor evaluatie. In een vragenlijst wordt aan de hand van de door de opleiding verloskunde geformuleerde zeven beroepscompetenties gemeten in hoeverre het multidisciplinaire karakter heeft bijgedragen aan de competentieontwikkeling. Voorbeeldvragen zijn: 1. De volgende collega’s hebben een waardevolle bijdrage geleverd aan mijn ontwikkeling op het gebied van het voeren van het management binnen de eerstelijns verloskundige gezondheidszorg 2. De volgende collega’s hebben een waardevolle bijdrage geleverd aan mijn ontwikkeling op het gebied van het gebruiken van wetenschappelijke informatie en baseren van verloskundig handelen op evidence based medicine c.q. best practice Er wordt gemeten in twee beroepssituaties: tijdens de directe patiëntenzorg en tijdens de diverse overleggen/ besprekingen. Gevraagd wordt naar de bijdrage van alle tijdens de beroepssituatie aanwezige disciplines (verloskundigen, gynaecologen, arts-assistenten, verpleegkundigen etc.). Aan de hand van de uitkomsten van de vragenlijsten vinden focusgroepen plaats. Resultaten Dataverzameling loopt van 1 april 2008 t/m 30 september 2008. De uitkomsten van deze vragenlijsten worden in oktober binnen twee focusgroepen besproken. Op basis van de resultaten wordt inzicht verkregen in de bijdrage van de verschillende disciplines aan de competentieontwikkeling van studenten verloskunde in de hoofdfase van de opleiding. Implicaties voor de praktijk Op basis van de resultaten van dit onderzoek verwachten wij aanbevelingen te kunnen doen over de vraag voor het ontwikkelen van welke beroepscompetenties het opdoen van ervaring in een multidisciplinaire stagesetting van groot belang is. Literatuur Dent J, Harden R, Practical guide for medical teachers, Churchill Livingstone, 2005:18 2 Hoffman B, Encyclopedia of educational technology, 2008
Trefwoorden: competenties, verloskunde Werkwijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: J.M. Kors Verloskunde Academie Amsterdam Louwesweg 6 1066 EC AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
60
NVMO Congres 2008
Coaching tijdens een proactief herstelbeleid voor Chronisch Vermoeidheidssyndroom: een uitdaging voor het medisch onderwijs Wynants H1, Debaene L2, Moorkens G2 1 U.Z.Antwerpen, 2Universiteit Antwerpen Probleemstelling • De incidentie van het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (C.V.S.) is hoog, volgens de Gezondheidsraad in 2005 vermoedelijk tussen de 30.000 en 40.000 patiënten in Nederland. • De huidige richtlijnen voor de therapie van C.V.S. omvatten Cognitieve Gedragstherapie en Graded Exercise. Hiervoor wordt beroep gedaan op psychologen en kinesitherapeuten. Integratie van de diverse behandelaspecten van dit proactieve herstelbeleid gebeurt door de arts. Het behandeltraject van C.V.S. omvat het begeleiden van gedragsveranderingen: dit is een leerproces met verschillende fasen, m.n. inzicht, acceptatie, wijzigen van functioneren, inoefenen en integreren. Tijdens elke fase bestaat de rol voor de arts uit: juist informeren, inschatten van de actuele draagkracht, bijsturen waar nodig, bewaken van de juiste doelstellingen, motivering en inschatten van de behoefte aan ondersteuning. • Het Quality of Life Research Center te Kopenhagen publiceerde over coaching van patiënten met C.V.S. In het Universitair Ziekenhuis Antwerpen wordt tijdens de revalidatie voor C.V.S. door de internist een coachende aanpak gebruikt. • De ervaring leert dat een ambigue rolinvulling door de arts het proactieve herstel van de patiënt verstoort, waardoor de kans op somatisatie toeneemt. • De vaardigheden verwacht van de arts kan men onderbrengen onder de noemer coaching. Verschillen tussen arts als behandelaar en als coach worden in de volgende tabel opgesomd. Behandelaar Is probleemoplossend georiënteerd. Genezing is het bereiken van vaste eindpunten. Grijpt actief in op het ziekteproces. Patiënt is passief. Bij pathologie is er een lineair verband tussen therapie en ziekteproces. Medicatie is de therapie. Coach Is gericht op de mogelijkheden. Herstel is evolueren naar een grotere draagkracht, variabiliteit en allostase. Toont mogelijkheden voor de zelfgestuurde ontwikkeling. Patiënt is proactief. Bijsturing van draagkracht kent een niet lineair verloop door complexe interacties. Medicatie is ondersteunend.
Bespreking Om een ambigue rolinvulling door de arts bij een proactief herstel te voorkomen is het aanleren van specifieke coachingsstrategiëen noodzakelijk. Onderwijs in deze coachingsvaardigheden moet dit proactieve karakter van het herstelverloop centraal stellen. Dit vereist van de arts aandacht en respect voor de herstelinspanningen van de patiënt. Daarnaast is het de taak van de arts op motiverende wijze de herstelrichting te bewaken. Conclusie Coaching van patiënten door artsen is een nieuw onderwerp in de gezondheidszorg. Het ontwikkelen van onderwijs in coachingsvaardigheden is nodig. Onderzoek naar meetinstrumenten, om de efficiëntie bij het uitvoeren van deze vaardigheden na te gaan, is een noodzaak. Trefwoorden: coaching, communicatie, chronisch vermoeidheidssyndroom Wijze van presentatie: poster Correspondentie-adres: Dr. H. Wynants Universitair Ziekenhuis Antwerpen Wilrijkstraat 10 2650 EDEGEM, België E-mail:
[email protected]
61
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie A16: Professionele ontwikkeling, lastige consulten (A16.1) Het trainen van interventietechnieken in consulten met complexe communicatie Nooteboom AMD VU Medisch Centrum Thema De afdeling medische psychologie van het VUmc ontwikkelde in het collegejaar 2007/2008 in samenwerking met de afdeling huisartsgeneeskunde een reeks van acht communicatiepractica ‘Regie in lastige situaties’ voor derdejaars geneeskundestudenten (zie abstract Gespreksvoering: regie in lastige situaties). In dit kader wordt gesproken van een lastige situatie als de arts in een gesprek niet de gebruikelijke medisch inhoudelijke agenda kan volgen. Er treedt dan een dermate ernstige gespreksblokkade op dat de arts genoodzaakt is uit de inhoud te stappen en de blokkade ter sprake te brengen. De situatie vraagt allereerst om een ‘diagnose’. Niet altijd is meteen duidelijk wat er aan de hand is of waardoor de blokkade optreedt: onderbreekt de patiënt de arts voortdurend omdat hij structureel breedsprakig is, of omdat hij angstig is en probeert een gevoel van controle te handhaven? Daarna volgt een passende ‘behandeling’ met bijbehorende interventie: hoe kun je ingrijpen en zorgen dat het gesprek op koers blijft of weer op koers komt? Hoe houd je de regie zonder dat de artspatiëntrelatie geschaad wordt? Het tijdig diagnosticeren van de blokkade en het plegen van de juiste communicatieve interventies kan veel tijd en energie besparen. Activiteiten deelnemers De workshop begint met een korte bespreking van een theoretisch model dat ontwikkeld werd voor deze reeks practica. Vervolgens krijgen de deelnemers de mogelijkheid te oefenen met onderstaande werkvorm in de rol van docent of student met inzet van professionele acteurs. De werkvorm bestaat uit 3 delen: 1. Ontdekkend rollenspel 2. Een tussenbespreking waarin de oefenende deelnemer uitgenodigd wordt onverbloemd te verwoorden wat hij/zij vindt van het gedrag van de patiënt en vervolgens samen met de observerende deelnemers de gespreksblokkade te ‘diagnosticeren’ en een passende ‘behandeling’ met bijbehorende interventies uit te zetten. 3. Intrainend rollenspel; de oefenende deelnemer vervolgt het gesprek en past de zojuist besproken interventievaardigheden toe. Doel workshop Leren toepassen van een rollenspelmethode die ingezet kan worden bij het oefenen met interventietechnieken bij complexe communicatie. Doelgroep Docenten (communicatie)onderwijs. Maximum aantal deelnemers 15 Trefwoorden: simulatiepatiënten, acteurs, lastige consulten, professionele ontwikkeling Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Drs. A.M.D. Nooteboom VU medisch centrum Medische Psychologie Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
62
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie B1: Simulatie (B1.1) Parels aan onze kroon: inzet van simulatiepatiënten in het communicatieonderwijs aan geneeskundestudenten Werkgroep NVMO Simulatie- en Gestandaardiseerde Patiënten De werkgroep Simulatie- en Gestandaardiseerde Patiënten presenteert in dit symposium de resultaten van een door haar uitgevoerde inventarisatiestudie naar de wijze waarop door geneeskundefaculteiten invulling is gegeven aan het werken met simulatiepatiënten. Ter illustratie zullen van verschillende faculteiten de ‘pareltjes’ qua simulatiepatiënten-inzet op video worden getoond, zoals de integratie van gespreksvoering en lichamelijk onderzoek, en gesprekken met een patiënt uit een specifieke doelgroep zoals een depressieve puber of een dakloze. Casus zullen worden toegelicht en bediscussieerd op achterliggende doelstellingen, opzet en uitvoering. Trefwoorden: simulatie, communicatieonderwijs Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Dr. J.J. Rethans Universiteit Maastricht Skillslab Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
63
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie B2: Patiëntveiligheid, teamtraining, zelfreflectie (B2.1 t/m B2.4) B2.1 Jansma JD, Bijnen AB, Wagner C De visie van opleiders, arts-assistenten en patiëntenverenigingen ten aanzien van het patiëntveiligheidsklimaat en -onderwijsbehoeften. B2.2 Koopmans R, Gulikers M, Verhoeven BH, Grave W de Zijn MIP-meldingen bruikbaar voor een cursus over patiëntveiligheid gericht op aios? B2.3 Fluit CRMG, Antonius T, Draaisma J, Hogeveen M, Loefen J, Creemers J, Pelgrim E Simulatie teamtraining: samen veilig leren werken B2.4 Sillius AW, Bos FM, Molenaar WM Zelfreflectie bij academische docenten: nature or nurture?
64
NVMO Congres 2008
De visie van opleiders, arts-assistenten en patiëntenverenigingen ten aanzien van het patiëntveiligheidsklimaat en -onderwijsbehoeften Jansma JD1, Bijnen AB2,Wagner C3 1 Medisch Centrum Alkmaar/EMGO Instituut, 2Medisch Centrum Alkmaar/Vrije Universiteit, 3EMGO Instituut/NIVEL Probleemstelling Uit onderzoek is gebleken dat jaarlijks een groot aantal patiënten slachtoffer wordt van vermijdbare schade in het zorgproces. Dit heeft geresulteerd in een toename van de aandacht voor patiëntveiligheid en het treffen van maatregelen om deze te verbeteren. Hoewel menselijke factoren de voornaamste veroorzakers zijn van incidenten, wordt specifiek op veiligheid gericht onderwijs nauwelijks opgenomen als speerpunt in veiligheidsmanagementbeleid. Arts-assistenten zijn hiervoor een belangrijke doelgroep, omdat zij dicht aan het bed van patiënten staan en de specialisten van de toekomst zijn. Het huidige onderzoek tracht inzicht te verschaffen in visies van arts-assistenten en twee belangrijke andere stakeholders, namelijk opleiders en patiëntenverenigingen, ten aanzien van het patiëntveiligheidsklimaat en –onderwijsbehoeften. Methode Door een expertgroep zijn open en gesloten vragen ontwikkeld. Deze richten zich onder meer op hoe veilig men de huidige patiëntenzorg vindt, hoe vaak men incidenten tegenkomt (bijvoorbeeld gerelateerd aan: vallen, medicatie of communicatie) en wat men vindt bijdragen aan patiënt(on)veilige situaties. Tevens worden 12 patiëntveiligheidsthema’s voorgelegd, en gevraagd in hoeverre men deze belangrijk acht voor een patiëntveiligheidscursus. In mei 2007 is de vragenlijst, zowel in papieren als in digitale vorm, verzonden aan leden van de centrale opleidingscommissie (n=56) en arts-assistenten (n=143) van het Medisch Centrum Alkmaar (MCA). Daarnaast hebben 19 patiëntenverenigingen de vragenlijst ontvangen. Resultaten In totaal hebben 25 (45%) opleiders, 94 (66%) arts-assistenten en 8 (42%) patiëntenverenigingen de vragenlijst ingevuld geretourneerd. Uit analyses is naar voren gekomen dat arts-assistenten de patiëntenzorg veiliger vinden dan opleiders (p=0.046). Bij het inschatten van het aantal incidenten dat men tegenkomt zijn geen significante verschillen gevonden tussen opleiders en arts-assistenten. Daarnaast bleken opleiders, arts-assistenten en patiëntenverenigingen de voorgelegde patiëntveiligheidsthema’s belangrijk te achten. ‘Effectieve arts-patiëntcommunicatie bij incidenten’ en ‘effectieve intercollegiale communicatie bij incidenten’ zijn door arts-assistenten en patiëntenverenigingen als belangrijkste thema’s gescoord. Bij opleiders daarentegen werden ‘het werken aan een open cultuur waarin klachten uitgangspunt vormen voor beleidsverbetering’ en ‘het leren herkennen van onveilige situaties en zorgprocessen’ als belangrijkste benoemd. Alle drie de groepen vonden het thema ‘wetenschappelijke onderzoeken omtrent patiëntveiligheid’ het minst belangrijk voor een patiëntveiligheidscursus. Discussie Door middel van een enquête is inzicht verkregen in opvattingen over het heersende veiligheidsklimaat en behoeften omtrent patiëntveiligheidsonderwijs bij drie belangrijke stakeholders. De bevinding dat arts-assistenten de veiligheid van de zorg hoger inschatten dan opleiders wijst erop dat het veiligheidsbesef van de jonge arts verder ontwikkeld dient te worden en bekrachtigt de noodzaak van onderwijs omtrent dit onderwerp. De uitkomsten van dit onderzoek hebben een belangrijke rol gespeeld bij de keuze van kernthema’s binnen het patiëntveiligheidsonderwijs, zoals patiëntveilige communicatie, het herkennen van onveilige situaties en het belang van een open cultuur. Trefwoorden: patiëntveiligheid, klinisch onderwijs Wijze van presentatie: paper
Correspondentieadres: J.D. Jansma, MSc Medisch Centrum Alkmaar/EMGO Instituut Wilhelminalaan 12, 1815 JD ALKMAAR E-mail:
[email protected]
65
NVMO Congres 2008
Zijn MIP-meldingen bruikbaar voor een cursus over patiëntveiligheid gericht op aios? Koopmans R, Gulikers M, Verhoeven BH, Grave W de Universiteit Maastricht Probleemstelling Volgens een recent NIVEL-rapport is er in Nederlandse ziekenhuizen relatief frequent sprake van onbedoelde, mogelijk vermijdbare schade bij patiënten. De Nederlandse specialistenopleidingen vereisen dat aios een cursus volgen op het gebied van patiëntveiligheid. MIP-meldingen (Meldingen Incidenten Patiënten) beschrijven realistische casuïstiek. Wellicht kunnen deze meldingen uit het ziekenhuis waar de aios de opleiding volgt, worden gebruikt voor een cursus patiëntveiligheid, in combinatie met technieken die actief leren bevorderen, zoals PGO en blended learning. Een aantal aspecten van MIPs is dan van belang: Hoe vaak is een arts betrokken? In hoeverre laten deze meldingen een diversiteit zien in problematiek rond patiëntveiligheid? Kunnen van deze meldingen geanonimiseerde vignetten gemaakt worden? In hoeverre wordt het gebruikmaken van dergelijke vignetten geaccepteerd door de aios zelf, door de MIP-commissie, de Raad van Bestuur en de medische staf? Methode Wij analyseerden 400 opeenvolgende MIPs van een middelgroot ziekenhuis. Deze meldingen vormen meer dan 80% van alle meldingen in dit ziekenhuis van 1 jaar. De meldingen werden geanalyseerd door twee medisch specialisten: een internist en een chirurg. Tevoren werd een indeling gemaakt naar betrokken zorgverlener, type probleem, en locatie in het ziekenhuis. Resultaten In 16% (64 van de 400 geanalyseerde meldingen) was er directe betrokkenheid van een aios of medisch specialist. De meldingen waren te onderscheiden als problemen rond medicatie (7/64 = 11%), intercollegiale samenwerking (36%), professioneel gedrag (13%), patiëntverwisseling (11%), opleiding (9%), leiderschap (14%), techniek (3%), overige (3%). De locatie bleek vooral de verpleegafdeling te zijn (48%), terwijl de overige meldingen vooral van de SEH, de OK en het onderzoek-, en behandelcentrum kwamen. Het bleek goed mogelijk de meldingen om te werken tot geanonimiseerde vignetten, die ook acceptabel waren voor de zorgverleners. De bruikbaarheid van de vignetten bij een cursus die gebruik maakt van actief-leren principes en blended learning wordt nu getest. Conclusie MIP-meldingen zijn wellicht bruikbaar als onderwijsmateriaal voor aios. Zij leveren een relatief groot scala van herkenbare problemen in de patiëntenzorg op. Aios, directie en staf staan positief tegenover een dergelijk gebruik van deze meldingen. Het is nog onduidelijk hoe representatief deze meldingen zijn. Bovendien is het onbekend in hoeverre voor aios het gebruik van dergelijke meldingen meerwaarde blijkt te hebben boven een traditionele, meer theoretische cursus. Trefwoorden: patiëntveiligheid, vervolgopleiding, MIP-meldingen, onderwijsinnovatie, fouten Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Prof. dr. R. Koopmans Academisch Ziekenhuis Maastricht Interne Geneeskunde Postbus 5800 6202 AZ MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
66
NVMO Congres 2008
Simulatie teamtraining: samen veilig leren werken Fluit CRMG, Antonius T, Draaisma J, Hogeveen M, Loefen J, Creemers J, Pelgrim E UMC St Radboud Probleemstelling Uitgangspunt voor de medische vervolgopleidingen zijn de zogeheten CanMEDS competenties. Een competente arts is niet alleen in staat op juiste en veilige wijze medische handelingen uit te voeren, maar kan ook samenwerken in een team, goed communiceren en de zorg optimaal organiseren en afstemmen. Hij/zij kan eigen grenzen en die van anderen bewaken, reflecteren op de kwaliteit van eigen handelen en het handelen in een team, en is steeds bereid het eigen handelen te verbeteren (dus te leren). Dit alles draagt bij aan veilige zorg voor de patiënt. Een veelbelovende manier om deze competenties te leren is simulatie teamtraining. Hierbij oefenen professionals in situaties die in de dagelijkse praktijk voorkomen. Het gaat om situaties die complex en stressvol zijn waarin snel fouten gemaakt kunnen worden. Tevens moeten er veel handelingen geïntegreerd worden en moet er met verschillende disciplines en wisselende teams samengewerkt worden. Er wordt een scenario doorlopen, waarna uitgebreide teamfeedback plaatsvindt. Deze zogeheten debriefing is cruciaal voor het leereffect. In het UMC St Radboud worden deze trainingen momenteel gegeven bij de kindergeneeskunde en gynaecologie en wordt ervaring opgebouwd met het geven van dit onderwijs. Inmiddels heeft ook een eerste ‘train-the-trainer’ course plaatsgevonden. Een belangrijke vraag is op welke wijze dit onderwijs optimaal kan worden vormgegeven. Opzet In het kader van het In-VIVO project (implementatie opleidingsplannen kindergeneeskunde en gynaecologie) wordt momenteel een richtlijn opgesteld voor het geven van simulatie teamtrainingen en het leiden van de debriefing. De literatuurstudie is afgerond en er is een format voor de debriefingsessie gemaakt. Ook is een formulier voor het beoordelen van teamvaardigheden gemaakt. Er is een train-the-trainer course ontworpen en uitgevoerd. Ervaringen Uit (mondelinge) evaluaties blijkt dat deelnemers de training zeer leerzaam vinden en het geleerde kunnen toepassen in de praktijk. Er kunnen fouten gemaakt worden zonder dat dit direct consequenties heeft voor de patiënt. De feedback vindt men zeer leerzaam. Er dient voldoende tijd voor de debriefing gepland te worden. Beheersing van de medisch-technische vaardigheden is een voorwaarde om teamvaardigheden te leren. Simulatie teamtraining kan een zeer indringende ervaring zijn en er dient dan ook veel aandacht te zijn voor een veilige leeromgeving. Conclusie Simulatie teamtraining lijkt een goede manier om teamvaardigheden te trainen. Het draagt bij aan patiëntveiligheid door juist risicovolle situaties te trainen en het is een veilige leeromgeving voor de deelnemers. Vervolgonderzoek zal moeten plaatsvinden om vast te stellen hoe dit type training optimaal kan worden vormgegeven en worden ingepland in de opleiding tot medisch specialist. Trefwoorden: vervolgopleiding, kwaliteit opleider, meting, teamtraining Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. C.R.M.G. Fluit UMC St Radboud 306 KOMO Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
67
NVMO Congres 2008
Zelfreflectie bij academische docenten: nature or nurture? Sillius AW, Bos FM, Molenaar WM UMC Groningen Probleemstelling Begin 2008 hebben de Nederlandse universiteiten afgesproken de basiskwalificatie onderwijs (BKO) te implementeren en onderling te erkennen; daarmee geven zij een impuls aan de docentprofessionalisering in het academisch onderwijs. In het UMCG is het Centrum voor Docentprofessionalisering (CDP) in september 2007 gestart met een tweejarig pilottraject voor docenten van de eigen faculteit om een BKO te halen. Enerzijds faciliteert en monitort het CDP dit traject, d.m.v. cursussen, intervisiebijeenkomsten en 1-op-1 coaching. Anderzijds verwacht het CDP van elke deelnemer eigen verantwoordelijkheid m.b.t. de inrichting en voortgang van het individuele leerproces. Dit vooronderstelt dat de deelnemer kan reflecteren op zijn of haar huidige docentcompetenties om zich, van daaruit, steeds nieuwe leerdoelen te kunnen stellen. Zelfreflectie wordt doorgaans aangemerkt als een belangrijke academische vaardigheid. Dit onderzoek richt zich op de vraag of de deelnemers - allen academici – in de praktijk ook daadwerkelijk reflecteren. Methode/Opzet Geïnspireerd door MacDougall en Drummond [1] kregen alle 16 deelnemers, als onderdeel van een interview over hun docentschap, acht omschrijvingen en negen cartoons over allerlei docentrollen en attitudes voorgelegd. Ter illustratie: bij de omschrijvingen denke men aan zinsneden als ‘promotor van kritisch denken’, ‘probleemoplosser’ en ‘facilitator van het leerproces’. Bij elke omschrijving en cartoon werd de deelnemer gevraagd daar vanuit het eigen docentschap op te reflecteren. De interviews werden verbatim uitgewerkt en kwalitatief gescoord: formuleringen vanuit het eigen docentschap (“ik ...”) duiden daarbij op aanwezigheid van zelfreflectie, andere formuleringen duiden op reflectie vanuit een algemeen docentbeeld (“men ...”). Resultaten / conclusie De kwalitatieve analyse wees uit dat 11 van de 16 deelnemers bij 50% of meer van de omschrijvingen en cartoons, reflectie op het eigen docentschap vertoonden; de overige 5 deelnemers reflecteerden vanuit een algemeen docentbeeld. De cartoons bleken iets vaker zelfreflectie uit te lokken dan de omschrijvingen (gemiddelde: 10.3 tegen 9.5 deelnemers) maar wel met een iets grotere spreiding (standaarddeviatie: 2.18 tegen 1.51). Deze grotere spreiding is te verklaren door het feit dat cartoons vaker dan omschrijvingen geen reactie bij de deelnemer oproepen (“Met dit plaatje kan ik niets ...”). Discussie / implicaties voor de praktijk Uit het onderzoek trekken wij de conclusie dat reflectie op het eigen docentschap in de praktijk niet vanzelfsprekend tentoongespreid wordt. Daarom willen wij in het opleidingstraject gerichte aandacht besteden aan het ontwikkelen en uitbouwen van zelfreflectie als vaardigheid. Literatuur 1. MacDougall J, Drummond MJ: The development of medical teachers: an enquiry into the learning histories of 10 experienced medical teachers, Med. Ed. 2005, 39:1213–1220
Trefwoorden: reflectie, zelfreflectie, docentprofessionalisering Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Ir. A.W. Sillius UMC Groningen Deusinglaan 1 Gebouw 3219 - kamer 212 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
68
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie B3: Vervolgopleidingen (B3.1) Nieuwe perspectieven op kwaliteit van opleiden: Wie bepaalt de kwaliteit van de opleiding en wat is daarvoor nodig? (symposium 1) Colleges KNMG, CCMS Thema De medische vervolgopleidingen zijn in de afgelopen jaren ingrijpend gemoderniseerd. De opleidingsplannen zijn nu (vrijwel) gereed en men is met de implementatie gestart. Begrippen als transparantie, competentieontwikkeling, werkplekleren, feedback geven, goed leerklimaat, reflectie, etc. staan centraal. Voor velen een paradigmashift in het denken over opleiden. De vraag rijst of het huidige denken over kwaliteitszorg rond opleiden nog past bij de nieuwe wijze van opleiden. Moet ook hier een paradigmashift plaatsvinden? Doel Het doel van de symposia B3.1 en C3.1 is deelnemers te prikkelen opnieuw te denken over kwaliteit van opleiden: op het niveau van de organisatie (kwaliteitsindicatoren, visitaties, …) en op het niveau van de werkvloer (leerklimaat, beoordelen van opleiders, …). De competentiegerichte, reflectieve wijze van opleiden is daarbij het uitgangspunt. Doelgroep De doelgroep bestaat uit opleiders, stafleden/docenten van alle vervolgopleidingen en opleidingsinstituten, AIOS en anderen die betrokken zijn bij de modernisering van de vervolgopleidingen, belang hechten aan kwaliteit van opleiden en uitgedaagd willen worden om hier vanuit andere perspectieven over te reflecteren. Opzet Er vinden twee symposia plaats (symposium B3.1 en symposium C3.1), die afzonderlijk gevolgd kunnen worden. Symposium B3.1: Wie bepaalt de kwaliteit van de opleiding en wat is daarvoor nodig? Kwaliteitsindicatoren en toewijzing van aios, clinical governance, opleidingsvisitaties: bij alle drie gaat het over de kwaliteit van de opleiding van aios. Maar bij alle drie vanuit een ander perspectief: wie beoordeelt, met welk doel en op basis waarvan? Deze thema’s zullen in dit symposium belicht worden tegen de achtergrond van het moderne, competentiegerichte opleiden. Twee inleiders zullen hun visie en ideeën met de deelnemers delen. Ben Crul, hoofdredacteur van Medisch Contact, zal als gespreksleider zowel de inleiders als het publiek uitdagen om met elkaar hierover in discussie te gaan. In oktober kunt u meer informatie over deze symposia vinden op de website www.knmg.nl/hetnieuweopleiden en in Medisch Contact. Trefwoorden: vervolgopleiding, competentiegericht opleiden, kwaliteitsindicatoren Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Mw. mr. V.J. Schelfhout - van Deventer Postbus 20065 3502 LB UTRECHT E-mail:
[email protected]
69
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie B4: Vroege praktijkervaringen; lastige consulten (B4.1 t/m B4.4) B4.1 Helmich E, Bolhuis S, Koopmans RTCM Hoe beïnvloeden vroege praktijkervaringen het beeld dat studenten hebben van verpleegkundigen en artsen? B4.2 Melchers D, Boer AW de, Vink S, Jong Z de Preklinische kleinschalige patiëntcontacten: waarom, waartoe? B4.3 Willems LNA, Jong PGM de Wat leren tweedejaars geneeskundestudenten van spreekuurobservaties? Een enquête onder studenten. B4.4 Nooteboom AMD, Vries H de, Kreeke JJS van de Gespreksvoering: regie in lastige situaties
70
NVMO Congres 2008
Hoe beïnvloeden vroege praktijkervaringen het beeld dat studenten hebben van verpleegkundigen en artsen? Helmich E, Bolhuis S, Koopmans RTCM UMC St Radboud Probleemstelling Ondanks de uitgebreide aandacht voor interprofessioneel opleiden in het medisch onderwijs, zijn er nauwelijks studies verschenen over praktijkstages waarin studenten geneeskunde gekoppeld worden aan verpleegkundigen. Het beeld dat studenten geneeskunde in het begin van hun studie hebben van verpleegkundigen is volgens eerder onderzoek vrij negatief.1 Eerstejaars studenten na een verpleegstage uitten zich positief over enkele aspecten van verpleegkundige zorg.2 Hoe een wat completer beeld van verpleegkundigen en artsen zich precies ontwikkelt is onduidelijk. Wij hebben daarom gevraagd naar het beeld dat studenten hebben van verpleegkundigen, artsen en zichzelf als toekomstig arts voor en na een 4-weekse verpleegstage. Methode Alle eerstejaars studenten kregen op de eerste en de laatste dag van de verpleegstage een vragenlijst voorgelegd met open vragen over beeldvorming van verpleegkundigen en artsen. Aanvullende groepsinterviews zijn uitgevoerd ter bevestiging van de uitkomsten. Twee onderzoekers hebben onafhankelijk van elkaar de kwalitatieve gegevens gecategoriseerd. Drie verschillende onderzoekers codeerden de antwoorden (zoals positieve/negatieve persoonskenmerken en hoge/lage werkdruk) waarna deze zijn ingevoerd in SPSS. Resultaten De vragenlijst werd ingevuld door 296 studenten (respons 85%), leeftijd 19,2 ± 1,9. Voorafgaand aan de verpleegstage werden verpleegkundigen gezien als vriendelijk, communicatief en verantwoordelijk. Bij de meeste studenten bleef dit beeld na de stage gelijk; als belangrijkste verandering werd een toename van respect voor verpleegkundigen genoemd. Studenten gaven aan dat verpleegkundigen meer kunnen, meer weten en meer doen dan zij vooraf hadden gedacht. Voorafgaand aan de stage werden artsen gezien als betrokken en geïnteresseerd, maar ook als arrogant en afstandelijk. Deze ambivalentie bleef bestaan na de stage. Studenten zijn en blijven echter positief over hun eigen toekomst als arts. Studenten gaven aan veel te leren van negatieve voorbeelden – daarmee wordt duidelijk dat ze het zelf anders willen. Discussie 1,2 De beeldvorming die wij vonden komt overeen met wat elders beschreven is. Onze studie laat zien dat een eerstejaars verpleegstage leidt tot een toename van het respect voor verpleegkundigen. Het beeld van artsen verandert nauwelijks, mogelijk doordat studenten in deze stage weinig contact hebben met artsen, mogelijk omdat door positieve en negatieve voorbeelden het eindoordeel gelijk blijft. Het eigen toekomstperspectief blijft positief. Vervolgonderzoek zal duidelijk moeten maken hoe deze beeldvorming zich verder ontwikkelt. Literatuur 1. Rudland JR & Mires GJ. Characteristics of doctors and nurses as perceived by students entering medical school: Implications for shared teaching. Med Education 2005; 39: 448-455. 2. Scavenius M et al. Genesis of the professional-patient relationship in early practical experience: qualitative and quantitative study. Med Educ 2006; 40(10):1037-1044.
Trefwoorden: vroege praktijkervaringen, beeldvorming over verpleegkundigen Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: E. Helmich UMC St Radboud Interne post 117 Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
71
NVMO Congres 2008
Preklinische kleinschalige patiëntcontacten: waarom, waartoe? Jong Z de, Melchers D, Boer AW de, Vink S LUMC Probleemstelling Vroege praktijkervaringen in de vorm van preklinische patiëntcontacten hebben een positieve invloed op het ontwikkelen van begrip voor de sociale context van ziekte en versterken het affectieve en cognitieve leerproces van studenten1. Binnen het Leids curriculum in het 3e-jaars blok Bewegingsapparaat zijn twee (optionele) ‘Patiënt Partner’ practica geïmplementeerd. Een Patiënt Partner practicum is een vorm van kleinschalig patiëntcontact. Deze studie onderzoekt de verwachtingen van de student ten aanzien van deze practica, subjectieve en objectieve effecten ervan en toetst de tevredenheid achteraf. Methode Het verzamelen van de data verliep in twee stappen. De meningen van de studenten werden steeds eerst geïdentificeerd tijdens focusgroepsdiscussies met 12 practicumdeelnemers. Deze studenten hebben zich voor de focusgroepen aangemeld nadat alle 411 derdejaarsstudenten zijn benaderd middels een informatiecollege en e-mail. De focusgroep kwam bijeen vóór (focusgroep 1) en ná de practica (focusgroep 2). Focusgroep 1 was bedoeld om de verwachtingen ten aanzien van de meerwaarde van de practica te expliciteren en focusgroep 2 om tevredenheid te toetsen. Focusgroepsdiscussies werden opgenomen en letterlijk uitgetypt. Stellingen wat betreft verwachtingen, ervaren effecten en tevredenheid zijn geëxtraheerd uit de focusgroepen en gebruikt voor de enquêtes. Studenten konden op een vijfpuntsschaal aangeven in hoeverre ze het met de stellingen eens waren. Beide enquêtes zijn digitaal (NetQ) verstuurd naar alle 411 derdejaarsstudenten (enquête 1) en alle 179 practicumdeelnemers (enquête 2). Effect van de practica werd ook getoetst door de tentamenprestaties van de deelnemers en de nietdeelnemers te vergelijken. De data verkregen uit beide enquêtes werden verwerkt met SPSS. Resultaten Enquête 1 werd geretourneerd door 58% (78/134) van de practicadeelnemers. De drie meest genoemde verwachtingen ten aanzien van het effect van de Patiënt Partner practica zijn: “het beter onthouden van de ziektebeelden” (59%), “het vaardiger worden in het doen van lichamelijk onderzoek” (54%) en “het verbinden van de theorie met de praktijk” (54%). Als verwachte meerwaarde in vergelijking met patiëntdemonstraties werd genoemd: "meer betrokkenheid bij de patiënt" (47%), “actief met lesstof omgaan” (40% ) en “oefenen zonder hierop te worden afgerekend” (36%). Enquête 2 werd geretourneerd door 40% (72/179) van de practicumdeelnemers. De drie meest genoemde effecten van de practica bleken: “het verbinden van de theorie met de praktijk” (97%), “het beter onthouden van de ziektebeelden” (96%) en “ beeldvorming over de impact van de ziekte” (96%). De deelnemers aan de practica scoorden significant hoger op het bloktentamen, ook na correctie voor eerder behaalde resultaten. 81% van de respondenten was tevreden over de practica, 100% zou zich nogmaals inschrijven, 74% gaf aan behoefte te hebben aan meer Patiënt Partner practica. Discussie De kleinschalige practica hebben een duidelijke meerwaarde boven een patiëntdemonstratie. De practica hebben een sterk positief effect op het leerproces en dienen daarom verder geïmplementeerd te worden in het preklinische curriculum. Literatuur 1. Littlewood S, Ypinazar V, Margolis SA, Scherpbier A, Spencer J, Dornan T. Early practical experience and the social responsiveness of clinical education: systematic review. BMJ 2005; 331: 387-391
Trefwoorden: vroege praktijkervaringen, preklinisch, simulatiepatiënten Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Dr. Z. de Jong LUMC Albinusdreef 2 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
72
NVMO Congres 2008
Wat leren tweedejaars geneeskundestudenten van spreekuurobservaties? Een enquête onder studenten Willems LNA, Jong PGM de LUMC Inleiding In de afgelopen twee jaar is in het LUMC ervaring opgedaan met het aanbieden van de mogelijkheid een spreekuur mee te lopen voor studenten in het tweede semester van jaar 2. De reacties waren zeer positief, studenten waren blij met de mogelijkheid een kijkje in de praktijk te nemen. Bij een aantal spreekuurartsen leefde de mening dat het leereffect beter zou zijn wanneer de studenten verder in hun studie waren en zodoende beter zouden kunnen meedenken. Dit jaar is gekeken op welke gronden en op welk gebied studenten in het tweede jaar met hun beperkte kennis nuttige of stimulerende ervaring opdoen tijdens het bijwonen van een spreekuursessie. Methode Studenten konden vrijwillig inschrijven voor een spreekuur naar keuze op diverse poliklinieken van het LUMC. De dag voor hun observatie kregen zij een lijstje van aandachtspunten gemaild met betrekking tot anamnese, lichamelijk onderzoek, communicatie en ‘mijn leermomenten’ . Daags na het spreekuur konden zij via een link anoniem een enquête met vragen over dezelfde aandachtspunten invullen. Resultaten Van de 320 tweedejaars studenten geneeskunde schreven zich 164 studenten in voor een observatie. Hiervan respondeerden er 90 m.b.v. de vragenlijst. Qua anamnese, lichamelijk onderzoek en communicatie gaven de studenten aan veel te herkennen van technieken zoals hen was onderwezen. Ook herkenden ze dat door specifieke situaties, zoals reeds lang bekende patiënten versus nieuwe patiënten en specialistisch versus algemeen spreekuur, van de aangeleerde techniek werd afgeweken. De studenten hadden veelal voorbeelden gezien zoals ze het zelf later wilden gaan doen (86%). Echter, 48% had ook voorbeelden meegemaakt van hoe ze het later niet wilden doen, vooral opmerkingen over storend gebruik van computer en schrijven. De studenten vonden de geobserveerde toepassing in de praktijk niet moeilijker of makkelijker dan verwacht. Zij vonden deze observatie motiverend (90%) en leerzaam (93%). De eigen leermomenten betroffen vooral het waarnemen van de toepassing van de theorie in de alledaagse praktijk. Conclusie Tweedejaars geneeskunde studenten hebben nog niet veel kennis. Toch geven diegenen die de online vragenlijst hebben ingevuld aan te leren van het observeren van een spreekuur. Zij herkennen de theoretische principes van het patiëntencontact alsook waarom er van wordt afgeweken. Zij raken extra gemotiveerd door de spreekuurobservatie. De artsen die deze spreekuren doen en graag kennis overdragen moeten hierin worden voorgelicht. Trefwoorden: vroege praktijkervaringen, spreekuurobservaties Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Dr. L.N.A. Willems LUMC afdeling longziekten Staf long, C3-P, Albinusdreef 2 2333 ZA LEIDEN E-mail:
[email protected]
73
NVMO Congres 2008
Gespreksvoering: regie in lastige situaties Nooteboom AMD, Vries H de, Kreeke JJS van de VU Medisch Centrum Probleemstelling Artsen hebben regelmatig te maken met communicatief lastige situaties. In de literatuur worden deze situaties samengevat onder de term ‘difficult patient’ 2. De ‘prevalentie’ van deze moeilijke patiënten/situaties wordt geschat op 15%. Aan de diverse geneeskundefaculteiten wordt in het basiscurriculum aandacht besteed aan lastige situaties. Een lijn waarin communicatief lastige situaties systematisch worden geanalyseerd, geoefend en getoetst ontbreekt. Opzet nieuw onderwijs Aan het VUmc is in het kader van het nieuwe curriculum (‘VUmc-compas’) een serie trainingen ‘Regie in lastige situaties’ ontwikkeld voor studenten in het derde jaar van de bachelor. Iedere situatie waarin de arts door een ‘blokkade’ in de communicatie niet de gebruikelijke medisch inhoudelijke agenda kan volgen wordt als lastig gedefinieerd. De arts is dan genoodzaakt uit de medische inhoud te stappen en de blokkade aan de orde te stellen. Niet altijd is meteen duidelijk wat er aan de hand is: onderbreekt de patiënt de arts voortdurend omdat hij/zij structureel breedsprakig is of omdat hij/zij angstig is en probeert een gevoel van controle te handhaven? De blokkade vraagt allereerst om een ‘diagnose’. Daarna volgt een passende ‘behandeling’ met bijbehorende interventie: hoe kun je ingrijpen en zorgen dat het gesprek op koers blijft of weer op koers komt? Hoe stel je grenzen en houd je de regie zonder dat de arts-patiëntrelatie geschaad wordt? Het tijdig diagnosticeren van de blokkade en het plegen van de juiste communicatieve interventies kan de arts veel tijd en energie besparen. De serie van acht trainingen heeft als doelstellingen: - Inzicht verwerven in interactiepatronen die ten grondslag liggen aan problematische communicatie - Regie leren houden en leren flexibel te reageren op lastige situaties uit de masterfase en de artspraktijk - Oefenen met technieken om gedrag te beïnvloeden. Het stationsexamen bestaat uit het afnemen van een anamnese met een lastige situatie. Alle docenten worden getraind (1 dag) in methodiek en begeleiding van de specifieke rollenspelvormen (‘ontdekkend’ en ‘intrainend’ rollenspel). Er wordt gewerkt met professionele acteurs. Evaluatie De studenten waren erg positief (gemiddelde beoordeling: 4 op een 5-punts schaal). 70% van hen voelt zich na deze serie beter toegerust om een interventie te doen. Ook de docenten waren enthousiast, met name over de mogelijkheden die het programma biedt om de studenten inzicht te geven in de eigen voorkeursstijl in de communicatie en de studenten te stimuleren hun gedragsrepertoire uit te breiden. Het werken met acteurs werd door zowel studenten als docenten beschouwd als kritische succesfactor voor de serie. Conclusie De serie zal een vervolg krijgen in de stages van de masterfase. Literatuur: Haas JH e.a. Management of the Difficult Patient. American Family Physician 2005;Vol.72/No.10
Trefwoord: communicatie, lastige consulten, professionele ontwikkeling Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: A.M.D. Nooteboom VU Medisch Centrum Medische Psychologie Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
74
NVMO Congres 2008
Sessie B5: Studentevaluaties; BaMa; self-efficacy (B5.1 t/m B5.4) B5.1 Lambregts M, Dellen E van De geneeskundestudent over zijn kennis B5.2 Gaag WH van der, Heeren M, Dellen E van, Oosterhout WPJ van, Brouwer T Bachelor-Master in de opleiding geneeskunde; wat vindt de Nederlandse geneeskundestudent ervan? B5.3 Dekker N, Bootsma AL, Cate TJ ten De invloed van een bachelordiploma op carrièreoverwegingen van geneeskundestudenten B5.4 Coolen E, Loeffen JLCM, Draaisma JMTh Neemt de “self-efficacy” betreffende spoedeisende hulp van co-assistenten toe door gestructureerd, interactief onderwijs?
75
NVMO Congres 2008
De geneeskundestudent over zijn kennis Lambregts M, Dellen E van KNMG Studentenplatform Probleemstelling Over het kennisniveau van studenten is veel discussie.1,2 Balkenende uitte vorig jaar kritiek op de in ons land heersende zesjescultuur.3,4 Ook geneeskundestudenten krijgen tijdens de co-schappen regelmatig commentaar op hun gebrek aan kennis. In het curriculum wordt steeds meer tijd besteed aan communicatieve vaardigheden, ethiek en klinisch redeneren. Gaat dit ten koste van de medische kennis? Het KNMG studentenplatform onderzocht wat geneeskundestudenten zelf vinden van hun kennisniveau en waar eventuele problemen liggen. Methode In maart 2008 zijn alle student-leden van de KNMG per e-mail uitgenodigd voor de jaarlijkse digitale enquête. In deze enquête werden naast medische kennis ook vijf andere geneeskunde-gerelateerde onderwerpen onderzocht. Alle respondenten werd gevraagd in hoeverre het niveau van hun medisch inhoudelijke kennis overeenkomt met de kennis die zij zouden moeten hebben, volgens hun eigen norm. Uitsluitend bij studenten die zichzelf (zeer) onvoldoende beoordeelden is gevraagd naar de oorzaken. Resultaten Van de 8.675 benaderde geneeskundestudenten vulden 1.695 de vragenlijst volledig in (responspercentage 19,5%). Het respondentenprofiel is representatief voor de Nederlandse populatie geneeskundestudenten voor wat betreft verdeling naar faculteit, geslacht en studiejaar. Vier op de tien studenten (680 respondenten) geven aan minder medisch inhoudelijke kennis te hebben dan op dit moment in hun studie zou moeten. Onder ouderejaars studenten is dit zelfs meer dan de helft (53%). Als voornaamste reden wordt gegeven “onvoldoende tijd voor sommige onderwerpen in het curriculum” (55%) gevolgd door “het feit dat er niet meer kennis nodig is om de tentamens te halen” (44%). Slechts 4% vindt de studie te moeilijk. Meer dan de helft van de respondenten (57%) vindt dat meer dan 70% van de tijd aan kennis moet worden besteed. Eén op de vijf studenten vindt de aandacht voor medische kennis (ernstig) te kort schieten. Volgens studenten zijn het aanbieden van meer medische kennis en toetsing belangrijke methoden om de kennis te verbeteren. De instelling van de student wordt echter als de belangrijkste factor gezien (41%). Discussie Een groot deel van de geneeskundestudenten vindt hun eigen medische kennis ondermaats, voornamelijk in de latere jaren van de opleiding. Belangrijke oorzaken zijn: onvoldoende tijd in het curriculum voor bepaalde onderwerpen, de wijze van tentaminering en de instelling van de student. De mening van studenten die hun kennis voldoende beschouwden is hierin echter niet meegenomen. Desalniettemin is er een grote groep studenten die vindt dat bovengenoemde zaken verbetering behoeven. Het KNMG Studentenplatform pleit voor een stimulerende toetsingmethode en met name een motiverende leeromgeving. Facultatieve colleges en werkgroepen die inspelen op de behoeften rondom medisch inhoudelijke onderwerpen, zowel binnen als buiten het curriculum, zouden dit kunnen bevorderen. Literatuur 1. Janke Cohen-Schotanus. Steeds minder kennis? Tijdschrift Medisch Onderwijs, september 2004, vol 28, nr 4, p 169171 2. H.P.A. Boshuizen. Hoe kan medische kennis het beste beklijven. Tijdschrift Medisch Onderwijs, Vol 25, nr 6, p 273278. 3. Michael Persson, Zesjescultuur onder Nederlandse studenten, Volkskrant, 28 juni 2007 02:47. 4. Robin Gerrits, Zesjescultuur klacht van alle tijden, volkskrant, 6 september 2007 02:46.
Trefwoorden: studentevaluatie, medische kennis Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: M. Lambregts KNMG Studentenplatform Curacaostraat 62-huis 1058 BZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
76
NVMO Congres 2008
Bachelor-Master in de opleiding geneeskunde; wat vindt de Nederlandse geneeskundestudent ervan? Gaag WH van der, Heeren M, Dellen E van, Oosterhout WPJ van, Brouwer T KNMG Studentenplatform Probleemstelling De invoering van de bachelor-master (BaMa) structuur in de Nederlandse basisopleidingen geneeskunde brengt een groot aantal veranderingen met zich mee. Een studentenvisie hierover is echter nog niet bekend. Doel Het KNMG Studentenplatform heeft onderzocht hoe Nederlandse geneeskundestudenten de invoering van de BaMa-structuur ervaren. Er is gevraagd naar de invoering, de overgangsfase, de alternatieven na een bachelordiploma geneeskunde en de behoefte aan voorlichting hierover. Methode In maart 2008 zijn alle student-leden van de KNMG per e-mail uitgenodigd voor de jaarlijkse digitale enquête. Hierbij zijn vragen en stellingen voorgelegd over de BaMa-structuur. De analyses zijn gebaseerd op een ongewogen steekproef naar achtergrondkenmerken. Resultaten Van de 8.675 benaderde geneeskundestudenten hebben 1.695 de vragenlijst volledig ingevuld (responspercentage 19,5%). Het respondentenprofiel is representatief voor de populatie geneeskundestudenten in Nederland voor wat betreft verdeling naar faculteit, geslacht en studiejaar. Van de respondenten volgt 29% een bacheloropleiding en 9% een masteropleiding. De overige 62% volgt een doctoraalopleiding geneeskunde. Een kwart hiervan zit in het laatste doctoraalcohort. De doelstellingen over mobiliteitsvergroting, vergelijkbaarheid van universitaire graden en flexibiliteit in de BaMa-overgang zijn bij een grote meerderheid van de studenten (resp. 80%, 80%, 72%) bekend. De overige uitgangspunten – de meer abstracte doelen – zijn slechts bekend bij een klein deel (<25%) van de respondenten. Veel studenten geven aan dat zij het bewaken van de onderwijskwaliteit (90%), vergelijkbaarheid van diploma’s (81%), en de mogelijkheid tot studeren aan een andere faculteit (76%) belangrijk tot zeer belangrijk vinden. Bijna zes op de tien respondenten vindt daarnaast de mogelijkheid tot doorstromen naar een andere master belangrijk. Van de groep laatstejaars doctoraalstudenten geeft vier op de tien studenten aan zich belemmerd te voelen door de invoering van de BaMa-structuur. Als voornaamste redenen worden genoemd: ontmoediging van extracurriculaire activiteiten zoals een bestuursjaar (59%), grotere studiedruk (47%) en minder herkansingsmogelijkheden voor tentamens (45%). Bijna alle respondenten uit de bacheloropleiding (94%) willen doorstromen naar een masteropleiding, voornamelijk op de eigen faculteit (92%); 6% wil iets anders gaan doen. Voor de meerderheid van de BaMa-studenten is niet duidelijk wat de mogelijkheden zijn met een bachelordiploma. Aanbevelingen voor de praktijk Het KNMG Studentenplatform wil namens de studenten de volgende aanbevelingen doen aan onderwijsmakers in Nederland wat betreft de invoering van de BaMa-structuur: 1. Een centrale rol voor de wensen van de student bij verdere invoering en uitwerking van de BaMa-structuur 2. Gestructureerde voorlichting van faculteiten aan studenten over de mogelijkheden met een bachelor geneeskunde. Het Studentenplatform zal hieraan bijdragen middels ontwikkeling van een website met voorlichting voor studenten. 3. Individuele begeleiding, kwalitatief goede tentamens en voldoende keuzemogelijkheden en flexibiliteit bij het overgangsjaar. Goede informatievoorziening is hiervoor onontbeerlijk. Trefwoorden: Bachelor-Master, studentevaluatie Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: KNMG Studentenplatform Mevr. W.H. van der Gaag Oostzeedijk 2a-2 3063 BB Rotterdam E-mail:
[email protected]
77
NVMO Congres 2008
De invloed van een bachelordiploma op carrièreoverwegingen van geneeskundestudenten Dekker N, Bootsma AL, Cate TJ ten UMC Utrecht Probleemstelling In het UMC Utrecht is 2006 het Bachelor-Master-systeem ingevoerd teneinde een betere internationale aansluiting en flexibelere carrièremogelijkheden te creëren.1 In CRU2006 worden diploma’s behaald na drie en zes jaar. Het is onbekend of behalen van een tussentijds diploma invloed heeft op carrièreoverwegingen. Wij bekeken of geneeskundestudenten eerder overwegen hun studie te stoppen als zij hun bachelordiploma behalen dan studenten die dit diploma niet krijgen. Methoden Aan alle 344 tweedejaars studenten (uit CRU2006) werd een vragenlijst voorgelegd; 159 vulden deze in (respons 46.2%). Door 104 willekeurig gekozen derdejaars (uit CRU’99) werd een vergelijkbare vragenlijst ingevuld mbt overwegingen om de studie tijdelijk of definitief te staken, en de vraag of zij het bachelordiploma nuttig vonden voor hun verdere carrière. Resultaten Bijna 70% van tweede- en derdejaars studenten overwogen een tijdelijke stop. Nog geen 10% van de tweedejaarsstudenten gaf aan het bachelordiploma nuttig te vinden. 49 studenten overwogen een tijdelijke of definitieve stop, ook zonder bachelordiploma. Van de 79 derdejaars die een tijdelijke of definitieve stop overwogen, zouden 39 (49.4%) dat eerder doen als ze een bachelordiploma zouden hebben. Totaal aantal studenten Tweedejaars (n=159) Derdejaars (n=104) Aantal studenten dat tijdelijke of Tijdelijk Definitief Tijdelijk Definitief definitieve stop overweegt (n=106) (n=22) (n=70) (n=9) Ik vind bachelordiploma nuttig 11 4 nvt nvt Bachelordiploma heeft geen invloed op 41 8 nvt nvt mijn overweging te stoppen Ik zou eerder stoppen als ik een nvt nvt 35 4 bachelordiploma zou hebben Voornaamste reden te stoppen: - Andere studie 10 7 4 4 - Andere master 0 1 nvt nvt - Werk 1 1 3 0 - Overig 66 3 47 4 - Weet niet 23 9 10 1 Discussie De meeste ondervraagden overwogen een tijdelijke studieonderbreking, maar waarom zovelen een definitieve stop overwegen is niet duidelijk. Mogelijk vallen de eerste co-schappen (in jaar 3) voor sommigen tegen en kiezen zij daarom voor een andere carrière. Slechts 15/128 (11.7%) tweedejaars vinden het bachelordiploma nuttig. Bij 49/128 (38.3%) heeft het al dan niet behalen van het bachelordiploma geen invloed op de overweging te stoppen. Van de 79 derdejaars gaf 49.4% aan eerder te stoppen als ze een diploma zouden hebben, daarmee aangevend dat zij het bachelordiploma nuttiger vinden dan tweedejaars. In onze groep heeft het al dan niet behalen van een bachelordiploma geen significante invloed op overwegingen tijdelijk of definitief te stoppen. Literatuur 1. Oliver R, Sanz M. The Bologna Process and health science education: times are changing. Medical Education 2007;41:309– 317
Trefwoorden: bachelordiploma, carrière, evaluatie Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. N. Dekker UMC Utrecht Marialaan 80A 6541 RM Nijmegen E-mail:
[email protected]
78
NVMO Congres 2008
Neemt de ’self-efficacy’ betreffende spoedeisende hulp van co-assistenten toe door gestructureerd, interactief onderwijs? Coolen E, Loeffen JLCM, Draaisma JMTh UMC St Radboud Probleemstelling Artsen kunnen in het algemeen minder goed reanimeren dan verwacht.1 Dit heeft te maken met een gebrek aan de benodigde kennis, vaardigheden, en durf om het geleerde uit te voeren. Het concept van ’self-efficacy’, dwz het geloof van een persoon dat hij/zij in staat is een bepaalde situatie effectief aan te pakken, speelt een belangrijke rol in het durven uitvoeren van een handeling. De self-efficacy van studenten Geneeskunde met betrekking tot herkenning van vitale functiestoornissen en basale reanimatie bleek laag te zijn (volwassenen 39 – 65) zonder duidelijke toename tijdens de opleiding.2 Bovendien bleek de self-efficacy betreffende spoedeisende hulpverlening bij kinderen veel lager te zijn (27 tot 53) en te blijven dan bij volwassenen. In de nieuwe masterfase wordt daarom op een gestructureerde, interactieve wijze (waaronder trainen van vaardigheden) in het centraal klinisch onderwijs voorafgaand aan het co-assistentschap, deze problematiek bij kinderen behandeld. In deze studie wordt onderzocht of de self-efficacy van de studenten betreffende de herkenning van vitale functiestoornissen en basale reanimatie bij kinderen hierdoor toeneemt, en of dit ook een positief effect heeft op hun self-efficacy hiervan bij volwassenen. Methode De studenten in 3 opeenvolgende co-assistentgroepen (n=82) werd gevraagd aan te geven hoe zij hun vaardigheden inschatten op het gebied van de beoordeling van de ademweg, ademhaling, circulatie en het bewustzijn van een volwassen slachtoffer en van een slachtoffer tussen de 0 en 8 jaar. Aanvullend werd hun gevraagd een inschatting te geven van hun zelfvertrouwen in het adequaat kunnen toepassen van basale reanimatie bij dezelfde categorieën slachtoffers. Hierbij werd gebruik gemaakt van een 100 mm Visual Analogue Scale, waarbij 0 mm geen zelfvertrouwen en 100 mm een 3 absoluut zelfvertrouwen aangeeft. Dit werd gevraagd voorafgaande aan het centraal klinisch onderwijs kindergeneeskunde, voorafgaand aan het co-assistentschap en na afloop van het coassistentschap kindergeneeskunde. Resultaten In totaal namen 65 studenten (79%) volledig deel aan het onderzoek. Er was een sterke toename van de self-efficacy wat betreft de beoordeling van de luchtweg, ademhaling en circulatie en toepassen van CPR bij kinderen (bij allemaal p<0.001), maar ook, alhoewel minder sterk, betreffende deze handelingen bij volwassenen (p<0.01 tot p<0.001). Deze toename trad op tijdens het centraal klinisch onderwijs kindergeneeskunde. Er was geen significante verdere toename tijdens het co-assistentschap kindergeneeskunde, en voor het verrichten van basale reanimatie zelfs een terugval gedurende het co-assistentschap. De self-efficacy betreffende deze vaardigheden bij kinderen was aan het einde van het coassistentschap kindergeneeskunde vergelijkbaar met de self-efficacy bij volwassenen aan het begin van het co-assistentschap kindergeneeskunde. Zo was bijvoorbeeld de self-efficacy voor basale reanimatie van volwassenen bij de start van het co-assistentschap 68 (erna 75), maar bij kinderen van 1 tot 8 jaar bij de start 38 en na afloop van het co-assistentschap 67. Conclusie Gestructureerd, interactief onderwijs betreffende herkenning van vitale functiestoornissen en basale reanimatie bij kinderen geeft een significante toename van de self-efficacy bij studenten. Opvallend genoeg neemt ook hun self-efficacy betreffende dezelfde vaardigheden bij volwassenen 2 verder toe. Dit steekt gunstig af bij de eerder beschreven resultaten door Draaisma et al. Teleurstellend is echter dat deze toename niet verder plaatsvindt tijdens het co-assistentschap en dat de self-efficacy op sommige aspecten zelfs weer afneemt. Onderzocht zal moeten worden hoe snel deze terugval optreedt en welke interventies nodig zijn om deze terugval te voorkomen. Literatuur 1 Severien I, Than ECTH, Metz JCM, Biert J, Berden HJJM. Het niveau van eerstehulpverlening en basale reanimatie door aankomende artsen. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1756-7. 2 Draaisma JMTh, Roest G, Kesteren RG van, Vulto A. Inventarisatie van het onderwijs in spoedeisende geneeskunde in de opleiding tot basisarts in Nederland. Tijdschrift voor Medisch Onderwijs 2006;25:117-24. 3 Turner NM, Leemput A v.d., Draaisma JMTh, Oosterveld P, ten Cate ThJ. The validity of a self-reported visual analogue score of self-confidence for the measurement of self-efficacy. Med Educ 2008;42:503-11.
