KWALITEIT(S)LAGEN
Drs. ing. Henk Werksma TNO Inro, afdeling ruimtelijke ontwikkeling
[email protected] 10 mei 2002
Nederland was leeg in die jaren [1899, HW], en de wereld was vol zekerheden. De vijf miljoen inwoners leefden in de kring van stad en dorp. Drie van de vier Nederlanders woonden op het land, en negen van de tien Europeanen. Over de klinkerweg van Amsterdam naar Haarlem - geen vier meter breed - reed een enkele maal per dag een auto. Geert Mak, De eeuw van mijn vader 1. Introductie Eeuwenlang was de begrenzing van steden overduidelijk zichtbaar in het landschap. Tot in de negentiende eeuw bleef de groei van steden beperkt binnen statische grenzen van stadswallen. Deze beschermende schil werd pas definitief geslecht met de opkomst van de industrie waardoor steden in alle richtingen konden uitgroeien (Van der Cammen en de Klerk 1996). F. Bordewijk schetst deze stedelijke uitwaaiering op een schitterende wijze door middel van zijn hoofdpersoon Katadreuffe. Die overpeinst, al wandelend door Rotterdam: “Eeuwen hebben er aan gebouwd, en eeuwen zullen er nog aan bouwen. Nooit komt dit kunstwerk af, maar nooit toch ook is de menschheid grooter geweest, vrijer van de natuur, die zij er hoogstens duldt, in gekluisterd water, in beperkte parken. Als een inktscheut vloeit de stad over het land.”
Een inktscheut waar de planningswereld zich momenteel flink mee bezig houdt. Ondanks dat menigeen tenenkrommend kennis zal nemen van de overpeinzing van Katadreuffe, maakt hij duidelijk waar die planningswereld zich flink mee bezig moet houden: met de spanning tussen de hoogdynamische stedelijke samenleving en de laagdynamische natuurlijke ruimte. En er is nog een aspect waar Katadreuffe de planningswereld op wijst: het gaat om het realiseren van een kunstwerk waar eeuwen en eeuwen aan wordt gewerkt. De planningswereld zou dit kunnen opvatten als een eervolle opdracht om aan dit eeuwenoude product ruimtelijke kwaliteit toe te voegen.
2
Leeswijzer Het actieveld van de ruimtelijke ordening kan worden gezien als een systeem waarbij een maatschappelijke en een ruimtelijke component zijn te onderscheiden.
De maatschappelijke component wordt vertegenwoordigd door de hoogdynamische samenleving waarin vier dimensies zijn te onderscheiden: een economische, sociale, culturele en ecologische dimensie (o.a. Habiforum 2001). Deze component kent een grillige dynamiek door onder andere een versnelling van technologische ontwikkelingen en door de vergroting van het speelveld (paragraaf 2).
De ruimtelijke component vertegenwoordigt enerzijds de door de natuur gegeven ruimte en anderzijds vertegenwoordigt hij de ruimtelijke afspiegeling van de maatschappij. De ruimtelijke component kan, volgens de lagenbenadering - een product van de ontwikkelingsplanologie - in drie lagen worden uiteengelegd: de laagdynamische ondergrondlaag, de dynamische netwerklaag en de hoogdynamische occupatielaag (paragraaf 3).
Er is sprake van ruimtelijke kwaliteit wanneer de maatschappelijke en de ruimtelijke component elkaar versterken (Kleefmann 1986). Omdat zowel in de maatschappij als in de fysieke ruimte een dynamische aspect aanwezig is, bevat ook ruimtelijke kwaliteit een dynamisch element. Door een onderscheid te maken in statische en dynamische kwaliteit (Pirsig 2000) wordt de dynamische component van ruimtelijke kwaliteit benadrukt (paragraaf 4).
