gemeente
Haarlemmermeer
Nota van B&W Ondemerp Meer voor elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 - 2018, Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak Portefeuilehouders John Nederstigt, dr. Tom Horn, dr. Derk Reneman, drs. Ap Reinders Collegevergadering 9 s e p t e m b e r 2 0 1 4
inlichtingen Tessa Kraemer (023 567 4957) Registratenummer
2014.0039873
Samenvatting Op 1 januari 2015 wordt de gemeente verantwoordelijk voor: de volledige jeugdhulp (Jeugdwet); individuele begeleiding, dagbesteding (inclusief vervoer), kortdurend verblijf en beschermd wonen (Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)) en de ondersteuning en begeleiding bij het vinden van werk voor arbeidsbeperkten (Participatiewet). In de vorige raadsperiode heeft de gemeenteraad de hoofdlijnen van ons beleid voor het sociaal domein voor de komende jaren vastgesteld in het Koersdocument 'Meer voor Elkaar. de koers voor het sociaal domein in Haarlemmermeer' (hierna: de Koers) . In het nieuwe collegeprogramma is de vernieuwing van het sociaal domein opgenomen als één van de speerpunten van de huidige bestuursperiode. Het is onze ambitie om in 2018 bij de meest zorgzame en efficiënte gemeenten te behoren. Met de drie stukken die nu voorliggen, geven wij deze ambitie verder gestalte. Deze geven wij vrij voor inspraak van 15 september tot en met 10 oktober. De reacties verwerken wij in het raadsvoorstel. 1
Inleiding Met de decentralisatie van taken in het kader van de Jeugdwet, Wmo 2015 en Participatiewet worden wij verantwoordelijk voor vrijwel alle maatschappelijke ondersteuning van onze inwoners, van jong tot oud. Deze ontwikkeling raakt alle leefgebieden: zorg, welzijn, opvoeding, onderwijs, werk, inkomen en veiligheid. Wij krijgen de opgave om met minder middelen de maatschappelijke ondersteuning toch slimmer en beter te organiseren, voor een groep inwoners die omvangrijker en kwetsbaarder is dan voorheen. De in januari 2014 vastgestelde Koers vormt, samen met het stuk 'Meer voor elkaar: Uitwerking van de Koers 2015-2018' (hierna: de Uitwerking) die nu voorligt, ons beleidsplan voor het sociaal domein. De verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2015 is de juridische vertaling hiervan. In de verordening Participatieraad gemeente Haarlemmermeer 2015 wordt de beleidsadvisering door de nieuw te vormen Participatieraad formeel geregeld.
2013.0079591
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 2
Context In de Jeugdwet en de Wmo 2015 is vastgelegd dat de gemeenteraad periodiek een beleidsplan vast moet stellen. Met de Koers hebben wij al eerder de hoofdlijnen van ons beleid vastgesteld. Hiermee voldoen we echter nog niet volledig aan de eisen die wettelijk aan een beleidsplan worden gesteld. Inmiddels zijn de Jeugdwet, nieuwe Wmo en Participatiewet door het Parlement vastgesteld. Ook met het oog op de uitvoering van deze wetten per 1 januari 2015, hebben wij nu een verdere Uitwerking van de Koers gemaakt. Samen met de eerder vastgestelde Koers vormt deze Uitwerking het Beleidsplan sociaal domein voor de periode 2015 - 2018. Wij hebben de deelverordeningen voor Jeugdwet, Wmo en Participatiewet samengevoegd in één verordening sociaal domein. Belangrijk uitgangspunt is dat het college ondersteuning op de individuele situatie van de cliënt afstemt en zorgt voor een integrale aanpak op de domeinen jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk, inkomen en veiligheid. In de Jeugdwet en de nieuwe Wmo is opgenomen dat de verordeningen op 1 november door de gemeenteraad moeten worden vastgesteld. De Participatiewet is echter pas op 1 juli door de Eerste Kamer vastgesteld. Wij hechten bovendien aan een zorgvuldig inspraakproces (niet in de zomervakantie). Als gevolg daarvan kunnen het beleidsplan en de verordening pas na 1 november door de raad worden vastgesteld. In het vierde kwartaal volgt nog een aantal collegenota's en raadsvoorstellen die met het beleidsplan en de verordening samenhangen: beleidsregels ; vier onderdelen van de verordeningen Participatiewet (no-risk polis, loonkostensubsidie, individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag); nota minimabeleid (inclusief een toelichting op de keuzes m.b.t. de individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag); mandaatverlening aan de gemandateerde professionals en Meer-teams (voorheen sociaal teams). 2
Deze regelingen treden ook op 1 januari 2015 in werking. Ambities voor het sociaal domein Onze ambities voor de komende vier jaar vatten wij in de volgende tien punten samen: We zijn klaar voor de transitie We staan aan de vooravond van het transitiemoment van 1 januari 2015. In 2014 hebben we grote slagen gemaakt om hier niet alleen beleidsmatig, maar vooral ook operationeel klaar voor te zijn. Op 1 januari hebben we de benodigde hulp en ondersteuning ingekocht, de toegang tot hulp en ondersteuning geregeld, de Meer-teams en de professionals met mandaat geïnstrueerd en bijgeschoold en cliënten en professionals geïnformeerd over de veranderingen. Ook hebben we onze interne organisatie ingericht om goed te kunnen monitoren en tijdig bij te kunnen sturen. We zijn op 1 januari ook voorbereid op onvoorziene vragen en situaties: er staat straks een vliegende brigade klaar - om onverwachte De beleidsregels vormen een verdere uitwerking van de bepalingen uit de verordening en worden door het college vastgesteld. 2
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 3
vraagstukken uit de praktijk snel op te kunnen lossen. Daar waar we begin 2015 nog niet helemaal klaar zijn, zorgen we voor tijdelijke hulpconstructies. Zo organiseren we de toegang tot de nieuwe Wmo-voorzieningen tijdelijk bij de Meer-teams, totdat de wijkverpleegkundigen en (praktijkondersteuners van) huisartsen voldoende voorbereid zijn om dit over te nemen. In 2015 begint het pas echt Het gaat niet om dat ene overgangsmoment van 1 januari 2015. We zorgen er voor dat we klaar staan om na 1 januari onverwachte knelpunten in de praktijk snel op te lossen. Bovenal vragen onze nieuwe verantwoordelijkheden om een cultuuromslag; een nieuwe manier van denken en werken. Deze transformatie in het sociaal domein bereik je niet in één keer. We gaan de komende periode in Haarlemmermeer samen met inwoners, professionals, ondernemers en instellingen verder ontdekken, leren en ontwikkelen. Dat vraagt om inventiviteit, zeker als bureaucratische regelgeving maatwerk en een integrale aanpak bemoeilijkt. Innovatie zoeken wij o.a. in nieuwe samenwerkingsverbanden tussen de partijen in het veld betrokken bij het sociaal domein, in nieuwe manieren van inkoop en aanbesteden en in productinnovatie. De mening van inwoners die van hulp en ondersteuning gebruik maken en zelf ook anderen ondersteunen, wordt de komende jaren zeer belangrijk bij het verder verbeteren van de kwaliteit van deze hulp en ondersteuning. 3
We benutten de kenmerken van onze unieke gemeente Haarlemmermeer is een atypische gemeente met landelijke gebieden en kernen in een stedelijke omgeving. Een polder met vele verbindingen naar buiten. We benutten landelijke kennis en ontwikkelingen, niet door klakkeloos te kopiëren, maar door deze te vertalen naar de Haarlemmermeerse situatie. Een voorbeeld hiervan is het Haarlemmermeers toegangsmodel met Meer-teams en professionals met extra mandaat: wij gaan geen nieuwe infrastructuur in de wijken opzetten, maar wij maken gebruik van al vertrouwde professionals in onze gebieden, in de buurtcentra, op school, bij de huisarts. De drie Meerteams zijn toegerust om complexe problematiek op meerder gebieden het hoofd te bieden. Moeten het er meer worden, dan kan dat. De menselijke maat is leidend. 4
We durven echt te kiezen voor vertrouwen in plaats van wantrouwen We willen echt de ruimte bieden voor vakmanschap en maatwerk. Dat vraagt om vertrouwen in de professionals. We timmeren niet van te voren alles dicht, met vooraf vastgestelde indicatieprotocollen en regels. We brengen een aantal professionals, die dicht bij onze inwoners staan, in positie door ze het mandaat te geven om namens de gemeente hulp en ondersteuning te bieden. Vertrouwen geven aan de professionals zien wij als belangrijk middel om de inwoners sneller en met minder bureaucratie te kunnen helpen. Natuurlijk maken we hierbij afspraken met de professionals over de financiële kaders, uitgangspunten en koers. Daar waar de vraag naar en het gebruik van hulp en ondersteuning groter is dan het financiële kader, zoeken we naar geschikte wegen om bij te sturen. Gedurende het jaar blijven we hier met de aanbieders over in gesprek.
3
4
Met name in de Participatiewet krijgt de gemeente weinig beleidsvrijheid. Wij starten met drie Meer-teams: team Noord bedient Hoofddorp-West en het gehele noordelijke gebied, team
Midden bedient Hoofddorp-centrum, -Oost en -Zuidwest en team Zuid bedient Nieuw-Vennep en het zuidelijk landelijk gebied.
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 4
We zijn vernieuwend in het betrekken van inwoners en cliënten bij ons beleid We zoeken de komende jaren naar vernieuwende vormen van participatie, waarbij inwoners die al dan niet gebruik maken van hulp en ondersteuning kunnen meedenken, meepraten en meebeslissen over het beleid in het sociaal domein. Onze ambities voor het sociaal domein kunnen we alleen met de inzet van alle inwoners bereiken. We stellen hiervoor een plan van aanpak inclusief menukaart op. We zetten meer in op algemene voorzieningen die bijdragen aan preventie Wij zien voor onze algemene voorzieningen een belangrijke preventieve rol weggelegd. Het voorzieningenniveau moet sterk blijven en zelfs versterkt worden, om zo het beroep op zwaardere en duurdere hulp en ondersteuning te kunnen voorkomen. We leggen meer nadruk op de onderdelen die het meest bijdragen aan preventie van zwaardere hulp en ondersteuning. Voor andere onderdelen zullen wij juist een groter beroep doen op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van onze inwoners. We zetten in op een optimale ondersteuning van onze mantelzorgers en stimuleren inzet van vrijwilligers De ontwikkelingen in het sociaal domein leiden ertoe dat het beroep op mantelzorgers en vrijwilligers alleen maar zal toenemen. Veel meer dan voorheen doen wij een beroep op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van onze inwoners. Bij ziekte, werkloosheid of andere vormen van tegenslag spreken wij onze inwoners daarom eerst aan op wat zij zelf, met behulp van hun netwerk, kunnen bijdragen. Wij zorgen voor een goede ondersteuning van onze mantelzorgers en vrijwilligers, zodat zij deze taken ook goed kunnen (blijven) uitvoeren. We zijn innovatiefin onze afspraken met partners Onze afspraken met het onderwijs, met zorgverzekeraars en met huisartsen worden met belangstelling gevolgd door ministeries en andere gemeenten. Zo hebben wij samen met de Zorg en Zekerheid een werkprogramma opgesteld en een convenant getekend. Met de zorgverzekeraar maken we bijvoorbeeld afspraken over een integraal pakket voor begeleiding en persoonlijke verzorging. Geen gescheiden verantwoordelijkheden, maar het gewenste resultaat is leidend voor de afspraken die we maken. Ons uitgangspunt in de samenwerking met partners is dat we het voor onze inwoners goed en niet bureaucratisch willen regelen. Vertrouwen in de professionals in het veld staat hierbij centraal. Wij kiezen er met ons Haarlemmermeers model, in tegenstelling tot veel andere gemeenten, bewust voor om de toegang tot hulp en ondersteuning bij gemandateerde professionals en het Meerteam te beleggen in plaats van bij een gemeentelijk loket. We zijn innovatiefin het sturen op resultaat Natuurlijk is de hele omwenteling in het sociaal domein al de grootst denkbare innovatie. Maar ook op het sturen op het behalen van de gewenste maatschappelijke resultaten willen we innoveren. We ontwikkelen het instrumentarium daarvoor niet vanachter de tekentafel, maar samen met inwoners en professionals. Want we hebben iedereen nodig om de gewenste verbeteringen tot stand te brengen. We zijn behoedzaam maar realistisch qua financiën We plannen de uitgaven binnen het sociaal domein behoedzaam. We houden - binnen de beschikbare middelen- een budget apart dat we gedurende het jaar daar waar nodig in
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 5
kunnen zetten voor de zorg aan onze inwoners. Aangezien het de huidige financiers al jaren niet is gelukt om de uitgaven voor de hulp en ondersteuning te beperken, is het - ondanks de behoedzame werkwijze- niet uitgesloten dat we in de eerste jaren een beroep moeten doen op de behoedzaamheidsreserve: om te zorgen voor een soepele overgang van oude naar nieuwe wetgeving voor alle betrokken inwoners ('zachte landing') en om tegelijk ook te kunnen innoveren. Aan het einde van de collegeperiode willen wij de extra taken daadwerkelijk met de middelen bekostigen die we daarvoor van de Rijksoverheid krijgen. Toelichting op de Uitwerking van de Koers Hieronder lichten we de belangrijkste beleidskeuzen uit de Uitwerking per hoofdstuk toe: In hoofdstuk 1 (Inleiding) van de Uitwerking geven we het financiële kader aan. De Rijksmiddelen en behoedzaamheidsreserve beschouwen wij als taakstellend. De behoedzaamheidsreserve zetten we behoedzaam in, ten behoeve van een zachte landing en om de nodige innovatie te kunnen realiseren. Het is onze ambitie om aan het einde van de collegeperiode de extra taken daadwerkelijk met de middelen te bekostigen die we daarvoor van het Rijk krijgen. In hoofdstuk 2 (Samen aan de basis) geven wij aan dat wij de komende periode meer nadruk op die voorzieningen leggen die het meest bijdragen aan preventie van duurdere hulp en ondersteuning. Voor andere onderdelen doen we juist een groter beroep op de zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid van onze inwoners. De volgende speerpunten geven wij daarbij voorrang: 1. het verbeteren van informatie en advies aan onze inwoners; 2. het bevorderen van bewonersinitiatieven en netwerken; 3. meer focus op groepen die onze inzet het hardst nodig hebben en het intensiveren van de ondersteuning van mantelzorgers; 4. het vergroten van vrijwilligerswerk en vrijwillige inzet; 5. het integreren van de economische en ruimtelijk-fysieke disciplines in het sociaal domein. Hoofdstuk 3 (Hef Haarlemmermeers model voor hulp en ondersteuning) is een verdere concretisering van ons toegangsmodel voor hulp en ondersteuning uit het Koersdocument: bepaalde typen professionals krijgen mandaat om specialistische hulp en ondersteuning in te kunnen zetten. Dit mandaat wordt afgegeven op naam zodra deze professionals voldoen aan de daaraan gestelde voorwaarden; in 2015 beginnen we met extra mandaat voor professionals rondom de scholen: leerplicht, schooljeugdhulp en jeugdgezondheidszorg. Huisartsen krijgen een vaste jeugdarts (met mandaat) om hen te adviseren over de inzet van jeugdhulp; in 2015 bereiden we ons voor om wijkverpleegkundigen en (praktijkondersteuners van) huisartsen mandaat te geven met betrekking tot de nieuwe Wmo-taken. Tot die tijd verloopt de toegang tot de nieuwe Wmo-taken via de Meer-teams; het toekennen van een bijstandsuitkering blijft een verantwoordelijkheid van gemeentelijke dienstverleners.
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 6
we starten met drie Meer-teams, die over a//e vormen van specialistische hulp en ondersteuning kunnen beslissen; in 2015 richten wij een voorziening in waarmee cliënten hun eigen dossier kunnen inzien en mede kunnen bepalen wie toegang krijgt tot dat dossier. Voorop staat altijd het transparantiebeginsel: het moet voor cliënten heel helder zijn wat er met hun gegevens gebeurt. Het delen van de zorgvraag met een professional met mandaat of het Meer-team vergt toestemming van de inwoner. iedereen die vanaf 2015 onder de Participatiewet valt, wordt in principe doorgeleid naar de Haarlemmermeer Werkorganisatie, terwijl het recht op een bijstandsuitkering wordt vastgesteld. Dit gebeurt bij de gemeente of het Meer-team. Na het vaststellen van de verdiencapaciteit en een verdiepend gesprek met de inwoner wordt een passend arrangement of directe bemiddeling geboden. In hoofdstuk 4 (Hulp en ondersteuning) benoemen we een aantal concrete maatregelen waarmee we onze ambities uit de Koers willen bereiken. Voor de Jeugdwet is het pakket aan maatregelen dat in de Uitwerking wordt beschreven, al eerder door de Raad vastgesteld in het transitie-arrangement. In het kader van de Wmo 2015 gaat het om de volgende maatregelen: hulp bij het huishouden 1 (schoonmaakhulp) op de particuliere markt wordt een voorliggende algemene voorziening. Waar nodig krijgen inwoners hiervoor een vergoeding vanuit de bijzondere bijstand. Als meer nodig is dan alleen schoonmaakhulp, kan men in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (individuele begeleiding) ; in 2015 zetten wij een pool op voor het hergebruik scootmobielen en rolstoelen voor niet-dagelijks gebruik; wij komen in 2014 met een voorstel om per 1 januari 2016 samen met de gemeenten in Zuid-Kennemerland en Umond een Regiecentrale Doelgroepenvervoer gerealiseerd te hebben, waar wij het gehele doelgroepenvervoer bij onderbrengen . 5
6
In hoofdstuk 6 (Rechten en plichten van cliënten) worden de volgende maatregelen aangekondigd: voor alle maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo 2015 vragen wij een eigen bijdrage, voor voorzieningen op grond van de Jeugdwet is dit niet mogelijk. De hoogte van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage bepalen wij in samenhang met de minimaregelingen, maar worden in een aparte nota in het najaar vastgesteld. Daarnaast is er sprake van een wettelijk verplichte ouderbijdrage indien de kinderen in een instelling of pleeggezin wonen. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stelt de hoogte van de ouderbijdrage vast; de procedure voor bezwaar en beroep wordt uitgebreid met een meer informele aanpak waarbij cliënten voorafgaand aan het officieel besluit een zienswijze kunnen indienen. We bespreken met de bezwaarmaker wat de meest geschikte 7
5
6
7
Zie nota hulp bij het huishouden (2014.0029565). leerlingenvervoer, vervoer van en naar de dagbesteding (voorheen AWBZ) en Wmo-vervoer. Met uitzondering van rolstoelen.
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 7
behandelwijze voor zijn bezwaarschrift is: het voorleggen aan de commissie (de formele weg) of mediation (informeel); cliëntondersteuning stellen wij kosteloos als algemene voorziening beschikbaar voor cliënten die ondersteuning nodig hebben bij het formuleren van de hulpvraag, het maken van keuzes, het bemiddelen bij instanties etc; voor voorzieningen in het kader van de Jeugdwet en Wmo hebben cliënten de keuze tussen Zorg in Natura en een persoonsgebonden budget (pgb). In de verordening is op hoofdlijnen de verstrekking van een pgb geregeld. Vanaf 2015 werken we met tariefcategorieën, waarbij we verschillende tarieven hanteren voor professionele en informele zorg. In de beleidsregels worden deze tarieven vastgesteld; de huidige pgb-beschikkingen in het kader van de jeugdzorg en AWBZ die in 2015 aflopen, herzien we pas als de beschikking afloopt. Dit geeft pgb-houders die afhankelijk zijn van de zorg voldoende tijd om desgewenst andere zorg te vinden. Op het gebied van sturing en bekostiging benoemt de Koers een aantal opties. In hoofdstuk 7 (Sturing, verwerving en bekostiging) yan de Uitwerking lichten wij onze nadere keuzes toe: in 2015 ontwikkelen we een sturingsmodel om samen met partners en inwoners te kunnen sturen op de Koers voor het sociaal domein; voorlopig gaan we uit van de huidige bekostigingsvormen. De komende jaren werken we toe naar meer resultaatgerichte en populatiebekostiging; financiële monitoring vindt vooralsnog plaats door budgetplafonds per aanbieder; de wettelijke kwaliteitseisen (o.a. met betrekking tot o.a. certificering, gedragscodes, klachtenprocedures, medezeggenschap en opleiding en ontwikkeling van personeel) die aan instellingen worden gesteld, zijn als eis aan de aanbieders gesteld bij de verwerving. Op deze kwaliteit wordt toezicht gehouden door de landelijke inspecties voor de Jeugdzorg en de Gezondheidszorg. Wij streven ernaar om geen aanvullende kwaliteitseisen te stellen aan de instellingen om de bureaucratische last voor de instellingen en professionals beperkt te houden. In 2015 bekijken we samen met cliënten(raden) hoe we de ervaringen van cliënten mee kunnen nemen bij de beoordeling van kwaliteit. De verordening is de juridische vertaling van het beleidsplan. Haarlemmermeer krijgt één integrale verordening sociaal domein. Belangrijk vertrekpunt is dat het college ondersteuning op de individuele situatie van de cliënt afstemt en zorgt voor een integrale aanpak op de domeinen jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en veiligheid. In de verordening zijn de uitgangspunten voor zorgvuldig onderzoek, een integrale aanpak en verbinding in het sociaal domein geborgd. Voorzieningen zijn allerlei vormen van professionele hulp, advies, begeleiding, zorg of ondersteuning. In de verordening maken we een onderscheid tussen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen. Algemene voorzieningen zijn er voor alle inwoners; zij kunnen hier gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. Voor individuele voorzieningen (specialistische hulp en ondersteuning) moet door of namens de gemeente eerst toegang worden verleend. In de verordening staat: welke voorzieningen voor opvoeden en opgroeien de gemeente straks voor kinderen en hun ouders financiert; welke voorzieningen er zijn voor maatschappelijke ondersteuning;
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 8
welke ondersteuning geboden wordt om mensen te begeleiden naar werk en wanneer bijstand wordt verleend; welke personen namens het college voorzieningen kunnen toekennen of weigeren; op welke gronden een voorziening kan worden ingetrokken of teruggevorderd en welke regeling er geldt voor klachten. De verordening beschrijft ook de toegangsprocedure: het proces van vraag naar hulp en/of ondersteuning. Het gaat in op de stappen die volgen na een melding en omschrijft de randvoorwaarden voor een zorgvuldig onderzoek. Ook gaat de verordening in op de manier waarop het college het onderzoek en het besluit op de aanvraag vastlegt en aan de cliënt bekendmaakt. We kiezen voor één integraal toegangsproces voor de verschillende domeinen, om integraliteit in de brede intake te borgen en een eenduidige werkwijze te realiseren. In de verordening is daarom de terminologie uit bijvoorbeeld de Wmo ("voorziening" en "melding") ook voor de Participatiewet en Jeugdwet van toepassing verklaard, zodat daardoor - ondanks de verschillende terminologie in de wetten - er één taal ontstaat. Op basis van de Jeugdwet en Wmo 2015 kunnen cliënten kiezen uit een pgb of zorg in natura. In de verordening is op hoofdlijnen de verstrekking van een pgb geregeld. Hiervoor geldt een aantal voorwaarden: de cliënt moet in staat zijn om op verantwoorde wijze om te gaan met het pgb; de cliënt moet kunnen motiveren dat de individuele voorziening in natura niet passend of niet wenselijk is; de kwaliteit van de beoogde diensten of hulpmiddelen moet gewaarborgd zijn; besteding van het pgb in het buitenland is alleen mogelijk als er hier vooraf expliciet toestemming voor gegeven is. Vanaf 2015 werken we met tariefcategorieën, waarbij we verschillende tarieven voor informele en professionele zorg. In de huidige Wmo gebeurt dit nog niet. De tarieven worden de komende tijd in beleidsregels verder uitgewerkt. We sluiten collectieve vervoersvoorzieningen en maatschappelijke opvang uit van het pgb, omdat dit negatieve gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van het systeem van deze individuele voorzieningen in natura. Als voor deze voorzieningen een pgb mogelijk zou zijn, zou de financiering hiervan dusdanig duur worden, dat het een onaanvaardbaar risico oplevert voor de gemeente. Naast het integrale gedeelte kent de verordening per wet nog een aantal specifieke onderdelen.