Trefwoorden: self-efficacy, co-assistentschappen, reanimatie-onderwijs Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. E. Coolen, UMC St Radboud/ Kindergeneeskunde, Geert Grooteplein Zuid, 6536 HN NIJMEGEN, E-mail:
[email protected]
79
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie B6: Onderwijsvisie, professioneel gedrag (B6.1) De onderwijsvisie van de universiteit; wat doen we er mee? Slootweg IA, Bloemkolk DC VUmc, Amsterdam Doel Inzicht krijgen in de toepassingsmogelijkheden van een universitaire onderwijsvisie voor een medisch curriculum. Doelgroep Docenten en studenten die betrokken zijn bij visieontwikkeling, bij onderwijsontwikkeling en uitvoering. Kortom iedereen die geïnteresseerd is in de toegevoegde waarde van een onderwijsvisie. Opzet Iedere universiteit heeft een onderwijsvisie, al dan niet expliciet geformuleerd. Kent u de onderwijsvisie van uw eigen organisatie? Welke toegevoegde waarde ervaart u? Centraal staat in deze rondetafelsessie de uitwisseling van deelnemers over de toepassing van een onderwijsvisie. We verdiepen ons in de onderwijsvisie van de Vrije Universiteit. De VU werkt vanaf collegejaar 20062007 aan de realisatie van een nieuwe onderwijsvisie. Kernbegrippen zijn: 1) community of learners, 2) vakinhoudelijke kennis, 3) academisch burgerschap en 4) ruimte voor diversiteit en excellentie van de individuele student. Tot slot vertellen de deelnemers elkaar hoe zij in de verschillende curricula hun onderwijsvisie invulling hebben gegeven. Samen komen we tot een uitspraak over de meerwaarde en toepassingen van een onderwijsvisie in een curriculum. Na afloop van de rondetafelsessie hebben de deelnemers ideeën opgedaan over persoonlijke toepassing van een universitaire onderwijsvisie,. Maximum aantal deelnemers : 20 Programma in grote lijnen: • Voorstellen en gezamenlijk verkennen van de kracht van een onderwijsvisie • Presentatie over onderwijsvisie VU • Wat vinden wij van de visie: waar zijn we enthousiast over? Waar niet? Zijn er aanvullingen? Welke betekenis zou de visie kunnen hebben en wel voor wie? • Verkennen van de toepassing van een onderwijsvisie • Afsluiting en evaluatie Trefwoorden: professioneel gedrag, onderwijsvisie, academisch burgerschap, onderwijsinnovatie Wijze van presentatie: rondetafelsessie
Correspondentie-adres: I.A. Slootweg VU Medisch Centrum Van der Boechorststaat 7 1007 MB AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
80
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie B7: E-learning, nascholing, huisartsgeneeskunde (B7.1) E-learning en NHG-Standaarden; competentiegerichte nascholing op internet: de toekomst? Ballieux MJP, Pigmans VG Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) Toelichting In de afgelopen 11 jaar heeft het NHG met succes de Programma’s voor individuele nascholing (Pin’s) ontwikkeld, een serie schriftelijke nascholingsprogramma’s voor de individuele huisarts. Deze programma’s zijn (meestal) gebaseerd op de NHG-Standaarden, en hebben als doel de implementatie van de standaarden in de dagelijkse praktijk te bevorderen. Recente ontwikkelingen op onderwijskundig gebied, de invoering van het competentieprofiel van de huisarts door LHV/NHG en de toenemende mogelijkheden internet te gebruiken voor onderwijsdoeleinden hebben ons geïnspireerd een nieuwe vorm van nascholing te maken. In het afgelopen jaar zijn twee interactieve nascholingsprogramma’s gemaakt voor internet naar aanleiding van de NHG-Standaarden COPD en het Rode Oog. Deze programma’s zijn gebaseerd op de zeven taakgebieden uit het competentieprofiel van de huisarts. De evaluaties door de degenen die de nascholing gemaakt hebben zijn overwegend positief. De komende tijd zullen we de evaluatie op subonderdelen gaan onderzoeken. Hierdoor zal duidelijker worden hoe e-learning wordt gewaardeerd en of huisartsen zich ook voor hun nascholing laten aanspreken op hun competenties. In dit proces willen we graag van gedachten wisselen met andere onderwijsmakers die zich ook bezig houden met het competentiegericht leren in het medisch onderwijs. Doel Inzicht krijgen in doelgericht inzetten van e-learning en de (on-)mogelijkheden van het gebruik van competenties in individuele nascholing. Wij willen graag met u discussiëren over uw ervaringen met het effect en de inzet van competentiegericht leren op internet. Doelgroep Docenten en anderen die voor de (na-) scholing van (huis-)artsen en aanverwante beroepen: 1) e-learning ontwikkelen 2) e-learning gebruiken 3) competentiegerichte onderwijsprogramma’s ontwikkelen 4) competentiegerichte onderwijsprogramma’s gebruiken Opzet workshop • Korte presentatie van opzet en onderdelen van de nascholingsprogramma’s en de resultaten van de evaluatie. 15’ • Vragen ter verduidelijking. 5’ • In groepen bespreken van een aantal vragen.* 30’ • Plenaire discussie 20’ • Afsluiting 5’ Opbrengst Nieuwe inzichten en mogelijkheden voor op competenties gerichte e-learning-programma’s zowel voor de deelnemers als voor het NHG. Maximum aantal deelnemers: 20-25 * Voorbeelden van enkele vragen • Welke competenties of taakgebieden zijn in een schriftelijke (na)scholing/ e-learning te toetsen? Hoe zou je dat kunnen doen? • Welke (on-)mogelijkheden zijn er om bepaalde competenties/werkvormen om te zetten in interactieve/interessante werkvormen • Welke ervaringen zijn er met het gebruik van competentiegerichte onderwijsprogramma’s? Trefwoorden: E-learning, nascholing, huisartsgeneeskunde Wijze van presentatie: workshop Correspondentie-adres: Drs. M.J.P. Ballieux NHG/ Implementatie, Mercatorlaan 1200, 3528 BL UTRECHT E-mail:
[email protected]
81
NVMO Congres 2008
POSTERS Sessie B8: E-Learning; toetsing; spoedeisende hulp (B8.1 t/m B8.4) B8.1 Jong PGM de, Kies DA, Bolk JH Het gebruik van E-book readers in het onderwijs B8.2 Bos NR, Weerd M van der, Sijstermans R Computer-based testing vergeleken met paper-based testing B8.3 Vogel MJA, Kolkman S, Maas M Kleuren overlays in E-learning radiologie: een handige bijdrage in onderwijs? B8.4 Mulligan T, Eijck C van, Motz Ch A Comprehensive Medical School Curriculum for Acute Care / Emergency Medicine For Erasmus Medical Center
82
NVMO Congres 2008
Het gebruik van E-book readers in het onderwijs Jong PGM de, Kies DA, Bolk JH LUMC Probleemstelling Al enige jaren bestaat de trend steeds meer documenten digitaal op te slaan, maar het (opnieuw) lezen ervan vanaf een computerbeeldscherm heeft toch zo zijn nadelen. Als antwoord hierop zijn de E-book readers ontwikkeld: handzame apparaten speciaal bedoeld voor het lezen van tekst. Ze maken gebruik van een nieuwe schermtechniek waarbij lezen van het scherm veel aangenamer is dan van een computerbeeldscherm. Recent zijn E-book readers op de consumentenmarkt beschikbaar gekomen. Methode Binnen het Leids Universitair Medisch Centrum wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot gebruik van de E-book reader in het curriculum Geneeskunde. De mate van geschiktheid van een dergelijk apparaat in het onderwijs en de educatieve mogelijkheden ervan worden via een evaluatief onderzoek gemeten. Uiteindelijk kan hiermee antwoord worden gegeven op de vraag of de E-book reader op korte of langere termijn een reële kandidaat is om de huidige stapel studieboeken te vervangen. Opzet Blokboeken worden omgezet naar PDF-formaat en lay-out technisch aangepast. Daarnaast wordt in overleg met een uitgeverij een aantal studieboeken binnen de opleiding Geneeskunde omgezet en voor de pilot beschikbaar gesteld. Een aantal E-book readers wordt onder studenten in de opleiding Geneeskunde uitgeleend. Eerst maken een aantal studenten tijdens een keuzeblok van 3 weken kennis met de techniek. Vervolgens wordt een onderzoeksgroep samengesteld die de E-book reader gedurende ongeveer 3 maanden uitgebreid gebruikt en test. De studenten in deze groep volgen in die periode meerdere onderwijsblokken zodat ze de E-book reader kunnen gebruiken in verschillende onderwijskundige contexten. Aspecten zoals de leesbaarheid en kwaliteit van het scherm, de kwantiteit, kwaliteit en de bruikbaarheid van medische content en de functies die de E-book reader in het onderwijs kan gaan vervullen worden met behulp van een aantal enquêtes onderzocht. Ervaringen Diverse blokboeken zijn met succes omgezet naar PDF-formaat. Omzetting van content blijkt niet erg complex maar wel tijdrovend te zijn. Het resultaat is een duidelijke en overzichtelijke versie van het papieren boek, maar nu in digitale vorm. De eerste gebruikerservaringen met deze bestanden zijn positief. Implicaties voor de praktijk Indien de E-book reader een haalbaar alternatief blijkt voor syllabi en leerboeken, dan heeft dit vergaande implicaties voor het onderwijs. Studenten kunnen dan voortaan op elk moment via hun reader beschikken over alle studieboeken en syllabi uit de opleiding. Zij kunnen er digitale aantekeningen in maken en via een draadloos netwerk kunnen zij rechtstreeks doorlinken naar bronnen op het netwerk en kan de syllabus actueel worden gehouden. Trefwoorden: E-learning, innovaties Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: D.A. Kies LUMC/ Onderwijscentrum Interne Geneeskunde Onderwijscentrum C5-Q Albinusdreef 2 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
83
NVMO Congres 2008
Computer-based testing vergeleken met paper-based testing Bos NR, Weerd M van der, Sijstermans R AMC Probleemstelling Het ‘Klinische Lijn’ (KL) examen is het laatste examen dat studenten moeten halen voordat ze met hun coschappen kunnen beginnen. Het KL examen bestaat uit 130 case based vragen. Het organiseren van het KL examen is een complex logistiek proces omdat alle studenten dit examen moeten maken en bijna alle medische specialismen hierbij betrokken zijn. Om dit proces te versimpelen is een pilot gestart om het KL te digitaliseren. Bij de startfase van de pilot wordt eerst gekeken naar de verschillen in betrouwbaarheid en validiteit tussen een digitale en een papieren afname. Bovendien wordt er gekeken of er nog meer veranderingen waarneembaar zijn. Methoden De pilot is gestart met een groep studenten (n=376) die het KL examen moesten maken. De studenten werden verdeeld in twee groepen. Groep A (n= 99) maakte het eerste deel van de toets digitaal en het tweede deel op papier. Groep B (n=88) maakte de toets precies andersom: dus het eerste deel papier en het tweede deel digitaal. De overige 189 studenten hebben het gehele tentamen op papier gemaakt. De digitale versie wordt vergeleken met de papieren versie op betrouwbaarheid, validiteit en lengte van antwoorden. Resultaten (en conclusie) Gedurende het tentamen hadden de studenten de keuze met het digitale of het papieren gedeelte te beginnen. Vrijwel alle studenten begonnen met het digitale deel van het tentamen. Uit onderzoek blijkt dat studenten significant meer woorden gebruiken bij de digitale versie van de toets (36, 2 ± 15,5 vs. 22,3 ± 4,9) (P<0,05). De p-waarden voor de vragen blijven echter gelijk, dus een toename van het aantal woorden heeft geen invloed op de moeilijkheidsgraad van het tentamen (0,60 ± 0,18 vs 0,59 ± 0,17). Een aantal pwaarden van de papieren versie in groep B is hoger in vergelijking met groep A en de controle groep. Studenten in groep B zijn gestart met het tweede gedeelte van de toets, wat deze verschillen zou verklaren. Discussie (implicaties voor de praktijk) Studenten gebruiken meer woorden bij een digitale test dan bij een papieren versie van een toets. Hierdoor wordt het slagingspercentage niet hoger. De p-waarden blijven gelijk. Studenten geven zichtbaar voorkeur aan een digitale toets. Verder is het belangrijk dat de volgorde van de vragen gelijk is voor alle studenten, om zo de p-waarden constant te houden. Trefwoorden: toetsing, computergestuurd toetsen, vergelijkend onderzoek Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: Drs. N.R. Bos AMC Onderwijs & Studentenzaken Meibergdreef 15 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
84
NVMO Congres 2008
Kleuren overlays in E-learning radiologie: een handige bijdrage in onderwijs? Vogel MJA, Kolkman S, Maas M AMC Achtergrond Het E-learning onderwijs in het blok Longziekten en Gaswisselingsstoornissen, in het nieuwe curriculum Curius van de Universiteit van Amsterdam, bevat interactieve kleuren overlays. Vraagstelling Vinden studenten kleuren overlays nuttig in het gebruik bij radiologisch E-learning medisch onderwijs? Methode Het E-learning programma is ontwikkeld in Adobe Captivate en gedemonstreerd middels Questionmark Perception (QMP). Een casus wordt gepresenteerd, hierin worden verscheidene radiologische weergavemodaliteiten getoond. Studenten moeten op deze weergegeven beeldvormende onderzoeken herkenbare anatomie en pathologie herkennen. De kleuren overlays worden in Adobe Photoshop gemaakt. Deze worden vervolgens getoond als transparante lagen, die zowel anatomische als pathologische structuren omvatten. Een Likert-scale vragenlijst wordt gebruikt om de mening van studenten te verkrijgen over het gebruik van dit hulpmiddel. Resultaten 197 (68%) van 290 studenten hebben de vragenlijst ingevuld. Volgens 81% (n=159) van de studenten hebben kleuren overlays de radiologische beelden verduidelijkt. 72% (n=141) van de studenten vinden de kleuren overlays leerzaam. De studenten zouden graag meer interactieve kleuren overlays als ondersteuning van het E-learning onderwijs krijgen. Conclusie Kleuren overlays in E-learning radiologie onderwijs worden door studenten beschouwd als een waardevolle aanvulling bij het herkennen van anatomie en pathologie op verscheidene radiologische weergavemodaliteiten. Trefwoorden: E-learning, radiologie, interdisciplinaire samenwerking Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: M.J.A. Vogel Academisch Medisch Centrum/ Radiologie Meibergdreef 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
85
NVMO Congres 2008
A Comprehensive Medical School Curriculum for Acute Care / Emergency Medicine For Erasmus Medical Center Mulligan T, Eijck C van, Motz Ch Erasmus MC Vision To create and implement a comprehensive Medical School Curriculum in Acute Care & Emergency Medicine (EM) / Spoedeisende Hulp (SEH) at Erasmus Medical Center, Rotterdam, the Netherlands, and to develop it into one of the foremost academic, clinical and professional resources for acute care and emergency medicine in the Netherlands. Rationale Emergency Medicine is grossly underdeveloped worldwide and in the Netherlands, and there is critical, overwhelming and growing need for acute care emergency medicine development resources locally and nationally, in all areas: academic, clinical, professional and administrative. Demand Worldwide, health care professionals and health care systems in all stages of development are currently demanding exposure to and training in all aspects of Emergency Medicine. In the Netherlands, Emergency Medicine / SEH is not yet a fully developed specialty. Medical students, residents and faculty alike are lacking in acute care and emergency medicine training. Currently, SEH/EM is not offered at ErasmusMC; First Aid is offered in the 2nd year, and Acute Medicine is offered in the 4th year. Strategy We have developed an Acute Care & Emergency Medicine Curriculum at ErasmusMC, using a Teachthe-Teacher system, focusing on short 8-10 hour courses in First Aid, Basic and Advanced Cardiopulmonary Life Support, and introductory courses to Emergency Medicine for all 6 years of medical school: 1st year: First Aid / CPR / Basic Life Support 8-10 hours 2nd year: Review + Advanced Life Support, ACLS, AED 8-10 hours 3rd year: ALS/BLS Review + ACLS / APLS / ATLS topics 8-10 hours 4th year: ACLS/PALS Review + Emergency Medicine / R.I.S.K. 8-10 hours 5th year: 1-3 month stages in SEH (elective required) 1-3 months 6th year: 1-4 month stages in SEH with research / international 1-4 months Endpoint To expose and instruct medical students at ErasmusMC in a comprehensive Curriculum for Acute Care & Emergency Medicine by establishing a Teach-the-Teacher approach, and developing a detailed 6-year medical school course schedule. Future projects include implementing professional and academic educational programs, systems development resources, fellowships in international emergency medicine, and professional consultancies in all aspects of Emergency Medicine. Costs Administrative, managerial and financial dedication to the Departments of Emergency Medicine and Surgery, and to the medical school, increasing commensurately with curriculum expansion. Trefwoorden: spoedeisende hulp, basisopleiding Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: Prof. dr. T. Mulligan Erasmus MC/ Emergency medicine Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
86
NVMO Congres 2008
POSTER Sessie B9: Academische vorming, burnout, beroepskeuze (B9.1 T/M B9.4) B9.1 Jansma MFC, Delden JJM van Medical Humanities, een interdisciplinaire cursus waarin ethiek, recht, sociologie, filosofie, geschiedenis en de kunsten samenkomen B9.2 Spierenburg EJ, Meeuwen AM van, Beeck EF van Vorming van een Academicus in het Erasmus MC B9.3 Dorresteijn A, Hanemaayer JI, Dellen E van, Anderegg MCJ Co-assistenten met burn-out klachten: ‘Met het oog op de toekomst’ B9.4 Luttels HFM, Bolk JH Keuzeonderwijs als inspiratiebron?!
87
NVMO Congres 2008
Medical Humanities, een interdisciplinaire cursus waarin ethiek, recht, sociologie, filosofie, geschiedenis en de kunsten samenkomen Jansma MFC, Delden JJM van UMC Utrecht Probleemstelling In 2004 oordeelde de visitatiecommissie dat de academische vorming in de Utrechtse geneeskundeopleiding eenzijdig was vormgegeven door wetenschappelijke vorming. Academische vorming is breder: zij leert studenten hun toekomstige patiënten in hun maatschappelijke en culturele context te zien. Dit sloot aan bij de wens van de opleiding om o.b.v. de eisen van Raamplan 2001 meer aandacht te hebben voor medische ethiek en gezondheidsrecht. Besloten is een achtweekse cursus (11 ECTS) voor jaar 3 van de bacheloropleiding te ontwikkelen om dit hiaat te vullen. Hieronder is beschreven hoe deze cursus tot stand is gekomen en wat het resultaat is. Methode / opzet In de term ‘Medical Humanities’ komt de contextuele academische vorming voor de geneeskundeopleiding goed tot uiting. Medical Humanities staat voor een interdisciplinair veld waarin medische ethiek, gezondheidsrecht, geschiedenis en (wetenschaps-)filosofie samenkomen met de sociale wetenschappen en de kunsten. In de ontwikkelcommissie waren al deze disciplines vertegenwoordigd en hadden twee studenten zitting. De commissie is gestart met het formuleren van leerdoelen per discipline. Vervolgens is gezocht naar verbindende thema’s om op interdisciplinaire wijze deze leerdoelen aan bod te laten komen en naar een vaste weekstructuur. Resultaten De volgende cursusdoelstellingen zijn geformuleerd: • inzicht in de condition humaine, complementair aan de biomedische kennis • inzicht in de verantwoordelijkheden en plichten van artsen t.o.v. van patiënten • begrip voor het gegeven dat de beoefening van de geneeskunst plaatsvindt in een sociaalculturele context die door diversiteit wordt gekenmerkt en begrip voor hoe die context mede vorm geeft aan de ziektebeleving en de beoefening van de geneeskunst • ontwikkeling van de competenties observeren, analyseren, empathie en zelfreflectie. In de eerste week wordt per discipline de basis uitgelegd via inleidende colleges. De overige weken zijn interdisciplinair opgebouwd rondom de volgende weekthema’s: onderzoek, schaarste, preventie, arts-patiëntrelatie, einde leven, technologie en begin leven. Elke week kent het volgende weekstramien: 1. hoorcollege: weekkaders worden neergezet 2. werkgroep: oefenen met kaders 3. hoorcollege: kaders problematiseren 4. werkgroep: oefenen met complexiteit ideaal - werkelijkheid 5. slotbijeenkomst, bv. gastspreker of uitgelicht thema De cursus wordt afgesloten met het schrijven van een paper en schriftelijke toetsing. Conclusie Er is een cursus ontwikkeld die studenten traint en toetst in contextuele academische vaardigheden. In augustus 2008 wordt deze cursus voor het eerst aangeboden. Uit de studentevaluaties zal blijken hoe studenten de opzet en inhoud van deze cursus waarderen. Of de doelstellingen worden bereikt zal blijken uit de toetsresultaten. Op basis van deze uitkomsten zal worden bekeken of het gekozen format en de inhoud adequaat zijn of dat bijstelling nodig is. Trefwoorden: humanities, academische vorming Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: Drs. M.F.C. Jansma UMC Utrecht Opleiding geneeskunde Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
88
NVMO Congres 2008
Vorming van een Academicus in het Erasmus MC Spierenburg EJ, Meeuwen AM van, Beeck EF van Erasmus MC Probleemstelling Om verschillende redenen (zoals de vergankelijkheid van medische kennis, de noodzaak tot reflectie op het eigen handelen en de dynamiek van de samenleving) wordt het afleveren van artsen met een academisch werk- en denkniveau door het Erasmus MC van groot belang geacht. In het huidige curriculum worden de eindtermen van het Raamplan op dit punt niet gehaald. Methode Een projectgroep, samengesteld uit artsen, (gezondheids)wetenschappers en beleidsadviseurs, heeft een voorstel geformuleerd voor versterking van het academisch karakter van het curriculum Erasmusarts, zodat minimaal de eindtermen van het raamplan worden behaald. Dit voorstel wordt met ingang van het collegejaar 2008-2009 stapsgewijs ingevoerd in de nieuwe bachelor-master-structuur. Resultaten Academische vorming wordt op drie niveau’s in het curriculum geïmplementeerd: 1 door inpassing in bestaand onderwijs Door het expliciet stellen van ‘academische’ vragen aan studenten wordt academische vorming op natuurlijke wijze onderdeel van het onderwijs. Ter ondersteuning en inspiratie is hiervoor een boekje samengesteld met de beste academische voorbeelden uit het eigen curriculum. Daarnaast is een workshop ontwikkeld waarin docenten actief hun eigen onderwijs kunnen doorlichten op het academische gehalte ervan 2 door aanbod van nieuw, verplicht, onderwijs In alle bachelorjaren en het eerste masterjaar participeren studenten een aantal keer per jaar in een journal club, waarin wetenschappelijke artikelen worden besproken en maken zij schrijfopdrachten die beoordeeld worden op redeneervaardigheden. Tevens wordt tijdens deze studiejaren nieuw onderwijs toegevoegd, waarin medische ethiek, medische filosofie, medische besliskunde, medische geschiedenis en gezondheidsrecht centraal staan. Hierdoor wordt de aandacht voor reflectie op de geneeskunde substantieel uitgebreid. In het derde bachelor jaar volgen studenten een minor van 10 weken, welke ook kan worden ingevuld met het kiezen van een vakgebied buiten de geneeskunde Tijdens de grote co-schappen in het tweede en derde jaar van de masterfase worden zogenaamde Evidence Based Medicine (EBM) clubs ingevoerd. Vooraf aan deze bijeenkomsten werken coassistenten een zelfgekozen klinisch probleem uit volgens een EBM-aanpak. Naast de beoordeling van de presentatievaardigheden in de journalclubs maken studenten in het tweede bachelor jaar een toets waarin ze aan de hand van een wetenschappelijk artikel vragen beantwoorden. De bachelorfase sluit af met een toets waarin studenten een stuk moeten schrijven waarin ze worden beoordeeld op hun redeneervaardigheden. 3 door het overzichtelijk aanreiken van extracurriculair aanbod Via één startpagina op de website van de Erasmusarts wordt een overzicht geboden van het aanbod aan lezingen, voorstellingen, en overige bijeenkomsten die kunnen bijdragen aan de academische vorming van een individuele student. Conclusie In het nieuwe Bama curriculum van het Erasmus MC zal systematisch aandacht worden besteed aan academische vaardigheden, zoals het kritisch beoordelen en het gebruik van wetenschappelijke literatuur, het logisch redeneren, het helder schrijven en een reflectie op de geneeskunde. Er is een checklist ontwikkeld, waarmee de projectgroep op grond van jaarlijkse evaluaties kan vaststellen of het beleid ook daadwerkelijk wordt geïmplementeerd en tot welke resultaten dit leidt. Trefwoord: academische vorming Wijze van presentatie: poster Correspondentie-adres: Drs. E.J. Spierenburg Erasmus MC Opleidingsinstituut Geneeskunde Postbus 2040, 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
89
NVMO Congres 2008
Co-assistenten met burn-out klachten: ‘Met het oog op de toekomst’ Dorresteijn JAN, Hanemaayer JI, Dellen E van, Anderegg MCJ KNMG Studentenplatform Probleemstelling Een op de vijf arts-assistenten voldoet aan de criteria van een burn-out. Uit onderzoek van het KNMG Studentenplatform is gebleken dat ook één op de drie co-assistenten regelmatig burn-out gerelateerde klachten heeft.1 De belangrijkste oorzaken zijn ‘angst om persoonlijk te falen’ en ‘hoge werkdruk’. Dit probleem wordt niet onderkend door vertrouwenspersonen van de medische faculteiten. Het is echter hoog tijd om in te grijpen, omdat stress tijdens de co-schappen nadelige gevolgen kan hebben voor het toekomstig functioneren als arts. Doel Praktische oplossingen aandragen om burn-out gerelateerde klachten bij co-assistenten te reduceren. Methode Naar aanleiding van bovengenoemde probleemstelling hebben leden van het KNMG Studentenplatform discussies gevoerd op het NVMO congres 2007 en het congres van het Landelijk Medisch Studenten Overleg (LMSO) in 2007. Hierbij is gesproken over de begeleiding van geneeskundestudenten door faculteiten en ziekenhuizen, maar ook over de eigen verantwoordelijkheid van de co-assistent. Uitkomst van de discussies is een aantal aanbevelingen. Deze zijn besproken binnen de vergadering van het KNMG Studentenplatform, waarbij elke medische faculteit door twee studenten werd vertegenwoordigd. Daarnaast zijn er vraaggesprekken geweest met vertrouwenspersonen die werkzaam zijn op de medische faculteiten en met mw. dr. Y.H.W.M. Winants, die promoveerde op dit onderwerp. Ook werd in de literatuur gezocht naar wetenschappelijke onderbouwing van het effect van de voorgestelde maatregelen. De aanbevelingen 2 zijn samengevat in een actieplan. Resultaten Oplossingen zijn vooral aangedragen op facultair niveau. Time- en stressmanagement cursussen en onderwijs in professionele attitude en communicatie met collega´s moeten co-assistenten in staat stellen de hoge werkdruk en verwachtingen te hanteren. Het is noodzakelijk dat tijdens alle coschappen peer-group bijeenkomsten worden georganiseerd, bijvoorbeeld tijdens terugkomdagen. Hierbij is het belangrijk dat studenten zowel emotionele als praktische feedback kunnen krijgen op coschapervaringen met patiënten, collega’s en het eigen functioneren. Regionale co-schapbegeleiders moeten op de hoogte worden gebracht van het vóórkomen van stressklachten bij co-assistenten, waarbij het belang van goede feedback en begeleiding op dit gebied benadrukt dient te worden. Daarnaast moet bij aanvang van elk co-schap een taakvoorbereidend gesprek tussen co-assistent en supervisor plaatsvinden, waarin leerdoelen en wederzijdse verwachtingen worden besproken. Verder is het noodzakelijk dat de bereikbaarheid van vertrouwenspersonen wordt verbeterd, bijvoorbeeld door een groepsgebonden kennismaking bij aanvang van de eerste co-schappen. Ten slotte moet een faalangstcursus aangeboden kunnen worden aan studenten die hier behoefte aan hebben. Conclusie Aan de hand van de genoemde aanbevelingen heeft het KNMG Studentenplatform een actieplan opgesteld dat zal worden aangeboden aan de medische faculteiten. De voorbereiding op het latere beroep van arts kan namelijk in belangrijke mate worden verbeterd door burn-out klachten te voorkomen en/of te verminderen. Literatuur 1. 2.
Anderegg M.C.J., Hanemaayer J.I., Cents R. Burn-out onder co's. Arts in Spe. 2007 nov;3(4):24-26. Hanemaayer J.I., Dorresteijn J.A.N., van Dellen E., Anderegg M.C.J. Burn-out onder co-assistenten; ‘met het oog op de toekomst’ (submitted: TMO). 2008.
Trefwoorden: burnout, preventie, co-assistentschappen Wijze van presentatie: poster Correspondentie-adres: A.N. Dorresteijn KNMG Studentenplatform Curacaostraat 62-huis 1058 BZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
90
NVMO Congres 2008
Keuzeonderwijs als inspiratiebron?! Luttels HFM, Bolk JH LUMC Probleemstelling De doelstellingen van het keuzeonderwijs in het geneeskunde curriculum in het LUMC zijn de volgende: • vormgeving van interesses • oriëntatie op de latere beroepskeuze • profilering voor de arbeidsmarkt. In het tweede en derde jaar van de geneeskundestudie volgen studenten keuzeblokken. Sommigen zullen dan al een uitgesproken beeld hebben van wat ze later willen gaan doen, anderen veel minder. In deze fase hebben ze nog jaren studie voor de boeg, waarin hun oorspronkelijke ideeën over studie, specialisatie en beroep kunnen veranderen. Studenten volgen in totaal vier keuzevakken (van elk drie weken), waarbij hun voorkeuren de doorslag geven. Zoveel mogelijk studenten worden bij hun eerste keus geplaatst. In totaal is er jaarlijks een aanbod van ongeveer vijftig keuzeblokken waaruit studenten kunnen kiezen. Het keuzeonderwijs is in het LUMC in 2001 ingevoerd, dus intussen bestaat er acht jaar ervaring mee. Het is een kleinschalige onderwijsvorm; per onderwerp kunnen maximaal 20 studenten een keuzeblok volgen. Uit evaluatie blijkt dat het keuzeonderwijs zowel door studenten als coördinatoren hoog gewaardeerd wordt. Maar in hoeverre heeft het keuzeonderwijs voor studenten als inspiratiebron gediend? Zijn studenten zodanig geraakt door een docent, een vakgebied of een onderwerp dat het tot vervolgstappen heeft geleid? Bijvoorbeeld de keuze voor een bepaalde stage of een andere stap in de (studie)loopbaan? Een keuze-coschap wellicht, of een promotie-onderzoek? Zijn er studenten die ’hun keuzeblok’ tot hun eigen vakgebied hebben gemaakt? Kunnen we leren (bij de vormgeving van ons curriculum) van studenten die de inspiratie uit een keuzeblok hebben omgezet in daden? Methode Een selecte groep (ex)geneeskunde studenten (N=30) die in de afgelopen acht jaar daadwerkelijk door zijn gegaan op het terrein van hun keuzeblok wordt geïnterviewd. Met ‘terrein’ wordt dan niet het specifieke thema van het keuzeblok bedoeld, maar het specialisme van de coördinator die het keuzeblok begeleidt (voorbeeld: een student die het keuzeblok Tumoren en Afweer heeft gedaan is doorgegaan in de pathologie). De studenten zijn opgespoord met hulp van hun voormalige keuzeblokcoördinator. De relatie tussen hun activiteiten en het keuzeblok blijkt uit: • een stage • een publicatie • een keuze-coschap • een promotie-onderzoek • een specialisatie De interviews worden geanalyseerd, met als doel factoren te destilleren die een rol hebben gespeeld bij de keuzes die studenten maakten in studie en/of beroep. Is er inderdaad een relatie met het keuzeblok? Wat heeft hen eigenlijk geïnspireerd? Trefwoorden: keuzeonderwijs, beroepskeuze, specialisatie Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: Drs. H.F.M. Luttels LUMC Albinusdreef 2 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
91
NVMO Congres 2008
FRINGE Sessie B10: Burnout preventie (B10.1) Fringe workshop Tai Chi In het kader van het thema burn-out en de preventie daarvan, biedt de NVMO Congrescommissie haar deelnemers een workshop Tai Chi aan die tweemaal zal worden gegeven. Wat is Tai Chi? (bron: wikipedia) Tai Chi is een bewegingsactiviteit die van oorsprong gevechtshandelingen betrof, gebaseerd op de oosterse leer van yin en yang, van drukpunten en meridianen. Er bestaan binnen het Tai Chi verschillende groepen, stijlen genaamd, waarbij de yangstijl voornamelijk langzaam wordt uitgevoerd en de chen-stijl ook explosieve momenten in zich heeft. Deze stijlen zijn vaak weer onderverdeeld in diverse substijlen van leraren die er hun eigen kennis, vaardigheid en ervaring aan hebben toegevoegd. De bewegingen worden in een vaste volgorde uitgevoerd. De Tai Chi beoefenaren spreken van ‘De Vorm’. Elke stijl kent zijn eigen vormen, die van leraar op leerling worden overgedragen. De langzame bewegingen, die vanuit de buik en vooral zeer ontspannen uitgevoerd worden, zijn kenmerkend voor Tai Chi. De meest prominente doelstellingen van Tai Chi zijn tegenwoordig: gezondheid, ontspanning en balans. Deze doelstellingen worden bereikt door een bepaalde vorm van inwendige energie, de 'Chi’, goed te laten stromen. Die Chi stroomt in de meridianen van de aarde naar de hemel en omgekeerd door en langs het lichaam. In de verschillende vormen leert men de stroming van Chi te beheersen. Er zijn enkele verdiepingsniveaus, waarbij de doelstellingen van de beoefenaar mee veranderen. De student begint met het leren beheersen van de nodige basis (correcte lichaamshouding, correct plaatsen van de voeten en het openen van de liezen) en het uitvoeren van de Tai Chi bewegingen zonder het gebruik van spierkracht. Daarna ligt het accent meer op de innerlijke beleving van de bewegingen, met aandacht voor de Chi-stroming in de meridianen. Uiteindelijk resulteert dit in 'innerlijke kracht', die wordt gekenmerkt door het vermogen mee te gaan in elke beweging van een tegenstander zonder dat je zelf je balans verliest. Zo ver hoeven beoefenaren niet te gaan. Al in het begin levert Tai Chi de beoefenaren een beter evenwichtsgevoel op. Na enig trainen leert men ook het gevoel van stromende Chi herkennen. Zowel jonge als oude mensen kunnen deze bewegingskunst beoefenen. Men kan er lenig mee blijven, tot op hoge leeftijd het evenwichtgevoel blijven trainen en ermee mediteren. Het correct beoefenen van Tai Chi kan naar verluidt ook leiden tot het verdwijnen van ouderdomskwaaltjes, rug- en nekklachten en hoofdpijn. De workshop zal worden geleid door ervaren Tai Chi docenten. Benodigdheden: (zo mogelijk) dikke sokken Maximum aantal deelnemers: ca. 40
92
NVMO Congres 2008
FRINGE Sessie B11: Burnout preventie (B11.1) Fringe workshop Modeltekenen Ter ontspanning, ter lering, en vooral als voorbeeld van een bezigheid waarbij de zinnen goed kunnen worden verzet, wordt voor de NVMO Congresdeelnemers de mogelijkheid geboden een workshop modeltekenen te volgen. Net als de overige fringe workshops wordt ook deze tweemaal aangeboden. Heeft u altijd al eens onder leiding van een deskundige docent uw tekentalenten willen beproeven? Dan is deze workshop iets voor u. Het resultaat mag vernietigd, verscheurd, opgehangen, ingelijst en/of meegenomen worden, waar het om gaat is de mogelijkheid uw talenten te ontdekken en zo goed mogelijk te gebruiken. Gezorgd zal worden voor voldoende materialen en faciliteiten. Er wordt getekend naar model (vrouwelijk naakt). Benodigdheden: wordt in voorzien Maximum aantal deelnemers: 20
93
NVMO Congres 2008
PROMOVENDI Sessie B12: Reflectie; curriculum in action: diergeneeskunde (B12.1 t/m B12.2) B12.1 Aukes, L Persoonlijke reflectie in het medisch onderwijs B12.1 Jaarsma ADC Ontwikkelingen in veterinair medisch onderwijs: studies naar intenties, percepties, leerprocessen en uitkomsten
94
NVMO Congres 2008
Persoonlijke reflectie in het medisch onderwijs Aukes L UMC Groningen Reflecteren op en leren van ervaring worden steeds meer beschouwd als kwaliteitskenmerken van de goede dokter. Vandaar dat in toenemende mate reflectie een eigen plaats inneemt in het medisch onderwijs en de vervolgopleidingen. Sommige artsen en opleiders zijn daarover enthousiast. Anderen bekruipt het gevoel: is dit een tijdelijk modeverschijnsel of een blijvend en waardevol iets? Het kritisch tegen het licht houden van beide soorten gevoelens is een voorbeeld van persoonlijke (zelf)reflectie door professionals. Het onderkennen van nut en noodzaak van reflectie voor medische praktijken en opleidingen komt niet zomaar uit de lucht vallen. Naast wetenschappelijke evidence worden tegenwoordig ook de eigen kennis en ervaring van de arts, alsmede de situatie en de verwachtingen van de patiënt - met name het signaleren en wegen daarvan door de arts - beschouwd als kwaliteitskenmerken van good practice. Een centrale vraag daarbij is, hoe ‘ervaring’ effectief gebruikt kan worden in het professioneel functioneren, leren, en ontwikkelen van (aanstaande) dokters. Juist op dit punt kan de betekenis van ‘persoonlijke reflectie’ duidelijk gemaakt worden. Voor artsen is de meest bekende vorm van reflectie ‘wetenschappelijk reflectie’ die gericht is op het versterken van evidence based medicine (EBM). Het doel van ‘persoonlijke reflectie’ is het versterken van het betekenisvol gebruik van ervaring ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van de zorg en het eigen functioneren. Om dat in de praktijk te realiseren is meer kennis nodig over wat ‘persoonlijke reflectie’ is en over onderwijskundige strategieën om het te stimuleren. Vragen waarop in mijn proefschrift een antwoord is gezocht en die in de lezing aan bod komen zijn: - Is het mogelijk het construct van persoonlijk reflectie concreet te maken in een eenvoudig onderwijskundig model? - Kan de persoonlijke reflectie van studenten geneeskunde worden gemeten en wat is de validiteit van zo’n instrument? - Is de verwachting dat ‘ervaringsleren’ een effectieve methode is om studenten te leren reflecteren gerechtvaardigd? - Is het mogelijk de eigen aard en functie van persoonlijke reflectie ten opzichte van wetenschappelijke reflectie te beschrijven, teneinde persoonlijke reflectie in de praktijk beter te herkennen, te gebruiken en te bevorderen? Trefwoorden: reflectie, good practice, professionaliteit, ervaringsleren Wijze van presentatie: Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: Drs. L. Aukes UMC Groningen A. Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
95
NVMO Congres 2008
Ontwikkelingen in veterinair medisch onderwijs: studies naar intenties, percepties, leerprocessen en uitkomsten Jaarsma ADC Universiteit Utrecht De laatste decennia heeft het veterinair medische onderwijs wereldwijd snelle ontwikkelingen doorgemaakt die grotendeels vergelijkbaar zijn met de ontwikkelingen binnen medisch onderwijs. Aanleiding voor de ontwikkelingen waren o.a. de kennisexplosie in het (veterinair) medische veld, het daar bijhorende probleem van curriculum overload en de geconstateerde mismatch tussen universiteit en (veterinaire) beroepsuitoefening waarbij afgestudeerden competenties misten die bijdragen aan (economisch) succes in de latere carrière. De ontwikkelingen in het veterinair medisch onderwijs kenmerken zich door een transitie van voornamelijk docentgecentreerd naar meer studentgecentreerd onderwijs en door meer aandacht in curricula voor training in generieke competenties, zoals academische, communicatieve en management-vaardigheden. Het onderzoek in dit proefschrift had tot doel bij te dragen aan kennis over veterinaire curriculumontwikkelingen. Centraal stond de vraag hoe studenten, docenten en alumni van de Faculteit Diergeneeskunde een studentgecentreerd veterinair curriculum, met substantiële aandacht voor onderwijs in generieke competenties, ervaren. De studies in dit proefschrift richtten zich in het bijzonder op de werkcolleges, onderzoeksstage en voorbereiding op de professionele praktijk. Om de hoofdvraag te beantwoorden, werden specifieke vragen geformuleerd: • Hoe zijn de verschillende aspecten van studentgecentreerd onderwijs met aandacht voor generieke competenties, in het ontwerp van nieuwe curricula ondergebracht? • Hoe ervaren studenten en docenten de werkcolleges als onderwijsvorm, wat gebeurt er precies tijdens de werkcolleges en welke factoren zijn van invloed op het leren? • Hoe ervaren studenten de onderzoeksstage als onderwijsvorm, wat zijn de sterktes en zwaktes van de onderzoeksverslagen en welke factoren zijn van invloed op het leren tijdens de onderzoeksstage? • Hoe hebben alumni hun curriculum ervaren en hoe voelden zij zich voorbereid op hun beroepsuitoefening? Zowel procesgerichte als uitkomstgerichte invalshoeken zijn gehanteerd in de verschillende studies, met gebruikmaking van een verscheidenheid aan onderzoeksmethodieken en bronnen, te weten documentanalyse, constructie van een beoordelingsinstrument, meningen en ervaringen van studenten, docenten en afgestudeerden m.b.v. vragenlijsten, als ook observatietechnieken. De resultaten laten zien dat het ontwerp van de nieuwe curricula aansluit bij aspecten van studentgecentreerd onderwijs. Echter, een duidelijke onderwijskundige visie en het aspect van toetsing krijgen relatief weinig aandacht. De vervolgstudies laten zowel matches als mismatches zien tussen wat bedoeld was en wat er daadwerkelijk gebeurt in de curricula en hoe het wordt ervaren. De werkcolleges blijken minder interactief dan bedoeld; er vinden weinig interacties plaats en zowel studenten als docenten hebben gemengde percepties over de waarde van interactie binnen werkcolleges. De onderzoeksstage wordt zeer gewaardeerd door studenten. De kwaliteit van de begeleiding en het sociale en intellectuele klimaat bleken cruciale factoren van invloed op het leren tijdens de onderzoeksstage. De onderzoeksverslagen, als uitkomstmaat, reflecteerden het competentieniveau van de studenten en zowel sterkte en zwaktes konden worden geïdentificeerd. Uit onderzoek bleek dat alumni van het nieuwe curriculum zich beter voorbereid voelden op zowel specifieke als generieke competenties maar dat ook zij nog altijd hiaten ervoeren, vooral in praktische (eerstelijns) vaardigheden, communicatie en management-vaardigheden. De resultaten van dit onderzoek vormen praktische aanbevelingen voor verbetering van de opleiding tot dierenarts. Trefwoorden: diergeneeskunde, veterinair onderwijs, competenties, curriculumontwikkeling Wijze van presentatie: Promovendi-lezing Correspondentie-adres: Drs. A.D.C. Jaarsma Universiteit Utrecht, fac. Diergeneeskunde Yalelaan 1, 3584 CL UTRECHT E-mail:
[email protected]
96
NVMO Congres 2008
WETENSCHAPPELIJKE PAPERS Sessie B13: Selectie, instroomkenmerken, studeergedrag (B13.1 t/m B13.3) B13.1 Urlings-Strop LC, Themmen APN, Stijnen T, Splinter TAW Prestaties van geselecteerde versus ingelote studenten in de preklinische en klinische fase B13.2 Stegers-Jager KM, Baars GJA, Splinter TAW Verschillen qua instroomkenmerken, studeergedrag en studieprestaties tussen studenten die slecht(er) presteren in de propedeuse B13.3 Urlings-Strop LC, Themmen APN, Stijnen T, Splinter TAW Persoonlijkheidskenmerken en extracurriculaire activiteiten tijdens het VWO
97
NVMO Congres 2008
Prestaties van geselecteerde versus ingelote studenten in de preklinische en klinische fase Urlings-Strop LC1, Themmen APN1, Stijnen T2, Splinter TAW1 1 Erasmus MC, 2LUMC Inleiding Het aantal beschikbare plaatsen voor geneeskunde is kleiner dan het aantal gegadigden, daarom heeft voor toelating altijd een vorm van selectie plaats. Wereldwijd worden cijfers behaald op de middelbare school voorspellend gevonden voor studeerprestaties tijdens de pre-klinische fase, echter niet voor de klinische fase.1 De medical college admission test is wel een redelijke voorspeller voor studeerprestaties in de klinische fase.2 Het Erasmus MC is in 2001 gestart met een gecontroleerd experiment van selectieve toelating van scholieren die het VWO hebben afgerond. Het doel van deze studie is na te gaan of de geselecteerde studenten andere studeerprestaties vertonen dan ingelote studenten. Methode De selectieprocedure bestaat uit twee fasen. De eerste fase berust op kwaliteit en kwantiteit van extracurriculaire activiteiten. Kandidaten die hierop bovengemiddeld scoorden ten opzichte van de anderen werden toegelaten tot fase twee waarin vijf cognitieve toetsen plaats hadden. Kandidaten met maximaal één onvoldoende en gemiddeld een voldoende werden toegelaten. Van de cohorten 2001-2004 zijn studeersnelheid (aantal ECTS/jaar), gemiddeld cijfer van de eerste tentamenpogingen en extracurriculaire activiteiten in de pre-klinische fase gemeten. Uitval is gedefinieerd als minder dan 60 ECTS na de eerste 2 studiejaren en nominaal als 60 ECTS per jaar. Verder is het aantal studenten bepaald dat voor 31/3/2008 is gestart met de klinische fase en het cijfer behaald voor de eerste drie co-schappen. Voor verschillen tussen groepen is een Mantel-Haenzsel stratificatie-test gebruikt met correcties voor lotingscategorie en cohort en Student-t-toets. Effectgrootte is uitgedrukt in Cohen’s Δ. Resultaten Gegevens zijn afkomstig van 389 geselecteerde en 938 ingelote studenten. Het relatieve risico op uitval in de eerste twee studiejaren lag voor geselecteerde studenten 2,5 keer lager dan voor ingelote 2 studenten (χ (1)=14.68, p=0.000). Behalve voor cohort 2001 was het percentage nominaal studerende studenten én het gemiddelde tentamencijfer voor beide groepen gelijk. Van de geselecteerden volgden 19,2% naast hun studie een tweejarige researchmaster-opleidingen of een andere studie of waren actief in bestuursfuncties, tegenover 9,6% van de ingelotenen. Inmiddels is 39,1% van de geselecteerde en 51.1% van de ingelote studenten gestart met de klinische fase (χ2(1)=0.71, p=0.401). Van deze groep hebben 91 geselecteerde en 339 ingelote studenten drie of meer cijfers behaald voor de klinische fase. De geselecteerden haalden voor deze drie co-schappen gemiddeld een 7.97, de ingelote studenten een 7.79 (t(428)=3.781, p=0.000, Cohen’s Δ=0.42). Conclusies Dit is wereldwijd de eerste gecontroleerde studie waarin is aangetoond dat VWO-scholieren geselecteerd kunnen worden op eigenschappen die geassocieerd zijn met betere prestaties tijdens de studie geneeskunde, anders dan hun eindexamencijfer. Geselecteerde studenten vertonen aanzienlijk minder uitval, voeren vaker extracurriculaire activiteiten uit en behalen hogere cijfers in de klinische fase. Geselecteerde studenten stromen minder snel door naar de klinische fase vanwege deelname aan extracurriculaire activiteiten. Vervolgvraag is welke persoonskenmerken aan de gevonden verschillen ten grondslag liggen. Literatuur 1. Salvatori P. Reliability and validity of admissions tools used to select students for the health professions. Advances in Health Sciences Education 2001;6:159-175. 2. Koenig JA, Sireci SG, Wiley A. Evaluating the Predictive Validity of MCAT Scores across Diverse Applicant Groups. Academic Medicine 1998;73(10):1095-1106.