Als gevolg van de grillige dynamiek van de maatschappij dreigt een ongebreidelde verspreiding van verstedelijking. Om dit gevaar af te wenden introduceert de Vijfde Nota het contourenbeleid. Hoe dit contourenbeleid in te vullen is een opgave waar nog veel discussie over is. Overwegingen met betrekking tot de grillige dynamiek van de samenleving, de ontwikkelingsplanologie, de lagenbenadering en statische en dynamische kwaliteit kunnen een positieve bijdrage leveren aan het nader invullen van het contourenbeleid (paragraaf 5).
3
2. Maatschappelijke component Ruimte en tijd zijn begrippen waarvan de betekenis die eraan gehecht wordt verschuift naar mate de grenzen waarbinnen zij worden bezien. De maatschappij laat zich steeds minder door grenzen weerhouden. Hierdoor wordt de maatschappij in toenemende mate gekenmerkt door dynamiek. Twee processen liggen hieraan ten grondslag: een versnelling van (technologische) ontwikkelingen en een vergroting van het speelveld.
Versnelling van ontwikkelingen In ‘De eeuw van mijn vader’ omschrijft Geert Mak de wereld van 1900 als een wereld vol zekerheden. De grenzen van die wereld waren helder. Er is geen scherpzinnige geest voor nodig om te constateren dat dàt honderd jaar later niet meer zo is. De dynamiek van het maatschappelijk leven in Nederland is enorm toegenomen. Technologische doorbraken fungeren daarbij als katalysator; denk aan transporttechnologie, informatie- en communicatietechnologie, medische technologie en de bio- en agrotechnologie e.d. (Ministerie van VROM 2001; Weggeman 2000). Deze toename van dynamiek heeft ertoe geleid dat de attitude van de samenleving ten aanzien van tijd is gewijzigd. Castells (2001) wijst bijvoorbeeld op de opkomst van een tijdloze tijd die in een onophoudelijke poging tijd poogt weg te vagen uit het menselijke bestaan. Desondanks vormen ‘de biologische tijd’ en ‘de tijd op de klok’ volgens Castells de basiscategorieën van de meeste menselijke ervaringen. Binnen de tijd op de klok is de dynamiek de afgelopen decennia drastisch toegenomen: alles moet sneller, beter en integraler (Weggeman 2000). In een wereld waar consumentenvoorkeuren sterk wisselen, de levenscyclus van producten afneemt en de concurrentie tussen bedrijven toeneemt lijkt alleen de biologische tijd een rustelement te bieden.
Vergroting van het speelveld In zijn boek geeft Geert Mak verder aan dat de vijf miljoen Nederlanders rond 1900 leefden in de kring van stad en dorp. Honderd jaar later leven er zestien miljoen Nederlanders die dan niet meer alleen in de kring van stad en dorp maar ook in de kring van Europa en de wereld leven. De Nederlander is niet meer gebonden aan territoriale grenzen maar functioneert in een grenzeloze netwerksamenleving. Daarbij zijn het met name economische factoren die in die wereld fungeren als stuwraketten 4
van globalisering. De Nederlandse econoom en cultuurfilosoof Goudzwaard (1999) wijst erop dat momenteel het leeuwendeel van de internationale kapitaalstromen behoort tot de wereld van het ‘global capital’. Deze stromen betreffen kapitaal dat eigenlijk nergens echt thuishoort behalve in zijn eigen baan rond de aarde. Dit heeft zijn directe invloed op de ruimtelijke ordening in Nederland onder meer doordat de effecten tot uitdrukking komen in investeringen of desinvesteringen door transnationale ondernemingen en verandering in de aard van activiteiten en werk (Ministerie van VROM 2001).