Jeugdwet In de verordening wordt met betrekking tot de jeugdigen expliciet geregeld dat voorzieningen die op grond van de Jeugdwet op en rond de school beschikbaar zijn, ook toegankelijk zijn voor jeugdigen die niet woonachtig zijn in Haarlemmermeer maar staan ingeschreven bij een
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 9
onderwijsinstelling in Haarlemmermeer. Ook is vastgelegd hoe de toegang tot jeugdhulp na een verwijzing van een huisarts of medisch specialist is geregeld. Wmo 2015 De eigen bijdrage voor een individuele voorziening of pgb is inkomens- en vermogensafhankelijk. De bijdragen in de kosten van individuele voorzieningen zijn beperkt tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. De hoogte van de eigen bijdrage wordt begrensd door landelijke criteria, opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015. Vanaf 1 januari 2015 is er ook een eigen bijdrage verschuldigd voor woningaanpassing ten behoeve van een minderjarig kind. De hoogte van de eigen bijdrage wordt vastgesteld in een aparte nota, die net als de nota minimabeleid, dit najaar aan de raad zal worden aangeboden. Dit geldt ook voor de eigen bijdrage voor de kosten van een algemene voorziening. Het college kan aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. De regels voor deze tegemoetkoming zullen in het najaar ook in een separate nota worden vastgesteld. In de verordening wordt ook de waardering van mantelzorgers vastgelegd. De huidige waardering van mantelzorgers wordt gecontinueerd. In 2015 stellen wij op basis van de verordening nadere regels op voor de waardering in 2016. Participatiewet In verband met de benodigde regionale afstemming zijn de onderwerpen no risk polis en loonkostensubsidie nog niet opgenomen in de verordening. De onderwerpen individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag zijn, in afwachting van nieuw minimabeleid, ook nog niet opgenomen. De beleidskeuzes op deze vier onderwerpen worden in het najaar van 2014 separaat aangeboden. In de verordening zijn re-integratie, Meer-prestatie (tegenprestatie), maatregelen en bestuurlijke boete bij recidive wel opgenomen. Deze worden hieronder toegelicht. Re-integratie Op het gebied van re-integratie is nadrukkelijk de keuze gemaakt om alleen de wettelijke verplichte instrumenten op te nemen in de verordening. Het gaat om de volgende (reintegratie) instrumenten: • scholing; • participatievoorziening beschut; • premie bij instrument participatieplaats; • no risk polis (volgt in separate verordening). De wettelijk niet-verplichte instrumenten nemen we op in de beleidsregels. We monitoren en evalueren de inzet van onze bestaande instrumenten en gaan voortdurend op zoek naar nieuwe instrumenten die mogelijk nog beter kunnen bijdragen aan onze doelstellingen.
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 10
Meer-prestatie Vanaf 1 januari 2015 krijgen gemeenten meer beleidsruimte voor het invullen van de tegenprestatie (in Haarlemmermeer: Meer-prestatie) voor mensen met een uitkering. Wij kiezen er nadrukkelijk voor om gezamenlijk, op basis van motivatie, vaardigheden en kennis van de betrokkene te kijken naar een zinvolle invulling van de Meer-prestatie. De betrokkene is in eerste instantie, met ondersteuning van ons, zelf verantwoordelijk om tot deze invulling te komen. Maatregelenverordening In het onderdeel Maatregelenverordening is vastgelegd wat de gevolgen zijn als een bijstandsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Wanneer niet of onvoldoende aan de verplichtingen wordt voldaan, zijn wij wettelijk verplicht de uitkering te verlagen. Alleen als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, zien wij af van een verlaging. Daarbij moet altijd rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. We kunnen van een verlaging afzien als daarvoor dringende redenen zijn. In de Participatiewet zijn met ingang van 1 januari 2015 uniforme arbeidsverplichtingen opgenomen. Dit was in de Wet werk en bijstand (Wwb) geen verplichting. Voor schending van deze verplichtingen geldt dat de bijstand in beginsel moet worden verlaagd met honderd procent gedurende één tot drie maanden. Wij kiezen ervoor om bij schending de bijstand gedurende 1 maand te verlagen. Een langere termijn vinden wij niet wenselijk, omdat hierdoor schulden kunnen ontstaan. Het hebben van schulden kan een belemmering vormen voor het krijgen van een baan. Gedragingen Participatiewet We onderscheiden drie categorieën van gedragingen die tot een verlaging van de bijstand kunnen leiden. Wij zijn vrij om de hoogte en duur van de verlaging per categorie te bepalen. We kiezen er in principe voor om aansluiting te zoeken bij de duur en de hoogte van de maatregelen zoals die ook voor 1 januari 2015 worden opgelegd. Er zijn geen redenen om hiervan af te wijken.
Meer-presfaf/e Het niet voldoen aan een Meer-prestatie kan een reden zijn om een maatregel op te leggen. De vaststelling van de hoogte en de duur van de maatregel stellen wij vast op 10% van de uitkering, gedurende de periode van 1 maand. Tekort schietend besef van verantwoordelijkheid Uitgangspunt van de Participatiewet is dat iedereen in eerste instantie in zijn eigen bestaan(kosten) moet voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op bijstand. Als een belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand, dan is er vaak sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Hiervan is in ieder geval sprake bij de volgende gedragingen: het te snel interen van vermogen (bijvoorbeeld het te snel opmaken van een erfenis); het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering (bijvoorbeeld het niet nakomen van de sollicitatieverplichtingen binnen de WW)
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 11
het door eigen schuld te laat aanvragen van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld het te laat aanvragen van een WW uitkering, waardoor het recht daarop verlopen is) De duur en de hoogte van de maatregel is gerelateerd aan het benadelingsbedrag. Tot nu toe werd een maatregel opgelegd van 10% gedurende de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging langer aanspraak kon maken op bijstand. De nieuwe verlaging is meer gespecificeerd en in lijn met de andere maatregelen binnen de Participatiewet. Niet nakomen van overige verplichtingen De Participatiewet geeft ons de bevoegdheid om personen verplichtingen op te leggen die volledig individueel bepaald zijn. Artikel 55 van de Participatiewet biedt daartoe de mogelijkheid en beperkt deze tot een viertal categorieën. Wij kiezen ervoor om ook bij deze gedragingen dezelfde systematiek toe te passen als bij de hiervoor genoemde maatregelen. Zeer ernstige misdragingen Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Met ingang van 1 januari 2015 is de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen een zelfstandige verplichting die is opgenomen in de Participatiewet. We kiezen ervoor om bij zeer ernstige misdragingen de volgende maatregelen toe te passen: 75% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het eerste lid genoemde personen; 25% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het eerste lid genoemde personen. Op dit moment wordt alleen een schriftelijke waarschuwing gegeven of een maatregel van 30% gedurende 1 maand bij zeer ernstige misdragingen. Dit is niet in verhouding tot de andere maatregelen die worden opgelegd op grond van de Participatiewet. Bestuurliike boete bii recidive In de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (verder: Wet aanscherping) die per 1 januari 2013 van kracht is geworden, wordt de gemeenteraad verplicht om bij verordening regels op te stellen over de nieuwe bevoegdheid om de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de bestuurlijke boete wegens een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht. Deze nieuwe bevoegdheid geeft gemeenten de mogelijkheid om in geval van recidive de bestuurlijke boete voor een tijdvak van maximaal drie maanden volledig te verrekenen met de uitkering. Gemeenten zijn vrij om te bepalen hoe ze gedurende deze periode met de beslagvrije voet willen omgaan. Bij de verrekening van een boete bij recidive wordt het criterium van 'voldoende' bezit gehanteerd. In de huidige verordening vindt verrekening van de boete voor de duur van drie maanden, zonder inachtneming van de beslagvrije voet, plaats wanneer het bezit van een belanghebbende zesmaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Wanneer er sprake is van geen of bezit minder dan zesmaal de toepasselijke bijstandsnorm, wordt de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 12
verrekend. In de twee hieropvolgende maanden wordt de boete dusdanig verrekend dat de belanghebbende 80% van de toepasselijke norm overhoudt. Met de Wet aanscherping wil de overheid fraude en overtredingen ontmoedigen. Het rechtvaardigheidsprincipe staat hierbij voorop: fraude mag niet lonen. In dit kader is de huidige verordening ruimhartig: zij wijkt af ten opzichte van de normering die tot nu toe in veel gemeentelijke afstemmingsverordeningen voor recidive wordt gehanteerd en van de middenweg die door de VNG, Divosa en Landelijk Kenniscentrum Handhaving in het kader van de modelverordening is voorgesteld. We stellen voor het bezit dat een belanghebbende kan hebben te verlagen naar driemaal de toepasselijke bijstandsnorm. Hiermee komt de verordening meer in lijn met het rechtvaardigheidsprincipe. Het gaat immers om een boete bij recidive: de belanghebbende heeft voor de tweede maal zijn inlichtingenplicht geschonden, voor een aanzienlijk benadelingsbedrag. Verlaging van de drempel, zijnde het bezit, om volledig te kunnen verrekenen wordt hierbij proportioneel geacht. Voor het overige wordt de verordening gehandhaafd. Daarmee blijft er ook ruimte voor individueel maatwerk wanneer er sprake is van uithuiszetting of anderszins dringende redenen. Toelichting op de Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 Onze gemeente kent nu twee adviesraden, de Wmo-raad en de WWB-cliëntenraad. Per 1 januari zullen deze worden samengevoegd tot één Participatieraad. De Participatieraad is een onafhankelijk adviesorgaan dat het college gevraagd en ongevraagd adviseert over alle onderwerpen binnen het sociaal domein. Naast de Participatieraad zijn er nog andere vormen van informele burger- en cliëntparticipatie zoals co-creatie, de inzet van ervaringsdeskundigen of het consulteren van inwoners. De Participatieraad bestaat uit een voorzitter, een beleidsvleugel en een praktijkvleugel. De voorzitter en leden worden benoemd door het college. De beleidsvleugel heeft als hoofdtaak om in nauwe samenspraak met de Praktijkvleugel te adviseren over het gemeentelijk beleid. De praktijkvleugel onderhoudt contact met cliëntenraden, belangengroeperingen en dorpsen wijkraden, geeft inbreng vanuit de praktijk en zorgt er mede voor dat signalen of problemen in de Participatieraad naar voren komen. Wij faciliteren de Participatieraad o.a. door het bieden van vergaderfaciliteiten, een ambtelijk secretaris, tijdige en adequate informatievoorziening, faciliteiten voor deskundigheidsbevordering en documentatie, budget (o.a. voor vacatiegelden van de voorzitter en de leden), faciliteiten voor publiciteit en contact met de achterban. Met de Verordening Participatieraad gemeente Haarlemmermeer 2015 wordt de beleidsadvisering van inwoners door de Participatieraad formeel geregeld. Omdat de huidige adviesraden worden opgeheven, worden de verordeningen van deze raden ingetrokken. Participatie- en besluitvormingstraject Na het voorgenomen besluit van het college wordt deze nota inclusief bijlagen vrijgegeven voor inspraak. De inspraakprocedure loopt van 15 september tot en met 10 oktober. Gekozen is om het participatietraject te organiseren volgens de richtlijnen van Interactieve Beleidsvorming zoals beschreven in de Inspraakverordening. Hierbij: consulteren wij de Wmo-raad en WWB-cliëntenraad; geven wij professionals op 19 september de mogelijkheid om te reageren tijdens de zes-wekelijkse bijeenkomst met professionals in het sociaal domein;
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 13
-
organiseren wij op 7 oktober een informatieavond in het Raadhuis voor inwoners en dorps- en wijkraden; geven wij iedereen van 15 september t/m 10 oktober de gelegenheid om te reageren via de website www.meervoorelkaar.net: doen wij een extra beroep op mantelzorgers om mee te denken en te reageren.
Voor de bekendmaking maken wij gebruik van: de gebruikelijke communicatiekanalen zoals InforMeer, de nieuwsbrief Meer voor elkaar en social media. Ook wordt er aandacht gevraagd op bijeenkomsten zoals de Seniorenbeurs. Tevens komt er een persgesprek waarbij het college de nota toelicht. Van de reacties wordt een verslag gemaakt. Wanneer de inspraakreacties zijn verwerkt, stelt het college de stukken begin november definitief vast. Vervolgens worden deze door middel van een raadsvoorstel ter besluitvorming aan de gemeenteraad aangeboden. Middelen De meicirculaire heeft inzicht gegeven in de middelen die wij in 2015 voor de nieuwe taken krijgen op het gebied van Wmo en Jeugd, namelijk € 41,96 miljoen. Het bedrag voor de Participatiewet (het participatiebudget) bedraagt € 9,3 miljoen. Deze middelen worden verwerkt in de programmabegroting 2015-2018. We beschouwen de Rijksmiddelen en de behoedzaamheidsreserve als taakstellend. De behoedzaamheidsreserve zetten we ook behoedzaam in, ten behoeve van een zachte landing en om de nodige innovatie te kunnen realiseren. Aan het einde van de collegeperiode willen wij de extra taken ook daadwerkelijk met de middelen bekostigen die we daarvoor van het Rijk krijgen. Juridische aspecten De Uitwerking vormt samen met de Koers het wettelijk verplichte beleidsplan, zoals bedoeld in de Jeugdwet en de Wmo 2015. De beide verordeningen zijn ook wettelijk verplichte regelingen.
onderwerp
Volgvel
Uitwerking van de Koers 'Meer voor Elkaar', Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 vrijgeven voor inspraak 14
Besluit Op grond van het voorgaande hebben wij besloten om: 1. de Uitwerking van de Koers, de Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015 en de Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015 in concept vast te stellen en voor inspraak vrij te geven; 2. de nota inclusief bijlagen ter advisering voorleggen aan de WWB-cliëntenraad en de Wmo-raad; 3. deze nota ter informatie te zenden aan de raad. Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, namens dezen.
Hoogachtend, burgemeester en wkhouders van de gemeente Haarlemmejrmeèr, ^ de burgempestjer de secrbtari
r
v
Bijlage(n) ars. Carel
drs. Theo W
Brugm
1.
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -
2.
Verordening sociaal domein Haarlemmermeer 2015
3.
Verordening Participatieraad Haarlemmermeer 2015
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Meer voor elkaar Uitwerking van de Koers 2015 – 2018
1
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Inhoud 1.
VERANDERING EN VERNIEUWING IN HET SOCIAAL DOMEIN ....................................... 4 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
2.
INLEIDING .................................................................................................................................. 4 MEER VOOR ELKAAR: UITWERKING VAN DE KOERS 2015 - 2018 .................................................. 4 DE DRIE DECENTRALISATIES ....................................................................................................... 5 FINANCIEEL KADER..................................................................................................................... 8 LEESWIJZER .............................................................................................................................. 8
SAMEN AAN DE BASIS .......................................................................................... 9 2.1. 2.2. 2.3.
3.
INLEIDING .................................................................................................................................. 9 VERSTERKEN VAN DE BASIS VRAAGT OM KEUZES ......................................................................... 9 SPEERPUNTEN ......................................................................................................................... 10
HET HAARLEMMERMEERS MODEL VOOR HULP EN ONDERSTEUNING ....................... 13 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7.
4.
HET HAARLEMMERMEERS MODEL ............................................................................................. 13 PROFESSIONALS MET EXTRA MANDAAT...................................................................................... 14 MEER-TEAMS ........................................................................................................................... 16 KWALITEIT VAN MEER-TEAMS EN PROFESSIONALS MET MANDAAT ............................................... 18 DE HAARLEMMERMEER W ERKORGANISATIE .............................................................................. 19 TOEGANG TOT HULP EN ONDERSTEUNING IN BUURGEMEENTEN ................................................... 19 AANDACHT VOOR PRIVACY........................................................................................................ 19
SPECIALISTISCHE HULP EN ONDERSTEUNING ....................................................... 21 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
5.
INLEIDING ................................................................................................................................ 21 JEUGDWET .............................................................................................................................. 21 W MO 2015 .............................................................................................................................. 22 PARTICIPATIEWET .................................................................................................................... 26
VEILIGHEID ....................................................................................................... 28 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.
6.
VISIE OP VEILIGHEID ................................................................................................................. 28 BOVENREGIONALE SAMENWERKING .......................................................................................... 28 ORGANISATIES EN VERBANDEN OP HET GEBIED VAN DE VEILIGHEID ............................................. 29 SPOED EN CRISIS ..................................................................................................................... 31
RECHTEN EN PLICHTEN VAN INWONERS ............................................................... 32 6.1. 6.2. 6.3.
7.
DE PLICHTEN VAN INWONERS .................................................................................................... 32 DE RECHTEN VAN INWONERS .................................................................................................... 33 NAAR ÉÉN PARTICIPATIERAAD .................................................................................................. 35
STURING, VERWERVING EN BEKOSTIGING ............................................................ 36 7.1. 7.2. 7.3.
STURING OP DE TRANSFORMATIE IN HET SOCIAAL DOMEIN .......................................................... 36 VERWERVING........................................................................................................................... 37 BEKOSTIGING .......................................................................................................................... 37
2
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Lijst van gebruikte afkortingen ADL AMK AMHK Awb AWBZ CAK CJG jGggz (L)VB OOGO PO pgb ROC RvdK SHG SKH SVB UWV Wajong Wmo Wlz Wsw WSP Zzp Zvw
Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Algemene Wet Bestuursrecht Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Centraal Administratiekantoor Centrum voor Jeugd en Gezin (jeugdigen)Geestelijke Gezondheidszorg (Licht) verstandelijk beperkten Op overeenstemming gericht overleg Passend Onderwijs Persoonsgebonden budget Regionale Opleidingscentra Raad voor de Kinderbescherming Steunpunt huiselijk geweld Stichting Kinderopvang Haarlemmermeer Sociale Verzekeringsbank Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten Wet maatschappelijke ondersteuning Wet langdurige zorg Wet sociale werkvoorziening Werkgeversservicepunt zorgzwaartepakket Zorgverzekeringswet
3
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
1.
Verandering en vernieuwing in het sociaal domein
1.1. Inleiding De komende jaren krijgen wij er een aantal grote taken bij in het sociaal domein: de volledige jeugdhulp (Jeugdwet), individuele begeleiding, dagbesteding (inclusief vervoer), kortdurend verblijf en beschermd wonen uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de ondersteuning en begeleiding bij het vinden van werk (Participatiewet). Met deze decentralisatie van taken worden wij verantwoordelijk voor vrijwel alle maatschappelijke ondersteuning van onze inwoners, van jong tot oud. Deze ontwikkeling raakt alle leefgebieden: zorg, welzijn, opvoeding, onderwijs, werk, inkomen en veiligheid. Wij krijgen de opgave om met minder middelen de maatschappelijke ondersteuning toch slimmer en beter te organiseren, voor een groep inwoners die omvangrijker en kwetsbaarder is dan voorheen. In de vorige raadsperiode heeft de gemeenteraad de hoofdlijnen van ons beleid voor het sociaal domein voor de komende vastgesteld in het Koersdocument ‘Meer voor Elkaar: de koers voor het sociaal domein in Haarlemmermeer’1 (hierna: de Koers). Hierin schetsen wij hoe we, samen met onze partners, verder bouwen aan een nieuwe sociale infrastructuur. Veel organisaties en inwoners van Haarlemmermeer hebben aan de koers bijgedragen en deze kan op breed draagvlak rekenen. Inmiddels is het wettelijk kader door het Parlement vastgesteld. Met het oog op de uitvoering van de nieuwe wetten per 1 januari 2015 hebben wij nu een verdere uitwerking van onze koers gemaakt. Het resultaat daarvan ligt nu voor u. Deze Uitwerking vormt samen met de Koers het wettelijk voorgeschreven beleidsplan voor de periode 2015-2018. De Verordening Sociaal Domein gemeente Haarlemmermeer 2015 vormt de juridische vertaling van dit beleidsplan. Wij hebben de deelverordeningen voor Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en Participatiewet samengevoegd in één verordening voor het sociaal domein. Belangrijk uitgangspunt is dat het college ondersteuning op de individuele situatie van de cliënt afstemt en zorgt voor een integrale aanpak op de domeinen jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk, inkomen en veiligheid. 1.2. Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 - 2018 De Koers geeft richting aan de veranderingen in het sociaal domein en de keuzes die we hierbij maken. Wij gaan ervan uit dat de meeste mensen actief en zelfstandig mee willen en kunnen doen in de samenleving. Effectieve hulp en ondersteuning gaat daarom altijd in de eerste plaats uit van wat mensen zelf kunnen (organiseren), met hulp uit hun sociale netwerk en algemene voorzieningen. Niet iedereen heeft daarvoor dezelfde mogelijkheden. Wie ondersteuning nodig heeft, moet die ook krijgen, op maat toegespitst op de individuele situatie. Daarmee bieden wij hulp en ondersteuning meer integraal, efficiënter en dichter bij huis aan. Onze ambities voor het sociaal domein in de periode 2015 -2018 vatten wij alsvolgt samen: 1. we zijn klaar voor de transitie; 2. in 2015 begint het pas echt; 3. we benutten de kenmerken van onze unieke gemeente; 4. we durven echt te kiezen voor vertrouwen in plaats van wantrouwen; 5. we zijn vernieuwend in het betrekken van inwoners en cliënten bij ons beleid;
1
2013.0079591
4
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
6. we zetten meer in op algemene voorzieningen die bijdragen aan preventie; 7. we zetten in op een optimale ondersteuning van onze mantelzorgers en stimuleren inzet van vrijwilligers; 8. we zijn innovatief in onze afspraken met partners; 9. we zijn innovatief in het sturen op resultaat en 10. we zijn behoedzaam maar realistisch qua financiën. Deze ambities worden in aparte kaders in de hoofdstukken hierna verder toegelicht. In de maanden rond de transitiedatum van 1 januari 2015 vraagt de overdracht van verantwoordelijkheden, het goed organiseren van nieuwe processen, het voorbereiden van professionals en het informeren van cliënten en inwoners alle aandacht. Het realiseren van de transformatie van het sociaal domein is een proces van veel langere adem. De komende jaren gaan wij met elkaar - inwoners, professionals, instellingen, verenigingen, vrijwilligers – een intensief traject in, waarin wij, ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden, bijdragen aan deze transformatie. Samen met de We zijn klaar voor de transitie Koers vormt deze Uitwerking We staan aan de vooravond van het transitiemoment van 1 januari 2015. In 2014 hebben we grote slagen gemaakt om hier niet alleen beleidsmatig, daarvoor ons kompas. Om dit maar vooral ook operationeel klaar voor te zijn. Op 1 januari hebben we de document ook zelfstandig leesbaar benodigde hulp en ondersteuning ingekocht, de toegang tot hulp en ondersteuning geregeld, de Meer-teams en de professionals met mandaat te maken, worden soms zaken geïnstrueerd en bijgeschoold en cliënten en professionals geïnformeerd kort herhaald die ook in de Koers over de veranderingen. Ook hebben we onze interne organisatie ingericht om goed te kunnen monitoren en tijdig bij te kunnen sturen. We zijn op 1 staan. januari ook voorbereid op onvoorziene vragen en situaties: er staat straks een vliegende brigade klaar – om onverwachte vraagstukken uit de praktijk snel op te kunnen lossen. Daar waar we begin 2015 nog niet helemaal klaar zijn, zorgen we voor tijdelijke hulpconstructies. Zo organiseren we de toegang tot de nieuwe Wmo-voorzieningen tijdelijk bij de Meer-teams, totdat de wijkverpleegkundigen en (praktijkondersteuners van) huisartsen voldoende voorbereid zijn om dit over te nemen.