Trefwoorden: selectie studenten geneeskunde, decentrale selectie, evaluatie Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper Correspondentie-adres: L.C. Urlings-Strop Erasmus MC Opleidingsinstituut Geneeskunde, kamer Ff 2.10 Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
98
NVMO Congres 2008
Verschillen qua instroomkenmerken, studeergedrag en studieprestaties tussen studenten die slecht(er) presteren in de propedeuse Stegers-Jager KM , Baars GJA, Splinter TAW Erasmus MC Probleemstelling Wereldwijd heeft het verminderen van studie-uitval en het verhogen van de studeersnelheid een hoge prioriteit, ook voor medische opleidingen. Uitval kan gezien worden als het resultaat van een mismatch tussen de student en de leeromgeving en is het hoogst in de propedeuse1. Doel van deze studie is het identificeren en karakteriseren van zogeheten students-at-risk tijdens het eerste jaar, zodat in de toekomst adequate interventies ontwikkeld kunnen worden om deze studenten te remediëren. Op grond van de literatuur zijn zowel instroomkenmerken van studenten, zoals geslacht, etniciteit en gemiddeld eindexamencijfer,1 als studieprestaties tijdens de eerste maanden2 meegenomen. Methode Op basis van studievoortganggegevens van 1793 studenten van vijf opeenvolgende cohorten (20012005) is met behulp van logistische regressie-analyses een prognostisch model ontwikkeld. Afhankelijke variabele was het niet behalen van de propedeuse na 2 jaar. Als onafhankelijke variabelen zijn meegenomen: aantal credits, aantal tentamenpogingen, tentameneffectiviteit (aantal behaalde credits/ aantal pogingen) en instroomkenmerken als geslacht, leeftijd, gemiddeld eindexamencijfer en een niet-Nederlandse vooropleiding. Vervolgens is voor 912 studenten met minder dan het maximale aantal credits na 3 tentamens (students-at-risk) de voorspelling op basis van het model afgezet tegen het resultaat na 2 jaar. De vier resulterende groepen (true positives, false positives, true negatives en false negatives) zijn vergeleken op zowel instroomkenmerken als studeergedrag en studieprestaties op verschillende tijdstippen tijdens de eerste twee jaar. Hiervoor is gebruik gemaakt van parametrische (ANOVA) en nonparametrische testen (Chi-kwadraat; Kruskal-Wallis). Resultaten De belangrijkste voorspellers voor uitval waren ‘minder dan 19 credits (maximum) na 3 tentamens’ en ‘0 credits op tentamens 4 en 5’. Studenten die voldeden aan beide criteria hadden een kans van 0.63 om uit te vallen, terwijl voor studenten met hetzij minder dan 19 credits na 3 tentamens hetzij 0 credits op tentamen 4 en 5, de kansen respectievelijk 0.12 en 0.10 waren. Met deze variabelen in het model konden we na zes maanden studie 90.0% van de studenten correct classificeren; specificiteit en sensitiviteit waren respectievelijk 94.0% en 63.9%. De vier groepen students-at-risk (n=912) verschilden op alle instroomkenmerken en op alle indicatoren van studeergedrag en studieprestaties significant van elkaar (p< 0.001). Drie types kunnen onderscheiden worden: redelijk succesvolle studenten met een trage start (74.6%), studenten die weinig pogingen doen en weinig succes hebben (16.9%) en studenten die veel pogingen doen en toch weinig succes hebben (9.5%). Discussie Ons onderzoek suggereert dat instroomkenmerken en gegevens over studeergedrag en studieprestaties kunnen helpen bij het identificeren en karakteriseren van students-at-risk, maar dat er grote verschillen bestaan binnen deze groep op bovengenoemde kenmerken. Toekomstig onderzoek dient zich te richten op het nader onderscheiden van de subgroepen met behulp van additionele factoren (bijv. motivatie, aanpassingsvermogen) en op het uittesten van verschillende interventieprogramma’s. Literatuur Arulampalam W, Naylor R, Smith J. Factors affecting the probability of first year medical student dropout in the UK: a logistic analysis for the intake cohorts of 1980-92. Medical Education 2004; 38:492-503. 2 Murtaugh PA, Burns LD, Schuster J. Predicting the retention of medical students. Research in Higher Education 1999; 40(3):355-371.
Trefwoorden: instroomkenmerken, studieprestaties, studeergedrag Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper Correspondentie-adres: K.M. Stegers-Jager Erasmus MC, Opleidingsinstituut Geneeskunde, kamer Ff 2.11 Postbus 2040, 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
99
NVMO Congres 2008
Persoonlijkheidskenmerken en extracurriculaire activiteiten tijdens het VWO Urlings-Strop LC1, Themmen APN1, Stijnen T2, Splinter TAW1 1 Erasmus MC, 2LUMC Inleiding Ambitie, facet van het domein conscientieusheid van de vijf-factor-persoonlijkheidstest (NEO-PI-R), wordt voorspellend gevonden voor studiesucces bij de studie geneeskunde.1 De extraversie-schaal, waar factoren die te maken hebben met doorzettingsvermogen gemeten worden, heeft vooral voorspellende waarde voor de klinische fase.2 In de eerste fase van de decentrale selectie van het Erasmus MC berustte selectie op kwaliteit en kwantiteit van extracurriculaire activiteiten gedaan tijdens het VWO in één of meer van vijf categorieën. De hypothese is dat het meer aanwezig zijn bij de kandidaten van factoren als ambitie, motivatie, aanpassings- en doorzettingsvermogen en/of organisatietalent ten grondslag liggen aan een hogere inzet voor extracurriculaire activiteiten. Methode In 2007 is aan alle deelnemers aan de decentrale selectie een persoonlijkheidsvragenlijst gestuurd. Aan de kandidaten is duidelijk gemaakt dat deze vragenlijst géén onderdeel uitmaakt van de selectieprocedure. Deze lijst is gebaseerd op drie domeinen van het vijf-factor-persoonlijkheidsmodel: ‘extraversie’, ‘concientieusheid’ en ‘altruisme’. De respons-schaal varieerde van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens). De domein- en facetscores zijn omgerekend naar normscores (schaal van 1-9). Vergelijkingen zijn gemaakt tussen kandidaten geselecteerd voor de tweede fase en kandidaten afgewezen na de eerste fase met Student’s t-testen, gecorrigeerd voor het aantal vergelijkingen met Bonferroni. Effectgrootte (EG) is uitgedrukt in Cohen’s Δ. Resultaten In de eerste fase zijn 635 kandidaten beoordeeld. Van 559 hiervan konden de enquêtegegevens gekoppeld worden aan de uitslag van de eerste fase. De respons is daarmee 88.0%. Uiteindelijk zijn 152 mensen geselecteerd waarvan 84.9% de enquête had ingevuld; voor de afgewezen kandidaten is dit respectievelijk 463 en 88.6%. De kandidaten geselecteerd voor de tweede fase scoorden hoger op de facetten doelmatigheid (MD=0.41, p=0.014, EG=0.25) ) en ambitie (MD=0.36, p=0.045, EG=0.21). Beide facetten vallen onder het domein Consciëntieusheid. In de overige domeinen zijn geen verschillen gevonden. Er zijn wel aanwijzingen gevonden voor ondersteuning van de hypothese bij de facetten energie (MD=0.27, p=0.10, EG=0.16) en vrolijkheid (MD=0.30, p=0.08, EG=0.18). De afgewezen kandidaten hadden op geen van de domeinen en facetten een significant hogere score dan de deelnemers aan de tweede fase. Conclusies In de eerste fase van de decentrale selectie lijken studenten geselecteerd te worden die doelmatiger en ambitieuzer zijn dan afgewezen kandidaten. Dit zijn factoren die in de literatuur voorspellend worden gevonden voor betere studeerprestaties. Vervolgonderzoek richt zich op het koppelen van de uitkomsten van de enquêtes aan studeerprestaties en op de mogelijkheden voor het verbeteren van de eerste fase van de decentrale selectie. Literatuur 1. Lievens F, Coetsier P, De Fruyt F, De Maeseneer J. Medical students' personality characteristics and academic performance: a five-factor model perspective. Medical Education 2002;36:1050-56. 2. Ferguson E, James D, Madeley L. Factors associated with success in medical school: systematic review of the literature. British Medical Journal 2002;324:952-7.
Trefwoorden: decentrale selectie, karaktereigenschappen studenten Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper
Correspondentie-adres: L.C. Urlings-Strop Erasmus MC Opleidingsinstituut Geneeskunde, kamer Ff 2.10 Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
100
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie B14: Professioneel gedrag (B14.1) Het slaan van een brug tussen basis- en vervolgopleiding met betrekking tot professioneel gedrag Werkgroep NVMO Professioneel gedrag Graag willen we de volgende onderwerpen bespreken en bediscussiëren: • Wat zijn volgens de deelnemers de overeenkomsten en verschillen tussen ‘professioneel gedrag’ in het basiscurriculum zoals vastgelegd in het Raamplan 2001 en ‘professionaliteit’ zoals o.b.v. het CanMEDS-model vastgelegd in de vervolgopleiding? Is alleen de term anders of verschilt ook de inhoud? • Hoe meten en beoordelen we professioneel gedrag? - Sluit de beoordeling van professioneel gedrag o.b.v. het Consilium Abeundi rapport in de basisopleiding aan op de beoordeling van professionaliteit in de vervolgopleiding? Is er sprake van een reëel continuüm of zijn er toch hobbels van betekenis? - Hoe weerspiegelt professionaliteit zich in workplace-based assessment? - En wat als professionaliteit als competentiedomein onvoldoende wordt ontwikkeld, maar op de overige competentiedomeinen goede vooruitgang wordt geboekt? - Zijn er valkuilen door bij het meten van de mate van professionaliteit alleen naar gedrag te kijken? Zo ja, hoe meet je dan specifiek professionaliteit? Doelgroep Docenten, opleiders/supervisoren, beleidsontwikkelaars betrokken bij de opleiding van studenten (basisopleiding) en aios (vervolgopleiding). Trefwoorden: professioneel gedrag, professionaliteit, CanMEDS Wijze van presentatie: rondetafelsessie
Correspondentie-adres: M. Fabriek AMC Amsterdam Medische Psychologie Meibergdreef 9 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
101
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie B15: Vervolgopleiding, patiëntveiligheid (B15.1) Patiëntveiligheid: een voorbeeld van werkplekleren en blended learning Gulikers MTH1, Grave WS de1, Koopmans RP2, Verhoeven BH2, Feijter JM de2 1 Universiteit Maastricht, 2 Academisch Ziekenhuis Maastricht Thema Hoe kan ik mijn ziekenhuis veiliger maken? Hoe kan ik mijn eigen werk veiliger maken? Wat zijn de factoren die bepalen of ik tijdens mijn werk het risico loop mijn patiënten onbedoeld zieker te maken dan ze al zijn? Welke risico’s loop ik zelf? Kan het werk beter of anders worden georganiseerd… etcetera. Vragen die voor alle AIOS van belang zijn, ongeacht specialisme en werkplek. Alle medische vervolgopleidingen in Nederland werken hard aan het vernieuwen van de opleidingscurricula. Buiten de specialisme-specifieke onderdelen zijn er acht disciplineoverstijgende thema’s benoemd die in elk opleidingsplan aan bod moeten komen. Het AZM heeft in samenwerking met de vakgroep Onderwijsontwikkeling en research van de Universiteit Maastricht, (Faculty Health Medicine and Life sciences) voor het thema patiëntveiligheid een cursus ontworpen. Ervan uitgaande dat de werksituatie de meest geëigende leerplek is voor het leren van (beroeps)competenties en het bevorderen van transfer, is er gekozen voor een zo efficiënt mogelijke integratie tussen theorie en praktijk. Het geheel wordt ondersteund met een digitale leeromgeving. Naast drie contactbijeenkomsten vindt het leren zoveel mogelijk op de eigen werkplek plaats. Niet alleen het opdoen van nieuwe kennis, inzichten en methoden van handelen, maar ook en vooral het onder de loep nemen van eigen ervaringen en toepassen in de eigen praktijk staan centraal. De eerste cursus heeft inmiddels plaats gevonden. De evaluatie liet een groot enthousiasme onder de deelnemende AIOS en opleiders zien. Zowel de inhoud als de opzet van de cursus werd als zeer nuttig en relevant ervaren. Doel Inzicht verschaffen in de uitgangspunten en het opzetten van een training patiëntveiligheid als voorbeeld van werkplekleren, waarbij gebruik wordt gemaakt van blended learning. Doelgroep Opleiders, AIOS en alle andere geïnteresseerden en betrokkenen bij het opleiden van AIOS. Opzet workshop In de workshop zal de deelnemer kennis maken met de opzet en inrichting van de cursus. Er zal een demonstratie worden gegeven van de elektronische leeromgeving. De werkvormen die tijdens de cursus gebruikt worden, zullen worden toegelicht en door oefeningen zelf worden uitgetest. • Introductie in uitgangspunten en opzet van de training • Toelichting werkvormen (werkplekleren, blended learning) • Demonstratie blackboard module • Opzet verschillende soorten opdrachten (o.a. analyse MIP-melding, groepspresentatie) • Oefening analyse MIP-melding, via een probleemgestuurde aanpak. • Evaluatie training AIOS en coaches De workshop wordt afgesloten met een discussie. De vragen die hierin aan de orde komen zijn o.a. de mogelijkheden en beperkingen van werkplekleren, het bevorderen van transfer en het gebruik van blackboard. Maximum aantal deelnemers: 25/30 Trefwoorden: vervolgopleiding, patiëntveiligheid Wijze van presentatie: workshop Correspondentie-adres: Drs. M.T.H. Gulikers Universiteit Maastricht Onderwijsontwikkeling en research Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
102
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie B16: Vragenlijsten, validering (B16.1) Valideren van vragenlijsten Hell EA van, Schönrock-Adema J, Cohen-Schotanus J UMC Groningen Thema Binnen het medisch onderwijs wordt veel gebruik gemaakt van vragenlijsten. Een goede vragenlijst is onder meer valide, anders gezegd ‘meet wat het beoogt te meten’. Maar hoe weet je of je meet wat je wilt meten? Welke vormen van validiteit zijn er? Hoe kun je deze verschillende vormen van validiteit onderzoeken? En met welke vorm van validiteit begin je dan? In deze workshop zal ingegaan worden op de bovenstaande vragen. Daarnaast wordt één methode om de validiteit te onderzoeken nader uitgediept, namelijk het uitvoeren van een factoranalyse. Doel Het doel van de workshop is het verkrijgen van kennis ten aanzien van de belangrijkste vormen van validiteit en inzicht in de wijze waarop deze vormen van validiteit kunnen worden onderzocht. Een tweede doel is dat de deelnemers kennis maken met een zorgvuldige methode om instrumenten met behulp van factoranalyse te valideren. Doelgroep Deze workshop is bedoeld voor iedereen die binnen medisch onderwijs gebruik maakt van vragenlijsten en wil weten hoe je kunt nagaan of een vragenlijst op de juiste wijze is gevalideerd. Daarnaast is de workshop interessant voor iedereen die zelf instrumenten wil valideren met behulp van factoranalyse. Enige kennis van statistiek is daarvoor wenselijk. Opzet workshop Deze interactieve workshop begint met een introductie waarbij diverse valideringsvraagstukken aan de orde worden gesteld. Vervolgens doorlopen de deelnemers stap voor stap het factoranalyseproces aan de hand van concreet onderzoeksmateriaal. Maximum aantal deelnemers: 20 Trefwoorden: validiteit vragenlijsten, factoranalyse Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Drs. E.A. van Hell UMC Groningen Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
103
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM B17: Ontwikkelingslanden, gezondheidsvoorlichting (B17.1) Een samenwerkingsproject tussen Rotterdamse en Tanzaniaanse geneeskundestudenten: voorlichting over HIV/AIDS, TBC en malaria in het Tarime-district, N-W Tanzania (onder voorbehoud) Afya-projectgroep Rotterdam-Tanzania Nadere informatie volgt
104
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie C1: Time management, teaching strategies (C1.1) Teaching When There's No Time To Teach Linda Snell McGill University, Montreal, Canada This session is aimed at the busy clinical teacher, and will provide practical approaches to teaching when there are conflicting demands and when time is limited. By the end of the workshop the participants will be able to identify teaching moments; use the framework of the ‘one-minute preceptor’ to approach teaching when there’s no time to teach; and choose from and demonstrate a number of teaching strategies that can be used when time is limited. Maximum aantal deelnemers 25 Trefwoorden: time-management, teaching strategies Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres Dr. Linda Snell E-mail:
[email protected]
105
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie C2: Wetenschappelijke vorming, curriculum-ontwikkeling (C2.1) De arts(opleiding) en wetenschappelijke vorming. Nieuwe kansen en creatieve oplossingen Holdrinet RSG1, Hooiveld MHW2 , Bulte J1, Canninga-van Dijk M3, Croiset G3, Goeij A de4, Dekker FW5, Kluin-Nelemans JC2, Kooman JP4, Spierenburg E6, Splinter TAW6 1 UMC Radboud, 2UMC Groningen, 3UMC Utrecht, 4MUMC, 5LUMC 6Erasmus MC Thema Aan het begrip ‘wetenschappelijke vorming’ (van artsen) wordt op zeer uiteenlopende manieren invulling gegeven. Het richt zich in de meeste gevallen op het aanleren van vaardigheden gericht op het genereren van nieuwe kennis/inzichten, welke (in de meeste gevallen) resulteert in publicatie van wetenschappelijke artikelen of afgeleide activiteiten daarvan. Het belang van wetenschappelijke vorming en wetenschappelijk onderzoek is meervoudig: 1. er is een groot maatschappelijk belang. Op middenlange en langere termijn zorgt het voor innovatie en aanpassing/verbetering binnen de geneeskunde. 2. Daarnaast biedt het (jonge) artsen in een toenemend competitieve en globaliserende wereld de mogelijkheid zich te meten met hun collegae in de rest van de wereld. Er zijn op dit moment een aantal maatschappelijke en onderwijskundige ontwikkelingen die op gespannen voet staan met wetenschappelijke vorming (van artsen). Te denken valt aan aspecten als de duur van de arts- en vervolgopleidingen (met daarbinnen een sterk focus op de algemene aspecten van de geneeskunde en uitstel op deelspecialisatie), de normering van de werkweek, het werken in deeltijd en de sterke feminisering binnen de geneeskundeopleiding en de vervolgopleidingen. Doel Tegen de geschetste achtergrond is het belangrijk nieuwe ideeën te genereren en met creatieve oplossingen te komen om de wetenschappelijke vorming van artsen én het genereren van innovatieve, wetenschappelijke kennis binnen de geneeskunde blijvend te garanderen. Naast de klassieke route binnen de geneeskunde, bestaan er inmiddels een groot aantal flexibele opleidingstrajecten gericht op additionele, wetenschappelijke vorming (die vaak al tijdens de studie starten). Verdere flexibilisering van promotietrajecten en de geneeskundige vervolgopleidingen is belangrijk gezien het grote aantal maatschappelijke en onderwijskundige ontwikkelingen binnen de geneeskunde. Doelgroep De rondetafelsessie is interessant voor een breed publiek, maar met name voor: - Onderwijskundigen betrokken bij de geneeskundeopleiding en additionele trajecten gericht op wetenschappelijke vorming - Artsen betrokken bij de uitvoering en ontwikkeling van de geneeskundige vervolgopleidingen - Leden van de concilia van diverse wetenschappelijke verenigingen - AIO’s en AGIKO’s Opzet De rondetafelsessie kent 2 inleidingen van elk 20 minuten. De inleiders besluiten hun voordracht elk met 3 stellingen, die vervolgens onder leiding van de voorzitter zullen worden bediscussieerd (20 minuten). Afsluitend zal een poging worden gedaan te komen tot formulering van standpunt(en) en adviezen, die door de organiserende werkgroep verder uitgewerkt kunnen worden. Aantal deelnemers maximaal 30 Trefwoorden: wetenschappelijke vorming, curriculumontwikkeling Wijze van presentatie: rondetafelsessie Correspondentie-adres: Prof. dr. R.S.G. Holdrinet UMC St Radboud Hematologie Postus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
106
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie C3: Vervolgopleiding (C3.1) Nieuwe perspectieven op kwaliteit van opleiden: zo AIOS zo opleider!? (symposium 2) Colleges KNMG, CCMS Thema De medische vervolgopleidingen zijn in de afgelopen jaren ingrijpend gemoderniseerd. De opleidingsplannen zijn nu (vrijwel) gereed en men is met de implementatie gestart. Begrippen als transparantie, competentieontwikkeling, werkplek leren, feedback geven, goed leerklimaat, reflectie, etc. staan centraal. Voor velen een paradigmashift in het denken over opleiden. De vraag rijst of het huidige denken over kwaliteitszorg rond opleiden nog past bij de nieuwe wijze van opleiden. Moet ook hier een paradigmashift plaatsvinden? Doel Het doel van de symposia B3.1 en C3.1 is deelnemers te prikkelen opnieuw te denken over kwaliteit van opleiden: op het niveau van de organisatie (kwaliteitsindicatoren, visitaties, …) en op het niveau van de werkvloer (leerklimaat, beoordelen van opleiders, …). De competentiegerichte, reflectieve wijze van opleiden is daarbij het uitgangspunt. Doelgroep De doelgroep bestaat uit opleiders, stafleden/docenten van alle vervolgopleidingen en opleidingsinstituten, AIOS en anderen die betrokken zijn bij de modernisering van de vervolgopleidingen, belang hechten aan kwaliteit van opleiden en uitgedaagd willen worden om hier vanuit andere perspectieven over te reflecteren. Opzet Er vinden twee symposia plaats (symposium B3.1 en symposium C3.1), die afzonderlijk gevolgd kunnen worden. Symposium 2 Zo AIOS zo opleider!? AIOS zijn verantwoordelijk voor hun eigen opleiding, tonen initiatief, vragen actief om feedback en houden een portfolio bij. Daarnaast beoordeelt de AIOS zijn opleider op diens competenties als opleider en levert een bijdrage aan de evaluatie van de opleiding in zijn geheel. De opleider (opleidersgroep) laat zich door AIOS beoordelen, evalueert en reflecteert, stelt op basis hiervan de opleiding bij en legt een opleidingsportfolio aan. Fictie of werkelijkheid? Is hiermee een goed leerklimaat gegarandeerd? Een opleider en een AIOS zullen onder leiding van Ben Crul met elkaar en met u hierover in discussie gaan. U wordt uitgedaagd stelling te nemen en uw mening te geven. In oktober kunt u meer informatie over deze symposia vinden op de website www.knmg.nl/hetnieuweopleiden en in Medisch Contact.
Trefwoorden: vervolgopleiding, competentiegericht opleiden, kwaliteitsindicatoren Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Mw. mr. V.J. Schelfhout – van Deventer Postbus 20065 3502 LB UTRECHT E-mail:
[email protected]
107
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie C4: Professioneel gedrag, reflectie (C4.1 t/m C4.3) C4.1 Schaub-de Jong M, Cohen-Schotanus J, Dekker H, Verkerk M Percepties van studenten van intervisie C4.2 Prins J, Kuppeveld S van, Gijsbers L, Lisdonk E van de Lijn professioneel gedrag in Nijmeegse bachelorfase Geneeskunde C4.3 Kuppeveld S van, Prins J, Muijsenbergh M van den, Gurp P van, Kuyper M, Weel-Baumgarten E van Ontwikkeling van de lijn ‘Reflectie op professioneel gedrag’ in Nijmeegse masterfase Geneeskunde
108
NVMO Congres 2008
Percepties van studenten van intervisie Schaub-de Jong M, Cohen-Schotanus J, Dekker H, Verkerk M UMC Groningen Probleemstelling Een belangrijk onderdeel van beroepsopleidingen is het ontwikkelen van professioneel gedrag, te weten adequate omgang met taken, anderen en jezelf. Het kunnen reflecteren op eigen functioneren en op dat van anderen is hierbij noodzakelijk. In de literatuur worden methoden beschreven om het reflecteren te stimuleren. Eén manier is het participeren in intervisie1. Hierbij vindt in kleine groepen systematische analyse en reflecterend leren plaats aan de hand van ingebrachte beroepservaringen. Zo kunnen studenten van beroepsopleidingen deelnemen aan intervisie op basis van ervaringen uit stages. Onbekend is of deelname aan intervisie door studenten een bijdrage levert aan de ontwikkeling van reflecteren en daarmee aan professioneel gedrag. Dit leidde tot de volgende onderzoeksvragen: (1) Welke leerervaringen beschrijven studenten na deelname aan intervisie? (2) wat vinden studenten van de rol van de intervisiegroep? Methode Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van de methode van fenomenologisch kwalitatief onderzoek: namelijk het nagaan van percepties van studenten van dit e e onderwijs. De leerverslagen van 3 en 4 jaars studenten logopedie die deelnamen aan intervisie (n=84) werden hiertoe geanalyseerd. Studenten schrijven ieder half jaar (na 8 bijeenkomsten) een leerverslag waarin zij reflecteren op hun ontwikkelingsproces. Uit deze leerverslagen zijn leerervaringen en uitspraken over intervisie gecodeerd. Hiertoe is een codeerschema ontwikkeld door de 1e auteur. Ten behoeve van de intersubjectieve betrouwbaarheid heeft de 3e auteur een aantal leerverslagen onafhankelijk gecodeerd. Op grond van verschillen in codering is het aantal codes teruggebracht van 25 naar 17. Resultaten 59 Studenten (70 %) hebben daadwerkelijk deelgenomen. Saturatie van typen uitspraken werd bereikt na de analyse van 26 leerverslagen (44%). Het coderen resulteerde in drie categorieën: (1) persoonlijke leerervaringen: deelname aan intervisie groepen zette studenten aan tot reflectie over zichzelf, persoonlijke vaardigheden en hun mogelijkheden als beginnende professionals. (2) interactief leren: het participeren in de groep bevorderde een bewustwordingsproces over zichzelf in relatie tot de ander en maakte het mogelijk reflectieve en communicatieve vaardigheden te trainen. (3) functioneren van groepen: studenten deden uitspraken over groepsgrootte, veilig en vertrouwd voelen en sociale omgangsvormen. Conclusie Studenten geven in een brede range van uitspraken een positieve perceptie van participatie in intervisie. De studenten percipiëren daarbij als voorwaarde een veilige en vertrouwde omgeving in de groep om tot reflectie te komen. Literatuur 1. Tigelaar, D.E.H., Dolmans, D.H.J.M., Meijer, P.C., De Grave, W.S. & Van der Vleuten, C.P.M. (2006) Teachers’ Interactions and their collaborative reflection process during peer meetings. Advances in Health Sciences Education, published online
Trefwoorden: professioneel gedrag, reflectie, intervisie Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. M.A. Schaub-de Jong UMC Groningen Afdeling logopedie Eyssoniusplein 18 9714 CE GRONINGEN E-mail:
[email protected]
109
NVMO Congres 2008
Lijn professioneel gedrag in Nijmeegse bachelorfase Geneeskunde Prins J, Kuppeveld S van, Gijsbers L, Lisdonk E van de UMC St Radboud Probleemstelling In september 2005 startte in Nijmegen een vernieuwd bachelor-master curriculum geneeskunde. Expliciete aandacht voor professioneel gedrag werd beoogd. Doel was een lijn professioneel gedrag (PG) tot stand te brengen met onderwijs gekoppeld aan het eigen gedrag van de student zowel ter stimulering als beoordeling van de professionele ontwikkeling van studenten. Methode De stuurgroep BAMA adviseerde de lijn PG in de bachelorfase onder te brengen in vier blokken Medisch Professionele Vorming en aan te laten sluiten bij het blok Verpleegstage. Uitgangspunt voor de inhoud van het onderwijs waren het rapport van het Projectteam Consilium Abeundi, twee locale 1,2 rapporten , het Raamplan en CanMEDS. De hoofddoelstelling was: de student kan uitleggen dat de arts als persoon inbreng en invloed heeft in het geneeskundig proces en kan reflecteren op de verantwoordelijkheid die dit met zich meebrengt om te werken aan de ontwikkeling van de eigen persoon en de eigen medische professionaliteit. Resultaten In de lijn PG in de bachelorfase staat zelfwerkzaamheid van studenten centraal. Verspreid over drie studiejaren wordt in vijf blokken expliciet stilgestaan bij PG. In hoorcolleges worden de achtergronden van PG geschetst, vervolgens worden studenten in zelfstudieopdrachten en werkgroepen uitgenodigd te reflecteren op eigen PG tav patiënten en op gedrag van professionals. Tevens komt PG aan de orde in relatie tot medestudenten, de studie en papieren casuïstiek. Voor deze blokken moet tenminste een voldoende behaald worden. Aan het eind van ieder studiejaar is er een individueel voortgangsgesprek met een docent-mentor, die 15 studenten begeleidt. Docent-mentoren zijn praktiserend artsen, die voorafgaand een training ondergaan met twee simulatiestudenten, nl. een extraverte, weinig reflecterende jongeman en een onzekere studente met sociaal wenselijk gedrag. Met zelfwerkzaamheid en feedback op het portfolio formuleert de student leerpunten voor het komend studiejaar in een gespreksverslag. Voor het bachelordiploma moeten de voortgangsgesprekken met een voldoende beoordeeld worden. Discussie Professioneel gedrag is als herkenbare lijn geïmplementeerd in de bachelorfase van de studie geneeskunde en verankerd in het examenreglement. Studenten zijn zich voor de start van de klinische fase bewust van het belang van PG. Onprofessioneel gedrag wordt in een vroeg stadium van de studie gesignaleerd en gemeld bij de Commissie PG, die adviseert aan de Examencommissie. Door deze voorbereiding in de bachelorfase is het bij de start van de masterfase mogelijk verdieping aan te brengen in onderwijs PG (zie abstract van Kuppeveld et al.). Literatuur 1. Spaendonck K van, Timmermans L, Thoben A, Postma C. Professioneel gedrag. Nijmegen, Onderwijsinstituut UMC St Radboud, 2006. 2. Competente student, competente arts. Vernieuwingen in de Nijmeegse studie geneeskunde bij invoering van de bachelormaster structuur. UMC St Radboud
Trefwoorden: professioneel gedrag, basisopleiding Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Dr. J.B. Prins UMC St Radboud Medische Psychologie Postbus 9101, Huispost 840 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
110
NVMO Congres 2008
Ontwikkeling van de lijn ‘Reflectie op professioneel gedrag’ in Nijmeegse masterfase Geneeskunde Kuppeveld S van, Prins J, Muijsenbergh M van den, Gurp P van, Kuyper M, Weel-Baumgarten E van UMC St Radboud Probleemstelling In september 2005 startte in Nijmegen een vernieuwd curriculum geneeskunde in bachelormastervorm. Vanwege de behoefte aan meer aandacht voor professioneel gedrag in dit curriculum, werd de vraag gesteld: hoe kan intensievere, aan de praktijk gekoppelde, longitudinale aandacht voor ontwikkeling van professioneel gedrag bereikt worden? Methode De stuurgroep BAMA ontwikkelde een blauwdruk. In de bachelorfase werd op meerdere plekken ruimte gecreëerd voor professioneel gedrag (abstract Prins et al.). De masterfase werd opgebouwd uit 7 episodes, bestaand uit voorbereidend Centraal Klinisch Onderwijs (theoretische, praktische voorbereiding), één of meerdere coschappen en afsluitend Centraal Klinisch Onderwijs (verdieping en reflectie). In elk afsluitend Centraal Klinisch Onderwijs werd het onderdeel ‘Reflectie op professioneel gedrag’ geplaatst. Daarin moesten studenten door reflectie op praktijkervaringen hun eigen medisch handelen optimaliseren en verantwoordelijkheid leren nemen voor het eigen handelen en leerproces. Een breed samengestelde groep werd gevraagd het onderwijs in deze lijn te ontwikkelen. Uitgangspunt daarbij waren het rapport van het Projectteam Consilium Abeundi, twee locale 1,2 rapporten , het Raamplan en CanMEDS. Resultaten/conclusie In de vernieuwde masterfase wordt het onderwijs in de lijn ‘Reflectie op professioneel gedrag’ voor een groep van 10 studenten door steeds dezelfde docentmentor verzorgd. Deze bewaakt de continuïteit in het ontwikkelproces van de student over de verschillende episodes heen. Docentmentoren zijn praktiserend artsen, die voor deze taak worden getraind en intervisie volgen. De lijn bevat naast twee introducerende werkgroepen drie onderwijsvormen die in elke episode terugkeren: de intervisie, het voortgangsgesprek op basis van het portfolio en de themabijeenkomst. De docentmentor geeft een beoordeling (voldaan / niet voldaan) gebaseerd op: voorbereiding, aanwezigheid, participatie en reflectiebereidheid. Een oordeel ‘niet voldaan’ leidt tot een onvoldoende voor de episode. Beoordeling van het feitelijk professioneel gedrag in de praktijk vindt plaats tijdens het coschap door de opleider. De laatste cohorten van het ‘oude’ curriculum zijn in het kader van een overgangstraject vanaf februari 2007 met deze vernieuwde klinische fase gestart. De vernieuwde opzet heeft geleid tot intensievere, aan de praktijkervaring gekoppelde, longitudinale aandacht voor professioneel gedrag in de klinische fase. In de presentatie wordt ingegaan op belangrijke punten bij de ontwikkeling, organisatie en uitvoering van het onderwijs; daarbij worden resultaten van enquêtes onder docentmentoren en studenten besproken. Discussie Een aantal belangrijke vragen zijn: Leidt dit onderwijs daadwerkelijk tot professionelere artsen? Hoe meet je dat? Wat moet aan het eind van de masterfase bij studenten gezien worden? Literatuur 1. Spaendonck K van, Timmermans L, Thoben A, Postma C. Professioneel gedrag. Nijmegen, Onderwijsinstituut UMC St Radboud, 2006. 2. Competente student, competente arts. Vernieuwingen in de Nijmeegse studie geneeskunde bij invoering van de bachelormaster structuur. UMC St Radboud.
Trefwoorden: professioneel gedrag, reflectie Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. S.M.H.F. van Kuppeveld UMC St Radboud Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
111
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie C5: Anatomieonderwijs, peer-to-peer learning, E-learning (C5.1 t/m C5.4) C5.1 Theeuwes HP, Lange JF, Kleinrensink GJ Extracurriculair 'peer to peer' anatomieonderwijs; een onderwijsmodel voor de toekomst? (tussentijdse evaluatie) C5.2 Jansma D, Gobée OP, Gittenberger-de Groot AC Beter voorbereid op het practicum door CASK preclass C5.3 Gobée OP, Jansma D, Straaten J van der AnatomicalTerms.info: online vertaling van anatomische termen en eponymen in verschillende talen C5.4 Vorstenbosch MATM, Kooloos JGM, Bolhuis SM, Laan RFJM Een analyse van de discussie in de literatuur over anatomie als basisvak voor de geneeskundeopleiding
112
NVMO Congres 2008
Extracurriculair 'peer-to-peer' anatomieonderwijs; een onderwijsmodel voor de toekomst? (tussentijdse evaluatie) Theeuwes HP, Lange JF, Kleinrensink GJ Erasmus MC Inleiding De tendens tot vermindering van het anatomieonderwijs in Europa en de VS heeft geleid tot een verschraling van de anatomische kennis onder aankomend artsen. Gepoogd is studenten te enthousiasmeren en het klinisch belang van de anatomie in te laten zien. Om dit te kunnen bereiken is ervoor gekozen studenten zelf anatomisch onderwijs te laten verzorgen voor hun collega-studenten, het zogenaamde ‘peer to peer‘ teaching model. De invulling hiervan is geheel aan de student-tutoren overgelaten en vormt hiermee de basis voor het onder beschreven project. Methode/opzet Het betreft een vijfjarig project met als doelen 1) een 'student anatomie sectie' op te richten, 2) het opnieuw onder de aandacht brengen van de klinische noodzaak van anatomie, 3) als kweekvijver te fungeren voor aanstormend talent en 4) een bijdrage te leveren aan de 'community building' binnen de faculteit. 272 studenten uit voornamelijk de doctoraalfase namen, na selectie, acht weken lang een avond in de week deel aan een extracurriculair anatomiepracticum (ErasmusMC Anatomy Research Project, EARP) dat plaats vond na college-uren. Tijdens dit project worden diverse competenties gestimuleerd. De practica worden door 8 tutoren en 16 assistenten pro deo voorbereid en uitgevoerd, hieronder vallen o.a. dissectie-handleidingen schrijven en het organiseren van lezingen door specialisten. De tutoren verzorgen zelf de werving en selectie van hun opvolgers en garanderen zodoende de continuïteit en kwaliteit van het project. Naast onderwijs is er ook ruimte voor klinischanatomisch onderzoek dat met name door de tutoren wordt uitgevoerd. Na afloop van elk jaar is er een evaluatie-enquête ingevuld door de deelnemers. Evaluatie Na drie jaar lijkt er duidelijk meer belangstelling te zijn voor extra anatomisch onderwijs, wat zich uit in een toename van het aantal inschrijvingen en aanvragen. Doelen 1 t/m 4 zijn grotendeels behaald. Het overgrote deel van de deelnemende studenten (80-90%) ervaart het project als een zeer waardevolle aanvulling en voorbereiding op de co-schappen. De impact van de toegepaste anatomie als basis voor het medisch handelen is zowel bij studenten als organisatie sterk vergroot. Conclusie Het lijkt mogelijk een 'student anatomie sectie’ op te richten die het belang van anatomische kennis en vaardigheden onder de aandacht van de eigen groep kan brengen en houden. Het gevoel bij een groep enthousiaste 'doeners' te horen heeft een zeer positief effect op de sfeer binnen de relatief anonieme entourage op de faculteit. Door het autonome 'peer to peer' karakter van dit project is vanuit de faculteit weinig investering in personeel en middelen nodig. De haast ongelimiteerde inzet en het enthousiasme van deze anatomie sectie lijken fundamenteel voor dit succes. Trefwoorden: student als docent, peer-to-peer learning, anatomieonderwijs, onderwijsinnovatie Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. H.P. Theeuwes Erasmus MC Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
113
NVMO Congres 2008
Beter voorbereid op het practicum door CASK preclass Jansma D, Gobée OP, Gittenberger-de Groot AC LUMC Probleemstelling De afdeling Anatomie en embryologie verzorgt veel onderwijs binnen het LUMC. Als bijzonder onderwijsonderdeel werd het CASK- (Clinical Anatomical SKills) programma ontwikkeld, een webgebaseerde vorm van computerondersteund onderwijs met een grote mate van interactiviteit. Een algemeen probleem tot nu toe was het stimuleren van studenten bij de voorbereiding voorafgaand aan een face-to-face practicum. Ingangstoetsen kunnen in dit geval een didactische toegevoegde waarde hebben. Het afnemen en nakijken van dit soort toetsen is echter arbeidsintensief. In deze paper presenteren we de kenmerken van—en eerste ervaringen met, het recentelijk ontwikkelde online CASK Preclass toetssysteem waarmee ingangstoetsen op een efficiënte manier in het onderwijs kunnen worden geïmplementeerd. Methode Het CASK Preclass toetssysteem als stimulans ter voorbereiding van practica heeft een aantal voordelen, zowel algemeen als voor studenten en docenten. Het systeem staat continu online en is ontwikkeld met open-source internettechnologie, het is dus direct bruikbaar met alle reguliere internetbrowsers. Thema’s met vraagsecties worden per toets automatisch individueel gerandomiseerd getrokken en geshuffled. Samen met extended matching invulvragen (Google Search filtermethode met alle menselijke anatomische structuren) wordt hierdoor de gokkans sterk gereduceerd. Deze kenmerken zijn belangrijk aangezien de toetsen gedurende een bepaalde periode herhaaldelijk (thuis) gemaakt kunnen worden. De toetsing is studentvriendelijk, er is geen tijdslimiet en men kan vrij navigeren. Stoppen en herstarten met behoud van ingevulde vragen is gegarandeerd door tussentijdse opslag van antwoorden. Studenten krijgen bij hun eindscore automatische feedback op basis van scorepercentages in de toetsthema’s. Hierdoor kunnen zij zwakke punten gericht verbeteren zonder alle goede antwoorden in de toets vrij te geven. Docenten kunnen een toets vrij simpel aanmaken met een geautomatiseerd vulsysteem. Een beperkte vragenset levert al verschillende toetsvarianten op door de automatische shuffling en randomisatie. Anders dan bij andere toetssystemen kunnen losse vragen gemakkelijk in een samenhangende (verklarende) context gepresenteerd worden, wat didactische voordelen biedt. De automatische toetslogging geeft inzicht in de voortgang en kennis van studenten, probleemonderwerpen kunnen extra behandeld worden op practica. Resultaten CASK Preclass wordt verder ontwikkeld, vier verplichte toetsmodules zijn al gebruikt door 360 eerstejaars geneeskunde, hun feedback aan de hand van enquêtes was positief (gemiddeld 4.0 op de 5-puntsschaal). Docenten hebben de indruk dat studenten zich inhoudelijk beter hebben voorbereid op het practicum door de Preclass toets omdat ze meer gefocust worden op belangrijke leerstof. Tentamencijfers bij enkele onderwijsblokken waren hoger dan voorheen. Studenten halen de toets gemiddeld in een uur, ze checken en verbeteren vaak hun eindscore op basis van de automatische feedback. Er zullen in de toekomst meer Preclass modules worden ontwikkeld voor diverse jaargangen in het medisch onderwijs. Weblink: http://www.caskanatomy.info/preclass/login.php (zie “demo”)
Trefwoorden: on-line toetsing, E-learning, anatomieonderwijs Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. D. Jansma LUMC Afdeling Anatomie & Embryologie Postbus 9600 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
114
NVMO Congres 2008
AnatomicalTerms.info: online vertaling van anatomische termen en eponymen in verschillende talen Gobée OP, Jansma, D, Straaten J van der LUMC Probleemstelling Studenten hebben er vaak moeite mee Latijnse anatomische termen te vertalen in hun Engelse equivalent en vice versa. In de kliniek worden ze opnieuw geconfronteerd met een vertaalslag door gebruik van soms afwijkende klinische benamingen, vaak eponymen. Daarnaast signaleren docenten vaak incorrecte uitspraken van Latijnse termen door studenten, mogelijk samenhangend met een verminderde hoeveelheid contactonderwijs en daardoor geringere ‘overname’ van de uitspraak van docenten. Methode/opzet Wij hebben de web-site www.anatomicalterms.info ontwikkeld, die als hulpmiddel kan dienen bij deze moeilijkheden. Men kan een anatomische term invoeren in Latijn, Engels, of als eponym (sommige termen ook in Duits, Frans of Spaans), waarna de site alle synoniemen in deze talen presenteert. Het is niet nodig een term volledig in te voeren, al typend verschijnen matches, waarbij woordstammen ongeacht volgorde worden herkend, bijv. “fem art” zal zowel “femoral artery”, “arteria femoralis” als “artère fémorale” teruggeven. Anatomische afkortingen (a. ligg. etc) worden herkend. Behalve synoniemen verschijnt ook automatisch een Google-search op afbeeldingen, documenten en anatomische varianten betreffende de term, alsmede een bronvermelding. De site is gebaseerd op de open-source database van de Foundational Model of Anatomy (FMA) (http://sig.biostr.washington.edu/projects/fm/AboutFM.html), die gedurende 10 jaar door de University of Washington ontwikkeld is, met National Library of Medicine ondersteuning. Resultaten Momenteel bevat de site ruim 90% van alle termen uit de officiële anatomische woordenlijst Terminologia Anatomica en meer dan 30.000 synoniemen. De site is nog weinig bekend, momenteel wordt zij vooral vanuit de regio’s Amsterdam en Leiden bezocht. Het percentage terugkerende bezoekers bedraagt momenteel bijna 60%, een teken van bruikbaarheid van de site. Ontwikkelingen Het streven is binnenkort de volledige Terminologia Anatomica te dekken. Aan de 2300 meest gebruikte Latijnse termen worden geluidsbestanden met de uitspraak gekoppeld, die vanuit het Museum voor Anatomie en Pathologie te Nijmegen ter beschikking zijn gesteld. Verder wordt gewerkt aan het corrigeren van (nog vanuit de bron-database aanwezige) omissies en onjuistheden en aan uitbreiding met Nederlandse termen en meer klinische termen. Tevens wordt een wiki-mechanisme voor aanvullingen en correcties gebouwd. Discussie Er zijn verschillende sites beschikbaar met meer of minder uitgebreide anatomische woordenlijsten. Via Google en Wikipedia is de betekenis van veel termen te vinden. Er is zover wij weten echter geen enkele site met het zoekgemak, de volledigheid en de automatische koppeling van synoniemen, uitspraak en afbeeldingen, zoals AnatomicalTerms die biedt. Studenten kunnen AnatomicalTerms gebruiken bij hun zelfstudie, als vertaalhulp vanuit Engelse studieboeken naar Latijnse terminologie en om in de kliniek eponymen te kunnen plaatsen. Docenten kunnen hun studenten helpen bij de vertaalproblemen door naar deze site te verwijzen. Tevens kunnen zij binnenkort zelf termen toevoegen. Trefwoorden: anatomieonderwijs, E-learning Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: O.P.Gobée LUMC Afd. Anatomie & Embryologie Postbus 9600 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
115
NVMO Congres 2008
Een analyse van de discussie in de literatuur over anatomie als basisvak voor de geneeskundeopleiding Vorstenbosch MATM, Kooloos JGM, Bolhuis SM, Laan RFJM UMC St Radboud Probleemstelling Een zoektocht naar literatuur over anatomie als basisvak in de geneeskundeopleiding levert, naast artikelen die onderzoek beschrijven naar onderwijsmethoden, vooral artikelen op met daarin meningen van diverse groepen over anatomieonderwijs. Partijen wier meningen worden verwoord zijn bijvoorbeeld: anatomen, studenten of artsen uit verschillende disciplines. De meningen die worden verwoord, zijn te verdelen over drie aandachtspunten: (1) de rol van de anatomie in de geneeskunde, (2) de inhoud van het anatomieonderwijs en (3) de onderwijsmethoden in de anatomie. Om de meningen in kaart te brengen is een literatuurstudie uitgevoerd met als doel de discussie over anatomie als basisvak in de geneeskundeopleiding te reconstrueren op grond van een typologie van gebruikte argumenten. Bovendien is geïnventariseerd of de argumenten onderbouwd werden en is een inschatting gemaakt van de kwaliteit van de onderbouwing. Methode Er werd in 4 databases (Medline, Psychinfo, ERIC and Embase) gezocht naar Engelstalige artikelen over medisch onderwijs van na 1980. Alleen artikelen over (1) de rol van anatomie in het curriculum (2) de inhoud van het anatomieonderwijs en/of (3) de vorm van het anatomieonderwijs werden geïncludeerd. Vanwege het explorerende karakter zijn de referentielijsten van geïncludeerde artikelen gebruikt om de literatuurlijst uit te breiden. Er werden 134 artikelen geïncludeerd. De artikelen werden (o.a.) ingedeeld naar tijdschriftcategorie (anatomy journal, medical educational journal, general medical journal, general educational journal) en naar soort artikel (original research, review, opinion). Uit de artikelen werden meningen en argumenten met betrekking tot de 3 genoemde gebieden letterlijk overgenomen in een database. Elke mening of argument werd vervolgens door twee onderzoekers getypeerd naar categorieën zoals: quality of care/patient safety, moral/ethical of traditional. Waar deze onderzoekers het oneens waren werd de typologie besproken met twee andere onderzoekers. Tevens werd de onderbouwing van elke mening vastgelegd (theoretical premises, empirical evidence, no foundation). Resultaten De eerste indruk van de literatuur werd voor een groot deel bevestigd door deze literatuurstudie. De rol van anatomie in de geneeskundeopleiding is onderwerp van veel artikelen waarin matig gefundeerde meningen over het voetlicht worden gebracht. Vooral artikelen over onderwijsmethoden bevatten empirisch bewijs of verwijzen daarnaar. Verschillende typen argumenten en meningen worden door elkaar gebruikt en met name argumenten met betrekking tot “quality of care” krijgen veel gewicht maar worden vaker slecht onderbouwd. Discussie De analyse van de literatuur over anatomie geeft inzicht in de plekken waar de discussie met onderzoek kan worden verhelderd of verscherpt. De waarde van de analyse is gelegen in het verhelderen van de structuur van de discussie en de argumenten die worden gebruikt. Het toekennen van betekenis en gewicht aan de geanalyseerde meningen en argumenten blijft normatief en daarom een subjectieve (maar leerzame) aangelegenheid
Trefwoorden: anatomieonderwijs, basisvakken, literatuurstudie Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. M.A.T.M. Vorstenbosch UMC St Radboud Anatomie Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
116
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie C6: Patiëntveiligheid (C6.1) Patiëntveiligheid: “TOPprofessionals voor TOPteams” In To Err is Human (2000) presenteerde het Institute of Medicine (IOM) de resultaten van een door Harvard uitgevoerde studie naar onbedoelde schade in Amerikaanse ziekenhuizen. Vele soortgelijke documenten zijn daarna gevolgd en patiëntveiligheid staat in het middelpunt van de belangstelling. Ook in Nederland blijft men niet achter, en na een aantal andere publicaties volgt een vertaling van het IOM onderzoek naar de Nederlandse situatie. Resultaat: 1735 (waarschijnlijk) vermijdbare doden en 6.500 patiënten met (waarschijnlijk) vermijdbare complicaties. Ook over de mogelijke oorzaken doet men uitspraken. Belangrijke factoren in een veilig zorgproces zijn Communicatie en Teamwerk. De veiligheid en dus de kwaliteit van zorg is sterk afhankelijk van de mate waarin de verschillende disciplines binnen een team kunnen samenwerken. De medische professional verandert van een hoogopgeleide en vakbekwame expert die autonoom opereert naar een hoogopgeleide vakbekwame teamspeler die, in nauwe samenwerking met andere (semi)professionals de verantwoordelijkheid deelt over de veiligheid in het zorgproces. Deze manier van samenwerken vereist het aanleren van nieuwe vaardigheden. Het accent binnen het medisch onderwijs verandert van kennis- en vaardigheidsgericht naar competentiegericht en van individueel leren naar teamleren waar werken en leren samenvallen. Inmiddels zijn er veel nieuwe initiatieven ontwikkeld om het samen werken en samen leren binnen het zorgproces te verbeteren. Sprekers: •
Patiëntveiligheidsonderwijs in de opleiding Prof. Dr. A.B. Bijnen, chirurg Medisch Centrum Alkmaar, Onderwijs Instituut VUmc
•
Patiënt Veiligheid op de IC, Communicatie en Team Resource Management Dr. R.J. Houmes, neonatoloog, intensivist A. van den Bos – Boon, Regieverpleegkundige Patiënt Veiligheid en Kwaliteit Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis
•
Apparatuur en instrumentarium, een veilig proces Dr. L. P. S. Stassen, chirurg Reinier de Graaf Groep – Delft
•
TOPplus: Time-Out en Debriefing; Communicatie en Teamwerk op de OK Ir. L.S.G.L. Wauben TU Delft, Faculteit Industrieel Ontwerpen Prof. Dr. J.F. Lange, chirurg Drs. C.M. Dekker – van Doorn Erasmus MC
Trefwoorden: patiëntveiligheid, complicaties, fouten, teamwork Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Drs C.M. Dekker – van Doorn Erasmus MC Dr. Molewaterplein 50/60 3015 GE ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
117
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie C7: E-Learning, implementatie, curriculumontwikkeling (C7.1) E-learning beleid ontwikkelen en implementeren Dankbaar MEW, Doets M, Lange JF Erasmus MC Thema Veel UMC’s zijn bezig met de inzet van e-learning in het onderwijs, als onderdeel van het geneeskundecurriculum of een andere medische opleiding. Vaak ligt er een accent op zelfstudie of toetsing met inzet van ict, terwijl de mogelijkheden van e-learning inmiddels veel breder zijn. Het formuleren van nieuwe richtingen en te bereiken resultaten rond e-learning in het curriculum blijkt vaak lastig. Een visie op de inzet van e-learning in het curriculum ontbreekt niet zelden, waardoor het een uitdaging is consistent beleid op dit onderwerp te voeren. In deze workshop delen wij onze aanpak (bouwstenen, fasering) en ervaringen met de ontwikkeling en implementatie van e-learning beleid voor de medische opleidingen, en gaan met de deelnemers aan het werk om een aanzet te maken tot een eigen beleids- en implementatieplan. Doelen Na deze workshop kunt u: * De bouwstenen formuleren voor uw eigen e-learning beleidsplan, als basis voor te maken keuzes m.b.t. inzet van ict in het onderwijs. * Hieruit speerpunten destilleren voor uw opleiding. * Voorwaarden voor een succesvolle implementatie benoemen. Doelgroep Beleidsmedewerkers, opleidingscoördinatoren, opleidingsdirecteuren en adviseurs van medische opleidingen. Opzet Aan de hand van een korte presentatie van de aanpak en globale inhoud van het e-learning beleidsen implementatieplan van het Erasmus MC, met de opgedane ervaringen, gaan de deelnemers aan de slag op basis van een analyse of aanpak voor hun eigen opleiding. Daarbij komen de volgende onderdelen achtereenvolgens aan de orde: 1. Bouwstenen voor beleid: analyse van de opleiding, externe omstandigheden, de opleidingsvisie, mogelijkheden en meerwaarde van ict in onderwijs. 2. Aanpak en fasering bij de ontwikkeling: beleidsontwikkeling, projectdefinitie, ontwikkeling en realisatie, evaluatie, implementatie. Top-down en bottom-up strategie 3. Principes bij de keuze van speerpunten en projectdefinities; succesfactoren bij de implementatie en opschaling. Maximum aantal deelnemers: 20 Trefwoorden: E-learning, implementatie, curriculumontwikkeling Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Drs. M.E.W. Dankbaar Erasmus MC Opleidingsinstituut Geneeskunde Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
118
NVMO Congres 2008
POSTERS Sessie C8: Portfolio, studievoortgang, toetsvormen (C8.1 t/m C8.3) C8.1 Michels NRM, Driessen EW, Muijtjens AMM, Gaal LF Van, Bossaert LL, De Winter BY Portfolio’s valideren: via een Delphi-onderzoek een validatie-instrument ontwikkelen C8.2 Ulenaers K, De Winter BY, Wyndaele JJ, Peeraer G Onderzoek naar het effect van studievoortgangsmaatregelen bij studenten geneeskunde C8.3 Lambregts M, Heeren M, Buiten M, Graag W van der, Bekker M Faculteiten zouden meer gebruik moeten maken van open vragen
119
NVMO Congres 2008
Portfolio’s valideren: via een Delphi-onderzoek een validatie-instrument ontwikkelen Michels NRM, Driessen EW, Muijtjens AMM, Gaal LF van, Bossaert LL, De Winter BY Universiteit Antwerpen, Universiteit Maastricht Probleemstelling Het beoordelen van klinische competenties en ’performance’ vereist een integraal zicht op de competenties van de student, wat niet gemakkelijk te verkrijgen is1. Een portfolio wordt beschouwd als een mogelijk instrument om klinische competenties te evalueren op de werkplaats2. Onderzoek over validiteit bij portfoliogebruik toont verscheidene mogelijke methoden en criteria3,4. Vaak rapporteert men over de zogeheten ’face validity’ (vanuit de perceptie van studenten en beoordelaars) of berekent men correlaties met andere toetsmethoden. Aanvullend willen we de validiteit bekijken vanuit verschillende aspecten4 en zullen we de volgende onderzoeksvraag als vertrekpunt nemen: Meten we effectief (en efficiënt) de vooropgestelde competenties? Methode Aan de faculteit Geneeskunde, Universiteit Antwerpen, worden de studenten tijdens het 6de jaar bij hun voltijdse stage beoordeeld door middel van een stage-evaluatieformulier en een portfolio. Het onderzoek zal verlopen in verschillende fasen: allereerst zal een validatie-instrument worden opgesteld via een Delphi-onderzoek, waarmee de portfolio’s zullen gevalideerd worden. Het validatieinstrument zal opgevat worden als een checklist met per competentie een aantal criteria waaraan voldaan moet worden om die specifieke competentie te toetsen in het kader van een portfolio in het stagejaar (werkplaatsleren). Het validatieonderzoek zal zich baseren op de CanMEDS-competenties5. Opzet Delphi-onderzoek: Een eerste kerngroep van experts op medisch en/of onderwijskundig gebied, zal trachten een startdocument op te maken: zij definiëren per CanMEDS-competentie een 7-tal criteria waaraan een portfolio van een student in het stagejaar zou moeten voldoen om de student te doen slagen voor die specifieke competentie. Dit document zal vervolgens het vertrekpunt zijn voor de eigenlijke Delphi ronden. Hierbij worden 30 experts aangeschreven (artsen, docenten en/of onderwijskundigen, van zowel de eigen universiteit als extern) om mee te bepalen welke criteria opgenomen dienen te worden in de uiteindelijke checklist. Na elke vragenronde zal worden getracht een consensus te vinden waarbij we momenteel streven naar een 3-tal criteria per competentie. Deze worden gebundeld in de checklist, die gebruikt zal worden als validatie-instrument. Validatie onderzoek: Aan de hand van de checklist kan vervolgens een at random selectie van portfolio’s worden gevalideerd. De representativiteit van de steekproef ten opzichte van de voltallige jaargroep zal nagekeken worden. Vier onderzoekers zullen deze portfolio’s valideren en dus nagaan of de competenties die gedefinieerd zijn aan de hand van de criteria, verkregen met het Delphi-onderzoek, aanwezig zijn. Literatuur 1. Miller. Academic Medicine 1990; 65: S63-67. 2. Royal College of General Practitioners. Occasional paper 63, 1993. 3. van der Vleuten, British Medical Journal 2000; 321: 1217-1219. 4. Downing, Medical Education 2003; 37(9): 830-837. 5. CanMEDS, Med Teach 2000; 22(6): 549-554.