Tot slot: tijd en ruimte in de stad De acceleratie van tijd en ruimte hebben de manier veranderd waarop mensen wonen, werken en recreëren. Goederen, diensten, personen en ideeën bewegen zich voort met een duizelingwekkende snelheid in grensoverschrijdende netwerken. Er ontspint zich een netwerksamenleving die leidt tot nieuwe economische, culturele en sociale verbanden die ver van elkaar gelegen punten verbindt. Deze nieuwe maatschappelijke verbanden transformeren ook het functioneren en de gedaante van steden. De stad functioneert niet meer als een complete stad maar in een ruimtelijk netwerk. Ver van elkaar verwijderde stedelijke functies gaan steeds meer nieuwe functionele relaties met elkaar aan waarbij bereikbaarheid en keuzevrijheid centraal staan. Ook de gedaante van de stad verandert. Diverse auteurs wijzen bijvoorbeeld op het toenemende belang van accentuering van culturele en ecologische kwaliteiten in en om de stad als tegenwicht tegen het proces van globalisering (o.a. Castells 2001; VROM 2001). Daarnaast dreigt de stad verder uit te vloeien over het open landschap. Een dreiging die het contourenbeleid moet afwenden.
3. Ruimtelijke component De nieuwe vormen van tijd en ruimte hebben ook consequenties voor de ruimtelijke planningswereld. Door de grillige dynamiek van de samenleving bestaat er een steeds grotere discrepantie tussen wat in ruimtelijke plannen is vastgelegd en de ruimtelijke werkelijkheid. Daarom wordt er van verschillende kanten een pleidooi gevoerd om te komen tot een radicaal andere aanpak: ‘van ordenen naar ontwikkelen’ (IPO 2001). In het licht van het begrenzen van steden is de filosofie van deze ontwikkelingsplanologie en het nauw daarop aansluitende innovatieve ruimtelijk concept van de lagenbenadering, veelbelovend. 5
Ontwikkelingsplanologie Aan de basis van de ontwikkelingsplanologie ligt de gedachte dat overheden veel meer naar buiten moeten kijken naar welke ontwikkelingen zich voordoen en hoe hierop geanticipeerd kan worden (IPO 2001). In plaats van krampachtig maatschappelijke processen ‘goed’ te sturen, is het effectiever ontwikkelingen te onderkennen en aan te wenden bij het maken van keuzen die de kwaliteit van de ruimte beschermen en versterken. Het nationaal strategisch beleid dient volgens de WRR (1998) daarom beperkt te blijven tot de concentratie op hoofdstructuren en een aantal projecten. Voor de overige gebieden kan op nationaal niveau worden volstaan met het definiëren van een aantal basiskwaliteiten. Concretere ruimtelijke keuzen dienen te worden gemaakt op het niveau waarop maatschappelijke ontwikkelingen het duidelijkst merkbaar zijn: het regionale niveau.
De ontwikkelingsplanologie onderkent voorts de betrokkenheid van een veelheid van belanghebbenden bij het maken van ruimtelijke keuzen. Daarom moet de ruimtelijkeontwikkelingspolitiek gericht zijn op een veelheid van actoren en bundeling van publieke en private investeringen en geldstromen (WRR 1998). Als meest fundamentele inhoudelijke keuze van de ontwikkelingsplanologie noemt de WRR het loslaten van het bestaande stelsel van generieke ruimtelijke concepten. Eén van die ruimtelijke concepten die niet behoord tot de ‘generieke’ concepten is de lagenbenadering.
De lagenbenadering De lagenbenadering is een ‘open’ concept met ruimte voor een gedifferentieerde regiospecifieke invulling. Het is een planningsbenadering die afhankelijk van een specifieke context op verschillende wijzen uitgewerkt kan worden. Juist in een maatschappij die gekenmerkt wordt door een hoge mate van dynamiek biedt de flexibiliteit van de lagenbenadering goede perspectieven om te komen tot vernieuwing van de ruimtelijke planvorming.