In de volgende paragraaf beschrijven we kort het wettelijk kader: de taken die wij er in het kader van de Jeugdwet, Wmo 2015 en Participatie per 1 januari 2015 bij krijgen.
1.3.
De drie decentralisaties
In 2015 begint het pas echt Het gaat niet om dat ene overgangsmoment van 1 januari 2015. We zorgen er voor dat we klaar staan om na 1 januari onverwachte knelpunten in de praktijk snel op te lossen. Bovenal vragen onze nieuwe verantwoordelijkheden om een cultuuromslag; een nieuwe manier van denken en werken. Deze transformatie in het sociaal domein bereik je niet in één keer. We gaan de komende periode in Haarlemmermeer samen met inwoners, professionals, ondernemers en instellingen verder ontdekken, leren en ontwikkelen. Dat vraagt om inventiviteit, zeker als bureaucratische regelgeving maatwerk en een integrale aanpak bemoeilijkt.1 Innovatie zoeken wij o.a. in nieuwe samenwerkingsverbanden tussen de partijen in het veld betrokken bij het sociaal domein, in nieuwe manieren van inkoop en aanbesteden en in productinnovatie. De mening van inwoners die van hulp en ondersteuning gebruik maken en zelf ook anderen ondersteunen, wordt de komende jaren zeer belangrijk bij het verder verbeteren van de kwaliteit van deze hulp en ondersteuning.
Jeugdwet Per 1 januari 2015 worden wij, naast de preventie, verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp en de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Wij investeren al jarenlang in het gezond en veilig opgroeien van de jeugd, o.a. in de vorm van (vraaggerichte) opvoed- en opgroeiondersteuning, vroegsignalering en de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)-netwerk. Vanaf 1 januari worden wij ook verantwoordelijk voor alle specialistische jeugdhulp. Daarbij gaat het om ambulante hulp thuis en op school, pleegzorg, residentiele hulp, gesloten jeugdhulp, ambulante en klinische psychiatrische jeugdhulp en begeleiding, behandeling en verblijf van jeugdigen met een (licht) verstandelijke of andere beperking. Ook krijgen wij de taak om kinderen, zowel fysiek als geestelijk, veiligheid te bieden als ouders/verzorgers dat niet (voldoende) doen. Wij worden verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van jeugdbescherming en 5
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
jeugdreclassering, als de kinderrechter heeft besloten dat dergelijke toezichthoudende taken moeten worden uitgevoerd. Passend Onderwijs Met de invoering van de nieuwe Jeugdwet per 2015 en de Wet Passend Onderwijs per schooljaar 2014-2015 krijgt de samenwerking tussen het onderwijs en jeugdhulp een steviger basis. Scholen zijn verplicht te zorgen voor een passende onderwijsplek. Samenwerkingsverbanden van het Onderwijs en de gemeente moeten afspraken maken hoe passend onderwijs en jeugdhulp elkaar versterken en samen werken aan één plan en één regisseur per huishouden. In Haarlemmermeer zijn afspraken over de samenwerking tussen onderwijs (Passend Onderwijs (PO), Voortgezet Onderwijs (VO) en Middelbaar Beroeps Onderwijs (MBO)) en kinderopvang en de gemeente (jeugdhulp en de Meerteams) gezamenlijk voorbereid en op 28 maart 2014 vastgesteld in het werkprogramma ‘Deze Vuist op deze Vuist’. De afspraken zijn gebaseerd op het Koersdocument en op de Ondersteuningsplannen van VO en PO, die zijn goedgekeurd door de gemeente in het op overeenstemming gericht overleg (OOGO) van maart 2014. De werkafspraken uit ‘Deze Vuist op deze Vuist’ worden in 2015 geactualiseerd. Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 De decentralisatie van een aantal taken vanuit de AWBZ naar de gemeente heeft geleid tot de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die op januari 2015 in werking treedt. De Wmo 2015 maakt deel uit van het grotere geheel van veranderingen in de langdurige zorg. De AWBZ wordt teruggebracht tot een regeling waaronder alleen nog de intramurale zorg (binnen een instelling) valt. Voor inwoners met beperkingen die echt niet (meer) in hun thuisomgeving kunnen wonen, ook niet met inzet van het eigen netwerk, blijft deze intramurale zorg beschikbaar via de Wet langdurige zorg (Wlz). Alle extramurale taken die nu nog onder de AWBZ vallen, worden ondergebracht in de Wmo, de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet: - extramurale individuele begeleiding, dagbesteding (begeleiding groep) inclusief vervoer, kortdurend verblijf en beschermd wonen (voor volwassenen van 18 jaar en ouder) komen onder de Wmo 2015 te vallen - thuisverpleging en wijkverpleging komen onder de Zvw te vallen; - de Jeugdwet gaat over alle jeugdhulp aan inwoners tot 18 jaar. De compensatieplicht in de huidige Wmo wordt vervangen door de ruimer geformuleerde resultaatverplichting, die benadrukt dat gemeente en inwoner samen moeten komen tot oplossingen die zijn toegesneden op individuele en lokale omstandigheden. Direct samenhangend met de invoering van de Wmo 2015 is de trend van het scheiden van wonen en zorg en extramuralisering. De zorgzwaartepakketten (zzp’s), een AWBZ-normering voor de zorg en ondersteuning die iemand nodig heeft die niet zelfstandig thuis kan wonen, zijn voor de lichtste categorieën afgeschaft: deze inwoners met een lichte hulp- of ondersteuningsvraag komen niet meer in aanmerking voor een verblijf in een zorginstelling. De komende jaren betreft het ook inwoners (voornamelijk ouderen) met zwaardere vragen. De hulp en ondersteuning die zij eerst via een zzp uit de AWBZ konden ontvangen, moet vanaf 2015 via de Wmo en Zvw ingevuld worden, met meer aandacht voor de rol van het eigen netwerk. Een aandachtspunt hierbij is de acceptatie van inwoners met geestelijke en verstandelijke beperkingen in de wijk.
6
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Tot slot worden wij, samen met de andere gemeenten in de veiligheidsregio Kennemerland, verantwoordelijk voor een integraal Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Huiselijk Geweld (AMHK)2 dat operationeel is vanaf 1 januari 2015. Participatiewet Het kabinet wil dat alle mensen als volwaardige burgers mee kunnen doen aan de samenleving. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat (nog) een brug te ver is, door op een andere manier te participeren in de samenleving. In de Participatiewet worden bestaande regelingen voor mensen die zijn aangewezen op inkomensondersteuning, samengevoegd. Daarmee worden wij, naast de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB), vanaf 2015 verantwoordelijk voor mensen met een arbeidsbeperking die voorheen zouden instromen in de Wet sociale werkplaatsen (Wsw) of de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Personen die voor 2015 al in de Wsw zaten, blijven in deze regeling en behouden hun rechten vanuit de Wsw. Personen die voor 2015 al in de Wajong zaten, blijven ook na 2015 in deze regeling die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Wel krijgen Wajongers een herkeuring om hun individuele loonwaarde te bepalen. Deze loonwaardebepaling kan echter niet tot gevolg hebben dat personen van de Wajong overgaan naar de Participatiewet. Wel wordt de uitkering die zij krijgen verlaagd van het 75% naar 70% van het minimuminkomen. Tegelijkertijd worden binnen de Participatiewet wijzigingen doorgevoerd waardoor het regime strenger wordt. Zo kan binnen één gezin geen sprake meer zijn van een stapeling van uitkeringen. Ook zijn er strengere regels over kledingvoorschriften bij solliciteren, geldt een verhuisplicht als elders in het land wel werk is en kan iemand opgelegd krijgen een Meer-prestatie (tegenprestatie) te verrichten. Daarnaast kan de uitkering voor een periode ingehouden worden bij het niet goed meewerken aan een re-integratietraject. Wij krijgen voor het uitvoeren van deze taken te maken met kortingen vanuit het Rijk. De subsidiebedragen voor personen die nu in Wsw zitten, lopen terug en ook het Participatiebudget, waarmee alle re-integratieactiviteiten worden bekostigd, daalt. Het gesloten Sociaal Akkoord3 heeft een verbinding met de Participatiewet. Gemeenten krijgen de taak om in samenwerking met het UWV en de sociale partners 35 werkbedrijven binnen de bestaande 35 arbeidsmarktregio’s vorm te geven. De dienstverlening – indicatiestelling, matching en verzorging van begeleiding op de werkvloer- van de bemiddeling van arbeidsbeperkten naar werk gaat verlopen via dit samenwerkingsverband. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van het opnieuw geïntroduceerde instrument loonkostensubsidie, om werkgevers te stimuleren personen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
2
Landelijk heeft men ervoor gekozen om de organisatie voortaan ‘Veilig Thuis’ met als ondertitel ‘advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling’ te noemen. 3 Het Sociaal Akkoord is op 11 april 2013 gesloten tussen kabinet met centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in de Stichting van de Arbeid.
7
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
1.4. Financieel kader De meicirculaire heeft inzicht gegeven in de middelen die We zijn behoedzaam maar realistisch qua financiën wij in 2015 voor de nieuwe We plannen de uitgaven binnen het sociaal domein behoedzaam. We houden taken krijgen op het gebied binnen de beschikbare middelen- een budget apart dat we gedurende het jaar van Wmo en Jeugd, namelijk daar waar nodig in kunnen zetten voor de zorg aan onze inwoners. Aangezien het € 41,96 miljoen. Het bedrag de huidige financiers al jaren niet is gelukt om de uitgaven voor de hulp en voor de Participatiewet (het ondersteuning te beperken, is het - ondanks de behoedzame werkwijze- niet participatiebudget) bedraagt uitgesloten dat we in de eerste jaren een beroep moeten doen op de € 9,3 miljoen. Deze middelen behoedzaamheidsreserve: om te zorgen voor een soepele overgang van oude worden verwerkt in de naar nieuwe wetgeving voor alle betrokken inwoners (‘zachte landing’) en om programmabegroting 2015tegelijk ook te kunnen innoveren. Aan het einde van de collegeperiode willen wij 2018. We beschouwen de de extra taken daadwerkelijk met de middelen bekostigen die we daarvoor van de Rijksmiddelen en de Rijksoverheid krijgen. behoedzaamheidsreserve als taakstellend. De behoedzaamheidsreserve zetten we ook behoedzaam in, ten behoeve van een zachte landing en om de nodige innovatie te kunnen realiseren. Aan het einde van de collegeperiode willen wij de extra taken ook daadwerkelijk met de middelen bekostigen die we daarvoor van het Rijk krijgen. 1.5. Leeswijzer In hoofdstuk 2 (Samen aan de basis) staat de preventieve rol van onze algemene voorzieningen centraal: door het versterken van onze algemene voorzieningen kan een beroep op zwaardere, duurdere hulp worden voorkomen. Gezien de financiële opgave vinden wij het noodzakelijk om de komende periode meer nadruk te leggen op die onderdelen, die het meest bijdragen aan preventie. Hiervoor benoemen wij een aantal speerpunten. Hoofdstuk 3 (Het Haarlemmermeers model voor hulp en ondersteuning) beschrijft de wijze waarop wij de toegang tot hulp en ondersteuning organiseren. Vervolgens beschrijven wij in hoofdstuk 4 (Hulp en ondersteuning) per wet ambities en concrete maatregelen. Hoofdstuk 5 (Veiligheid) beschrijft hoe wij omgaan met veiligheid in het sociaal domein. Er wordt aandacht besteed aan het AMHK, de beschermingstafel, de gecertificeerde instelling, de relatie met het Veiligheidshuis en spoed en crisis. In hoofdstuk 6 (Rechten en plichten van inwoners) gaan wij in op de rechten en plichten van inwoners binnen het sociaal domein. Thema’s als bezwaar en beroep, mediation, klachtenregelingen, persoonsgebonden budget (pgb), eigen bijdrage en fraudebestrijding en handhaving komen hierbij aan de orde. In hoofdstuk 7 (Sturing, verwerving en bekostiging) gaan wij tot slot in op keuzen die wij hebben gemaakt op het gebied van sturing, verwerving en bekostiging.
8
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
2.
Samen aan de basis
De Koers -
We bouwen voort op wat er al is. We zijn kritisch op wat er is en wat al dan niet behouden moet blijven voor de toekomst. We zetten optimaal in op preventie en het eigen netwerk, informele zorg en algemene voorzieningen.
2.1. Inleiding De komende jaren gaat er veel veranderen. Vanuit onze nieuwe visie op hulp en ondersteuning gaan wij altijd eerst uit van de ‘eigen kracht’ en ‘eigen verantwoordelijkheid’ van onze inwoners. Bij ziekte, werkloosheid of andere vormen van tegenslag kijken wij altijd eerst wat iemand wel nog kan bijdragen, al dan niet met behulp van naasten. Ruim de helft van alle inwoners heeft een robuust sociaal vangnet, dat ondersteuning biedt bij ziekte of andere tegenslagen. Juist onze kwetsbare inwoners beschikken vaak over een veel minder sterk vangnet, terwijl juist zij daar een beroep op zouden moeten kunnen doen. Professionals in het veld kunnen hen helpen deze eigen kracht te versterken. Daarnaast blijft voor hen de noodzakelijke hulp en ondersteuning beschikbaar4. De verantwoordelijkheid van de gemeente voor een grotere groep kwetsbare inwoners vraagt om een nieuwe benadering van onze rol en inzet in de sociale basisinfrastructuur: onze inwoners in hun dagelijks functioneren, samen met hun sociale netwerken en gebruikmakend van de aanwezige algemene voorzieningen. De sociale basisinfrastructuur kent vier functies die voor alle inwoners van belang zijn: 1. Ontmoeten: door ontmoeting doen inwoners sociale contacten op, versterken zij hun netwerken en ontstaat er betrokkenheid in de wijk; 2. Ontplooien: ontplooiing is gericht op het vergroten van vaardigheden en talenten. De sportclub en het beoefenen van muziek zijn hier aansprekende voorbeelden van; 3. Ontwikkelen: deze functie staat voor de maatschappelijke ladder die inwoners beklimmen via onderwijs, opleiding en hun eigen carrière, er op gericht om zelfredzaam maatschappelijk te participeren; 4. Ondersteunen: door het geven van lichte begeleiding, praktische hulp bij dagelijkse taken of door het bieden van informatie en advies blijven inwoners in staat om zelfredzaam te functioneren. Inwoners geven voor een belangrijk deel zelf inhoud aan deze vier functies. Daarnaast faciliteren wij deze functies door het bieden van algemene voorzieningen. Hierbij gaat het om alle accommodaties (gebouwen, velden en openbare ruimte) en functies (activiteiten) die vrij toegankelijk zijn voor alle inwoners. Dit betekent overigens niet dat ze kosteloos beschikbaar zijn. Denk hierbij aan het onderwijs, welzijn, sport, cultuur, het verenigingsleven, informatie en advies en het faciliteren van vrijwilligerswerk. Het is onze ambitie dat door een intensief samenspel van inwoners, vrijwilligers en professionals dit voorzieningenniveau optimaal aansluit op de vragen en behoeften van inwoners en op de initiatieven die zij zelf willen ondernemen. 2.2. Versterken van de basis vraagt om keuzes In het Koersdocument hebben wij uitgesproken dat het niveau aan algemene voorzieningen sterk moet blijven, zelfs versterkt moet worden, om het beroep op zwaardere en duurdere hulp en
4
Bron: Kijk op de Wijk 4
9
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
ondersteuning in de toekomst te kunnen verminderen. Anders gezegd: wij zien voor onze algemene voorzieningen een belangrijke preventieve rol weggelegd. Wij vinden het noodzakelijk om de komende jaren meer nadruk te leggen op de onderdelen die het meest bijdragen aan preventie van zwaardere hulp en ondersteuning. Voor andere onderdelen zullen wij juist een groter beroep doen op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van onze inwoners. Dit vraagt We zetten meer in op algemene voorzieningen die bijdragen aan preventie om scherpe keuzes binnen het Wij zien voor onze algemene voorzieningen een belangrijke preventieve rol huidige sociaal-maatschappelijk weggelegd. Het voorzieningenniveau moet sterk blijven en zelfs versterkt voorzieningenniveau, en worden, om zo het beroep op zwaardere en duurdere hulp en ondersteuning te wellicht om een nog bredere kunnen voorkomen. We leggen meer nadruk op de onderdelen die het meest afweging binnen het totale bijdragen aan preventie van zwaardere hulp en ondersteuning. Voor andere gemeentelijk domein. Dit onderdelen zullen wij juist een groter beroep doen op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van onze inwoners. keuzeproces vraagt . zorgvuldigheid en betrokkenheid van inwoners en maatschappelijke partijen en heldere criteria op basis waarvan integrale keuzes kunnen worden onderbouwd. 2.3. Speerpunten We hanteren vijf speerpunten die binnen de sociale basisinfrastructuur voorrang krijgen: 1. het verbeteren van informatie en advies aan onze inwoners; 2. het bevorderen van bewonersinitiatieven en netwerken; 3. meer focus op groepen die onze inzet het hardst nodig hebben; 4. het vergroten van vrijwilligerswerk en vrijwillige inzet; 5. het integreren van de economische en ruimtelijk-fysieke disciplines in het sociaal domein. Hieronder lichten wij deze kansen en accentverschuivingen verder toe. Speerpunt 1: het verbeteren van informatie en advies aan onze inwoners Met goede informatie en advies zijn inwoners in staat om eigen keuzes te maken, zelf oplossingen te zoeken voor vragen en problemen en ook om andere inwoners hierbij beter te ondersteunen. Dit betekent dat wij inwoners zo praktisch mogelijk blijven informeren over de veranderingen in voorzieningen, dienstverlening en ondersteuning. Informatie vanuit de gemeente en de ketenpartners moet vindbaar, samenhangend en concreet zijn. Ook is een goede informatie over onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij inwoners worden ondersteund bij het verhelderen en kenbaar maken van hun vraag, van belang. Wij hebben al een aantal stappen genomen. Zo kent het CJG een centraal telefoonnummer en website en is een centraal telefoonnummer voor vrijwillige hulpdiensten opgericht. Informatie over professionele hulp en ondersteuning stellen wij beschikbaar via o.a. wachtkamers van huisartsen en onze eigen website. Speerpunt 2: het bevorderen van bewonersinitiatieven en netwerken Steeds vaker nemen bewoners zelf initiatief binnen hun leefomgeving. Voorbeelden hiervan zijn opruimacties, het beheer van groen, ‘What’sapp’-groepen, websites als ‘Afhalen.nl’ en ruil- of reparatiediensten. Diverse goede voorbeelden hiervan zijn te vinden op onze website meervoorelkaar.net. Professionele organisaties zoals de politie en wooncorporatie Ymere spelen in op deze ontwikkelingen. Bewonersinitiatieven spelen een belangrijke rol bij informele hulp en ondersteuning in de buurt. Denk bijvoorbeeld aan telefooncirkels van ouderen en vrijwillige hulpdiensten. Inmiddels hebben wij samen met ketenpartners
10
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
de folder ‘Initiatief in uw wijk of dorp: wie kan u helpen?’ gemaakt. Deze partners kunnen initiatieven ondersteunen met raad, daad, een locatie of een financiële bijdrage. De komende jaren faciliteren wij meer van deze initiatieven, door inspirerende voorbeelden uit te dragen (o.a. via onze website en bijeenkomsten zoals de Inspiratieavond Meer voor Elkaar in juni), initiatieven financieel te ondersteunen, door inwoners te ondersteunen bij onze ruimtelijke procedures en subsidieverlening en door een duidelijke plek te bieden waar zij met vragen terecht kunnen. Speerpunt 3: meer focus op groepen die onze inzet het hardst nodig hebben Vanaf 2015 vallen meer mensen met complexe hulp- en ondersteuningsvragen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Wij zetten in op verbindingen tussen formele en informele zorg, en tussen professionele zorg en de werelden van welzijn, sport en cultuur. Wij vinden het belangrijk dat algemene voorzieningen beter toegankelijk en bruikbaar worden kwetsbare groepen. Ook zoeken we naar nieuwe vormen van dagbesteding. Vroegsignalering en preventie van ontregeld gedrag zijn zeer belangrijk, om tijdig tot interventies te komen die persoonlijke en maatschappelijke schade helpen voorkomen. Denk aan zorgmijding, verwaarlozing, schulden en overlast. Wij intensiveren de ondersteuning van mantelzorgers, om te voorkomen dat zij overbelast raken. Naast het voortzetten van het huidige ondersteuningsaanbod, zorgen wij ervoor dat: - de ondersteuningsbehoefte van mantelzorgers vroegtijdig wordt gesignaleerd; - ook jonge mantelzorgers en allochtone mantelzorgers worden bereikt; - we zorgdragen voor ondersteuning en respijtzorg die aansluit bij de behoeften; - de gemeentelijke organisatie in haar personeelsbeleid een voorbeeldfunctie vervult; - wij de inzet van mantelzorgers We zetten in op een optimale ondersteuning van onze jaarlijks erkennen en mantelzorgers en stimuleren inzet van vrijwilligers waarderen, onder andere via De ontwikkelingen in het sociaal domein leiden ertoe dat het beroep op het mantelzorgcompliment.
mantelzorgers en vrijwilligers alleen maar zal toenemen. Veel meer dan voorheen doen wij een beroep op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van onze inwoners. Bij ziekte, werkloosheid of andere vormen van tegenslag spreken wij onze inwoners daarom eerst aan op wat zij zelf, met behulp van hun netwerk, kunnen bijdragen. Wij zorgen voor een goede ondersteuning van onze mantelzorgers en vrijwilligers, zodat zij deze taken ook goed kunnen (blijven) uitvoeren.
Speerpunt 4: het vergroten van vrijwilligerswerk en vrijwillige inzet Een kwart van de inwoners van Haarlemmermeer doet vrijwilligerswerk op het terrein van sport, cultuur en welzijn. Daarnaast zetten veel vrijwilligers zich o.a. in voor vrijwillige hulpdiensten, activiteiten voor en door senioren in de zorgcentra en voor respijtzorg. Het beroep op deze informele hulp en ondersteuning zal groter worden. Daarom zetten wij het ondersteunen van de huidige vormen van ondersteuning onverminderd voort, zoals matching van vraag en aanbod voor vrijwilligerswerk, het betrekken van het bedrijfsleven, kennisavonden en netwerkbevordering voor vrijwilligersorganisaties. Hierbij besteden wij extra aandacht aan groepen inwoners die nu nog minder actief zijn als vrijwilliger, zoals jongeren, inwoners van allochtone herkomst en mensen in een uitkeringssituatie. Verder ontwikkelen we vernieuwende en duurzame arrangementen voor het verbinden van informele en formele hulp en ondersteuning onder het motto ‘Meer voor Elkaar’. Speerpunt daarbij is om vrijwilligers te vinden voor vormen van respijtzorg en nieuwe vormen van informele zorg. Wij doen dit door: - samen met inwoners en ketenpartners te onderzoeken of er meer vrijwillige hulp- en dienstverlening nodig en mogelijk is; - het bevorderen van de samenwerking tussen vrijwilligers en professionals in de zorg; 11
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
-
de kennisavonden van de VrijwilligersCentrale uit te bouwen tot een VrijwilligersAcademie waar onder andere coaching en training worden aangeboden; een digitaal platform als makelaar voor vraag en aanbod op te zetten.