Trefwoorden: portfolio, validatie, CanMEDS Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: N.R.M. Michels Universiteit Antwerpen Faculteit Geneeskunde Universiteitsplein 1 2610 WILRIJK, BELGIE E-mail:
[email protected]
120
NVMO Congres 2008
Onderzoek naar het effect van studievoortgangsmaatregelen bij studenten geneeskunde Ulenaers K, De Winter B, Wyndaele JJ, Peeraer G Universiteit Antwerpen Probleemstelling Aan de Universiteit Antwerpen werd studievoortgangsbewaking ingevoerd sinds 2006 om te controleren of studenten voldoende vooruitgang boeken binnen de opleiding. Op het einde van het academiejaar wordt per student nagegaan voor hoeveel procent van hun studietrajectpunten ze een credit behaalden (score≥ 10/20). Wanneer de studenten voor minder dan 50% van de studiepunten een voldoende score behaalden, kregen ze in eerste fase een waarschuwingsbrief van de studieloopbaancommissie. Daarin werd uitgelegd dat ze bij een inschrijving in het volgende academiejaar voor minstens 75% van het aantal studiepunten een voldoende dienden te behalen. Zo niet, dan verliezen ze in tweede fase het daaropvolgende academiejaar het recht op inschrijven en wordt hen aangeraden te heroriënteren naar een andere opleiding. Dan bestaat er nog één alternatieve uitweg: mits gemotiveerde aanvraag om hun studies geneeskunde verder te zetten kunnen ze alsnog kans maken te worden toegelaten, na beslissing door de studieloopbaancommissie. Er werd nagegaan welke studieresultaten studenten met bovenstaande maatregelen behalen. Methode Voor de analyse van de resultaten werd gekeken naar het aantal verstuurde brieven, de genomen maatregelen en de opvolging van de studenten die de waarschuwingsbrief of de vraag naar heroriëntering kregen. Voor de studenten die werden opgevolgd in het studievoortgangsprogramma berekenden we het aantal behaalde credits en de eindscore in procent na de examenperiode in januari 2008 voor hun voorgestelde studietraject. Resultaten Aan het einde van academiejaar 2006-2007 ontvingen 25 studenten geneeskunde (4,3% van de studentenpopulatie) een brief van de studieloopbaancommissie. 13 studenten ontvingen de waarschuwingsbrief en daarvan hebben 9 zich heringeschreven, 4 niet. De andere 12 studenten voldeden niet aan de 75%-regel: de studieloopbaancommissie gaf aan 8 studenten de toestemming opnieuw in te schrijven, de overige 4 studenten hebben geen aanvraag tot herinschrijven ingeleverd. De groep met een waarschuwingbrief behaalde een redelijke score in januari 2008. Ze legden samen 44 examens af: 19 voldoendes, 15 onvoldoendes en voor 10 examens noteerden we een afwezigheid. Het gemiddeld scorepercentage op de afgelegde examens was 48%. De groep die toestemming kreeg in te schrijven, had in totaal 15 examens afgelegd en er werd geen enkele voldoende behaald. Opmerkelijk is dat 10 maal een afwezigheid werd genoteerd en het gemiddeld scorepercentage was 19%. Conclusie Studievoortgangsbewaking is nodig als waarschuwings- en controlemechanisme. Er wordt veel tijd geïnvesteerd in het opstellen van aangepaste studieprogramma’s. Er is echter intensievere begeleiding nodig voor probleemstudenten om te achterhalen waarom men na herhaalde pogingen niet slaagt voor bepaalde opleidingsonderdelen en waarom de meerderheid zelfs niet meer deelneemt aan de examens. Hierbij is de opvolging van de groep die alsnog toestemming krijgt om in te schrijven belangrijk en kan afgevraagd worden of het toelatingsbeleid niet strikter toegepast moet worden. Trefwoorden: studievoortgang, bewaking studievoortgang Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: K. Ulenaers Universiteit Antwerpen Faculteit Geneeskunde Universiteitsplein 1 2610 ANTWERPEN, BELGIE E-mail:
[email protected]
121
NVMO Congres 2008
Faculteiten zouden meer gebruik moeten maken van open vragen Heeren M, Lambregts M, Buiten M, Gaag W van der, Bekker M KNMG Studentenplatform Probleemstelling Ondanks uitgebreid onderzoek naar verschillende methoden van toetsing, zijn deskundigen verdeeld over welke de meest ideale is. Open vragen zijn bij het toetsen van omvangrijke kennisdomeinen en het testen van analyseren, synthetiseren en evalueren geschikter dan de meerkeuzevraag.1 De meerkeuzevraag heeft echter het voordeel dat een groter aantal vragen gesteld kan worden en dat de beoordeling objectiever is.2 Het aantal antwoordmogelijkheden blijkt niet uit te maken voor de betrouwbaarheid 3. Een nadeel van meerkeuzevragen is dat inzicht minder vereist is en hierdoor een ongewenst leerpatroon bij de student zou kunnen ontstaan.4,5 De visie van de geneeskundestudent kan in deze discussie niet ontbreken. Methode In maart 2008 zijn alle student-leden van de KNMG per e-mail uitgenodigd voor de jaarlijkse digitale enquête. Deze bestond uit 53 vragen over vijf verschillende onderwerpen, waarvan toetsing er een was. Er is gevraagd naar tevredenheid, hoe studenten voornamelijk getoetst worden en welke vorm hun voorkeur heeft. Ontevreden studenten konden één of meerdere oorzaken aangeven. Ten slotte gaven studenten aan welke vorm het beste het kennisniveau weergeeft. Resultaten Van de 8.675 benaderde geneeskundestudenten hebben 1.695 de vragenlijst volledig ingevuld (responspercentage 19,5%). Het respondentenprofiel is representatief voor faculteit, geslacht en studiejaar. Studenten worden voornamelijk getoetst met meerkeuzevragen (66%), terwijl slechts 14% het liefst op deze manier getoetst wordt. De meerderheid van de studenten wil een gelijke hoeveelheid open en meerkeuzevragen (47%) of alleen open vragen (25%). Mondeling (7%) en extended matching (2%) zijn minder geliefd. Hoewel 45% van de studenten tevreden is over de wijze van toetsing en 29% neutraal, is een op de vijf studenten (22%) (zeer) ontevreden. Dit is te wijten aan het soort vragen (75%) en de slechte aansluiting tussen studiestof en vragen op het tentamen (52%). Driekwart (77%) vindt dat het belangrijkste uitgangspunt van toetsing een goede weergave van het kennisniveau van studenten moet zijn. Volgens studenten kan dit het best bereikt worden door open vragen (46%) in tegenstelling tot meerkeuzevragen (2%). Conclusie/ implicaties voor de praktijk De relatief lage respons-rate is waarschijnlijk te wijten aan de duur van de enquête, die langer was dan voorgaande jaren. Hoewel bijna de helft van de studenten tevreden is over toetsing zijn er meerdere verbeterpunten. De belangrijkste is het type vraag. Studenten zouden liever meer open vragen zien. Dit geeft, volgens hen, het kennisniveau beter weer en stimuleert meer tot studeren. Beide zijn kernpunten van toetsing en met name dit laatste punt kan het beste door studenten beoordeeld worden. Het KNMG Studentenplatform pleit daarom voor het invoeren van meer open vragen in de toetsing van medische kennis. Literatuur 1 Erkens, T. (2002). Toetsen met open vragen. In H.J.M. van Berkel & A.E. Bax (eds.), Toetsen in het hoger onderwijs. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 2 Het examen met meerkeuzevragen. J. Buellens en H. Jaspeart. Tijdschrift voor Geneeskunde 55, nr 7;1999 3 A preliminary investigation of three types of multiple choice questions. Skankun EN, Nanson EM, Kling S, Taylor WC, Med Educ 1979; 13: 91-9 4 Walton HJ, Drewery J. The objective examination in the evaluation of medical students. Br J Med Educ1967; 1: 255264. 5 Newble DI, Baxter A, Elslie RG. A comparison of multiple-choice tests and free-response tests in examinations of clinical competence. Med Educ 1979; 13: 263-268.
Trefwoorden: studentevaluatie, toetsvormen, open vragen Wijze van presentatie: poster Correspondentie-adres: M. Heeren KNMG Studentenplatform Curacaostraat 62-huis 1058 BZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
122
NVMO Congres 2008
POSTERS Sessie C9: Peer-to-peer learning, spoedeisende hulp, vaardigheidsonderwijs, inzet studenten (C9.1 t/m C9.3) C9.1 Ruijter PA de, Stigt SFL van, Biert J, Tan ECTH Inzet van student-assistenten bij het aanleren van Vaardigheden Acute Geneeskunde / EHBO C9.2 Balak DMW, Bekker MK, Parsen E, Tetar SU, Zevenbergen C, Man FR de Geneeskundestudent wil meer onderwijs in spoedeisende hulp C9.3 Bresser EL, Koning WB de Organisatie en inzet van een studententeam bij praktisch klinisch vaardigheidsonderwijs in Rotterdam. Twee of meer vliegen in één klap?
123
NVMO Congres 2008
Inzet van student-assistenten bij het aanleren van Vaardigheden Acute Geneeskunde / EHBO Ruijter PA de, Stigt SFL van, Biert J, Tan ECTH UMC St Radboud Probleemstelling Van (toekomstige) artsen wordt verwacht dat zij de eerstehulpverlening beheersen. Naar aanleiding van diverse onderzoeken is gebleken, dat studenten geneeskunde onvoldoende vaardigheden bezitten in het verlenen van elementaire eerste hulp en basale reanimatie1. Naar aanleiding van dit onderzoek, en met de invoering van de Bachelor-Master structuur (BaMa) aan het UMC St Radboud wordt een verplichte EHBO cursus aangeboden aan alle eerstejaars studenten geneeskunde. Opzet van de cursus De van oorsprong door de Medische Faculteitsvereniging Nijmegen (MFVN) ontwikkelde en georganiseerde cursus is integraal opgenomen in het nieuwe curriculum geneeskunde. Deze blokoverstijgende cursus voor 360 eerstejaars studenten geneeskunde (35 studiebelastingsuren) bestaat uit 8 lessen van 2 uren, een theorietoets en een praktijkexamen in de vorm van een stationstoets, en wordt in de avonduren gedoceerd. Behandeld worden basale reanimatie volgens de huidige richtlijnen van de Nederlandse Reanimatie Raad, diverse levensreddende handelingen, verbanden en de systematische benadering van (ongevals)slachtoffers. Hierdoor leert de student op minimaal het niveau van de leek extramuraal eerste hulp te verlenen, zonder gebruik te maken van (ingewikkelde) hulpmiddelen. De studentinstructeur geeft les aan een groep van circa 15 studenten geneeskunde, daarbij ondersteund door een aspirant-instructeur. e In het 2 jaar volgen ongeveer 345 studenten 4 uren herhaling, en wordt met de Automatische Externe Defibrillator (AED) geoefend. In het 3e jaar volgt nogmaals 2 uur herhaling en wordt de kinderreanimatie gedoceerd. De organisatie van de cursus is in handen van een blokcommissie, bestaande uit vijf (2e tot 5e jaars) studenten geneeskunde, die onder auspiciën van vier stafleden (twee chirurg-traumatologen, een huisarts en een anesthesioloog) uit het UMC St Radboud de cursus organiseren en zorgdragen voor het onderwijs. Andere taken van deze blokcommissie zijn het jaarlijks reviseren van het blokboek en de supervisie en opleiding van de (nieuwe) studentinstructeurs. Jaarlijks zijn er circa 30 studentinstructeurs nodig en worden er 10 aspirant-instructeurs opgeleid tot instructeur. Het merendeel van de studentinstructeurs kan twee tot drie opeenvolgende jaren lesgeven. Ervaringen Er zijn inmiddels goede ervaringen opgedaan met de inzet van student-assistenten bij het onderwijs in Eerste Hulp aan het UMC St Radboud. De gebruikte methode lijkt in de praktijk goed te werken en wordt door studenten als positief gewaardeerd. De poster bespreekt de implementatie van het blok Vaardigheden Acute Geneeskunde in de eerste fase van de BaMa structuur, evenals inmiddels opgedane ervaringen met deze cursus en de inzet van student-assistenten bij dit onderwijs. Literatuur 1. Tan, Edward C. T. H., Severien, Irma, Metz, Jaap C.M., Berden, Hubert J. J. M. and Biert, Jan (2006) 'First aid and basic life support of junior doctors: A prospective study in Nijmegen, the Netherlands', Medical Teacher, 28:2, 189 – 192
Trefwoorden: Peer-to-peer learning, vaardigheidsonderwijs, spoedeisende hulp Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: P.A. de Ruijter UMC St Radboud Onderwijsinstituut Carnotstraat 175 6533 DZ NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
124
NVMO Congres 2008
Geneeskundestudent wil meer onderwijs in spoedeisende hulp Balak DMW, Bekker MK, Parsen E, Tetar SU, Zevenbergen C, Man FR de KNMG Studentenplatform Probleemstelling Onderwijs in spoedeisende hulp (SEH) is een onderdeel van het curriculum geneeskunde in Nederland. In het Raamplan Artsopleiding 2001 staat beschreven dat een basisarts in staat moet zijn eerste hulp te verlenen zoals beschreven in het Advanced Trauma Life Support (ATLS) systeem.1 Uit een Nijmeegs onderzoek (2007) is echter gebleken dat de meeste geneeskundestudenten aangaven over onvoldoende SEH-vaardigheden te beschikken.2 In hoeverre dit probleem op andere faculteiten in Nederland speelt, is onduidelijk. Methode Met behulp van de jaarlijkse digitale enquête (het zogenaamde Studentenpanel) zijn alle studentleden van de KNMG per e-mail uitgenodigd deel te nemen. Geneeskundestudenten van alle studiejaren en faculteiten zijn hierover in april 2008 benaderd. Aan de respondenten is gevraagd of zij vinden dat zij tijdens hun studie bekwaam moeten zijn in het verlenen van spoedeisende hulp, en zo ja, wanneer. Daarnaast is gevraagd of zij vinden dat zij voldoende SEH onderwijs krijgen, en als dit niet het geval is, op welke punten zij het onderwijs onvoldoende vinden. Resultaten Van de 8.675 benaderde studenten hebben 1.695 de enquête volledig ingevuld (responspercentage 19,5%). De respondenten zijn representatief voor de populatie geneeskundestudenten in Nederland voor wat betreft geslacht, faculteit en studiejaar. De meeste geneeskundestudenten (81%) vinden dat zij tijdens de studie geneeskunde al bekwaam moeten zijn in het verlenen van spoedeisende hulp. Driekwart van de ondervraagden vindt dat zij voor het einde van jaar 4 bekwaam moeten zijn in SEHverlening. Slechts 31% van de respondenten geeft aan zichzelf voldoende bekwaam te vinden om in e een spoedeisende situatie adequaat te handelen. Van de 6 jaars studenten (n=423) vindt 62% zichzelf onvoldoende bekwaam. Zeven op de tien studenten vindt dat ze onvoldoende onderwijs krijgen in spoedeisende hulp. Zij wijten dit aan te weinig praktisch onderwijs (65%), meeloopdagen (61%) en onvoldoende herhaling van kennis en vaardigheden (68%). Van de 6e jaars studenten vindt 76% dat zij onvoldoende onderwijs krijgen. Conclusie en implicaties voor de praktijk De meeste geneeskundestudenten vinden het belangrijk tijdens de studie al bekwaam te zijn in het verlenen van spoedeisende hulp, het liefst voor het einde van studiejaar 4. Het onderwijs wordt daarnaast als onvoldoende beschouwd. Het KNMG Studentenplatform vindt dat geneeskundestudenten in staat moeten zijn SEH te verlenen als zij beginnen aan de klinische fase van hun opleiding. Het KNMG Studentenplatform pleit daarom voor meer onderwijs in SEH tijdens de basisopleiding geneeskunde. Er moeten met name meer praktisch onderwijs, meeloopdagen en herhaling in de opleiding worden verweven. Literatuur 1. Metz JCM, Verbeek-Weel AMM, Huisjes HJ. Raamplan 2001 artsopleiding. Bijgestelde eindtermen van de artsenopleiding. Nijmegen: Mediagroep Nijmegen, 2001. 2. Tan ECTH, Hekkert KD, Vugt AB van, Biert J. Is er een dokter in de zaal?: medisch studenten niet in staat adequate eerste hulp te verlenen. Medisch Contact 2007; 62-9, 391-393.
Trefwoorden: spoedeisende hulp, vaardigheidsonderwijs Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: D.M.W. Balak KNMG Studentenplatform Curacaostraat 62-huis 1058 BZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
125
NVMO Congres 2008
Organisatie en inzet van een studententeam bij praktisch klinisch vaardigheidsonderwijs in Rotterdam. Twee of meer vliegen in één klap? Bresser EL, Koning WB de ErasmusMC Doelstelling Beschrijving uit de onderwijspraktijk van het praktisch klinisch vaardigheidsonderwijs in het ErasmusMC te Rotterdam, betreffende organisatie en inzet van een assisterend studententeam. Probleemstelling In de aanvankelijke onderwijssituatie werden twee uur durende vaardigheidstrainingen gegeven aan een groep van 12 eerste- of tweedejaars geneeskundestudenten, begeleid door één arts-docent, waarbij de aandacht per student als onvoldoende werd ervaren. Methode en opzet Een structureel studententeam werd opgericht, bestaande uit excellerende derde- en vierdejaars studenten, die in staat zijn samen met een arts-docent het klinisch vaardigheidsonderwijs te begeleiden. Selectie van deze studenten vindt plaats tijdens het tweedejaars vaardigheidsonderwijs en na de daarop volgende vaardigheidstoets. Een student-instructeur dient te beschikken over excellente klinische vaardigheden, een bovengemiddelde kennis van achterliggende pathofysiologie, respect voor grenzen aan kennis en kunde, een pro-actieve opstelling tijdens practica, basale didactische kwaliteiten, goede communicatieve vaardigheden, representatieve uitstraling, flexibiliteit en collegialiteit. Na een sollicitatieprocedure wordt het geselecteerde studententeam extra getraind in presentatie-vaardigheden, onderwijskundige uitgangspunten en afwijkende bevindingen bij algemeen lichamelijk onderzoek. Hierna zijn de student-instructeurs bevoegd te assisteren bij de vaardigheidstrainingen. Student-instructeurs werken gedurende anderhalf tot twee jaar in het studententeam. Het team bestaat uit 10-15 personen en wordt ingezet bij circa 550 lessen per studiejaar. De student-instructeurs hebben een aanstelling bij Bureau Flexwerk en zijn ingeschaald in schaal 2 CAO UMC. Het studententeam wordt geleid door een studententeamleider, die de teamvergaderingen voorzit en verantwoordelijk is voor de roostering en het initiëren van teamactiviteiten. De teamleider wordt gesuperviseerd door een docentcoördinator, die tevens zorgdraagt voor inhoudelijke kwaliteitsborging. De sectormanager is eindverantwoordelijk voor de organisatorische aanstelling en inzet van het team. Resultaat De extra inhoudelijke aandacht tijdens de trainingen wordt door studenten en docenten als positief ervaren. De aanwezigheid van een student-instructeur heeft daarnaast bijgedragen aan de toegenomen laagdrempelige benadering en de groepsveiligheid. De student-instructeurs leren de praktijk van het medisch onderwijs beter kennen, leren omgaan met autoriteit en groepsdynamiek en kunnen hun kennis en kunde van het algemeen lichamelijk onderzoek verder verdiepen. Door de gedegen organisatie van het studententeam kan de onderwijsafdeling beschikken over zeer gemotiveerde en goed getrainde student-instructeurs, waardoor de kwaliteit van de vaardigheidstrainingen verbetert. Trefwoorden: student als docent, organisatie, vaardigheidsonderwijs Wijze van presentatie: poster
Correspondentie-adres: E.L. Bresser ErasmusMC Praktikum Klinische Vaardigheden Dr. Molewaterplein 40 3000 DR Rotterdam E.mail:
[email protected]
126
NVMO Congres 2008
FRINGE C10: Burnout preventie (C10.1) Fringe workshop Tai Chi In het kader van het thema burn-out en de preventie daarvan, biedt de NVMO Congrescommissie haar deelnemers een workshop Tai Chi aan die tweemaal zal worden gegeven. Wat is Tai Chi? (bron: wikipedia) Tai Chi is een bewegingsactiviteit die van oorsprong gevechtshandelingen betrof, gebaseerd op de oosterse leer van yin en yang, van drukpunten en meridianen. Er bestaan binnen het Tai Chi verschillende groepen, stijlen genaamd, waarbij de yangstijl voornamelijk langzaam wordt uitgevoerd en de chen-stijl ook explosieve momenten in zich heeft. Deze stijlen zijn vaak weer onderverdeeld in diverse substijlen van leraren die er hun eigen kennis, vaardigheid en ervaring aan hebben toegevoegd. De bewegingen worden in een vaste volgorde uitgevoerd. De Tai Chi beoefenaren spreken van ‘De Vorm’. Elke stijl kent zijn eigen vormen, die van leraar op leerling worden overgedragen. De langzame bewegingen, die vanuit de buik en vooral zeer ontspannen uitgevoerd worden, zijn kenmerkend voor Tai Chi. De meest prominente doelstellingen van Tai Chi zijn tegenwoordig: gezondheid, ontspanning en balans. Deze doelstellingen worden bereikt door een bepaalde vorm van inwendige energie, de 'Chi’, goed te laten stromen. Die Chi stroomt in de meridianen van de aarde naar de hemel en omgekeerd door en langs het lichaam. In de verschillende vormen leert men de stroming van Chi te beheersen. Er zijn enkele verdiepingsniveaus, waarbij de doelstellingen van de beoefenaar mee veranderen. De student begint met het leren beheersen van de nodige basis (correcte lichaamshouding, correct plaatsen van de voeten en het openen van de liezen) en het uitvoeren van de Tai Chi bewegingen zonder het gebruik van spierkracht. Daarna ligt het accent meer op de innerlijke beleving van de bewegingen, met aandacht voor de Chi-stroming in de meridianen. Uiteindelijk resulteert dit in 'innerlijke kracht', die wordt gekenmerkt door het vermogen mee te gaan in elke beweging van een tegenstander zonder dat je zelf je balans verliest. Zo ver hoeven beoefenaren niet te gaan. Al in het begin levert Tai Chi de beoefenaren een beter evenwichtsgevoel op. Na enig trainen leert men ook het gevoel van stromende Chi herkennen. Zowel jonge als oude mensen kunnen deze bewegingskunst beoefenen. Men kan er lenig mee blijven, tot op hoge leeftijd het evenwichtgevoel blijven trainen en ermee mediteren. Het correct beoefenen van Tai Chi kan naar verluidt ook leiden tot het verdwijnen van ouderdomskwaaltjes, rug- en nekklachten en hoofdpijn. De workshop zal worden geleid door ervaren Tai Chi docenten. Benodigdheden: (zo mogelijk) dikke sokken Maximum aantal deelnemers: ca. 40
127
NVMO Congres 2008
FRINGE C11: Burnout preventie (C11.1) Fringe workshop Modeltekenen Ter ontspanning, ter lering, en vooral als voorbeeld van een bezigheid waarbij de zinnen goed kunnen worden verzet, wordt voor de NVMO Congresdeelnemers de mogelijkheid geboden een workshop modeltekenen te volgen. Net als de overige fringe workshops wordt ook deze tweemaal aangeboden. Heeft u altijd al eens onder leiding van een deskundige docent uw tekentalenten willen beproeven? Dan is deze workshop iets voor u. Het resultaat mag vernietigd, verscheurd, opgehangen, ingelijst en/of meegenomen worden, waar het om gaat is de mogelijkheid uw talenten te ontdekken en zo goed mogelijk te gebruiken. Gezorgd zal worden voor voldoende materialen en faciliteiten. Er wordt getekend naar model (vrouwelijk naakt). Benodigdheden: wordt in voorzien Maximum aantal deelnemers: 20
128
NVMO Congres 2008
PROMOVENDI Sessie C12: OSCE, tandheelkunde; evaluatie, kwaliteit van leren (C12.1 t/m C12.2) C12.1 Schoonheim-Klein M De waarde van de Objective Structured Clinical Examination (OSCE) in het tandheelkundig onderwijs C12.2 Veken J van der Diepte-analyse van het effect van medische onderwijsvernieuwing op leerpatronen en kennisontwikkeling.
129
NVMO Congres 2008
De waarde van de Objective Structured Clinical Examination (OSCE) in het tandheelkundig onderwijs Schoonheim-Klein M ACTA De laatste 20 jaar was men binnen het tandheelkundig curriculum niet meer tevreden over de methoden van klinische toetsing. Vaak werden alleen motorische vaardigheden getoetst, zonder de communicatie met de patiënt en de professionaliteit te toetsen. In het medisch onderwijs bleek de OSCE een goede competentietoets. Sinds een tiental jaren is de OSCE ook ingevoerd in het tandheelkundig onderwijs, maar uit literatuuronderzoek bleek dat de evidence van de waarde van de OSCE in tandheelkundig onderwijs (vooralsnog) erg mager is. Daarom was het doel van dit proefschrift de bruikbaarheid van de OSCE te bestuderen binnen de toetsing van klinische competenties in het tandheelkundig onderwijs. De onderzoeksvragen die uit deze doelstelling naar voren kwamen zijn: 1. Zal een implementatiestrategie van de tandheelkundige OSCE, gebaseerd op participatie, informatie en commitment, effectief zijn en zullen attitudes t.o.v. de OSCE van staf en studenten daardoor positief worden beïnvloed? 2. Zal de implementatie van de tandheelkundige OSCE het leren van de student beïnvloeden? 3. Wat is het effect van taalbegrip en taalbeheersing van de allochtone studenten op hun prestaties in de tandheelkundige OSCE? Zal het verlengen van de tijd van een station de prestatie van allochtone tandheelkundestudenten verbeteren? 4. Geeft een tandheelkundige OSCE die afgenomen wordt op verschillende dagen in de week wel betrouwbare zak/slaag scores? Is de gemiddelde score op dag 1 lager dan op de daarop volgende dagen? 5. Hoeveel stations in een tandheelkundige OSCE zijn er nodig voor een betrouwbare beslissing over de prestaties van de student? 6. Welke normeringmethode is het optimale instrument om te voorkomen dat incompetente studenten slagen en competente studenten zakken voor een tandheelkundige OSCE? Deze vragen zijn onderzocht in vijf studies. In antwoord op de algemene onderzoeksvraag werd geconcludeerd dat de tandheelkundige OSCE een objectieve, betrouwbare en valide methode is om klinische competenties te toetsen, inclusief communicatieve vaardigheden. Hoewel de taalvaardigheid en de stress en geslachtseffecten nog meer aandacht behoeven, is de OSCE educatief valide en goed geaccepteerd. Daarenboven kan de Borderline Regressie methode met vertrouwen worden toegepast om de zak/slaag beslissingen te nemen van OSCEs. Daarom zou de OSCE inclusief de Borderline Regressie normeringmethode in andere tandheelkundige opleidingen in hun competentiegerichte toetsingsprogramma opgenomen moeten worden, met als doel het leren van de student te bevorderen, de kwaliteit van de opleiding te bevorderen en de kwaliteit van de patiëntbehandeling te waarborgen. Trefwoorden: OSCE, tandheelkunde Wijze van presentatie: Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: Dr. M.E.Schoonheim-Klein Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam Afdeling Parodontologie Louwesweg 1 1066 EA AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
130
NVMO Congres 2008
Diepte-analyse van het effect van medische onderwijsvernieuwing op leerpatronen en kennisontwikkeling. Veken J van der, Universiteit Gent Bij het bestuderen van leerpatronen blijkt uit vroeger onderzoek dat het vinden van voldoende gevoelige meetinstrumenten moeilijk is. Ook is er weinig recent onderzoek voorhanden in het medisch onderwijs. Wij kozen voor een aangepaste versie van de leerstijlenvragenlijst van Vermunt omdat deze benadering de complexiteit van leren goed in kaart brengt. Recent onderzoek toonde ook aan dat deze vragenlijst zeer goed motivationele en cognitieve elementen samenbrengt. Bij het bestuderen van kennisontwikkeling duikt het probleem op van de onvergelijkbaarheid van kennistoetsing in een conventioneel curriculum en een geïntegreerd contextuele leeromgeving. Hiervoor vonden we de Nederlandse interuniversitaire voortgangstoets, een geschikt instrument dat voldoende curriculumonafhankelijk het kennisniveau van studenten meet. Onderzoeksvragen: 1. Verandert curriculumvernieuwing leerpatronen bij studenten geneeskunde? 2. Reflecteren veranderingen in leerpatronen ook de verwachtingen van curriculumvernieuwing? 3. Veroorzaakt de implementatie van curriculumvernieuwing effecten op leerpatronen bij longitudinaal onderzoek? 4. Hoe is de invloed van verschillende curricula op kennisontwikkeling? Ad1: Dit wordt onderzocht in het 3e studiejaar van 3 verschillende curricula: conventioneel, geïntegreerd contextueel en probleemgeoriënteerd medisch curriculum. Op elk bestudeerd niveau zijn de verschillen duidelijk. Meetinstrument 1: Voortgangstoets Onderzoek 1: Impact van de transitie van een conventioneel naar een geïntegreerd contextueel medisch curriculum (GCC) op kennisontwikkeling. Onderzoeksvragen: Bereiken GCC studenten vroeger het eindniveau kennis dan conventioneel curriculum studenten? Presteren GCC studenten bij het einde van hun basisopleiding op een hoger niveau dan conventioneel curriculum studenten? Start de groei van klinische kennis vroeger in een GCC dan in conventioneel curriculum? Verloopt de groei van basiswetenschappelijke kennis meer parallel met klinisch wetenschappelijke kennis in GCC dan in een conventioneel curriculum? Onderzoek bij 1421 studenten van jaar 2 tot jaar 6 (393 conventioneel curriculum, 1028 GCC). Meetinstrument 2: ILS als indicator van evolutie van leerpatronen. Twee gefinaliseerde onderzoeken worden voorgesteld. Onderzoek 2: Verschillen in leerpatronen in een conventioneel, GCC en PBL medisch curriculum. De aangepaste ILS vragenlijst blijkt een nuttig en betrouwbaar instrument om drie niveau’s van leren van studenten in kaart te brengen: het uitvoerende niveau betreft verwerkingsstrategieën, het controle niveau beschrijft reguleringsstrategieën, het conceptueel niveau gaat over leeroriëntaties. De onderzoeksgroep bestaat uit 628 studenten geneeskunde uit het derde jaar: 197 conventioneel curriculum, 130 GCC, 301 PBL-studenten. Het betreft een cross-sectioneel onderzoek met een ‘between-subjects comparison one-way post hoc ANOVA’ statistische analyse. De resultaten worden gepresenteerd. Onderzoek 3: Impact van de transitie van een conventioneel naar een geïntegreerd contextueel medisch curriculum (GCC) op leerpatronen bij studenten: een longitudinale studie. De volgende hypothesen worden uitgetest bij twee representatieve studentengroepen van jaar 2 tot jaar 4 (34 conventioneel curriculum en 30 GCC). GCC studenten: structureren beter hun leeronderwerpen en relateren onderdelen meer aan elkaar en aan vroeger verworven kennis; vertonen een grotere groei in het ontwikkelen van een persoonlijke interpretatie van hun studie-onderwerpen; consulteren meer verschillende bronnen van kennis; kunnnen studie-inhouden meer in eigen woorden weergeven; regelen hun studieproces meer zelf; vertonen minder ‘ongeregeld’ leergedrag; zijn in hun leren meer ‘vocation’-georiënteerd en minder gericht op het halen van graden of hogere toetsscores. Het betreft een longitudinale within-subjects vergelijking met ‘ANOVA one-way repeated measures General Linear Model’. Trefwoorden: leerpatronen, kennisontwikkeling, curriculumvernieuwing Wijze van presentatie: Promovendi-lezing Correspondentie-adres: Jos Van der Veken, wetenschappelijk medewerker Universiteit Gent, Directie Onderwijsaangelegenheden, afdeling onderwijskwaliteitszorg St. Pietersplein 7, B-9000 Gent. Email:
[email protected]
131
NVMO Congres 2008
WETENSCHAPPELIJKE PAPERS Sessie C13: Vervolgopleiding, voortgangstoets, longitudinale boordeling (C13.1 t/m C13.3) C13.1 Fluit CMRG, Bolhuis S, Wensing M, Grol R, Laan R De kwaliteit van de klinisch opleider: wat en hoe wordt gemeten? C13.2 Muijtjens AMM, Timmermans I, Cohen-Schotanus J, Thoben AJNM, Wenink ACG, Vleuten CPM van der Verbetering informatie over kennisgroei bij voortgangstoetsen met behulp van de cumulatieve score C13.3 Lohuizen MT van, Kuks JBM, Hell EA van, Stewart RE, Cohen-Schotanus J Longitudinale klinische beoordelingen en competentiegroei: een betrouwbaarheidsstudie
132
NVMO Congres 2008
De kwaliteit van de klinisch opleider: wat en hoe wordt gemeten? Fluit CMRG, Bolhuis S, Wensing M, Grol R, Laan R UMC St Radboud Probleemstelling De medische vervolgopleidingen worden gemoderniseerd: opleidingsplannen gaan uit van de CanMEDS competenties, AIOS worden (meer) geobserveerd, toetsing is meer expliciet en de AIOS reflecteert regelmatig op eigen ontwikkeling1. De opleider speelt hierbij een cruciale rol. Evaluatie van de opleider door de AIOS en/of peers biedt inzicht in zijn/haar kwaliteiten als opleider. In de literatuur zijn vele evaluatie-instrumenten beschreven2. De vraag is wat deze instrumenten meten – en hoe deze zijn verantwoord. Methode Voor een reviewstudie naar inhoud en kwaliteit van instrumenten die klinische opleiders beoordelen werd een scoringslijst opgesteld. Op basis van literatuur onderscheidden wij 7 aspecten van klinisch opleiderschap: rolmodel; zorgen voor leerzame activiteiten; organisator/ontwikkelaar; feedback geven; instructievaardigheden; beoordelen; creëren van een veilige werk/leersituatie. De inhoud werd gerelateerd aan de CanMEDS competenties. Psychometrische kwaliteitskenmerken zijn geformuleerd. Medline, ERIC, Psychinfo, Embase en BEI werden doorzocht met vooraf geformuleerde zoektermen. Twee onderzoekers namen onafhankelijk van elkaar de output door en selecteerden op basis van inclusiecriteria abstracts en vervolgens artikelen. Resultaten De search leverde 1544 abstracts op. Op basis van inclusiecriteria werden 49 artikelen over 30 instrumenten geselecteerd voor nadere studie. De meeste instrumenten (26/30) zijn van Amerikaanse oorsprong. Instrumenten waren meestal gebaseerd op eerdere beschrijvingen van een klinisch opleider, een enkele keer op theorieën over leren in de praktijk. Een heldere omschrijving van de ‘clinical teacher’ ontbrak vaak. Studies vonden vooral plaats binnen de interne geneeskunde, kindergeneeskunde en heelkunde. Validering beperkte zich meestal tot factoranalyse en berekening van Cronbach’s alpha. Minder frequent werd construct- of criteriumvaliditeit onderzocht of een intraclass-correlation bepaald. Vaak werden instrumenten voor formatieve én summatieve doeleinden ontwikkeld. Het aantal items varieerde van 1 tot 46. De aspecten feedback, didactische vaardigheden en creëren van een veilige leersituatie kwamen het vaakst voor; items over beoordelen het minst. De items die aan de CanMEDS konden worden gerelateerd betroffen vooral medical expert, communicator, professional. Geen instrument voldeed aan alle gedefinieerde kwaliteitscriteria. Discussie Het ontbreken van een goede omschrijving van de klinisch opleider doet afbreuk aan de inhoudelijke validiteit. Instrumenten worden voor summatieve doeleinden ingezet zonder dat dit, gezien de beperkte validering en psychometrische kwaliteit verantwoord lijkt. Er is geen instrument gevonden dat voldoet aan de door ons geformuleerde criteria. In een vervolgstudie wordt momenteel een instrument ontwikkeld. Een eerste pilot zal in het najaar plaatsvinden. Literatuur . 1. Scheele F et al. Introducing Competency-based Postgraduate Medical Education in the Netherlands. Medical Teacher 2008, in press. 2. Beckman TJ. (2004). How reliable are assessments of clinical teaching? A review of the published instruments. J gen intern med 2004;19(9):971-77.
Trefwoorden: simulatietraining, vervolgopleiding, CanMEDS Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper
Correspondentie-adres: Drs. C.R.M.G. Fluit UMC St Radboud 306 KOMO Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
133
NVMO Congres 2008
Verbetering informatie over kennisgroei bij voortgangstoetsen met behulp van de cumulatieve score Muijtjens AMM, Timmermans I, Cohen-Schotanus J, Thoben AJNM, Wenink ACG, Vleuten CPM van der Universiteit Maastricht, UMC Groningen, UMC St Radboud, LUMC Probleemstelling Een medisch onderwijsprogramma beoogt onder meer de bevordering van groei van medische kennis. Een instrument om die kennisgroei te monitoren is de voortgangstoets (VT) waarbij regelmatig (bijvoorbeeld vier maal per jaar) bij alle jaargroepen een toets wordt afgenomen die alle voor een basisarts relevante medische kennis kan betreffen.1 Een probleem bij het verstrekken van informatie over kennisgroei (het verloop van de score over opeenvolgende toetsen) is het grillige verloop van de geobserveerde scores. Dit duidt op een aanzienlijke ruis in de metingen aangezien kennisgroei in zo’n veelomvattend domein geacht mag worden geleidelijk te verlopen. Dit leidt waarschijnlijk ook tot een onnodig groot aantal wisselingen in onvoldoende/voldoende (O/V) kwalificaties op opeenvolgende toetsen bij individuele studenten In dit onderzoek wordt nagegaan in hoeverre het gebruik van de cumulatieve score leidt tot ruisonderdrukking en daarmee tot een betrouwbaardere representatie van kennisgroei. Methode De cumulatieve score voor een individuele student wordt verkregen door op elk meetmoment de gemiddelde-score-tot-nu-toe te berekenen: het gemiddelde van de huidige en alle voorgaande door de student behaalde VT-scores. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de individuele kennisgroeimetingen van geneeskundestudenten in het cohort 1999 van de Universiteit Maastricht. Het onderzoek beperkt zich tot de eerste vier jaren van het curriculum (zestien meetmomenten) en tot de subset van studenten met volledige data in dit tijdvenster (65 van de 208 studenten). Om de grilligheid van het longitudinale verloop te kwantificeren wordt per student het aantal O/V wisselingen geteld voor de geobserveerde en de cumulatieve score. Daarbij wordt, zoals gebruikelijk bij de inter-universitaire voortgangstoets, per meetmoment het gemiddelde minus de standaarddeviatie van de score gebruikt als O/V-norm. Voor de gecumuleerde score wordt de norm verkregen door de norm van de geobserveerde score te cumuleren. Ervan uitgaand dat de OV-norm zelf een glad verloop heeft wordt als indicator voor de gladheid van de individuele groeicurven de proportie O/V niet-wisselingen per student berekend (Proportie O/V-stabiel). Verschil in O/V-stabiliteit voor de twee scores indiceert een verschil in ruisniveau. Resultaten In overeenstemming met onze ervaring met VT-data, blijkt ook in dit geval de O/V-norm over de 16 meetmomenten een nagenoeg perfect rechtlijnig (en dus glad) verloop te vertonen (Rsquare van de lineaire regressie is 98%). De figuur toont de cumulatieve verdeling over studenten van de Proportie O/V-stabiel voor de beide soorten scores. De afstand tussen de verdelingscurves indiceert een groot verschil in O/Vstabiliteit: voor de geobserveerde score geldt dat voor 37% van de studenten de proportie O/V-stabiel lager is dan 0.8, terwijl dat bij de cumulatieve nog maar voor 3% van de studenten het geval is. Conclusie De relatief simpele transformatie van geobserveerde naar cumulatieve score leidt tot een aanzienlijk terugdringen van de (random) ruis terwijl de meer geleidelijk verlopende kennisgroei sterker tot uitdrukking komt. Cumulatieve scores bieden daardoor goede mogelijkheden om de informatie over kennisgroei bij voortgangstoetsen te verbeteren. 1.0
geobserveerde score cumulatieve score
Cumulatieve verdeling
0.8
0.6
0.4
0.2
0.0
0.0
0.2
0.4
0.6
0.8
1.0
Proportie O/V stabiel
Literatuur 1 Van der Vleuten CPM, Schuwirth LWT, Muijtjens AMM, Thoben, AJNM, Cohen-Schotanus J, Van Boven CPA. Cross institutional collaboration in assessment: a case on progress testing. Medical Teacher 2004;26: 719-725.
Trefwoorden: toetsing, voortgangstoets, feedback Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper Correspondentie-adres: Dr.ir. A.M.M. Muijtjens, Universiteit Maastricht Postbus 616, 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
134
NVMO Congres 2008
Longitudinale klinische beoordelingen en competentiegroei: een betrouwbaarheidsstudie. Lohuizen MT van, Kuks JBM, Hell EA van, Stewart RE, Cohen-Schotanus J UMC Groningen Probleemstelling Om tot een betrouwbaar eindoordeel van een student te komen, moet deze meerdere malen beoordeeld worden.1 Met een betrouwbaarheidsstudie kan worden vastgesteld hoeveel beoordelingen nodig zijn voor een betrouwbaar eindoordeel. Bij betrouwbaarheidsstudies over klinische beoordelingen is steeds onderscheid gemaakt tussen (gewenste) variatie in scores veroorzaakt door verschillen tussen studenten en alle overige variatiebronnen, zoals docenten en casusspecificiteit. Echter, bij longitudinale beoordelingen zou ook rekening gehouden moeten worden met verwachte groei in competentie gedurende de periode van beoordelen.2 De variatie in scores veroorzaakt door deze groei (eindscores hoger dan beginscores) kan als gewenste variatie worden beschouwd. In deze studie is nagegaan welke invloed het rekening houden met de competentiegroei heeft op de betrouwbaarheid van longitudinale klinische beoordelingen. Methode De coschapbeoordelingen van 104 coassistenten (75%) die toestemming hadden gegeven voor gebruik van hun scores zijn verzameld. Elke coassistent is gedurende een periode van 14 weken 5–7 keer beoordeeld met een op de mini-CEX gebaseerde lijst; het eindoordeel is het rekenkundig gemiddelde. De coassistenten waren afkomstig uit alle disciplines in het UMC en 6 affiliaties. De betrouwbaarheid van de eindbeoordelingen werd geschat met generaliseerbaarheidsstudies, eerst volgens de standaardaanpak en daarna rekening houdend met competentiegroei. De volgende variantiecomponenten werden onderscheiden: verschillen tussen studenten, competentiegroei binnen studenten (alleen tweede analyse) en overige factoren (ruis). Aangezien de beoordelingen ‘genest’ waren binnen studenten zijn de variantiecomponenten geschat met multi-level analyse (G-studie). De betrouwbaarheid is vervolgens berekend voor verschillende aantallen beoordelingen en er is onderzocht hoeveel beoordelingen nodig zouden zijn om een betrouwbaarheid van 0.80 te behalen (D-studie). Resultaten Gemiddeld werd op de eerste beoordeling 7.6 gescoord en op de laatste 7.8 (p<0.05). Tabel 1 geeft de betrouwbaarheidscoëfficiënten voor beide situaties. Wanneer er rekening wordt gehouden met groei, daalt het aantal beoordelingen dat nodig is om een betrouwbaarheid van 0.80 te bereiken van 17 naar 11. Discussie Dat er sprake is van competentiegroei blijkt uit het feit dat de eerste beoordeling van de studenten significant 2 lager was dan de laatste. Deze bevinding is ook elders gerapporteerd. Het aantal beoordelingen dat volgens de standaardaanpak nodig is, ligt hoger dan wat in eerder onderzoek werd gerapporteerd.1 Rekening houden met competentiegroei leidt tot een lagere aantal benodigde beoordelingen. Echter, 11 beoordelingen is voor de praktijk nog steeds aan de hoge kant. Een mogelijk oplossing zou zijn alle beoordelaars te instrueren te beoordelen naar een vast eindpunt.2 Nader onderzoek is nodig om te zien of dergelijke instructie de variatie veroorzaakt door competentiegroei, beter zichtbaar maakt en dit daarmee de betrouwbaarheid ten goede komt. De huidige 5-7 beoordelingen zijn in ieder geval niet genoeg om een betrouwbaarheid van 0.80 te bereiken. Literatuur 1. Williams RG, Klamen DA, McGaghie WC. Cognitive, social and environmental sources of bias in clinical performance ratings. Teach Learn Med 2003;5(4);270-292 2. Prescott-Clements L, Van der Vleuten CPM, Schuwirth LWT, Hurst Y, Rennie JS. Evidence for validity within workplace assessment: the Longitudinal Evaluation of Performance (LEP). Med Educ 2008;42;488–95 Tabel 1: Geschatte betrouwbaarheid van klinische beoordelingen Aantal beoordelingen 1 2 5 ... standaard aanpak 0.19 0.32 0.54 0.65 competentiegroei X 0.50
6 0.58 0.68
7 0.62 0.72
...
11 0.72 > 0.8
...