6
In de lagenbenadering speelt naast de gebruikelijke dimensies van breedte, lengte en hoogte een vierde dimensie een belangrijke rol: de tijd. Uitgangspunt is dat de ruimtelijke werkelijkheid in drie denkbeeldige lagen uiteen wordt gelegd: de ondergrondlaag, de netwerklaag en de occupatielaag. Elk van deze lagen is aan verandering onderhevig. Per laag verschilt echter de tijdsduur hiervan (zie figuur 1).
Occupatie
10 – 40 jaar
Netwerken
25 – 100 jaar
50 – 500 jaar
Ondergrond Statische kwaliteit Figuur 1: De lagenbenadering
Voordelen van het uiteenleggen van de ruimtelijke werkelijkheid in drie lagen is dat complexe ruimtelijke opgaven inzichtelijk worden gemaakt en dat klassieke ‘schotten’ tussen verschillende (beleids)werelden kunnen worden afgebroken (VROM 1999). Daarnaast maakt de lagenbenadering een ‘integrerende’ planvorming mogelijk die gericht is op de inbreng en het verknopen van verschillende opvattingen van uiteenlopende participanten.
Naast deze veelbelovende perspectieven van de lagenbenadering zijn er ook nog veel onopgeloste vragen. Deze vragen hebben onder meer betrekking op de interactie binnen de verschillende lagen alsook tussen de onderscheiden lagen onderling. Daarnaast hebben de opkomst van ICT en sociale en culturele ontwikkelingen ingrijpende consequenties voor de planningsbenadering die nog onvoldoende zijn uitgewerkt. Ook de vraag hoe ruimtelijke kwaliteit kan worden gekoppeld aan de lagenbenadering is onbeantwoord.
7
Tot slot: tijd en ruimte in de planningswereld Als antwoord op de alsmaar toenemende dynamiek van de maatschappelijke component zoekt de planningswereld nieuwe wegen. De ontwikkelingsplanologie wil flexibeler omgaan met de gegeven maatschappelijk dynamiek en gebieds- en ontwikkelingsgericht te werk gaan. De lagenbenadering is een veelbelovend ‘open’ ruimtelijk concept om de gebieds- en ontwikkelingsgerichte planning in de praktijk te brengen.
Bij de discussie rondom het contourenbeleid zijn noties van de ontwikkelingsgerichte planologie een belangrijke gegeven. Stedelijke processen zijn niet simpel ‘goed’ te sturen door rode contouren om de steden te leggen. Er moet ruimte worden geboden aan de onvoorspelbare dynamiek van de stad zodat stedelijke processen kunnen worden aangewend om ruimtelijke kwaliteit toe te voegen aan de stad. Deze kwaliteit heeft ook betrekking op ‘groen in en om de netwerkstad’. Tegelijkertijd dienen laagdynamische open gebieden beschermd te worden tegen ongebreidelde groei van de stad. Bij deze ruimtelijke opgave gaat het om het vinden van de balans tussen de hoogdynamische stad (rode ruimte) en het laagdynamische open land (groene ruimte). Omdat de lagenbenadering inzicht biedt in de dynamiek van de verschillende lagen dienen contouren gebaseerd te zijn op deze ‘open’ benadering. Er kan een kwaliteitsslag worden gemaakt wanneer rood-groene contouren de scheidslijn vormen tussen hoogdynamische stedelijke gebieden en laagdynamische open gebieden (zie ook Deltametropool 2001). Deze contouren dienen gericht te zijn op het vastleggen van de hoofdstructuren van de ruimte en daaraan gekoppelde basiskwaliteiten. De verdere ontwikkeling van gebieden is dan voor regionale partijen een gebiedsgerichte opgave die gericht is op een samenhangende visie op de ontwikkeling van stad én land.