Speerpunt 5: het integreren van de economische en ruimtelijk-fysieke disciplines in het sociaal domein Om prettig en zelfstandig te kunnen leven en langer thuis te kunnen blijven wonen, krijgt de toegankelijkheid van de openbare ruimte en algemene voorzieningen nog meer dan voorheen onze aandacht. Wij trekken hierin samen met inwoners op. Verder maken wij heldere keuzen over te bereiken kwaliteitsniveaus in ons ruimtelijk beleid en richten wij ons op het verbinden van wonen en zorg via de woonzorgzones (zie de Woonagenda). Ook dit zal in coproductie met betrokken partijen en inwoners verder vorm krijgen. We sluiten aan bij de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit en sociale duurzaamheid die we in de structuurvisie Haarlemmermeer 2030 hebben vastgesteld. Naast de ruimtelijk-fysieke disciplines zien wij ook kansen om via de inzet van de markt (bedrijfsleven) het sociaal domein meer te versterken. Wij denken bijvoorbeeld aan het creëren van werkplekken voor kwetsbaren, het koppelen van het agrarische beleid aan zorgdoelstellingen en de ondersteuning aan vrijwilligers/non-profitorganisaties. Vanuit het bedrijfsleven zijn er signalen dat zij meer willen betekenen voor het sociaal domein. Nog in 2014 bekijken we hiervoor de mogelijkheden. In 2014 en 2015 onderzoeken wij het huidige niveau van (gemeentelijk) maatschappelijk vastgoed op gebiedsniveau kritisch op haar functie, de bouwkundige staat en het beheer. Wij stellen een strategisch visie op voor een optimale voorzieningenstructuur, die wij in de jaren erna implementeren.
12
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Het Haarlemmermeers model voor hulp en ondersteuning
3.
De Koers -
-
We onderscheiden drie niveaus van ondersteuning: het eigen netwerk, informele hulp en ondersteuning, en algemene voorzieningen; lichte hulp en ondersteuning (ondersteuning nabij) en specialistische hulp en ondersteuning (specifieke, intensieve of langdurige ondersteuning). We bouwen voort op de sociale infrastructuur die we in Haarlemmermeer hebben. We innoveren waar nodig. We gaan uit van het principe van ‘nieuw voor oud’. We werken zoveel mogelijk in de wijken en dorpen. We doen lokaal wat lokaal kan en werken samen met buurgemeenten in de Metropool Amsterdam waar nodig. We zoeken de samenwerking met de zorgverzekeraar. We maken onderscheid tussen wat inwoners met hun sociale omgeving zelf kunnen oplossen, lichte ondersteuning en specialistische ondersteuning Professionals nabij zijn het eerste aanspreekpunt voor inwoners voor zorg op maat. Professionals met extra mandaat kunnen specialistische hulp inzetten. Meer-teams kunnen inwoners ondersteunen bij problemen op meerdere leefgebieden.
3.1. Het Haarlemmermeers Model Wij krijgen de verantwoordelijkheid om onze inwoners, van jong tot oud, passende hulp en ondersteuning te bieden. De verantwoordelijkheid voor grote delen van hulp en ondersteuning is juist bij gemeenten belegd omdat gemeenten de verbinding kunnen organiseren tussen de inwoners met hun sociale omgeving enerzijds, en hulp en ondersteuning anderzijds. Wij verwachten dat hiermee een onnodig beroep op zware voorzieningen kan worden teruggedrongen. Daarnaast verwachten wij dat inwoners meer tevreden zijn over de hulp en ondersteuning die zij krijgen, omdat hun eigen inbreng en vraag hierbij leidend wordt. In de Koers is de weg aangegeven waarlangs inwoners in Haarlemmermeer passende hulp en ondersteuning kunnen krijgen. In dit hoofdstuk beschrijven wij de aanvullende keuzes die wij hebben gemaakt en geven we aan welke ontwikkelingen de komende jaren te verwachten zijn. In het Haarlemmermeers model maken we onderscheid tussen drie niveaus van hulp en ondersteuning: 1. hulp en ondersteuning door het eigen netwerk en algemene voorzieningen; informele 2. lichte hulp en ondersteuning en 3. specialistische hulp en ondersteuning. Als een inwoner een hulp- of ondersteuningsvraag heeft, kijken we allereerst op welke manier deze vraag met behulp van het eigen netwerk en algemene voorzieningen kan worden opgelost. De inzet van vrijwilligers en mantelzorgers is hierbij zeer belangrijk. Om er voor te zorgen dat zij deze hulp en ondersteuning ook kunnen (blijven) bieden, vinden wij een goede ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers een prioriteit. Wij hebben daarnaast een uitgebreid aanbod aan vrij toegankelijke algemene voorzieningen. Denk bijvoorbeeld aan de maatschappelijke dienstverlening van de Stichting Meerwaarde (maatschappelijk werk, sociaal raadslieden, ouderenadvies) en clientondersteuning. In hoofdstuk 2 hebben wij beschreven hoe wij de hulp en ondersteuning op dit niveau willen versterken. Als er meer nodig is, kijken we eerst of de inwoner met lichte hulp en ondersteuning geholpen kan worden. Hiervoor is geen beschikking nodig op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inwoner kan zich rechtstreeks melden bij een aanbieder en die beoordeelt zelf of de inwoner baat kan 13
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
hebben bij deze vorm van hulp of ondersteuning. Lichte ondersteuning is niet per definitie gratis. Voorbeelden zijn maatschappelijk werk en lichte ambulante jeugd- en opvoedhulp. Als ook lichte hulp en ondersteuning niet toereikend is, kan men een beroep doen op specialistische hulp en ondersteuning5. Hiervoor is een individuele verleningsbeslissing van het Meer-team of een professional met mandaat vereist is. Deze verleningsbeslissingen worden namens het college genomen. Voorbeelden zijn dagbesteding voor mensen met beperkingen, pleegzorg of reintegratietrajecten. In hoofdstuk 4 wordt per wet een uitgebreid overzicht gegeven van de verschillende vormen van specialistische hulp en ondersteuning. In de figuur hieronder is het Haarlemmermeers model schematisch weergegeven:
3.2.
Professionals met extra mandaat
Professionals krijgen mandaat voor een deel van de specialistische hulp en ondersteuning Bepaalde typen professionals geven wij mandaat om, namens het college, specialistische hulp en ondersteuning in te kunnen zetten zonder dat wij daar eerst toestemming voor moeten geven. Daarvoor moeten deze professionals wel aan een aantal voorwaarden voldoen, zoals werken volgens de methoden werkwijze van de Meer-teams. Bijvoorbeeld als het gaat om het maken van het plan van aanpak en het invoeren van dit plan in het registratiesysteem de Mens Centraal. Als aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt het mandaat op naam afgegeven. De professionals krijgen altijd een beperkt mandaat voor ondersteuning op hun eigen expertisegebied, waaraan ook eigen inhoudelijke voorwaarden zijn verbonden. Zo moeten de professionals met extra mandaat voor de inzet van specialistische jeugdhulp getraind zijn in het herkennen van onveilige situaties en problematiek op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en licht-verstandelijke beperkingen.
5
In de Wmo worden dit maatwerkvoorzieningen genoemd.
14
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Alleen de Meer-teams kunnen over alle vormen van specialistische hulp beslissen. De professionals met extra mandaat werken –voor het inzetten van specialistische ondersteuning- op dezelfde manier als de Meer-teams en zijn samen met het Meer-team belangrijke ambassadeurs van Meer voor Elkaar in het gebied. De uitdaging ligt in een goede samenwerking tussen alle betrokken professionals in het veld. Een goede samenwerking, doorverwijzen en op- en afschalen waar nodig is essentieel voor goede hulp- en dienstverlening aan onze inwoners en voor het slagen van ons toegangsmodel. Professionals met mandaat rondom CJG, het consultatiebureau, de kinderopvang en de scholen Wij geven een aantal professionals mandaat om, zonder onnodige bureaucratie, specialistische jeugdhulp in te kunnen zetten: We durven echt te kiezen voor vertrouwen in plaats van - arts en verpleegkundige wantrouwen jeugdgezondheidszorg; We willen echt de ruimte bieden voor vakmanschap en maatwerk. Dat - schoolmaatschappelijk vraagt om vertrouwen in de professionals. We timmeren niet van te werk; voren alles dicht, met vooraf vastgestelde indicatieprotocollen en regels. - leerplichtambtenaar; We brengen een aantal professionals, die dicht bij onze inwoners staan, in positie door ze het mandaat te geven om namens de gemeente hulp - zorgcoördinator Stichting en ondersteuning te bieden. Vertrouwen geven aan de professionals Kinderopvang zien wij als belangrijk middel om de inwoners sneller en met minder Haarlemmermeer (SKH). bureaucratie te kunnen helpen. Natuurlijk maken we hierbij afspraken met de professionals over de financiële kaders, uitgangspunten en koers. Daar waar de vraag naar en het gebruik van hulp en ondersteuning groter is dan het financiële kader, zoeken we naar geschikte wegen om bij te sturen. Gedurende het jaar blijven we hier met de aanbieders over in gesprek.
Over de inzet van deze professionals en de samenwerking tussen kinderopvang, scholen en jeugdhulp zijn afspraken gemaakt met de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs voor PO en VO, met de SKH en met de twee Regionale Opleidingscentra (ROC’s) in Haarlemmermeer. Deze zijn in maart 2014 bestuurlijk vastgesteld door ondertekening van het werkprogramma ‘Deze Vuist op Deze Vuist’. Eind 2015 worden deze afspraken geactualiseerd. Elke VO- en PO- school krijgt vaste contactpersonen vanuit leerplicht, jeugdgezondheidszorg en schoolmaatschappelijk werk. De functie van schoolmaatschappelijk werk wordt doorontwikkeld naar schoolhulpverlener. De schoolhulpverlener kan zelf jeugdhulp bieden aan leerlingen en ouders en kan ook de leerkrachten ondersteunen. Met het samenwerkingsverband Primair Onderwijs gaan we uitproberen of een gecombineerd team van onderwijsondersteuning en jeugdhulp leidt tot betere resultaten: minder schooluitval, betere schoolresultaten en minder inzet van zware jeugdhulp. Met de beide ROC’s gaan we na waar verbeteringen mogelijk zijn in de samenwerking tussen gemeente en de scholen, vooral gericht op kwetsbare jongeren. Bovengenoemde professionals rond de scholen worden nog in 2014 geschoold en samen met de Meer-teams getraind in de nieuwe werkwijze. Zij kunnen meteen vanaf januari 2015 hun taken als professional met mandaat uitoefenen. Doorontwikkeling van het CJG Het CJG blijft het punt waar ouders terecht kunnen met al hun vragen over opvoeden en opgroeien. Het is vooral telefonisch en digitaal bereikbaar, daarnaast via spreekuren in de gebieden. Het CJG coördineert activiteiten, cursussen, lichte ondersteuning op het gebied van opgroeien en opvoeden, zorgt ervoor dat informatie ook voor ouders beschikbaar is, dat het aanbod overzichtelijk blijft en aansluit op de vraag. Deze opvoed- en opgroeiondersteuning, zoals opvoedspreekuren, sociale vaardigheidstrainingen en stevig ouderschap worden uitgevoerd door CJG-partners en vinden verspreid door de gemeente plaats, bijvoorbeeld op scholen. In de communicatie naar inwoners en 15
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
professionals in Haarlemmermeer worden de activiteiten echter consequent benoemd als CJGactiviteiten. We willen op die manier de bekendheid, toegankelijkheid en vindbaarheid van het aanbod vergroten. De CJG-activiteiten blijven onder regie van de gemeente. Het CJG stimuleert en faciliteert initiatieven van inwoners zelf om elkaar te helpen, zoals oudernetwerken en het inzetten van vrijwilligers. Via een digitaal platform kunnen ouders tips, vragen en ideeën met elkaar delen. Het CJG biedt Informatie en advies, ook bij meer complexe vragen. Gemandateerde professionals, die verbonden zijn aan het CJG, onderzoeken samen met de ouders/opvoeders wat de vraag precies is en begeleiden de ouders/opvoeders zo nodig naar zwaardere vormen van ondersteuning. Bij meervoudige vragen legt het CJG de verbinding met de Meer-teams. Het huidige CJG-netwerk gaat op in een breder netwerk voor het sociaal domein als geheel. Professionals met mandaat rondom gezondheidscentra/huisartsen Ook medische professionals kunnen problemen signaleren. Daarom vinden wij het wenselijk dat ook huisartsen en hun praktijkondersteuners en wijkverpleegkundigen mandaat hebben voor het inzetten van bepaalde vormen van specialistische hulp en ondersteuning. Huisartsen zijn op grond van de wet bevoegd tot beslissen over de inzet van alle jeugdhulp. De werkwijze voor doorverwijzing naar de jeugd-ggz bouwt voort op de huidige wijze waarop de huisarts doorverwijst naar de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Elke huisarts krijgt daarnaast een jeugdarts als vaste contactpersoon toegewezen, die hij kan inschakelen voor advies. Elke jeugdarts is tevens professional met mandaat, dus kan ook beslissen over specialistische jeugdhulp en kan desgewenst ook de casusregie doen. Voor de nieuwe Wmo-taken wordt op basis van afspraken met huisartsen en zorgverzekeraar een nieuwe rolverdeling tussen huisarts, wijkverpleegkundige en ouderenadviseur ontworpen om in de loop van 2015 mandaat te verlenen aan de wijkverpleegkundige en praktijkondersteuner van de huisarts. Dit doen we aan de hand van twee pilots bij huisartsenpraktijken in Nieuw-Vennep, waarbij wijkverpleegkundigen, ouderenadviseurs, praktijkondersteuners afspraken maken over hulp en ondersteuning aan kwetsbare ouderen. 3.3.
Meer-teams
Voor complexe vraagstukken In Haarlemmermeer kiezen wij er nadrukkelijk voor om professionals, die voor inwoners dichtbij en gemakkelijk te benaderen zijn, toe te rusten om de inwoners op weg te helpen bij het verkrijgen van hulp en ondersteuning op maat. Denk aan de ouderenadviseur, maatschappelijk werker of praktijkondersteuner van de huisarts. Er zijn veel voorzieningen waar inwoners zelf of op aanwijzing van hen vertrouwde professionals gebruik van kunnen maken. Denk aan eerstelijnsgezondheidszorg, wijkverpleging, maatschappelijke dienstverlening en clientondersteuning.
We benutten de kenmerken van onze unieke gemeente Haarlemmermeer is een atypische gemeente met landelijke gebieden en kernen in een stedelijke omgeving. Een polder met vele verbindingen naar buiten. We benutten landelijke kennis en ontwikkelingen, niet door klakkeloos te kopiëren, maar door deze te vertalen naar de Haarlemmermeerse situatie. Een voorbeeld hiervan is het Haarlemmermeers toegangsmodel met Meer-teams en professionals met extra mandaat: wij gaan geen nieuwe infrastructuur in de wijken opzetten, maar wij maken gebruik van al vertrouwde professionals in onze gebieden, in de buurtcentra, op school, bij de huisarts. De drie Meer-teams zijn toegerust om complexe problematiek op meerder gebieden het hoofd te bieden. Moeten het er meer worden, dan kan dat. De menselijke maat is leidend.
16
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
De in de vorige paragraaf beschreven professionals krijgen extra mandaat om specialistische ondersteuning in te kunnen zetten. Het Meer-team komt in principe pas in beeld als er sprake is van problemen op meerdere leefgebieden, die al ingeschakelde hulpverleners niet kunnen oplossen. Echter, in 2015 zal het Meer-team ook een belangrijke rol spelen bij het verlenen van toegang tot de nieuwe Wmo-taken (individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf), ook wanneer er geen sprake is van meervoudige problematiek. Dit zien wij als een tijdelijke oplossing; op termijn willen wij de toegang tot de nieuwe taken voornamelijk bij gemandateerde professionals als de wijkverpleegkundige en (praktijkondersteuners van) de huisarts neerleggen. Wij verwachten echter niet dat wij op 1 januari de nodige afspraken met zorgverzekeraar en huisartsen hebben gemaakt en voldoende professionals hebben geschoold en getraind om dit mandaat af te kunnen geven. Aanspreekpunt voor professionals, geen inlooppunt voor inwoners Het Meer-team wordt ingeschakeld door professionals, bijvoorbeeld omdat de hulpverlening vastloopt, de situatie erg complex is of omdat er ook problemen zijn op gebieden waar de professional niet in thuis is of geen mandaat voor heeft. Het Meer-team is dus geen wijkteam zoals sommige gemeenten dat hebben, waar inwoners met allerhande vragen zelf naar binnen kunnen stappen. In Haarlemmermeer blijven de vertrouwde professionals, waar inwoners nu ook al naar toe gaan met hun vragen, hun wegwijzer naar de juiste hulp en ondersteuning. Meer-team voert ook zelf ondersteuning uit Het Meer-team helpt professionals die vastlopen. Als advies aan en ondersteuning van de professional niet volstaat, kunnen Meer-teams de regie overnemen, specialistische hulp inzetten en zelf hulp bieden. Het gaat bij dit laatste om kortdurende lichte ondersteuning die past binnen de kennis, kunde en capaciteit van het Meer-team, waarvoor geen (zeer) specialistische kennis of kunde vereist is en waarbij uitvoering door het Meer-team kostenefficiënt is. Als het gaat om specialistische kennis, kan het Meer-team die er wel meteen bijhalen. Toewijzen van specialistische hulp en ondersteuning, toepassen van drang Het Meer-team is bevoegd om te beslissen over alle vormen van specialistische hulp en ondersteuning. Het Meer-team krijgt, net als alle andere lokale professionals, te maken met casussen waarin een bepaalde mate van drang nodig kan zijn om de situatie te doorbreken en veiligheid te borgen. Door de doelgroep waar het Meer-team mee te maken krijgt, zal de hoeveelheid casussen waar drang nodig is, hoger zijn dan bij andere professionals. Wanneer hulpverlening toch niet of onvoldoende tot stand komt, kan advies worden gevraagd aan de Beschermingstafel, die bestaat uit experts met mandaat om verdergaande dwangmaatregelen te treffen. De voorzitter van de Beschermingstafel heeft mandaat en doorzettingsmacht en is bevoegd om alle vormen van hulp in te zetten. Nazorg: met inwoner bepalen of er nazorg nodig is (‘afschalen’) Na afronding van (een periode van) bemoeizorg, gedwongen hulp of uithuisplaatsing, kunnen de betrokken hulpverleners het Meer-team inschakelen om samen met de inwoner te bepalen of er nazorg nodig is. Het kan hier ook gaan om jongeren die jeugdhulp hebben ontvangen na hun 18 e jaar verder te begeleiden naar zelfstandigheid en om ‘vinger aan de pols’ te houden bij gezinnen met chronische complexe problematiek of bij zeer kwetsbare ouderen om – na stabilisatie- verder vorm te geven aan verantwoorde ketenzorg in de thuissituatie.
17
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Gebiedsgericht werken: 6 gebieden en 3 Meer-teams Een belangrijke pijler van het Haarlemmermeers model is het gebiedsgericht werken. Voor de Meerteams sluiten we aan bij de indeling van de huidige zes gebieden die de gemeente ook hanteert voor het gebiedsmanagement. Omdat de Meer-teams zich richten op gezinnen met meervoudige problemen is hun doelgroep beperkt en heeft niet elke wijk zijn eigen Meer-team nodig. Vanaf 1 januari 2015 bedienen we met drie Meerteams de gehele Haarlemmermeer (zie de figuur hiernaast). Ieder team bedient twee gebieden. Team Noord bedient Hoofddorp-West en het gehele noordelijke gebied (1 en 4, 52.385 inwoners) Team Midden bedient Hoofddorp-centrum, -Oost en -Zuidwest (2 en 3, 44.089 inwoners) Team Zuid bedient Nieuw-Vennep en het zuidelijk landelijk gebied (5 en 6, 46.882 inwoners) In de komende jaren kan - afhankelijk van de ervaring - zo nodig het aantal Meer-teams uitgebreid worden tot zes, dus één Meer-team per gebied. Uiteraard moeten de financiele consequenties hiervan passen binnen onze financiele kaders. Bevorderen ‘gedachtegoed Meer voor elkaar’ (transformatie) Alleen als álle professionals in het sociaal domein zich het gedachtegoed van Meer voor elkaar eigen maken en sturen op het gewenste resultaat, is het mogelijk van de koers ‘Meer voor elkaar’ een succes te maken. Dit betekent dat elk Meer-team een netwerk opbouwt met de belangrijkste actoren in het gebied om samen de voortgang te monitoren en de aanpak waar nodig bij te sturen. Ook is het een gezamenlijke uitdaging om de specifieke kenmerken van de populatie in het gebied te vertalen naar een gewenste aanpak. 3.4. Kwaliteit van Meer-teams en professionals met mandaat De Jeugdwet bepaalt, dat jeugdhulp en de toeleiding daarnaartoe in principe moet worden uitgevoerd door –in het BIG-register of kwaliteitssregister jeugd- geregistreerde professionals, tenzij hier onderbouwd van wordt afgeweken. Deze kwaliteitseis geldt dus ook voor de consulenten Meer-teams en professionals met mandaat. Het mandaat om specialistische hulp en ondersteuning in te zetten wordt per professional verleend, mits men voldoet aan bepaalde voorwaarden. Men moet onveilige situaties, licht verstandelijke beperking en psychische problemen kunnen herkennen. Ook moet men geschoold zijn in de basiswerkwijze van het Meer-team. De inspectie jeugdzorg zal toetsen of de Meer-teams en gemandateerde professionals voldoen aan de wettelijke norm voor verantwoorde hulp en de norm voor verantwoorde werktoedeling. Voor de Meer-teams en het handelen van professionals met mandaat geldt de gemeentelijke klachtenprocedure (zie verder hoofdstuk 6). Hierbij kan ook mediation worden toegepast.