17 > 0.8 0.90
Trefwoorden: co-assistentschappen, longitudinale klinische beoordeling, toetsing en beoordeling Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper Correspondentie-adres: Drs. M.T. van Lohuizen UMCG/RUG, CIOMO A. Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
135
NVMO Congres 2008
WORKSHOP C14: Communicatie (C14.1) Communicatietraining in het medisch onderwijscontinuüm: wanneer, hoe en door wie? NVMO Werkgroep Communicatie; Bazelmans E, Bonke B, Dalen J van, Dijk S van, Fabriek M, Grosfeld F, Kreeke JJS van de, Meijer J, Veening EP, Weel-Baumgarten EM van Het symposium begint met een korte presentatie waarin per faculteit een overzicht wordt gegeven van het onderwijs in communicatieve vaardigheden. Hierbij wordt besproken in hoeverre de criteria van het raamplan daadwerkelijk worden gehaald en er wordt aandacht besteed aan de plaats in het curriculum waar het communicatieonderwijs gegeven wordt. Ontbreken er facetten en zo ja welke? Eenzelfde overzicht wordt gegeven voor wat betreft communicatieonderwijs in de vervolgopleidingen (zowel voor de specialisten als huisartsenopleidingen). Hierna volgt een discussie met de zaal. Onderwerpen die aan bod zullen komen zijn: sluiten basis en vervolgonderwijs goed op elkaar aan? Hoe kunnen we dit, zo nodig verbeteren? Zijn de momenten in de basiscurricula waarop dit onderwijs gegeven wordt geschikt? Moet het communicatieonderwijs zoals nu in de meeste faculteiten in het eerste jaar vallen of is het toch beter hier pas later mee te beginnen en wanneer dan wel? Wat moet in de basisopleiding en wat kan beter wachten tot de vervolgopleidingen? Welke docenten geven idealiter dit onderwijs, moeten het gedragswetenschappers zijn of praktiserende clinici en wat is haalbaar? Er wordt een actieve bijdrage van de zaal verwacht. Maximum aantal deelnemers : 30 Trefwoorden: communicatie, Raamplan Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Dr. E.M. van Weel-Baumgarten, UMC St Radboud; Postbus 9101; 6500 HB Nijmegen. Email:
[email protected]
136
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie C15: Diversiteit, huisartsgeneeskunde (C15.1) Aandacht voor etnische en culturele diversiteit in (huisarts)geneeskundig onderwijs - strategie van het NHG Oosterberg EH, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) Inleiding In Nederland is sprake van een toenemende etnische en culturele diversiteit. Volgens het CBS zal naar verwachting het aantal niet-westerse allochtonen in 2050 bijna 2,7 miljoen zijn, tegen 1,7 miljoen in 2007. Migranten hebben veelal een andere en grotere zorgbehoefte dan niet-migranten. Volgens de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg is de huisartsenzorg één van de belangrijkste terreinen van de gezondheidszorg waar een verschil is te bemerken in zorgconsumptie van allochtone en autochtone zorgvragers. Verschillen in zorgconsumptie en knelpunten in de zorg zijn er vooral in de kwaliteit en effectiviteit. (RVZ, 2000) In het NHG-Meerjarenbeleidplan ‘Zichtbare huisartsenzorg 2006-2011’ is de diversiteit in de patiëntenpopulatie benoemd tot belangrijk aandachtspunt bij de ontwikkeling en actualisering van de NHG-producten. Eind 2007 is het NHG gestart met de werkgroep ‘Etnische en culturele diversiteit in de NHG-producten’. Dit project heeft als doel beschikbare informatie over etnisch-culturele diversiteit te inventariseren en waar relevant in NHG-producten naar voren te laten komen. In deze workshop wordt de strategie van het NHG met betrekking tot het ontwikkelen van onderwijsmaterialen, zoals de Programma’s voor Individuele Nascholing (PIN), toegelicht. Daarnaast ligt de nadruk op het uitwisselen van de ervaringen van de deelnemers. Thema Aandacht voor etnische en culturele diversiteit in het (huisartgenees)kundige onderwijs Doel Bewustwording van het belang van aandacht voor diversiteit in medisch onderwijs Uitwisseling van ervaringen met betrekking tot een te kiezen strategie Kennen van knelpunten Benoemen van kansen voor integratie van diversiteit in het medisch onderwijs Doelgroep Onderwijsmakers (huisarts)geneeskunde Opzet workshop Activiteiten Introductie (uitleg strategie NHG) Korte kennismaking deelnemers Verdeling in subgroepen uitwisseling van huidige beleid op eigen werkvloer (flapovers) Plenaire bespreking, signaleren enkele knelpunten In zelfde kleine groep verder uitdiepen van ervaren knelpunten “Flapoverdialoog”: de flapovers worden door een andere groep voorzien van opmerkingen Plenaire afronding Opbrengst Aan het einde van de workshop hebben deelnemers meer inzicht in strategische mogelijkheden voor het integreren van etnische en culturele diversiteit in medisch onderwijs. Maximum aantal deelnemers:20-25 Trefwoorden: diversiteit, huisartsgeneeskunde Wijze van presentatie: rondetafelsessie Correspondentie-adres: E.H. Oosterberg NHG Postbus 3231 3502 GE UTRECHT E-mail:
[email protected]
137
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie C16: Academische vorming (C16.1) Academische vorming – voorbeelden uit de praktijk van het medisch onderwijs Spierenburg EJ, Meeuwen AM van Erasmus MC Thema Het Erasmus MC heeft een boekje uitgegeven met de beste ‘Academische’ voorbeelden uit haar eigen opleiding Geneeskunde. Dit boekje wordt onder meer ingezet bij interne workshops, waarin docenten een andere kijk wordt geboden op hun onderwijs zodat ze het academische gehalte ervan kunnen versterken. Doel U ziet op welke wijze het Erasmus MC academische vorming wilt inbedden in het onderwijs. U bespreekt de mogelijkheden om het academisch karakter van uw eigen onderwijs te versterken. Doelgroep Geïnteresseerden in het ontwikkelen van academisch onderwijs. Opzet workshop De opbouw van de workshop loopt parallel met de indeling van het boekje: 1 Inleiding 2 Aan de hand van praktijkvoorbeelden bepalen de deelnemers in kleine groepjes het academisch karakter van hun eigen onderwijs (zie ook voorbereiding). 3 Aan de hand van strips worden de deelnemers uitgedaagd na te denken over de didactische instrumenten die een docent tot zijn beschikking heeft. 4 Deelnemers plaatsen met elkaar een selectie van de praktijkvoorbeelden uit het boekje op een logische plek in een curriculum. 5 Discussie en afronding U ontvangt een exemplaar van het boekje. Voorbereiding Om het academische karakter van uw eigen onderwijs te kunnen bespreken tijdens deze workshop is het nodig dat u vooraf een korte beschrijving van dit onderwijs naar ons toestuurt. Geef aan wat het doel is van het onderwijs, de gekozen onderwijsvorm en welke activiteiten door de studenten moeten worden uitgevoerd. Mail deze gegevens uiterlijk 4 november 2008 naar
[email protected]. Maximum aantal deelnemers 20 Trefwoord: academische vorming Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Drs. E.J. Spierenburg Erasmus MC Opleidingsinstituut Geneeskunde Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mailadres:
[email protected]
138
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie D1: Wetenschappelijke vorming (D1.1) Wetenschappelijke vorming binnen het medisch opleidingscontinuüm Croiset G1, Hooiveld MHW2, Bulte J3, Canninga-van Dijk M1, De Goeij A4, Dekker FW5, Holdrinet RSG3, Kluin-Nelemans JC2, Kooman JP4, Spierenburg E6, Splinter TAW6 1 UMC Utrecht, 2UMC Groningen, 3UMC Radboud, 4MUMC, 5LUMC, 6Erasmus MC Tijdens het jaarlijks congres van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs (NVMO) in 2007 is een ‘rondetafel’-conferentie gehouden over het opleiden van arts-onderzoekers (organisator J. Cohen-Schotanus). Naar aanleiding daarvan is door de organisatoren het initiatief genomen een platform op te richten voor wetenschappelijke vorming in de artsopleiding, in de vorm van een nieuwe werkgroep ‘Wetenschappelijke Vorming’ binnen de NVMO. Deze werkgroep kan het gewenste platform bieden waarop uitwisseling van expertise en informatie plaats kan vinden. Door concentratie van de landelijke expertise wil de werkgroep uitwisseling bevorderen van kennis en ervaring op het gebied van onderwijs, gericht op de wetenschappelijke vorming in het medische opleidingscontinuüm en de additionele trajecten. Er is een grote verscheidenheid in de wijze waarop UMC’s invulling geven aan wetenschappelijke vorming. Het ene UMC heeft bijvoorbeeld een duidelijk afgebakende ‘bekwaamheid omgaan met wetenschap’ (G2010, UMCG) naar analogie van het CanMEDS 2000-systeem, terwijl het andere UMC (Curius, AMC-UvA) het aspect wetenschappelijk vorming sterk heeft verweven met het overige medisch onderwijs. In aanvulling op de reguliere curricula organiseert een groot aantal UMC’s additionele programma’s die gericht zijn op wetenschappelijke vorming. De honours programma’s moeten gemotiveerde studenten extra kansen bieden om te excelleren. Studenten worden, behalve in Groningen, vooraf geselecteerd op basis van motivatie en studieprestaties. Binnen het UMCG (15-20 studenten per jaar), UMCU (5 studenten per jaar) en MUMC kunnen gemotiveerde en getalenteerde studenten na de Bachelor doorstromen in een MD/PhD-traject. Een dergelijk traject biedt studenten de mogelijkheid naast de studie Geneeskunde een promotietraject af te ronden. Het AMC-UvA (3 studenten per jaar) en LUMC bieden hun beste Honours-studenten de mogelijkheid een financiering te verwerven voor een promotietraject na het artsexamen. Het Erasmus Medisch Centrum kent research masters, die tegelijkertijd met de geneeskundeopleiding gevolgd kunnen worden. Tijdens de bijeenkomst zullen er vier presentaties gehouden worden over de wetenschappelijke vorming binnen 1) het reguliere curriculum (LUMC), 2) de Honours en MD/PhD trajecten (Groningen), 3) de nieuwe opleidingen arts/klinisch onderzoeker (MUMC en UMCU) en 4) de researchmasteropleidingen (Rotterdam), gevolgd door een afsluitende discussie. Doel Het doel van deze bijeenkomst is per programma een sterk punt en een nadeel te bespreken. Doelgroep Docenten en onderwijsontwikkelaars die geïnteresseerd/betrokken zijn bij onderwijsonderdelen t.a.v. wetenschappelijke vorming Maximum aantal deelnemers: ca. 40 Trefwoord: wetenschappelijke vorming Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Prof. dr. G. Croiset UMC Utrecht Huispost Str. 0.204 Postbus 85060 3508 AB UTRECHT E-mail:
[email protected]
139
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie D2: Etnische diversiteit, medisch onderwijs (D2.1) Etnische diversiteit in het medisch onderwijs: de segregatie voorbij Selleger VJ1, Hendrickx K2, Lanting K3, Seeleman MC4, Bonke B5 NVMO werkgroep Diversiteit 1 VUmc, 2Universiteit Antwerpen, 3UMCU, 4AMC, 5Erasmus MC Thema Etnisch gemengde studentenpopulaties bieden de gelegenheid interculturele communicatie te oefenen en culturele competenties te ontwikkelen. Wanneer studenten tijdens hun opleiding leren omgaan met hun onderlinge verschillen in achtergrond, cultuur, religie etc., kunnen zij deze vaardigheden later inzetten in contacten met patiënten. In de praktijk blijkt echter dat studenten met verschillende etnische achtergronden lang niet altijd mengen. Sommige opleiders signaleren ‘segregatie’ in de collegezaal en in de gangen van de faculteit. Verder aarzelen docenten etnische, culturele of religieuze verschillen tussen studenten ter sprake te brengen omdat zij studenten uit minderheidsgroepen niet als ‘studiemateriaal’ willen gebruiken. De workshop biedt een bredere benadering van diversiteit, die ervan uit gaat dat iedereen zijn of haar eigen persoonlijke achtergrond heeft, met de daarbij behorende waarden, taboes en vooroordelen. In de workshop worden verschillende praktische werkvormen geoefend, met het doel inzicht te krijgen in ieders eigen ‘culturele’ achtergrond en vooringenomenheid. Doel In deze workshop wil de werkgroep Diversiteit de deelnemers laten ervaren - wat mensen motiveert tot groepsvorming en ‘segregatie’ - hoe verschillende werkvormen kunnen worden ingezet om ieders ‘culturele’ achtergrond en vooringenomenheid boven tafel te krijgen - welke benaderingen van diversiteit bruikbaar zijn binnen de eigen opleiding. Doelgroep De workshop is bedoeld voor studenten, docenten en onderwijsontwikkelaars uit medische faculteiten met een meer of juist minder gemengde studentenpopulatie. Activiteiten in de workshop Na een korte introductie over diversiteit en ‘segregatie’, volgt een praktisch deel waarin verschilllende uitdagende werkvormen worden geoefend in kleine groepjes. Vervolgens worden de ervaringen uit de subgroepjes vergeleken en in een groter kader geplaatst. De workshop wordt afgerond met een discussie over de bruikbaarheid van de aangeboden benaderingen in de eigen opleiding. Maximum aantal deelnemers: ca. 25 Trefwoord: etnische diversiteit Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Drs. V.J. Selleger VU Medisch Centrum Medische Psychologie Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
140
NVMO Congres 2008
FRINGE D3: Burnout preventie (D3.1) Fringe workshop Organisatie in muziek, Muziek in je organisatie Drie jonge, professionele musici (cellist, pianiste, dirigent) belichten op een luchtige, toegankelijke manier klassieke muziek van een aantal verrassende kanten. Hoe komen musici tot een harmonieuze samenwerking? Wat maakt de ‘magie’ van samenspelen? Wat gebeurt er in de communicatie tussen de spelers? Welke rol speelt een dirigent? Hoe managet hij zijn orkest? En waar liggen parallellen met het werk in uw eigen organisatie? Samen werken en samen spelen, een kwestie van afstemmen. Over maat houden en Fingerspitzengefühl… Met indrukwekkende dvd-fragmenten, prachtige live kamermuziek en een reis door de muziekgeschiedenis die u nooit meer zult vergeten! Entertainment, educatie en competitie. De workshop zal tweemaal worden verzorgd. Maximum aantal deelnemers: ca. 30
141
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie D4: Vaardigheidsonderwijs, kennisniveau, spoedeisende hulp (D4.1 t/m D4.4) D4.1 Pelgrim EAM, Hettinga AM, Postma CT Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen simulatiepatiënten en tussen simulatiepatiënten en artsen bij een objective structured clinical examination (OSCE) D4.2 Buis J, Loor JD de, Schijven MP Kunnen studenten hun resultaten op de integrale vaardigheidsstationstoets adequaat voorspellen? D4.3 Kamphuis MH, Mourik MSM van, Plantinga NL, Croiset G, Cate ThJ ten Kennisniveau van studenten geneeskunde: vergelijking vierjarige en zesjarige opleiding D4.4 Ruijter PA de, Biert J, Tan ECTH Retentie van kennis en vaardigheden in het Eerste Hulp onderwijs aan studenten geneeskunde
142
NVMO Congres 2008
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen simulatiepatiënten en tussen simulatiepatiënten en artsen bij een objective structured clinical examination (OSCE) Pelgrim EAM, Hettinga AM, Postma CT UMC St Radboud Probleemstelling De nieuwe assessmentprocedure voor artsen van buiten de Europese Unie, geïmplementeerd in december 2005, bestaat uit verschillende deeltoetsen. De deeltoets klinische vaardigheden bestaat uit een OSCE met 10 toetsstations waarbij de kandidaten een geheel consult verrichten en beoordeeld worden op anamnese, lichamelijk onderzoek, communicatie, professioneel gedrag en schriftelijke verslaglegging. De simulatiepatiënten worden intensief getraind in deze beoordeling. Hoewel in de literatuur beschreven wordt dat simulatiepatiënten getraind kunnen worden om kandidaten te scoren, is er nog steeds twijfel en discussie of simulatiepatiënten bij belangrijke examens kunnen scoren. Om de kosten van dergelijke toetsen te beheersen is het van groot belang dit verder te onderzoeken. De onderzoeksvraag die wij stellen is: Wat is de overeenstemming in beoordeling tussen een spelende simulatiepatiënt en een observerende simulatiepatiënt? En wat is de overeenstemming in beoordeling tussen een spelende simulatiepatiënt en een observerende arts? Methode De spelende simulatiepatiënt en de beoordelaar geven op een checklist aan of de kandidaat relevante gegevens uit de anamnese heeft besproken. Op de checklist kan ‘ja’ of ‘nee’ worden aangegeven door de beoordelaars. Bij het lichamelijk onderzoek kunnen de beoordelaars aangeven of een onderzoek adequaat, inadequaat of niet is uitgevoerd. Van de 22 stations zijn met betrekking tot de anamnesevaardigheden gegevens beschikbaar van 469 dubbel gescoorde kandidaten. Bij het lichamelijk onderzoek is 266 keer dubbel gescoord. Bij beide onderdelen was 17 keer een arts betrokken bij de beoordeling. Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te bepalen wordt de kappacoëfficiënt (K) berekend (De Vocht, 2005). Bij een K groter dan 0.75 is er sprake van een grote mate van overeenstemming. Bij een K tussen 0.40 en 0.75 is er een redelijke tot goede overeenstemming. Waarden van minder dan 0.40 duiden op een zwakke overeenstemming. Resultaten Analyse op anamnesevaardigheden laat een kappa-coëficiënt van 0.777 zien. Van de 469 dubbele beoordelingen zijn 452 kandidaten beoordeeld door twee simulatiepatiënten. De kappa van deze beoordelingen bedraagt 0.779. De overige 17 kandidaten zijn door een arts en een simulatiepatiënt beoordeeld. Bij deze 17 beoordelingen bedraagt de kappa 0.720. Conclusie Er is sprake van een grote mate van overeenstemming tussen de beoordelaars. De overeenstemming bij beoordelingen door een simulatiepatiënt en een arts valt iets lager uit, maar is nog steeds redelijk tot goed. Discussie De beoordelaarsovereenstemming is hoog genoeg om simulatiepatiënten te laten beoordelen tijdens belangrijke examens. De hogere overeenstemming tussen simulatiepatiënten onderling zou het effect kunnen zijn van de regelmatigere basis waarop de simulatiepatiënten scoren in vergelijking met de arts. Om de kosten van grootschalige toetsing beheersbaar te houden is het wenselijk dat simulatiepatiënten scoren tijdens vergelijkbare toetsen. Literatuur Vocht, A., de (2005). Basishandboek SPSS 13 voor windows. Utrecht: Bijleveld Press. Whelan GP, Boulet JR, McKinley DW, Norcini JJ, van Zanten M, Hambleton RK, Burdick WP, Peitzman SJ. Scoring standardized patient examinations: lessons learned from the development and administration of de ECFMG Clinical Skills Assessment. Medical Teacher (2005) May;27 (3):200-6
Trefwoorden: klinische vaardigheidstoets, simulatiepatiënten, toetsing Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: E.A.M. Pelgrim UMC St Radboud Onderwijsinstituut Huispostnummer 306, Postbus 9101 , 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
143
NVMO Congres 2008
Kunnen studenten hun resultaten op de integrale vaardigheidsstationstoets adequaat voorspellen? Buis J, Loor JD de, Schijven MP UMC Utrecht Probleemstelling Naast de opleiding geneeskunde CRU '99 bestaat in Utrecht de 4-jarige SUMMA-opleiding. SUMMAstudenten hebben een academische studie afgerond en een toelatingsexamen gedaan. Om eventueel richting te kunnen geven aan hun studeergedrag, hebben wij in het jaar 2000 gekeken of studenten aan het einde van het eerste jaar in staat waren hun individuele competentie op de integrale vaardigheidsstationstoets te voorspellen1,2. Deze studie heeft als vraagstelling of deze twee groepen studenten hun resultaten, vlak voordat zij de co-schappen ingaan, kunnen voorspellen. Methode Aan een steekproef van N=45 studenten CRU jaar 2 (op een totaal aantal van 262 studenten) en aan het gehele cohort studenten SUMMA jaar 1 (N=40) werd gevraagd direct voorafgaand aan de toets de beoordelingslijst voor de anamnese en het lichamelijk onderzoek in te vullen zoals zij dachten te gaan scoren. De beoordelingslijsten 'anamnese' en 'lichamelijk onderzoek' bevatten gemiddeld 10 deelitems en een algeheel (eind)oordeel op een vijf-punts Likertschaal (1 = ernstig fout, 5 = goed). Resultaten Binnen de groep 'CRU' waren 44 beoordelingslijsten bruikbaar voor analyse van het lichamelijk onderzoek, en 13 voor de anamnese (formulieren waren vaak onvolledig ingevuld). De voorspelling van de anamnese was gemiddeld een 3.8, het toetsresultaat gemiddeld een 4.2. De voorspelling van het lichamelijk onderzoek was gemiddeld een 3.9, het toetsresultaat gemiddeld een 3.7. Binnen de 'SUMMA' groep waren 36 van de 40 beoordelingslijsten bruikbaar voor analyse. De voorspelling van de anamnese was gemiddeld een 3.8, het toetsresultaat gemiddeld een 4.0. De voorspelling van het lichamelijk onderzoek was gemiddeld een 3.9, het toetsresultaat gemiddeld een 3.8. Conclusie CRU- en SUMMA-studenten zijn maar matig in staat de performance van hun vaardigheden te voorspellen. SUMMA-studenten kunnen hun resultaten voor het lichamelijk onderzoek echter wel significant beter voorspellen. Beide groepen onderschatten hun vaardigheden op het terrein van de communicatie en overschatten hun vaardigheden op het terrein van het lichamelijk onderzoek. De resultaten komen volledig overeen met het onderzoek uit 2000 bij eerstejaars CRU-studenten. Vervolgonderzoek naar het waaróm van het onder- dan wel overschatten van vaardigheden is zinvol. Literatuur: 1. Buis J, Batenburg V, Eijzenbach V, Grosfeld FJM, Kuyvenhoven MM. Praktisch Lijn Onderwijs in het Utrechtse curriculum. Resultaten van zelfevaluatie. Paper GOC congres 2000. 2. Buis J, Batenburg V, Eijzenbach V, Grosfeld FJM, Kuyvenhoven MM. First-year medical students' self-assessment of skills. Paper presented at the Ottawa Conference, Ottawa, Canada, July 2002.
Trefwoorden: vaardigheidsonderwijs, SUMMA, verkorte opleiding geneeskunde Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Dr. J. Buis UMC Utrecht KVO Huispost HvdB 3.06a Postbus 85500 3508 GA Utrecht E-mail:
[email protected]
144
NVMO Congres 2008
Kennisniveau van studenten geneeskunde: vergelijking vierjarige en zesjarige opleiding Kamphuis MH, Mourik MSM van, Plantinga NL, Croiset G, Cate THJ ten Universiteit Utrecht Achtergrond In 2003 is in het UMC Utrecht de vierjarige Selective Utrecht Medical MAster (SUMMA) van start gegaan, voor studenten met een biomedische of aanverwante vooropleiding. De SUMMA-opleiding heeft dezelfde eindtermen als de zesjarige opleiding van het UMC Utrecht (CRU). Met dit onderzoek is nagegaan of het kennisniveau na enkele jaren studie vergelijkbaar is. Deze hypothese is met behulp van de Utrechtse Voortgangstoets (UVT) getoetst. Methoden De door studenten behaalde resultaten op de UVT worden voor dit onderzoek gebruikt. Deze toets wordt gemaakt in jaar 4 en 5 van CRU en jaar 2 en 3 van SUMMA en dient met succes te worden behaald voor aanvang van het laatste jaar van beide opleidingen. De UVT bestaat uit 40 biomedische en 40 klinische open kennisvragen. In januari 2008 deden in totaal 377 studenten mee, waarvan 335 van CRU en 42 van SUMMA. De gemiddelde totaalscores en subscores op biomedische en klinische kennis zijn vergeleken tussen studenten die de toets voor de eerste, tweede en derde keer maken, met behulp van variantieanalyses (significantieniveau α = 0.05). Resultaten Het aantal studenten dat de toets voor de eerste, tweede en derde keer maakten bedroeg voor CRU respectievelijk 71, 144, 63 en voor SUMMA 14, 6, 19. De gemiddelde totaalscore bij de eerste poging was voor CRU 104.6 (95% BI: 100.3 – 108.9) en voor SUMMA 112.7 (95% BI: 103.1 – 122.3). Bij de derde poging was deze respectievelijk 117.4 (95% BI: 112.3 -122.4 ) en 123.8 (95% BI: 114.6 – 133.0). Het verschil in deze scores wordt met name verklaard door een verschil in kennis van de biomedische vakken. Dit verschil was significant bij de eerste poging (CRU 53.4 (95% BI: 50.9 – 56.0) versus SUMMA 60.7 (95% BI: 54.9 – 66.5)) en de derde poging (CRU 57.7 (95% BI: 55.0 – 56.4) versus SUMMA 64.7 ( 95% BI: 59.7 – 69.7)). De scores voor klinische kennis waren niet significant verschillend. Conclusie Er is op basis van de resultaten van de UVT van januari 2008 geen significant verschil in het totale kennisniveau van studenten in de vierjarige en zesjarige opleiding. Studenten van de vierjarige opleiding scoren wel beter op de biomedische kennis, terwijl er geen significant verschil is in klinische kennis. Discussie Op grond van deze gegevens lijkt de veronderstelling gerechtvaardigd dat studenten in een vierjarige opleiding hetzelfde kennisniveau bereiken als dat van een zesjarige opleiding. Mogelijk wordt het verschil in biomedische kennis verklaard door de selectieprocedure voor de vierjarige opleiding waarin met name biomedische kennis wordt getoetst. Trefwoorden: kennisniveau studenten, SUMMA, verkorte opleiding geneeskunde, voortgangstoets Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Dr. M.H. Kamphuis Universiteit Utrecht Hysophof 2 3544 BV UTRECHT E-mail:
[email protected]
145
NVMO Congres 2008
Retentie van kennis en vaardigheden in het Eerste Hulp onderwijs aan studenten geneeskunde Ruijter PA de, Biert J, Tan ECTH UMC St Radboud Inleiding Van (toekomstige) artsen wordt verwacht dat zij bekwaam, bevoegd en competent zijn in elementaire eerste hulpverlening en basale reanimatie. Sinds de invoering van de Bachelor-Master structuur (BaMa) in 2005 is er een verplichte EHBO cursus (blok Vaardigheden Acute Geneeskunde / EHBO) voor alle eerstejaars studenten geneeskunde aan het UMC St Radboud. De cursus wordt in twee cohorten georganiseerd (cursus A in oktober-november, cursus B in februari-maart) en bestaat uit 8 lesavonden van 2 uren en een theorie- en praktijktoets. Doel van het onderzoek Bepalen van retentie van kennis (na 1 jaar) en toepassing van kunde aangeleerd in het blok Vaardigheden Acute Geneeskunde / EHBO. Methode De inclusiecriteria voor de onderzoeksgroep werden als volgt omschreven: de student dient de cursus gevolgd te hebben in studiejaar 2006-2007 én dient geslaagd te zijn voor de (her)toets. In maart 2008 werd een steekproef (120 studenten) genomen uit de tweedejaars studenten (33% van de onderzoeksgroep) die deelnamen aan het herhalingsonderwijs. Het interval tussen examen en de toets in 2008 bedraagt voor cursus A 15 maanden en voor cursus B 11 maanden. De studenten in de steekproef kregen onverwachts een toets die in opzet hetzelfde was als de toets van de cursus in het eerste jaar. De toets bestaat uit drie stations, te weten: 1) EHBO situatie met simulatieslachtoffer, 2) Uitvoeren levensreddende handeling en aanleggen verband, 3) Basale reanimatie volgens de richtlijnen van de Nederlandse Reanimatie Raad. Station 1 en 2 worden samen gescoord, 3 apart. Resultaten De onderzoeksgroep bestond uit 365 studenten. Van de 120 studenten in de steekproef bleken 94 studenten aan de inclusiecriteria te voldoen, de overige studenten werden geëxcludeerd omdat zij de cursus niet gevolgd hadden in studiejaar 2006-2007 of niet waren geslaagd voor de (her)toets. Uit de voorlopige analyse van de resultaten blijkt dat van de 94 studenten in de steekproef slechts 2 studenten (2,1%) op alle onderdelen slagen volgens dezelfde norm als gehanteerd in 2006-2007. Van de 94 studenten slaagden 11 studenten (11,7%) alleen voor de EHBO situatie/handeling, 17 studenten (18,1%) slaagden alleen voor de reanimatie. Op beide onderdelen (EHBO situatie/handeling en reanimatie) zakte 68,1% van de studenten. Discussie De retentie (11 - 15 maanden) van aangeleerde vaardigheden in basale reanimatie en eerste hulp is e e e slecht. Op basis van de huidige resultaten wordt de opzet van het EHBO onderwijs in het 1 , 2 en 3 jaar kritisch geanalyseerd en aangepast. Om de retentie van kennis en kunde te verbeteren adviseren wij om meer uniformiteit in het lesgeven en het aanleren van vaardigheden, om meer docentprofessionalisering toe te passen, meer tijd te besteden aan de praktische gedeelte in de lessen, en vaker mogelijkheden op te nemen in het huidige curriculum voor (half) jaarlijkse herhalingsonderwijs. Literatuur 1 Tan, Edward C. T. H., Severien, Irma, Metz, Jaap C.M., Berden, Hubert J. J. M. and Biert, Jan (2006) 'First aid and basic life support of junior doctors: A prospective study in Nijmegen, the Netherlands', Medical Teacher, 28:2, 189 – 192
Trefwoorden: spoedeisende hulp, retentie kennis en vaardigheid, basiscurriculum, vaardigheidsonderwijs Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: P.A. de Ruijter UMC St. Radboud Onderwijsinstituut Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
146
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie D5: Huisartsgeneeskunde, KKB/KPB, opleiders, communicatie (D5.1 t/m D5.4) D5.1 Locher G, Blankenstein AH Verschillen huisartsopleiders en AIOS in wat zij zien en wat zij willen aan opleidergedrag? D5.2 Kramer AWM, Elsen L van de, Mokkink H, Bottema B Systematische literatuurstudie naar de Korte Klinische/Praktijk Beoordeling D5.3 Rommers GM, Driessen AHJ, Maathuis CBG Video-registratie als instrument voor zelf-evaluatie van communicatievaardigheden van artsen gedurende de aios-opleiding D5.4 Roermund T van, Tromp F, Scherpbier A, Bottema B , Bueving H De professionele identiteit van docenten aan de huisartsopleiding en de betekenis hiervan voor docenttraining
147
NVMO Congres 2008
Verschillen huisartsopleiders en AIOS in wat zij zien en wat zij willen aan opleidergedrag? Locher G, Blankenstein AH VU Medisch Centrum Probleemstelling Artsen in opleiding tot huisarts (AIOS) brengen het grootste deel van hun opleiding door in de huisartspraktijk (www.huisartsopleiding.nl/structuur). Voor het functioneren van huisarts-opleiders zijn normen ontwikkeld en beoordelingsformulieren die de AIOS invullen aan het einde van hun stage1. Vraagstelling In hoeverre stemmen waargenomen en gewenst opleidergedrag bij opleiders en AIOS met elkaar overeen? Methoden Opleidergedrag werd op basis van literatuur onderverdeeld in vijf componenten: de opleider als (1) voorbeeld voor de AIOS, (2) docent die aangeeft hoe het moet en toetst, (3) begeleider van leergedrag (stimuleert tot planning en zelfbeoordeling), (4) coach voor het affectieve aspect van het leren: de motivatie en de relatie met de opleider, en (5) bewaker van het praktijkgebeuren: samenwerking met praktijkassistentes, collegae, goed behandelen van patiënten. Voor elke component werden 6-7 gedragingen gespecificeerd. In een vragenlijst vulden respondenten voor elk gedragsitem in hoe vaak ze dit hadden waargenomen (1 = vrijwel nooit tot 5 = elke week) en hoe vaak ze dit gedragsitem wensten. Zo ontstond een lijst van 32 vragen die werd voorgelegd aan alle AIOS die een huisartsenstage liepen in 2006 en 2007 en hun opleiders, een halfjaar nadat de stage begonnen was. Gemiddeldes zijn berekend voor (1) de geobserveerde frequenties, (2) de gewenste frequenties en (3) het verschil tussen geobserveerde en gewenste frequenties van de vijf componenten van opleidergedrag. Scores van AIOS en opleider werden vergeleken. Resultaten Van de bij 106 koppels uitgezette enquêtes werden 30 paren lijsten geretourneerd (respons 28%). Gemiddeldes voor de diverse componenten worden weergegeven in tabel 1. AIOS blijken hun opleiders minder frequent alle componenten van opleidergedrag te zien vertonen dan de opleiders zelf menen. Beiden wensen elk soort opleidersgedrag vaker te zien. Het patroon van waarneming en wens is bij beide groepen hetzelfde: het meest waargenomen en gewenst is docentgedrag van de opleider, het minst het praktijkbewakingsgedrag. Discussie De lage respons, mede ontstaan door problemen bij het elektronisch invullen van de vragenlijsten beperkt de generaliseerbaarheid van de resultaten. Wel zijn er duidelijk trends te herkennen. Overeenkomsten tussen de scores van AIOS en opleider kunnen ontstaan of versterkt zijn doordat AIOS en opleider over gewenst en ervaren docentgedrag communiceren. Tabel 1: gemiddelde scores per gedragscomponent van door huisartsopleiders zelf en AIOS geobserveerd en gewenst opleidersgedrag Geobserveerd door Gewenst door Verschil tussen observatie en De huisartswens opleider als: huisartsAIOS huisartsAIOS huisartsAIOS opleider opleider opleider voorbeeld 3,9 3,5 4,3 4,0 - 0,46 - 0,52 docent 4,2 3,9 4,4 4,3 - 0,21 - 0,36 begeleider 3,6 3,3 3,9 3,7 - 0,26 - 0,39 coach 3,2 3,0 3,4 3,4 - 0,19 - 0,28 praktijkhouder 3,0 2,5 3,1 2,9 - 0,13 - 0,42 Literatuur: 1. Kronjee D Ram P. Schriftelijke toetsing van de HAO door de HAIO. UMC Maastricht november 2004
Trefwoorden: huisartsgeneeskunde, vervolgopleiding, opleidergedrag Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Dr. G. Locher VU Medisch Centrum De Boelelaan 1109 1081 HV AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
148
NVMO Congres 2008
Systematische literatuurstudie naar de Korte Klinische/Praktijk Beoordeling Kramer AWM, Elsen L van de, Mokkink H, Bottema B UMC St Radboud Probleemstelling Met de introductie van het competentiegericht curriculum in de medische opleiding krijgt leren in de praktijk nog meer nadruk. Belangrijk daarin is dat het handelen in de dagelijkse praktijk geobserveerd en beoordeeld wordt, en dat feedback gegeven wordt. Om dit op een systematische manier te doen is een instrument nodig. Meestal wordt de Korte Klinische/Praktijk Beoordeling (KKB/KPB) hiervoor gebruikt. Omdat de huisartsopleiding een dergelijk instrument, toegesneden op de context van de huisartsopleiding, wil ontwikkelen, waren wij nieuwsgierig naar wat in de literatuur bekend is over deze toetsvorm. Vraagstelling Welke toetsinstrumenten worden in de literatuur beschreven waarin een ervaren arts de competenties van een student/aios beoordeelt m.b.v. directe observatie van een echt patiëntencontact en gebruikmakend van een globaal scoringsformulier, en wat zijn hun kenmerken? Methode Systematische literatuurstudie in PubMed t/m augustus 2007 aan de hand van de volgende zoektermen: (clinical competence OR educational measurement OR educational measurements OR clinical skills) AND (medical students OR clinical clerkship OR internship and residency OR internship OR residency OR medical education OR preceptor-ship) AND (observation OR observe OR observed) AND (feedback). Resultaten Tweeëndertig van de 312 geselecteerde artikelen werden ingesloten. Zeventien verschillende toetsinstrumenten werden geïdentificeerd. De volgende kenmerken werden onderscheiden: setting, object van toetsing, doel (formatief/summatief), scoringsschaal en feedback, referentiekader en beschikbaarheid van het toetsformulier. De meeste instrumenten (11) werden gebruikt in de vervolgopleidingen. Bij het merendeel van de instrumenten (10) was het object van toetsing het gehele consult en kwamen arts-patiënt communicatie, anamnese en lichamelijk onderzoek op een of andere manier aan bod naast een verscheidenheid aan andere observatiepunten. Het doel van de toetsing was in de meeste gevallen formatief (10x). De scoringsschaal varieerde van een 11- tot een 2-puntsschaal, meestal werd de 5-puntsschaal gebruikt. Zestien instrumenten gaven naast een cijfer ook beschrijvende feedback, 1 instrument gaf alleen beschrijvende feedback. Het referentiekader werd bij 6 instrumenten aangegeven. Van 9 instrumenten was het toetsformulier beschikbaar. Conclusie Uit deze literatuurstudie blijkt dat er verschillende KKB/KPB-achtige instrumenten zijn. Er is variatie in inhoud, doel en vorm. Opvallend zijn ook de verscheidenheid aan verslaglegging en het ontbreken van het toetsformulier. Dit maakt een goede beoordeling en vergelijking van de instrumenten lastig. Het biedt echter wel een bruikbaar overzicht om na te gaan wat voor de huisartsopleiding de meest geschikte vorm is. Onze volgende stap is een literatuurstudie naar wat bekend is over de betrouwbaarheid, validiteit, haalbaarheid en educatieve waarde van deze instrumenten. Literatuur Norcini JJ, Blank LL, Duffy FD, Fortna GS. The mini-CEX: a method for assessing clinical skills. Ann Intern Med. 2003 Mar 18;138(6):476-81. Nyman KC, Sheridan B. Evaluation of consulting skills of trainee general practitioners. Australian family physician. 1997 Jan;26 Suppl 1:S28-35.
Trefwoorden: vervolgopleiding, huisartsgeneeskunde, KKB/KPB, toetsing Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Dr. A.W.M. Kramer UMC St Radboud Int huispostnr 166 Postbus 9101 6500 HB Nijmegen E-mail:
[email protected]
149
NVMO Congres 2008
Video-registratie als instrument voor zelf-evaluatie van communicatievaardigheden van artsen gedurende de aios-opleiding. Rommers GM, Driessen AHJ, Maathuis CBG UMC Groningen Probleemstelling In de opleiding tot basisarts en de vervolgopleiding tot Medisch Specialist wordt veel belang gehecht aan een goede communicatie met de patiënt. De communicatievaardigheid dient regelmatig te worden geoefend en geëvalueerd. Directe videoobservaties van communicatie zijn beter dan oefensessies met simulatiepatiënten. CanMEDS benadrukt zelf beoordeling van eigen communicatievaardigheden en verbeteringen hiervan. De polikliniek revalidatiegeneeskunde UMCG ontvangt jaarlijks ca. 2500 nieuwe patiënten, verwezen door huisarts of medisch specialist. Er zijn ca. 5000 controlecontacten op de polikliniek waarvan het merendeel wordt gezien door de AIOS (Arts in opleiding tot Medisch Specialist) revalidatiegeneeskunde. Onderzoeksvraag Wat is de overeenstemming tussen zelfbeoordeling door een AIOS revalidatiegeneeskunde van communicatievaardigheden, vastgelegd op video-opname, van echte patiëntencontacten en de beoordeling van een staflid, en wat is de overeenstemming tussen twee stafleden revalidatie? Methode Van 20 reguliere poliklinische patiënten contacten (5 verschillende AIOS) werden 20 minuten vastgelegd middels video-opnames. Alle participanten gaven schriftelijk toestemming voor deelname. Met vier videocamera’s werd de communicatie tussen AIOS en patiënt vastgelegd. Na de video1 opname werd door elke participerende AIOS een SEGUE communicatieobservatielijst ingevuld. In de lijst worden 5 domeinen nader gescoord: Schept voorwaarden (5 items); Verwerft informatie (10 items); Geeft informatie (4 items); Toont begrip voor standpunt van patiënt (4 items); Beëindigt het contact (2 items). In totaal werden 25 items gescoord op een tweepuntsschaal: ja/nee, per patiënten contact. De video-opnames werden ook onafhankelijk beoordeeld door twee stafleden, geblindeerd voor de resultaten van de AIOS. De overeenkomst in beoordelingen van de video-opnames werd geanalyseerd en uigedrukt in Kappa (κ). Resultaten De mate van overeenstemming tussen de twee stafleden over alle items was κ:=0,75. Op de verschillende domeinen was de overeenstemming tussen AIOS en staflid als volgt: Schept voorwaarden: κ:=0,82; Verwerft informatie: κ:=0,65; Geeft informatie κ:=0,53; Toont begrip voor standpunt van patiënt: κ:=1,0; Beëindigt het contact: κ:=0,79. Discussie Kwantitatieve analyse liet een redelijke tot zeer goede overeenkomst zien tussen observaties van de AIOS en de stafleden, en ook de overeenstemming tussen stafleden was goed. Kwalitatieve analyse liet verschillen zien in communicatie tussen AIOS onderling op gebied van met name informatieverwerving en informatie geven. In de AIOS opleiding wordt veel tijd geïnvesteerd in de ontwikkeling van medische en communicatie vaardigheden. Het aanbieden van een veilige 2 leeromgeving met coachen en feedback wordt door veel studenten hoog gewaardeerd . Zelf-evaluatie van communicatievaardigheden met behulp van video-opnames van eigen patiëntencontacten is goed mogelijk. Het biedt feedback op eigen handelen t.o.v van beoordeling door stafleden en geeft mogelijkheden voor zelfreflectie en gestructureerde feedback. Literatuur: 1. Makoul G. The SEGUE Framework for teaching and assessing communication skills Patient Educ Couns. 2001;45(1):23-34 2. Srinivasan M, Hauer KE, et al. Does feedback matter. Med Educ. 2007 Sep;41(9):857-65.
Trefwoorden: communicatie, vervolgopleiding, video-observatie, evaluatie Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Dr. G.M. Rommers UMC Groningen Postbus 30.001 9700 RB GRONINGEN E-mail:
[email protected]
150
NVMO Congres 2008
De professionele identiteit van docenten aan de huisartsopleiding en de betekenis hiervan voor docenttraining Roermund T van1, Tromp F1, Scherpbier A2, Bottema B1 , Bueving H3 1 UMC St Radboud, 2Universiteit Maastricht, 3Erasmus MC Probleemstelling In de huisartsopleidingen wordt veel geld en tijd gestoken in docenttraining mbt hedendaagse docentcompetenties. Uit evaluaties blijkt dat het geleerde niet vanzelfsprekend ingezet wordt in het onderwijs aan de aios. Een van de beïnvloedende factoren bij transfer is de professionele identiteit van docenten, met als belangrijkste elementen: start van het werk als docent, zelfbeeld, overtuigingen mbt (eigen) belangrijke docentcompetenties, beroepsmotivatie, toekomstperspectief van de opleiding en de eigen rol hierin. Doel van de studie: inzichten te verkrijgen in deze elementen bij docenten in de huisartsopleiding, teneinde de opzet en inhoud van trainingsprogramma’s effectiever te kunnen maken. Onderzoeksvraag Hoe beschrijven docenten in de huisartsopleiding hun professionele identiteit? Methode Kwalitatief onderzoek met individuele semi-gestructureerde interviews op basis van de genoemde gespreksonderwerpen. 28 docenten op twee instituten werden geïnterviewd. Opnames werden getranscribeerd en geanalyseerd. Met een softwareprogramma (Kwalitan) werden alle teksten door twee onderzoekers (TvR en FT) opgedeeld in relevante fragmenten en gecodeerd en geordend. Resultaten Omdat meer gevarieerde informatie beschikbaar kwam, werden de bij elkaar horende codes op basis van consensus opnieuw in hoofd- en deelonderwerpen geordend (boomstructuur). Uit de analyses kwamen 7 hoofdonderwerpen naar voren: 1. Leren door socialisatie: groepsbegeleiderschap wordt geleerd bij overlevering door een in de onderwijscultuur goed ingewijde collega 2. Positie in de onderwijsgroep: terughoudend, afwachtend wat er in de groep gebeurt 3. Kennis: eigen ervaringen vormen de belangrijkste kennisbasis 4. Identificatie: de rol van ‘begeleider’ wordt gekozen boven de hedendaags gevraagde docentrol 5. Beroepsmotivatie: belangrijkste drijfveer is het reflecteren met de aios op het vak van huisarts 6. Veranderingen: opgelegd door leidinggevenden, nieuwe verwachtingen sluiten niet aan bij de geïdentificeerde rol 7. Toekomst opleiding, eigen rol: verdergaande individualisering onderwijs, eigen rol niet van betekenis Discussie Nieuwe verwachtingen/rollen (vakinhoudelijk expert, beoordelaar, controleur en bewaker van resultaten) vragen om training, maar ook om condities die de transfer van het aangeleerde nieuwe gedrag binnen het instituut bevorderen: 1. Het niet alleen bespreekbaar maken van nieuwe rollen en verwachtingen, maar ook van het actuele zelfbeeld en overtuigingen én het proces van socialisatie waarin de traditionele rol (groepsbegeleider) is ontwikkeld. 2. Het individueel én teamgericht sturen van deze beelden, overtuigingen en socialisatieprocessen bij de implementatie van onderwijsvernieuwingen. Literatuur Beijaard, D. ea 2004, Reconsidering research on teachers’ professional identity. Teaching and Teacher Education, 20
Trefwoorden: vervolgopleiding, docentcompetenties, huisartsgeneeskunde, professionele identiteit Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. D.A.C.M. van Roermund UMC St Radboud Kapittel 54 5625 EP NIJMEGEN E-mailadres:
[email protected]
151
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie D6: Vervolgopleiding, competenties, E-portfolio (D6.1 t/m D6.4) D6.1 Oudendammer FM den, Went PBM, Bustraan J Een competentiegerichte aanpak in curriculumontwikkeling: hoe curriculumontwikkeling en docentprofessionalisering hand in hand kunnen gaan D6.2 Visser DH, Busari JO, Wolf BHM Wat vinden AIOS-kindergeneeskunde van supervisie volgens het CanMEDS model? D6.3 Wallenburg I, Scheele F, Bont A De inzet van de herziening van de medische vervolgopleiding als beleidsinstrument D6.4 Schreurs MLJJ, Sagasser MH, Maibur HJSG, Kramer A, Mokkink H Implementatie van een e-portfolio in de huisartsopleiding: kenmerken van succes
152
NVMO Congres 2008
Een competentiegerichte aanpak in curriculumontwikkeling: hoe curriculumontwikkeling en docentprofessionalisering hand in hand kunnen gaan Oudendammer FM den, Went PBM, Bustraan J LUMC Probleemstelling De drie opleidingen tot verpleeghuisarts, waaronder die in Leiden, zijn in september 2007 overgegaan van een tweejarig naar een driejarig competentiegericht curriculum. De herziene opleiding bestaat uit opleidingsperioden, stages, cursorisch onderwijs en zelfstudie. In Leiden is het ochtendonderwijs thematisch en competentiegericht ingericht. De opleiding stond voor de uitdaging met een relatief klein team parttime-docenten een nieuw onderwijsprogramma te ontwikkelen. Uitgangspunt in dit proces was de vakinhoudelijke expertise en praktijkervaring van docenten optimaal te benutten terwijl zij bovendien al werkend aan het nieuwe curriculum hun competenties op het gebied van onderwijsontwikkeling (verder) konden ontwikkelen. Via een op docentcompetenties gericht proces werden dus op de competenties van de aios gerichte onderwijsonderdelen ontwikkeld. Bij de docentenprofessionalisering is aansluiting gezocht bij de (concept-) docentkwalificaties voor docenten in het medisch domein, ontwikkeld door een landelijke werkgroep van OCG/DMW. Methode De opleiding heeft in dit proces samengewerkt met het Platform Opleiding Onderwijs en Organisatie BV (PLATO), centrum voor onderwijsontwikkeling, advisering en onderzoek, verbonden aan de Universiteit Leiden. Met zes teams zijn zes thema’s uitgewerkt, met een aios- en docentenhandleiding als tastbaar resultaat. Zowel in het docentprofessionaliseringsproces als het te ontwikkelen onderwijs is het principe van afnemende sturing steeds het uitgangspunt geweest. Naar docenten werd de aanvankelijk intensieve ondersteuning steeds verder afgebouwd en was de feedback in eerdere thema’s explicieter en frequenter dan later. Voor het onderwijs gold dat steeds expliciet aandacht is besteed aan de opbouw van docentsturing naar meer studentsturing, aansluitend bij de opleidingsfase en de aard en inhoud van de verschillende competentiegebieden van de a.s. verpleeghuisarts. Naast de themagerichte begeleiding zijn twee workshops over competentiegerichte werkvormen voor en door het hele docententeam georganiseerd. Resultaten en conclusie Binnen een relatief kort tijdsbestek is het thematisch onderwijs voor het eerste jaar vormgegeven, geëvalueerd en bijgesteld. De ervaringen van zowel aios als docenten zijn overwegend positief. Docenten hebben de competentiegerichte aanpak kunnen ervaren en al werkend hun competenties binnen het domein ‘onderwijsontwikkeling’ op zowel micro- als meso-niveau verder kunnen ontwikkelen. Dit heeft in elk geval tot een grote betrokkenheid en motivatie geleid. Discussie / implicaties voor de praktijk Kan de gehanteerde werkwijze ook binnen andere (medische) onderwijssettings worden gehanteerd? In hoeverre spelen factoren die i.h.a. gelden bij implementatie van vernieuwingen ook hier een rol? En hoe belangrijk zijn voorwaarden als het beschikbaar aantal uren voor ontwikkeling, iemands achtergrond (arts/gedragswetenschapper) en ervaring in onderwijsontwikkeling? Voor het docentprofessionaliseringsdeel is de vraag of het aanvankelijk gekozen groeimodel met afnemende sturing inderdaad tot duurzame competentie(-ontwikkeling) heeft geleid. In de discussie hierover brengen we zowel de bevindingen van de betrokken docenten als die vanuit onze rol en expertise als begeleiders van een onderwijskundig vernieuwingsproces in. Trefwoorden: vervolgopleiding, competenties, docentprofessionalisering, curriculumontwikkeling Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. F.M. den Oudendammer LUMC Postbus 9555 2300 RB Leiden E-mail:
[email protected]
153
NVMO Congres 2008
Wat vinden AIOS-kindergeneeskunde van supervisie volgens het CanMEDS model? Visser DH, Busari JO, Wolf BHM VU Medisch Centrum Inleiding Het Centraal College van Medisch Specialisten (CCMS) heeft in het kader van de modernisering van medische vervolgopleidingen in 2004 richtlijnen geïntroduceerd voor een nieuw curriculum, gebaseerd op de zeven CanMEDS competenties1. Aan de hand hiervan heeft de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde in 2007 een nieuw curriculum kindergeneeskunde ontwikkeld, met als doel de scholing tot kinderarts efficiënter, inzichtelijker en doelmatiger te maken, teneinde de kwaliteit van de opleiding te verhogen en beter aan te sluiten bij de veranderende eisen in de maatschappij 2. Doel Doel van deze studie was te onderzoeken hoe de AIOS-kindergeneeskunde de kwaliteit van klinische supervisie binnen de zeven competentiegebieden aan het begin van de implementatie van het nieuwe curriculum ervaren en of er verschillen zijn tussen de acht opleidingsclusters. Methode Een elektronische 5-punts Likert-scale vragenlijst (1= nooit; 5= altijd) werd per Email verstuurd aan alle AIOS-kindergeneeskunde. De 28-items tellende vragenlijst, gebaseerd op de zeven CanMEDS competenties, bevat per competentie 4 onderdelen waarvan elke vraag begint met de zin: ‘mijn supervisor begeleidt mij bij…’. Tevens werd de AIOS verzocht om de competentiegebieden te rangschikken naar mate van belangrijkheid (1= minst belangrijk; 6= meest belangrijk), met uitzondering van de centrale competentie medisch handelen, die algemeen als meest belangrijk wordt gezien. Resultaten De vragenlijst werd door 81 van de 319 AIOS (25%) geretourneerd. De kwaliteit van de supervisie in alle zeven competentiegebieden samen werd als voldoende ervaren (gemiddeld 3,26; SD 0,48). Er werden geen verschillen gevonden wanneer met ANOVA gekeken werd naar gender, duur van de opleiding of opleidingsziekenhuis (academisch vs perifeer). Voor de afzonderlijke competenties varieerden de beoordelingsscores van 2,93 (SD 0,63) voor professionaliteit tot 3,53 (SD 0,70) voor samenwerking (niet significant). Wel werden met groepsanalyse verschillen gevonden in de ervaren kwaliteit van supervisie in de acht opleidingsclusters: zowel voor het totaal van alle competenties (F=2,953;p=0,009), als voor de afzonderlijke competenties, behalve voor maatschappelijk handelen (F=0.828; p=0.57) en professionaliteit (F=1.074; p=0.39). AIOS zelf vonden communicatie de meest waardevolle competentie (gemiddeld 5,24; SD 0,97) en maatschappelijk handelen het minst waardevol (gemiddeld 2,04; SD 1,42) Conclusie Competentiegerichte supervisie wordt door de AIOS-kindergeneeskunde als voldoende ervaren aan het begin van de implementatie van het nieuwe opleidingscurriculum. Verschillen werden aangetoond tussen de acht opleidingsclusters, hetgeen suggereert dat de kwaliteit van de supervisie tussen de opleidingsclusters niet overal hetzelfde is. Discussie In het huidige competentiegerichte curriculum wordt van kinderartsen verwacht dat zij de AIOS kindergeneeskunde superviseren in alle zeven competentiegebieden zonder dat zij daarvoor zijn opgeleid. Specifieke training in competentiegebieden als maatschappelijk handelen en management voor zowel AIOS als supervisor zou de kwaliteit van de opleiding kindergeneeskunde kunnen verbeteren. Literatuur 1. Central College of Medical Specialities (CCMS) Kaderbesluit, Staatscourant 14 December 2004, nr 241. 2. Generieke onderwijs- en evaluatie doelen (GOED) binnen het curriculum van de opleiding tot kinderarts, NVK, Utrecht; April 2007.