4. Kwaliteit(s)lagen Kwaliteit(s)lagen ontstaan wanneer de fysieke ruimtelijke lagen worden geconfronteerd met de maatschappelijke dimensies. Wanneer deze twee componenten elkaar versterken is er sprake van ruimtelijke kwaliteit (Kleefman 1986). Ruimtelijke kwaliteit staat dus niet op zichzelf maar is verweven met maatschappelijke afwegingsprocessen. Deze processen veranderen voortdurend in de tijd; ze zijn sterk verweven met degenen die betrokken zijn bij de afweging. Doordat afwegingen sterk 8
verweven zijn met opvattingen over de functionaliteit en de beleving van ruimte, is de uitkomst van een debat over ruimtelijke kwaliteit sterk verweven met de lokale situatie (plaats), het moment (tijd) en lokale normen en waarden (cultuur). Daarom vraagt het begrip ruimtelijke kwaliteit om een nadere invulling. De Amerikaanse schrijver Pirsig biedt hiervoor handvatten.
Statische en dynamische kwaliteit Pirsig gaat in zijn eerste boek ‘Zen and the art of Motorcycle’ uitvoerig in op het begrip kwaliteit in de normatieve betekenis. Phaedrus, één van de hoofdfiguren uit het boek, toonde dit aan door het volgende procédé te ontwikkelen. Hij las vier werkstukken voor van studenten, die hij door alle studenten in volgorde van kwaliteit liet rangschikken. Dat deed hij zelf ook. Wat bleek? Zijn eigen rangvolgorde stond dicht bij de gemiddelde opinie van de groep studenten. Het werd duidelijk wat de studenten en Phaedrus verstonden onder kwaliteit. Toch was het begrip kwaliteit ondefinieerbaar: “Kwaliteit is een eigenschap van gedachten en uitspraken die herkend wordt via een gedachteloos proces. Aangezien definities producten zijn van strak, formeel denken, kan kwaliteit niet worden gedefinieerd” (Pirsig 1999; 186). Maar Pirsig laat het niet bij deze constatering zitten. Hij spreekt in het boek ‘Lila’ over de aanwezigheid van en de wisselwerking tussen statische en dynamische kwaliteit.
Statische kwaliteit is gebaseerd op gevestigde waarden; het staat voor stabiliteit en ervaring. “Zij is oud en complex. Zij omvat altijd een element van herinnering” (Pirsig 2000; 127). Statische waardepatronen ontwikkelen zich altijd in de richting van een dynamische kwaliteit.
Dynamische kwaliteit is het losbreken uit gevestigde waarden en vernieuwing van die waarden. Zij “is de pre-intellectuele snijkant van de werkelijkheid, de bron van alle dingen, volmaakt eenvoudig en altijd nieuw” (Pirig 2000; 127). Om dynamische kwaliteit mogelijk te maken is het van belang om een open houding naar de toekomst te hebben en de keuze-ruimte zo groot mogelijk te houden.
Pirsig stelt dat er een zeker evenwicht moet zijn tussen dynamische en statische kwaliteit als voorwaarde voor vooruitgang. Er dient een wisselwerking te zijn omdat 9
statische kwaliteit zonder dynamiek de groei beperkt en leidt tot veroudering en verval van gevestigde waarden. Dynamische kwaliteit zonder statische verankering leidt daarentegen tot chaotisch verval. Deze wisselwerking is nooit zonder spanning; altijd zijn zij in onbalans en telkens weer moet de balans worden gezocht. In de wereld van ogenschijnlijke chaos verlangt de mens naar stabiliteit en evenwicht. Door telkens weer de chaos te overwinnen in een zekere mate van orde, een telkens hogere orde waar andere structuurbepalende waarden en normen worden herkend, is er sprake van ontwikkeling en vooruitgang (De Roo 1999). Hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat “ieder statisch mechanisme dat openstaat voor dynamische kwaliteit ook openstaat voor verval – de terugkeer naar lagere vormen van kwaliteit” (Pirsig 2000; 239).