18
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
3.5. De Haarlemmermeer Werkorganisatie De komst van de Participatiewet, waarbij wij met een meer diverse doelgroep te maken krijgen en een afname van re-integratiemiddelen, daagt ons uit kritisch te kijken naar mogelijkheden om de begeleiding naar werk efficiënter, effectiever en beter te maken. Daarom ontwikkelen wij een uitvoeringsstructuur waarbij nieuwe verbindingen worden onderzocht, zowel binnen onze arbeidsmarktregio Groot Amsterdam als daarbuiten. Daarnaast wordt een intensievere samenwerking met partners zoals AM Groep, uitzendorganisaties, Ons Tweede Thuis, Leren en Werken, het Werkgeversservicepunt (WSP) en lokale werkgevers verkend. De beoogde organisatie heeft als werktitel Haarlemmermeer Werkorganisatie en wordt verantwoordelijk voor het voeren van de regie op activiteiten gericht op het toeleiden naar werk, opleiding en/of dagbesteding van inwoners. Dat kan door een directe match naar (beschut) werk, of naar een opleiding, training, werktraject of dagbesteding (al dan niet gericht op werk). De taken van de Haarlemmermeer Werkorganisatie zijn: - diagnose/indicatiestelling van nieuwe instroom; - vaststelling loonwaarde van arbeidsbeperkten; - dienstverlening op basis van casemanagement: re-integratie, matching en bemiddeling van ieder persoon die onder de Participatiewet valt. Iedereen die vanaf 2015 onder de Participatiewet valt, wordt in principe doorgeleid naar de Haarlemmermeer Werkorganisatie terwijl het recht op een bijstandsuitkering wordt vastgesteld. Dit gebeurt bij de gemeente of het Meer-team. Na het vaststellen van de verdiencapaciteit en een verdiepend gesprek met de inwoner wordt een passend arrangement of directe bemiddeling geboden. 3.6. Toegang tot hulp en ondersteuning in buurgemeenten Inwoners van de dorpen langs de ringvaart maken vaak gebruik van voorzieningen aan de overkant en andersom: zo krijgen kinderen die in een andere gemeente naar school gaan, te maken met professionals (leerplichtambtenaren, schoolmaatschappelijk werkers en jeugdartsen) die kunnen signaleren dat er een vraag ligt en die mogelijk ook hulp en ondersteuning bieden. En zijn er inwoners die huisartsenzorg over de ringvaart in een buurgemeente afnemen. Omdat de toegang tot hulp en ondersteuning lokaal geregeld wordt, moeten wij hierover afspraken maken met onze buurgemeenten. Haarlemmermeer wil zoveel als mogelijk aansluiten bij de bewegingen van de inwoners. Inwoners moeten zo min mogelijk last hebben van gemeentegrenzen. Uitgangspunt bij het maken van afspraken met buurgemeenten is dat we het zo eenvoudig mogelijk willen houden. We willen geen ingewikkelde financiële verrekeningen die veel administratieve lasten met zich meebrengen. Daarom hanteren we zoveel mogelijk het uitgangspunt van gesloten beurzen. De verwachting is dat er vooral operationele afspraken worden gemaakt. We monitoren de ontwikkelingen vanaf 2015 en, als het toch nodig blijkt, maken we in een later stadium financiële afspraken met buurgemeenten. De gemeente Haarlem is als centrumgemeente verantwoordelijk voor de organisatie van de toegang beschermd wonen en zal dit vormgeven in overleg met de regiogemeenten. De Meer-teams zullen in dit proces vooral een signalerende rol krijgen en cliënten adequaat begeleiden naar de toegang beschermd wonen, die Haarlem organiseert. 3.7. Aandacht voor privacy Professionals zijn soms gebonden aan medische geheimhoudingsplicht en altijd aan domeinspecifieke regels ten aanzien van privacy. Het delen van de zorgvraag met een professional met mandaat of het Meer-team vergt toestemming van de inwoner. 19
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
De professional met mandaat of een lid van het Meer-team stelt samen met de inwoner een plan van aanpak op over de aard van de problematiek en de in te zetten hulp en ondersteuning. Dit plan wordt vastgelegd in het regiesysteem Mens Centraal. Vervolgens krijgen één of meerdere zorgaanbieders een opdracht. Dit zijn allemaal taken waarbij privacygevoelige cliëntgegevens moeten worden uitgewisseld. Het koppelen van systemen is niet eenvoudig. Voorop staat altijd het transparantiebeginsel: het moet voor cliënten heel helder zijn wat er met hun gegevens gebeurt. Daarnaast willen wij dat cliënten medeverantwoordelijk zijn voor hun eigen zorgtraject en dus mede moeten kunnen bepalen wat er met hun informatie gebeurt. In lijn met de landelijke ontwikkelingen willen wij conform onderstaande uitgangspunten het privacyvraagstuk aanpakken:6 - Professionals beperken zich bij registratie in Mens Centraal zoveel mogelijk tot DATinformatie, dus alleen informatie DAT een inwoner bepaalde zorg ontvangt. Deze informatie is vaak voldoende voor de regierol van de Meer-teams en professionals met mandaat. - De toegang tot de dossiers in Mens Centraal wordt scherp afgebakend. Alleen de direct betrokken hulpverleners krijgen toegang tot het plan van aanpak. - Koppelingen tussen systemen blijven beperkt tot een minimum dat nodig is om administratieve lasten te verlichten. - Cliënten worden zo goed mogelijk betrokken bij en geïnformeerd over hun eigen zorgtraject. - Professionals zijn transparant over hun handelingen en vragen expliciet toestemming aan cliënten om in casus- overleggen en andere specifieke gevallen detailinformatie te mogen delen. Wees specifiek in de vraag. Ze zijn daarbij specifiek in de vraag. - Voor de medewerkers van de Meer-teams en gemandateerde professionals wordt een privacy protocol opgesteld, met daarin gedragsregels ten aanzien van de privacygevoelige informatie. In 2015 richten wij een voorziening in waarmee cliënten hun eigen dossier kunnen inzien en mede kunnen bepalen wie toegang krijgt tot dat dossier. Denk aan de eigen huisarts en familie of andere mantelzorgers.
6
Bij het inrichten van de privacy is de beleidsvisie van het College Bescherming Persoonsgegevens richtinggevend
20
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
4.
Specialistische hulp en ondersteuning
4.1. Inleiding Voor specialistische hulp en ondersteuning7 is een individuele verleningsbeslissing van het Meer-team of een professional met mandaat vereist is. Deze verleningsbeslissingen worden namens het college genomen. Er is sprake van een formeel besluit en een beschikking die openstaat voor bezwaar en beroep. In de volgende paragrafen wordt per wet ingegaan op de gewenste beleidsrichting voor de specialistische ondersteuning. 4.2.
Jeugdwet
Wat zijn onze uitgangspunten? Om de gewenste koerswijziging binnen de specialistische hulp tot stand te brengen hebben we – in het kader van het Regionaal Transitie Arrangement- met de aanbieders een richting afgesproken voor de beweging die we tot stand willen brengen. We starten daarbij niet bij nul. Samen met de stadsregiogemeenten is al gestuurd op de ontwikkeling van hulptrajecten waarin jeugd- en opvoedhulp, ggz-hulp en zorg voor jeugdigen met een licht-verstandelijke beperking integraal wordt uitgevoerd, zogenaamde multifocale zorgtrajecten. Ook zijn er gezinshuizen beschikbaar gekomen, waarin kinderen met ernstige gedragsproblemen toch in een gezin worden opgevangen. De gewenste beweging is verwoord in de volgende acht uitgangspunten: 1. minder en kortere inzet specialistische zorg; 2. snellere inzet van de juiste specialistische zorg; 3. ombouwen van residentiële zorg naar ambulante zorg en naar deeltijdvarianten (paar dagen per week verblijf in een instelling in plaats van de hele week); 4. een efficiënt gebruik van dagbehandeling; 5. plaatsen van jeugdigen in pleeggezinnen en gezinshuizen; 6. integrale crisiszorg (jeugdhulp, ggz en lvb8); 7. van dwang naar drang; 8. aandacht voor de overgang van jeugdhulp naar volwassenhulp. Wat gaan we daarvoor doen? De inzet op deze 8 uitgangspunten krijgt vorm door een pakket aan maatregelen dat op elkaar ingrijpt en elkaar versterkt: - We versterken de kracht van ouders, jeugdigen en hun sociale omgeving door programma’s als Allemaal Opvoeders, familienetwerkberaden en Eigen Kracht Conferenties, door de inzet van specialistische expertise (o.a. consult, observatie thuis) bij professionals in de basisinfrastructuur, door het versterken van respijtzorg en door een intensieve samenwerking tussen specialisten en professionals in de sociale basisinfrastructuur. - We versterken respijtzorg (logeerhuizen, weekend- en naschoolse gastgezinnen, naschoolse opvang). - We maken snellere uitstroom uit intensieve trajecten mogelijk door goede verbinding van deze trajecten met lokale zorg, eigen netwerk en vrijwilligers.
7 8
In de Wmo worden dit maatwerkvoorzieningen genoemd. Licht-verstandelijk beperkten
21
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
-
-
-
-
4.3.
Via professionals met mandaat en de Meer-teams zorgen we voor een goede ‘toegang’ waarin geborgd is dat snel op basis van een volledige (integrale) analyse de juiste zorg wordt ingezet. We houden blijvende aandacht voor het werven en behouden van geschikte pleeggezinnen bijvoorbeeld door de mogelijkheden die gemeenten hebben om pleegzorg onder de aandacht van inwoners te brengen te verbinden aan de werving van pleegouders door de instelling en door te blijven monitoren of de randvoorwaarden voor pleegouders voldoende geregeld zijn (zoals kinderopvang, plaatsing op een school, respijtzorg). We onderzoeken in 2015 of er een efficiëntere manier is om crisisopvang te organiseren door bundeling van crisisbedden in de jeugd- en opvoedhulp, jeugd-ggz en jeugd-lvb. De beweging van dwang naar drang wordt ingezet door het Meer-team en de omringende ambulante hulp toe te rusten om de gezinsgerichte generieke werkwijze toe te passen bij gezinnen waar er sprake is van veiligheidsrisico’s. Hiermee verwachten we uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen meer te kunnen voorkomen. De problemen van jeugdigen houden niet automatisch op als de volwassenenleeftijd van 18 jaar wordt bereikt. Haarlemmermeer wil zorgdragen voor continuïteit van ondersteuning voor jongeren die de leeftijd van 18 jaar bereiken. Het gaat hierbij om aansluiting bij de Wmo en bij de volwassen-ggz. Over deze laatste aansluiting maken we afspraken met de zorgverzekeraar. Daarnaast hebben professionals aangegeven dat de leeftijdsfase tussen 18 en 23 jaar voor sommige jongeren nog de nodige begeleiding vraagt. Dit geldt vooral voor jongeren die tot hun 18e jaar onder toezicht waren gesteld. Dit toezicht houdt op als de jeugdige 18 jaar wordt. Voor deze jeugdigen willen we tijdig nagaan met professionals uit de Meer-teams of en zo ja welk arrangement nodig is vanuit lokale en/of volwassenhulp om op eigen benen te staan. Met beide ROC’s zijn afspraken om de jeugdhulp en andere diensten voor leerlingen van de ROC’s beter aan te sluiten bij de vraag. Wmo 2015
Wat zijn onze uitgangspunten? Op basis van de nieuwe Wmo bieden gemeenten algemene- en maatwerkvoorzieningen die de zelfredzaamheid en participatie van inwoners ondersteunen. Algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor iedereen, soms met een lichte toegangstoets. Een maatwerkvoorziening is een individuele voorziening, waarvoor een formele verleningsbeslissing is vereist. Onze uitgangspunten met betrekking tot deze maatwerkvoorzieningen zijn als volgt: 1. Specialistische hulp en ondersteuning beperkt zich tot mensen die het echt nodig hebben en er zelf financieel niet in kunnen voorzien;
22
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
2. Hulp bij het huishouden, We zijn innovatief in onze afspraken met partners begeleiding en Onze afspraken met het onderwijs, met zorgverzekeraars en met huisartsen persoonlijke verzorging worden met belangstelling gevolgd door ministeries en andere gemeenten. Zo organiseren we integraal hebben wij samen met de Zorg en Zekerheid een werkprogramma opgesteld en onder de noemer ‘één een convenant getekend. Met de zorgverzekeraar maken we bijvoorbeeld huishouden, één plan, één afspraken over een integraal pakket voor begeleiding en persoonlijke verzorging. hulpverlener’ en we maken Geen gescheiden verantwoordelijkheden, maar het gewenste resultaat is leidend daartoe afspraken met de voor de afspraken die we maken. Ons uitgangspunt in de samenwerking met zorgverzekeraars; partners is dat we het voor onze inwoners goed en niet bureaucratisch willen 3. We stimuleren een regelen. Vertrouwen in de professionals in het veld staat hierbij centraal. Wij verschuiving van kiezen er met ons Haarlemmermeers model, in tegenstelling tot veel andere maatwerk- naar algemene gemeenten, bewust voor om de toegang tot hulp en ondersteuning bij voorzieningen. Algemene gemandateerde professionals en het Meer-team te beleggen in plaats van bij een voorzieningen worden gemeentelijk loket. daartoe beter beschikbaar en toegankelijk gemaakt voor inwoners met een beperking; 4. We zoeken actief naar mogelijkheden tot ontschotting en slimme verbindingen op onderdelen waar sprake is van overlap in doelgroepen; 5. We ondersteunen het netwerk van inwoners zodat zij in staat blijven om ondersteuning te bieden aan hun naasten. Wat gaan we daarvoor doen? Hulp bij het huishouden Wij houden hulp bij het huishouden bereikbaar voor de meest kwetsbare doelgroep. Het toekomstperspectief hierbij is dat we hulp bij het huishouden, begeleiding en persoonlijke verzorging integraal organiseren, in samenwerking met de zorgverzekeraars die verantwoordelijk worden voor de persoonlijke verzorging voor volwassenen. In de nota Hulp bij het huishouden9 hebben wij vastgesteld dat schoonmaakhulp op de particuliere markt een voorliggende algemene voorziening wordt. Waar nodig krijgen inwoners een vergoeding hiervoor vanuit de bijzondere bijstand. Inwoners die meer nodig hebben dan alleen schoonmaakhulp (voorheen hulp bij het huishouden 2 en 3) komen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. Deze kopen wij onder de noemer ‘individuele begeleiding’ in bij de huidige aanbieders. Het gaat hierbij voornamelijk om activiteiten gericht op het organiseren en structureren van een (ontregeld) huishouden. Hulpmiddelen In de nieuwe Wmo wordt er van uit gegaan dat gemeenten kunnen besparen op uitgaven aan hulpmiddelen door hergebruik. Het Gemeentefonds is hiervoor taakstellend verlaagd met structureel € 50 mln. Op dit moment worden hulpmiddelen waar mogelijk al hergebruikt. In aanvulling hierop zetten wij in 2015 een pool op voor scootmobielen en rolstoelen voor niet-dagelijks gebruik. Aandachtspunt bij woningaanpassingen is, dat als een woning aangepast is deze ook als zorgwoning wordt bestempeld en vervolgens ook opnieuw wordt toegewezen aan een inwoner met een zorgvraag. Hierover gaan we in gesprek met woningcorporatie Ymere. Individuele begeleiding
9
Raadsvoorstel 2014.0029565
23
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Individuele begeleiding is een nieuwe taak onder de Wmo en is erop gericht dat inwoners ondersteund worden in het omgaan met de effecten van de eigen beperking en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen en functioneren. De individuele begeleiding die vanuit de AWBZ overkomt omvat alle activiteiten gericht op ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie van cliënten. Wij hanteren echter bij de inkoop een bredere definitie en nemen hierbij ook de volgende onderdelen mee: - de persoonlijke verzorging die in het verlengde van begeleiding ligt, gericht op het toezien van de hulpverlener op Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) van de cliënt10; - individuele begeleiding gericht op het structureren en regie voeren op het huishouden (voorheen hulp bij het huishouden categorie 2 en 3); - individuele begeleiding voor cliënten met licht regieverlies die al sinds een aantal jaren onder gemeentelijke verantwoordelijkheid is gekomen in het kader van de AWBZ-Pakketmaatregel en Ondersteunende Begeleiding Psychosociaal. Door bovenstaande vormen van individuele begeleiding tegelijk uit te vragen hopen wij eventuele overlap beter in beeld te krijgen en in de toekomst te kunnen tegengaan. Dagbesteding Dit zijn alle activiteiten buitenshuis voor mensen met beperkingen, al dan niet gericht op werk. Dagbesteding is voor de betrokken mantelzorgers ook een vorm van tijdelijke ontlasting (respijtzorg). De meest lichte vormen van dagbesteding worden al langere tijd georganiseerd door het sociaal cultureel werk en diverse vrijwilligersorganisaties. Specifiek voor inwoners met psychiatrische aandoeningen zijn er inloopmogelijkheden gecreëerd. De inloopfunctie is de meest laagdrempelige vorm van dagbesteding, waarbij het voornamelijk gaat om de beschikbaarheidsfunctie. Aan deelnemers worden geen strikte eisen gesteld voor wat betreft deelname aan de inloop. Voor cliënten die meer medische verzorging of begeleiding nodig hebben tijdens de activiteiten, is er meer nodig dan algemene- of inloopvoorzieningen: meer aanwezigheid (op afroep) van verzorgend personeel, beter toegankelijke wijkaccommodaties, soms individuele begeleiding, georganiseerd groepsvervoer (al dan niet vrijwillig). Ook is het van belang een professionele begeleider of coördinator toezicht te laten houden op de groep. Voor deelnemers met ernstig regieverlies is deelname in een wijkaccommodatie niet goed mogelijk en is een specialistische vorm van dagbesteding noodzakelijk. In de dagbesteding zoeken wij naar efficiëntere verbindingen. Dit betekent dat we aan de ene kant streven naar algemene voorzieningen die voor iedereen, ook inwoners met beperkingen, toegankelijk en bereikbaar zijn. Bij voorkeur dicht bij huis. Aan de andere kant faciliteren we waar nodig ook dagbesteding in de huidige gebouwen van zorgaanbieders die het beste zijn toegerust op deelnemers met complexe zorg- en ondersteuningsvragen. Wij willen de dagbesteding gericht op werk meer verbinden met de activiteiten in het kader van de Participatiewet voor beschut werk. Voor een aantal cliënten kan vanuit dagbesteding onder begeleiding toegewerkt worden naar een vorm die meer gericht is op werk. Dit kan bijdragen aan het zelfvertrouwen en de betekenis en beleving van de dagbesteding. Doelgroepenvervoer
10
Dit gedeelte van persoonlijke verzorging komt naar de gemeente; de overige persoonlijke verzorging komt onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars.
24
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Op 1 januari 2015 worden wij ook verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de dagbesteding, dat nu nog onder de AWBZ valt. Samen met de gemeenten van Zuid-Kennemerland en IJmond willen wij het doelgroepenvervoer efficiënter, op groter schaal niveau organiseren11. Speerpunten hierbij zijn: 1. Stimuleren van een ‘kanteling van mobiliteit’: daar waar mogelijk willen wij de vervoersstromen beperken (bijvoorbeeld door meer in te zetten op gebruik van het openbaar vervoer) en activiteiten zo te organiseren dat er zo min mogelijk vervoersbewegingen nodig zijn. Samen met IJmond en Kennemerland werken wij een Beleidsplan Kanteling mobiliteit uit, dat eind 2014 gereed zal zijn. 2. Het opzetten van een Regiecentrale: hierbij wordt de regie en planning los van het daadwerkelijke vervoer gecontracteerd. Hierdoor kan vervoer optimaal gebundeld worden via een centrale regie. De Regiecentrale kan een publiek orgaan zijn of door een marktpartij worden uitgevoerd. Ons streven is om per 1-1-2016 een regiecentrale te hebben gerealiseerd voor de regio Haarlemmermeer, Zuid-Kennemerland en IJmond. Omdat het vervoer van en naar de dagbesteding al in 2015 naar de gemeente komt, is er voor gekozen om 2015 als overgangsjaar te zien waarbij we het vervoer bij de huidige AWBZzorgaanbieders laten die nu dagbesteding bieden. Per 2016 willen we dit vervoer ook onder de Regiecentrale brengen. Kortdurend verblijf Kortdurend verblijf is bedoeld voor cliënten die permanent toezicht nodig hebben vanwege hun aandoening of handicap. Het kortdurend verblijf is een vorm van respijtzorg, waardoor de mantelzorger ontlast wordt. We zetten in op het verder ontwikkelen van lichtere vormen van respijtzorg, zoals groepsactiviteiten en het inzetten van vrijwilligers thuis. Daarnaast streven we naar een efficiënter gebruik van accommodaties voor kortdurend verblijf, bijvoorbeeld door samenwerking tussen aanbieders of een combinatie van doelgroepen en/of activiteiten. Beschermd wonen Vanaf 2015 wordt de gemeente Haarlem als centrumgemeente maatschappelijke opvang verantwoordelijk voor beschermd wonen voor mensen met psychiatrische problematiek. Doelstellingen van beschermd wonen zijn herstel en stabilisatie van het gewone leven, veilig en gezond wonen, het bevorderen van zelfredzaamheid, eigen kracht leren ontwikkelen en inzetten (empowerment) en vermaatschappelijking (gelijkwaardig burgerschap). De middelen voor beschermd wonen komen zonder korting vanuit het Rijk over. De gemeente Haarlem is verantwoordelijk voor toegang tot en inkoop van beschermd wonen en zal dit doen in overleg met de regiogemeenten. Wij hebben een aantal beschermd wonen projecten in onze gemeente. In 2015 wordt in regionaal verband een toekomstvisie op beschermd wonen ontwikkeld, met een sterke nadruk op maatschappelijk herstel. In dat verband streven wij ook naar een ontkoppeling van het beschermd wonen en dagbesteding, die nu nog als één product gefinancierd worden. Dagbesteding is dan toegankelijk voor zowel bewoners van beschermd wonen als mensen die zelfstandig wonen. Maatschappelijke opvang en verslavingszorg Wij bieden maatschappelijke opvang en verslavingszorg in samenwerking met centrumgemeente Haarlem. Een goede doorstroom is onze prioriteit. Voor de periode 2015 tot en met 2018 is de belangrijkste ambitie het realiseren van een gedifferentieerd aanbod van woon- en
11Onder
doelgroepenvervoer verstaan we in dit verband Wmo-vervoer, leerlingenvervoer en vervoer van en naar de dagbesteding.
25
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
opvangvoorzieningen, om de uitstroom en doorstroom van daklozen uit voorzieningen te versnellen. Daarnaast ligt prioriteit bij het ontwikkelen van huisvesting voor inwoners die problemen hebben om zich aan te passen. Daarnaast zetten wij in op het verbeteren van hulpverlening, maatschappelijk herstel en een goede nazorg. De acceptatie van inwoners met ggz-problematiek in de wijk is een aandachtspunt voor de komende periode. 4.4.