Trefwoorden: vervolgopleiding, supervisie, competentiegericht leren, evaluatie Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. D.H. Visser VU Medisch Centrum MeesterJoostenlaan 13-c 2012 CK HAARLEM E-mail:
[email protected]
154
NVMO Congres 2008
De inzet van de herziening van de medische vervolgopleiding als beleidsinstrument Wallenburg I, Scheele F, Bont A Erasmus MC Probleemstelling In verschillende landen zijn naast medisch inhoudelijke doelstellingen ook beleidsmatige doelstellingen verbonden aan de curriculumherziening van de medische (vervolg) opleidingen. In bijvoorbeeld Groot Brittannië hoopt de overheid de betrokkenheid van artsen bij de organisatie van de zorg te vergroten. In Nederland legt de overheid de nadruk op het bevorderen van taakherschikking in de zorg, verkorting van de opleiding en beperking van vergaande medische specialisatie. In het onderzoek staat de volgende vraag centraal: Wat zijn de voor- en nadelen van de inzet van onderwijsherziening als beleidsinstrument? Methoden In samenwerking met Engelse onderzoekers hebben we een literatuurstudie verricht naar de curriculumherziening in acht landen (Groot Brittannië, Duitsland, Nederland, Zweden, Finland, Noorwegen, Australië en Nieuw Zeeland). Daarbij lag de focus op die onderdelen van het curriculum die de rol van artsen in de organisatie van de zorg kunnen vergroten. Daarnaast hebben we de implementatie van de herziene opleidingsplannen gynaecologie en kindergeneeskunde in Nederland geëvalueerd. Daartoe hebben we de vergaderingen en de bijeenkomsten van de landelijke projectgroep InVIVO geobserveerd. Verder hebben we diepte-interviews gehouden met acht sleutelfiguren die betrokken zijn bij de implementatie van de nieuwe opleiding (3 opleiders gynaecologie, 3 opleiders kindergeneeskunde, 2 AIOS gynaecologie). De interviews zijn aangevuld met informatie uit informele gesprekken gevoerd tijdens landelijke bijeenkomsten van InVIVO. De resultaten van het onderzoek zijn ter controle voorgelegd aan de landelijke projectgroep. Resultaten Uit de observaties en interviews blijkt dat het inzetten van onderwijsinstrumenten een aantal voordelen oplevert, maar ook consequenties heeft voor de organisatie van de opleiding. Een voordeel is de operationalisatie van abstracte beleidsdoelen in onderwijskundige instrumenten. Toetsinstrumenten zoals de Korte Praktijk Beoordeling geven een concrete invulling van het streven naar meer transparantie over de kwaliteit en uitvoering van de zorg. Het tweede voordeel betreft een snelle en relatief eenvoudige implementatie van de beoogde vernieuwing. Onderwijskundige instrumenten kunnen op relatief eenvoudige wijze verspreid worden. Naast voordelen zijn er ook nadelen. Onderwijskundigen spelen een onmisbare rol in de herziening van de medische vervolgopleiding met als onbedoeld resultaat een verschuiving van het eigenaarschap van de problematiek. Medische specialisten kunnen op afstand blijven. Een tweede nadeel dat wordt genoemd is bureaucratisering. Het gezamenlijke streven naar valide en betrouwbare onderwijskundige instrumenten heeft onbedoeld de (administratieve) belasting voor AIOS en opleiders aanzienlijk vergroot. Conclusie Operationalisatie van abstracte beleidsdoelstelling en een snelle implementatie zijn twee belangrijke voordelen van de inzet van onderwijsvernieuwing als beleidsinstrument. Belangrijke nadelen zijn de verschuiving van het probleemeigenaarschap van medische specialisten naar onderwijskundigen en de daarmee verbonden bureaucratisering van de onderwijsvernieuwing. Trefwoorden: vervolgopleiding, onderwijsvernieuwing Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. I. Wallenburg Erasmus MC Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
155
NVMO Congres 2008
Implementatie van een e-portfolio in de huisartsopleiding: kenmerken van succes Schreurs MLJJ1, Sagasser MH2, Maiburg HJS1, Kramer A2, Mokkink H2 1 Universiteit Maastricht, 2UMC St. Radboud Probleemstelling Gebruik van een portfolio is vanuit de HVRC-regelgeving sinds 2005 verplicht in de huisartsopleiding. Tot nu toe hebben initiatieven om een portfolio in te voeren veel weerstand op geroepen. Implementatie van een dergelijke onderwijsvernieuwing in de opleiding vereist een zorgvuldig aanpak waarbij rekening wordt gehouden met organisatiekenmerken, curriculumkenmerken en proceskenmerken (Bland et al.). Om dit te realiseren is een projectgroep samengesteld uit stafleden van de huisartsopleidingen uit Maastricht en Nijmegen. Het project stelt, naast evidence uit de literatuur, de ervaringen van huisartsinstituten centraal en houdt specifiek rekening met de kenmerken en behoeften van huisartsen(-in-opleiding). Vanwege het gebruiksgemak en tijdsbelasting is gekozen voor een e-portfolio. Een centrale vraagstelling van het project is: Wat zijn de specifieke eisen die aan de implementatie van een e-portfolio in de huisartsopleiding gesteld worden? Methode/opzet Allereerst is een literatuurstudie verricht (met zoektermen op het gebied van portfolio en huisartsopleiding) om na te gaan welke kenmerken van de implementatie van een portfolio effectief zijn. De ervaringen met de invoering van een portfolio in Nijmegen en in Maastricht (onderzocht m.b.v. evaluatievragenlijsten en groepsdiscussies) zijn getoetst aan de kenmerken die uit de literatuur naar voren zijn gekomen. Op basis hiervan zijn richtlijnen geformuleerd voor een implementatieplan, toegesneden op de specifieke context van de huisartsopleiding. Deze richtlijnen worden voorgelegd aan stakeholders van de huisartsinstituten met de volgende vragen: Zijn deze richtlijnen werkbaar? Zijn ze compleet? Op basis van deze informatie worden definitieve richtlijnen opgesteld. Resultaten en conclusies Uit de literatuur komen de volgende kenmerken naar voren van succesvolle implementatie van onderwijsvernieuwing: 1) de rol van de leiding in het uitdragen van de visie op het portfolio en het bewerkstelligen van een coöperatief klimaat in de organisatie, 2) systematisch verzamelen van informatie voor het nemen van onderbouwde beslissingen, 3) participatie van betrokkenen tijdens het hele implementatieproces, 4) het belang van human resources, vooral het trainen van betrokkenen in het werken met een portfolio en het bieden van continue ondersteuning bij het hanteren van moeilijke situaties. Tijdsinvestering is ook heel belangrijk: ontwikkelingstijd en trainingstijd voor docenten, en een herziening in de tijdsbesteding tijdens het curriculum door aios. Gebruik maken van formele en informele machtsstructuren in de organisatie is eveneens cruciaal. Toetsing van de ervaringen in Nijmegen en Maastricht aan deze kenmerken maakt duidelijk dat bij de invoering van het portfolio vooral rekening is gehouden met curriculumkenmerken maar te weinig met organisatiekenmerken en proceskenmerken. Discussie Implementatie van een e-portfolio vereist meer dan de ontwikkeling van een instrument. Het gaat om een onderwijsvernieuwing die op verschillende niveaus aandacht verdient. Literatuur 1. Schreurs, M.L.J.J. (2007). Portfoliogebruik in de huisartsopleiding. Een literatuuronderzoek. Intern rapport. Universiteit Maastricht: Huisartsopleiding 2. Driessen, E.W., Tartwijk, J. van, Vleuten, C.P.M. van der, Wass, V. J. (2007). Portfolio’s in medical education: why do they meet with mixed success? A systematic review. Medical Education (41): 1224-1233. 3. Bland C.J. et al. (2000). Curriculum Change in Medical Schools: How to Succeed? Academic Medicine (65): 575-594
Trefwoorden: implementatie, E-portfolio, vervolgopleiding, huisartsopleiding Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Dr. M.L.J.J. Schreurs Universiteit Maastricht/ O&O Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
156
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie D7: Reflectie (D7.1) Reflecteren: leren vanuit meerdere perspectieven Braak EWMT ter, Hamers MJ UMC Utrecht, Hogeschool Utrecht Thema Reflectie Achtergrond Bennamar et al. definiëren reflectie als “herinterpreteren van ervaring en kennis”: door te reflecteren word je je bewust van verschillende aspecten van je handelen. Als je iets bewust doet, dan weet je wat je doet, waarom je het doet en wat de gevolgen van je handelen zijn. Reflectie is een vorm van denken waarbij denkkaders verruimd worden. Reflectie is ook een manier van leren, het is zelfs een voorwaarde om te leren van ervaring. Voor artsen en andere (para-)medische beroepsbeoefenaars wordt reflectie zelfs wel een "beroepseigen denkwijze" genoemd (Aukes et al.). Reflecteren kan dan ook beschouwd worden als onderdeel van het professioneel gedrag van artsen. Belangrijke vragen zijn: Hoe ontwikkel je reflectief vermogen? Hoe breng je reflectie op gang? Doel Kennismaken met reflectie als manier van leren; verkrijgen van enkele handvatten (tools) om reflectie te begeleiden (individueel of in een groep). Doelgroep Opleiders en werkbegeleiders van AIOS en co-assistenten; anderen die belangstelling hebben voor het onderwerp. Opzet workshop Tijdens deze workshop gaan we in op de essentiële rol voor reflectie bij de persoonlijke en professionele ontwikkeling van artsen en specialisten in opleiding. Na een plenaire introductie doen deelnemers in subgroepen ervaring op met reflectie aan de hand van een praktische oefening. Daarbij komt reflectie aan bod vanuit het perspectief van de lerende zelf en vanuit het perspectief van degene die het reflectieproces faciliteert. Tot besluit volgt een korte plenaire uitwisseling van de ervaringen van de subgroepen. Na afloop beschikken deelnemers over enkele praktische handvatten voor de eigen praktijk. Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: reflectie Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Prof. dr. E.W.M.T. ter Braak UMC Utrecht Interne geneeskunde, Expertisecentrum directie Onderwijs & Opleiding Huispost G02.228 Heidelberglaan 100 3584 CX UTRECHT E-mail:
[email protected]
157
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie D8: Engelstalig onderwijs (D8.1) Engelstalig medisch onderwijs in Nederland en Vlaanderen: 'sense' of nonsens? Majoor G1, Bos N2, Coolen R3, Erve H van der4, Groenen H5, Hack E6, Have I ten7, Hoogakker S8, Huizenga R2, Mercelis K9, Sivirsky M10, Thoelen M11, Verbinnen R12, Winter C de13 Maastricht UMC,2UMCG,3Universiteit Gent,4VUmc,5Katholieke Universiteit Leuven,6LUMC,7AMC/UvA, ErasmusMC,9Universiteit Antwerpen,10UMC St Radboud,11Universiteit Hasselt,12Vrije Universiteit Brussel,13UMCU 1 8
Thema In de curricula van sommige medische faculteiten worden onderdelen, al dan niet facultatief, in de Engelse taal aangeboden. UMC Groningen en Maastricht UMC bereiden zelfs volledig Engelstalige bachelorprogramma's voor die een meer internationaal gerichte medische oriëntatie beogen dan exclusief de Nederlandse gezondheidszorg. Doel Het doel van deze sessie is de argumenten voor en tegen medisch onderwijs in het Engels uitputtend te inventariseren. Deelnemers zullen hun mening over deze ontwikkeling na deze sessie beter met argumenten kunnen onderbouwen. Enkele argumenten worden hieronder al aangevoerd. Argumenten vóór het aanbieden van onderdelen in het Engels zijn: 1) het bevorderen van de beheersing van het (medisch) Engels door Nederlandstalige studenten en 2) het toegankelijk maken van onderdelen van het medisch programma voor 'visiting students'. Argumenten tegen zijn: 1) sommigen (bv. patiënten) kunnen hun bijdragen niet in het Engels leveren en 2) discussies in het Engels tussen studenten met een andere moedertaal halen niet altijd het gewenste niveau. De volledig Engelstalige bachelorprogramma's zullen worden aangeboden aan reguliere studenten binnen de numerus fixus en studenten van buiten de Europese Unie die buiten de fixus vallen. Argumenten vóór Engelstalige bachelorprogramma's zijn: 1) Nederlandstalige studenten geneeskunde kunnen kiezen uit twee medische opleidingen met verschillende oriëntaties; 2) er kan een 'international medical classroom' ontstaan met studenten uit eigen land en verre buitenlanden; 3) de uitgebreide investeringen in de verbetering van het medisch onderwijs in Nederland en Vlaanderen van de afgelopen decennia worden gevaloriseerd. Argumenten tegen zijn: 1) studenten kunnen geen contact hebben met Nederlandstalige patiënten; 2) studenten kunnen waarschijnlijk geen co-schappen in Nederland lopen; 3) afgestudeerden ontvangen een Nederlands bachelordiploma zonder de Nederlandse taal machtig te zijn. Doelgroep Docenten en studenten in medische opleidingen en hun bestuurders; beleidsmedewerkers internationalisering. Opzet De twee hierboven beschreven varianten en de argumenten voor en tegen zullen kort worden gepresenteerd (10'). Vervolgens worden de deelnemers onderverdeeld in kleine groepen die gevraagd worden de volgende vragen te bespreken: 1) Welke andere argumenten pleiten voor of tegen het aanbieden van onderdelen in het Engels in het medisch curriculum? 2) Welke andere argumenten pleiten voor of tegen het aanbieden van volledig Engelstalige bachelorprogramma's? 3) (bonusvraag) Zijn er andere varianten denkbaar dan de twee die hier beschreven zijn? (25'). Subgroepen presenteren hun conclusies plenair (30') en de conclusies uit dese sessie worden samengevat (10'). Maximum aantal deelnemers: 30. Trefwoorden: Engelstalig onderwijs; internationalisering Wijze van presentatie: rondetafelsessie Correspondentie-adres: Dr. G.D. Majoor UMC Maastricht Onderwijsinstituut Geneeskunde Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
158
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie D9: Docentprofessionalisering (D9.1) Competenties en kwalificaties van docenten in het medisch opleidingscontinuüm: docentprofessionalisering in een breder kader NVMO Werkgroep Docentprofessionalisering De werkgroep Docentprofessionalisering van de NVMO heeft dit jaar de beschrijving van competenties van docenten en opleiders in het medisch opleidingscontinuüm afgerond (1). Dat docentprofessionalisering brede aandacht krijgt bleek januari 2008 toen de rectoren van alle Nederlandse Universiteiten een verklaring tekenden om in hun instelling een basiskwalificatie onderwijs (BKO) voor docenten te implementeren en elkaars BKOs te erkennen. In dit symposium informeren we u eerst over deze universitaire BKO en de implicaties hiervan. Hoe kan hiermee gewerkt worden? Aan welke randvoorwaarden moet worden voldaan om een BKO te kunnen implementeren? Daarna zullen we ingaan op de aansluiting tussen de BKO en de docentcompetenties die door de NVMO werkgroep zijn beschreven voor het medisch opleidingscontinuüm. Dit zal vanuit verschillende invalshoeken gebeuren: vanuit het perspectief van de docent en de docenttrainer, maar ook gezien vanuit de organisatie en de kwaliteitszorg. Hierbij gaan we graag met u de dialoog aan. Wat vindt u van de invoering van een BKO voor het medisch onderwijscontinuüm? Welke kansen ziet u, en (eventueel) welke valkuilen? Welke gevolgen zal de invoering van een BKO in uw werksituatie hebben? Zal het medisch onderwijs verbeteren? Of de status van de docent? (1) http://www.nvmo.nl/Werkgroepen/Docentprofessionalisering/tabid/80/Default.aspx Trefwoorden: docentcompetenties, opleidingscontinuum, basiskwalificatie onderwijs Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Prof.dr. W.M. Molenaar UMC Groningen’ Postbus 196 9700 AD GRONINGEN E-mail: w.m.
[email protected]
159
NVMO Congres 2008
FRINGE Sessie D10: Burnout preventie (D10.1) Fringe workshop Mindfulness Mindfulness is met een gestage opmars bezig. Is het de uitgelezen methode om het leven anders te leren leven dan in de maalstroom van de alledaagse hectiek? Biedt mindfulness haar beoefenaren een houvast in tijden van stress? Sinds de publicaties van Kabat-Zinn zijn mindfulness en de toepassing ervan op tal van terreinen in een stroomversnelling terechtgekomen. De aandachtgerichte training die zich met deze naam tooit, richt zich in het algemeen op het leren omgaan met stress, pijn, vermoeidheid, negatief denken en piekeren. Wanneer dat nu juist de aandachtspunten zijn waar de deelnemers aan het NVMO Congres 2008 in geïnteresseerd zijn, voor henzelf of anderen, dan levert deze fringe workshop hen wellicht aanknopingspunten voor verdere ontwikkeling. Of wellicht is dit nu juist de uitgelezen weg voor kennismaking met een interessante en mogelijk nuttige trainingsvorm. Voor wie deze kans wil grijpen is deze workshop, die tweemaal zal worden aangeboden en zal worden geleid door een gekwalificeerd mindfulness-trainer, wellicht een mooie introductie. Benodigdheden: geen Maximum aantal deelnemers: 25
160
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie D11: Coassistentschappen, klinisch onderwijs (D11.1) Klinisch onderwijs tijdens de co-schappen Agenant M, Triets J LUMC Thema De ideale inrichting van klinisch onderwijs tijdens de co-schappen Doel De Leidse co-raad heeft de verschillende vormen van onderwijs in de klinische fase per ziekenhuis (Universitair Centrum en affiliatie) geinventariseerd. Grote verschillen per ziekenhuis en per co-schap werden geconstateerd. Om deze reden is het volgens de Leidse co-raad goed na te denken over voor- en nadelen van deze verschillen, over de ideale situatie, en over wat mogelijk is. Een co-assistent die aan het begin van de co-schappen staat, behoort in theorie alle benodigde kennis te hebben opgedaan in de voorafgaande jaren. In de praktijk komt de student dan helaas snel tot de conclusie dat hij of zij eigenlijk nog helemaal ‘niets’ weet. De klinische fase van het onderwijs is dan begonnen. Maar wat is onderwijs in de klinische fase eigenlijk? Wat moet de inhoud van klinisch onderwijs zijn, en hoe vrij mag dat worden ingevuld per universitair medisch centrum? Daarnaast natuurlijk ook: wat zijn de mogelijkheden? En wat verwachten studenten en docenten van dit onderwijs? In de huidige Nederlandse curricula worden behoorlijk wat klinische vaardigheden tijdens de preklinische fase geintroduceerd, maar het uiteindelijke ‘dokter zijn’ leer je tijdens de co-schappen. Vanwege de omschakeling in curricula naar de Bachelor-Master-structuur is het juist op dit moment goed hierover met verschillende partijen te kunnen praten en ideeën uit te wisselen. Tijdens deze rondetafelsessie willen we al deze vragen ter discussie stellen en hopen we op veel input van verschillende kanten. Uiteindelijk willen we als Leidse co-raad het onderwijs verbeteren en hopen met een verslag van deze discussie een goed advies te kunnen uitbrengen naar verschillende onderwijsinstanties. Doelgroep Studenten, co-assistenten, docenten, en onderwijsdeskundigen met belangstelling voor de inrichting van klinisch onderwijs tijdens de co-schappen. Opzet Aan de hand van een powerpoint-presentatie zal de inventarisatie van het klinische onderwijs binnen de co-schappen door de Leidse co-raad bekend worden gemaakt. Naar aanleiding daarvan zullen scherpe stellingen bediscussieerd worden door de deelnemers van de rondetafelsessie en zal een conclusie hiervan gepresenteerd worden. Maximum aantal deelnemers: 50 Trefwoorden: coassistentschappen, klinisch onderwijs Wijze van presentatie: rondetafelsessie
Correspondentie-adres: Drs. M. Agenant LUMC Albinusdreef 2300 RC Leiden E-mail:
[email protected]
161
NVMO Congres 2008
PROMOVENDI Sessie D12: Groepsdiscussie in PGO, beroepskeuze (D12.1 t/m D12.2) D12.1 Visschers-Pleijers AJSF Groepsdiscussie in probleemgestuurd onderwijs: studies naar leergerichte interacties in de onderwijsgroep D12.2 Soethout MBM Beroepskeuze en hiermee samenhangende factoren van geneeskundestudenten en afgestudeerde artsen in Nederland
162
NVMO Congres 2008
Groepsdiscussie in probleemgestuurd onderwijs: studies naar leergerichte interacties in de onderwijsgroep Visschers-Pleijers AJSF Universiteit Maastricht In het huidige hoger onderwijs zijn de ideeën actueel dat studenten actief kennis construeren en dat interactie tussen studenten de kennisconstructie gunstig beïnvloedt (constructivistische visies op leren). In de praktijk ziet men dit terug in leeromgevingen waarin studenten samenwerkend leren, zoals probleemgestuurd onderwijs (PGO). Interactie kan leren meer diepgang geven doordat verdiepende cognitieve processen (elaboraties) op gang komen. Diepgaand leren wordt bevorderd als studenten al discussiërend inzicht verwerven in een probleem. Dit leidt tot gezamenlijke kennisconstructie (co-constructie). Beide processen kunnen worden gevangen onder de noemer leergerichte interacties. Deze interacties in PGO vormen onderwerp van dit proefschrift. Bij PGO vormen authentieke probleemcasus uitgangspunt voor leren. Samenwerking is gericht op discussie over de probleemcasus en verzamelde relevante wetenschappelijke literatuur. Doel van het onderzoek was vergroting van inzicht in de effectiviteit van PGO, met name van de nabespreking, als omgeving voor samenwerkend leren in de context van een medisch curriculum. Als eerste stap in het onderzoek werd gezocht naar geschikte methoden om leergerichte interacties in kaart te brengen, met als centrale vraag hoe deze interacties gemeten zouden kunnen worden in een authentieke PGO leeromgeving. Een bestaand codeerschema (Van Boxtel, 2000) werd gehanteerd om video-opnamen van verschillende onderwijsgroepen te analyseren en daarnaast werd een vragenlijst voor studenten en tutoren ontwikkeld en gevalideerd. Drie soorten leergerichte interacties bleken belangrijk: explorerende vragen stellen, cumulatief redeneren en bespreken van conceptuele conflicten (Van Boxtel, 200; Mercer, 1995; 1996). Vervolgens werden beide instrumenten en focusgroep interviews toegepast om een tweede onderzoeksvraag te beantwoorden, namelijk die naar de aard van de interacties. Met de vragenlijst konden tekortkomingen in de interacties snel en efficiënt worden opgespoord. Observatie via het codeerschema leverde rijkere en specifiekere informatie op, maar deze methode bleek aanzienlijk ingewikkelder en tijdsintensiever. Explorerende vragen stellen, cumulatief redeneren en bespreken van inhoudelijke tegenstrijdigheden, kwamen aan bod tijdens de nabespreking. Cumulatief redeneren, van de drie interactievormen de meest oppervlakkige, overheerste. De diepgang van discussies kan verbeterd worden door de twee andere leergerichte interactietypen te stimuleren. In de focusgroep interviews werd de mening van studenten gepeild over de leerzaamheid van de discussie tijdens nabesprekingen. De studenten waren van mening dat de genoemde leergerichte interacties effectief zijn, daarmee aansluitend bij de hedendaagse inzichten over de effectiviteit van actief en samenwerkend leren. Aanbevolen wordt nader te onderzoeken hoe de interactie tijdens de discussie in onderwijsgroepen verbeterd kan worden om het leren te bevorderen. Praktische suggesties ter verbetering van de groepsdiscussie zijn: gebruik van concept maptechnieken, meer nadruk op dialoog- en discussievaardigheden tijdens PGO-trainingen voor studenten en tutoren, en verbetering van de voorbereiding op de nabespreking tijdens de zelfstudie. Referenties Mercer, N. (1995). The guided construction of knowledge: Talk amongst teachers and learners. Clevedon: Multilingual Matters. Mercer, N. (1996). The quality of talk in children's collaborative activity in the classroom. Learning and Instruction 6(4): 359-377. Van Boxtel, C. (2000). Collaborative Concept Learning: Collaborative learning tasks, student interaction, and the learning of physics concepts (Unpublished PhD thesis). Utrecht: Utrecht University, The Netherlands.
Trefwoorden: groepsdiscussoe in PGO, constructivistisch leren Wijze van presentatie: Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: Dr. A.J.S.F. Visschers-Pleijers Universiteit Maastricht (UM) Capgroep Onderwijsontwikkeling en –research Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
163
NVMO Congres 2008
Beroepskeuze en hiermee samenhangende afgestudeerde artsen in Nederland
factoren
van
geneeskundestudenten
en
Soethout MBM VU Medisch Centrum Er zijn relatief weinig gegevens bekend over de factoren die meespelen bij de beroepskeuze van geneeskundestudenten en recent afgestudeerde artsen in Nederland en op welke wijze faculteiten hun loopbaanadvies voor studenten kunnen verbeteren. Het doel dit proefschrift was meer inzicht te verkrijgen in de factoren die meespelen bij de beroepskeuze van geneeskundestudenten en recent afgestudeerde basisartsen in Nederland en met specifieke aandacht voor de sociaal-geneeskundige specialisaties. Ons onderzoek laat zien dat diverse factoren een rol spelen bij de beroepskeuze van studenten geneeskunde en recent afgestudeerde artsen. De mogelijkheid van parttime werk is nog steeds een belangrijke factor in de beroepskeuze voor een medische specialisatie volgens studenten en afgestudeerden. De medische achtergrond van ouders en het vrouwelijk geslacht zijn positief geassocieerd met de beroepskeuze, speciaal voor het beroep van huisarts. Co-schappen lijken de algemene waardering voor het medisch beroep niet te beïnvloeden. De preferentie voor een sociaalgeneeskundig beroep is laag gedurende de basisopleiding en in het bijzonder de preferentie voor het beroep van jeugdarts daalt sterk gedurende de opleiding. Studenten hebben een vrij slecht beeld van het latere beroep; een kort co-schap jeugdgezondheidszorg maakt niet dat studenten een beter beeld krijgen van dit vak. Tegenwoordig wordt een nauwere aansluiting tussen de initiële en medische vervolgopleiding nagestreefd, zodat afgestudeerden gedwongen zullen worden hun uiteindelijke beroepskeuze eerder te maken. Dat maakt het voor studenten en afgestudeerden belangrijk een adequate beroepskeuze te maken, hetgeen een goed beroepsadvies inhoudt op een vroeg moment gedurende de opleiding, die al start gedurende de basisartsopleiding. Trefwoorden: beroepskeuze, loopbaanadvies, sociale geneeskunde Wijze van presentatie: Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: Dr. M.B.M. Soethout VU Medisch Centrum Afdeling Sociale Geneeskunde Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
164
NVMO Congres 2008
WETENSCHAPPELIJKE PAPERS Sessie D13: Toetsing, expertkennis, voorbereiding vaardigheidsonderwijs (D13.1 t/m D13.3) D13.1 Paes EC, Cate ThJ ten Meerkeuzevragen met drie, vier of vijf keuzemogelijkheden: wat is beter? D13.2 Vink CC, Tartwijk JWF van, Bolk JH, Verloop N Het ontwikkelen van schematische visualisaties van expertkennis D13.3 Hommes JE, Aalbers MW, Verwijnen GM, Rethans JJ Daarom bereid ik me voor! Een kwantitatieve studie onder 847 eerste-, tweede- en derdejaars geneeskundestudenten
165
NVMO Congres 2008
Meerkeuzevragen met drie, vier of vijf keuzemogelijkheden: wat is beter? Paes EC, Cate ThJ ten UMC Utrecht Probleemstelling Goede meerkeuzevragen maken is lastig. Hoewel het type vraag het beste kan worden afgestemd op de inhoud van de stof die getoetst wordt, blijkt er bij docenten een sterke gewoonte te bestaan vierkeuzevragen te stellen.1 Als een afleider direct als zeer onwaarschijnlijk wordt beschouwd en door niemand gekozen wordt, flatteert dit het cijfer, omdat er dan in feite sprake is van een driekeuzevraag met een grotere raadkans. Rodriguez adviseert driekeuzevragen te hanteren, omdat het in de praktijk vaak moeilijk is drie of meer plausibele alternatieven te formuleren.2 Deze resultaten van zijn studie lijken niet erg bekend in het medisch onderwijs. Middels een steekproef van toetsen hebben wij onderzocht of de stelling van Rodriguez houdbaar is in de praktijk. Methode De itemanalyses van 21 in aanmerking komende meerkeuzetoetsen van eerste-, tweede- en derdejaars geneeskundestudenten van het UMC Utrecht (studiejaar 2006-2007), werden onderzocht om de niet-plausibele afleiders te identificeren. Een afleider werd als implausibel beschouwd als deze door minder dan 5% van het aantal deelnemers werd gekozen en bovendien een factor ≥ 4 minder vaak werd gekozen dan de meest gekozen afleider.2 Dit laatste criterium is toegevoegd aan criteria die in eerdere studies gehanteerd werden.1 Resultaten Er werden in totaal 1014 vragen beoordeeld, waarvan 6.3% vragen waren met drie, 81.8% met vier en 4.1% met vijf keuzemogelijkheden. Van de vier- en vijfkeuzevragen bleek respectievelijk 55.9% en 66.6% minimaal één niet-plausibele afleider te bevatten. Bijna een kwart resp. eenvijfde van de afleiders werd bovendien door geen enkele deelnemer gekozen. Daarentegen hadden driekeuzevragen slechts in 19.5% een nietplausibele afleider en daarvan werd bij 12.5% één afleider door niemand gekozen. De gemiddelde moeilijkheidsgraad van deze vragen was 0.72. Discussie Vier- en vijfkeuzevragen bleken, gebaseerd op de gestelde criteria, een groter percentage minder plausibele afleiders te bevatten dan driekeuzevragen. Meerdere keuzemogelijkheden worden vaak geprefereerd, om een vraag niet te makkelijk te maken. Echter, de afleiders moeten dan ongeveer even plausibel zijn, wat blijkens dit onderzoek in de praktijk niet altijd goed lukt. Aangezien er verschil in psychometrische kwaliteit tussen de onderzochte toetsen kan bestaan, zou verder empirisch onderzoek nodig kunnen zijn. Echter, ons verkregen resultaat - in samenhang met de kennis uit de literatuur dat vragen met drie keuzemogelijkheden minder tijd kosten om te maken en te 2 beantwoorden, waardoor meer onderwerpen in eenzelfde tijd getoetst kunnen worden - maakt dat vragen met drie keuzemogelijkheden in de praktijk de voorkeur zouden moeten hebben boven vragen met vier of vijf keuzemogelijkheden. Literatuur 1. Haladyna TM, Downing SM. How many options is enough for a multiple choice item? Educational and Psychological Measurement 1993;53:999-1010. 2. Rodriguez MC. Three options are optimal for Multiple-Choice Items: A Meta-Analysis of 80 Years of Research. Educational Measurement: Issues and Practice 2005;24(2):3-13.
Trefwoorden: toetsing, meerkeuzevragen Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper
Correspondentie-adres: E.C. Paes UMC Utrecht Willemstraat 3 3511 RJ UTRECHT E-mail:
[email protected]
166
NVMO Congres 2008
Het ontwikkelen van schematische visualisaties van expertkennis Vink CC , Tartwijk JWF van, Bolk JH, Verloop N Universiteit Leiden, LUMC Probleemstelling Schema’s zoals concept maps zijn instrumenten om kennis expliciet te maken. Effectonderzoek toont aan dat studenten profiteren van kennisschema’s zowel wanneer zij ze zelf maken als wanneer zij schema’s aangeboden krijgen die door experts gemaakt zijn. In deze studie combineren wij instructies voor concept mapping met ontwerpregels die gededuceerd zijn uit literatuur over kennisontwikkeling en organisatie in het medische domein en onderzoeken wij of groepen experts in staat zijn met deze gecombineerde ontwerpregels schema’s van hun gezamenlijke kennis te ontwikkelen. De centrale vraag is: wat zijn optimale ontwerpregels om experts hun kennis schematisch te laten weergeven? We beschouwen ontwerpregels als optimaal als ze begrijpelijk en bruikbaar zijn voor experts en resulteren in schema’s die volgens de experts hun kennis over een onderwerp helder visualiseren. Methode Van hypertensie, proteïnurie, hoesten en diarree zijn schema’s gemaakt volgens bovengenoemde ontwerpregels, per onderwerp door twee groepjes experts die bestonden uit clinici en biomedici (anatoom, fysioloog, microbioloog enz.). De bijeenkomsten, geleid door een procesbegeleider, werden opgenomen op video en geanalyseerd op begrip en gebruik van de ontwerpregels. Er zijn door de deelnemers vragenlijsten ingevuld over het nut en de bruikbaarheid van de ontwerpregels en over de kwaliteit van de schema’s. Resultaten De meeste ontwerpregels blijken werkbaar voor de experts. Dat is vooral het geval als de groep is samengesteld uit clinici én biomedici. De begrippen die genoemd worden, hangen af van de betrokken disciplines. Het benoemen van het type relatie tussen begrippen wordt moeilijk gevonden. Ordening van het schema op basis van de biomedische categorisering vinden de deelnemers moeilijk maar zinvol en komt bij de twee schema’s over hetzelfde onderwerp overeen. De schema’s bevatten 55-65 begrippen. Meer begrippen willen deelnemers niet toevoegen: men raakt het overzicht kwijt. Veel begrippen in het schema zijn encapsulerende begrippen. De regel om klinische begrippen boven biomedische begrippen te plaatsen wordt teveel als een keurslijf ervaren. Vergelijking van het schema aan twee casus zien de deelnemers als een goede manier om de inhoud van het schema te controleren. Discussie De resultaten leiden tot het schrappen van een aantal ontwerpregels: het bedenken van paraplutermen voor een cluster begrippen en het top-down ordenen. Schema’s kunnen het best door drie deelnemers afkomstig van klinische én biomedische disciplines worden ontwikkeld: het ontwikkelproces verloopt dan soepel en de deelnemers zijn tevreden over schema. In een volgende onderzoeksfase zal het ontwikkelen van schema’s op basis van aangepaste ontwerpregels begeleid worden door collega-medici. Literatuur Nesbit JC, Adesope OO. Learning with concept and knowledge maps: a meta-analysis. Review of Educational Research 2006, 76, 3: 413-448.
Trefwoorden: expertkennis, schemata Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper
Correspondentie-adres: Drs. C.C. Vink Universiteit Leiden ICLON Wassenaarseweg 52 2300 RB LEIDEN E-mail:
[email protected]
167
NVMO Congres 2008
Daarom bereid ik me voor! Een kwantitatieve studie onder 847 eerste-, tweede- en derdejaars geneeskundestudenten Hommes JE, Aalbers MW, Verwijnen GM, Rethans JJ Universiteit Maastricht Probleemstelling In het algemeen wordt aangenomen dat voorbereiding van onderwijs door studenten leidt tot hogere efficiëntie van het onderwijs en betere toetsresultaten. Toch is de ervaring dat studenten zich vaak niet (goed) voorbereiden. Redenen hiervoor ontbreken in de internationale literatuur. Eerder kwalitatief onderzoek toonde aan dat studenten actieve en complexe keuzes maken om zich wel of niet voor te bereiden, gebaseerd op verschillende factoren zoals tijd, docent, inhoud van de training, leermiddelen en samenhang met bestudeerde casuïstiek 2. Belangrijk hierbij is de aansluiting bij de eigen leerstijl en de persoonlijkheid van de studenten die al deze factoren beïnvloedt. Doel van dit kwantitatieve onderzoek is: toetsen van bovenstaande bevindingen uit het kwalitatieve onderzoek en inzicht verwerven in de specifieke redenen om wel of niet voor te bereiden en de mate waarin deze redenen gelden. Veranderingen gebaseerd op inzicht in motivatie kunnen zowel leren als lesgeven effectiever maken. Methode en opzet Een schriftelijke vragenlijst werd gevalideerd door middel van eerder kwalitatief onderzoek en een pilot onder negen studenten. De vragenlijst bestaat uit 66 vragen met betrekking tot voorbereiding van vaardigheidsonderwijs met drie– en vijfpunts Likert-schalen. In één week werden deze vragenlijsten gelijktijdig tijdens onderwijsgroepsbijeenkomsten verspreid onder de aanwezige eerste-, tweede- en derdejaars studenten geneeskunde. Analyse bestond uit een exploratieve factoranalyse en frequentieanalyses (SPSS v.15.) Resultaten Alle 847 aanwezigen vulden de vragenlijst in (85% van alle eerste-, tweede- en derdejaars studenten). De meest voorkomende redenen waardoor studenten erg gestimuleerd worden zijn: stationstoets (n=481; 57%), stof beter kunnen onthouden (n=404; 48%), training beter kunnen volgen (n=359; 42%) en bloktoets (n=330; 39%). De meest genoemde zeer demotiverende factoren zijn: onduidelijk voorbereidingsadvies (n=202; 24%), van anderen horen dat voorbereiden zinloos is (n=200; 24%) en training in de ochtend (n=105; 12%). De volgende mogelijke veranderingen zouden de meeste studenten motiveren tot voorbereiding: meer nadruk op skillslab-trainingen in het curriculum, blok of cluster (n=563; 66%); meer controle van voorbereiding (n=512; 60%), meer huiswerkopdrachten met nabespreking in de training (n=58%) en meer toetsing (n=493; 58%). De exploratieve factoranalyse resulteerde in een patroon (betrouwbaarheid: Cronbach’s α=0,71) waarin van tevoren weten wat te verwachten en wat te doen in de training, herhaling van de stof uit het voorbereidingsadvies door de docent, samenhang met de casuïstiek, en behandelen van bekende stof, sterk correleerden. Discussie Het is opmerkelijk dat studenten in een probleemgestuurd onderwijssysteem veel waarde hechten aan extrinsieke motivatie in de vorm van meer toetsing en controle van voorbereiding. Mogelijke veranderingen zijn: duidelijkere voorbereidingsadviezen, meer nadruk op skillslab-trainingen in het blok en meer huiswerkopdrachten met nabespreking in de training. Literatuur 1 M.W.Aalbers, J.E.Hommes, J.J.Rethans, G.M. Verwijnen. Waarom zou ik me voorbereiden? Een kwalitatieve studie onder 209 geneeskunde studenten. NVMO congres 2007. 2 Artikel ter beoordeling bij Medical Education.
Trefwoorden: voorbereiding, vaardigheidsonderwijs Wijze van presentatie: wetenschappelijk paper Correspondentie-adres: J.E. Hommes Universiteit Maastricht Skillslab Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
168
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie D14: Coaching docenten door studenten (D14.1) Studenten als observator en feedbackgever voor docenten Stalmeijer RE, Grave W de Universiteit Maastricht Thema Studenten zijn een belangrijke bron van informatie over de kwaliteit van het onderwijs dat zij volgen. Hun oordeel over dat onderwijs wordt vaak gevraagd door hen een vragenlijst voor te leggen. De schriftelijke feedback die hieruit voortkomt, blijkt vaak onvoldoende om verandering te bewerkstelligen. In combinatie met observatie van de docenten kan het echter wel tot resultaat leiden. Observatie heeft als voordeel dat er gerichte en concrete feedback gegeven kan worden. Over het algemeen worden observaties uitgevoerd door collega’s of onderwijskundigen. Maar, studenten zijn—mits goed geselecteerd en getraind, heel goed inzetbaar als observator. Uit experimenten binnen de Universiteit Maastricht blijkt dat zowel docenten als studenten deze vorm van evaluatie zeer waarderen. Doel Doel van de workshop is studenten (en docenten) een basis te geven waarmee ze zelf in de praktijk kunnen optreden als observator van colleges. Aan de hand van theorie over effectieve colleges, videomateriaal, observatieformulieren en rollenspelen, worden handvatten geboden waarmee colleges kunnen worden geobserveerd en de collegegevers van concrete (mondelinge) feedback kunnen worden voorzien. Doelgroep Studenten & Docenten Opzet workshop - Interactieve introductie in de theorie over effectieve colleges en de stappen binnen een observatieproces. - Simulatie van het observatieproces door middel van rollenspelen (voorbespreking, observatie, nabespreking) aan de hand van videomateriaal, observatielijsten en kritische incidenten. - Afsluitende conclusie en evaluatie. Maximum aantal deelnemers: 12 (minimaal 5) Trefwoorden: docentcoaching, student als coach, feedback Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Drs. R.E. Stalmeijer Universiteit Maastricht Onderwijsontwikkeling en Onderwijsresearch Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
169
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie E1: Curriculumontwikkeling (E1.1) CanMed(s) of Can - zonder? NVMO Werkgroep Curriculumontwikkeling Het Nieuwe Leren (competentiegericht onderwijs) is voorpaginanieuws. Leraren, leerlingen en de Tweede Kamer (n.a.v. de commissie Dijsselbloem) komen ertegen in het geweer. Het CCMS Kaderbesluit omarmt het Nieuwe Leren met het benoemen van zeven competentiegebieden (de zgn. CanMED(s)): communicatie, samenwerking, kennis en wetenschap, maatschappelijk handelen, organisatie, professionaliteit en ‘last but not least’ medisch handelen. Vastgelegd is dat de AIOS expliciet geobserveerd moet worden en aansluitend gestructureerde feedback moet krijgen. Het omzetten van het wettelijk kader in toetsbare opleidingsplannen is voor de wetenschappelijke verenigingen een grote opgave. Argumenten welke gebruikt worden om ‘de boot af te houden’ zijn het gevaar van een reductionistische visie op het beroep, het gevaar van deprofessionalisering, en het gevaar de ‘bezieling’ te verliezen in de drang naar explicitering. Helemaal ondenkbaar zijn deze gevaren niet. Met het oog op de wet- en regelgeving moet voorzichtigheid worden betracht. Vinken in plaats van vonken dreigt! Dit symposium zoekt de balans. Trefwoorden: CanMEDS, competentiegericht onderwijs, opleidingsplannen Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Dr. H. Mulder UMC Utrecht Hijmans van den Berghgebouw Directie O&O Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
170
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie E2: Leren leren, PGO (E2.1) Leren leren in Probleemgestuurd Onderwijs Verwijnen GM, Ridder JMM, Kruithof M van de, namens NVMO werkgroep PMO Universiteit Maastricht, UMC Utrecht De NVMO werkgroep PMO stelt zich ten doel de uitwisseling van kennis en ervaring over de Praktijk van het Medisch Onderwijs te bevorderen. Daartoe worden jaarlijks vijf bijeenkomsten rond specifieke thema’s op dit gebied georganiseerd. Eén van deze bijeenkomsten vindt plaats tijdens het NVMO Congres. Dit jaar is het onderwerp tijdens het NVMO Congres ‘Leren leren in PGO’: hoe worden studenten vertrouwd gemaakt met leren en studeren in een PGO-omgeving? Tijdens onderwijsgroepbijeenkomsten in PGO hoor je studenten vaak zoiets zeggen als: − “Dit gaat over malaria Æ het standaardrijtje dan maar?” − “Die paragraaf stond eigenlijk al op de volgende bladzij, dat hoeven we dan toch niet te weten?” − “Dit hoeven we eigenlijk niet te bespreken, want we hebben toch allemaal hetzelfde boek gelezen.” Bij het horen van dit soort vragen en opmerkingen komt al snel de vraag op in hoeverre Probleem Gestuurd Onderwijs (PGO) nog functioneert op de manier waarop het vanuit de achterliggende onderwijskundige theorie ooit bedoeld was. Zelfs in discussies met in onderwijs geïnteresseerde studenten blijkt telkens weer dat zij maar weinig weet hebben van deze achterliggende gedachten en het vaak als een eye-opener ervaren als die wel inzichtelijk gemaakt worden. In die discussies geven ze dan ook regelmatig aan dat het toch wel nuttig / nodig zou zijn als studenten (en docenten!) hier meer over zouden weten. Maar hoe kan dit het beste aangepakt worden? Aan de UM ontwikkelt Marijke Kruithof daartoe een programma voor beginnende medische studenten: “PGO leer je zo? ” Marijke Kruithof is werkzaam als arts-vaardigheidsdocent, met veel ervaring in onderwijsontwikkeling op diverse plekken in het medisch onderwijs, variërend van alle jaargroepen, van studenten in medische en andere gezondheidszorgopleidingen tot klinische docenten in binnen- en buitenland. In deze workshop kunt u de aanpak van het programma zelf ervaren waarna er ruim tijd zal zijn om over deze aanpak en eventuele alternatieven te discussiëren en ervaringen uit te wisselen. Trefwoorden: leren leren, PGO Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Drs. G.M. Verwijnen Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
171
NVMO Congres 2008
FRINGE E3: Burnout preventie (E3.1) Fringe workshop Organisatie in muziek, Muziek in je organisatie Drie jonge, professionele musici (cellist, pianiste, dirigent) belichten op een luchtige, toegankelijke manier klassieke muziek van een aantal verrassende kanten. Hoe komen musici tot een harmonieuze samenwerking? Wat maakt de ‘magie’ van samenspelen? Wat gebeurt er in de communicatie tussen de spelers? Welke rol speelt een dirigent? Hoe managet hij zijn orkest? En waar liggen parallellen met het werk in uw eigen organisatie? Samen werken en samen spelen, een kwestie van afstemmen. Over maat houden en Fingerspitzengefühl… Met indrukwekkende dvd-fragmenten, prachtige live kamermuziek en een reis door de muziekgeschiedenis die u nooit meer zult vergeten! Entertainment, educatie en competitie. De workshop zal tweemaal worden verzorgd. Maximum aantal deelnemers: ca. 30
172
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie E4: Docentprofessionalisering (E4.1) Onderzoek naar docentprofessionalisering en toepassing in de praktijk: wat kunnen we van elkaar leren? Min-Leliveld MJ, Boerboom TBB ICLON, DVM Probleemstelling Resultaten van onderzoek naar docentprofessionalisering vinden soms moeilijk hun weg naar de praktijk. Dit komt doordat onderzoekers niet altijd genoeg rekening houden met specifieke contexten en omdat onderzoek soms te weinig praktisch bruikbare resultaten oplevert. Dit komt echter ook omdat trainers, die in de praktijk docentprofessionalisering ontwerpen, vaak te weinig rekening houden met de nieuwste inzichten uit onderzoek. Dit is jammer, omdat juist de wisselwerking tussen onderzoek en praktijk kan leiden tot praktisch relevanter onderzoek en effectievere docentprofessionalisering. Doel Het doel van deze rondetafelsessie is te bespreken aan welke kenmerken onderzoek naar docentprofessionalisering moet voldoen om beter bruikbaar te zijn in de praktijk. De sessie is geschikt voor geïnteresseerden in het thema docentprofessionalisering, en is zowel voor docenten/trainers als voor onderzoekers relevant. Opzet De sessie zal worden opgezet rond het onderzoek van de auteurs, die beiden onderzoek hebben verricht naar de opzet van effectieve docentprofessionalisering en de beoordeling van competenties. Resultaten Eerst zullen beide onderzoekers kort relevante resultaten van hun onderzoek toelichten. Vervolgens zal met de deelnemers in kleinere groepen worden besproken wat de implicaties zijn voor de praktijk en hoe het onderzoek verder opgezet zou moeten worden om niet alleen een bijdrage te kunnen leveren aan verdere kennisontwikkeling rond docentprofessionalisering, maar tegelijk ook praktisch bruikbaar te zijn. Groepen zullen aan het einde van de sessie kort hun resultaten bespreken met elkaar. Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: docentprofessionalisering Wijze van presentatie: rondetafelsessie
Correspondentie-adres: Drs. M.J. Min-Leliveld ICLON Postbus 9555 2300 RB LEIDEN E-mail:
[email protected]
173
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie E5: Genderdiversiteit, ethiek, ouderenzorg (E5.1 t/m E5.3) E5.1 Dielissen P, Verdonk P, Bottema B, Lagro-Janssen A Een seksespecifiek curriculum in de Nijmeegse huisartsopleiding E5.2 Bree MJ de, Verkerk MA Te simpel is ook niet goed. Een voorstel voor een nieuw ethiekonderwijs-model E5.3 Bakker PPM, Meininger AK, Slaets JPJ De ontwikkeling van een interdisciplinair opleidingsmodel in de ouderenzorg
174
NVMO Congres 2008
Een seksespecifiek curriculum in de Nijmeegse huisartsopleiding Dielissen P, Verdonk P, Bottema B, Lagro-Janssen A UMC St Radboud Probleemstelling Het competentieprofiel en de eindtermen van de huisartsopleiding vragen van de aios dat zij rekening houden met seksespecifieke factoren die van invloed zijn op ziekte en gezondheid. Om de aios zich daadwerkelijk seksespecifieke geneeskunde eigen te laten maken is in 1999 een start gemaakt met de integratie van seksespecifiek onderwijs in de huisartsopleiding. Het seksespecifieke onderwijs heeft als doel de aios gevoelig te maken voor het belang van seksespecifieke aspecten binnen de huisartsgeneeskundige zorg. We beschrijven de opzet van het curriculum en peilden de mening van de aios. Methode Het onderwijsprogramma is uitgestrekt over de drie jaren van de opleiding en bestaat uit twee basismodules (6 uur) en zes thematische modules (9 uur). In de basismodules worden onderwerpen als seksespecifieke aspecten in socialisatie en klachtenpresentatie behandeld. De thematische modules omvatten voor de huisarts belangrijke onderwerpen als seksespecifieke aspecten in hart- en vaatziekten, urine-incontinentie, depressie en SOA. Het groepsonderwijs kenmerkt zich door interactiviteit, zelfreflectie en toepassing in de praktijk. Aan het eind van elke module werd de aios gevraagd een korte vragenlijst in te vullen over de inhoud en de vorm van het onderwijs. De vragen werden beantwoord met behulp van een 5-punts Likert-schaal (1= zeer slecht, 5=zeer goed). Resultaten Het curriculum seksespecifieke geneeskunde is nu één keer uitgevoerd en 110 aios hebben het volledige programma gevolgd. In totaal ontvingen we 327 evaluaties (respons 59%). Het onderwijs wordt zeer gewaardeerd door de aios. De meeste beoordelingen waren 4 of hoger op een 5-punts Likert-schaal. 80% van de aios vindt het programma leerzaam en denkt dat hun kennis van seksespecifieke geneeskunde is toegenomen. Conclusies In Nijmegen is het curriculum seksespecifieke geneeskunde in de driejarige huisartsopleiding geïmplementeerd. De modulaire opzet biedt ook andere huisartsopleidingen de mogelijkheid het onderwijsprogramma in te voeren. De eerste ervaringen van de aios zijn positief en laten zien dat de zij denken dat zij zich meer bewust zijn van de invloed die de sekse uitoefent op de diverse aspecten binnen de huisartsgeneeskundige zorg. Trefwoorden: gender, diversiteit, huisartsgeneeskunde Wijze van presentatie: paper
Correspondentie adres: P. Dielissen UMC St Radboud VOHA 166 Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
175
NVMO Congres 2008
Te simpel is ook niet goed. Een voorstel voor een nieuw ethiekonderwijs-model. Bree MJ de, Verkerk MA UMC Groningen Probleemstelling In de afgelopen tien jaar heeft het onderwijs in de medische ethiek een hoge vlucht genomen; zo vormt ethiek een verplicht onderdeel van de meeste geneeskundige curricula in Europa en in de Verenigde Staten. Hiermee is er ook meer aandacht gekomen voor de ontwikkeling van ethiekonderwijs als eigenstandige professionele discipline. Het gaat hierbij (onder meer) om vragen omtrent de doelen van ethiekonderwijs, de te gebruiken methoden, passende manieren van toetsen, en last but not least de competenties van ethiekdocenten. In deze discussie lijken twee posities te domineren, die door Eckels et al. (2005) de ‘virtue/skills dichotomy’ (VSD) worden genoemd. Ethiekonderwijs wordt (grof geschetst) òf gezien als professionele karakter- of deugdenvorming, òf als een training van morele (vaak analytische) vaardigheden. Eckels et al. zien VSD als een belangrijke belemmering bij de verdere ontwikkeling van het ethiekonderwijs-als-discipline, en zetten al hun kaarten op het morele vaardighedenonderwijs. Dit is een tamelijk populaire benadering, die ook zijn weerklank heeft gevonden in de gerelateerde discussie over medische professionaliteit. Wij verzetten ons echter tegen deze trend door te betogen dat het een grote fout is ethiekonderwijs te reduceren tot louter vaardighedenonderwijs, simpelweg omdat datgene wat we ‘morele competentie’ noemen, te complex is om deze binnen een eendimensionaal onderwijsmodel te kunnen ontwikkelen. Opzet en resultaten Om aan deze complexiteit recht te kunnen doen presenteren wij een alternatief model, waarin verschillende opvattingen over ethiekonderwijs systematisch met elkaar worden verbonden. Dit model beschrijft vier verschillende ‘typen’ ethiekonderwijs, elk met eigen doelstellingen, methodieken en toetsvormen. Elk type onderwijs vereist ook specifieke onderwijsvaardigheden van de docent. Verder beargumenteren wij dat elk type onderwijs een eigen plek heeft binnen het onderwijscurriculum (afhankelijk van de ontwikkeling van de student), en dat elk medisch ethisch onderwijsprogramma alle vier typen van ethiekonderwijs moet omvatten. Externe oriëntatie: praktijk, handelingen •
Transfer benadering: ‘objectieve’ kennis
Type 1:
•
Type 2:
Theorie
•
Type 3:
‘Ethical engineering’ •
Type 4:
Professioneel gedrag
Proces benadering: onderzoeken, analyseren
Authenticiteit
Interne oriëntatie: individu
Discussie Dit model heeft—vergeleken met de vaardigheden-visie—grote voordelen bij het nadenken over ethiekonderwijs (en bij het vormgeven van onderwijsprogramma’s): het doet recht aan de complexiteit van morele competenties; het sluit goed aan bij de belangrijkste denkbeelden over professionaliteits-onderwijs; het biedt een plaats aan recente ontwikkelingen binnen het ethiekonderwijs (zoals de aandacht voor morele emoties en verbeelding), en geeft een genuanceerd beeld van de benodigde competenties van ethiekdocenten. Literatuur Eckles RE, Meslin EM, Gaffney M, Helft P. Medical Ethics Education: Where Are We? Where Should We Be Going? A Review. Acad Med 2005;80:1143-1152