Ruimtelijke kwaliteit De beschouwingen over statische en dynamische kwaliteit van Pirsig zijn ook bruikbaar voor het verder operationaliseren van ruimtelijke kwaliteit in een planningsproces. Wanneer de vier maatschappelijke dimensies en de drie ruimtelijke lagen met elkaar worden geconfronteerd ontstaat er ruimtelijke kwaliteit. Deze confrontatie kan in een matrix worden weergegeven. Daar waar de reeksen elkaar in de matrix kruisen, komen trefwoorden te staan die als basis dienen voor de conceptualisering van ruimtelijke kwaliteit (Habiforum 2001). Voor elke maatschappelijke dimensie geldt dat zij een statische en dynamische keerzijde vormt van de geformuleerde lagen (zie figuur 2). Hierbij wordt zichtbaar dat de mate van dynamiek in de ruimtelijke lagen verschilt. Daar waar de ondergrondlaag weinig dynamische kwaliteit kent, kent de occupatielaag juist veel dynamische kwaliteit. Met andere woorden; de dynamiek in een bepaalde ruimtelijke laag wordt bepaald door de verhouding tussen statische en dynamische kwaliteit in die laag.
10
VIRTUELE DIMENSIE
dynamische kwaliteit
ECOLOGISCH
dynamische kwaliteit
OCCUPATIE
CULTUUR
dynamische kwaliteit
SOCIAAL
dynamische kwaliteit
ECONOMISCH
statische kwaliteit
statische kwaliteit
statische kwaliteit
ONDERGROND
statische kwaliteit
NETWERKEN
Figuur 2: kwaliteitsmatrix: confrontatie van ruimtelijke lagen en maatschappelijke dimensies De traditionele kwaliteitstrits Het onderscheiden van statische en dynamische ruimtelijke kwaliteiten staat dichter bij de gebruikelijke trits gebruikswaarde-belevingswaarde-toekomstwaarde dan op het eerste gezicht lijkt. Gebruikswaarde wijst op het functionele gebruik en de toedeling en bereikbaarheid van ruimte ‘in het hier en nu’. Hierbij gaat het om meer benoembare kwaliteiten die betrekking hebben op onder meer functionele geschiktheid, doelmatig gebruik, doelmatige aanleg, doelmatig beheer, samenhang, bereikbaarheid en interferentie (Habiforum 2001). Deze begrippen verwijzen in zekere zin naar statische kwaliteiten.
Belevingswaarde is nauw verbonden aan de gebruikswaarde. Het begrip verwijst naar de subjectieve beleving van de openbare ruimte ‘in het hier en nu’. Habiforum (2001) noemt hierbij begrippen als identiteit, diversiteit, herkenbaarheid en zingeving. Begrippen die lijken te verwijzen naar de dynamische component van kwaliteit. De Roo (1999) geeft aan dat de begrippen gebruiks- en belevingswaarde tezamen in zekere zin synoniem zijn aan het veel gehanteerde begrip leefbaarheid. Ofwel; de wisselwerking tussen statische en dynamische kwaliteit verwijst in zekere zin naar het begrip leefbaarheid.
11
Toekomstwaarde, de waardering van ruimtelijke functies door de tijd heen, lijkt te verwijzen naar de balans die gevonden moet worden tussen statische en dynamische kwaliteit; de balans die als voorwaarde geldt voor ontwikkeling en vooruitgang. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de local-global paradox: het proces van globalisering (hoogdynamische kwaliteit) leidt tot een toenemende behoefte aan een thuisbasis met een hoge kwaliteit waarbij het streekeigene benadrukt moet worden (laagdynamische kwaliteit).