Participatiewet
Wat zijn onze uitgangspunten? Gemeenten staan voor de opgave om een grotere doelgroep te ondersteunen, met minder geld binnen een wettelijk kader dat weinig beleidsvrijheid biedt en deels nog onduidelijk is. Zo is nog niet helder welke taken regionaal moeten worden uitgevoerd. Wij anticiperen hierop door te participeren in de pilot ‘werkbedrijf Groot Amsterdam’ en door binnen de arbeidsmarktregio samen met werkgevers en het UWV instrumenten te ontwikkelen zoals garantiebanen, loonkostensubsidies en een loonwaarde-metingsinstrument. Deze instrumenten moeten immers onder de zelfde condities en op eenduidige wijze (geharmoniseerd) in de gehele regio inzetbaar zijn. We hanteren de volgende uitgangpunten: 1. We hebben de ambitie om zoveel mogelijk mensen naar reguliere arbeid te leiden. Nadrukkelijk wordt bij bemiddeling naar werk uitgegaan van de vraagkant: de wensen van de werkgever en hoe deze optimaal ‘ontzorgd’ kan worden. 2. Geen enkele doelgroep wordt thuis werkloos en inactief gelaten. De focus ligt op de doelgroepen waarbij door tijdelijke ondersteuning de afstand tot werk verkort wordt. 3. De Haarlemmermeer Werkorganisatie creëert een klimaat van continue innovatie, zodat zij inwoners zo goed en effectief mogelijk kan ondersteunen. Wat gaan we daarvoor doen? Ons bestaande instrumentarium wordt uitgebreid met een aantal nieuwe instrumenten die de Participatiewet voorschrijft en waarbij in meerdere of mindere mate sprake is van lokale beleidsruimte: - De no risk polis. Werkgevers ontvangen compensatie indien een medewerker ziek wordt, die voorheen een uitkering ontving. Wij maken al gebruik van deze polis, de hoogte en duur van de polis worden afgestemd binnen de arbeidsmarktregio. - Participatievoorziening beschut werken. Deze voorziening is bedoeld voor personen die alleen met (intensieve) begeleiding en een aangepaste werkplek werkzaamheden kunnen uitvoeren en voor wie dagbesteding gericht op werk niet geschikt is. We betrekken dit in de plannen voor de Haarlemmermeer Werkorganisatie en werken hierin nauw samen met het UWV. - Meer-prestatie. Het primaire doel van Meer-prestatie is dat iemand maatschappelijk nuttige onbeloonde activiteiten verricht als compensatie voor het ontvangen van een bijstandsuitkering. De Meer-prestatie kan een manier zijn voor uitkeringsgerechtigden om te (blijven) participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Met de Meer-prestatie willen wij zo veel mogelijk aansluiten bij motivatie, talenten ambities en al zelf ontplooide activiteiten van mensen. De focus van de inzet van de Meer-prestatie ligt op personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt waarbij wel wordt geprobeerd in te spelen op het verkorten van de afstand tot de arbeidsmarkt; - Loonkostensubsidie/loonwaarde. Met dit instrument worden werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer/uitkeringsgerechtigde gecompenseerd. De hoogte van de loonkostensubsidie en de doelgroep (degene binnen de Participatiewet van wie is vastgesteld dat 26
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
-
zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon) zijn vastgelegd in de wet. De gemeente heeft de ruimte om vast te stellen of iemand tot de doelgroep voor dit instrument behoort (selectiemethode) en op welke wijze we de daadwerkelijke loonwaarde gaan vaststellen (de methodiek). We streven ernaar om binnen de arbeidsmarktregio GrootAmsterdam tot overeenstemming te komen over de inkoop en inzet van één objectieve methodiek voor loonkostensubsidie/loonwaarde, zodat deze per 1 januari 2015 kan worden ingezet. Minimabeleid. Met een laag inkomen blijft er weinig geld over om deel te kunnen nemen aan de samenleving. Het minimabeleid behelst regelingen en tegemoetkomingen om ook mensen met een laag inkomen te laten participeren. Ook het minimabeleid is onderhevig aan beperkingen die de Participatiewet oplegt aan gemeenten. De mogelijkheid van categoriale bijzondere bijstand vervalt, met uitzondering van de collectieve ziektekostenverzekering. Ook regelingen als de kostdelersnorm en de Wet hervorming kindregelingen hebben invloed op de financiële situatie van inwoners binnen onze gemeente. De Wmo biedt echter de ruimte om een tegemoetkoming te verstrekken aan inwoners met een chronische ziekte of beperking. Voor de invulling van de regelingen op basis van de verschillende wetgevingen en regelingen vinden wij het belangrijk dat wij een goed beeld hebben van de inwoners die ondersteuning nodig hebben. Daartoe wordt een minima-effectenonderzoek uitgevoerd. Aan de hand van de uitkomsten wordt een nota minimabeleid najaar 2014 worden aangeboden aan de Raad. De invulling van de regeling voor inwoners met een chronische ziekte of beperking wordt in een aparte nota vastgesteld.
27
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
5.
Veiligheid
De Koers - Veiligheid is een randvoorwaarde in alle schakels van de keten: van preventie tot en met gedwongen hulp. - De gemeente heeft al belangrijke veiligheidstaken (opleggen tijdelijk huisverbod, opleggen inbewaringstelling) en krijgt er nieuwe taken bij (uitvoering gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering en organiseren één meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. - Wij gaan de wettelijke taken rondom veiligheid binnen het sociaal domein, zoals jeugdbescherming, jeugdreclassering en het AMHK, organiseren samen met twee jeugdzorgregio’s, te weten Zuid Kennemerland en IJmond (hierna te noemen jeugdzorgregio). Wanneer de veiligheid niet door de professionals gewaarborgd kan worden, is snelle opschaling via drang naar dwang noodzakelijk. Partners hierin zijn crisisdiensten, Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), gecertificeerde instelling en Veiligheidshuis. 5.1. Visie op veiligheid Het merendeel van onze inwoners woont in een veilige omgeving en is in staat om voldoende veiligheid voor zichzelf en de omgeving te waarborgen. Daar waar het onveilig is, komen deze signalen in eerste instantie vaak terecht bij professionals die nabij zijn. . Bij onveiligheid wordt direct ingegrepen. Ook wanneer het gaat over veiligheid, spreken we onze inwoners aan op het inzetten en benutten van eigen mogelijkheden. Wanneer het onveilig is, kan er afgestemd worden met de gemandateerde professionals, de Meer-teams, het AMHK, politie of andere (al bij de inwoner bekende) hulpverlening. Wij willen de signalerende en interveniërende rol van deze professionals nabij versterken, zodat ook daadwerkelijk snel en daadkrachtig ingegrepen wordt in onveilige situaties. Bij elk van deze professionals wordt de overweging gemaakt welke ondersteuning, op welk niveau, passend is om de veiligheid te herstellen. Wanneer de inwoner samen met de direct betrokken professionals niet in staat blijkt om de veiligheid te herstellen, wordt er, in navolging van de meldcode een melding gemaakt bij het AMHK of bij de beschermingstafel (zie paragraaf 5.3 voor een toelichting op de beschermingstafel). De wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht professionals te handelen volgens de meldcode bij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling. De meldcode ondersteunt de professional om goed te reageren op signalen van dit soort geweld. 5.2. Bovenregionale samenwerking Voor onderwerpen rondom sociale veiligheid werken we samen met de regio’s Zuid-Kennemerland en IJmond. In de samenwerking met Haarlemmermeer, wordt hierna verwezen naar jeugdzorgregio. De samenwerking is in eerste instantie vooral gericht op het komen tot een gezamenlijke visie en uitgangspunten. Vanwege de continuïteit van zorg wordt de jeugdbescherming en jeugdreclassering in 2015 en 2016 nog bij verschillende organisaties afgenomen. We werken toe naar het op termijn werken met één gecertificeerde instelling voor de jeugdzorgregio. Daarnaast vormen we een beschermingstafel (zie paragraaf 5.3), waar we de toegang tot Jeugdbescherming en Jeugdreclassering beleggen. De visie en uitgangspunten voor de beschermingstafel worden bovenregionaal nader uitgewerkt. Het AMHK wordt wel al vanaf 2015 bovenregionaal ingericht: per 1 januari 2015 kopen we gezamenlijk diensten in voor één AHMK.
28
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
5.3. Organisaties en verbanden op het gebied van de veiligheid Er is op het gebied van veiligheid sprake van een complex veld van organisaties en onderlinge verbanden. Er zijn verschillende routes en organisaties die ondersteunen bij en toezien op een veilig thuis. Partners hebben hier een eigen rol en een eigen verantwoordelijkheid. We leggen verbindingen tussen partners zoals de beide bureaus Jeugdzorg, het AMHK, het Veiligheidshuis, het Multi Disciplinair Centrum Kindermishandeling, de verschillende lokale organisaties, de Meer-teams om de veiligheid van onze inwoners op een integrale, effectieve en efficiënte wijze te kunnen herstellen. Daar waar mogelijk, vereenvoudigen we de route voor professionals en inwoners. Professionals worden, waar nodig, getraind in het signaleren en bespreekbaar maken van zorgen over onveiligheid en zij ontvangen informatie over de ondersteuningsmogelijkheden bij onveiligheid. Het mag niet uit maken of de inwoner/professional zich meldt bij politie, AMHK of een andere professional. Allen moeten bekend zijn met de routes en ondersteunen de inwoner bij het vinden van de juiste route tot herstel van de veiligheid. Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en kindermishandeling Wanneer een inwoner of een professional, bijvoorbeeld in het kader van de meldcode, contact opneemt met het AMHK kan er sprake zijn van een advies, consult of melding: - Bij een advies of consult ondersteunt het AMHK de inwoner/professional over hoe zij zelf vervolg kunnen geven aan het gevoel dat er sprake is van een onveilige situatie. Dit kan ook een verwijzing zijn naar een gemandateerde professional of het Meer-team. - Bij een melding start het AMHK een onafhankelijk onderzoek om de onveiligheid vast te stellen en, waar mogelijk, direct hulpverlening op gang te brengen. Bij een crisis is er direct contact met betrokken professionals om noodzakelijke hulpverlening op gang te brengen, met de Raad van Kinderbescherming, wanneer een voorlopige ondertoezichtstelling nodig is of met de politie/gemeente, wanneer een tijdelijk huisverbod aan de orde is. Als het AMHK, ook na onderzoek, twijfelt over inzet van hulpverlening of met experts wil afstemmen, kan er casuïstiek ingebracht worden bij de beschermingstafel (zie volgende paragraaf). Vanaf 1 januari 2015 werkt het AMHK vanaf één locatie en met één frontoffice voor alle gemeenten in deze regio. Het AMHK wordt, in eerste instantie, een samenwerkingsverband tussen het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Bovenregionaal is een kwartiermaker AMHK aangesteld die onderzoek verricht naar het toekomstige organisatiemodel en de bijbehorende rechtsvorm en dit verder voorbereidt. We verwachten per 1-1-2016 het traject voor een nieuwe rechtsvorm voor het AMHK afgerond te hebben. Beschermingstafel Wanneer de inwoner samen met de direct betrokken professionals niet in staat blijkt om de veiligheid te herstellen, dan kunnen zij de beschermingstafel inschakelen. Aan deze tafel, onder gemeentelijk voorzitterschap, nemen deskundige partners op het gebied van veiligheid (jeugd en volwassenen) deel. Voor de casuïstiek met jeugd is dit in ieder geval de RvdK. Voor volwassenen wordt dit nog nader verkend. Zij onderzoeken, vanuit hun expertise, welke patronen maken dat hulpverlening niet, of onvoldoende op gang is gekomen. Zij doen aanbevelingen aan professional en gezin om dit alsnog te realiseren. Zij hebben het mandaat om binnen de verantwoordelijkheden van de gemeente drang uit te (laten) oefenen, om toe te leiden naar de RvdK voor een onderzoek naar onveiligheid en om een regisseur aan te wijzen voor het gezin/huishouden. Een verzoek aan de RvdK is nodig om de casus voor te kunnen leggen aan een kinderrechter, die de veiligheid kan herstellen binnen het “dwang
29
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
kader”12. De beschermingstafel is voor het gezin ook een markeermoment waarop er alsnog gekozen kan worden om lokaal en in een vrijwillig kader te participeren. Raad voor de Kinderbescherming Wanneer de RvdK gevolg heeft gegeven aan een verzoek tot onderzoek, indien zo besproken tussen RvdK en AMHK tijdens een crisis of tijdens overleg aan de beschermingstafel, doet zij vervolgens een aanbeveling over inzet van hulpverlening en soms een maatregel. Als een kinderrechter instemt met de maatregel, wordt de regie belegd bij de gecertificeerde instelling (zie paragraaf hieronder). Vaak betreft dit gezinnen waar het onveilig is, maar waar het daarnaast ontbreekt aan de vaardigheid of wil om de veiligheid te herstellen. De gezinsmanager van de gecertificeerde instelling ondersteunt het gezin bij het herstellen van de veiligheid, legt de regie terug bij het gezin of schaalt af naar lokale professionals of het Meer-team, zodra dit mogelijk is. De afspraken tussen gemeente en RvdK worden vastgelegd in een wettelijk verplicht protocol. In deze jeugdzorgregio voegen we daar de afspraken met de gecertificeerde instellingen aan toe. In het protocol staan de samenwerkingsafspraken opgenomen, waaronder: 1. rollen/verantwoordelijkheden; 2. continuïteit en samenhang in de bemoeienis van de gecertificeerde instellingen die opereren onder regie van de gemeente en de RvdK; 3. afstemming rond overdrachtsmomenten; 4. afspraken over het uitwisselen van gegevens, versus de bescherming van de privacy van de betrokken ouders en kinderen; 5. hoe om te gaan met de burgemeestersbevoegdheid, waarmee de burgemeester de mogelijkheid heeft om de RvdK alsnog een zaak voor te laten leggen aan de rechtbank, wanneer zij eerder besloten heeft dit niet te doen. Gecertificeerde instelling De uitvoering van Jeugdbescherming en Jeugdreclassering wordt vanaf 2015 belegd bij organisaties die gecertificeerd zijn voor deze taken. In 2015 en 2016 werken wij, mede vanwege continuïteit van zorg, samen met Jeugdbescherming Regio Amsterdam, William Schikker Groep en het Leger des Heils voor uitvoer van deze taken, mits zij tijdig zijn gecertificeerd. Toeleiding naar de gecertificeerde instelling kan plaatsvinden na besluit van een kinderrechter of na het besluit van de beschermingstafel om regie bij deze organisatie neer te leggen in het “drang kader”13. De gecertificeerde instelling werkt met een Gezin Generieke Werkwijze, wat betekent dat de werkwijze het hele gezin/systeem ondersteunt. De problematiek wordt als integraal bekeken. De gecertificeerde instelling voert de regie en maakt gebruik van eigen kracht, het netwerk en waar nodig extra hulpverlening van onze (lokale) partners. Veiligheidshuis Gezinsleden met een strafrechtelijke maatregel en complexe problematiek kunnen in het Veiligheidshuis op verschillende tafels besproken worden. Gemeenten, RvdK, OM, gecertificeerde instellingen en andere lokale partners zijn al betrokken bij deze overleggen. In 2015 onderzoeken we hoe het Veiligheidshuis meer kan aansluiten bij de ontwikkelingen in het sociaal domein en hoe
12
Als een Jeugdofficier van justitie of een kinderrechter besluit een maatregel in te zetten, dan noemen we dat dwang. Als er geen maatregel is opgelegd, maar het gezin/systeem werkt nog onvoldoende mee of zijn onvoldoende in staat om de veiligheid te herstellen kunnen professionals drang uitoefenen. Wanneer dit niet lukt, kan dit belegd worden bij een gecertificeerde instelling. 13
30
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
gezinnen/systemen met zowel een strafrechtelijke maatregel als een zorgvraag, dan wel onveiligheid, meer integraal bekeken kunnen worden. Multi Disciplinair Centrum Kindermishandeling Het Multi Disciplinair Centrum Kindermishandeling (MDCK) is een netwerkorganisatie op niveau van de jeugdzorgregio. In dit netwerk wordt samengewerkt door het AMHK, politie/justitie, Kind Jeugd en Traumacentrum, De Waag, ziekenhuis en dergelijke om, naar voorbeeld van de ‘family justice centers’, op 1 locatie een volledig onderzoek af te nemen bij mishandeling of seksueel misbruik/seksueel geweld. De organisatie is gevestigd in het Spaarne Ziekenhuis in Hoofddorp en is nauw betrokken bij de ontwikkelingen rondom beschermingstafel en AMHK. 5.4. Spoed en crisis In geval van een crisissituatie is het AMHK 24/7 bereikbaar voor ondersteuning. Dit geldt ook voor zorgmeldingen door de politie. De medewerkers van het AMHK beoordelen of er sprake is van een situatie die kan wachten op de eigen hulpverlener of een nieuwe hulpverlener binnen kantoortijd, of er een verwijzing naar het Meer-team kan plaatsvinden of dat er direct hulpverlening op af moet. In dat laatste geval kan dit een AMHK medewerker zijn, maar ook een andere professional. Zij kunnen binnen twee uur ter plaatse zijn, als dat nodig is. Om te voorkomen dat er verschillende crisisdiensten arriveren bij het gezin, voert het AMHK de regie en worden er afspraken gemaakt over bereikbaarheidsdiensten(telefonisch consult) of beschikbaarheidsdiensten (er op af). Het AMHK heeft verder de mogelijkheid om de RvdK 24/7 te betrekken voor een voorlopige ondertoezichtstelling/ uithuisplaatsing of om de politie/gemeente te vragen de procedure voor een tijdelijk huisverbod op te starten (bevoegdheid van de burgemeester). In 2014/2015 wordt, mede vanuit efficiencyoverwegingen, onderzoek gedaan naar een geïntegreerde crisisdienst. Bij de integratie van de crisisdiensten van de verschillende organisaties kunnen we gezamenlijk mogelijk sneller en adequater handelen. Afstemming over regie en hulpverlening, maar ook gezamenlijk invulling geven aan de eerste uren/dagen/weken na een crisis, waarmee residentiele plaatsing soms voorkomen kan worden, biedt een beter perspectief voor gezinnen.
31
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Rechten en plichten van inwoners
6.
De Koers: Gedeeltelijk wordt de positie van de inwoner wettelijk geborgd in de wet en de verordening, maar maatwerk moet mogelijk blijven. Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon zijn belangrijke functies. Alle instellingen die de gemeente financiert moeten beschikken over een klachtenregeling. Bij voorkeur kunnen mensen zelf aangeven op welke wijze en door wie ze geholpen worden. Er zijn grenzen aan de keuzevrijheid in relatie tot het beschikbare aanbod. Het is goed kwaliteitsbeleid, dat inwoners een andere hulpverlener binnen een instelling kunnen krijgen. Dit geldt ook voor de Meer-teams. De keuzemogelijkheid van een pgb blijft bestaan, maar het bedrag wordt niet langer direct aan de inwoner wordt uitgekeerd maar aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Van twee adviesraden naar één participatieraad. Cliënten hebben rechten, zoals het al bestaande recht op bezwaar en beroep en het recht om een klacht in te dienen. Per 2015 komt daar het recht bij op onafhankelijke cliëntondersteuning bij, in het kader van de nieuwe Wmo. Cliënten hebben ook plichten, zoals de plicht om inlichtingen te verschaffen of om mee te werken aan het vinden van betaalde arbeid. In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de plichten en rechten van inwoners. Tot slot gaan we kort in op de nieuw te vormen Participatieraad, waarin ook de belangen van individuele inwoners en cliënten worden behartigd. 6.1.
De plichten van inwoners
Eigen bijdrage Het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage is in lijn met onze Koers: uitgaan van wat mensen zelf kunnen, dus ook in financieel opzicht. Voor alle maatwerkvoorzieningen14 in het kader van de Wmo 2015 vragen wij een eigen bijdrage. De hoogte van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage bepalen wij in samenhang met de minimaregelingen, maar worden in een aparte nota in het najaar vastgesteld. Voor voorzieningen op grond van de Jeugdwet is dit niet mogelijk. Er is wel sprake van een wettelijk verplichte ouderbijdrage indien de kinderen in een instelling of pleeggezin wonen. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) stelt de hoogte hiervan vast en int dit bedrag. Fraudebestrijding en handhaving Fraudebestrijding en handhaving kennen accentverschillen per wet, de uitgangspunten zijn echter voor het hele sociaal domein gelijk. Een goede en heldere service aan onze inwoners en duidelijke informatie over rechten plichten dragen bij aan het voorkomen van misbruik en vergroten het draagvlak om de regels na te leven. Om fraude te voorkomen dient vooraf een goede controle plaats te vinden. De ervaring leert dat face-to-face gesprekken de meest rendabele bron van fraudesignalen zijn. Daarnaast maken we gebruik van een aanpak gericht op een snelle interventie en consequentie bij fraudesignalen. De geloofwaardigheid van het handhavingsbeleid staat of valt met de reactie van de gemeente op het niet naleven van de regels. Bij handhaving horen heldere en consequent uitgevoerde sancties, zeker ook voor het gevoel van rechtvaardigheid bij inwoners die zich wel netjes aan de regels houden.
14
Met uitzondering van rolstoelen.
32
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
De Participatiewet schrijft uniforme arbeidsverplichtingen voor. Een schending van deze verplichting heeft als gevolg dat de uitkering gedurende één tot drie maanden volledig wordt ingehouden. De gemeente heeft slechts beleidsvrijheid bij het vaststellen van de duur van deze maatregel. Wij kiezen voor de kortste periode die in de wet is vastgelegd, namelijk één maand. Een langere periode mensen inkomen te onthouden, vinden wij niet aanvaardbaar. De gemeente heeft de mogelijkheid tot het opleggen van een maatregel op basis van gedragingen die het verkrijgen van arbeid in de weg staan. Als het hierbij gaat om zeer ernstige misdragingen, leggen wij hiervoor een maatregel van honderd procent korting op. Daarnaast is het college verplicht een bestuurlijke boete op te leggen indien er sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. Wij handhaven het al vastgestelde beleid hierover. Op basis van de Jeugdwet en de Wmo 2015 hebben wij de mogelijkheid om een toegekende voorziening of verstrekt pgb terug te vorderen, indien de ontvanger bewust verkeerde informatie heeft verstrekt. De regels met betrekking tot maatregelen, verrekenen van bestuurlijke boete en terugvorderingen worden vastgelegd in de verordening. Als aparte maatregel om fraude met pgb’s tegen te gaan, wordt landelijk het trekkingsrecht ingevoerd. De gemeente maakt de pgb-middelen over naar de SVB. De SVB controleert het contract tussen de zorgverlener en de cliënt en signaleert eventuele onregelmatigheden. Aan de hand van de door cliënt gedeclareerde uren wordt vervolgens de hulpverlener uitbetaald. 6.2.