Trefwoorden: ethiek; professionaliteit; docentprofessionalisering Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. M.J. de Bree UMC Groningen Expertisecentrum Ethiek in de Zorg Postbus 30.001 9700 RB GRONINGEN E-mail:
[email protected]
176
NVMO Congres 2008
De ontwikkeling van een interdisciplinair opleidingsmodel in de ouderenzorg Bakker PPM, Meininger AK, Slaets JPJ UMC Groningen Probleemstelling Uit onderzoek is gebleken dat de huidige opleidingen die professionals opleiden voor de ouderenzorg, onvoldoende aandacht besteden aan onderwerpen als risicomanagement/preventie, interprofessionele samenwerking en specifieke medische en verpleegkundige kennis. Aan welke eisen moet een opleiding voldoen zodat beter gegarandeerd wordt dat de professionals de vereiste kwalificaties bezitten? Methode Er hebben verschillende brainstormsessies plaatsgevonden met een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers uit het werkveld en onderwijskundigen. Naar aanleiding van de resultaten uit deze sessies heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden naar interdisciplinair opleiden, opleiden en innovatie c.q. verandering en opleiden op de werkplek c.q. veranderen van de werkplek. Resultaat Er is een onderwijskundige constructie ontwikkeld in de vorm van een opleidingsmodel. Dit opleidingsmodel schetst kaders waaraan opleidingen die professionals opleiden voor de ouderenzorg, moeten voldoen. Deze professionals dienen uiteindelijk die competenties te bezitten die zij nodig hebben om nu en in de toekomst met succes in de ouderenzorg werkzaam te kunnen zijn. Daarnaast schetst het model kaders en uitgangspunten, die een bijdrage leveren aan gewenste veranderingen in de ouderenzorg. De kaders en uitgangspunten zijn: - De totale zorgbehoefte van de oudere patiënt staat centraal De zorgbehoefte van de patiënt staat centraal waarna vervolgens pas gekeken wordt welke professional welke zorg voor zijn/haar rekening neemt. Hierna worden de uiteindelijke opleidingsprogramma’s samengesteld. - Opleiden wordt in goede samenhang met andere instrumenten ingezet Het alleen inzetten van opleiden om veranderingen te realiseren is niet voldoende. In samenhang met andere instrumenten bv: uitvoeren van beleidsplannen, verandermanagement etc. wordt het beste resultaat behaald. - Het opleidingsmodel heeft interdisciplinair samenwerken als speerpunt Daar waar in de praktijk samengewerkt wordt, wordt interdisciplinair opgeleid. In enkele gevallen, wanneer de praktijk zich hier niet voor leent zullen andere vormen van (interdisciplinair)onderwijs, buiten de praktijk, ingezet worden. - Het opleidingsmodel gaat uit van gemeenschappelijke competenties die voor alle professionals in de ouderenzorg gelden Gemeenschappelijke competenties geldend voor alle professionals worden vastgesteld voor het realiseren van een gemeenschappelijk kader. Men leert elkaars taal spreken leren, vooral welke begrippen en gemeenschappelijke uitgangspunten geldend zijn voor elke professional in de ouderenzorg. - Het opleidingsmodel is actiegericht Met behulp van (leer)opdrachten wordt concreet gewerkt aan innovatie en verandering op de werkplek. Conclusie Het ontwikkelde opleidingsmodel biedt de mogelijkheid meerdere opleidingen en leertrajecten vanuit één visie onderwijskundig vorm te geven. Hierdoor wordt het eenvoudiger gezamenlijke onderwijsmomenten, c.q. interdisciplinair opleiden te realiseren. Uit evaluatieonderzoek gedurende het totale implementatietraject zal moeten blijken in hoeverre de gestelde hoge ambities zullen worden gerealiseerd. Trefwoorden: ouderenzorg, risicomanagement, opleidingsmodel Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. P.P.M. Bakker UMC Groningen Postbus 30.001/ Kamernr De Brug 5.052, 9700 RB GRONINGEN E-mail:
[email protected]
177
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie E6: E-learning, trends en toepassingen (E6.1) Toepassingen en trends in e-learning: maken we er optimaal gebruik van? Dankbaar MEW, Gobée OP NVMO Werkgroep E-Learning Erasmus MC, LUMC Inleiding Gebruik van ICT in het onderwijs neemt sterk toe bij de verschillende medische opleidingen. Binnen het succesvolle portal MedischOnderwijs.nl zijn momenteel circa 900 applicaties beschikbaar voor verschillende doelgroepen. Daarnaast worden digitale toetssystemen, fora, wiki’s, elektronische portfolio’s en online medische bronnen steeds vaker ingezet in het onderwijs. Er is inmiddels een redelijke hoeveelheid ervaringskennis opgedaan en onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de inzet van e-learning. Studenten zijn gewend aan het gebruik van ICT voor communicatie en informatieverwerving en verwachten dat ook het onderwijs hierin meegaat. Maakt het medisch onderwijs wel optimaal gebruik van de mogelijkheden die er zijn? Er bestaan veel verschillen in het gebruik van e-learning. Komen deze voort uit een bewuste keuze of te weinig kennis van de mogelijkheden? Wat zijn de belangrijkste toepassingen en trends eigenlijk? En wat is er bekend uit onderzoek over de effectiviteit? In dit minisymposium komen deze vragen aan de orde en laten we ook een aantal toepassingen zien die de diverse mogelijkheden goed illustreren. Tenslotte discussiëren we, mede op basis van de visie van drie studenten van verschillende UMC’s, over de hoofdvraag van dit minisymposium. Programma 1. E-learning: toepassingen en trends Wat zijn belangrijke toepassingen op het gebied van e-learning en welke toekomstige ontwikkelingen komen eraan? (web 2.0, simulaties,..) 2. Is e-learning effectief? Wat komt er uit het onderzoek met betrekking tot de effectiviteit van e-learning; wat werkt wel en niet? 3. Voorbeelden van toepassingen (onder voorbehoud) - Blended learning: online pre-toets voorafgaand aan practica - Leren van vaardigheden: ‘virtual patients’ en de rol van e-learning - Stand-alone programma’s; enkele voorbeelden - Samenwerkend leren m.b.v. wiki’s in de klinische fase - Digitaal Portfolio; ervaringen van een gebruiker 4. Discussie Introductie door de visie van drie studenten die zelf ervaring hebben met dergelijke toepassingen: wat vinden zij leerzaam, wat is ergerlijk, wat ‘werkt’? Wat kan beter? Aansluitend discussie met inleiders en aanwezigen over de vraag: maken wij optimaal gebruik van elearning in het medisch onderwijs? Hoe kan de aansluiting op (de innovaties in) het curriculum worden versterkt? Trefwoorden: E-learning, effectiviteit Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Drs. M.E.W. Dankbaar Erasmus MC Opleidingsinstituut Geneeskunde Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
178
NVMO Congres 2008
PAPERS Sessie E7: Vervolgopleiding, innovatie, physician assistant (E7.1 t/m E7.4) E7.1 Boor K, Scheele F, Teunissen PW, Vleuten CPM van der, Scherpbier AJJA Van PHEEM naar D-RECT: de ontwikkeling van een nieuw meetinstrument van het opleidingsklimaat E7.2 Govaerts MJB, Busari JO, Gulikers MTH Implementatie In VIVO: vaart in innovatie? E7.3 Jippes E, Pols J, Achterkamp MC, Kiewiet DJ, Engelen JML van, Brand PLP Evaluatie opleidingsvernieuwingen vervolgopleiding E7.4 Brink GTWJ van den, Bruurs MJH, Holdrinet RSH Physician Assistant in Nederland: een evaluatiestudie
179
NVMO Congres 2008
Van PHEEM naar D-RECT: de ontwikkeling van een nieuw meetinstrument van het opleidingsklimaat Boor K, Scheele F, Teunissen PW, Vleuten CPM van der, Scherpbier AJJA Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Probleemstelling Een meting van het klinisch opleidingsklimaat is een mogelijke indicator van (een deel van) de kwaliteit van vervolgopleidingen. De Postgraduate Hospital Educational Environment Measure (PHEEM) is een veelgenoemd instrument om dit klimaat te meten. Het is een goed onderzochte lijst waar internationaal over gepubliceerd is. Echter, zowel de theoretische onderbouwing van de lijst als de mogelijkheden tot het geven van constructieve feedback aan de opleiders ontbreken goeddeels bij de PHEEM. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van een beter instrument: de Dutch Residents’ Educational Climate Test (D-RECT). In deze paper wordt ingegaan op een deel van de ontwikkeling van deze nieuwe lijst. Opzet Er is literatuuronderzoek gedaan en er zijn zowel individuele interviews als focusgroepen gehouden met AIOS van diverse ervaringsniveaus en specialismen. Op basis hiervan is een lijst geformuleerd met items. Deze lijst is gecheckt door een aantal specialisten, onderwijskundigen en AIOS op ontbrekende thema’s. Resultaten Literatuuronderzoek en analyse van de kwalitatieve data leidden tot een heldere verzameling aan thema’s die van belang bleken bij de totstandkoming van het opleidingsklimaat. Deze input vormde de basis voor de D-RECT, waarbij de basisversie bestond uit 82 items. Na de eerste check bleven 75 items over. In mei 2008 zal deze lijst worden uitgezet onder alle AIOS van Nederland. Tegelijkertijd wordt een Delphi procedure gestart waarbij AIOS, onderwijskundigen, specialisten en beleidsmakers op grond van hun specifieke expertise zullen worden uitgenodigd de items op relevantie te scoren. Discussie Het meten van het klinisch opleidingsklimaat is een veelbesproken manier om een deel van de kwaliteit van de opleiding in het vizier te krijgen. Een instrument dat reeds voorhanden is, de PHEEM, wordt in den lande bekritiseerd vanwege het ontbreken van validiteit en van verbetertips. In deze paper wordt beschreven hoe in reactie op deze kritiek de ontwikkeling van een verbeterde lijst op gang is gekomen. De potentiële voordelen van de D-RECT in de toekomst zijn een sterkere theoretische onderbouwing en verbeterde mogelijkheden tot het geven van feedback. Trefwoorden: vervolgopleiding, opleidingsklimaat, kwaliteit Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: K. Boor Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Jan Steenstraat 62 2023 AP HAARLEM E-mail:
[email protected]
180
NVMO Congres 2008
Implementatie In VIVO: vaart in innovatie? Govaerts MJB, Busari JO, Gulikers MTH Universiteit Maastricht, Atrium MC Achtergrond Najaar 2006 is het project IN VIVO van start gegaan ten behoeve van de implementatie van de nieuwe opleidingsplannen HOOG (Obstetrie & Gynaecologie) en GOED (Kindergeneeskunde). De nieuwe opleidingscurricula zijn competentiegericht, met nadruk op individualisering van leeractiviteiten. Continue evaluatie en vastleggen van de voortgang van AIOS vormen hierbij noodzakelijke voorwaarden. Daarom wordt veel belang gehecht aan de implementatie van instrumenten als werkplekbeoordelingen, portfolio en frequente begeleidingsgesprekken. Het kernteam In VIVO OOR-Zuid-Oost-Nederland (OOR-ZON) heeft één jaar na de start van het project onderzocht wat de stand van zaken is wat betreft de invoering van de onderwijsvernieuwingen. Methode Vragenlijsten werden verzonden aan alle AIOS resp. stafleden Kindergeneeskunde en Obstetrie/Gynaecologie in het OOR-ZON (N 57 resp. 94). De vragenlijsten bevatten 65 resp. 66 items, gegroepeerd in verschillende subschalen: bekendheid met en opvattingen over de opleidingsherziening; het gebruik van toetsinstrumenten op de werkplek; de bruikbaarheid van portfolio, en de bekwaamheid van AIOS c.q. stafleden in relatie tot de opleidingsvernieuwing. Naast gesloten vragen (5-punts Likert-schaal) waren in de vragenlijst een aantal open vragen opgenomen, waarin respondenten hun mening over de opleidingsherziening kenbaar konden maken. Resultaten Respons bedroeg 58% (AIOS) respectievelijk 45% (staf). Algemeen wordt de herziening van de opleidingsplannen beschouwd als een positieve ontwikkeling. (Toets)instrumenten worden beperkt toegepast, met wisselende frequentie en regelmaat. Bij vergelijking van AIOS en stafleden laat 37% van de vragen significante scoreverschillen zien (t-test independent samples, p< .05). Daarbij zijn AIOS minder positief over de mate waarin onderwijsvernieuwing plaatsvindt. Met name het expliciteren van wederzijdse verwachtingen, het maken van duidelijke afspraken en aandacht voor individuele ontwikkelingsplannen wordt als onvoldoende beoordeeld. Uit analyse van de open vragen komt naar voren dat er behoefte is aan meer scholing en informatie over implicaties voor de werkvloer, vooral bij stafleden. De werkwijze als opleidingsteam moet daarbij centraal staan. Aandachtspunt is ook het verbeteren van zelfsturing van AIOS op basis van bruikbare Persoonlijke OntwikkelingsPlannen (POPs). Vrijblijvendheid speelt een rol bij beperkte implementatie van instrumenten. Daarnaast dreigt ritualisering van begeleiding en toetsing indien opleidingstaken onvoldoende worden gefaciliteerd en de meerwaarde van de nieuwe manier van werken uitblijft (administratieve overload). Conclusie Intensieve voorlichting en scholing vormen belangrijke voorwaarden voor succes van de onderwijsvernieuwing. Uit het onderzoek blijkt dat expliciteren en realiseren van (individuele) leerroutes een belangrijk verbeterpunt vormt. Scholing van AIOS is daarbij minstens zo belangrijk als professionalisering van de staf. Vermindering van vrijblijvendheid, bijvoorbeeld via systematische kwaliteitszorg, kan een belangrijke ondersteunende rol spelen bij implementatie. Tenslotte lijkt de opleidingsvernieuwing alleen kans van slagen te hebben als onderwijs- en opleidingstaken gefaciliteerd en gehonoreerd worden: draagvlak bij ziekenhuisbestuurders moet aanwezig zijn. Trefwoorden: vervolgopleiding, implementatie, opleidingsplannen Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: M.J.B. Govaerts Universiteit Maastricht Vakgroep Onderwijsontwikkeling en –research Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
181
NVMO Congres 2008
Evaluatie opleidingsvernieuwingen vervolgopleiding Jippes E, Pols J, Achterkamp MC, Kiewiet DJ, Engelen JML van, Brand PLP UMC Groningen Probleemstelling In 2004 is het gebruik van het portfolio in de medische vervolgopleidingen verplicht gesteld en dienen de opleidingen op te leiden volgens de zeven competentiegebieden. In 2007 is het In-VIVO project gestart om de opleidingsplannen Kindergeneeskunde en Obstetrie & Gynaecologie te implementeren. Anno 2008 is het de vraag hoe het staat met het daadwerkelijke gebruik van de vernieuwde opleidingsinstrumenten: het portfolio, de Korte Praktijk Beoordeling (KPB) en het gestructureerd geven van feedback (volgens de Pendleton regels) en hoe tegen deze opleidingsvernieuwingen aangekeken wordt. Methode De supervisoren (n=129), AIOS (n= 40) en ANIOS (n= 31) van de opleidingen Kindergeneeskunde en O&G in de Onderwijs en OpleidingsRegio Noord Oost (OOR NO) (6 ziekenhuizen en 12 klinieken) is in een vragenlijst gevraagd naar het gebruik van het portfolio (alleen aan AIOS), de KPB (aan AIOS en supervisoren), het gestructureerd geven van feedback (aan AIOS, ANIOS en supervisoren) en hun attitude (alleen aan supervisoren) ten aanzien van deze vernieuwingen. Resultaten Het portfolio wordt gebruikt voor het bijhouden van documentatie (32 AIOS) en gemaakte toetsen (32 AIOS). Het portfolio wordt in mindere mate gebruikt voor zelfreflectie (GEM 2,8; SD 1,2 schaal 1-5 alles: “helemaal niet – helemaal wel”) en voortgangsgesprekken met de (plv.) opleider (GEM 3,4; SD 1,4). Supervisoren kijken licht positief tegen het portfolio aan (GEM 3,5; SD 1,0). KPB’s worden door 32 AIOS en 78 supervisoren gebruikt. KPB’s worden afgenomen bij consulten (47 keer), bij voordrachten (15 keer) en bij de grote visite (13 keer). KPB’s worden nauwelijks toegespitst op competenties (GEM 2,9; SD 1,4 schaal 1-5). Observaties vinden plaats (GEM 4,7; SD 0,6), de KPBformulieren worden ingevuld (GEM 4,5, SD 1,0) en nabesproken met de AIOS (GEM 4,5; SD 0,9). Supervisoren kijken licht positief tegen de KPB aan (GEM 3,9; SD 0,8). Feedback wordt gestructureerd gebracht (GEM 3,5; SD 0,9), er wordt gevraagd naar de eigen mening van AIOS (GEM 4,2; SD 0,9), er worden positieve punten aangegeven door supervisoren (GEM 4,2; SD 0,6) en er worden concrete te verbeterenpunten gegeven (GEM 4,2; SD 0,7). Over het algemeen wordt de feedback veilig gebracht (GEM 4,1; SD 0,7). Supervisoren achten gestructureerde feedback een duidelijke verbetering van de kwaliteit van de opleiding (GEM 4,4; SD 0,7). Conclusies Het portfolio wordt al goed bijgehouden. De slag van een map met informatie naar persoonlijke leerdoelen en relfectie daarop moet echter nog worden gemaakt. KPB’s worden in mindere mate gebruikt, maar de kwaliteit is goed. Feedback wordt gestructureerd en op veilige wijze gebracht. Supervisoren vinden het portfolio en de KPB een lichte verbetering van de kwaliteit van de opleiding en het gestructureerd geven van feedback een duidelijke verbetering. De basis van de implementatie in de OOR, het geven van gestructureerde feedback, is nu aanwezig. In het vervolg zal een verdiepingsslag moeten worden gemaakt naar het gericht toetsen en beoordelen van competenties aan de hand van het portfolio en de KPB. Trefwoorden: vervolgopleiding, implementatie, onderwijsvernieuwing, feedback, portfolio Wijze van presentatie: paper
Correspondentie-adres: Drs. E Jippes UMC Groningen Wenckebach Instituut Hanzeplein 1 9700 RB GRONINGEN E-mail:
[email protected]
182
NVMO Congres 2008
Physician Assistant in Nederland: een evaluatiestudie Brink GTWJ van den1, Bruurs MJH1, Holdrinet RSH2 1 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, 2UMC St Radboud Probleemstelling De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) is in samenwerking met het UMC St Radboud in 2003 gestart met de Masteropleiding Physician Assistant (MPA). Bij de introductie van dit nieuwe beroep en deze nieuwe opleiding in Nederland werden veel vragen gesteld over de exacte taakinvulling en de competenties van de PA en over de effecten van de inzet van deze nieuwe functionaris. Om deze reden heeft de HAN bij de start van de opleiding een evaluatiestudie opgezet. In 2004 interviewde de HAN 28 mentoren (medisch specialisten die tevens PA-opleider zijn). Deze beginmeting gaf een beeld van de verwachtingen over de inzet van PA in Nederland en gaf een basis voor een vervolgmeting waarin de daadwerkelijke ervaringen met PA’s in kaart worden gebracht. Methode Semi-gestructureerde interviews bij 18 van de 28 mentoren die bij de beginmeting ook geïnterviewd werden. Deze mentoren waren opleiders van studenten die in 2003 en 2004 gestart zijn met de opleiding. Tijdens de interviews werd nagegaan bij de mentoren of en in hoeverre de voorafgestelde doelen behaald zijn, wat het takenpakket van de PA is, wat de effecten zijn van de inzet van de PA en in hoeverre de competenties van de opleiding aansluiten bij de behoeften in de gezondheidspraktijk. Resultaten Gedurende de beginmeting (2004) werden de motieven voor de inzet van PA’s geïnventariseerd. Tijdens de vervolgmeting (2007) benoemden mentoren de daadwerkelijke effecten. Motief/Effect Het verbeteren van de continuïteit van zorg Hogere productiviteit Inzet PA in het kader van protocollering, wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en/of innovatie Werkdruk verlichten Meer tijd per patiënt Meer ruimte voor medisch specialist voor complexere zorg, hoogspecialistische taken en/of wetenschappelijk onderzoek Capaciteits- en toegankelijkheidsproblemen oplossen Efficiëntie afdeling verhogen Carrièreperspectief Overig
Beginmeting N=28 14 (50%) 9 (32%) 8 (29%)
Vervolgmeting N=18 12 (67%) 9 (50%) 9 (50%)
11 (39%) 5 (18%) 11 (39%)
7 (39%) 6 (33%) 5 (28%)
8 (29%) 8 (29%) 3 (11%) 4 (5%)
4 (22%) 1 (6%) 0 (0%) 0 (0%)
De mentoren zijn in het algemeen zeer tevreden over de kwaliteit van de PA-opleiding. Het merendeel acht de medische competenties van de PA voldoende. Daarbij uiten nogal wat mentoren hun verwondering over het kennis- en vaardighedenniveau dat een PA na tweeënhalf jaar opleiding bereikt. Alle mentoren waarderen de professionele houding van de PA’s: ze (h)erkennen hun eigen grenzen en hebben een actieve leerhouding bij eventuele kennishiaten. Conclusie Uit dit onderzoek blijkt dat PA’s de verwachtingen over hun inzet in de praktijk waarmaken en zelfs in veel gevallen overstijgen. Dit blijkt uit de grote overeenkomsten tussen de beginmeting en de effectmeting. Continuïteit van zorg is het meest genoemde effect, zowel bij de beginmeting in 2004 als bij de effectmeting, twee jaar later. Opvallend is de hogere score op het aspect ‘hogere productiviteit’ in vergelijking met de beginmeting. Trefwoorden: physician assistant, effectmeting, kwaliteitszorg Wijze van presentatie: paper Correspondentie-adres: Drs. G.T.J.W. van den Brink Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Postbus 9029 6500 JK NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
183
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie E8: Coschappen, feedback (E8.1) Feedback tijdens coschappen: een studentenvisie op feedback als onderdeel van het leerproces en het gebruik ervan in de praktijk Hirtum PV van, Groenendael l van, Woittiez LR Universiteit Maastricht, UMC Groningen Thema Een praktische benadering van barrières in het geven van feedback in de medische praktijk. Dit baseren wij op de enquête over feedback, uitgevoerd door het Landelijke Overleg Co-Assistenten (LOCA) in 2007. Doel Feedback is één van de meest krachtige manieren om het leerproces te beïnvloeden1. Zonder reflectie op de verschillende competenties zoals vaardigheden, kennis, gedrag en communicatie, weet een co-assistent niet waar zijn/haar verbeterpunten liggen. Goede feedback heeft een aantal voorwaarden: het heeft betrekking op een helder omschreven einddoel van het leerproces, is gebaseerd op geobserveerde incidenten en op veranderbaar gedrag en wordt op een opbouwende manier gegeven, zonder de co-assistent te veroordelen.2 Co-assistenten ontvangen graag feedback. Dit blijkt uit de landelijke enquête onder co-assistenten, uitgevoerd door het LOCA, waarin 92% van de 548 respondenten aangeeft feedback als leerzaam te ervaren. Echter, in de huidige praktijk wordt te weinig feedback gegeven.1 Dit wordt gestaafd door 100% van de respondenten in de enquête van het LOCA. 19% gaf zelfs aan helemaal geen feedback gekregen te hebben in zijn/haar huidige co-schap. Bovenstaande gegevens wijzen erop dat feedback in de dagelijkse praktijk van de coschappen weinig gegeven wordt, ondanks de grote waardering ervan. In deze rondetafelsessie willen we de resultaten van de enquête bespreken en het probleem van de integratie van feedback in de dagelijkse praktijk wederom ter sprake brengen. Het is de bedoeling de mogelijke knelpunten, oorzaken en verbeterpunten in kaart te brengen en de rol van de opleiders en de studenten hierin nader te definiëren. Doelgroep Geneeskunde studenten (co-assistenten), opleiders, docenten, onderwijsdeskundigen Opzet Korte inleiding op het thema en presentatie van enquêteresultaten, met aansluitend een rondetafeldiscussie aan de hand van een aantal prikkelende stellingen, geleid door leden van het Landelijk Overleg Co-Assistenten (LOCA). Enkele voorbeelden van stellingen: ‘Door hiervoor elke week een vast tijdstip in te plannen, zal er meer feedback gegeven worden’, ‘Als studenten graag meer feedback ontvangen, dienen ze hier zelf om te vragen’, ‘De huidige generatie artsen is niet voldoende bekend met het geven van feedback en zou hier opleiding in moeten krijgen’. Maximum aantal deelnemers: 30-40 Literatuur 1. Hattie J, Timperley H. The Power of Feedback Review of Educational Resarch 2007;77:81-112 2. Branch WT. Reedback and Reflection: Teaching Methods for Clinical Settings. Academic Medicine 2002;77:1185-88
Trefwoorden: feedback, co-schappen Wijze van presentatie: rondetafelsessie
Correspondentie-adres Drs. P.V. van Hirtum Universiteit Maastricht Landelijk Overleg Coassistenten (LOCA) Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
184
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie E9: Communicatie, eisende patiënt (E9.1) De mondige, geïnformeerde en eisende patiënt: schrikbeeld of uitdaging? Fabriek M, Grundmeijer HGLM AMC Thema De patiënt is in de afgelopen vijftig jaar veranderd van een deemoedig persoon tot een zelfbewuste klant. De dokter is veranderd van een autoriteit die precies wist wat goed voor je was, tot een voorzichtig(er) communicator. Alle tekenen wijzen erop dat de patiënt assertiever wordt, beter geïnformeerd is* en beter georganiseerd. Het aantal keuzemomenten is toegenomen door de groei van het aantal mogelijke diagnostische en therapeutische interventies. De marktwerking en de inherente reclame leiden tot meningsvorming voorafgaand aan het bezoek aan de dokter, waardoor een open discussie soms lastig kan zijn. * Zie o.a. TNS NIPO publicatie “Huisartsen: zelfdiagnose gevaarlijk” (22-01-08) Doel Beantwoording van de volgende vragen: 1) Wat betekenen bovenstaande ontwikkelingen voor de autoriteit van de arts? 2) Hoe bereiden wij onze studenten voor op de mondige, goed geïnformeerde en eisende patiënt? 3) Is er in ons communicatieonderwijs voldoende aandacht voor het ontwikkelen van assertief gedrag? 4) Welke ervaringen zijn er met (vaardigheids)onderwijs op dit gebied? Doelgroep Docenten, onderwijsontwikkelaars en beleidsmakers communicatieonderwijs en professioneel gedrag (max. 20). Opzet We beginnen met twee filmpjes met gespeelde consulten in 1) de 50/60-er jaren en 2) het nu met een eisende ‘internetpatiënt’. Vervolgens worden bovenstaande vragen aan de deelnemers voorgelegd. Op basis van voorstellen van de deelnemers worden situaties geoefend en gezamenlijk nabesproken. We maken gebruik van een goed voorbereide simulatiepatiënt. Opbrengst Ideeën om op meer gestructureerde wijze in het vaardigheidsonderwijs en het onderwijs in het kader van professioneel gedrag aandacht te besteden aan houding en vaardigheden om op assertieve wijze een werk- en vertrouwensrelatie op te bouwen met mondige, geïnformeerde en eisende patiënten. Maximum aantal deelnemers: 20 Trefwoorden: communicatie, eisende patiënten Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: M. Fabriek AMC Afd Huisartsgeneeskunde Meibergdreef 9 Postbus 22660 1100 DD AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
185
NVMO Congres 2008
FRINGE Sessie E10: Burnout preventie (E10.1) Fringe workshop Mindfulness Mindfulness is met een gestage opmars bezig. Is het de uitgelezen methode om het leven anders te leren leven dan in de maalstroom van de alledaagse hectiek? Biedt mindfulness haar beoefenaren een houvast in tijden van stress? Sinds de publicaties van Kabat-Zinn zijn mindfulness en de toepassing ervan op tal van terreinen in een stroomversnelling terechtgekomen. De aandachtgerichte training die zich met deze naam tooit, richt zich in het algemeen op het leren omgaan met stress, pijn, vermoeidheid, negatief denken en piekeren. Wanneer dat nu juist de aandachtspunten zijn waar de deelnemers aan het NVMO Congres 2008 in geïnteresseerd zijn, voor henzelf of anderen, dan levert deze fringe workshop hen wellicht aanknopingspunten voor verdere ontwikkeling. Of wellicht is dit nu juist de uitgelezen weg voor kennismaking met een interessante en mogelijk nuttige trainingsvorm. Voor wie deze kans wil grijpen is deze workshop, die tweemaal zal worden aangeboden en zal worden geleid door een gekwalificeerd mindfulness-trainer, wellicht een mooie introductie. Benodigdheden: geen Maximum aantal deelnemers: 25
186
NVMO Congres 2008
SYMPOSIUM Sessie E11: Studentenforum (E11.1) Accreditatie en zo Christian von Kriegenbergh, namens het LMSO Inleiding Accreditatie is een voorwaarde voor bekostiging van de opleiding door de overheid, voor het recht erkende diploma’s af te geven en voor toekenning van studiefinanciering aan studenten die de opleiding volgen. Accreditatie is, volgens de wet, ‘het keurmerk dat tot uitdrukking brengt dat de kwaliteit van een opleiding positief is beoordeeld’. Dat keurmerk wordt verleend door de NVAO, de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie. De kwaliteitsbeoordeling wordt uitgevoerd door een ‘visiterende en beoordelende instantie’, een VBI. De VBI stelt daartoe een commissie van onafhankelijke deskundigen in, die zich een oordeel vormt over de te accrediteren opleiding. Nadat de Bachelors van het Erasmus MC, LUMC en het AMC zijn geaccrediteerd kan de balans opgemaakt worden. Wat doen we goed en wat kan beter? Vraag Worden de aanbevelingen en opmerkingen uit het accreditatierapport op de faculteiten aangegrepen voor verbetering van de geneeskundeopleidingen? Hoe Opmerkingen uit het accreditatie rapport van 2003 zullen samen met een expertise-panel worden vergeleken met de bevindingen uit de recente visitaties. Wie Het panel bevat leden van de visitatiecommissie 2003 Prof. dr. J. Denekens, Prof. dr. F. Sturmans, dr. S.M. Bolhuis en van de visitatiecommissie 2008 prof. dr. R. P. Zwierstra, dhr. J. Kropff. Voor Onderwijsvormers, docenten, studenten Verdere info: http://www.nvao.net/download/accreditatie/rand942280_rapportVUwoGeneeskunde.pdf Trefwoorden: accreditatie, kwaliteitsbeoordeling Wijze van presentatie: symposium
Correspondentie-adres: Christian von Kriegenbergh Prins Hendrikkade 112B 3071 KJ Rotterdam E-mail:
[email protected]
187
NVMO Congres 2008
PROMOVENDI Sessie E12: Succes/falen in opleiding geneeskunde, leiderschap en habitus (E12.1 t/m E12.2) E12.1 Baars GJA Voorspellers voor succes en falen van studenten tijdens de opleiding Geneeskunde E12.2 Witman Y Het verborgen curriculum, een onderschat fenomeen
188
NVMO Congres 2008
Voorspellers voor succes en falen van studenten tijdens de opleiding Geneeskunde Baars GJA Erasmus MC Dit proefschrift richt zich op factoren die voorspellend zijn voor studieprestaties (cijfers, credits, uitval) van studenten in verschillende fasen van de opleiding Geneeskunde. Het uitgangspunt is dat studieprestaties de resultante zijn van een zeer ingewikkelde interactie tussen studentgebonden factoren, leeromgevingsfactoren en sociale factoren. De doelstelling van het proefschrift is meer inzicht te verwerven in welke factoren bij welke studenten een belangrijke rol spelen bij hun studievoortgang. In de voordracht wordt specifiek ingegaan op factoren die gerelateerd zijn aan de cijfers die studenten behalen tijdens verschillende fasen (propedeuse, doctoraalfase en klinische fase) in de opleiding Geneeskunde. De volgende onderzoeksvragen staan centraal: - Hoe is de relatie tussen eerder behaalde cijfers en cijfers in de betreffende studiefase? - Is deze relatie dezelfde voor studenten die in de voorafgaande studiefase ondergemiddeld en bovengemiddeld scoren? - Welke andere factoren zijn – aanvullend aan de eerder behaalde cijfers – gerelateerd aan de cijfers in de betreffende studiefase? - Zijn deze factoren verschillend voor studenten die in de voorafgaande studiefase ondergemiddeld en bovengemiddeld scoren? Trefwoorden : studieprestaties, leeromgevingsfactoren, succes/falen, studievoortgang Wijze van presentatie : Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: G.J.A. Baars Erasmus MC Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
189
NVMO Congres 2008
Het verborgen curriculum, een onderschat fenomeen Witman Y Zorg Consult Nederland In het proefschrift ‘De medicus maatgevend. Over leiderschap en habitus’ staat de vraag centraal naar de invloed van de medische habitus op het leiderschap van het afdelingshoofd in een UMC. De medische habitus is te beschouwen als de specifieke medische, professionele identiteit. In de bijdrage voor dit congres wordt ingegaan op wat de medische habitus is en hoe deze tijdens de opleiding wordt overgedragen. Opleiding in de geneeskunde en patiëntenzorg zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Tijdens de opleiding vindt een socialisatieproces plaats, waarin de medische habitus zich vormt. Dit proces wordt ook wel het verborgen curriculum genoemd, anders dan het officiële, formele curriculum, nl. dat wat zwart op wit staat, met doelen, leerstof, exameneisen en competenties. In het socialisatieproces worden de grammaticale regels overgedragen die ten grondslag liggen aan zowel het klinisch en wetenschappelijk denken en handelen van de arts, als aan de wijze waarop de arts geacht wordt zich professioneel en collegiaal te gedragen. Het verborgen curriculum openbaart zich niet alleen in wat er geleerd wordt, maar ook in de wijze waarop: meestal niet door concrete feedback en expliciete regels. De medische habitus komt nog steeds tot stand in een intensief, langdurig socialisatieproces, dat deels plaatsvindt buiten de ‘gewone’ wereld, in sterk hiërarchische verhoudingen. Het huidige professionaliseren van de opleiding kenmerkt zich vooral door expliciteren en formaliseren. De impact van het verborgen curriculum dreigt daarmee onderschat te worden. Dit kan twee ongewenste effecten hebben: er wordt onvoldoende gebruik gemaakt van de positieve kracht van dit curriculum, maar ook is er dan onvoldoende grip op de negatieve uitwassen. Alle specialisten, maar ook arts-assistenten, zouden zich bewust moeten zijn van het verborgen curriculum, omdat dit de hele dag door in de praktijk plaatsvindt. Trefwoorden: hidden curriculum, medische habitus, leiderschap Wijze van presentatie : Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: Y. Witman Zorg Consult Nederland E-mail:
[email protected]
190
NVMO Congres 2008
PROMOVENDI Sessie E13: Effect feedback, klinische setting, professionele praktijkkennis (E13.1 t/m E13.2) E13.1 Ridder M van de Het effect van feedback in de klinische setting E13.2 Stegeman JH Gezel bij moderne meesters
191
NVMO Congres 2008
Het effect van feedback in de klinische setting Ridder M van de UMC Utrecht Probleemstelling/achtergrond In het (medisch) onderwijs wordt feedback als een belangrijke leeractiviteit gezien. Verondersteld wordt dat de lerende zich bewust wordt van lacunes in kennis en handelen door het krijgen van feedback en zichzelf vervolgens kan verbeteren. In de praktijk valt het effect van feedback tegen: niet alle prestaties verbeteren, het niveau gaat soms zelfs achteruit. Het is moeilijk te bepalen welke feedback effectief is. De grote hoeveelheid variabelen die in het feedbackproces een rol spelen, werken door op het effect van feedback. Belangrijke vragen zijn dan ook: Welke variabelen hebben invloed op het feedbackproces en het effect van feedback? Hoe beïnvloeden deze variabelen het feedbackproces en het effect van feedback? Methode/opzet Met behulp van literatuurstudie van reviews en meta-analyses, vragenlijsten onder co-assistenten en arts-assistenten en met experimenten zijn deze vragen beantwoord. De literatuurstudie geeft een overzicht van variabelen die het feedbackproces en het effect van feedback beïnvloeden. Van onder meer deze variabelen is met behulp van vragenlijsten nagegaan hoe de arts-assistenten en co-assistenten deze variabelen percipiëren. Daarnaast is van een aantal variabelen - gerelateerd aan de onderwijspraktijk in de klinische setting nagegaan hoe deze doorwerken op de tevredenheid, self-efficacy, prestatie en transfer van medische studenten. Resultaten Uit de literatuur blijkt dat variabelen gerelateerd aan de taak, het communiceren van de feedback, en het ontvangen van de feedback doorwerken op het effect van feedback. Variabelen die te maken hebben met het beoordelen en observeren worden nauwelijks met het effect van feedback in verband gebracht. Co-assistenten en arts-assistenten geven aan dat observatie door de feedbackgever de leerzaamheid van de feedback verhoogt. Ook het weergeven van goede en verbeterpunten vinden ze belangrijk. De feedbackgever moet een expert zijn op de uitgevoerde taak. Feedback vinden ze minder leerzaam als het gegeven wordt in bijzijn van de patiënt en medestudenten, of als de feedback via een derde wordt gegeven. Uit een van de experimenten blijkt dat feedback gegeven door een betrouwbare feedbackgever de prestaties van studenten op de lange termijn verbetert, in vergelijking met de situaties waarin een minder betrouwbare feedbackgever feedback geeft. Als studenten positief geformuleerde feedback ontvangen, hebben ze een hogere self-efficacy en zijn ze meer tevreden dan studenten die negatief geformuleerde feedback ontvangen, zo blijkt uit een ander experiment. Conclusie Dit onderzoek geeft geen pasklaar antwoord op wat effectieve feedback is. De inzichten in de percepties van co-assistenten en arts-assistenten over leerzame feedback zijn bruikbaar in de praktijk om het feedbackproces te optimaliseren: percepties beïnvloeden prestaties. Experimenten laten zien dat feedback effectief kan zijn, ook op prestatieniveau. Hoe krachtiger de feedbackinterventie, hoe groter de doorwerking naar prestaties lijkt te zijn. Verder onderzoek is nodig om inzichtelijk te maken wat krachtige feedbackinterventies zijn die doorwerken op de prestaties in het medisch onderwijs. Trefwoorden: feedback, studieprestaties, self-efficacy Wijze van presentatie: Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: J.M.M. van de Ridder UMC Utrecht Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
192
NVMO Congres 2008
Gezel bij moderne meesters Stegeman JH AMC Het uitgangspunt van dit proefschrift is drieërlei: (i) geneeskunde is een professie: medische praktijkkennis is daarmee een verbijzondering van professionele praktijkkennis; (ii) in de opleiding tot medisch-specialist neemt het verwerven en overdragen van praktijkkennis een centrale plaats in; (iii) dan is het belangrijk dat beroepsbeoefenaren in hun rol van opleider besef hebben van het karakteristieke van deze kennisvorm én van de consequenties voor het verwerven en overdragen. De hoofdvraag is: Hoe kunnen aios in het dagelijkse werk ondersteund worden bij het verwerven van medische praktijkkennis? Ter beantwoording dienen twee routes: (i) literatuuronderzoek naar wat men in diverse wetenschapsgebieden leert over het karakteristieke van praktijkkennis; (ii) longitudinaal kwalitatief onderzoek naar ‘voorbeeld’ en ‘feedback’ in de heelkunde en de kindergeneeskunde. Hoewel denkers en onderzoekers in uiteenlopende velden van onderzoek verschillende termen gebruiken voor praktijkkennis (know-how, procedurele kennis, persoonlijke kennis), delen ze het filosofische vertrekpunt dat deze kennisvorm zich niet simpel en voor een deel ook niet ten volle laat herleiden tot expliciete kennis. Er schuilen ‘tacit’ componenten in. Daarom moet verwerven en overdragen het voor een deel hebben van tonen - vóórdoen en vóórdenken door ervarenen (‘voorbeeld’) - en is de dialoog de aangewezen vorm voor regelmatig sturend commentaar op praktijkleervorderingen (‘feedback’). ‘Voorbeeld’ en ‘feedback’ liggen in de opleiding tot medisch-specialist ingebed in de voortdurende interactie tussen aios en opleiders. ‘Voorbeeld’ blijkt zich te manifesteren als een ‘fragmentarisch en dynamisch selectieproces’. Aios heelkunde hebben vooral oog voor operatietechnische vaardigheden van opleiders; aios kindergeneeskunde vooral oor voor communicatieve vaardigheden. Aios onderscheiden ‘neutrale’, ‘inspirerende’ en ‘negatieve’ voorbeelden. Ongedifferentieerd ‘af’kijken en beluisteren van opleiders maakt gaande de opleiding plaats voor selectief observeren van vaardigheden die ze zich vóór de zelfstandige beroepsuitoefening nog willen verwerven. De term ‘feedback’ blijkt met ruis omgeven. Aios onderscheiden drie commentaarvormen: ‘commentaar op de werkvloer’, ‘commentaar in voortgangsgesprekken’, ‘commentaar in de vorm van ‘nabespreken’. Het eerste wordt gezien als ‘werkinstructies’, het tweede als ‘beoordeeld worden’. ‘Nabespreken’ komt het dichtst in de buurt van ‘feedback’. Opleiders die het voordóen omkleden met relevante tekst en uitleg, en bij voordénken hardop denkend systematisch een redeneerproces doorlopen en ‘nabespreken’, komen in de empirische verkenning naar voren als “goede opleider”. Praktijkkennis verwerven zal, voor zover het haar ‘tacit’ componenten betreft, steeds nopen tot ‘verbeelden’ aan opleiderszijde, tot ‘leren door observeren’ aan aios-zijde én tot becommentariëren van vorderingen in dialoogvorm. Aios zelf onderkennen aan de educatieve routes ‘voorbeeld’ en ‘feedback’ verschillende manifestaties, elk met eigen zeggingskracht voor het verwerven van praktijkkennis. Dit rechtvaardigt deze ‘voorbeeldfunctie’ en ‘feedbackfunctie’ te noemen. Vervolgonderzoek kan van onderscheiden manifestaties de bijdrage aan het verwerven van praktijkkennis specifiek in beeld brengen. Trefwoorden: feedback, opleider, vervolgopleiding Wijze van presentatie: Promovendi-lezing
Correspondentie-adres: Drs. J.H. Stegeman AMC E-mail:
[email protected]
193
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie E14: Selectie, studeerprestaties (E14.1) Selectie en interactie: de juiste student EN de juiste plaats Urlings-Strop LC, Stegers-Jager KM, Baars GJA, Splinter TAW Erasmus MC Thema Het gemiddeld eindexamencijfer is weliswaar voorspellend voor studieprestaties (bijvoorbeeld aantal behaalde credits, gemiddeld cijfer en studeersnelheid) voor de studie geneeskunde, het verklaart niet de uitval.1 Studieprestaties worden ook deels bepaald door andere factoren gerelateerd aan de student en de leeromgeving, zoals sexe, vooropleiding en deelname aan mentorgroepen.2 In Nederland valt ongeveer 15% van de studenten geneeskunde uit, ondanks een adequate vooropleiding. Kennelijk gaat er iets mis in de interactie tussen de individuele student en haar leeromgeving. Het is ons in Rotterdam gelukt - op basis van extracurriculaire activiteiten tijdens de vooropleiding - studenten te selecteren die 2,5 keer minder uitvallen, vaker belangrijke extracurriculaire activiteiten doen en hogere cijfers halen in de klinische fase dan centraal ingelote studenten. Deze verschillen konden niet verklaard worden aan de hand van het gemiddeld eindexamencijfer.3 Daarnaast blijkt dat er een verschil is in factoren die van invloed zijn op studeergedrag tijdens de studie geneeskunde bij studenten die op het VWO boven dan wel onder gemiddeld presteerden. Bij studenten die op het VWO boven het gemiddelde scoorden blijkt het gemiddeld eindexamencijfer wel voorspellend, maar bij studenten met een eindexamencijfer onder het gemiddelde niet. Bij deze laatste groep blijkt motivatie de bepalende factor4. Eenmaal gestart met de opleiding blijkt het al snel mogelijk studenten met een verhoogd risico op uitval te herkennen op basis van hun studeergedrag. Zelfs binnen deze groep zijn er verschillende types te vinden; bijvoorbeeld studenten die zich meer of minder inspannen voor de studie5. Ons pleidooi is dan ook niet langer alle studenten binnen één cohort ‘over één kam te scheren’ maar diversiteit van de studentpopulatie als uitgangspunt te nemen. De vraag is wat aanvullende kenmerken zijn waarop we deze subgroepen kunnen karakteriseren. En hoe de faculteiten in hun (huidige en toekomstige) curricula beter rekening kunnen houden met deze verschillen tussen studenten. Wij nodigen iedereen uit met ons en vooraf uitgenodigde experts in discussie te gaan om zo een nieuwe impuls te geven aan differentiatie in het onderwijsaanbod en het wetenschappelijk onderzoek naar studeergedrag en -prestaties. Doel Uitwisseling van ideeën over student- en opleidingskenmerken die voorspellend kunnen zijn voor studieprestaties en gebruikt kunnen worden door opleidingen om beter in te spelen op de verschillende behoeften van studenten. Doelgroep Allen die zich (willen) inzetten voor het (verbeteren van) onderwijs in de pre-klinische fase. Opzet korte inleiding door onderzoekers Erasmus MC voorstellen genodigde experts en overige aanwezigen gestructureerde discussie, deels aan de hand van de volgende stellingen: I Een optimale interactie tussen studentgebonden eigenschappen en eigenschappen van de leeromgeving vraagt om een inspanning van beide kanten II Opleidingen moeten beter inspelen op verschillen in behoeften van studenten door gezamenlijk een gevarieerd aanbod te bieden; niet elke opleiding kan elke student op maat bedienen samenvatting en afsluiting Maximaal aantal deelnemers: 24 Literatuur 1. Cohen-Schotanus J, Muijtjens AMM, Reinders JJ, Agsteribbe J, van Rossum HJM, Van der Vleuten CPM. The predictive validity of grade point average scores in a partial lottery medical school admission system. Medical Education 2006;40:10121019. 2. Mills C, Heyworth J, Rosenwax L, Carr S, Rosenberg M. Factors associated with the academic success of first year Health Science students. Advances in Health Sciences Education 2008;E-pub ahead of print.
Trefwoorden: selectie, studeerprestaties Wijze van presentatie: rondetafelsessie Correspondentie-adres: L.C. Urlings-Strop Erasmus MC, Opleidingsinstituut Geneeskunde Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
194
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie E15: Wetenschappelijke artikelen, structureren, publiceren (E15.1) De discussie in een wetenschappelijk artikel: hoe te structureren? Dalen J van, Cohen-Schotanus J Universiteit Maastricht Thema Structurering is een van de moeilijkste onderdelen van het schrijven van een artikel. Dit geldt in het bijzonder voor de discussie. Een artikel zonder goede, gestructureerde discussie maakt weinig kans geaccepteerd te worden voor publicatie. Welke criteria worden eigenlijk bij het beoordelen van de discussie gehanteerd? Wat moet wel/niet in een discussie vermeld worden? Waar moet je als schrijver op letten? Doel Het doel van de workshop is elke deelnemer enkele tips te geven bij het schrijven van de discussiesectie van een artikel. Doelgroep Iedereen die artikelen schrijft of beoordeelt (of dat van plan is te gaan doen) Activiteiten deelnemers Na een zeer korte introductie worden reeds ervaren problemen geïnventariseerd en gecategoriseerd. Daarna worden voorbeelden geanalyseerd. Maximum aantal deelnemers: 25 Trefwoord: publiceren Wijze van presentatie: workshop
Correspondentie-adres: Dr. J. van Dalen Universiteit Maastricht Skillslab Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
195
NVMO Congres 2008
WORKSHOP Sessie E16: Vervolgopleiding, feedback, toetsing (E16.1) ToetsServiceSysteem in de praktijk Verhoeven BH, Govaerts MJB, Donkers HHLM, Driessen E, Vleuten CPM van der Academisch Ziekenhuis Maastricht Thema Om zowel AIOS als opleider te ondersteunen bij het toetsen op de werkplek, is in de OOR-ZON de ontwikkeling van een ToetsServiceSysteem (TSS) opgestart. Hierbij wordt gebruik gemaakt van expertise die in Manchester (UK) is opgedaan met een vergelijkbaar systeem ter ondersteuning van het beoordelen op de werkplek in het Foundation Training Programme. Het TSS biedt een interactieve website met toegang tot alle benodigde toetsinstrumenten. Voor werkplekbeoordelingen worden onderling en op CanMEDS afgestemde beoordelingsformulieren beschikbaar gesteld. Hierdoor is niet alleen feedback per beoordelingsvorm maar tevens feedback per competentie over de verschillende toetsinstrumenten mogelijk. Beoordelingsformulieren worden online ingevuld: • Korte Praktijk Beoordeling (KPB) o patiëntgebonden activiteit o niet-patiëntgebonden activiteit o KPB-vaardigheid • Objective Structured Assessment of Technical Skills (OSATS) • 360-graden feedback • Zelfbeoordeling De toetsresultaten worden opgeslagen in een database en automatisch geanalyseerd. Feedback wordt ‘op maat’ aan AIOS en opleider(s) verstrekt. Individuele scores kunnen worden gerapporteerd bijvoorbeeld per beoordelingsmoment, per competentie en per thema, inclusief bijbehorende narratieve feedback. Daarnaast worden individuele scores vergeleken met scores van bijvoorbeeld de jaargroep. TSS biedt op deze manier zowel aan AIOS als aan opleiders ondersteuning bij het begeleiden en beoordelen van de competentieontwikkeling; het monitoren van het beoordelingsproces tijdens de opleiding en de opbouw van een compleet e-portfolio. Doel • demonstratie van een interactieve website met beoordelingsinstrumenten en • beoordelingsresultaten • ideeën en ervaringen uitwisselen betreffende verbeteren werkplekbeoordelen • kritische discussie over voor- en nadelen van dit elektronisch toetsservice systeem Doelgroep Opleiders, AIOS, en alle andere geïnteresseerden en betrokkenen bij werkplekbeoordelen Opzet • Inleiding (10 min) o toelichting op problemen rondom werkplekbeoordelingen • Interactieve demonstratie (35 min) o TSS in de praktijk online beoordelen AIOS (a.d.h.v. videovignet) geaggregeerde feedback door TSS uitzetten 360-graden feedback • Discussie (30 min) o Bruikbaarheid van de beoordelingsformulieren o Validiteit van geaggregeerde toetsresultaten t.b.v. competentiebeoordeling o Werkplekbeoordelingen en normering o Optimalisering van feedback t.b.v. individuele leerroutes o Borging van privacy Opbrengst • verkrijgen van inzicht in de mogelijkheden van: o digitale ondersteuning werkplekbeoordelingen o competentiegericht uitspraken doen over groei AIOS o goed onderbouwde selectiebeslissingen te nemen Maximum aantal deelnemers: 25 Trefwoorden: vervolgopleiding, feedback, toetsen en beoordelen Wijze van presentatie: workshop Correspondentie-adres: Dr. B.H. Verhoeven, Academisch Ziekenhuis Maastricht Postbus 5800, 6200 AZ MAASTRICHT, E-mail:
[email protected]
196
NVMO Congres 2008
RONDETAFELSESSIE Sessie E17: Docentprofessionalisering, kwaliteitszorg, meten (E17.1) Kwaliteit van docenten: hoe meten we dat? Bloemkolk, DC, Jansen JA, Jacobs JCG VU Medisch Centrum Thema Kwaliteit van onderwijs wordt onder meer bepaald door de kwaliteit van docenten. Door een systeem van kwaliteitszorg krijgen we inzicht in het functioneren van docenten en kan men sterke en zwakke punten detecteren. Door het professionaliseren van docenten verwachten we de kwaliteit van docenten en onderwijs positief te kunnen beïnvloeden. Echter, hoe wordt de kwaliteit van docenten bepaald? Doen we dit op een valide en betrouwbare manier? Een gebruikelijke methode is de mening van studenten te vragen als indicator voor de kwaliteit van docenten. Zouden methoden als multisource feedback (feedback van verschillende bronnen) of systematische en onafhankelijke beoordelingen door (interne of externe) beoordelaars een toegevoegde waarde hebben? Doel Na afloop van deze rondetafelsessie hebben de deelnemers inzicht in hoe het meten van de kwaliteit van docenten bij andere instellingen vormgegeven is en wat hierbij succesfactoren en verbeterpunten zijn. Verder worden reguliere en nieuwe methoden om docenten te evalueren bediscussieerd op betrouwbaarheid, validiteit, haalbaarheid en kostenaspecten. Doelgroep Congresdeelnemers betrokken bij Kwaliteitszorg en Docentprofessionalisering in het basiscurriculum geneeskunde, zoals docenten, studenten en andere betrokkenen. Opzet We inventariseren de aanpak van kwaliteitszorg op het terrein van docenten in andere instellingen en bespreken de huidige werkwijze in het VUmc. Door middel van gerichte vragen komen voor- en nadelen van de gemaakte keuzen aan de orde, inclusief betrouwbaarheid, haalbaarheid en kostenaspecten. Wat is de toegevoegde waarde van multisource feedback en systematische en onafhankelijke beoordelingen door (interne of externe) beoordelaars? Een forum wordt samengesteld met diverse deskundigen die bij kwaliteitszorg betrokken zijn. Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoorden: docenten, docentprofessionalisering, kwaliteitszorg Wijze van presentatie: rondetafelsessie
Correspondentie-adres: Drs. D.C. Bloemkolk VU Medisch Centrum Lutulistraat 44 2037 CB HAARLEM E-mail:
[email protected]
197
NVMO Congres 2008
PLENAIRE SESSIE Sessie F1: Onderwijsvernieuwing (F1) Forumdiscussie n.a.v. hoofdlezing Dr. Ad Verbrugge Onder leiding van Prof. dr. E. Heineman vindt een discussie met de hoofdspreker en de zaal plaats, nadat enkele daartoe uitgenodigde congresdeelnemers kort hun visie hebben gegeven op de inhoud van Verbrugges lezing. Na een muzikaal intermezzo zullen vervolgens enkele ‘mystery guests’ uit de groep congresgangers terugblikken op het NVMO Congres 2008. Hun persoonlijke indrukken zijn bedoeld als take-home messages voor allen. De vrijdagmiddag, en daarmee het congres, zal worden afgesloten met de uitreiking van enkele prijzen, waaronder die voor de Beste Wetenschappelijke Paper, door de voorzitter van de jury Prof. Dr. Anselme Derese.
198
NVMO Congres 2008
Overzicht van alle presentaties tijdens het NVMO Congres 2008 Plenaire lezingen M. Koopmans De arts als vraagbaak: (veterinaire) volksgezondheid in de opleiding?