Tot slot: cultuurproces Statische ruimtelijke kwaliteiten hebben betrekking op de uiteindelijke verschijningsvorm van een gebied en de bestaande ruimtelijke regelgeving: gevestigde waarden worden vastgelegd in ruimte en regelgeving. Dynamische kwaliteiten hebben betrekking op de subjectieve beleving van de ruimte in ‘het hier en nu’. Uiteindelijk is het deze dynamische kwaliteit die de gevestigde waarden openbreekt en vernieuwt. De uiteindelijke uiterlijke verschijningsvorm van een gebied (statische kwaliteit), is de uitkomst van een cultuurproces1 (dynamische kwaliteit); “het samenspel van normen, waarden en instituties, wordt beïnvloed door economische, sociale, ecologische en politieke factoren en hun onderlinge wisselwerking” (Bouwer en Horlings 1992; 24). De uitkomst van een dergelijk cultuurproces is moeilijk te voorzien omdat het gekenmerkt wordt door onvoorspelbare dynamiek. In dat cultuurproces kan de ‘open’ kwaliteitsmatrix handvatten bieden om te komen tot gezamenlijk besproken en gedragen kwaliteitscriteria. Hierbij kan inzichtelijk worden gemaakt welke statische en dynamische kwaliteiten in welke laag gesitueerd zijn en op welke maatschappelijke procesruimte deze betrekking hebben.
1
Dit cultuurproces geeft aan dat de waardering van de kwaliteit van de uitkomst van een planningsproces
subjectief bepaald is. De reden dat mensen de kwaliteit verschillend zien bestaat daarin dat zij het benaderen vanuit een verschillend pakket met analogieën. Dit verklaart ook waarom de groep eerstejaars studenten van Phaedrus tot vrij eensluidende resultaten komen bij het waarderen van de kwaliteit van een opstel. Ze bezitten betrekkelijk overeenkomstige achtergronden en beschikken over overeenkomstige kennis (Pirsig 1999). “Maar wanneer er een groep buitenlanders bijkwam, of wanneer er, bijvoorbeeld, een middeleeuws gedicht buiten het ervaringsterrein van de groep in het geding was, zou vermoedelijk het vermogen van de studenten om tot een Kwaliteitswaardering te komen niet zo eensluidend zijn” (Pirsig 1999; 224). Ofwel “Mensen verschillen niet inzake Kwaliteit omdat de Kwaliteit verschilt, maar omdat mensen wat betreft persoonlijke ervaring verschillen” (Pirsig 1999; 224).
12
5. Contouren als kwaliteit(s)lagen De vraag is wat voorgaande beschouwingen betekenen voor het contourenbeleid. Het trekken van rode contouren rondom steden doet weinig recht aan de onvoorspelbare dynamiek die de netwerksamenleving kenmerkt. Het is weinig ontwikkelingsgericht. Weliswaar kan op deze wijze worden geprobeerd de uitdijing van steden een halt toe te roepen maar er zal zo geen samenhangende visie op de ontwikkeling van stad én land ontstaan. Contouren als strakke bebouwingsgrenzen ontkennen de maatschappelijke dynamiek en lijken slechts gericht te zijn op het reduceren van onzekerheden om zo een verrassingsvrije toekomst te creëren.
Om recht te doen aan de dynamiek van de samenleving is een meer ontwikkelingsgerichte invulling van het contourenbeleid wenselijk. Conform het gedachtegoed van de ontwikkelingsplanologie dient het contourenbeleid primair gericht te zijn op ruimtelijke hoofdstructuren en een aantal basiskwaliteiten. De verdere ruimtelijke invulling moet worden overgelaten aan het regionale niveau. Het trekken van contouren op basis van de lagenbenadering kan daarbij gericht zijn op verschillen in dynamiek in de betrokken gebieden: enerzijds het (rode) hoogdynamische stedelijke gebied en anderzijds het (groene) laagdynamische open gebied. Daarom zouden er rood-groene contouren getrokken moeten worden die het stedelijke gebied scheiden van het open gebied (zie ook Deltametropool 2001). Voor het open gebied dient de ontwerpopgave gericht te worden op het duurzaam beheer en ontwikkelen van het goeddeels onbebouwde agrarische en/of natuurlandschap met daarin gelegen dorpskernen. Voor de stedelijke gebieden dient de ontwikkelingsopgave gericht te worden op het ontwikkelen van het complete pakket aan stedelijke functies inclusief ‘groen in en rond de netwerkstad’. In de betrokken gebieden moet er ruimte zijn om de maatschappelijke component bij voortduring te laten reageren op de ruimtelijke component. De kwaliteitsmatrix kan daarbij handvatten bieden. Bij de ontwikkeling van de gebieden dienen culturele en ecologische kwaliteiten, als basiscategorieën van de meeste menselijke ervaringen, de hoeksteen van alle nieuwe ontwikkelingsstrategieën te zijn.