De rechten van inwoners
Bezwaar en beroep / mediation De procedure voor bezwaar en beroep willen wij uitbreiden met een meer informele aanpak. Cliënten krijgen voorafgaand aan een officieel besluit over de gevraagde ondersteuning de mogelijkheid voor het indienen van een zienswijze. In een vroeg stadium nemen wij contact op met de bezwaarmaker om te bespreken wat de meest geschikte behandelwijze voor zijn bezwaarschrift is: het voorleggen aan de commissie (de formele weg) of een informeel gesprek op ambtelijk niveau, geleid door een juridische behandelaar die mediatonvaardigheden toepast. Het is ook mogelijk om een professionele mediator in te schakelen. De werkwijze rondom mediation werken wij nog verder uit. Klachten over bejegening Wij krijgen er verschillende taken bij, waardoor het bestaande klachtenmeldpunt klachten binnen zal krijgen over nieuwe teams, medewerkers en/of onderwerpen. Zolang de klacht over een gemeentelijke medewerker gaat, blijft de werkwijze ongewijzigd. De klachtencoördinator zal de klacht onderzoeken. Vervolgens wordt het oordeel vastgesteld en een brief naar de klager gestuurd. Een afschrift gaat naar de betrokken medewerker en teammanager. Klachten over de Meer-teams zien wij ook als onze verantwoordelijkheid, ook al werken er ook medewerkers die in dienst zijn van externe organisaties. Klachten over zorgaanbieders moeten door henzelf afgehandeld worden. Iedere instelling dient over een goede klachtenregeling te beschikken. Wanneer een klacht toch bij ons binnenkomt, sturen wij deze door naar het juiste klachtenmeldpunt. Wanneer een klacht onzorgvuldig door ’een organisatie wordt behandeld, kan hierover een klacht bij de gemeentelijke klachtencoördinator worden ingediend. Ook hier is mediation mogelijk. Deze stelt dan een onderzoek in. Vervolgens is nog een gang naar de Nationale Ombudsman mogelijk. 33
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
Wij verwachten vanaf 2015 een toename aan procedures en klachten. De doelgroep neemt toe, en daarnaast speelt mee dat de strengere regelgeving cliënten ertoe kan brengen om via een procedure alsnog de gewenste ondersteuning te krijgen. Cliëntondersteuning en vertrouwenspersonen Cliëntondersteuning is van belang voor mensen die verminderd zelfredzaam zijn en niet goed in staat zijn zelf regie over hun eigen leven te voeren. De nieuwe Wmo stelt cliëntondersteuning verplicht, de Jeugdwet doet dat onder de noemer van een vertrouwenspersoon. De cliëntondersteuner kan de cliënt helpen bij het formuleren van zijn hulpvraag, het maken van keuzes, het bemiddelen bij instanties etc. Cliëntondersteuning is onafhankelijk en is voor de inwoner kosteloos beschikbaar als algemene voorziening. Cliëntondersteuning kan zowel informeel, vrijwillig als professioneel geboden worden. Wij verwachten van cliënten dat zij in eerste instantie een beroep doen op hun eigen netwerk. Wanneer dit niet voldoende is, kan men een beroep doen op vrijwilligersorganisaties zoals de ouderenbonden of professionele organisaties die cliëntondersteuning bieden (uitsluitend MeerWaarde en MEE). In overleg met de betrokken organisaties geven wij dit verder vorm en we besteden de nodige aandacht aan de communicatie over deze mogelijkheid. De vertrouwenspersoon die op grond van de Jeugdwet beschikbaar dient te zijn, wordt landelijk georganiseerd door de VNG. Elke gemeente krijgt een vast aanspreekpunt bij de landelijke organisatie die dit gaat verzorgen. Persoonsgebonden budget (pgb) Het pgb is een geldbedrag dat mensen krijgen om zelf, onder bepaalde voorwaarden, zorg en ondersteuning te organiseren en in te kopen. De budgethouder is bij pgb zelf verantwoordelijk voor goed opdrachtgeverschap en een goede verantwoording. Een pgb geeft de inwoner eigen regie, individuele keuzemogelijkheden en mogelijkheden voor maatwerk. Het pgb draagt daardoor bij aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënten. Daarnaast biedt het pgb een prikkel voor innovatie. Mensen kunnen zorg inkopen die (nog) niet door de gemeente zelf ingekocht wordt, dit laat zien waar zorgbehoeften zitten die zorg in natura niet biedt. De mogelijkheid voor een pgb is wettelijk verankerd in de Wmo en de Jeugdwet. Op dit moment kent de gemeente al pgb’s in het kader van de huidige Wmo. Vanaf 2015 wordt de gemeente in het kader van de nieuwe Wmo ook verantwoordelijk voor pgb’s voor individuele begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en voor pgb’s in het kader van de Jeugdwet. De Meer-teams, de professionals met mandaat en medewerkers van de gemeentelijke sociale dienst zijn bevoegd om pgb’s toe te kennen. Het pgb mag niet ingezet worden voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers. Ook sluiten we collectieve vervoersvoorzieningen en maatschappelijke opvang uit, omdat dit de exploitatie van deze voorzieningen onder druk kan zetten Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners (informele zorg) mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager. Informele zorg is niet altijd gemakkelijk te onderscheiden van gebruikelijke zorg: dat is de zorg die bijvoorbeeld een familielid normaal gesproken ook zonder vergoeding wel op zicht neemt. Informele zorg maakt daarom altijd onderdeel uit van het persoonlijk plan, waarin ook andere vormen van ondersteuning, zoals gebruikelijke zorg en eventueel zorg in natura zijn opgenomen. De pgb-tarieven worden bepaald door de kosten die de gemeente zou maken bij zorg in natura. Bij een duurdere voorziening komen de extra kosten voor rekening van de aanvrager. Voor informele 34
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
zorg is het tarief maximaal het geldende pgb-uurtarief voor niet-professionele hulpverleners op grond van de Wet Langdurige Zorg. De al bestaande Wmo-tarieven blijven ongewijzigd (behoudens indexatie) Voorondersteuning en hulp werken we vanaf 2015 met tariefcategorieën, die wij in aparte beleidsregels uitwerken. Hoewel het mogelijk is om al afgegeven pgb’s in 2015 te verlagen indien dezelfde zorg in natura tegen lagere kosten kan worden ingekocht, kiest het college ervoor om beschikkingen die in 2015 aflopen, pas op die betreffende datum aan te passen, en de rest per 1-1-2016. Dit geeft pgb-houders die afhankelijk zijn van de zorg voldoende tijd om desgewenst andere zorg te vinden. 6.3. Naar één Participatieraad De huidige WMO-raad en de WWB-cliëntenraad gaan per 1-1-2015 op in één Participatieraad, waarin de beleidsparticipatie voor het sociaal domein integraal en in samenhang wordt georganiseerd. De Participatieraad bestaat uit een Beleidsvleugel en Praktijkvleugel. De Beleidsvleugel heeft als hoofdtaak in nauwe samenspraak met de Praktijkvleugel de advisering op het beleid te verzorgen. De Praktijkvleugel houdt contact met cliëntenraden, We zijn vernieuwend in het betrekken van belangengroeperingen en dorps-en wijkraden, geeft inwoners en cliënten bij ons beleid inbreng vanuit de praktijk en zorgt er mede voor dat We zoeken de komende jaren naar vernieuwende signalen of problemen in de Participatieraad naar vormen van participatie, waarbij inwoners die al dan niet gebruik maken van hulp en ondersteuning voren komen. Op dit moment worden de contacten kunnen meedenken, meepraten en meebeslissen met cliëntenraden en belangengroeperingen over het beleid in het sociaal domein. Onze uitgebreid. In de loop van het proces van de ambities voor het sociaal domein kunnen we alleen vorming van de Participatieraad en na installatie met de inzet van alle inwoners bereiken. We stellen wordt verder uitgewerkt hoe de belangen van alle hiervoor een plan van aanpak inclusief menukaart inwoners optimaal kunnen worden gewaarborgd en op. deze kunnen worden meegenomen in de vorm die de raad krijgt.
35
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
7.
Sturing, verwerving en bekostiging De Koers - We gaan uit van vijf sturingsprincipes: co-creatie, ruimte vooraf –verantwoording achteraf, maatwerk, beperkte informatie-uitvraag, betrek cliënten bij de verantwoording. - Eerste verkenning van vijf hoofdvormen van bekostiging: beschikbaarheid bekostiging, populatie gebonden financiering en prestatiebekostiging, resultaatsbekostiging en persoonsgebonden bekostiging
In dit hoofdstuk gaan we in op het proces om te komen tot sturing op de transformatie als geheel en op de strategie van verwerving, bekostigingsmethoden, sturingsprincipes en kwaliteit van de ondersteuning binnen het sociaal domein. We maken onderscheid tussen een strategie voor de korte termijn (2015-2016) en voor de lange termijn (2017-2018). Voor 2015 richten wij ons op het operationeel zijn van de gemeente zelf en er voor zorgen dat organisaties goede hulp en ondersteuning kunnen leveren. We gaan hierbij uit van een zachte landing en het bieden van zorgcontinuïteit per 1 januari 2015. Zo realiseren we een zorgvuldige overgang. Vanaf 2015 vindt een doorontwikkeling plaats naar de sturing op de transformatie als geheel en naar andere vormen van verwerven, bekostigen en sturen en verbetering van kwaliteit. 7.1. Sturing op de transformatie in het sociaal domein Het doel van de transformatie is om inwoners aan te spreken op wat zij zelf en met elkaar kunnen oplossen, betere zorg te realiseren waarover inwoners meer tevreden zijn, en toch minder kosten te maken dan nu met deze taken gemoeid is. Kenmerkend voor het Haarlemmermeers model is dat het sociaal domein breed is voor jong en oud, dat het gaat over de inzet van inwoners zelf en het hele palet van algemene voorzieningen tot en met zeer specialistische zorg, en dat we het als gemeente samen willen doen met inwoners, professionals, instellingen. Bij deze aanpak hoort ook een Haarlemmermeers sturingsmodel. Een model waarin alle actoren partners zijn die bij kunnen dragen aan het gemeenschappelijk gedragen resultaat. Een model met maatschappelijke outcome- en prestatie-indicatoren en spelregels, dat een instrument vormt voor continue kwaliteitsontwikkeling. We gaan dit model in 2015 verder ontwikkelen met maatschappelijke partners samen en maken daarbij goed gebruik van landelijke initiatieven op dit punt. Zo wordt er momenteel op initiatief van de VNG, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Veiligheid en Justitie een set van prestatie-indicatoren op het niveau van de instellingen ontwikkeld. Het gaat hierbij om het meten van bereik of uitval, cliënttevredenheid ten aanzien van nut/effect en doelrealisatie en probleemafname. Wij willen het Haarlemmermeerse model voor kwaliteitsontwikkeling en sturing op de transformatie, dat we de naam TransforMeerlat hebben gegeven, vormgeven als een uitnodigend instrument: - Het gaat uit van positief geformuleerde maatschappelijke resultaten en daarmee samenhangende ambities, die samen met maatschappelijke partners benoemd zijn. De ambities zijn Haarlemmermeer-breed, maar kunnen per gebied verder verbijzonderd worden. - Iedereen (inwoners, professionals, instellingen) kan een zichtbare bijdrage leveren aan het behalen van de gewenste resultaten. - De TransforMeerlat bestaat uit een samenhangend framework van indicatoren, die samen met maatschappelijke partners bepaald worden en een beeld geven van de mate waarin we onze ambities verwezenlijken. De TransforMeerlat kan een beeld geven voor de Haarlemmermeer als geheel, maar kan ook verschillen laten zien tussen gebieden. 36
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
-
We gaan zuinig om met het verzamelen van data en fixeren ons niet op de cijfers: het gaat om het realiseren van de ambitie. We hebben de ambitie om samen met een paar andere gemeenten een landelijke kopgroep te formeren en wetenschappelijke ondersteuning voor de ontwikkeling van dit model te verkrijgen. Wij zien het bijzondere van onze TransforMeerlat vooral in het feit dat het een sociaal-domein breed model is; dat we het samen met inwoners en andere maatschappelijke partners ontwikkelen; dat we daardoor eenheid en eenvoud van taal en indicatoren verkrijgen en dat we het positief als een transformatie-ontwikkelmodel willen neerzetten, waarin ieders bijdrage zichtbaar kan worden in de resultaten.
Begin 2015 hebben we een uitgewerkt plan, 2015 trekken we uit voor de ontwikkeling van dit model en vanaf 2016 gaan we er daadwerkelijk mee werken. Wij betrekken hierbij o.a. gegevens over Haarlemmermeer uit Kijk op de Wijk. 7.2. Verwerving Binnen het geheel van sturing zoals beschreven in de vorige paragraaf vormt onze relatie met externe uitvoerende organisaties een belangrijk onderdeel. Met een groot aantal organisaties maken wij afspraken over te leveren diensten en producten, via subsidies of een inkoopcontract. Dit vatten wij samen onder de term ‘verwerving’. Voor de bestaande taken binnen het sociaal domein handhaven we in eerste instantie de wijze waarop deze momenteel worden gesubsidieerd of ingekocht. Voor de nieuwe taken is gekozen om een inkooprelatie aan te gaan. Voor de korte termijn vragen we welke diensten voor welke doelgroepen organisaties kunnen leveren tegen welke eenheidsprijs. Op de langere termijn zoeken wij naar innovatieve manieren om aan te besteden. Met het oog op een zachte landing en continuïteit van zorg is gekozen om voor 2015 geen nieuwe partijen toe te laten, mits het aanbod onder bestaande aanbieders toereikend is. Voor de jeugdtaken geldt dit ook nog voor 201615. In de uitvraag besteden we wel veel We zijn innovatief in het sturen op resultaat Natuurlijk is de hele omwenteling in het sociaal domein al de grootst denkbare aandacht aan innovatie innovatie. Maar ook op het sturen op het behalen van de gewenste en efficiency, om de maatschappelijke resultaten willen we innoveren. We ontwikkelen het kwaliteit waar mogelijk te instrumentarium daarvoor niet vanachter de tekentafel, maar samen met inwoners verbeteren en kosten te en professionals. Want we hebben iedereen nodig om de gewenste verbeteringen verlagen. Voor de lange tot stand te brengen. termijn wordt toegewerkt naar een open markt, waarin via concurrentie de kwaliteit van dienstverlening en verlaging van de kosten worden gestimuleerd. 7.3. Bekostiging Bekostiging gaat over welk type afspraken worden gekoppeld aan de financiering. Bij inkoop zijn er vier soorten bekostigingsmodellen die wij kunnen toepassen: - Functiebekostiging: bekostiging op beschikbaarheid, niet op gebruik (zoals spoedeisende zorg); - Productiebekostiging: afspraken over prijs per geleverde dienst/product; - Resultaatbekostiging: bekostiging voor behaald resultaat (bijv. op indicatoren zoals zelfredzaamheid); - Populatiebekostiging: een afgesproken budget, gebaseerd op omvang van doelgroep of populatie.
15
Verwijzing maken naar RTA met kenmerk van het raadsvoorstel 37
Meer voor Elkaar: Uitwerking van de Koers 2015 -2018
In het sociaal domein worden meerdere bekostigingsmodellen gebruikt, afhankelijk van het soort product en de te leveren prestatie. Voor de korte termijn zal voornamelijk gewerkt worden met functiebekostiging en productiebekostiging. Functiebekostiging geldt voor de vormen van zorg die structureel beschikbaar moet zijn, ongeacht de afname. Denk daarbij aan het AMHK en detachering van professionals in de Meer-teams. Voor het grootste deel van de ingekochte diensten wordt voor 2015 en 2016 uitgegaan van productiebekostiging. Er wordt een vooraf vastgestelde prijs betaald voor een daadwerkelijk afgenomen specifieke dienst of product. Deze methodiek dwingt de markt om concurrerende prijzen te hanteren. Deze methodiek geeft de gemeente inzicht in daadwerkelijke (kost)prijzen. Voor het leveren van hulp bij het huishouden wordt vanaf 2015 uitgegaan van resultaatbekostiging. De partijen ontvangen een bedrag per gedefinieerd resultaat per cliënt. Richting 2016 en verder verkennen we de mogelijkheden om ook op andere gebieden te gaan werken met resultaatbekostiging en populatiebekostiging. Monitoring Financieel Om financiële overschrijding van budget in eerste instantie af te dekken, hanteren we voor 2015 een plafond per aanbieder. Voor de jeugd ligt het plafond volgens het Regionaal Transitie Arrangement op 80% van het huidige budget, voor de Wmo geldt een plafond van 70%. Het resterende budget is op maat beschikbaar voor de zorg die aanvullend noodzakelijk is en wordt maandelijks gemonitord. Kwaliteit De wettelijke kwaliteitseisen die aan instellingen worden gesteld zijn als eis gesteld bij de verwerving. Het gaat hierbij veelal om voldoen aan certificering, gedragscodes, klachtenprocedures, medezeggenschap en opleiding en ontwikkeling van personeel. Op deze kwaliteit wordt toezicht gehouden door de landelijke inspecties voor de Jeugdzorg en de Gezondheidszorg. Wij streven ernaar om geen aanvullende kwaliteitseisen te stellen aan de instellingen. Wel zullen wij in 2015, in samenspraak met cliënten en cliëntraden, kijken hoe we de cliëntervaringen mee kunnen nemen bij de beoordeling hoe effectief inwoners geholpen worden. De ervaringen van inwoners zelf over het effect van de ondersteuning is een belangrijke indicator.
38
Ontwerp Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2015
De Raad van de gemeente Haarlemmermeer; Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van XX; Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet; Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; Gelet op de artikelen 8a, eerste lid, sub a, b, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet; Gelet op de artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; Gezien het advies van de WMO-raad van XX en de WWB-cliëntenraad van XX;
besluit
vast te stellen de Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2015
HOOFDSTUK 1 GEZAMENLIJKE BEPALINGEN VOOR JEUGDWET, WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN PARTICIPATIEWET Artikel 1. Begripsbepalingen In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. aanvraag: - een verzoek om toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet; - een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; - een aanvraag als bedoeld in artikel 41 van de Participatiewet. b. cliënt: - een jeugdige of zijn ouders of pleegouders als bedoeld in artikel 1 van de Jeugdwet, voor zover de jeugdige (conform de Jeugdwet) woonplaats heeft in de gemeente Haarlemmermeer; - een persoon als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; - een persoon als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet. c. cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning. 1
d. individuele voorziening: een voorziening waarvoor een verleningsbeschikking van het college nodig is. e. mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. f. melding: - een verzoek van een cliënt om hulp of toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet; - een melding als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; - een melding als bedoeld in artikel 44 van de Participatiewet. g. onderzoek: - een onderzoek naar aanleiding van een melding in het kader van de Jeugdwet; - een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; - een onderzoek als bedoeld in artikel 53a van de Participatiewet. h. pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning i. voorziening: - een voorziening als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet; - een voorziening als bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; - ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het verlenen van bijstand als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet. j. vrij-toegankelijke voorziening: een voorziening waarvoor geen verleningsbeschikking van het college nodig is. Artikel 2. Beschikbare voorzieningen 1. De volgende vrij-toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar: - schooljeugdhulp: individuele ambulante hulp en groepstrainingen op en om de school inclusief schoolmaatschappelijk werk - ondersteuning aan leidsters kinderopvang en leerkrachten - lichte ambulante opvoedhulp - ondersteuning uitgevoerd door Meer-teams - informatie, advies en inloopspreekuren - jeugdgezondheidszorg maatwerkdeel - voorlichting, cursussen en trainingen - mantelzorgondersteuning - hygiënisch woningtoezicht - cliëntondersteuning - algemene dagbesteding/daginloop 2. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar: - behandeling jeugd met verblijf - pleegzorg en gezinshuizen - behandeling zonder verblijf jeugd met psychische problemen en stoornissen en gedragsproblemen, al dan niet in combinatie met een verstandelijke beperking - gesloten behandeling jeugdigen - crisisjeugdhulp - jeugdbescherming zonder onder toezicht stelling - ondersteuning thuis - intensieve gezinsbehandeling - specialistische dagbesteding 2
-
specialistische dyslexiezorg diagnostiek voor behandeling jeugdigen hulpmiddelen vervoer inkomensvoorzieningen beschermd wonen maatschappelijke opvang kortdurend verblijf, respijtzorg re-integratie naar werk.
Artikel 3. Mandaat toekennen voorzieningen De daartoe gemandateerde professionals nemen namens het college besluiten met betrekking tot het toekennen van individuele voorzieningen. Artikel 4. Toegang 1. Cliënten kunnen zich rechtstreeks wenden tot een vrij-toegankelijke voorziening. Ook de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en andere betrokken professionals kunnen hen rechtstreeks toeleiden naar een vrij-toegankelijke voorziening. 2. De aanbieder van een vrij-toegankelijke voorzieningen toetst of de cliënt tot de doelgroep behoort (lichte toegangsbeoordeling). Artikel 5. Proces 1. Een melding als bedoeld in artikel 1 onder f van deze verordening kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal bij het college worden ingediend. 2. De melding wordt in samenspraak met cliënt onderzocht, eventueel met diens vertegenwoordiger en/of diens mantelzorger. 3. Het college informeert de cliënt en/of diens vertegenwoordiger en/of diens mantelzorger voorafgaand aan het onderzoek over de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. 4. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk of per e-mail. Artikel 6. Brede intake en onderzoek 1. Het onderzoek als bedoeld in artikel 1 onder g van deze verordening start met het voeren van een gesprek met cliënt (brede intake). 2. Het college onderzoekt voor zover nodig: a. de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling, gezinssituatie en mogelijkheden van de cliënt; b. het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning; c. de mogelijkheden om op eigen kracht en/of met behulp van anderen in eigen oplossingen te voorzien; d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt; e. de mogelijkheden om door middel van vrij-toegankelijke voorzieningen het gewenste resultaat te bereiken; f. de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan ondersteuning; g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo verschuldigd zal zijn; 3
h. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze, en i. indien aan het college overhandigd: het persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo. 3. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de Jeugdwet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd. 4. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt toestemming om persoonsgegevens te verwerken. 5. Dit artikel is niet van toepassing op verwijzingen van de huisarts en de medisch specialist zoals bedoeld in artikel 2.6 onder g van de Jeugdwet, voor zover het gaat om verwijzingen naar jeugd-GGZ. Artikel 7. Verslag 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en verstrekt de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek. 2. De cliënt kan feitelijke gegevens corrigeren en kan zijn/haar opmerkingen op het onderzoeksverslag kenbaar maken. Correcties en opmerkingen worden aan het onderzoeksverslag toegevoegd. Artikel 8. Aanvraag 1. Cliënten kunnen een aanvraag als bedoeld in artikel 1 onder a schriftelijk indienen bij het college. Een aanspraak op grond van de Participatiewet kan ambtshalve (zonder aanvraag) worden vastgesteld. 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag, als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven. 3. Het college beoordeelt de aanvraag op basis van het in artikel 6 omschreven onderzoek. Artikel 9. Inhoud beschikking 1. In de beschikking tot verstrekking van een voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt. 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: a. welke de te verstrekken voorziening is; b. wat het beoogde resultaat daarvan is; c. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is; d. bij welke aanbieder de voorziening kan worden afgenomen; e. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en f. welke andere voorzieningen relevant kunnen zijn. 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: a. voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend; b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb; c. wat de hoogte van het pgb is en de berekening van de hoogte van het pgb; d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en e. de wijze waarop de cliënt verantwoording over de besteding van het pgb aflegt. 4. Indien aan de orde, wordt de cliënt in de beschikking geïnformeerd over een te betalen bijdrage.
4
Artikel 10. Nieuwe feiten en omstandigheden, intrekking of terugvordering 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet, artikel 2.3.8 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 17 van de Participatiewet doet cliënt of diens vertegenwoordiger uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op een beslissing van het college op een aanvraag. 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet, artikel 2.3.10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 54 lid 3 van de Participatiewet kan het college een beslissing aangaande een voorziening geheel of gedeeltelijke herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat: a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; b. de cliënt naar het oordeel van het college niet langer op de voorziening of op het pgb is aangewezen; c. de voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten; d. de cliënt niet voldoet aan de aan de voorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of e. de cliënt de voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd. 3. Onverminderd artikel 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 58 van de Participatiewet, kan indien het recht op een voorziening is ingetrokken, op basis daarvan geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van de ten onrechte genoten voorziening in natura of het ten onrechte genoten pgb worden teruggevorderd. 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. 5. Ingeval het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd. 6. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s. Artikel 11. Klachtenregeling 1. Het college behandelt klachten van cliënten die betrekking hebben op gedragingen van het college of de voor haar werkzame personen jegens cliënt bij de afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. 2. Aanbieders van maatschappelijke ondersteuning stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen. 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
5
HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE BEPALINGEN JEUGDWET Artikel 12. Begripsbepalingen In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. overige voorzieningen: de overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college vereist is; b. wet: Jeugdwet. Artikel 13. Doelgroep De voorzieningen die op grond van de Jeugdwet op en rond de school beschikbaar zijn, zijn mede toegankelijk voor jeugdigen die niet woonachtig zijn in Haarlemmermeer maar staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling in Haarlemmermeer, en hun ouders. Artikel 14. Toegang In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet. Artikel 15. Toegang jeugdhulp via de huisarts of medisch specialist 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts of medisch specialist naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. 2. Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 9. Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor contractering of subsidiëring van aanbieders van jeugdhulp of uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met: a. de aard en omvang van de te verrichten taken; b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie; c. een redelijke toeslag voor overheadkosten; d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en e. kosten voor bijscholing van het personeel. Artikel 17. Regels voor pgb 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet. 2. Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. 3. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk: a. deze persoon krijgt voor zijn diensten maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende pgb-uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners krijgt betaald; b. tussenpersonen of belangbehartigers worden niet uit het pgb mogen betaald.