Blz. 16
L. Snell Learning Core Competencies in the Clinical Setting: Taking CanMEDS to the Bedside L. Dyrbye Burnout in medical professionals: prevalence, consequences, and prevention A. Verbrugge Beter Medisch Onderwijs Sessie A1: gender (A1.1) Symposium Lagro-Janssen T, Dielissen P, Kramer A Gender en het leergesprek
Blz. 20
A1.1
Sessie A2: kwaliteitszorg (A2.1) Rondetafelsessie Stalmeijer RE, Wolfhagen IHAP, Dolmans DHJM Dilemma's in kwaliteitszorg van onderwijs
Blz. 21
A2.1
Sessie A3: portfolio (A3.1) Symposium Dekker H, Driessen E, Braak E ter, Scheele F, Tartwijk J van, Vleuten C van der Begeleidingsprekken naar aanleiding van een portfolio tijdens de coschappen en de vervolgopleidingen
Blz. 22
A3.1
A4.1 A4.2 A4.3 A4.4
A5.1
A6.1 A6.2 A6.3 A6.4
Sessie A4: EBM, voortgangstoets (A4.1 t/m A4.4) Papers Blz. 23 Brouwer CMP van, Voogd AC, Mommers M, Kant IJ, Prins Mh Critical Appraisal of a Topic; Training in onmisbare vaardigheden voor de toekomstige arts in het EBM tijdperk Brouwer CPM de, Amelsvoort LGPM, Kant IJ, Prins Mh Van Klinische Vraag naar Evidence in 22 stappen; stappenplan om systematisch literatuur te zoeken Timmermans I, Cohen-Schotanus J, Thoben AJNM, Wenink ACG, Muijtjens AMM. Feedback op basis van voortgangstoetsresultaten: een verkenning Medema H, Timmermans I, Muijtjens AMM, Cohen-Schotanus J Verschillende typen grafieken voor het geven van feedback op voortgangstoetsresultaten: de behoefte van studenten Sessie A5: docentprofessionalisering (A5.1) Workshop Grosfeld FJM, Van de Ridder JMM, De Vries J, Hoeij van MJW Docenten professionaliseren door aanleren van didactische vaardigheden met behulp van E-learning
Blz. 28
Sessie A6: E-learning (A6.1 t/m A6.4) Papers Dubois EA, Man AJM de, Bloemendaal PM, Asten JJ van, Franson KL Farmacotherapie online: interactieve 6steps Eggermont S, Bloemendaal PM, Dijkstra PDS E-learning ter voorbereiding op een nascholingscursus Bloemendaal PM, Eggermont S, Baalen JM van MASTER PRO, een nieuw ontwikkelpakket voor E-learning modules Turk RFM, Dankbaar MEW, Beeck EF van E-learning in het co-schap sociale geneeskunde van het Erasmus MC
Blz. 29
199
NVMO Congres 2008
A7.1 A7.2 A7.3
A8.1 A8.2 A8.3 A8.4
A9.1 A9.2 A9.3
A10.1
A11.1 A11.2
A12.1
A13.1 A13.2
A13.3
Sessie A7: nascholing, docentprofessionalisering (A7.1 t/m A7.3) Papers Karg A, Boendermaker PM, Brand PLP, Cohen-Schotanus J Effectiviteit van nascholing voor huisartsopleiders: medische en didactische inhoud gecombineerd Riedstra AW, Thiadens HA, Bolk, JH Waardering van studenten voor het gebruik van videoconsulten in het onderwijs Laar, LAJM van De professionele ontwikkeling van de professional: utopie of uitdaging? Een onderzoek naar methoden om als leidinggevende de professionele ontwikkeling van vakdocenten binnen het HBO te stimuleren
Blz. 34
Sessie A8: docentprofessionalisering, consultvoering, evaluatie (A8.1 t/m A8.4) Posters Lankveld TAM van, Gercama, A Docentprofessionalisering in een community of practice Rommers GM, Tepper M, Mulder GA, Dekker R Evaluatie van groepsonderwijs in de revalidatiegeneeskunde gedurende de bachelorfase Vessies TFM, Wiering J Controleren van effectiviteit van informatieoverdracht Witkowska-Stabel M, Zanting A Teach-the-Teacher training: Wat ga ik morgen anders doen?
Blz. 38
Sessie A9: ontwikkelingslanden, beroepshouding, prof. gedrag (A9.1 t/m A9.3) Posters Tepper M, Vries RT de, Donderwinkel FML , Aris E. Leren over grenzen: De SSART: een wereldwijd gebruikte screening op slikstoornissen aangepast voor gebruik in ontwikkelingslanden. Deguelle N, Heyligers I, Busari J, Scherpbier A Passie voor het vak bij aios Prins J, Nuijten M Ontwikkeling van een vragenlijst Professioneel Gedrag voor studenten
Blz. 43
Sessie A10: westerse opleiding in niet-westerse cultuur (A10.1) Symposium Passchier J, Dijk M van Integratie van westerse geneeskundeopleidingen in landen met een andere cultuur: do’s and don’ts.
Blz. 47
Sessie A11: curriculum change, teaching practice (A11.1 t/m A11.2) Promovendi Peeraer G Curriculumverandering of curriculumverbetering? Van een traditioneel naar een modern medisch curriculum met geïntegreerd vaardighedenonderwijs. Niessen Th Onderzoek naar (kennis)opvattingen vanuit een enactivistisch perspectief
Blz. 48
Sessie A12: simulatie-training, acute hulp (A12.1) Workshop Draaisma JMTh, Antonius TAJ, Hogeveen M, Fluit CRMG, Loeffen JLCM Video-assisted real-time simulatietraining om de opvang voor vitaal bedreigde kinderen te verbeteren
Blz. 51
Sessie A13: simulatiepatiënt, leeromgeving (A13.1 t/m A13.3) Wetenschappelijke papers Bokken L, Rethans JJ, Scherpbier A, Vleuten C van de De voor- en nadelen van contacten met echte patiënten en simulatiepatiënten in het medisch onderwijs: een focusgroep onderzoek. Schönrock-Adema J, Hell EA van, Geraedts EMAH, Cohen-Schotanus J Op zoek naar een gemeenschappelijk theoretisch kader voor leeromgevingsdimensies. Literatuuronderzoek en validatie van de Dundee Ready Educational Environment Measure (DREEM) Bokken L, Rethans JJ, Scherpbier A, Vleuten C van de De ervaren leerzaamheid van echte patiënten en simulatiepatiënten in het medisch onderwijs: een gerandomiseerd experiment.
Blz. 52
200
NVMO Congres 2008
A14.1
A15.1 A15.2 A15.3 A15.4
A16.1
B1.1
B2.1 B2.2 B2.3 B2.4
B3.1
B4.1 B4.2 B4.3 B4.4
Sessie A14: vervolgopleiding, kwaliteitszorg (A14.1) Rondetafelsessie Scheele F, Luijk SJ van Het rapport van de commissie-Dijsselbloem en competentiegericht opleiden in de vervolgopleiding: wat kunnen we leren?
Blz. 56
Sessie A15: masteropleiding biomedische wetenschappen, verloskunde, coaching:Chronisch Vermoeidheids Syndroom (A15.1 t/m A15.4) Posters Velden IHM van der, Rijke RPC Onderwijsvernieuwing: Een ‘master taak’ voor studenten Physician Assistant - klinisch verloskundige Deken MA, Boekhout M, Spruit S Overzicht Masteropleidingen Biomedische Wetenschappen Kors JM, Zuidinga AC Onderzoek naar competentieontwikkeling van studenten Verloskunde binnen een multidisciplinaire stagesetting Wynants H, Debaene L, Moorkens G Coaching tijdens een proactief herstelbeleid voor Chronisch Vermoeidheidssyndroom: een uitdaging voor het medisch onderwijs
Blz. 57
Sessie A16: professionele ontwikkeling, lastige consulten (A16.1) Workshop Nooteboom AMD Het trainen van interventietechnieken in consulten met complexe communicatie
Blz. 62
Sessie B1: simulatie (B1.1) Symposium NVMO Werkgroep Simulatie- en Gestandaardiseerde Patiënten Parels aan onze kroon: inzet van simulatiepatiënten in het communicatieonderwijs aan geneeskundestudenten
Blz. 63
Sessie B2: patiëntveiligheid, teamtraining, zelfreflectie (B2.1 t/m B2.4) Papers Jansma JD, Bijnen AB, Wagner C De visie van opleiders, arts-assistenten en patiëntenverenigingen ten aanzien van het patiëntveiligheidsklimaat en -onderwijsbehoeften. Koopmans R, Gulikers M, Verhoeven BH, Grave W de Zijn MIP melding bruikbaar voor een cursus over patiëntveiligheid gericht op aios? Fluit CRMG, Antonius T, Draaisma J, Hogeveen M, Loefen J, Creemers J, Pelgrim E Simulatie teamtraining: samen veilig leren werken Sillius AW, Bos FM, Molenaar WM Zelfreflectie bij academische docenten: nature or nurture?
Blz. 64
Sessie B3: vervolgopleiding (B3.1) Symposium Colleges KNMG, CCMS (symposium 1) Nieuwe perspectieven op kwaliteit van opleiden: Wie bepaalt de kwaliteit van de opleiding en wat is daarvoor nodig?
Blz. 69
Sessie B4: vroege praktijkervaringen, lastige consulten (B4.1 t/m B4.4) Papers Helmich E, Bolhuis S, Koopmans RTCM Hoe beïnvloeden vroege praktijkervaringen het beeld dat studenten hebben van verpleegkundigen en artsen? Jong Z de, Melchers D, Boer AW de, Vink S Preklinische kleinschalige patiëntcontacten: waarom, waartoe? Willems LNA, Jong PGM de Wat leren tweedejaars geneeskundestudenten van spreekuurobservaties? Een enquête onder studenten Nooteboom AMD, Vries H de, Kreeke JJS van de Gespreksvoering: regie in lastige situaties
Blz. 70
201
NVMO Congres 2008
Sessie B5: studentevaluaties, BaMa, self-efficacy (B5.1 t/m B5.4) Papers Lambregts M, Dellen E van De geneeskundestudent over zijn kennis Gaag WH van der, Heeren M, Dellen E van, Oosterhout WPJ van, Brouwer T Bachelor-Master in de opleiding geneeskunde; wat vindt de Nederlandse geneeskundestudent ervan? Dekker N, Bootsma AL, Cate TJ ten De invloed van een bachelordiploma op carrièreoverwegingen van geneeskundestudenten Coolen E, Loeffen JLCM, Draaisma JMTh Neemt de “self-efficacy” betreffende spoedeisende hulp van co-assistenten toe door gestructureerd, interactief onderwijs?
Blz. 75
Sessie B6: Onderwijsvisie, professioneel gedrag (B6.1) Rondetafelsessie Slootweg IA, Bloemkolk DC De onderwijsvisie van de universiteit; wat doen we er mee?
Blz. 80
B6.1
Sessie B7: E-learning, nascholing, huisartsgeneeskunde (B7.1) Workshop Ballieux MJP, Pigmans VG E-learning en NHG-Standaarden; competentiegerichte nascholing op internet: de toekomst?
Blz. 81
B7.1
Sessie B8: E-learning, toetsing, spoedeisende hulp (B8.1 t/m B8.4) Posters Jong PGM de, Kies DA, Bolk JH Het gebruik van E-book readers in het onderwijs Bos NR, Weerd M van der, Sijstermans R Betrouwbaarheid van computer-based testing vergeleken met paper-based testing Vogel MJA, Kolkman S, Maas M Kleuren overlays in E-learning radiologie: een handige bijdrage in onderwijs? Mulligan T, Eijck C van, Motz Ch A Comprehensive Medical School Curriculum for Acute Care / Emergency Medicine For Erasmus Medical Center
Blz. 82
Sessie B9: academische vorming, burnout, beroepskeuze (B9.1 t/m/ B9.4) Posters Jansma MFC, Delden JJM van Medical Humanities, een interdisciplinaire cursus waarin ethiek, recht, sociologie, filosofie, geschiedenis en de kunsten samenkomen Spierenburg EJ, Meeuwen AM van, Beeck EF van Vorming van een Academicus in het Erasmus MC Dorresteijn JAN, Hanemaayer JI, Dellen E van, Anderegg MCJ Co-assistenten met burn-out klachten: ‘Met het oog op de toekomst’ Luttels HFM, Bolk JH Keuzeonderwijs als inspiratiebron?!
Blz. 87
Sessie B10: burnout-preventie Tai Chi (B10.1) Fringe Workshop Tai Chi
Blz. 92
B10.1
Sessie B11: burnout-preventie Modeltekenen (B11.1) Fringe Workshop Modeltekenen
Blz. 93
B11.1
Sessie B12: Reflectie; curriculum in action: diergeneeskunde (B12.1 t/m B12.2) Promovendi Aukes L Persoonlijke reflectie in het medisch onderwijs Jaarsma ADC Ontwikkelingen in veterinair medisch onderwijs: studies naar intenties, percepties, leerprocessen en uitkomsten
Blz. 94
B5.1 B5.2 B5.3 B5.4
B8.1 B8.2 B8.3 B8.4
B9.1 B9.2 B9.3 B9.4
B12.1 B12.2
202
NVMO Congres 2008
B13.1 B13.2 B13.3
Sessie B13: selectie instroom, kenmerken studeergedrag (B13.1 t/m B13.3) Blz. 97 Wetenschappelijke papers Urlings-Strop LC, Themmen APN, Stijnen T, Splinter TAW Prestaties van geselecteerde versus ingelote studenten in de preklinische en klinische fase Stegers-Jager KM , Baars GJA, Splinter TAW Verschillen qua instroomkenmerken, studeergedrag en studieprestaties tussen studenten die slecht(er) presteren in de propedeuse Urlings-Strop LC, Themmen APN, Stijnen T, Splinter TAW Persoonlijkheidskenmerken en extracurriculaire activiteiten tijdens het VWO Sessie B14: professioneel gedrag (B14.1) Rondetafelsessie NVMO Werkgroep Professioneel gedrag Het slaan van een brug tussen basis- en vervolgopleiding met betrekking tot professioneel gedrag
Blz. 101
Sessie B15: vervolgopleiding, patiëntveiligheid (B15.1) Workshop Gulikers MTH, Grave WS de, Koopmans RP, Verhoeven BH, Feijter JM de Patiëntveiligheid: een voorbeeld van werkplekleren en blended learning
Blz. 102
B15.1
Sessie B16: vragenlijsten, validering (B16.1) Workshop Hell EA van, Schönrock-Adema J, Cohen-Schotanus J Valideren van vragenlijsten
Blz. 103
B16.1
Sessie B17: ontwikkelingslanden, gezondheidsvoorlichting (B17.1) Symposium Afya-projectgroep Rotterdam-Tanzania Een samenwerkingsproject tussen Rotterdamse en Tanzaniaanse geneeskundestudenten: voorlichting over HIV/AIDS, TBC en malaria in het Tarime-district, N-W Tanzania (onder voorbehoud)
Blz. 104
Sessie C1: Time management, teaching strategies (C1.1) Workshop Snell L Teaching When There’s No Time To Teach
Blz. 105
Sessie C2: wetenschappelijke vorming, curriculumontwikkeling (C2.1) Rondetafelsessie Holdrinet RSG, Hooiveld MHW, Bulte, J, Canninga-van Dijk M, Croiset G, Goeij A de, Dekker FW, Kluin-Nelemans JC, Kooman JP, Spierenburg E, Splinter TAW De arts(opleiding) en wetenschappelijke vorming. Nieuwe kansen en creatieve oplossingen
Blz. 106
Sessie C3: vervolgopleiding (C3.1) Symposium Colleges KNMG, CCMS (symposium 2) Nieuwe perspectieven op kwaliteit van opleiden: Zo AIOS zo opleider!?
Blz. 107
Sessie C4: professioneel gedrag, reflectie (C4.1 t/m C4.3) Papers Schaub-de Jong M, Cohen-Schotanus J, Dekker H, Verkerk M Percepties van studenten van intervisie Prins J, Kuppeveld S van, Gijsbers L, Lisdonk E van de Lijn professioneel gedrag in Nijmeegse bachelorfase Geneeskunde Kuppeveld S van, Prins J, Muijsenbergh M van den, Gurp P van, Kuyper M, Weel-Baumgarten E van Ontwikkeling van de lijn ‘Reflectie op Professioneel Gedrag’ in Nijmeegse masterfase Geneeskunde
Blz. 108
B14.1
B17.1
C1.1
C2.1
C3.1
C4.1 C4.2 C4.3
203
NVMO Congres 2008
Sessie C5: anatomieonderwijs, peer-to-peer, E-learning (C5.1 t/m C5.4) Papers Theeuwes HP, Lange JF, Kleinrensink GJ Extracurriculair 'peer to peer' anatomieonderwijs; een onderwijsmodel voor de toekomst? (tussentijdse evaluatie) Jansma D., Gobée OP, Gittenberger-de Groot AC Beter voorbereid op het practicum door CASK Preclass Gobée OP, Jansma, D, Straaten, J van der AnatomicalTerms.info: online vertaling van anatomische termen en eponymen in verschillende talen Vorstenbosch MATM, Kooloos JGM, Bolhuis SM, Laan RFJM Een analyse van de discussie in de literatuur over anatomie als basisvak voor de geneeskundeopleiding
Blz. 112
Sessie C6: patiëntveiligheid (C6.1) Symposium Dekker – van Doorn CM, Wauben LSGL Patiëntveiligheid “TOPprofessionals voor TOPteams
Blz. 117
C6.1
Sessie C7: E-learning, implementatie, curriculumontwikkeling (C7.1) Workshop Dankbaar MEW, Doets M, Lange JF E-learning beleid ontwikkelen en implementeren
Blz.118
C7.1
Sessie C8: portfolio, studievoortgang, toetsvormen (C8.1 t/m C8.3) Posters Michels NRM, Driessen EW, Muijtjens AMM, Gaal LF Van, Bossaert LL, Winter BY De Portfolio’s valideren: via een Delphi-onderzoek een validatie-instrument ontwikkelen. Ulenaers K, Winter BY De, Wyndaele JJ, Peeraer G Onderzoek naar het effect van studievoortgangsmaatregelen bij studenten geneeskunde Lambregts M, Heeren M, Buiten M, Graag W van der, Bekker M Faculteiten zouden meer gebruik moeten maken van open vragen
Blz.119
Sessie C9: peer-to-peer learning, spoedeisende hulp, vaardigheidsonderwijs, inzet studenten (C9.1 t/m C9.3) Posters Ruijter PA de, Stigt SFL van, Biert J, Tan ECTH Inzet van Student-assistenten bij het aanleren van Vaardigheden Acute Geneeskunde / EHBO Balak DMW, Bekker MK, Parsen E, Tetar SU, Zevenbergen C, Man FR de Geneeskundestudent wil meer onderwijs in spoedeisende hulp Bresser EL, Koning WB de Organisatie en inzet van een studententeam bij praktisch klinisch vaardigheidsonderwijs in Rotterdam. Twee of meer vliegen in één klap?
Blz.123
Sessie C10: burnout-preventie Tai Chi (C10.1) Fringe Workshop Tai Chi
Blz. 127
C10.1
Sessie C11: burnout-preventie Modeltekenen (C11.1) Fringe Workshop Modeltekenen
Blz. 128
C11.1
Sessie C12: OSCE: tandheelkunde, evaluatie, kwaliteit van leren (C12.1 t/m C12.2) Promovendi Schoonheim-Klein M De waarde van de Objective Structured Clinical Examination (OSCE) in het tandheelkundig onderwijs Veken J van der Diepte-analyse van het effect van medische onderwijsvernieuwing op leerpatronen en kennisontwikkeling.
Blz. 129
C5.1 C5.2 C5.3 C5.4
C8.1 C8.2 C8.3
C9.1 C9.2 C9.3
C12.1 C12.2
204
NVMO Congres 2008
C13.1 C13.2
C13.3
C14.1
C15.1
C16.1
D1.1
D2.1
D3.1
D4.1 D4.2 D4.3 D4.4
Sessie C13: vervolgopleiding, voortgangstoets, longitudinale beoordeling (C13.1 t/m C13.3) Wetenschappelijke papers Fluit CMRG, Bolhuis S, Wensing M, Grol R, Laan R De kwaliteit van de klinisch opleider: wat en hoe wordt gemeten? Muijtjens AMM., Timmermans I, Cohen-Schotanus J, Thoben AJNM, Wenink ACG, Vleuten CPM van der Verbetering informatie over kennisgroei bij voortgangstoetsen met behulp van de cumulatieve score Lohuizen MT van, Kuks JBM, Hell EA van, Stewart RE, Cohen-Schotanus J Longitudinale klinische beoordelingen en competentiegroei: een betrouwbaarheidsstudie
Blz. 132
Sessie C14: communicatie (C14.1) Workshop NVMO Werkgroep communicatie; Bazelmans E, Bonke B, Dalen J van, Dijk S van, Fabriek M, Grosfeld F, Kreeke JJS van de, Meijer J, Veening EP, Weel-Baumgarten EM van Communicatietraining in het medisch onderwijscontinuüm: wanneer, hoe en door wie?
Blz. 136
Sessie C15: diversiteit, huisartsgeneeskunde (C15.1) Rondetafelsessie Blz. 137 Oosterberg EH Aandacht voor etnische en culturele diversiteit in (huisarts)geneeskundig onderwijs - strategie van het NHG Sessie C16: academische vorming (C16.1) Workshop Spierenburg EJ, Meeuwen AM van Academische vorming – voorbeelden uit de praktijk van het medisch onderwijs
Blz. 138
Sessie D1: wetenschappelijke vorming (D1.1) Symposium Croiset G,Hooiveld MHW, Bulte J, Canninga-van Dijk M, De Goeij A, Dekker FW, Holdrinet RSG, Kluin-Nelemans JC, Kooman JP, Spierenburg E, Splinter TAW Wetenschappelijke vorming binnen het medisch opleidingscontinuüm
Blz. 139
Sessie D2: etnische diversiteit, medisch onderwijs (D2.1) Symposium NVMO werkgroep Diversiteit; Selleger VJ, Hendrickx K, Lanting K, Seeleman MC, Bonke B Etnische diversiteit in het medisch onderwijs: de segregatie voorbij
Blz. 140
Sessie D3: burnout-preventie klassieke muziek (D3.1) Fringe Organisatie in muziek, Muziek in je organisatie
Blz. 141
Sessie D4: vaardigheidsonderwijs, kennisniveau, spoedeisende hulp (D4.1 t/m D4.4) Papers Pelgrim EAM, Hettinga AM, Postma CT Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen simulatiepatiënten en tussen simulatiepatiënten en artsen bij een objective structured clinical examination (OSCE) BuisJ, Loor JD De, Schijven MP Kunnen studenten hun resultaten op de integrale vaardigheidsstationstoets adequaat voorspellen? Kamphuis MH, Mourik MSM van, Plantinga NL, Croiset G, Cate ThJ ten Kennisniveau van studenten geneeskunde: vergelijking vierjarige en zesjarige opleiding Ruijter PA de, Biert J, Tan ECTH Retentie van kennis en vaardigheden in het Eerste Hulp onderwijs aan studenten geneeskunde
Blz. 142
205
NVMO Congres 2008
D5.1 D5.2 D5.3 D5.4
D6.1 D6.2 D6.3 D6.4
D7.1
D8.1
D9.1
D10.1 D11.1
D12.1 D12.2
Sessie D5: huisartsgeneeskunde, KKB/KPB, opleiders, communicatie (D5.1 t/m D5.4) Papers Locher G, Blankenstein AH Verschillen huisartsopleiders en AIOS in wat zij zien en wat zij willen aan opleidergedrag? Kramer AWM, Elsen L van de, Mokkink H, Bottema B Systematische literatuurstudie naar de Korte Klinische/Praktijk Beoordeling Rommers GM, Driessen AHJ, Maathuis CBG Video-registratie als instrument voor zelf-evaluatie van communicatievaardigheden van artsen gedurende de aios opleiding. Roermund T van, Tromp F, Scherpbier A, Bottema B , Bueving H De professionele identiteit van docenten aan de huisartsopleiding en de betekenis hiervan voor docenttraining
Blz. 147
Sessie D6: vervolgopleiding, competenties, E-portfolio (D6.1 t/m D6.4) Papers Oudendammer FM van, Went PBM, Bustraan J Een competentiegerichte aanpak in curriculumontwikkeling: hoe curriculumontwikkeling en docentprofessionalisering hand in hand kunnen gaan. Visser DH, Busari JO, Wolf BHM Wat vinden AIOS-kindergeneeskunde van supervisie volgens het CanMEDS model? Wallenburg I, Scheele F, Bont A De inzet van de herziening van de medische vervolgopleiding als beleidsinstrument Schreurs MLJJ, Sagasser MH, Maibur HJSg, Kramer A, Mokkink H Implementatie van een e-portfolio in de huisartsopleiding: kenmerken van succes
Blz. 152
Sessie D7: reflectie (D7.1) Workshop Braak EWMT ter, Hamers MJ Reflecteren: leren vanuit meerdere perspectieven
Blz.157
Sessie D8: Engelstalig onderwijs (D8.1) Rondetafelsessie Majoor G, Bos N, Coolen R, Erve H van der, Groenen H, Hack E, Have I ten, Hoogakker S, Huizenga R, Mercelis K, Sivirsky M, Thoelen M, Verbinnen R, Winter C de Engelstalig medisch onderwijs in Nederland en Vlaanderen: 'sense' of nonsens?
Blz.158
Sessie D9: docentprofessionalisering (D9.1) Symposium NVMO Werkgroep Docentprofessionalisering Competenties en kwalificaties van docenten in het medisch opleidingscontinuüm: docentprofessionalisering in een breder kader
Blz.159
Sessie D10: burnout-preventie Mindfulness (D10.1) Fringe Workshop Mindfulness
Blz. 160
Sessie D11: coschappen, klinisch onderwijs (D11.1) Rondetafelsessie Agenant M, Triets J Klinisch onderwijs tijdens de co-schappen
Blz. 161
Sessie D12: groepsdiscussie in PGO, beroepskeuze (D12.1 t/m D12.2) Promovendi Visschers-Pleijers, AJSF Groepsdiscussie in probleemgestuurd onderwijs: studies naar leergerichte interacties in de onderwijsgroep Soethout, MBM Beroepskeuze en hiermee samenhangende factoren van geneeskunde studenten en afgestudeerde artsen in Nederland
Blz. 162
206
NVMO Congres 2008
D13.1 D13.2 D13.3
D14.1
E1.1 E2.1
E3.1
E4.1
E5.1 E5.2 E5.3
E6.1
E7.1 E7.2 E7.3 E7.4
E8.1
Sessie D13: toetsing, expertkennis, voorbereiding vaardigheidsonderwijs (D13.1 t/m D13.3) Wetenschappelijke papers Paes EC, Cate ThJ ten Meerkeuzevragen met drie, vier of vijf keuzemogelijkheden: wat is beter? Vink CC, Tartwijk JWF van, Bolk JH, Verloop N Het ontwikkelen van schematische visualisaties van expertkennis. Hommes JE, Aalbers MW, Verwijnen GM, Rethans JJ Daarom bereid ik me voor! Een kwantitatieve studie onder 847 eerste-, tweede- en derdejaars geneeskundestudenten
Blz.165
Sessie D14: coaching docenten door studenten (D14.1) Workshop Stalmeijer RE, Grave W de Studenten als observator en feedbackgever voor docenten
Blz. 169
Sessie E1: curriculumontwikkeling (E1.1) Symposium NVMO Werkgroep Curriculumontwikkeling CanMed(s) of Can - zonder? Sessie E2: leren leren, PGO (E2.1) Workshop Verwijnen GM, Ridder JMM, Kruithof M van de, namens NVMO werkgroep PMO Leren leren in Probleem Gestuurd Onderwijs
Blz. 170
Sessie E3: burnout-preventie klassieke muziek (E3.1) Fringe Organisatie in muziek, Muziek in je organisatie
Blz. 172
Sessie E4: docentprofessionalisering (E4.1) Rondetafelsessie Min-Leliveld MJ, Boerboom TBB Onderzoek naar docentprofessionalisering en toepassing in de praktijk: wat kunnen we van elkaar leren?
Blz.173
Sessie E5: genderdiversiteit, ethiek, ouderenzorg (E5.1 t/m E5.3) Papers Dielissen P, Verdonk P, Bottema B, Lagro-Janssen A Een seksespecifiek curriculum in de Nijmeegse huisartsopleiding. Bree MJ de, Verkerk MA Te simpel is ook niet goed. Een voorstel voor een nieuw ethiekonderwijs-model Bakker PM, Meininger AK, Slaets JPJ De ontwikkeling van een interdisciplinair opleidingsmodel in de ouderenzorg
Blz.174
Sessie E6: E-learning, trends en toepassingen (E6.1) Symposium Dankbaar MEW, Gobée OP, namens NVMO werkgroep E-learning Toepassingen en trends in e-learning: maken we er optimaal gebruik van?
Blz.178
Sessie E7: vervolgopleiding, innovatie, physician assistant (E7.1 t/m E7.4) Papers Boor K, Scheele F, Teunissen PW, Vleuten CPM van der, Scherpbier AJJA Van PHEEM naar D-RECT: de ontwikkeling van een nieuw meetinstrument van het opleidingsklimaat Govaerts MJB, Busari JO, Gulikers MTH Implementatie In VIVO: vaart in innovatie? Jippes E, Pols J, Achterkamp MC, Kiewiet DJ, Engelen JML van, Brand PLP Evaluatie opleidingsvernieuwingen vervolgopleiding Brink GTWJ van den, Bruurs MJH, Holdrinet RSH Physician Assistant in Nederland: een evaluatiestudie
Blz. 179
Sessie E8: coschappen, feedback (E8.1) Rondetafelsessie Hirtum PV van, Groenendael L van, Woittiez LR Feedback tijdens coschappen: een studentenvisie op feedback als onderdeel van het leerproces en het gebruik ervan in de praktijk
Blz. 184
207
Blz. 171
NVMO Congres 2008
Sessie E9: communicatie, eisende patiënt (E9.1) Workshop Fabriek M, Grundmeijer HGLM De mondige, geïnformeerde en eisende patiënt: schrikbeeld of uitdaging?
Blz. 185
Sessie E10: burnout-preventie Mindfulness (E10.1) Fringe Workshop Mindfulness
Blz. 186
Sessie E11: studentenforum (E11.1) Symposium Von Kriegenbergh C, namens het LMSO Accreditatie en zo
Blz. 187
Sessie E12: succes/falen in opleiding geneeskunde, leiderschap en habitus (E12.1 t/m E12.2) Promovendi Baars GJA Voorspellers voor succes en falen van studenten tijdens de opleiding Geneeskunde Witman Y Het verborgen curriculum, een onderschat fenomeen
Blz. 188
Sessie E13: effect feedback, klinische setting, professionele praktijkkennis (D13.1 t/m D13.2) Promovendi Ridder M van de Het effect van feedback in de klinische setting Stegeman JH Gezel bij moderne meesters
Blz.191
Sessie E14: selectie, studeerprestaties (E14.1) Rondetafelsessie Urlings-Strop LC, Stegers-Jager KM, Baars GJA, Splinter TAW Selectie en interactie: de juiste student EN de juiste plaats
Blz. 194
E14.1
Sessie E15: wetenschappelijke artikelen, structureren, publiceren (E15.1) Workshop Dalen J van, Cohen-Schotanus J De discussie in een wetenschappelijk artikel: hoe te structureren?
Blz. 195
E15.1
Sessie E16: vervolgopleiding, feedback, toetsing (E16.1) Workshop Verhoeven BH, Govaerts MJB, Donkers HHLM, Driessen E, Vleuten CPM van der ToetsServiceSysteem in de praktijk
Blz. 196
E16.1
Sessie E17: docentprofessionalisering, kwaliteitszorg, meten (E17.1) Rondetafelsessie Bloemkolk DC, Jansen JA, Jacobs JCG Kwaliteit van docenten: hoe meten we dat?
Blz. 197
E17.1
Sessie F: onderwijsvernieuwing (F1) Plenaire sessie Forumdiscussie n.a.v. hoofdlezing Dr. Ad Verbrugge; take home messages; prijsuitreiking
Blz. 198
E9.1
E10.1 E11.1
E12.1 E12.2
E13.1 E13.2
F1
208
NVMO Congres 2008
AUTEURSLIJST Naam Aalbers MW Achterkamp MC Agenant M Agsteribbe J Amelsvoort LGPM Anderegg MCJ Antonius TAJ Aris E Asten JJ van Aukes L Baalen JM van Baars GJA Bakker PPM Balak DMW Ballieux MJP Bazelmans E Beeck EF van Bekker M Biert J Bijnen AB Blankenstein AH Bloemendaal PM Bloemkolk DC Boekhout M Boendermaker PM Boer AW de Boerboom TBB Bokken L Bolhuis SM Bolk JH Bonke B Bont A de Boor K Bootsma AL Bos - Boon A van den Bos FM Bos N Bos NR Bossaert LL Bottema BJAM Braak EWMT ter Brand PLP Bree MJ de Bresser EL Brink GTWJ van den Brouwer CPM de Brouwer T Bruurs MJH
Sessie D13.3 E7.3 D11.1 Preconference A4.2 B9.3 A12.1, B2.3 A9.1 A6.1 B12.1 A6.3 B13.2, E12.1, E14.1 E5.3 C9.2 B7.1 C14.1 A6.4, B9.2 C8.3, C9.2 C9.1, D4.4 B2.1, C6.1 D5.1 A6.1, A6.2, A6.3 B6.1, E17.1 A15.2 A7.1 B4.2 E4.1 A13.1, A13.3 B4.1, C5.4, C13.1 A7.2, B8.1, B9.4, D13.2 Preconference, C14.1, D2.1 D6.3 Preconference, E7.1 B5.3 C6.1 B2.4 D8.1 B8.2 C8.1 D5.2, D5.4, E5.1 D7.1 A7.1, E7.3 E5.2 C9.3 E7.4 A4.1, A4.2 B5.2 E7.4
209
Blz. 168 182 161 13 25 90 51,67 44 30 95 32 99, 188, 194 177 125 81 136 33, 89 122, 125 124, 146 65, 117 148 30, 31, 32 80, 197 59 35 72 173 53, 55 71, 116, 133 36, 83, 91, 167 12, 136, 140 155 13, 180 78 117 68 158 84 120 149, 151, 175 157 35, 182 176 129 183 24, 25 77 183
NVMO Congres 2008
Naam Bueving H Buis J Buiten M Bulte J Busari JO Bustraan J Canninga-van Dijk M Cate ThJ ten Cohen-Schotanus J Colleges KNMG, CCMS Coolen E Coolen R Creemers J Croiset G Dalen J van Dankbaar MEW Debaene L Deguelle NECH Deken MA Dekker FW Dekker H Dekker N Dekker R Dekker- van Doorn CM Delden JJM van Dellen E van Dielissen PW Dijk P Dijk S van Dijkstra PDS Doets M Dolmans DHJM Donderwinkel FML Donkers HHLM Dorresteijn AN Draaisma JMTh Driessen AHJ Driessen EW Dubois EA Dyrbye L Eggermont S Eijck C van Elsen L van de Engelen JML van Erve H van der Fabriek M Feyter JM de Fluit CMRG
Sessie D5.4 D4.2 C8.3 C2.1, D1.1 A9.2, D6.2, E7.2 D6.1 C2.1, D1.1 B5.3, D4.3 Preconference, A4.3, A4.4, A7.1, A13.1, B16.1, C4.1, C13.2, C13.3, E15.1 B3.1, C3.1 B5.4 D8.1 B2.3 C2.1, D1.1, D4.1 C14.1, E15.1 A6.4, C7.1, E6.1 A15.4 A9.2 A15.2 C2.1, D1.1 C4.1 B5.3 A8.2 C6.1 B9.1 B5.1, B5.2, B9.3 A1.1, E5.1 A10.1 C14.1 A6.2 C7.1 A2.1 A9.1 E16.1 B9.3 A12.1, B2.3, B5.4 D5.3 C8.1, E16.1 A6.1 Plenaire lezing A6.2, A6.3 B8.4 D5.2 E7.3 D8.1 C14.1, E9.1 B15.1 A12.1, B2.3, C13.1
210
Blz. 151 144 122 106, 139 45, 154, 181 153 106, 139 78, 145, 166 12, 26, 27, 35, 54, 103, 109, 134, 135, 195 69, 107 79 158 67 106, 139, 145 136, 195 33, 118, 178 61 45 59 106, 139 109 78 40 117 88 76, 77, 90 20, 175 47 136 31 118 21 44 196 90 51, 67, 79 150 120, 196 30 18 31, 32 86 149 182 158 136, 185 102 51, 67, 133
NVMO Congres 2008
Naam Franson KL Fringe; Mindfulness Fringe; Modeltekenen Fringe; Organisatie in muziek Fringe; Tai Chi Gaal LF van Geraedts EMAH Gercama A Gijsbers L Gittenberger-de Groot AC Gobée OP Goeij A de Govaerts MJB Gaag WH van der Grave WS de Groenen H Groenendael L van Grol R Grosfeld FJM Grundmeijer HGLM Gulikers MTH Gurp P van Hack E Hamers MJ Hanemaayer JI Have I ten Heeren M Heineman E Hell EA van Helmich E Hendrickx K Hettinga AM Heyligers I Hirtum PV van Hoeij MJW van Hogeveen M Holdrinet RSG Hommes JE Hoogakker S Hooiveld MHW Houmes RJ Huizenga R Jaarsma ADC Jacobs JCG Jansen JA Jansma D Jansma JD Jansma MFC Jippes E
Sessie A6.1 D10.1, E10.1 B11.1, C11.1 D3.1, E3.1 B10.1, C10.1 C8.1 A13.2 A8.1 C4.2 C5.2 C5.2, C5.3, E6.1 C2.1, D1.1 E7.2, E16.1 B5.2, C8.3 B2.2, B15.1, D14.1 D8.1 E8.1 C13.1 A5.1, C14.1 E9.1 B2.2, B15.1, E7.2 C4.3 D8.1 D7.1 B9.3 D8.1 B5.2, C8.3 F1 A13.2, B16.1, C13.3 B4.1 D2.1 D4.1 A9.2 E8.1 A5.1 A12.1, B2.3 C2.1, D1.1, E7.4 D13.3 D8.1 C2.1, D1.1 C6.1 D8.1 Preconference, B12.1 E17.1 E17.1 C5.2, C5.3 B2.1 B9.1 E7.3
211
Blz. 30 160, 186 93, 128 141, 172 92, 127 120 54 39 110 114 114, 115, 178 106, 139 181, 196 77, 122 66, 102, 169 158 184 133 28, 136 185 66, 102, 181 111 158 157 90 158 77, 122 198 54, 103, 135 71 140 143 45 184 28 51, 67 106, 139, 183 168 158 106, 139 117 158 12, 96 197 197 114, 115 65 88 182
NVMO Congres 2008
Naam Jong PGM de Jong Z de Kamphuis MH Kant IJ Karg A Kies DA Kiewiet DJ Kleinrensink GJ Kluin-Nelemans JC Kolkman S Koning WB de Kooloos JGM Kooman JP Koopmans M Koopmans RTCM Kors JM Kramer AWM Kreeke JJS van de Kriegenbergh Ch von Kuks JBM Kuppeveld SMHF van Kuyper M Laan RFJM Laar LAJM van Lagro-Janssen ALM Lambregts M Lange JF Lankveld TAM van Lanting K Lisdonk E van de LMSO Locher G Loeffen JLCM Lohuizen MT van Loor JD de Luijk SJ van Luttels HFM Maas M Maathuis CGB Maiburg HJS Majoor GD Man AJM de Man FR de Medema H Meeuwen AH van Meiniger AK Melchers D Mercelis K Meyer J Michels NRM
Sessie Pre conference, B4.3, B8.1 B4.2 D4.3 A4.1, A4.2 A7.1 B8.1 E7.3 C5.1 C2.1, D1.1 B8.3 C9.3 C5.4 C2.1, D1.1 Plenaire lezing B2.2, B4.1, B15.1 A15.3 A1.1, D5.2, D6.4 B4.4, C14.1 E11.1 C13.3 C4.2, C4.3 C4.3 C5.4, C13.1 A7.3 A 1.1, E5.1 B5.1, C8.3 C5.1, C6.1, C7.1 A8.1 D2.1 C4.2 E11.1 D5.1 A12.1, B2.3, B5.4 C13.3 D4.2 A14.1 B9.4 B8.3 D5.3 D6.4 D8.1 A6.1 C9.2 A4.4 B9.2, C15.1 E5.3 B4.2 D8.1 C14.1 C8.1
212
Blz. 13, 73, 83 72 145 24, 25 35 83 182 113 106, 139 85 126 116 106, 139 17 66, 71, 102 60 20, 149, 156, 74, 136 187 135 110, 111 111 116, 133 37 20, 175 76, 122 113, 117, 118 39 140 110 187 148 51, 67, 79 135 144 56 91 85 150 156 158 30 125 27 89, 138 177 72 158 136 120
NVMO Congres 2008
Naam Min-Leliveld MJ Mokkink H Molenaar WM Mommers M Moorkens G Motz Ch Mourik MSM van Muijsenbergh M van de
Sessie E4.1 D5.2, D6.4 B2.4 A4.1 A15.4 B8.4 D4.3 C4.3 Preconference, A4.3, A4.4, C8.1, C13.2 Muijtjens AMM Mulder GA A8.2 Mulligan T B8.4 NHG C15.1 Niessen Th A11.2 Nooteboom AMD A16.1, B4.4 Nuijten M A9.3 NVMO werkgroep Communicatie C14.1 NVMO werkgroep Curriculumontwikkeling E1.1 NVMO werkgroep Diversiteit D2.1 NVMO werkgroep Docentprofessionalisering D9.1 NVMO werkgroep E-Learning E6.1 NVMO werkgroep PMO E2.1 NVMO werkgroep Portfolio A3.1 NVMO werkgroep Professioneel gedrag B14.1 NVMO werkgroep Simulatie B1.1 Oosterberg EH C15.1 Oosterhout WPJ van B5.2 Oudendammer FM den D6.1 Paes EC D13.1 Parsen E C9.2 Passchier J A10.1 Peeraer G A11.1, C8.2 Pelgrim EAM B2.3, D4.1 Pigmans VG B7.1 Plantinga NL D4.3 Pols J E7.3 Postma CT D4.1 Prins JB A9.3, C4.2, C4.3 Prins Mh A4.1, A4.2 Rethans JJ A13.1, A13.3, D13.3 Ridder JMM van de A5.1, E13.1 Riedstra AW A7.2 Rijke RPC A15.1 Roermund DACM van D5.4 Rommers GM A8.2, D5.3 Ruijter PA de A9.1, D4.4 Sagasser MH D6.4 Schaub-de Jong MA C4.1 Scheele F A14.1, D6.3, E7.1
213
Blz. 173 149, 156 68 24 61 86 145 111 12, 26, 27, 120, 134 40 86 137 50 62, 74 46 136 170 140 159 178 171 22 101 63 137 77 153 166 125 47 49, 121 67, 143 81 145 182 143 46, 110, 111 24, 25 53, 55, 168 28, 192 36 58 151 40, 150 124, 146 156 109 56, 155, 180
NVMO Congres 2008
Naam Scherpbier AJJA Schijven MP Schönrock-Adema J Schreurs MLJJ Seeleman MC Selleger VJ Sijstermans R Sillius AW Sivirsky M Slaets JPJ Slootweg IA Snell L Soethout MBM Spierenburg EJ Splinter TAW Spruit S Stalmeijer RE Stassen LPS StegemanJH Stegers-Jager KM Stewart RE Stigt SFL van Stijnen T Straaten J van der Tan ECTH Tartwijk JWF van Tepper M Tetar APN Teunissen PW Theeuwes HP Themmen APN Thiadens HA Thoben AJNM Thoelen M Timmermans I Triets J Tromp F Turk RFM Ulenaers K Urlings-Strop LC Veening EP Veken J Van der Velden IHM van der Verbinnen R Verbrugge A Verdonk P Verhoeven BH Verkerk MA
Sessie Preconference, A9.2, A13.1, A13.3, D5.4, E7.1 D4.2 A13.2, B16.1 D6.4 D2.1 D2.1 B8.2 B2.4 D8.1 E5.3 B6.1 Plenaire lezing, C1.1 D12.2 B9.2, C2.1, C16.1, D1.1 B13.1, B13.2, B13.3, C2.1, D1.1, E14.1 A15.2 A2.1, D14.1 C6.1 E13.2 B13.2, E14.1 C13.3 C9.1 B13.1, B13.3 C5.3 C9.1, D4.4 D13.2 A8.2, A9.1 C9.2 Preconference, E7.1 C5.1 B13.1, B13.3 A7.2 A4.3, C13.2 D8.1 A4.3, A4.4, C13.2 D11.1 D5.4 A6.4 C8.2 B13.1, B13.3, E14.1 C14.1 C12.2 A15.1 D8.1 Plenaire lezing E5.1 B2.2, B15.1, E16.1 C4.1, E5.2
214
Blz. 12, 45, 53, 55, 151, 180 144 54, 103 156 140 140 84 68 158 177 80 17, 105 164 89, 106, 138, 139 98, 99, 100, 106, 139, 194 59 21, 169 117 193 99, 194 135 124 98, 100 115 124, 146 167 40, 44 125 13, 180 113 97, 100 36 26, 134 158 26, 27, 134 161 151 33 121 98, 100, 194 136 131 58 158 18 175 66, 102, 196 109, 176
NVMO Congres 2008
Naam Verloop N Verwijnen GM Vessies TFM Vink CC Vink S Visschers-Pleijers AJSF Visser DH Vleuten CPM van der Vogel MJA Voogd AC Vorstenbosch MATM Vries H de Vries J de Vries RT de Wagner C Wallenburg I Wauben LSGL Weel-Baumgarten E van Weerd M van der Wenink ACG Wensing M Went PBM Wiering J Willems LNA Winter BY de Winter C de Witkowska-Stabel M Witman Y Woittiez LR Wolf BHM Wolfhagen IHAP Wynants H Wyndaele JJ Zanting A Zevenbergen C Zuidinga AC
Sessie D13.2 D13.3 A8.3 D13.2 B4.2 D12.1 D6.2 A13.1, A13.3, C13.2, E7.1. E16.1 B8.3 A4.1 C5.4 B4.4 A5.1 A9.1 B2.1 D6.3 C6.1 C4.3, C14.1 B8.2 A4.3, C13.2 C13.1 D6.1 A8.3 B4.3 C8.1, C8.2 D8.1 A8.4 E12.2 E8.1 D6.2 A2.1 A15.4 C8.2 A8.4 C9.2 A15.3
215
Blz. 167 168 41 167 72 163 154 53, 55, 134, 180, 196 85 24 116 74 28 44 65 155 117 111, 136 84 26, 134 133 153 41 73 120, 121 158 42 190 184 154 21 61 121 42 125 60
NVMO Congres 2008
TREFWOORDENLIJST A Academisch burgerschap Academische vorming Accreditatie Acteurs Acute hulp Anatomie-onderwijs Audience Response Systeem
80 88, 89, 138 187 62 51 113, 114, 115, 116 13 B
Bachelorsdiploma BaMa Basiscurriculum Basiskwalificatie onderwijs Basisopleiding Basisvakken Beeldvorming over verpleegkundigen Beroepshouding Beroepskeuze Beter Onderwijs Nederland Bewaking studievoortgang Biomedische wetenschappen Burn-out Burnout preventie
78 77 146 159 40, 86, 110 30, 116 71 45 91, 166 18 121 59 19, 45 19, 92, 93, 127, 128, 141, 160, 172, 186 C
CanMEDS Carrière Cesuurbepaling toesten Chronisch vermoeidheidssyndroom Coaching Co-assistentschappen Commissie Dijsselbloem Communicatie Communicatieonderwijs Competentiegericht opleiden Competentiegericht leren Competentiegericht onderwijs Competenties Complicaties Computergestuurd toetsen Constructivistisch leren Consultvoering Culturele verschillen Curriculum Curriculumontwikkeling Curriculumvernieuwing CVA
17, 56, 101, 120, 133, 170 78 12 61 61 33, 79, 90,135, 161, 184 56 41, 61, 63, 74, 136, 150, 185 63 69, 109 154 170 17, 60, 96, 153 117 84 163 41 47 47, 49 96, 106, 118, 153 131 44
216
NVMO Congres 2008
D Decentrale selectie Diergeneeskunde Diversiteit Docentcoaching Docentcompetenities Docenten Docentprofessionalisering
98, 100 17, 96 137, 140, 175 169 151, 159 50, 197 28, 25, 37, 39, 42, 68, 153, 173, 176, 197 E
Effectiviteit Effectmeting Eisende patienten E-learning Enactivisme Engelstalig onderwijs E-portfolio Ervaringsleren Ethiek Etnische diversiteit Evaluatie Evidence Based Medicine Expertkennis
178 183 185 28, 30, 31, 32, 33, 81, 83, 85, 114, 115, 118, 178 50 158 156 95 176 140 40, 42, 78, 98, 150, 154 24, 25 167 F
Factoranalyse Feedback Feedback op resultaten Fouten
103 134, 169, 182, 184, 196, 192, 193 26, 27 66, 117 G
Gender Good practice Groepsdiscussie in PGO Groepsdynamica Groepsonderwijs
20, 175 95 163 13 40 H
Hidden curiculum Huisartsgeneeskunde Huisartsopleiding Humanities
190 35, 36, 81, 137, 148, 149, 151, 175 156 88 I
Implementatie Innovaties Instroomkenmerken
118, 156, 181, 182 83 99
217
NVMO Congres 2008
Interactieve simulatie Interdisciplinaire samenwerking Internationalisering Intervisie
30 85 158 109 K
Karaktereigenschappen studenten Kennisniveau studenten Kennisontwikkeling Kennisopvattingen Keuzeonderwijs KKB/KPB Klassieke muziek Klinisch denken Klinisch onderwijs Klinische epidemiologie Klinische vaardigheidstoets Kwaliteit Kwaliteit opleider Kwaliteitsbeoordeling Kwaliteitsindicatoren Kwaliteitszorg
100 145 131 50 91 149 141, 172 24 65, 161 24 143 180 67 187 69, 109 21, 56, 183, 197 L
Lastige consulten Leeromgevinsfactoren Leeromgeving Leerpatronen Leiderschap Leren leren Literatuursearch Literatuurstudie Longitudinale klinische beoordeling Loopbaanadvies
62, 74 189 54 131 190 171 25 116 135 164 M
Masteropleidingen Medische habitus Medische kennis Meerkeuze-vragen Meting Mindfulness MIP-meldingen Modeltekenen
59 190 76 166 67 160, 186 66 93, 128 N
Nascholing
31, 35, 37, 81 O 66, 80, 113
218
NVMO Congres 2008
Onderwijsinnovatie Onderwijsprogramma Onderwijsvernieuwing Onderwijsvisie Onderwijsvormen Onderzoek van medisch onderwijs Online toetsing Ontwikkelingslanden Open vragen Opleidergedrag Opleiders Opleidingscontinuum Opleidingsklimaat Opleidingsmodel Opleidingsplannen Organisatie OSCE OSCE: tandheelkunde Ouderenzorg
44 182 80 28, 49 12, 13 114 44 122 148 42, 193 459 180 177 170, 181 126 49 130 177 P
Passie voor het vak Patiëntveiligheid Peer-to-peer learning PGO Physician Assistant Portfolio Preklinisch Preventie Professionaliteit Professioneel gedrag Professionele identiteit Professionele ontwikkeling Publiceren
45 65, 66, 102, 117 113, 124 171 58, 183 22, 120, 182 72 90 95, 101, 176 46, 80, 101, 109, 110, 111 151 37, 62, 74 195 R
Raamplan Radiologie Reanimatie-onderwijs Reflectie Retentie kennis en vaardigheid Revalidatiegeneeskunde Risicomanagement
136 85 79 68, 95, 109, 111, 157 146 40 177 S
Schemata Selectie Selectie studenten geneeskunde Self-efficacy Simulatie
167 194 98 79, 192 63
219
NVMO Congres 2008
Simulatiepatiënten Simulatietraining Sociale Geneeskunde Specialisatie Spoedeisende Hulp Spreekuurobservaties Studeergedrag Studeerprestaties Student als coach Student als docent Studentevaluatie Studieprestaties Studievoortgang Succes/falen SUMMA Supervisie
53, 55, 62, 72, 143 51, 133 33, 164 91 86, 124, 125, 146 73 99 194 169 113, 126 76, 77, 122 99, 189, 192 189 189 144, 145 154 T
Tai Chi Teaching strategies Teach-the-Teacher Teamwork Time-management Toetsing Toetsing en beoordeling Toetsvormen Triage Tuchtcollege, nagespeelde zitting
92, 127 105 42 67, 117 105 12, 84, 114, 135, 143, 149, 166, 196 135, 196 122 58 12 V
Vaardigheidsonderwijs Validatie Validiteit vragenlijsten Vergelijkend onderzoek Vergelijking consulten Verkorte opleiding geneeskunde Verloskunde Vervolgopleiding
46, 49, 124, 125, 126, 144, 146, 168 120 103 84 55 144, 145 60 45, 56, 66, 67, 69, 102, 107, 109, 133, 148, 149, 150, 151, 153, 154, 155,156, 180, 181, 182, 193, 196 17, 96 36 150 17 168 26, 27, 134, 145 46 71, 72, 73
Veterinair (onderwijs) Videoconsulten Video-observatie Volksgezondheid, veterinaire Voorbereiding Voortgangstoets Vragenlijst Vroege praktijkervaringen W Westerse opleiding in niet-westerse cultuur
47
220
NVMO Congres 2008
Wetenschappelijke vorming
106, 139 Z
Zelfreflectie
68
221