Het contourenbeleid wil de dynamiek van de stad indammen. Tegelijkertijd dient er ruimte te blijven bestaan voor de dynamische kwaliteit van de stad in de ruimtelijke 13
planvorming. Juist omdat die dynamische kwaliteit van de stad zo ontzettend integrerend is. Daarom wil ik u de waardering die Phaedrus uitspreekt voor de dynamiek van de stad niet onthouden: “Wat een kracht straalt die stad uit! Fantastisch! Welk individueel kunstwerk haalt dit ook maar bij benadering? Natuurlijk: vies, lawaaiig, grof, gevaarlijk, duur. Dat was altijd zo en dat zal altijd zo blijven. Altijd al een hels oord geweest voor wie op zoek is naar stabiliteit en vredige rust… Maar als je daarnaar zoekt, ga dan alsjeblieft naar een kerkhof en verdwijn hier. Dit is de meest Dynamische plek op aarde!” (Pirsig 2000; 236).
14
Bronnen
Bouwer, K. en Horlings, L.G. (1992), Ruimte en milieu; Gebiedsgericht beleid als instrument voor kwaliteit, In: Stedebouw en Volkshuisvesting, extra nummer 2, blz. 24 - 29
Cammen, H. van der, Klerk, L.A. de (1996), Ruimtelijke ordening; De ontwikkelingsgang van de ruimtelijke ordening in Nederland, derde herziene druk, Utrecht
Castells (2001), De opleiding van stadsplanologen in het informatietijdperk, in Stedenbouw & Ruimtelijke Ordening 2001/6
Deltametropool, werkgroep contourenbeleid, (2001), Contouren als kwaliteitslijnen, Delft
Goudzwaard, B. (1999), Tussen de klippen door; Om het openhouden van perspectieven voor beleid en samenleving; In: Bewogen realisme; Economie Cultuur Oecumene (bij het afscheid van Bob Goudzwaard), Kampen, blz. 5 - 27
Habiforum (2001), Kwaliteit in meervoud; Conceptualisering en operatiolisering van ruimtelijke kwaliteit voor meervoudig ruimtegebruik, Gouda
IPO (Interprovinciaal Overleg) (2001), Van ordenen naar ontwikkelen; Provincies investeren in de kwaliteit van de ruimte, Den Haag
Kleefman, K. (1986), Planning als zoekinstrument; Deel 5 uit de serie ruimtelijke verkenningen, Den Haag
Pirsig, Robert M. (1999), Zen en de kunst van het motoronderhoud; Een onderzoek naar waarden, 30e druk, Amsterdam
Pirsig, Robert M. (2000), Lila ; Een onderzoek naar zeden, 5e druk, Amsterdam
15
Roo, G. (1999), Planning per se planning per saldo;Over conflicten, complexiteit en besluitvorming in milieuplanning, Den Haag
VROM (1999), Ruimtelijke Verkenningen 1999; Ruimtelijke perspectieven in Europa, Rijksplanologische Dienst, Den Haag
VROM (2001), Vijfde nota Ruimtelijke Ordening; Ruimte maken, ruimte delen, Rijksplanologische Dienst, Den Haag
Weggeman, M. (2000), Kennismanagement: de praktijk, Schiedam
WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) (1998), Ruimtelijke ontwikkelingsplanologie, Den Haag
16