6
HOOFDSTUK 3 BIJZONDERE BEPALINGEN WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING Artikel 18. Begripsbepaling In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten; b. algemene voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet; c. maatwerkvoorziening: voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet; d. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Artikel 19. Criteria voor een maatwerkvoorziening 1. Een maatwerkvoorziening draagt bij aan het bereiken van de volgende resultaten: a) het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, en/of b) het voeren van een gestructureerd huishouden, en/of c) het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, en/of d) het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven, en/of e) beschermd wonen, en/of f) opvang. 2. Voor het maken van een afweging of een maatwerkvoorziening nodig is, wordt nagegaan of cliënt, naar het oordeel van het college, in staat is tot zelfredzaamheid en participatie door gebruik te maken van: a. eigen kracht en/of b. met gebruikelijke hulp en/of c. met mantelzorg en/of d. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van: e. algemeen gebruikelijke voorzieningen, en/of f. (wettelijk) voorliggende voorzieningen, en/of g. algemene voorzieningen. 3. Het resultaat van de afweging kan bestaan uit een arrangement: een maatwerkvoorziening al of niet in combinatie met de mogelijkheden als bedoeld in lid 2 a tot en met g. 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, a. tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen; b. tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning. 5. Indien meerdere voorzieningen als passend aan te merken zijn, kent het college de goedkoopst compenserende voorziening toe.
7
Artikel 20. Regels voor pgb 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet. 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was. 3. Voor collectieve vervoersvoorzieningen en maatschappelijke opvang wordt geen pgb verstrekt. 4. Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. 5. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, mits: a. deze persoon maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende pgb-uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners krijgt betaald, en b. tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb worden betaald. Artikel 21. Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen 1. Voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntenondersteuning, kan de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn. 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen: a. voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd; b. wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is; c. voor welke groep personen een korting geldt op de bijdrage voor een algemene voorziening, en d. hoe hoog de korting voor de vastgestelde groep personen is op de bijdrage voor een algemene voorziening. Artikel 22. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen 1. Voor een maatwerkvoorziening of pgb is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd. 2. Het college bepaalt bij nadere regeling: a. de hoogte van de eigen bijdrage, passend binnen de kaders van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en eventuele echtgenoot, b. op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald, en c. door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd. 3. Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
8
Artikel 23.
Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen 1. Het college kan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. 2. Het college bepaalt bij nadere regeling: a. vanaf welk inkomen draagkracht bestaat en welk percentage daarvan in aanmerking wordt genomen; b. hoe de hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld.
Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers 1. Het college zorgt ervoor dat de cliënt aan wie mantelzorg wordt verleend, zijn mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering kan verlenen. 2. Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat. Artikel 25. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door: a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt; b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder informele zorg; c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard. 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen. Artikel 26. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met: a. de aard en omvang van de te verrichten taken; b. een redelijke toeslag voor overheadkosten; c. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; d. kosten voor bijscholing van het personeel, en e. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams). 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met: a. de marktprijs van de voorziening, en b. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals: 1o. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening; 2o. instructie over het gebruik van de voorziening, en 3o. onderhoud van de voorziening. 9
Artikel 27. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning 1. Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn voor zover het diensten in het kader van voorzieningen betreft, niet zijnde hulpmiddelen of (woning)aanpassingen. 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
10
HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE BEPALINGEN PARTICIPATIEWET Artikel 28. Begripsbepalingen In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. wet: de Participatiewet; b. grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar; c. korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar; d. beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; e. recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid van de Participatiewet; f. bezit: waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Participatiewet; g. verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet; h. benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; i. bijstandsnorm: 1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of 2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; j. uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. k. Participatieraad: de Participatieraad als bedoeld in de Verordening Participatieraad gemeente Haarlemmermeer 2015. Paragraaf 4.1 Re-integratie Artikel 29. Aanspraak op ondersteuning 1. Het college kan een voorziening, bedoeld in artikelen 32, 33, en/of 35 aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. 2. Het college kan een voorziening, bedoeld in artikelen 32, 33 en/of 35 aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. 3. Het college houdt bij het aanbieden van de in dit hoofdstuk opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan: a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en 11
b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.
Artikel 30. Beleidsregels 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van dit hoofdstuk beleidsregels vast en brengt deze ter kennis van de gemeenteraad. 2. Deze regels omvatten in elk geval: a. een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen; b. een omschrijving van de verschillende voorzieningen en beschikbare instrumenten. 3. De beleidsregels als bedoeld in het eerste lid worden voor advies voorgelegd aan de Participatieraad. Artikel 31. Algemene bepalingen over voorzieningen 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van dit hoofdstuk beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in dit hoofdstuk geen nadere bepalingen zijn opgenomen. 2. Het college kan een voorziening beëindigen als: a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt; b. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de wet; c. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet; d. naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling; e. de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening; f. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; g. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in dit hoofdstuk worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening. Artikel 32. Scholing 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden. 2. Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen: a. een scholingstraject moet bijdragen aan een (duaal) re-integratietraject; b. de scholing is altijd ter ondersteuning van het traject om de rechthebbende duurzaam te laten uitstromen naar werk, bijvoorbeeld door middel van het behalen van een startkwalificatie. 3. De scholing kan bestaan uit kortlopende opleidingen of trainingen met als doel te kunnen instromen in de door rechthebbende beoogde bedrijfssector.
12
Artikel 33. Participatieplaats 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten. 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten. 3. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 150 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Artikel 34. Participatievoorziening beschut werk 1. Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt. 2. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. 3. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur. 4. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. In verband hiermee overlegt het college met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers. Artikel 35. Persoonlijke ondersteuning Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van (structurele) begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten. Paragraaf 4.2 Tegenprestatie Artikel 36. Inhoud van de tegenprestatie 1. Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden: a. primair naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt; b. niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument; c. worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; d. niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
13
2. Het college stelt ter nadere uitvoering van dit hoofdstuk beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in dit hoofdstuk geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
Artikel 37. Het opdragen van een tegenprestatie 1. Het college kan een belanghebbende als bedoeld in artikel 9 eerste lid onder c van de wet een tegenprestatie opdragen. 2. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren: a. de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende; b. de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen; c. de persoonlijke motivatie, talenten en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen; d. als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht, moet daarmee rekening worden gehouden. Artikel 38. Duur en omvang van een tegenprestatie 1. De tegenprestatie wordt opgedragen voor minimaal vijf uur per week en maximaal 16 uur per week. 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in lid 1, als toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 3. De tegenprestatie mag een maximale duur hebben van zes maanden per kalenderjaar. 4. Het college kan jaarlijks meerdere keren de tegenprestatie opdragen met inachtneming van de kaders gesteld in lid 1 t/m 3 van dit artikel. Artikel 39. Geen tegenprestatie 1. Het college draagt geen tegenprestatie op aan: a. een persoon die voor ten minste vijf uur per week vrijwilligerswerk verricht; b. een persoon die deelneemt aan activiteiten in het kader van een re- integratietraject, een participatietraject, of een baan heeft voor ten minste vijf uur per week; c. een persoon die zorgtaken verricht, bijvoorbeeld als mantelzorger, voor ten minste vijf uur per week. 2. Het college kan afwijken van de minimale uren gesteld in lid 1 onder a, b, en c als toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 3. Het college bepaalt op welke wijze dient te worden aangetoond dat sprake kan zijn van een ontheffing van de tegenprestatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel. Paragraaf 4.3 Afstemming Algemene bepalingen Artikel 40. Het besluit tot opleggen van een verlaging 1. In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld: a. de reden van de verlaging; b. de duur van de verlaging; c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en 14
d.
indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.
Artikel 41. Horen van belanghebbende 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. 2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; c. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of d. belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken. Artikel 42. Afzien van verlaging 1.Het college ziet af van een verlaging als: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of b. de gedraging meer dan 1 jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden. 2. Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 3. Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Artikel 43. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald. 3. Indien de opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de bijstand wordt beëindigd, kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer worden gebracht indien de belanghebbende binnen een termijn van drie maanden opnieuw bijstand ontvangt. 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van drie maanden of meer wordt opgelegd, wordt uiterlijk drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen. Artikel 44. Berekeningsgrondslag 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet, of b. de verwijtbare gedraging daartoe aanleiding geeft. c. belanghebbende in relatie tot het recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft. 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de artikelen 40 t/m 52 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’. 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b en c, moet in de artikelen 40 t/m 52 van de wet ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.
15
Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 45. Gedragingen Participatiewet Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de wet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: a. eerste categorie: 1° het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; 2°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet; b. tweede categorie: 1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet; 2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de wet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de wet; 3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet; c. derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet. Artikel 46. Gedragingen IOAW en IOAZ Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: a. eerste categorie: 1°. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; 2°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; b. tweede categorie: 1°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; 2°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening; 3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte 16
werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; c. derde categorie: 1°. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 2°. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; 3°. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; 4°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening. Artikel 47. Hoogte en duur van de verlaging De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 45 en 46 wordt vastgesteld op: a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 48. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende: a. 1 maand bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f en g, van de wet; b. 1 maand bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, e en h, van de wet. Artikel 49. Verrekenen verlaging 1. Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 48, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. 2. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 48, onderdeel a, kan de verlaging worden toegepast over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld. 3. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 48, onderdeel b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld. 4. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, vindt geen verlaging plaats, toegepast over meerdere maanden zoals bedoeld in het eerste lid plaats.
17
Overige gedragingen die leiden tot een verlaging Artikel 50. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1. Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag. 2. De verlaging wordt vastgesteld op: a. 10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1.000; b. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000 tot € 2.000; c. 40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000 tot € 4.000; d. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag van € 4.000 of hoger. Artikel 51. Zeer ernstige misdragingen 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van: a. 75% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het eerste lid genoemde personen; b. 25% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het eerste lid genoemde personen. 2. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt een verlaging opgelegd van: a. 75% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het tweede lid genoemde personen; b. 25% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het tweede lid genoemde personen. Artikel 52. Niet nakomen van overige verplichtingen Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op: a. 10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; b. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; c. 40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand; d. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.
18
Samenloop en recidive Artikel 53. Samenloop van gedragingen 1. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in dit hoofdstuk of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld. 2. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in dit hoofdstuk of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. 3. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in dit hoofdstuk of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de wet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd. 4. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in dit hoofdstuk of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de wet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. Artikel 54. Recidive 1. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, tweede of derde lid, 8, tweede of derde lid, 12, eerste lid, of 14 van de wet, zich opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. 2. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, 8, eerste lid of 13 wet opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. 3. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ Artikel 55. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van dit hoofdstuk tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
19
Artikel 56. Het handhavingsbeleid 1. Het college biedt de gemeenteraad een handhavingsplan aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover periodiek aan de gemeenteraad. 2. In het handhavingsplan worden in ieder geval de volgende onderwerpen besproken: a. de kosten en opbrengsten van het handhavingsbeleid; b. het terugvorderingsbeleid van te veel of ten onrechte betaalde bijstand; c. het aantal verlagingen in verband met het schenden van (inlichtingen)verplichtingen; d. het aantal terugvorderingen; e. het aantal uitgestroomde belanghebbenden; f. de prioriteiten in de handhaving; g. de doelmatige en rechtmatige besteding van het deelfonds sociaal domein; h. de toekomstige beleidsacties ter verbetering van de uitvoeringsorganisatie; i. de evaluatie van de beleidsprioriteiten van het afgelopen jaar/jaren.
Paragraaf 4.4 Bestuurlijke boete bij recidive Artikel 57. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit 1. Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet. 2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. Artikel 58. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit 1. Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. 2. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm. 3. Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de wet. Artikel 59. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet In afwijking van artikel 58 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien: a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in artikel 58 lid 2 en 3, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of b. anderszins sprake is van dringende redenen. Artikel 60. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes De artikelen 57 en 58 en 59 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
20
HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN Artikel 61. Nadere regels Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening. Artikel 62. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 63. Intrekking verordening De volgende verordeningen worden ingetrokken: a. Wmo-verordening Haarlemmermeer 2013; b. Re-integratieverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz Haarlemmermeer 2012; c. Maatregelenverordening Wet werk en bijstand Haarlemmermeer 2012; d. Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Haarlemmermeer 2013; e. Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Haarlemmermeer 2013; f. Toeslagen verordening Wet werk en bijstand Haarlemmermeer 2013. Artikel 64. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen 1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de voorgaande WMO-verordeningen, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken. 2. Een cliënt houdt recht op een lopende pgb verstrekt op grond van de voorgaande WMOverordeningen tot 1 januari 2016 of zoveel eerder dan de beschikking afloopt in 2015. 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de WMO-verordening 2013 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening. 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de WMO-verordening 2013 en de Reintegratieverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz Haarlemmermeer 2012, wordt beslist met inachtneming van die verordening. 5. Een cliënt die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Reintegratieverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz Haarlemmermeer 2012, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz Haarlemmermeer 2012 voor de duur: a. van 12 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of b. dat deze is verstrekt, als dat korter is dan 12 maanden. 6. De Re-integratieverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz Haarlemmermeer 2012 blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het vijfde lid. 7. Het college kan na afloop van de 12 maanden, genoemd in lid 5, onderdeel a besluiten of een voorziening wordt voortgezet op basis van de nieuwe wet. 8. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
21
Artikel 65. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2015.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 december 2014. De griffier,
de voorzitter,
22
Verordening Participatieraad gemeente Haarlemmermeer 2015 De raad van de gemeente Haarlemmermeer; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer[datum en nummer]; gelet op artikel 47 van de Participatiewet, artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 2.10 van de Jeugdwet, overwegende dat de wijze waarop beleidsadvisering van ingezetenen geregeld wordt, expliciet uitgewerkt dient te worden als verbijzondering van de Participatiewet, van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet besluit vast te stellen: de Verordening Participatieraad gemeente Haarlemmermeer 2015 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. Participatieraad: adviesorgaan met als doelstelling door beleidsadvisering de kwaliteit van het beleid te verbeteren en de effectiviteit van het beleid te vergroten, door de specifieke kennis, wensen, ideeën en problemen van inwoners als uitgangspunt te nemen en draagvlak te creëren. b. cliënt: - een jeugdige of zijn ouders of pleegouders als bedoeld in artikel 1 van de Jeugdwet, voor zover de jeugdige (conform de Jeugdwet) woonplaats heeft in de gemeente Haarlemmermeer; - een persoon als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning; - een persoon als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet. c. Belangenorganisaties: organisaties die belangen van inwoners, waaronder cliënten, vertegenwoordigen. d. Beleidsvleugel: leden van de Participatieraad met als taak in nauwe samenspraak met de Praktijkvleugel, de advisering op het beleid te verzorgen. e. Praktijkvleugel: leden van de Participatieraad die contact houden met de achterban, inbreng geven vanuit de praktijk en er mede voor zorgen dat signalen of problemen uit de achterban in de Participatieraad naar voren komen. f. Achterban: inwoners, cliënten, cliëntenraden, belangengroeperingen, dorps- en wijkraden, en andere belanghebbenden. Hoofdstuk 2. TAAK VAN DE PARTICIPATIERAAD Artikel 2 Betrekken van ingezetenen bij het beleid Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente Haarlemmermeer, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij het beleid betreffende de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke Ondersteuning en de Participatiewet. Hiervoor is een onafhankelijk adviesorgaan beschikbaar: de Participatieraad.
Artikel 3 Taak Participatieraad De Participatieraad heeft tot taak om het college gevraagd en ongevraagd te adviseren over alle onderwerpen, die de vorming, de uitvoering, de controle en de evaluatie van het gemeentelijk beleid met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet en de Participatiewet.
Verordening Participatieraad gemeente Haarlemmermeer 2015
Hoofdstuk 3. SAMENSTELLING PARTICIPATIERAAD Artikel 4 Samenstelling Participatieraad 1. De Participatieraad bestaat uit een onafhankelijk voorzitter, een Beleidsvleugel en een Praktijkvleugel. 2. De Beleidsvleugel bestaat uit minimaal 8 en maximaal 10 leden. 3. De Praktijkvleugel bestaat uit minimaal 8 en maximaal 10 leden. Artikel 5 Bevoegdheden en taken voorzitter 1. De voorzitter heeft geen stemrecht. 2. De voorzitter tekent alle stukken die de Participatieraad verstuurt. 3. Tot de taken van de voorzitter behoren in ieder geval: a) het in overleg met de overige leden van de Participatieraad bepalen van de vergaderdata en -tijden; b) het voorzitten van de vergadering van de Participatieraad; c) het vaststellen van de uitslag van stemmingen; d) het naar buiten vertegenwoordigen van de Participatieraad. Artikel 6. Bevoegdheden en taken ambtelijk secretaris 1. De Participatieraad wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris. 2. De secretaris heeft geen stemrecht. 3. Tot de taken van de secretaris behoren in ieder geval: a) het zenden van stukken aan de leden van de Participatieraad; b) het beheren van het voor de Participatieraad beschikbaar gestelde budget; c) het verzorgen van de vastlegging van iedere vergadering van de Participatieraad. Hoofdstuk 4
BENOEMING LEDEN PARTICIPATIERAAD
Artikel 7 Benoeming voorzitter van de Participatieraad 1. De voorzitter wordt door het college benoemd. 2. De voorzitter wordt voor een periode van vier jaar benoemd en is eenmaal herbenoembaar. 3. Bij aftreden blijft de voorzitter de functie vervullen tot in de opvolging is voorzien. 4. De Participatieraad kan het college verzoeken het lidmaatschap van de voorzitter te beëindigen.
Artikel 8 Benoeming leden Participatieraad 1. De leden van de Participatieraad worden door het college benoemd. 2. De leden worden aan het college voorgedragen door de voorzitter van de Participatieraad. Dit gebeurt op basis van voordracht van een door hem in te stellen sollicitatiecommissie. 4. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar en zijn eenmaal herbenoembaar. 6. Het lidmaatschap eindigt op verzoek van het lid zelf en zodra in vervanging is voorzien of; krachtens een besluit van het college. 7. De Participatieraad kan het college verzoeken het lidmaatschap van één of meer van haar leden te beëindigen.
Artikel 9 Vereisten 1. De leden van de Participatieraad zijn woonachtig in de gemeente Haarlemmermeer. 2. De leden kunnen uit een organisatie komen, maar dienen onafhankelijk van het belang van de eigen organisatie te adviseren.
2
Verordening Participatieraad gemeente Haarlemmermeer 2015
Artikel 10 Onverenigbare betrekkingen 1. De voorzitter en de leden van de Participatieraad mogen noch lid zijn van de gemeenteraad, noch ambtenaar zijn bij de gemeente Haarlemmermeer. 2. De voorzitter mag tevens niet behoren tot één van de belangenorganisaties. Artikel 11 Vergoedingen De gemeente zorgt voor vergoedingen: a) De voorzitter van de Participatieraad ontvangt een vergoeding voor deelname van € 125,00 per bijgewoonde vergadering met een maximum van 16 bijgewoonde vergaderingen per jaar; b) Een lid van de Participatieraad ontvangt een vergoeding voor deelname van € 75,00 per bijgewoonde vergadering met een maximum van 16 bijgewoonde vergaderingen; c) De vergoeding voor reis- en verblijfkosten in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente is gebaseerd op de verordening geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden. Hoofdstuk 5
WERKWIJZE
Artikel 12 Vergaderingen 1. De Beleidsvleugel vergadert zo vaak als de voorzitter of de Participatieraad dit nodig vindt, met als richtlijn tien maal per jaar. 2. De Praktijkvleugel vergadert samen met de Beleidsvleugel zo vaak als de Participatieraad dit nodig vindt, met als richtlijn zes maal per jaar. 3. De Participatieraad kan voor haar vergadering derden uitnodigen voor het geven van toelichting of advies. 4. De Participatieraad, of de Beleidsvleugel, kan beraadslagen en beslissingen nemen indien tenminste de helft van het aantal leden ter vergadering aanwezig is. De aanwezigheid blijkt uit de voor de aanvang van de vergadering ondertekende presentielijst. 5. leder lid heeft het recht een voorstel betreffende orde van de vergadering te doen. 6. De vergaderingen zijn openbaar. 7. De Participatieraad kan met een meerderheid van stemmen besluiten om een besloten vergadering te houden.
Artikel 13 Agenda 1. De agenda van de Participatieraad wordt tenminste tien dagen voor de vergadering aan de leden toegezonden. 2. De voorzitter bepaalt de agenda op basis van de jaarplanning, onder andere over de onderwerpen waar advies op wordt gevraagd. 3. leder lid kan schriftelijk en gemotiveerd verzoeken om een agendapunt aan de agenda toe te voegen. 4. Verzoeken voor het toevoegen van een agendapunt worden bij de voorzitter of secretaris ingediend en in het verzoek wordt aangegeven welk onderwerp besproken gaat worden. 5. De verzoeken genoemd in lid 4, voorzien van motivatie en onderliggende documenten, worden door de secretaris zo snel als mogelijk, doch ten minste twee weken voorafgaand aan de vergadering aan de leden gezonden. 6. De Participatieraad kan besluiten om agendapunten niet te behandelen.
3
Verordening Participatieraad gemeente Haarlemmermeer 2015
Artikel14 Werkwijze voor beleidsadvisering 1. De termijn voor het uitbrengen van een advies aan het college is vier weken, ingaande op de dag waarop de secretaris de stukken verstuurt naar de Participatieraad. 2. In bepaalde gevallen kan het college voor onderwerpen met een spoedeisend belang een kortere termijn stellen. 3. Het definitieve advies wordt verstuurd naar het college. 4. De Participatieraad geeft in haar advies aan of er sprake is van een unaniem gedragen advies of meerderheid van stemmen. 5. In het geval er sprake is van meerderheid van stemmen wordt in het advies van de Participatieraad ook het minderheidsstandpunt of de minderheidsstandpunten vermeld. 6. Het college geeft in elk geval een terugkoppeling over de uitgebrachte adviezen en de mate waarin deze adviezen zijn vertaald in het definitieve voorstel. Artikel 15 Adviesbevoegdheid De Participatieraad heeft geen adviesbevoegdheid inzake: a) klachten van individuele cliënten; b) bezwaarschriften en andere zaken die betrekking hebben op individuele cliënten; c) de uitvoering van wettelijke voorschriften of regelingen van hogere overheden waarbij van beleidsvrijheid geen sprake is. Hoofdstuk 6
ONDERSTEUNING VAN DE PARTICIPATIERAAD
Artikel 16 Ondersteuning en facilitering gemeente Het college zorgt er voor dat de Participatieraad haar taak kan uitvoeren onder andere door het bieden van: a) vergaderfaciliteiten; b) tijdige en adequate informatievoorziening; c) faciliteiten voor deskundigheidsbevordering en documentatie; d) budget; e) faciliteiten voor publiciteit en contact met de achterban. HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN Artikel 17. Uitvoering Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere regels vast stellen. Artikel 18 Intrekken oude verordeningen 1. Bij de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening Wmo-raad Haarlemmermeer 2011 ingetrokken. 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening op de cliëntenraad ingevolge de Wet werk en bijstand gemeente Haarlemmermeer 2012 ingetrokken. Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Participatieraad gemeente Haarlemmermeer 2015. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van [datum]. De voorzitter,
De griffier,
4